[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgang moties aanvullend onderwijs

Primair Onderwijs

Brief regering

Nummer: 2023D23616, datum: 2023-06-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31293-686).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31293 -686 Primair Onderwijs.

Onderdeel van zaak 2023Z09843:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

31 293 Primair Onderwijs

31 289 Voortgezet Onderwijs

Nr. 686 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 juni 2023

Alle kinderen en jongeren hebben recht op onderwijs. Daarom is het funderend onderwijs in Nederland kosteloos toegankelijk. Iedere leerling en ouder moet erop kunnen vertrouwen dat op school goed en voldoende onderwijs wordt aangeboden. Hiermee leg je als leerling de basis voor een succesvolle toekomst, voor jezelf en voor Nederland. Het inkopen van extra bijles, huiswerkbegeleiding of examentraining zou in de basis niet nodig moeten zijn. En het mag al helemaal niet afhangen van de portemonnee van je ouders of je extra hulp kunt krijgen. Als je toch hulp nodig hebt, dan dient die extra begeleiding op én van school te zijn. Scholen horen leerlingen niet door te verwijzen naar commerciële bijlesbureaus.

Dat komt ook naar voren in de moties die leden Westerveld en Kwint hebben ingediend.1 Met deze moties verzocht uw Kamer mij om scholen actief te ontmoedigen om gebruik te maken van particuliere aanbieders voor betaald aanvullend onderwijs. Indien nodig dienen scholen juist zelf aanvullend onderwijs aan te bieden, binnen bestaande middelen. Ook reclame vanuit school voor particuliere aanbieders verzochten Kwint en Westerveld middels afspraken tegen te gaan. Tot slot vroeg de motie van lid Ephraim mij om toetsbare kwaliteitseisen op te stellen voor commerciële onderwijsbureaus.2

Met deze brief kom ik tegemoet aan mijn toezegging uit het mondelinge vragenuur van 4 april jl. (Handelingen II 2022/23, nr. 69, item 3) Ik heb uw Kamer toen toegezegd u te informeren over de uitvoering van de moties rondom aanvullend onderwijs. In deze brief geef ik toelichting op de gesprekken die ik voer met het onderwijsveld. Ik geef aan waar we elkaar vinden en op welke punten er nog ruimte zit.

Blauwdruk voor richtlijnen

Naar aanleiding van deze moties ben ik al enige tijd in gesprek met de PO-Raad en VO-raad. Ik zou uw Kamer begin 2023 hierover informeren. Door eerdere verschillen in opvatting tussen mij en de sectorraden was dit tot op heden nog niet gelukt en daar baal ik van. Ik ben blij dat het nu gelukt is om tot een pakket aan acties te komen, die ik graag aan uw Kamer voorleg.

We vinden elkaar in de opvatting dat de normalisering van betaald aanvullend onderwijs door particuliere aanbieders, een ongewenste ontwikkeling is. Ook zijn we het eens dat onderwijs dat binnen de schoolmuren plaatsvindt voor iedere leerling toegankelijk moet zijn. Daar zijn gelukkig ook voldoende goede voorbeelden van en de raden zijn graag bereid om deze te delen.

Daarom ben ik voornemens om, samen met de PO-Raad en VO-raad, voor de zomer een brief te sturen naar schoolleiders- en bestuurders met een sterk normerende oproep. U ontvangt daarvan een afschrift. In het licht van de moties en het Onderwijsraadadvies «Publiek karakter voorop» stuur ik vanuit OCW de volgende richtlijnen voor aanvullend onderwijs mee met de brief aan schoolleiders en -bestuurders:

• Een school biedt (indien nodig) alleen aanvullend onderwijs aan dat op én van school is.

• Een school vraagt de MR om advies over het beleid omtrent aanvullend onderwijs en verwerkt dit in het schoolplan.

• Een school werkt bij de inzet van aanvullend onderwijs zoveel mogelijk samen met non-profit partijen, te denken valt bijvoorbeeld aan het initiatief «StudentinzetopSchool».

• Er wordt op school geen reclame gemaakt voor betaald aanvullend onderwijs.

• Het bevoegd gezag draagt zorg voor het waarborgen van een goede kwaliteit van aanvullend onderwijs.

• Indien aanvullend onderwijs op school plaatsvindt is het bevoegd gezag verantwoordelijk voor het garanderen van een veilige omgeving.

• Onderwijspersoneel behoudt altijd de zeggenschap en verantwoordelijkheid over het onderwijsproces.

Als bijlage stuur ik tevens de geactualiseerde OCW-handreiking «inhuur externe partijen» dan mee aan scholen.

Ik waardeer het dat de sectorraden de eerste stap met mij hebben willen nemen. De komende periode blijf ik in gesprek met de raden om de OCW-richtlijnen ook binnen die overleggen verder te brengen en tot verdere afspraken met en voor scholen te komen.

Tot slot

Reclame of betaald aanbod van aanvullend onderwijs vanuit scholen werpt een extra drempel op voor leerlingen om zich optimaal te ontwikkelen. Dat vind ik onwenselijk en wil ik tegengaan.

Momenteel loopt vanuit het ministerie een periodiek onderzoek over aanvullend onderwijs. Hierbij staan de verschijningsvormen, de ontwikkeling van de markt en de relatie met scholen centraal. De rol van gemeenten in het faciliteren van bijlesbureaus, zoals de motie van Kwint en Westerveld aankaart, neem ik hierin mee.3 Eind 2023 zal ik de resultaten van dit onderzoek delen met de Tweede Kamer. De resultaten van de Schoolkostenmonitor ontvangt u na de zomer. Zoals eerder aangekondigd, loopt er ook een wetstraject om vast te leggen dat scholen alleen personeel van aanbieders van aanvullend onderwijs mogen inhuren die een VOG bezitten. De internetconsultatie is recent afgerond. De wijziging gaat als onderdeel van de reparatiewet naar verwachting voor het einde van het jaar naar uw Kamer. Het streven is dat het in 2024 in werking treedt.

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
A.D. Wiersma


  1. Kamerstuk, 31 293, nr. 507; Kamerstuk 31 293, nr. 505.↩︎

  2. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 181.↩︎

  3. Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 44.↩︎