Reactie op verzoek commissie over de brief van de Stichting Japanse Ereschulden over Backpayregeling voor weduwen
Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen
Brief regering
Nummer: 2023D22633, datum: 2023-05-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-20454-195).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Onderdeel van kamerstukdossier 20454 -195 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen.
Onderdeel van zaak 2023Z09446:
- Indiener: M. van Ooijen, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2023-05-31 14:14: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-06-07 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2023-07-05 14:09: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen
Nr. 195 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2023
Per brief van 24 mei 2023 heeft u mij gevraagd te reageren op de brief die de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft ontvangen van Stichting Japanse Ereschulden (SJE). De brief gaat over het instellen van een Backpay-regeling voor weduwen en een schadevergoedingsregeling ter compensatie van materiële oorlogsschade. Tevens heeft u mij gevraagd een inschatting te geven van de kosten die gemoeid zouden zijn met een Backpay-regeling voor weduwen.
Op 31 januari jongstleden heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn besluit om
geen Backpay-regeling voor weduwen in te stellen1. Tegelijkertijd heb ik uitgebreid antwoord gegeven op uw vragen naar aanleiding van het onderzoek dat Andersson, Elffers Felix (AEF) in 2021 heeft uitgevoerd naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een Backpay-regeling voor weduwen2. Tijdens het debat van 12 april jongstleden (Kamerstuk 20 454, nr. 187) en het daarop volgende tweeminutendebat van 16 mei hebben (Handelingen II 2022/23, nr. 81, Tweeminutendebat Oorlogsgetroffenen) we uitgebreid en indringend met elkaar van gedachten gewisseld over mijn besluit.
Deze debatten legden wederom de pijn, het verdriet en de emoties bloot die samenhangen met de Backpay-kwestie en die voortvloeien uit de Tweede Wereldoorlog. Een periode van extreem geweld en de meest verregaande schending van mensenrechten. Voor de Indische en Molukse gemeenschap hield het oorlogsgeweld na afloop van de Tweede Wereldoorlog niet op. De Tweede Wereldoorlog werd opgevolgd door de Bersiap-periode en de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië.
Na afloop van de onafhankelijkheidsoorlog zagen velen zich gedwongen om zich in Nederland te vestigen al waar hen geen warme ontvangst wachtte. De kille ontvangst werd opgevolgd door een proces van rechtsherstel dat gekenmerkt werd door een formalistische, bureaucratische en vooral kille houding van de overheid en de Nederlandse samenleving. Voor de kille ontvangst en het gebrekkige rechtsherstel heeft de regering dan ook op verschillende momenten haar excuses aangeboden.
Verschillende kabinetten hebben meerdere wetten en regelingen ingesteld die gericht waren op individueel en collectief rechtsherstel. De laatste regeling betrof de Backpay-regeling uit 2015. In de evaluatie van deze regeling is geconstateerd dat de ondervraagde organisaties niet weten met welke vorm van tegemoetkoming de onvrede over het rechtsherstel binnen de Indische en Molukse gemeenschap weggenomen zou kunnen worden en of dit überhaupt mogelijk is3.
U heeft gevraagd een inschatting te geven van de financiële middelen die samenhangen met een Backpay-regeling voor weduwen. Voordat ik uw vraag beantwoord, wil ik benadrukken dat de kosten niet doorslaggevend zijn geweest voor mijn besluit om geen Backpay-regeling voor weduwen in te stellen. Doorslaggevend is geweest dat een nieuwe financiële regeling voor een beperkte groep personen de onvrede over het deels gebrekkige Indische rechtsherstel, dat leeft bij een deel van de Indische en Molukse gemeenschap, niet zal wegnemen. Daarnaast blijkt uit het onderzoek van AEF dat een regeling, mede vanwege incompleet bronmateriaal, zeer complex uitvoerbaar is. AEF concludeerde dat een regeling voor weduwen niet onmogelijk zou zijn, maar ook veel mensen zou teleurstellen.
In het rapport van AEF staat een grove schatting van de omvang van het aantal personen dat in aanmerking zou komen voor een Backpay-regeling voor weduwen en de kosten die hiermee gemoeid zouden zijn4. De omvang van de doelgroep is afhankelijk van de kernkeuzes die gemaakt kunnen worden (zoals peildatum huwelijk en de peildatum waarop de weduwe in leven moe(s)t zijn) bij de inrichting van een regeling.
Daarbij zij aangetekend dat een Backpay-regeling voor weduwen niet het volledige rechtsherstel beslaat. De kwestie van het Indische rechtsherstel omvat meerdere onderdelen zoals onder andere de afhandeling van de materiële oorlogsschade die door Stichting Japanse Ereschulden is aangekaart.
In 2015 heeft toenmalig Staatssecretaris Van Rijn aangegeven dat een regeling die zich richt op alle onderdelen van het rechtsherstel een buitengewoon complexe en kostbare operatie zou zijn, zowel in termen van programmageld als in termen van uitvoeringslasten5. Hij constateert dan ook dat een dergelijke financiële tegemoetkoming, gebaseerd op morele overwegingen, het kabinet voor een onoverkomelijke opgave zou stellen. In mijn brief van 31 januari jongstleden onderschrijf ik deze constatering. Een nieuwe Backpay-regeling zou de kwestie van het Indische rechtsherstel in bredere zin niet afsluiten. Ook ik heb helaas moeten constateren dat de geschiedenis niet kan worden teruggedraaid.
Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris heb ik gesproken met een brede doorsnede van de Indische en Molukse gemeenschap. Met verschillende organisaties en personen uit deze gemeenschap heb ik indringende gesprekken gevoerd over de pijn en het verdriet van wat men heeft meegemaakt. Daarnaast kwam uit deze gesprekken naar voren dat men veel belang hecht aan de verankering van de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië in onze samenleving en om deze geschiedenis vast te leggen voor de komende generaties. Het beleid van de collectieve erkenning van de Indische en Molukse gemeenschap is hier op gericht. Voor dit beleid blijf ik mij volop inzetten. Zo kom ik eind juni van dit jaar met de beleidsreactie op het rapport «Deel en Verbind» van de commissie «Versterking kennis van de geschiedenis van voormalig Nederlands-Indië». Voorts ga ik bekijken of de bestaande projecten op het gebied van context gebonden zorg voor de eerste generatie oorlogsgetroffenen uitgebreid kunnen worden.
Zoals ik in het debat van 12 april jongstleden heb toegezegd, geef ik uw Kamer aan het eind van dit jaar inzicht in de voortgang van de mogelijkheid om de positie van de weduwen nadrukkelijk een plek te geven binnen het beleid van de collectieve erkenning. Ik blijf hierover met de gemeenschap in gesprek.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen