Beleidsreactie WODC-rapporten alimentatie en bewind
Personen- en familierecht
Brief regering
Nummer: 2023D16360, datum: 2023-04-17, bijgewerkt: 2024-06-17 16:43, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33836-83).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
Onderdeel van kamerstukdossier 33836 -83 Personen- en familierecht.
Onderdeel van zaak 2023Z06950:
- Indiener: F.M. Weerwind, minister voor Rechtsbescherming
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-04-20 13:14: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-05-17 14:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2023-09-07 13:45: Extra procedurevergadering commissie Justitie en Veiligheid (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-04-03 10:00: Personen- en familierecht (Commissiedebat), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-04-04 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
33 836 Personen- en familierecht
Nr. 83 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR RECHTSBESCHERMING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 april 2023
Hierbij doe ik u mijn reactie op twee onderzoeksrapporten toekomen. Het eerste deel van deze brief betreft de reactie op het WODC-onderzoek «Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen»1 alsmede de samenvatting van de reactie van de Expertgroep Alimentatienormen op de aanbevelingen op het rapport ten aanzien van de alimentatienormen. Het tweede gedeelte van deze brief mijn bevindingen ten aanzien van het onderzoeksrapport «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen». 2 Dit in navolging van mijn toezegging aan uw Kamer om nogmaals te kijken naar de aanbevelingen in dit onderzoek naar toezicht op vermogensbeheer bij minderjarigen en vier overige aanverwante onderwerpen».
I. Het onderzoeksrapport van het WODC «alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen»
In 2021 is het WODC-onderzoeksrapport «Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen» aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 826, nr. 61). Het onderzoek vloeide voort uit het Regeerakkoord 2017 (Bijlage bij Kamerstuk 34 700, nr. 34) waarin was vermeld dat nader onderzoek zou worden verricht ten behoeve van verdere herijking van het familierecht. Een inhoudelijke reactie op het onderzoeksrapport is destijds overgelaten aan een nieuw kabinet. Door mijn ambtsvoorganger is reeds waardering uitgesproken voor de inspanningen die de onderzoekers hebben verricht en de grondigheid waarmee zij het omvangrijke onderzoek gestalte hebben gegeven. Bij die waardering sluit ik mij aan.
Het onderzoeksrapport gaat over de vraag of het huidige alimentatierecht nog wel van deze tijd is. Daarbij is gekeken naar zowel partner- als kinderalimentatie. Door de onderzoekers is ingezoomd op de «acceptatie» van alimentatie door alimentatieplichtigen en -gerechtigden, op de aansluiting van het alimentatiestelsel bij de maatschappij – onder meer naar de positie van ongehuwd samenwonenden- en op mogelijke aanpassingen van het berekeningssysteem voor partneralimentatie. Wat betreft de acceptatie van alimentatie komen de onderzoekers tot de conclusie dat over het algemeen de alimentatieverplichting behoorlijk wordt nageleefd en dat het aantal alimentatieprocedures de laatste jaren daalt. Hieruit blijkt volgens de onderzoekers al dat het bestaan van zowel partner- als kinderalimentatieverplichtingen doorgaans wordt geaccepteerd.
Het rapport geeft aanbevelingen op het terrein van wet- en regelgeving en aanbevelingen ten aanzien van het Rapport Alimentatienormen van de Expertgroep Alimentatienormen van de rechtspraak. Ik ga eerst in op de aanbevelingen ten aanzien van de bestaande wet- en regelgeving. Vervolgens zal ik ingaan op de aanbevelingen ten aanzien van het Rapport Alimentatienormen. Daarbij is tevens een samenvatting opgenomen van de reactie van de Expertgroep Alimentatienormen op deze aanbevelingen.
1. Aanbevelingen op het gebied van wet- en regelgeving
De WODC-onderzoekers doen in het rapport de volgende aanbevelingen tot aanpassing van wet- en regelgeving:
a. Alleen wijziging van het alimentatiebedrag als dit leidt tot vaststelling van een bedrag dat meer dan een bepaald percentage verschilt van het oorspronkelijke bedrag;
b. Introductie van een alimentatieplicht na ongehuwd samenwonen, met de mogelijkheid voor samenwoners van een «opt-out»;
c. Beperking van de kinderalimentatie voor jongmeerderjarigen tot alleen studerenden, maar dan wel tot maximaal 24 jaar in plaats van 21 jaar;
d. Heroverweging van de alimentatieplicht van stiefouders.
e. Defiscalisering en afkoop van partneralimentatie.
Bij de keuze om wel of geen opvolging te geven aan de aanbevelingen is gebruik gemaakt van een aantal overwegingen. Bij de aanbevelingen die betrekking hebben op kinderalimentatie is als maatstaf de financiële consequenties en belang van het kind aangehouden. Bij de aanbevelingen die betrekking hebben op partneralimentatie is als maatstaf de financiële belangen van de (meest kwetsbare) partners als uitgangpunt aangehouden alsmede de partijautonomie. De aanbevelingen zijn ook bekeken aan de hand van een afwegingskader -dat ook is aangehouden in het onderzoek-, namelijk of zij het alimentatiestelsel eenvoudiger, begrijpelijker en duidelijker maken en of zij meer leiden tot het accepteren van de vastgestelde alimentatie.
Ad a Drempels voor wijziging van de alimentatie
Wijziging van een eerder vastgestelde alimentatieverplichting komt geregeld voor. De wijzigingen kunnen worden verzocht door zowel de alimentatieplichtigen als de alimentatiegerechtigden. Uit het onderzoek blijkt dat wijzigingen van partner- en/of kinderalimentatie vaker door de rechter worden bepaald dan in onderling overleg worden aangepast. Om te voorkomen dat over minimale wijzigingen wordt geprocedeerd, wordt de aanbeveling gedaan om een procedure tot wijziging van alimentatie slechts toe te staan indien sprake is van een zekere procentuele wijziging ten opzichte van de bestaande alimentatieverplichting.
Met het opvoeren van een dergelijke drempel om een wijzigingsprocedure te starten zou voor een aantal alimentatieplichtigen en -gerechtigden de toegang tot het recht worden geblokkeerd. Van te voren kan vaak moeilijk worden ingeschat welk nieuw alimentatiebedrag wordt vastgesteld en dus ook of dit boven een bepaald percentage van de te wijzigen alimentatie ligt. De rechter zal bij een ontvankelijk wijzigingsverzoek een volledig nieuwe berekening maken waarbij rekening wordt gehouden met alle gewijzigde omstandigheden. Daarbij komt dat wat voor de één een klein bedrag is, voor de ander een groot verschil kan maken. Ik neem deze aanbeveling dan ook niet over. Ik wil wel blijven inzetten op de-escalatie bij geschillen tussen ex-partners. Om te voorkomen dat er wijzigingsprocedures voor zeer geringe wijzigingen worden gevoerd ligt er mijns inziens primair een taak voor advocaten, mediators en andere (financieel) deskundigen in het alimentatieveld alsmede bij de ex-partners zelf. De deskundigen kunnen ex-partners voorlichten over de merites van een wijzigingsverzoek en de gevolgen van een alimentatieprocedure.
Ad b. Financiële verplichtingen na ongehuwd samenwonen
De afgelopen jaren is er een trend te zien van steeds meer ongehuwd samenwonenden. Voor ongehuwd samenwonenden bestaat geen wettelijke onderhoudsplicht. De onderzoekers concluderen dat er onder deskundigen grote verdeeldheid bestaat over goede gronden voor het al dan niet introduceren van een onderhoudsverplichting voor deze ongehuwd samenwonenden. Zij stellen dat gelet op het toenemend aantal ongehuwd samenwoners, de gelijke aard van de relatie van samenwoners en gehuwden en het niet bewust zijn van het ontbreken van onderhoudsverplichtingen, te overwegen valt een alimentatieregeling in te voeren die dezelfde zou kunnen zijn als die voor gehuwden, met als toevoeging de mogelijkheid van een «opt-out». Deze «opt out» zou dan inhouden dat de samenlevers waarop de alimentatieverplichting van toepassing zou zijn, gezamenlijk kunnen kiezen om de alimentatieverplichting niet voor hen te laten gelden. Ongehuwden zouden kwalificeren voor deze nieuwe regeling wanneer zij «samenleven als waren zij gehuwd» in de zin van art. 1:160 BW gedurende een bepaalde periode, of als zij een of meer gezamenlijke kinderen hebben.
Ik hecht grote waarde aan autonomie van partners en ik vind het belangrijk dat (aanstaande) partners hier zelf een (bewuste) keuze in kunnen maken. De wet biedt met het huwelijk en het geregistreerd partnerschap twee laagdrempelige mogelijkheden om de onderlinge verhoudingen te regelen. Partners die niet kiezen voor een huwelijk of geregistreerd partnerschap hebben in de eerste plaats een eigen verantwoordelijkheid om met betrekking tot hun relatie afspraken te maken en financiële zaken te regelen, al dan niet in de vorm van een samenlevingsovereenkomst. Een onderhoudsverplichting kan onderdeel uit maken van die afspraken. Maar er zijn ook ongehuwd samenwonenden die bewust geen afspraken maken. Ik sluit niet uit dat ongehuwd samenwonenden bij de beëindiging van hun relatie onbedoeld in financiële problemen kunnen komen. Ik vind het daarom belangrijk dat partners zich bewust zijn van de gevolgen die bij hun keuze van een bepaalde relatievorm horen en welke afspraken tussen partners mogelijk zijn, zoals over alimentatie. Daarbij hoort goede voorlichting. Daarom ga ik mij inzetten voor meer voorlichting over de verschillende juridische relatievormen en de financiële gevolgen daarvan bij beëindiging. Hiervoor zal ik mij richten op onder andere de digitale kanalen van de rijksoverheid en zal ik professionals, zoals notarissen en advocaten, vragen hier (meer) aandacht aan te schenken.
Billijkheidscorrectie
In samenhang met een alimentatieplicht voor ongehuwd samenwonenden verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen3 van mei 2022 over de problemen die ongehuwd samenwonenden kunnen ondervinden als hun relatie ten einde komt. In de beantwoording van de Kamervragen heb ik aangeven dat ik bij mijn reactie op het WODC-onderzoek in zal gaan op de mogelijkheid van het toepassen van een billijkheidscorrectie4 bij het einde van de relatie tussen ongehuwd samenwonenden.
Ongehuwd samenwonenden vallen niet onder een wettelijk huwelijkstelstel met de daarbij behorende rechten en plichten.5 Zoals hiervoor is opgemerkt is het belangrijk dat (aanstaande) partners hierover onderling afspraken maken. Het treffen van een wettelijke voorziening in de vorm van een billijkheidscorrectie voor ongehuwd samenwonenden zou een inbreuk inhouden op de autonomie van deze partners. Daarnaast zijn er reeds wettelijke voorzieningen die ingezet kunnen worden door ongehuwd samenwonenden6, zoals een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid en op de regeling over onvoorziene omstandigheden. Deze wettelijke voorzieningen kunnen mogelijk efficiënter worden toegepast. Ik zal hieraan daarom ook aandacht schenken in de hiervoor genoemde extra voorlichting die ik zal geven. Ik zie geen noodzaak om op dit terrein aanvullende regelingen te treffen.
Ad c. Onderhoudsverplichting voor jongmeerderjarigen
Alle ouders – al dan niet gescheiden – zijn wettelijk verplicht te voorzien in de kosten van het levensonderhoud van hun kind tot het kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. Bij kinderen tussen de 18 jaar en 21 jaar spreken we van jongmeerderjarigen. De op dit moment geldende onderhoudsverplichting van jongmeerderjarigen tot 21 jaar is van toepassing op alle kinderen, studerend of niet. Na het bereiken van de 21-jarige leeftijd geldt de onderhoudsplicht alleen in het geval van behoeftigheid.7 De onderzoekers geven aan dat de onderhoudsplicht tijdens de minderjarigheid over het algemeen wordt aanvaard door alimentatieplichtigen en -gerechtigden. In het onderzoeksrapport wordt aanbevolen om de kinderalimentatie door alle ouders voor jongmeerderjarigen:
A. enerzijds te beperken tot de jongmeerderjarigen die een opleiding of studie volgen en bij andere jongmeerderjarigen van 18 tot 21 jaar de behoeftigheidseis te hanteren,
B. anderzijds de generieke onderhoudsverplichting van ouders te verlengen tot 24 jaar, wanneer de jongmeerderjarige nog een opleiding of studie volgt.
Beperking onderhoudsplicht jongmeerderjarigen (sub A)
Bij het opvolgen van de eerste aanpassing zou er een onderscheid gemaakt moeten worden tussen jongmeerderjarigen die al dan niet een opleiding of studie volgen. Het opvolgen van de aanbeveling, die ziet op alle ouders en dus verder gaat dan alimentatiegerelateerde situaties, zou betekenen dat voor jongmeerderjarigen die geen opleiding volgen de ouders niet meer onderhoudsplichtig zijn. Dat zou mijns inziens nadelig uitpakken voor de betreffende jongmeerderjarigen en daarmee ongewenst zijn. Door financiële professionals wordt aangegeven dat van jongeren in die leeftijdsgroep (18–21) een bepaalde mate van volwassenheid in het omgaan met financiën wordt verwacht die niet altijd realistisch is. Het in stand laten van de leeftijdsgrens voor de onderhoudsplicht voor ouders tot 21 jaar zorgt voor een zachte landing in de meerderjarigheid. Een periode om te wennen aan de zelfstandigheid. Daarbij komt dat de leeftijdsgrens tot 21 jaar uitdrukking geeft aan een breed beleefd maatschappelijke overtuiging dat de financiële verantwoordelijkheid ook voor jongmeerderjarigen in eerste instantie nog bij ouders ligt. In lijn daarmee geldt voor thuis- en uitwonende jongeren van 18 tot 21 jaar een lagere algemene bijstandsnorm die daarnaast gerelateerd is aan de minimumjeugdlonen. Dit betreft de jongerennorm. Als ouders niet langer financieel verantwoordelijk zijn voor jongmeerderjarigen zou dit naar verwachting leiden tot een fors hogere druk op de bijstand door deze jongeren voor zover deze nog niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.8 Om deze redenen handhaaf ik de onderhoudsplicht tot 21 jaar voor alle jongmeerderjarigen, ongeacht of zij een opleiding volgen of niet.
Verhoging leeftijdsgrens onderhoudsplicht voor jongmeerderjarigen naar 24 jaar (sub B)
Voor jongmeerderjarigen ouder dan 21 jaar geldt thans dat zij alleen recht hebben op een bijdrage van hun ouders als zij niet in staat zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Uit jurisprudentie blijkt dat een onderhoudsverplichting na 21 jaar niet snel wordt aangenomen omdat er vanuit wordt gegaan dat jongmeerderjarigen vanaf die leeftijd zelf in staat zijn om in hun levensonderhoud te voorzien. Voor jongmeerderjarigen zou het een voordeel kunnen zijn als zij hun ouders tot de leeftijd van 24 jaar kunnen aanspreken voor een financiële bijdrage tijdens hun studie/opleiding. Het opvolgen van deze aanbeveling zou gaan gelden voor alle jongmeerderjarigen die een opleiding of studie volgen. Ook voor jongmeerderjarigen van niet gescheiden ouders. Ook deze aanbeveling beperkt zich dus niet tot alimentatiegerelateerde situaties. De impact van deze generieke aanbeveling voor alle ouders in Nederland is groot en dermate verstrekkend, terwijl nut en noodzaak niet blijkt uit het WODC-onderzoek en onduidelijk is hoe zich dit verhoudt met het generieke inkomensbeleid ten aanzien van deze groep. De impact van deze aanbeveling is voor alle ouders in Nederland groot, terwijl nut en noodzaak niet blijkt uit het WODC-onderzoek en onduidelijk is hoe zich dit verhoudt met het generieke inkomensbeleid. Ik zal de aanbeveling dan ook niet opvolgen.
Voor ouders heeft de verhoging grote impact omdat zij wettelijk verplicht worden om hun kinderen langer financieel te ondersteunen. De impact voor de jongmeerderjarigen zal vooral ook voelbaar zijn als de ouders de onderhoudsplicht niet nakomen. In het alimentatierapport wordt aangeven dat het voor jongmeerderjarigen eigenlijk niet te doen is om een procedure tegen de eigen ouder(s) te beginnen, maar door het volgen van deze aanbeveling wordt die periode voor jongmeerderjarigen wel verlengd. Op dit moment is dat tot 21 jaar en zal door het opvolgen worden verlengd tot 24 jaar. Dit zou voor jongmeerderjarigen in die situatie een nadelig gevolg kunnen zijn.
Ad d. Alimentatieplicht van stiefouders
Na een scheiding blijven ouders onderhoudsplichtig voor hun eigen kinderen. Op grond van de wet is ook de stiefouder die gehuwd is met de onderhoudsplichtige ouder onderhoudsplichtig voor het kind dat tot het gezin behoort, naast die van beide (biologische) ouders. Onderzoekers stellen voor om de onderhoudsplicht van deze stiefouder te heroverwegen. Het kan in financieel belang van het kind zijn als er meerdere (stief)ouders onderhoudsplichtig zijn. Daar staat tegenover dat door het wegnemen van deze verplichting er een grond verdwijnt voor (nieuwe) escalatie. De grondslag voor de alimentatieplicht jegens kinderen ligt primair bij de juridische ouders. Deze aanbeveling past binnen het dejuridiseren en het de-escaleren van scheidingen hetgeen ten goede komt van kinderen met gescheiden ouders. Door het afschaffen van de alimentatieplicht van stiefouders wordt een stap gezet in de beweging om de complexe scheidingen en de ontstane situatie daarna uit het juridisch kader te halen en minder ingewikkeld te maken. De alimentatieverplichting van de stiefouder zorgt voor complexere en kwetsbaardere berekeningen van de kinderalimentatie, omdat meer partijen betrokken zijn. Het afschaffen van de onderhoudsplicht voor stiefouders zorgt voor een eenvoudigere, minder gecompliceerde en doelmatiger berekeningswijze van de kinderalimentatie. Het onderscheid tussen de gehuwde en niet gehuwde stiefouder, die niet onderhoudsplichtig is, wordt hiermee ook weggenomen. Ik zal de wet op dit punt aanpassen.
Ad e. Defiscalisering en afkoop partneralimentatie
De onderzoekers wijzen op de mogelijkheden van defiscalisering en afkoop van partneralimentatie die aan een eenvoudigere afwikkeling van alimentatie zouden kunnen bijdragen.
Defiscalisering partneralimentatie
De beleidsverantwoordelijkheid voor het defiscaliseren van partneralimentatie ligt bij de Staatssecretaris van Financiën. Mede namens de Staatssecretaris merk ik hierover het volgende op. Uitgangspunt van de huidige fiscale behandeling van partneralimentatie is dat er sprake is van inkomensoverdracht tussen ex-partners. Alimentatiebetalingen en -ontvangsten hebben invloed op de draagkracht. Alimentatie leidt tot draagkrachtverhoging aan de zijde van de ontvanger en draagkrachtverlaging aan de zijde van de betaler. Om die reden vormen de alimentatie-inkomsten belastbaar inkomen voor de ontvanger en een (beperkte) aftrekpost voor de betaler. Het defiscaliseren van partneralimentatie zou ingrijpen op het basis inkomensbegrip in de inkomstenbelasting en tast zodoende het draagkrachtbeginsel aan.
Defiscaliseren van partneralimentatie zou ertoe leiden dat alimentatiebetalingen geheel buiten de fiscaliteit blijven. Als gevolg daarvan zal, als de alimentatieplichtige per saldo eenzelfde bedrag aan alimentatie blijft betalen, de alimentatiegerechtigde er op vooruit. De alimentatiegerechtigde hoeft geen belasting meer over de te ontvangen partneralimentatie af te dragen. Daarentegen gaat de alimentatieplichtige er per saldo op achteruit omdat de alimentatieplichtige de alimentatie niet meer kan aftrekken. Dit is ongewenst.
Op basis van vorenstaande is de conclusie dat deze aanbeveling niet wordt opgevolgd.
Afkoop partneralimentatie
Door de onderzoekers wordt verder gewezen op de mogelijkheid om de rechter de bevoegdheid te geven de afkoop van partneralimentatie9 op te leggen op verzoek van één van de partijen. Op dit moment is afkoop van partneralimentatie alleen mogelijk indien partijen dit overeenkomen. Ook afkoop heeft fiscale gevolgen. De onderzoekers wijzen er ook op dat afkoop in de praktijk niet veel voorkomt, omdat hiervoor een vermogen moet worden aangewend dat in de praktijk doorgaans ontbreekt. Afkoop van de partneralimentatie ineens kan door de progressieve tariefstelling in de Nederlandse inkomstenbelasting leiden tot hogere belastingheffing aan de zijde van de alimentatiegerechtigde.10
Ik hecht ook hier aan de autonomie van partijen. Als beide partijen instemmen met de afkoop dan kunnen partijen hierover een afspraak maken die door partijen vastgelegd kunnen worden in een vaststellingsovereenkomst of door de rechter in een beschikking. Ik vind het niet noodzakelijk, gelet op de beperkte toepasbaarheid en de mogelijk grote fiscale gevolgen, om mogelijk te maken dat de rechter op eenzijdig verzoek afkoop kan bepalen. Daarbij speelt ook een rol dat de behoefte aan alimentatie na verloop van tijd kan veranderen, waardoor de noodzaak van aanvullende bijdragen, eventueel in de vorm van bijstandsverhaal, niet valt uit te sluiten.
2. Rapport Alimentatienormen
In het Rapport Alimentatienormen staan aanbevelingen voor de wijze van het berekenen van kinder- en partneralimentatie. Het Rapport Alimentatienormen wordt opgesteld door de Expertgroep Alimentatienormen van de rechtspraak.11 De rechtspraak heeft met het Rapport Alimentatienormen maatstaven ontwikkeld om invulling te geven aan de open normen «behoefte» en «draagkracht» in artikel 1:397 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De rechtspraak heeft daarmee maatstaven ontwikkeld om de voorspelbaarheid van een alimentatieberekening te vergroten. In het WODC-onderzoek worden aanbevelingen gedaan voor het toegankelijker en leesbaarder maken van het rapport alimentatienormen en om het rapport op bepaalde punten aan te vullen. Ook wordt aanbevolen de wijze waarop alimentatie wordt berekend aan te passen.
Het is niet primair aan mij om een reactie te geven op aanbevelingen ten aanzien van een rapport dat wordt opgesteld door een Expertgroep. Ik heb de Expertgroep dan ook gevraagd om een reactie op deze aanbevelingen in het WODC-rapport. Het verheugt mij dat uit de reactie blijkt dat de Expertgroep serieus met de aanbevelingen aan de slag is gegaan.
De reactie van de Expertgroep komt samengevat op het volgende neer:
– De Expertgroep is het eens met de kritiek van de onderzoekers op de toegankelijkheid en leesbaarheid van het Rapport Alimentatienormen. Er kunnen inderdaad kanttekeningen worden geplaatst bij de volgorde en samenhang in het Rapport Alimentatienormen. Een werkgroep uit de Expertgroep is daarom bezig met het opnieuw opzetten en herschrijven van het Rapport Alimentatienormen teneinde het rapport voor een breder publiek toegankelijker te maken. Het streven is dat met ingang van 1 januari 2024 gewerkt kan gaan worden met het herschreven rapport.
– De Expertgroep geeft aan minder goed uit te voeten te kunnen met de aanbevelingen van het WODC om bepaalde onderwerpen een plaats te geven in het Rapport Alimentatienormen. Het gaat hier concreet om de vraag hoe de lotsverbondenheid na echtscheiding in te vullen en hoe om te gaan met het ontbreken van relevante financiële gegevens.12 Reden hiervoor is dat het Rapport niet de functie heeft van een handboek voor alles wat met alimentatie te maken heeft. De Expertgroep is van mening dat het Rapport Alimentatienormen die functie ook niet moet krijgen. Het Rapport Alimentatienormen doet aanbevelingen om aan de wettelijke begrippen behoefte en draagkracht invulling te geven en om de hoogte van kinder- en partneralimentatie te bepalen.
– Een derde aanbeveling ziet op suggesties en wensen voor aanpassing van het berekeningssysteem van (partner)alimentatie. De Expertgroep wijst er op dat de ingewikkeldheid van het berekeningssysteem vooral zit in de fiscaliteit. De Expertgroep heeft recent besloten tot meer harmonisatie bij het bepalen van draagkracht voor kinder- en partneralimentatie. Met ingang van 1 januari 2023 beveelt de Expertgroep aan de draagkracht voor de partneralimentatie net als bij kinderalimentatie meer forfaitair te bepalen. Hiermee is feitelijk invulling gegeven aan deze aanbeveling van de WODC-onderzoekers. Er wordt gerekend met een forfaitaire woonlast: het woonbudget. Dit heeft als voordeel dat de discussie over de feitelijke woonlasten van de alimentatieplichtige wordt voorkomen. Ook zal op dezelfde wijze als bij kinderalimentatie rekening gehouden gaan worden met bijzondere lasten, bijvoorbeeld hoge energielasten. In de praktijk gebeurde dit al, maar het krijgt nu ook een plaats in het Rapport Alimentatienormen.
II. Het onderzoeksrapport van het WODC «Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen»
Op 1 februari 201713 is aan uw Kamer het onderzoeksrapport van het WODC betreffende het toezicht op het bewind over het vermogen van minderjarigen toegezonden.14 De onderzoekers concluderen onder meer dat de huidige regeling van toezicht op het beheer van het vermogen van minderjarigen niet volledig voldoet aan haar doelstelling. De doelstelling van de regeling is om een systeem van toezicht op vermogensbeheer te bieden dat minderjarigen daadwerkelijke beschermt, maar tevens hanteerbaar is en proportioneel. Een afdoende bescherming ontbreekt volgens de onderzoekers vooral als een minderjarige een erfrechtelijke aanspraak heeft en soms ontbreekt daadwerkelijke bescherming als de minderjarige, ook buiten het erfrecht, vermogen verkrijgt in de vorm van geld.
Het onderzoek heeft als belangrijkste onderwerp toezicht op het beheer van het vermogen van minderjarigen, zoals dat wordt uitgevoerd door ouders of voogden. Daarnaast gaat het onderzoek in op enkele verwante onderwerpen, namelijk ouderlijk vruchtgenot, testamentair bewind bij minderjarigen, de aanspraak op kinderalimentatie in het erfrecht in de vorm van een som ineens en de werking van verjarings- en vervaltermijnen bij vorderingen van minderjarigen. De onderzoekers schetsten op deze terreinen verschillende scenario’s tot verbetering van de bestaande regelingen. Ten aanzien van de genoemde onderwerpen worden de belangrijkste aanbevelingen van de onderzoekers in deze brief beschreven.
Vanwege de benodigde capaciteitsinzet op andere voorstellen en trajecten is aan de besluitvorming rondom het vervolg naar aanleiding van het onderzoeksrapport om het vermogen van minderjarigen effectiever te beschermen minder prioriteit gegeven. In de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Nispen15 heb ik medio 2022 aangegeven dat ik onderken dat de positie van de minderjarige in het erfrecht, in het bijzonder de bescherming van zijn erfrechtelijke aanspraken en het toezicht daarop, een aandachtspunt is. Ik heb uw Kamer gemeld dat ik daarom nog eens goed wil kijken naar de aanbevelingen die de onderzoekers in het rapport hebben gedaan. De aanbevelingen heb ik bezien aan de hand van de volgende maatstaven: de noodzaak tot aanpassing van wetgeving, de bescherming van de vermogensrechtelijke positie van het kind en het voorkomen van onnodig ingrijpen in familieverhoudingen. In deze brief geef ik mijn bevindingen weer.
I. Toezicht op bewind door ouders en voogden
In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het niet voor de hand ligt het stelsel van toezicht op het bewind door ouders en voogden volledig te hervormen. Er wordt in het rapport een aantal aanbevelingen gedaan voor verbetering van de bestaande regelingen, waarvan ik de belangrijkste hier bespreek.
Uitbreiding boedelbeschrijving
In het rapport onderschrijven de onderzoekers het belang van uitbreiding van de mogelijkheden voor kantonrechters om van ouders een boedelbeschrijving te verlangen indien gevaar dreigt voor het vermogen van het kind en daarnaast te kunnen bepalen dat periodiek rekening en verantwoording wordt afgelegd. Een minderjarige kan bijvoorbeeld vermogen hebben uit een erfenis, schenking of letselschade uitkering. Ouders of voogden voeren het bewind over dit vermogen. Een boedelbeschrijving kan de kantonrechter nu alleen verlangen als een ouder opnieuw trouwt.16 Op erfrechtelijk terrein stellen onderzoekers een plicht tot indiening van een boedelbeschrijving voor in alle gevallen waarin een minderjarige vermogen verkrijgt dat een bepaald bedrag overstijgt.
Ik zie het belang van een boedelbeschrijving. Een boedelbeschrijving maakt een ouder bewust van het feit dat het vermogen van de minderjarige gescheiden dient te worden gehouden van zijn eigen vermogen en van het feit dat de kantonrechter zo nodig kan ingrijpen. De minderjarige zelf heeft met de boedelbeschrijving een aanknopingspunt voor ingrijpen als later blijkt dat er slecht bewind is gevoerd. Hieronder ga ik eerst in op de situatie waarin een boedelbeschrijving kan worden verlangd (in situaties buiten het erfrecht) en vervolgens op de situatie waarin ik op het terrein van het erfrecht een boedelbeschrijving verplicht wil stellen.
Boedelbeschrijving buiten het erfrecht
Overeenkomstig de aanbeveling van de onderzoekers, wil ik mogelijk maken dat de kantonrechter in geval van bewind door ouders kan bepalen dat, als gevaar dreigt voor het vermogen van de minderjarige, door de ouders een boedelbeschrijving van het vermogen van de minderjarige moet worden gemaakt. Daarnaast vind ik het, evenals de onderzoekers, van belang dat de kantonrechter kan bepalen dat ouders periodiek rekening en verantwoording afleggen over het gevoerde bewind. Signalen over slecht bewind kan de kantonrechter bijvoorbeeld ontvangen van de andere ouder van de minderjarige of van naaste familie. Tot voortdurend toezicht op het gevoerde bewind, zoals dat geldt bij voogden, wil ik niet overgaan, omdat ik dit, net als onderzoekers, binnen de familiesfeer onnodig en onwenselijk vind.17
Boedelbeschrijving op het terrein van het erfrecht
In het erfrecht bestaat nu al de verplichting tot het indienen van een boedelbeschrijving bij de rechtbank indien een minderjarige erft van een ouder in het kader van de wettelijke verdeling.18 Met een boedelbeschrijving wordt de erfrechtelijke aanspraak van de minderjarige eenvoudig herleidbaar. Ik wil daarom regelen dat in alle gevallen waarin een kind een erfrechtelijke aanspraak verkrijgt uit een nalatenschap, de wettelijke vertegenwoordiger verplicht wordt een boedelbeschrijving te maken en in te dienen bij de kantonrechter. Wanneer de waarde van de goederen van de minderjarige lager is dan € 11.250, kan de ouder volstaan met het indienen van een ondertekende verklaring, conform de regeling die ook voor voogden geldt.19 Indien een ouder overlijdt moet de ambtenaar van de burgerlijke stand hiervan op grond van de huidige wetgeving melding doen aan de rechtbank.20 Wanneer de belastingdienst via een aangifte successierecht op de hoogte is van de vermogensverkrijging door de minderjarige, is de inspecteur verplicht de rechtbank hiervan op de hoogte te brengen.21 Van belang is dat het ouders voldoende duidelijk is wanneer zij verplicht zijn een boedelbeschrijving te maken en in te dienen, en aan welke eisen deze boedelbeschrijving dient te voldoen. Ik zal met de rechtspraktijk bespreken hoe ouders effectief geïnformeerd kunnen worden over deze verplichting.
Beschermingsbewind ouders en vermogen van hun minderjarige kinderen
Wanneer ouders onder beschermingsbewind22 komen te staan, valt het vermogen van een kind van deze ouders niet ook onder dat bewind en is het vermogen van het kind niet beschermd. Beschermingsbewind wordt ingesteld omdat een ouder tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, waaronder ook valt het behoorlijk voeren van bewind over het vermogen van het kind. Zoals ik in mijn brief over de voortgang van het personen- en familierecht van 22 maart 202223 aan uw Kamer al aangaf, ben ik daarom van mening dat het vermogen van het kind in deze situatie eveneens moet worden beschermd. Dit zou het systeem van bescherming meer sluitend maken. Ik zal dan ook een regeling op dit punt voorbereiden.
II. Aanverwante onderwerpen
Het ouderlijk vruchtgenot
Ouders die het gezag over het kind uitoefenen, hebben het vruchtgenot over diens vermogen en kunnen daarmee aanspraak maken op de vruchten (inkomsten of opbrengsten) van het vermogen van hun minderjarige kinderen.24 Ouders zijn niet verplicht om het vruchtgenot ten goede te laten komen aan hun kinderen, zij mogen de gelden vrij besteden.
Uit het rapport blijkt dat ouders doorgaans geen gebruik maken van hun recht op vruchtgenot. Het vruchtgenot is eigenlijk alleen relevant in de zeldzame situatie waarin een kind vermogend is, terwijl de ouder juist moeilijk kan rondkomen. Het is volgens de onderzoekers de vraag of het ouderlijk vruchtgenot voldoende aansluit op het doel de vermogenspositie van minderjarigen te beschermen. Het staat op gespannen voet met de verplichting van ouders het vermogen van hun minderjarige kinderen doelmatig te beleggen.25 Ook is het volgens de onderzoekers de vraag hoe deze regeling moet worden gezien in het licht van internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK)26 dat voorschrijft dat het belang van het kind steeds een eerste overweging moet zijn,27, terwijl het vruchtgenot als een belang van – in de eerste plaats – de ouders kan worden gezien.
Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat er, gelet op de bescherming van de vermogenspositie van de minderjarige, geen goede redenen zijn dat ouders vrijelijk over de opbrengsten van het vermogen van de minderjarige kunnen beschikken. Ik neem het advies van de onderzoekers over om het vruchtgenot van ouders uit de wet te schrappen. De onderzoekers stellen als alternatief voor het ouderlijk vruchtgenot een regeling voor die onderhoudsplichtigen (ouders en voogden) de mogelijkheid biedt de kantonrechter te vragen om een bedrag vast te stellen dat uit het vermogen en de inkomsten uit het vermogen van het kind mag worden besteed voor de kosten van de gezinshuishouding.28 Volgens de onderzoekers kan het, onder bijzondere omstandigheden, in het belang van de minderjarige zijn dat een deel van zijn of haar vermogen en de inkomsten uit vermogen zelf worden aangewend ter bestrijding van de kosten van de huishouding van het gezin waartoe het behoort.29 Ik volg deze aanbeveling op. Ik wil hiermee waarborgen dat de kantonrechter in alle gevallen bepaalt wanneer en in hoeverre een ouder vermogen en de inkomsten uit vermogen van zijn kind mag aanwenden voor zowel de kosten van de verzorging en opvoeding van het kind als de kosten van levensonderhoud van het gezin waarbij het inwoont.
Testamentair bewind bij minderjarigen
Het Burgerlijk Wetboek (BW) kent twee regelingen van testamentair bewind. Het bewind geregeld in Boek 1 BW betreft de situatie waarin de erflater bij testament een ander dan de ouder met gezag heeft aangewezen tot het voeren van het bewind over het vermogen van een minderjarige. Het bewind in Boek 4 BW betreft het testamentair bewind waarbij de erflater een bewind kan instellen over een of meer van zijn goederen. In het rapport worden mogelijkheden geschetst voor zowel instandhouding als afschaffing van het Boek 1-bewind. De onderzoekers bevelen aan om, ingeval het Boek 1-bewind in stand blijft, de regelingen uit Boek 1 en Boek 4 meer op elkaar af te stemmen.
Ik vind het van belang dat de mogelijkheid blijft bestaan om in een testament een ander dan de ouder met gezag aan te wijzen om het bewind te voeren over het vermogen van een minderjarige. Dit betreft een uitzondering op het uitgangspunt dat ouders het bewind over het vermogen van minderjarigen voeren. In een situatie waarin ouders uit elkaar zijn, kan het gewenst zijn om het bewind over de erfenis over te laten aan een ander dan de overgebleven ouder. Dit is een laagdrempelige en eenvoudige voorziening. Als de erflater het bewind met meer waarborgen wil omkleden, kan worden teruggevallen op de uitgebreide regeling van Boek 4 BW.30
Zoals aangegeven in mijn brief van 22 maart 2022 aan uw Kamer betreft de afstemming van de testamentaire bewindsvormen van Boek 1 en Boek 4 BW vooral aspecten van wetstechnische aard. De huidige wettelijke regelingen zijn werkbaar voor de rechtspraktijk en ook uit het onderzoek blijkt geen verdere noodzaak om ter bescherming van het vermogen van de minderjarige de huidige wettelijke regelingen in Boek 1 en Boek 4 BW te herzien. Ik zie dan ook af van een aanpassing van deze regelingen.
De som ineens in het erfrecht
Kinderen die jegens een ouder31 recht hebben op een bijdrage in de kosten van hun levensonderhoud kunnen, als deze voor hun 21ste verjaardag overlijdt, voor zover dat nodig is, aanspraak maken op een som ineens32 om in de kosten van hun verzorging en opvoeding (tot 18 jaar) en levensonderhoud en studie (18 tot 21 jaar) te voorzien. Het kind dat aanspraak maakt op een som ineens heeft een vordering op de gezamenlijke erfgenamen. Bij de som ineens gaat het om de financiële verantwoordelijkheid van de erflater voor zijn kind.33 De wet bepaalt dat indien een echtgenoot of erfgenaam van de erflater onderhoudsplichtig is jegens het kind, er geen aanspraak kan worden gemaakt op de som ineens.
De onderzoekers stellen dat de regeling van de som ineens in hoofdlijnen geschikt is om haar beoogde doel te bereiken. Ik sluit mij hierbij aan. De onderzoekers wijzen op alternatieven die zijn gericht op de vermindering van de behoefte aan de som ineens, waarbij het kind eerst zijn eigen erfdeel kan aanwenden ter bestrijding van de kosten van het levensonderhoud.34 Het aanvullen van de wet met alternatieven acht ik niet noodzakelijk, gelet op de toepasbaarheid van de bestaande regeling en het geringe gebruik dat van de som ineens wordt gemaakt. Daarnaast doen onderzoekers een aanbeveling tot een verduidelijking van de regeling van de som ineens. Zij wijzen erop dat de letterlijke uitleg van de wet te beperkt is.35 Deze aanbeveling volg ik niet op. De rechtspraak geeft al een ruimere invulling aan de wettelijke regeling waarmee de praktijk voldoende uit de voeten kan.36
Wel wil ik de aanbeveling opvolgen om de som ineens te laten uitkeren aan het minderjarige kind zelf – op een rekening waarover de ouder slechts met machtiging van de kantonrechter kan beschikken – en niet aan de overgebleven ouder. De kantonrechter kan dan op verzoek bepalen hoeveel de ouder periodiek van de gelden mag opnemen voor het voorzien in het levensonderhoud van het kind. Ik zal de wettelijke regeling hierop aanpassen.
Verjarings- en vervaltermijnen
De onderzoekers bevelen aan de verjarings- en vervaltermijnen in het algemeen voor minderjarigen niet gedurende de minderjarigheid te laten lopen. Een verjaringstermijn zorgt ervoor dat een rechtsvordering na een bepaalde termijn niet meer kan worden uitgeoefend. Anders dan bij een vervaltermijn, kan een verjaringstermijn voor afloop van die bepaalde termijn door bepaalde handelingen (bijvoorbeeld het sturen van een stuitingsbrief of het instellen van een gerechtelijke procedure) worden verlengd. Bij een vervaltermijn vervalt na afloop van de termijn het recht om een bepaalde rechtsvordering uit te oefenen.
Deze aanbeveling van de onderzoekers om verjaringstermijnen in het algemeen aan te passen, neem ik niet over. Minderjarigen nemen via de wettelijk vertegenwoordiger deel aan het rechtsverkeer. Minderjarigen zijn daarbij aan dezelfde verjaringstermijnen gebonden als meerderjarigen. Het handelen of nalaten van de wettelijke vertegenwoordiger wordt aan de minderjarige toegerekend. Deze verjaringstermijnen dienen de rechtszekerheid: zij beschermen degenen tegen wie bepaalde rechten ingeroepen kunnen worden tegen het eindeloos voortduren van vorderingen die jegens hen te gelde gemaakt kunnen worden. De rechter heeft voldoende mogelijkheden om verjaringstermijnen buiten toepassing te verklaren of te verlengen.37 Daarbij wordt ter bescherming van minderjarigen al in een aantal gevallen een uitzondering gemaakt.38
Wat de vervaltermijnen voor minderjarigen betreft hebben de onderzoekers gewezen op de vervaltermijn van een aanspraak op de legitieme portie vijf jaar na het overlijden van de erflater39 en de zeer korte vervaltermijn voor minderjarigen en jongmeerderjarigen van negen maanden na het overlijden van de erflater voor het inroepen van een som ineens.40 De vervaltermijn voor het inroepen van een som ineens dient de rechtszekerheid voor diverse belanghebbenden bij een nalatenschap die anders in het gedrang zou komen.41 De vervaltermijn om aanspraak te maken op de legitieme portie is volgens de parlementaire geschiedenis opgenomen om te voorkomen dat de afwikkeling van nalatenschappen al te lang kan duren.42
Ik ben van mening dat deze belangen in deze beide gevallen niet opwegen tegen de belangen van minderjarigen die hun aanspraken door de vervaltermijnen verloren zien gaan. De minderjarige is voor een aanspraak op de legitieme portie afhankelijk van het tijdig optreden door zijn wettelijk vertegenwoordiger. Handelt deze niet voordat de vervaltermijn verstrijkt, dan verliest de minderjarige de mogelijkheid om aanspraak te maken op zijn legitieme portie. Ook kan er sprake zijn van tegenstrijdige belangen van het kind en de wettelijk vertegenwoordiger.43 Erfgenamen kunnen er rekening mee houden dat een dergelijke vordering bij het bereiken van de meerderjarigheid van het kind alsnog wordt ingesteld. Bovendien zou zich het geval kunnen voordoen dat pas enige tijd na het overlijden van een persoon bekend wordt dat de overledene de ouder is van een minderjarig kind. Het is denkbaar dat hierdoor een beroep op de legitieme portie alsook op de som ineens, niet meer mogelijk is omdat de vervaltermijn is verstreken. Wat betreft de som ineens vind ik het verder aanvaardbaar om enige rechtsonzekerheid op de schouders van de erfgenamen te leggen, die immers veelal op de hoogte (kunnen) zijn van het bestaan van deze kinderen. Zij kunnen er rekening mee houden dat de som ineens alsnog ingeroepen zal kunnen worden tot het bereiken van de 21-jarige leeftijd.44
Om deze redenen zal ik regelen dat de vervaltermijn aangaande het beroep op de legitieme portie pas aanvangt op het moment dat het kind meerderjarig is geworden en dat het beroep op de som ineens kan worden gedaan tot het kind 21 jaar is.
Slot
Ik kom met betrekking tot de besproken WODC-onderzoeken tot de volgende slotsom.
Ik volg de aanbeveling op van de onderzoekers uit het WODC-rapport Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van maatschappelijke ontwikkelingen tot heroverweging van de onderhoudsplicht van een stiefouder die gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft met de onderhoudsplichtige ouder voor het kind dat tot het gezin behoort. Deze onderhoudsplicht zal komen te vervallen.
Verder ga ik mij inzetten voor meer voorlichting over de verschillende juridische relatievormen en de financiële gevolgen daarvan voor partners bij beëindiging van de relatie op onder andere de digitale kanalen van de rijksoverheid en zal ik professionals, zoals notarissen en advocaten, vragen hier (meer) aandacht aan te schenken.
De aanbevelingen van de onderzoekers uit het WODC-rapport Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen zal ik gedeeltelijk opvolgen. Ik zal een wetsvoorstel voorbereiden dat ertoe strekt dat ook buiten het erfrecht een boedelbeschrijving van ouders kan worden verlangd en regelen dat in het erfrecht een boedelbeschrijving steeds verplicht is. Verder wil ik het vermogen van het kind beschermen als het vermogen van ouders onder bewind staat.
De regeling over het vruchtgenot zal worden geschrapt. In plaats daarvan kan de kantonrechter bepalen wanneer en in hoeverre een ouder vermogen en de inkomsten uit vermogen van zijn kind mag aanwenden voor de kosten van levensonderhoud van het kind als van het gezin. Tenslotte zal het wetsvoorstel ertoe strekken dat de som ineens rechtstreeks aan het kind zelf wordt uitgekeerd en dat de vervaltermijnen van de legitieme portie en de som ineens zullen worden verlengd.
Ik streef ernaar een wetsvoorstel met de uitwerking van de genoemde aanbevelingen begin 2024 in consultatie te brengen.
De Minister voor Rechtsbescherming,
F.M. Weerwind
W.D. Kolkman, L.C.A. Verstappen, I. Visser, F. Ibili en S. Oost, Alimentatie van nu, acceptatie van alimentatie in het licht van de maatschappelijke ontwikkelingen, Boom Juridisch, Den Haag 2021.↩︎
J.H.M. ter Haar, W.D. Kolkman, W.M. Schrama & L.C.A. Verstappen, Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen. Onderzoek naar toezicht op vermogensbeheer bij minderjarigen en vier overige, aanverwante onderwerpen, Den Haag: WODC 2016.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3318.↩︎
Een instrument voor de rechter om in onbillijke gevallen tussen ex-partners een (financiële) correctie toe te passen.↩︎
Wel gelden voor ongehuwd samenwonenden de algemene regels inzake de goederenrechtelijke gemeenschap en het algemene verbintenissenrecht.↩︎
Rapport «Koude Uitsluiting -Materiele problemen en onbillijkheden na scheiding van in koude uitsluiting gehuwde echtgenoten en na scheiding van ongehuwd samenlevende partners, alsmede instrumenten voor de overheid om ze tegen te gaan» Kamerstuk 28 867, nr. 23, p. 8 en 14, nr. 29 p. 1 en 2.↩︎
Tot 21 jaar gaat de wetgever er vanuit dat de jongmeerderjarige behoefte heeft aan een bijdrage in zijn levensonderhoud. De behoeftigheidseis geldt in de huidige wetgeving niet voor jongmeerderjarigen tot 21 jaar. Bij het vaststellen van de behoeftigheid gaat het om de vraag in hoeverre de alimentatiegerechtigde (in dit geval de jongmeerderjarige) in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien. Vanaf de leeftijd van 21 jaar wordt er niet meer automatisch vanuit gegaan dat een jongmeerderjarige behoefte heeft.↩︎
Voor thuis- en uitwonende jongeren van 18 tot 21 jaar geldt een lagere algemene bijstandsnorm. Dit betreft de jongerennorm. De ouders van 18- tot 21-jarigen zijn financieel verantwoordelijk voor hun kinderen. Ze moeten hun kinderen financieel ondersteunen. Daarom is de jongerennorm van de bijstand lager dan de algemene norm.↩︎
Het afkopen van partneralimentatie wil zeggen dat de alimentatieplicht door de alimentatieplichtige in één keer wordt voldaan na de scheiding.↩︎
De middelingsregeling houdt in dat indien er over drie losse jaarinkomens meer belasting betaald moet worden dan over het gemiddelde van die drie jaarinkomens het verschil terug gevraagd kan worden. Deze regeling↩︎
De Expertgroep Alimentatienormen bestaat uit rechters (één uit elke rechtbank en gerechtshof), een voorzitter die niet een gerecht vertegenwoordigt en een ambtelijk secretaris.↩︎
De grondslag voor partneralimentatie is de zogeheten lotsverbondenheid. Deze ontstaat bij het sluiten van het huwelijk tussen twee echtgenoten en houdt niet op te bestaan na een scheiding.↩︎
Kamerstuk 34 550 VI, nr. 99↩︎
J.H.M. ter Haar, W.D. Kolkman, W.M. Schrama & L.C.A. Verstappen, Toezicht op het bewind van ouders en voogden over het vermogen van minderjarigen. Onderzoek naar toezicht op vermogensbeheer bij minderjarigen en vier overige, aanverwante onderwerpen, Den Haag: WODC 2016. Dit werk wordt hierna aangehaald als: het WODC-onderzoek.↩︎
Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3777.↩︎
Of een geregistreerd partnerschap aangaat, zie artikel 1:355, eerste lid, BW.↩︎
Voor voogden bestaat al een verplichting om bij het begin van de voogdij een boedelbeschrijving te maken en op het moment dat de minderjarige gedurende de voogdij vermogen verkrijgt. Daarnaast kan de kantonrechter op verzoek van de andere voogd of ambtshalve de voogd de verplichting opleggen periodiek rekening en verantwoording af te leggen en dient ook bij het einde rekening en verantwoording te worden afgelegd, zie artikelen 1:338 BW, 1:342 BW en 1:372 BW↩︎
Artikel 4:16 BW, tweede lid. Dit regelt dat als een minderjarige na het overlijden van de ouder als gevolg van een wettelijke verdeling (zonder testament) een erfdeel verkrijgt in de vorm van een niet opeisbare vordering zowel de ouderbewindvoerder als de voogdijbewindvoerder binnen een jaar na het overlijden een boedelbeschrijving moeten indienen.↩︎
Artikel 1:339, eerste lid, BW.↩︎
Artikel 1:301, eerste lid, onderdeel a, BW.↩︎
Artikel 1:342, tweede lid, BW.↩︎
Artikel 1:431, eerste lid, BW.↩︎
Kamerstuk 33 836, nr. 66.↩︎
Het gaat dan bijvoorbeeld om huuropbrengsten van een woning, rente van een bankrekening of inkomsten uit hoofde van een auteursrecht.↩︎
Artikel 1:350 in verbinding met artikel 1:235k BW.↩︎
Nederland is sinds 1995 partij bij dit verdrag, terwijl de regeling van het vruchtgenot uit ver voor die periode stamt. Het Nederlands recht kent sinds 1838 een dergelijke regeling.↩︎
Artikel 3 IVRK.↩︎
Voor de bepaling van het recht op bijstand geldt de veronderstelling dat een ouder redelijkerwijs kan beschikken over het tegoed op een bankrekening als die op naam staat van een inwonend, minderjarig kind. Het is dan aan de ouder om het tegendeel aannemelijk te maken (artikel 31 Participatiewet). Zie Centrale Raad van Beroep 8 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3295.↩︎
Bijvoorbeeld indien een ouder in financiële moeilijkheden verkeert, terwijl het kind over een groot vermogen beschikt.↩︎
De bevoegdheden en verplichting van de bewindvoerder kunnen ruimer of beperkter worden vastgesteld, zie artikel 4:171 BW.↩︎
Of de verwekker of de levensgezel van de moeder die heeft ingestemd met een daad die de verwekking van het kind tot gevolg kan hebben gehad (artikel 1:394 BW).↩︎
Artikel 4:35, eerste lid, BW↩︎
Kamerstuk 17 141, nr. 12, p. 36 en zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2015 ECLI:NL:GHARL:2015:9090↩︎
Zo zou een niet-opeisbare vordering op een stiefouder door de kantonrechter (deels) opeisbaar gemaakt kunnen worden en zou een bewindvoerder van een onder bewind gesteld vermogen door de kantonrechter verplicht kunnen worden, indien nodig, geld beschikbaar te stellen voor levensonderhoud. Deze ingrepen voorkomen dat een som ineens nodig is wanneer het kind zelf voldoende vermogen heeft.↩︎
Er zijn volgens onderzoekers situaties denkbaar waarin de echtgenoot is onterfd of een onderhoudsplichtige levensgezel een (te) klein erfdeel heeft ontvangen om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. Deze bepaling is dan als zij letterlijk wordt uitgelegd, gezien het doel van de regeling, te beperkt.↩︎
Zie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 1 december 2015 ECLI:NL:GHARL:2015:9090 waarin het hof overweegt dat de regeling van artikel 4:35 BW moet worden bezien in het licht van de verplichting van ouders om hun kinderen te verzorgen en op te voeden. Een ouder heeft de verantwoordelijkheid om ook voor de situatie na zijn overlijden adequate voorzieningen te treffen teneinde het levensonderhoud van zijn kind veilig te stellen. Bij de beoordeling of in een concreet geval aanspraak bestaat op een som ineens en, zo ja, hoe hoog deze dient te zijn, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval.↩︎
Bijvoorbeeld in het geval door het Hof Den Bosch werd geoordeeld dat de verjaringstermijn voor een vordering op grond van het gevoerde voogdijbewind toepassing mist in verband met een beroep op de redelijkheid en billijkheid (Hof Den Bosch 17 november 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:4577). Zie ook: Hoge Raad 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1492 e EHRM 7 juli 2009, 1062/07 (Stagno/België) en EHRM 7 mei 2015, nr. 13712/11, NJ 2016/253 m. nt. Verstappen (S.L. en J.L. t. Kroatië/Flat voor villa).↩︎
Bijvoorbeeld het instellen van een vordering tot vergoeding van letselschade (artikel 3:310, vijfde lid, BW).↩︎
Artikel 4:85 BW.↩︎
Artikelen 4:35 BW, 4:36 BW, 4:37, eerste lid, BW.↩︎
Kamerstuk 17 141, nr. 25, p. 18↩︎
Kamerstuk 27 021, nr. 3, p. 14.↩︎
Zie voor een voorbeeld waarin een ouder namens haar kinderen de legitieme portie tegen zichzelf inroept en de kantonrechter voor de vaststelling van de omvang ervan machtiging verzoekt, Rechtbank Middelburg 8 december 2008, ECLI:NL:RBMID:2008:BI0224.↩︎
Omdat (stief)ouders onderhoudsplichtig zijn voor hun kinderen tot 21 jaar (artikel 1:395a BW).↩︎