Stand van zaken van een aantal moties, toezeggingen en regelgevingstrajecten die zien op dieren in de veehouderij
Dierenwelzijn
Brief regering
Nummer: 2023D22707, datum: 2023-05-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28286-1293).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Samenvatting Rapport 'Doden van zorgbehoevende dieren'
- Rapport 'Doden van zorgbehoevende dieren'
- Beslisnota bij Kamerbrief inzake stand van zaken van een aantal moties, toezeggingen en regelgevingstrajecten die zien op dieren in de veehouderij
Onderdeel van kamerstukdossier 28286 -1293 Dierenwelzijn.
Onderdeel van zaak 2023Z09475:
- Indiener: P. Adema, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-05-31 14:14: Aansluitend aan de Stemmingen: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-06-14 11:15: Procedurevergadering LNV (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-06-15 13:30: Dieren in de veehouderij (Commissiedebat), vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2017-2024)
- 2023-07-05 14:09: Aansluitend: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
28 286 Dierenwelzijn
Nr. 1293 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 mei 2023
Met deze brief informeer ik de Tweede Kamer over de stand van zaken van een aantal moties, toezeggingen en regelgevingstrajecten die zien op dieren in de veehouderij. Tevens zend ik de Kamer de zienswijze «doden van zorgbehoevende dieren» die de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) op 10 maart jl. heeft gepubliceerd.
Stand van zaken maatregelenpakket tegen stalbranden en motie van het lid Vestering c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 65) over het opnemen van de OvV adviezen in dit maatregelenpakket
Het aantal stalbranden in 2022 zoals blijkt uit de Risicomonitor van het Verbond van Verzekeraars laat helaas zien dat er na een daling van het aantal branden in 2021 het aantal in 2022 weer is gestegen ten opzichte van 2021. Vorig jaar zijn er 42 stalbranden geweest, waarbij 130.045 dodelijke dierlijke slachtoffers zijn gevallen. Het aantal dieren is fors hoger dan in 2021. Dit komt doordat er in 2021 geen pluimveebedrijven waren waar brand was uitgebroken. Dit was vorig jaar helaas wel het geval. En ook de recente vreselijke branden in Sint-Oedenrode en Reusel bevestigen dat snel een stevigere aanpak voor stalbranden nodig is. Ik vind ieder dier dat omkomt in een stalbrand er één te veel is. Ik accepteer het hoge aantal stalbranden in de veehouderij, waarbij duizenden dieren een gruwelijke dood sterven, niet. De situatie bevestigt de noodzaak van voortvarend en daadkrachtig beleid.
Ik voer de voorgenomen maatregelen binnen de verscherpte aanpak stalbranden, zoals die eerder aan de Kamer is gestuurd1 zo snel als mogelijk uit. Met als eerste stap het verplicht stellen van elektrakeuringen en een jaarlijkse brandveiligheidskeuring. De internetconsultatie van het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur (AmvB) waarmee ik deze verplichting zal regelen is op 24 april jl. gestart. Het gaat dan specifiek om de verplichte keuring aan de elektra- en zonnestroominstallaties volgens de best beschikbare norm (Scope 10 en Scope 12 van certificeringsinstantie SCIOS), iedere drie jaar voor grote veehouderijen2 en iedere vijf jaar voor de overige veehouderijen. Daarnaast is voorzien in een jaarlijkse brandveiligheidskeuring voor alle veehouderijen, die gericht is op verbetering van het brandveiligheidsmanagement op de veehouderijen en op bewustwording van de veehouder. De veehouder zal, als de keuring daar aanleiding toe geeft, maatregelen moeten nemen om het risico op ontstaan van brand in zijn stal te beperken. Daarbij moet de keurder ook de bevindingen van de keuring met de veehouder bespreken om zo het bewustzijn over brandveiligheidsrisico’s in de praktijk te vergroten. Er is in het ontwerp voor deze vorm gekozen om recht te doen aan de diversiteit van stallen en mogelijke brandrisico’s op de veehouderijlocaties, en op deze manier maatwerk te kunnen leveren. Ten opzichte van mijn eerdere bericht aan de Kamer3 heb ik gekozen om de reikwijdte van de nieuwe verplichtingen uit te breiden tot houders van eenden, kalkoenen en konijnen. Nadere eisen aan de nieuwe verplichte keuringen, die van technische aard zijn, zullen worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. Beide keuringen hebben als doel om de risico’s op het ontstaan van brand te verkleinen en zo het ontstaan van brand te voorkomen. De keuringen hebben dus een preventieve werking. Na de internetconsultatie van de ontwerpAMvB, die deze keuringen gaat regelen, moeten er nog stappen worden gezet, namelijk de uitvoerbaarheid- en handhaafbaarheidstoets door de beoogd toezichthouder, voorhang bij het parlement, advisering door de Raad van State en notificatie bij de Europese Commissie. De inzet is om de regelgeving in 2024 in werking te laten treden.
Naast de verplichte keuringen die preventief werken, werk ik ook aan een verplichting om schadebeperkende maatregelen te nemen. Het gaat in ieder geval om de brandcompartimentering van de technische ruimte voor bestaande stallen4. Eerder is de Kamer geïnformeerd dat Wageningen University & Research (WUR) de opdracht heeft gekregen onderzoek uit te voeren op welke wijze verplichte brandcompartimentering in de technische ruimte voor alle bestaande stallen vorm zou kunnen krijgen en wat de impact is van deze verplichting. Brandveiligheidseisen voor stallen zijn vastgelegd in het Bouwbesluit. In 2014 zijn daar nieuwe brandveiligheidseisen, zoals de verplichte brandcompartimentering van de technische ruimte aan toegevoegd. Voor stallen vergund vóór 2014 gelden deze aanvullende eisen niet. Daarom wordt in het dit onderzoek door de WUR onderzocht of en hoe compartimentering van de technische ruimte ook in deze stallen verplicht gesteld kan worden. Verder is het is aan gebouweigenaren om te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag toezicht te houden op de naleving ervan.
In dit onderzoek worden ook mogelijkheden om de overlevingskans van dieren bij brand te vergroten meegenomen. En zal het onderzoek ook een overzicht van wet- en regelgeving bevatten die mogelijk negatief effect kan hebben op de brandveiligheid van stallen. Deze aspecten zijn aan het onderzoek dat WUR uitvoert toegevoegd omdat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) dat heeft aanbevolen. Het onderzoek loopt nog, maar het rapport van de WUR wordt naar verwachting in de zomer opgeleverd. Voor het verder uit kunnen werken van de schadebeperkende maatregelen heb ik de uitkomsten van dit onderzoek nodig. Om te voorkomen dat het totale pakket aan maatregelen afhankelijk is van het afronden van het onderzoek, heb ik ervoor gekozen om vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek wel alvast een ontwerpAMvB over verplichte keuringen in procedure te brengen, zoals hierboven beschreven. Zodra het onderzoek van WUR gereed is, zal ik de verplichtingen met betrekking tot schadebeperking uitwerken in separate regelgeving. Zodra dit rapport gereed is en er meer over deze maatregel bekend is, zal ik de Kamer hierover informeren. Een maximumnorm voor het aantal dieren per brandcompartiment, wat deels samenhangt met de minimale oppervlaktenormen voor dieren, is onderdeel van andere lopende trajecten zoals het convenant dierwaardige veehouderij en de Nederlandse inzet voor de herziening van de nieuwe Europese regelgeving. Met deze en hiervoor genoemde maatregelen wordt invulling gegeven aan een aantal aanbevelingen van de OvV, conform de motie van het lid Vestering van 7 december jl.5
Naast mijn verscherpte aanpak is het aanpakken van stalbranden ook een gedeeld maatschappelijk belang, waar meerdere partijen bij betrokken zijn. Zo ontwikkelt het Verbond voor Verzekeraars een checklist voor verzekeraars met de top 8 meest voorkomende oorzaken van stalbranden. Ik heb het Verbond van Verzekeraars gevraagd om er voor te zorgen dat de checklist verspreidt wordt verzekeraars en onder hun klanten om zo meer bewustwording te creëren. Daarnaast heeft de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) in 2022 verschillende voorlichtingen en webinars gegeven aan veehouders, om de bewustwording omtrent (het ontstaan) van stalbranden te vergroten. Vier keer per jaar komen LTO, de Brandweer, Dierenbescherming, Verbond voor Verzekeraars en de Ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bijeen om de verschillende acties van de partijen met elkaar af te stemmen en de voortgang ervan te bewaken.
Toezegging invulling van de open normen over nood- en alarmsystemen in stallen met kunstmatige ventilatie (Kamerstuk 28 286, nr. 1130)
Naar aanleiding van een toezegging van mijn voorganger zijn de open normen over nood- en alarmsystemen in stallen waarbij de gezondheid en het welzijn van dieren afhankelijk zijn van een kunstmatig ventilatiesysteem ingevuld (Kamerstuk 28 286, nr. 1130). Met de invulling van de open normen kunnen veehouders systeemuitval zo veel mogelijk voorkomen en snel actie ondernemen wanneer het ventilatiesysteem onverhoopt uitvalt. Dit is, zeker tijdens hitteperiodes, van groot belang om incidenten door uitval van ventilatie te voorkomen, waarbij dieren bijvoorbeeld oververhit kunnen raken, of zelfs kunnen komen te overlijden. Zoals in de Kamerbrief van 6 juli 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1261) is toegelicht, zijn voor deze invulling een ontwerpbesluit en -regeling opgesteld. De regelgeving is dit voorjaar gepubliceerd. De normen zullen deels in werking treden op 1 juli 2023 en deels op 1 juli 2024. Inwerkingtreding op 1 juli 2024 zal aan de orde zijn voor de eisen aan noodstroomaggregaten, vanwege de actuele levertijden van zulke aggregaten. Navraag daarnaar bij leveranciers leert dat de huidige levertijd kan oplopen tot ongeveer 8 maanden. Daar bovenop komt nog tijd voor het eventueel regelen van financiering, aanvragen van offertes en de installatie. Het is voor veehouders dus niet mogelijk om eerder aan deze nieuwe regelgeving te voldoen.
Toezegging over het vangen aan de poten
Tijdens het commissiedebat dierenwelzijn van 10 november 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1283) is er gesproken over het aan de poten vangen van kippen. Ik heb toen toegezegd dat ik het in september 2022 gepubliceerde advies van de European Food Safety Authority (EFSA) over het vangen van kippen goed zou bekijken, omdat dit advies niet zo eenduidig was als gehoopt. Ik heb daarbij toegezegd ook rekening te zullen houden met de mogelijkheden om te handhaven en de consequenties voor de sector in het kader van het level playing field in de EU. Graag informeer ik de Kamer over deze toezegging in relatie tot de recente ontwikkelingen met betrekking tot dit onderwerp.
Op 24 november 2022 heeft de bestuursrechter in Rotterdam, naar aanleiding van een in 2020 ingediend handhavingsverzoek van stichting Wakker Dier, overwogen dat het vangen van kippen aan de poten duidelijk verboden is volgens Europese Verordening (EG) Nr. 1/2005 (de Transportverordening) en dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop moet handhaven, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom.
Naar aanleiding van deze rechterlijke uitspraak heeft de NVWA opnieuw inspecties uitgevoerd bij de bedrijven waar het handhavingsverzoek op toeziet en daarbij geconstateerd dat het pluimvee nog steeds aan de poten werd gevangen. De NVWA heeft hierop gehandhaafd door middel van het opleggen van een last onder dwangsom, waarbij de bedrijven voor 15 augustus 2024 hun bedrijfsvoering aangepast dienen te hebben, zodat de kippen niet meer aan de poten gevangen worden. Ik vind dit lang. Ik wacht de uitspraak van de rechter af, en ga daarna in gesprek met de IG over de termijnen die het bedrijfsleven krijgt om zich in dergelijke casusses aan te passen.
De aanpassingen zijn volgens de NVWA van dien aard dat de termijn van 18 maanden door de NVWA redelijk wordt geacht om de benodigde aanpassingen te doen. Niet alleen de bedrijven, maar ook de andere schakels in de keten moeten in de gelegenheid worden gesteld om de jarenlange bedrijfsmatige uitvoeringspraktijk aan te kunnen passen. Onder andere de praktische uitvoerbaarheid en de kunde van de vangploegen dienen in ogenschouw genomen te worden om daadwerkelijk de kans op welzijnsaantasting zo klein mogelijk te houden. Vangletsel kan namelijk ook bij rechtop vangen optreden, als de vangers niet zorgvuldig werken of over onvoldoende kennis beschikken. Dit heb ik eerder ook toegelicht bij de beantwoording van Kamervragen van het lid Tjeerd de Groot (D66) betreffende deze uitspraak (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 1363). De gestelde begunstigingstermijn van de last onder dwangsom biedt de sector de mogelijkheid om het vangen van pluimvee aan te passen en vangploegen hierin te scholen, zodat het dierenwelzijn geborgd kan worden en er wordt voldaan aan de wet. Indien bij toekomstige inspecties in 2023 en de eerste helft van 2024 dezelfde overtreding wordt geconstateerd, wordt een gelijkwaardige last onder dwangsom opgelegd met dezelfde einddatum (15 augustus 2024).
De uitspraak van de bestuursrechter in Rotterdam schept voor nu duidelijkheid, maar inmiddels is er (hoger) beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). In dit (hoger) beroep zal het CBb beoordelen of de NVWA terecht handhavend optreedt en zo ja, of de opgelegde last onder dwangsom leidt tot een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving.
Middels de begunstigingstermijn van de opgelegde last onder dwangsom, heeft de sector de tijd om aanpassingen te doen. Het gegeven dat pluimvee in andere EU-lidstaten aan de poten wordt gevangen (level playing field), doet vooralsnog niet af aan het oordeel van de rechtbank dat er volgens haar vanuit moet worden gegaan dat de wetgever van de Transportverordening het optillen aan de poten voor pluimvee heeft willen verbieden. Hiermee is de toezegging van 10 november jl. afgedaan.
Tot slot, zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde Kamervragen, is in het EFSA-advies duidelijk en uitgebreid onderbouwd dat rechtop vangen van pluimvee vanuit het oogpunt van dierenwelzijn het meest diervriendelijk is. Ondanks dat rechtop vangen volgens EFSA dus het uitgangspunt zou moeten zijn, beschrijft het advies ook aanvullende randvoorwaarden om pluimvee (kortstondig) ondersteboven te tillen. Het is echter nog niet duidelijk of, en zo ja in hoeverre, de Europese Commissie dit advies overneemt bij de herziening van de transportverordening. De eerste voorstellen worden aankomend najaar verwacht, waarover de Kamer zoals eerder toegezegd zal worden geïnformeerd.
Motie van het lid Vestering c.s. over niet akkoord gaan met het sectorplan watervoorziening ouderdieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1275)
Op 6 juli 2022 heeft mijn voorganger de Kamer geïnformeerd6 over de invulling van de motie van de leden Vestering en Boswijk inzake permanente waterverstrekking vleeskuikenouderdieren7. Met het plan van aanpak van de sector is via de private weg invulling gegeven aan deze motie. Met de recente motie van lid Vestering, d.d. 8 december 2022, wordt de regering verzocht niet akkoord te gaan met het plan van aanpak. Hieronder licht ik toe hoe ik met de motie om wil gaan.
Recent heeft de European Food Safety Authority (EFSA)8 de opinie welzijn vleeskuikens, waarin ook aandacht is voor vleeskuikenouderdieren, gepubliceerd. Ik vind het van belang de opinie mee te wegen in de aanpak van de motie. De opinie bevestigt dat de watervoorziening bij vleeskuikenouderdieren een belangrijk aspect voor dierenwelzijn is en ik erken de zorg van de Kamer dan ook. In de opinie beschrijft EFSA echter ook het belang van het nemen van preventieve maatregelen om de negatieve bijeffecten van onbeperkte watergift te voorkomen. EFSA geeft aan dat, om over te kunnen gaan tot permanente waterverstrekking, aanpassingen moeten worden gedaan in de stal zoals het aanbrengen van roostervloeren en drinknippels die het vermorsen tegengaan. EFSA geeft ook aan dat vleeskuikenouderdieren in de praktijk tenminste beschikking moeten hebben over het minimaal vereiste water voor levensonderhoud, groei en productie.
Met het plan van aanpak van de sector wordt niet voorzien in permanente watervoorziening. Ik ben echter, in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij, in gesprek met de pluimveesector. Daar wordt op een integrale wijze gekeken naar aanpassingen in de stal. Ik wil de preventieve maatregelen die nodig zijn in het kader van permanente waterverstrekking, tezamen met de meest recente praktijkervaringen en onderzoek, dan ook meenemen in het traject dierwaardige veehouderij en op deze manier uitvoering geven aan de motie van het lid Vestering c.s. Ik ben van mening dat de inzet op de gedachte achter de motie gewaarborgd wordt. Daarmee tracht ik tegemoet te komen aan de wens achter de motie van het lid Vestering c.s.
Voor nu vind ik het wel van belang dat het plan van aanpak van de sector wordt uitgevoerd. Met het plan van aanpak wordt immers beoogd zo optimaal mogelijk aan te sluiten bij de behoefte aan water waarbij tevens is rekening gehouden met negatieve effecten die kunnen ontstaan door permanente waterverstrekking. Dit betreft, zoals ook door EFSA benoemd, bijvoorbeeld pootproblemen die ontstaan door hoge wateropname of verspilling en daardoor vernatting van het strooisel. Daarnaast sluit het plan van aanpak aan bij het drinkgedrag van kippen, dat sterk is verbonden aan voeropname en foerageergedrag en de licht- en donkerperiode. De dieren krijgen met het plan van aanpak langere en meer perioden beschikking over water en er wordt ingezet op het delen van ervaringen tussen houders op dit gebied. Dit alles draagt bij aan preventie van de eerder benoemde negatieve bijeffecten. Ondanks dat er in het plan van aanpak geen sprake is van permanente watervoorziening ben ik van mening dat, ook gelet op EFSA advies, in het plan van aanpak belangrijke aspecten zijn opgenomen waarmee de sector een goede stap zet naar meer water voor vleeskuikenouderdieren dan minimaal vereist. Ik zie dit plan dan ook als opmaat naar het verder realiseren van de motie.
Motie van het het lid Vestering (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 66) en toezegging over het verhogen van de minimumleeftijd voor kalvertransport
Tijdens de stemmingen op 8 december jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 33, item 33) over de moties ingediend tijdens het begrotingsdebat van 7 december jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 32, item 13) is een motie aangenomen van het lid Vestering, waarmee de regering verzocht wordt om de mogelijkheden te onderzoeken om in Nederland de minimale transportleeftijd voor kalveren te verhogen. Tijdens hetzelfde begrotingsdebat van 7 december jl. heb ik aangegeven te overwegen om vanuit het oogpunt van diergezondheid en dierenwelzijn, net als Duitsland, de minimale leeftijd van kalveren voor transport (binnen Nederland) te verhogen. Ik heb daarbij toegezegd om eerst te bezien wat de implicaties van het verhogen van deze leeftijdsgrens zijn voor de betrokken agrariërs en hoe ik ze kan ondersteunen dit mogelijk te maken.
Aanleidingen voor de motie waren de beslissing van Duitsland om in 2021 op federaal niveau wetgeving aan te nemen om de minimale kalverleeftijd voor nationaal transport vanaf 1 januari 2023 te verhogen naar 28 dagen en het advies van EFSA in haar rapport «Welfare of cattle during transport» (september 2022) om kalveren pas te vervoeren vanaf 5 weken leeftijd.
De Europese Commissie presenteert naar verwachting in het najaar van 2023 een voorstel voor herziening van de transportverordening en heeft aangegeven daarbij de nieuwste wetenschappelijke inzichten te zullen betrekken. Het is nog niet bekend in hoeverre de Commissie het EFSA-advies over de minimale kalverleeftijd voor transport zal overnemen in haar nieuwe voorstellen.
De transportverordening stelt nu dat lang transport (>8 uur) van kalveren alleen is toegestaan als de kalveren meer dan 14 dagen oud zijn. In Nederland hanteert de sector via private afspraken binnen kwaliteitsregeling VitaalKalf voor zowel kort als lang transport de grens van minimaal 14 dagen voor afvoer van het melkveebedrijf. Als kalveren pas op een latere leeftijd vervoerd mogen worden, betekent dit dat ze tot die tijd bij de (melk)veehouder verblijven waar ze zijn geboren. Dit vraagt aanpassingen in de huisvesting en het management van de desbetreffende (melk)veehouders. Dit vraagt mogelijk ook dergelijke aanpassingen van de kalverhouder, aangezien die dan oudere kalveren ontvangt. Daarom heb ik Wageningen University and Research (WUR) gevraagd om voor zowel de kalverhouder als voor de melkveehouder in kaart te brengen wat de te verwachten impact van een verhoging van de minimale leeftijd voor transport zal zijn. Ik vraag de WUR daarbij zowel de Duitse situatie als het advies van de EFSA mee te nemen. Op basis van de uitkomsten van deze kennisvraag zal ik beslissen of en op welke manier ik leeftijdstijdsgrens kan verhogen. Ik hoop de Kamer hierover uiterlijk dit najaar te kunnen informeren.
Bij deze beslissing is van belang dat de transportverordening concrete voorschriften bevat over de minimumleeftijd van kalveren voor transport tussen lidstaten, waaraan door individuele lidstaten geen strengere eisen kunnen worden gesteld. Alleen voor transporten die beginnen en eindigen op het grondgebied van die lidstaat kunnen lidstaten nationale aanscherpingen van de transportverordening doen, zoals ook Duitsland heeft gedaan. Hierbij merk ik nog op dat er op dit momenten meerdere ontwikkelingen spelen die dit traject kunnen beïnvloeden, zoals o.a. de herziening van de Europese dierenwelzijnsregelgeving.
Toezegging over mogelijk te veel gehouden nertsen (Kamerstuk 35 830 XIV, nr. 8 d.d. 10 juni 2021, antwoord 159)
In mei 2021 heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van een onderzoek naar mogelijk te veel gehouden nertsen tijdens de coronaperiode. Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar mogelijk te veel gehouden nertsen op een aantal geruimde bedrijven inmiddels is afgerond, kan ik de Tweede Kamer hierover nu informeren. De NVWA heeft in 2020 en 2021 nader onderzoek verricht naar vijf bedrijven en de processen-verbaal overgedragen aan het Openbaar Ministerie (OM). Het OM heeft één zaak geseponeerd omdat de aanvankelijke verdenking volledig is weerlegd. De andere vier zaken zijn geseponeerd omdat het strafbare feit hoogstwaarschijnlijk niet bewezen kon worden. Daarnaast was in deze zaken mogelijk sprake van een overmachtssituatie, aangezien het afvoeren van (het te veel aan) nertsen verdere verspreiding van het virus kon meebrengen.
RDA zienswijze «Doden van zorgbehoevende dieren»
Als bijlage bij deze brief zend ik de Kamer de zienswijze «Doden van zorgbehoevende dieren» die de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) op 10 maart jl. heeft gepubliceerd (bijlagen 1 en 2). De RDA heeft deze zienswijze op mijn verzoek opgesteld, omdat het doden van bedrijfsmatig gehouden dieren onlosmakelijk is verbonden aan onze zorgplicht voor deze dieren. Het betreft een emotioneel en moreel beladen onderwerp, dat vragen oproept en onderdeel is van de maatschappelijke discussie. Ik heb de RDA gevraagd zich uit te spreken hoe een verantwoord euthanasiebeleid er uit zou kunnen zien voor bedrijfsmatig gehouden dieren waarvan het leven eerder dan voorzien moet worden beëindigd. Ik bedank de RDA voor de zienswijze en zal de Kamer voor de zomer informeren hoe ik met de aanbevelingen omga en welke vervolgstappen ik voorzie op dit thema.
Prioritering
In deze brief is een stand van zaken gegeven van verschillende moties en toezeggingen waaraan momenteel invulling wordt gegeven. Door de forse capaciteitsinzet die de afgelopen maanden van het Ministerie van LNV gevraagd wordt voor het Landbouwakkoord en het tegelijkertijd lopende traject om te komen tot een convenant Dierwaardige veehouderij, dienen er echter keuzes gemaakt te worden in welke politieke opdrachten wanneer worden opgepakt. Dit betekent dat geprioriteerd moet worden en dat sommige onderwerpen langer blijven liggen. Zo wordt de komende tijd niet toegekomen aan het invullen van nieuwe open normen, gericht op landbouwhuisdieren, in de Wet dieren. De nadere invulling van de open normen waarover u in de beantwoording van de feitelijke vragen bij de begroting 2023 op 7 november vorig jaar bent geïnformeerd, loopt wel door.9 Daarnaast is de Tweede Kamer toegezegd dat voor de zomer van 2023 een plan van aanpak voor de zorg van jonge dieren gereed zal zijn10. De uitwerking van dit plan van aanpak loopt helaas ook wat vertraging op en zal ik u later in 2023 doen toekomen.
Ik zal de Kamer voorafgaand aan het Commissiedebat over dieren in de veehouderij, dat nu gepland staat voor 15 juni 2023, opnieuw informeren over de stand van zaken van verschillende dierenwelzijnsonderwerpen, openstaande moties en toezeggingen.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 7.↩︎
Onder grote veehouderijen wordt verstaan bedrijven met meer dan (>) dieren; melkvee > 175, vleeskalveren > 1.000, melkgeiten >500, vleesvarkens > 2.500, zeugen > 500, legkippen > 50.000, vleeskuikens > 100.000.↩︎
Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 7.↩︎
Stallen die vergund zijn voor 2014.↩︎
Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 65.↩︎
Kamerstuk 28 286, nr. 1261.↩︎
Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 52.↩︎
https://doi.org/10.2903/j.efsa.2023.7788. De opinie is opgesteld op verzoek van de Europese Commissie in het kader van de Farm to Fork Strategy en de herziening van de dierenwelzijnsregelgeving.↩︎
Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 6.↩︎
Kamerstuk 28 286, nr. 1285.↩︎