[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van het lid Westerveld over het rapport 'State of play of academic freedom in the EU Member. States Overview of de facto trends and developments'

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2023D21870, datum: 2023-05-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (ah-tk-20222023-2687).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2023Z05594:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023 Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2687

Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het rapport «State of play of academic freedom in the EU Member. States Overview of de facto trends and developments» (ingezonden 30 maart 2023).

Antwoord van Minister Dijkgraaf (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 24 mei 2023).

Vraag 1

Bent u bekend met het rapport van het Europees parlement «State of play of academic freedom in the EU Member. States Overview of de facto trends and developments»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Hoe bent u van plan om de aanbevelingen uit het rapport uit te voeren?

Antwoord 2

Er is nader onderzoek nodig om de aanbeveling van het rapport van het Europese parlement goed te kunnen opvolgen. Ik zal bijvoorbeeld in gesprek gaan de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) en De Jonge Akademie (DJA) om de conclusies van het rapport wat betreft hiërarchische besluitvorming beter te kunnen beoordelen. Daarnaast wordt een aantal van de vraagstukken in het rapport meegenomen in het lopende onderzoek over zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger onderwijs.2 In mijn brief aan uw Kamer verstuurd op 17 april 2023 ga ik verder in op de acties die ik zal ondernemen.

Vraag 3

Op welke wijze kan gekomen worden tot een heldere definitie van het begrip «academische vrijheid»?

Antwoord 3

Ik wacht graag de resultaten af van het lopende onderzoek naar zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger onderwijs voor ik een uitspraak doe over de noodzaak van het aanscherpen van het begrip «academische vrijheid» in de Nederlandse context. Tot die tijd sluit ik mij aan bij de definitie van het begrip «academische vrijheid» opgesteld in het KNAW rapport Academische Vrijheid in Nederland.

Vraag 4

Hoe beoordeelt u de conclusie van de onderzoekers dat met de intreding van de wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie in 1997 de democratische medebeslissingsraden, bestaande uit academici, studenten en administratief personeel vervangen zijn door de medezeggenschapraden en dat dit heeft geleid tot een meer hiërarchische, uitvoerende bestuurspraktijk in de Nederlandse universiteiten?

Antwoord 4

Ik heb onvoldoende beeld of er een causaal verband is tussen de intreding van de wet Modernisering Universitaire Bestuursorganisatie en de ontwikkeling van een hiërarchische, uitvoerende bestuurspraktijk die de academische vrijheid belemmert. Ik zal hierover in gesprek gaan met betrokkenen zoals de KNAW en DJA. Daarnaast neem ik deze zorg mee in het onderzoek dat loopt naar aanleiding van de motie van der Woude c.s.3 over zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek mogelijk inzichten bieden op dit onderwerp. Dit licht ik verder toe in mijn reactie op het Academische Vrijheid rapport van het Europees parlement, verzonden aan uw Kamer 17 april 2023.

Vraag 5

Bent u het eens met de onderzoekers dat het sterk hiërarchisch karakter van het bestuur een direct gevaar vormt voor het zelfbestuur van Nederlandse universiteiten? Zo ja, hoe wilt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 5

De governance van de universiteiten kent decanen als (mee-)bestuurders, en bij wet verankerde medezeggenschapsorganen op verschillende niveaus van de organisatie, met instemmings- en adviesrechten op de hoofdlijnen van strategie en begroting. Voor goed functionerend en kwalitatief hoogwaardig hoger onderwijs is het noodzakelijk dat de driehoek van zeggenschap, toezicht en medezeggenschap in balans is. Ik heb onvoldoende beeld of dit ook daadwerkelijk zo ervaren wordt, dus zal hierover in gesprek gaan met betrokkenen zoals de KNAW en DJA. Ik maak mij wel zorgen over de participatiegraad in deze organen. Hierom ben ik, in samenwerking met sector- en medezeggenschapsorganisaties, een campagne gestart om de opkomst bij medezeggenschapsverkiezingen te vergroten.

Vraag 6

Hoe beoordeelt u de constatering dat er sprake is van politieke sturing van onderzoek en tot op zekere hoogte van opleidingsprogramma door middel van publieke financiering en dat dit een potentiële bedreiging vormt voor institutionele autonomie, en daarmee indirect ook aan academische vrijheid onder druk zet?

Antwoord 6

De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid4. Het bestuur van de universiteit staat onder toezicht van een onafhankelijke raad van toezicht5. De kwaliteit van het onderzoek en het onderwijs wordt op basis van artikel 1.18 van de WHW door onafhankelijke deskundigen beoordeeld6. De examencommissies zijn onafhankelijk gepositioneerd7. Daarnaast staan in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Bovendien vindt het grootste deel van de publieke financiering van onderzoek en onderwijs vindt plaats door middel van zogenoemde lumpsum-financiering. Hieraan worden door de overheid geen specifieke voorwaarden verbonden en daarmee is de mogelijkheid van politieke sturing (bijvoorbeeld in de zin van ideologische beïnvloeding) minimaal. NWO financiert ook een groot deel van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland (via de zogeheten tweede geldstroom). Zij is een zelfstandig bestuursorgaan en ik zie geen sprake van ongewenste sturing die academische vrijheid onder druk zet.

Ten aanzien van het onderwijs gelden als belangrijke bekostigingsvoorwaarden dat de opleidingen van kwaliteit zijn (de onafhankelijkheid van die beoordeling is geborgd via de accreditatie), dat de opleidingen toegankelijk zijn en dat het opleidingsaanbod op macroniveau bezien doelmatig is (onder andere met het oog op de arbeidsmarktvraag). Ik acht het van belang dat de overheid kan sturen op het starten van nieuwe opleidingen via het macrodoelmatigheidsbeleid en beschouw dit niet als een ongewenste vorm van sturing die de academische vrijheid onder druk zet. Een begrenzing van de autonomie van instellingen betekent overigens ook niet per definitie een beperking van de academische vrijheid.

Vraag 7

Hoe bekijkt u de conclusies over de publieke financiering in relatie tot de ongewenste beïnvloeding door externe financiering, waaronder Europese subsidieprogramma’s en bedrijven?8

Antwoord 7

De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid, onafhankelijk van de financieringsbron. De samenwerking tussen onderzoekers en het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties vind ik belangrijk. Samenwerking zorgt ervoor dat wetenschappelijk onderwijs en onderzoek goed aansluiten bij maatschappelijke uitdagingen en dat innovatie wordt gestimuleerd. Hierbij is het wel van belangrijk dat universiteiten informatie over externe financiering van leerstoelen actueel, volledig en publiek toegankelijk hebben. Daarmee kan voorkomen worden dat het vertrouwen in de wetenschap wordt geschaad.

Vraag 8

Geeft de constatering dat de reeks aan tijdelijke contracten, specifiek bij jonge wetenschappers, de academische vrijheid schaadt u voldoende aanleiding om concrete en scherpere voorwaarden te verbinden aan de bekostiging? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 8

Ik vind het zorgelijk te lezen dat de reeksen tijdelijke contracten en de zogeheten «draaideurconstructies» onder jonge wetenschappers een risico vormen voor de academische vrijheid. Academische vrijheid moet te allen tijde geborgd worden. De kabinetsinzet is om draaideurconstructies te voorkomen. Om deze constructies te voorkomen is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens de regelgeving rondom tijdelijke contracten aanscherpen. Daarnaast is het van belang om in te zetten op stevige structurele financiering van de wetenschap en stimulering van vaste contracten. Dat doe ik met de sectorplannen en starters- en stimuleringsbeurzen. Ook investeer ik de komende tien jaar jaarlijks € 60 miljoen extra in de open competitie. Met deze ophoging van de open competitie zet ik in op een versteviging van het ongebonden onderzoek.

Vraag 9

Heeft u in kaart wat het effect is van bedreigingen van wetenschappers op sociale media op de academische vrijheid?

Antwoord 9

Het is belangrijk om een beter beeld te krijgen van het effect van bedreigingen van wetenschappers op sociale media op de academische vrijheid. Er loopt nu een onderzoekstraject in samenwerking met UNESCO om de korte en lange termijn effecten van bedreigingen van wetenschappers via sociale media beter in kaart te brengen. Hierover zal rondom de zomer een internationale expertbijeenkomst plaatsvinden. De resultaten van deze bijeenkomst en het aansluitende onderzoek zullen te zijner tijd gedeeld worden met uw Kamer. Ook zal het lopende onderzoek over zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek mogelijk inzichten bieden op dit onderwerp. De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht. Deze samenvatting zal ik te zijner tijd delen met uw Kamer.

Vraag 10

Geven de conclusies van het rapport van het Europees parlement aanleiding tot nader onderzoek naar de academische vrijheid binnen de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen?

Antwoord 10

Aan de hand van het de resultaten van het lopende onderzoek naar zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger onderwijs kan worden bepaald of verder onderzoek binnen Nederlandse hoger onderwijsinstellingen nodig is. De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht.

Vraag 11

Wat is uw beoordeling van de constatering dat er zorgen zijn over impact van de opkomende «cancel cultuur» op de diversiteit van wetenschappelijke perspectieven? Vindt u deze constatering voldoende onderbouwd door de twee artikelen in de verwijzingen?

Antwoord 11

De constatering dat «cancel culture» een (negatieve) impact heeft op de diversiteit van wetenschappelijke perspectieven wordt in het rapport onderbouwd aan de hand van drie artikelen, waarvan twee journalistieke stukken. Ik concludeer hieruit dat de effecten van «cancel cultuur» op de academische vrijheid nader onderzoek verdienen. De mogelijke impact van «cancel culture» wordt daarom meegenomen in het lopende onderzoek zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger onderwijs. De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht.

Vraag 12

Bent u van plan om te onderzoeken hoe het staat met de sociale veiligheid binnen hoger onderwijsinstellingen en wat het effect daarvan is op de academische vrijheid? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 12

Er is reeds onderzoek voorhanden als het gaat om de sociale veiligheid binnen hoger onderwijsinstellingen. De uitkomsten hiervan licht ik toe in mijn brief die ik binnenkort naar uw Kamer stuur. In deze brief licht ik ook toe hoe ik samen met het veld wil werken aan het verbeteren van de sociale veiligheid binnen hoger onderwijsinstellingen. Ik zie vooralsnog geen reden om te onderzoeken in hoeverre een relatie bestaat tussen enerzijds de sociale veiligheid binnen hoger instellingen en anderzijds de academische vrijheid.

Vraag 13

Kunt u garanderen dat onderzoekers aan Nederlandse universiteiten het gevoel hebben dat zij zonder angst voor vergelding kritiek kunnen uiten op hun werkgevers, het bestuur en het beleid? Zo nee, welke acties wilt u daartegen ondernemen?

Antwoord 13

Ik vind het belangrijk dat onderzoekers zonder angst voor vergelding kritiek kunnen uiten op hun werkgevers, het bestuur en het beleid. De resultaten van het lopende onderzoek zelfcensuur, academische vrijheid en beperking van diversiteit van perspectieven in het onderzoek en hoger onderwijs zullen inzicht bieden in de mate waarin onderzoekers het gevoel hebben dat zij zonder angst voor vergelding kritiek kunnen uiten.

De resultaten van dit onderzoek worden dit najaar verwacht. Afhankelijk van de resultaten kunnen eventuele acties worden bepaald. Deze samenvatting zal ik te zijner tijd delen met uw Kamer.


  1. https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2023/740231/EPRS_STU(2023)740231_EN.pdf.↩︎

  2. Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 40↩︎

  3. Kamerstuk 35 925-VIII, nr. 40↩︎

  4. Artikel 1.6 van de WHW.↩︎

  5. Artikel 9.7 van de WHW.↩︎

  6. Conform het Strategy Evaluation Protocol en het beoordelingskader van de Nederlands-Vlaamse accreditatieorganisatie.↩︎

  7. Artikel 7.12 WHW.↩︎

  8. Rathenau Instituut (2020). Ontwikkeling derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek.↩︎