Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (Kamerstuk 36360-XV-1)
Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022
Lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2023D24434, datum: 2023-06-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36360-XV-6).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: T. Kuzu, voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit DENK kamerlid)
- Mede ondertekenaar: T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
- Beslisnota bij Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (Kamerstuk 36360-XV-1)(deel 2)
- Beslisnota bij Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (Kamerstuk 36360-XV-1)(deel 1)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 36360 XV-6 Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022.
Onderdeel van zaak 2023Z10156:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-06-08 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-06-13 16:45: Procedures en brieven commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2023-09-05 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
36 360 XV Jaarverslag en slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022
Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 7 juni 2023
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen over het Jaarverslag Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022 (Kamerstuk 36 360 XV, nr. 1).
De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 6 juni 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie,
Kuzu
De adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap
Vraag 1
Wat was het totale tekort aan beoordelingsartsen bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) in 2022?
Antwoord 1
UWV rapporteert in het Jaarverslag 2022 dat het aantal verzekeringsartsen is afgenomen van 565 fte’s per eind 2021 naar 525 fte’s per eind 2022. Het tekort aan verzekeringsartsen moet in een bredere context worden bezien. Achterstanden ontstaan door een combinatie tussen het aantal beschikbare verzekeringsartsen, het aantal gevraagde sociaal-medische beoordelingen en de gemiddelde doorlooptijd per beoordeling. Zoals aangegeven in de Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA-hardheden van 28 april 2023 (Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 712) treft UWV momenteel maatregelen om nieuwe verzekeringsartsen te werven en de doorlooptijd van de claimbeoordeling te verkorten naar aanleiding van de conclusies uit het EY-rapport. Ook worden er maatregelen genomen en verkend om het aantal benodigde sociaal-medische beoordelingen terug te dringen, zoals de tijdelijke maatregel vereenvoudigde claimbeoordeling voor 60-plussers.
Vraag 2
Met hoeveel is de achterstand van beoordelingen bij het UWV in 2022 opgelopen?
Antwoord 2
In 2022 is de achterstand van de WIA-claimbeoordeling met ruim 5.000 toegenomen, van 12.076 in 2021 naar 17.259 in 2022. Hetzelfde geldt voor de achterstand in de vraag gestuurde herbeoordelingen. Deze achterstand is toegenomen van 12.270 in 2021 naar 18.012 in 2022. In de Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA-hardheden van 28 april 2023 (Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 712) staat een uitgebreid overzicht en toelichting op de ontwikkeling van de achterstanden.
Vraag 3
Hoeveel arbeidsmigranten afkomstig uit de Europese Unie (EU) kwamen er in 2022 naar Nederland?
Antwoord 3
De CBS migrantenmonitor geeft weer hoeveel burgers uit andere EU-lidstaten in Nederland verblijven en werken. De CBS cijfers over 2022 zijn nog niet beschikbaar. In de Staat van Migratie 2023, die voor de zomer aan uw Kamer zal worden verzonden, worden cijfers opgenomen tot en met 2021. Eind 2023 verwachten we in de Jaarrapportage Arbeidsmigranten 2023 cijfers te kunnen geven tot en met 2022.
Vraag 4
Uit welke landen kwamen deze EU-arbeidsmigranten?
Antwoord 4
Op basis van cijfers over 2021 is het beeld dat EU-arbeidsmigranten uit alle EU-27 lidstaten komen, maar het grootste deel is afkomstig uit Polen, Duitsland, Roemenië, Bulgarije en België.
Vraag 5
Hoeveel EU-arbeidsmigranten zijn er in 2022 naar Nederland gekomen en verbleven hier langer dan drie maanden?
Antwoord 5
Deze cijfers zijn niet beschikbaar. De CBS-migrantenmonitor geeft standcijfers weer van alle mensen uit de EU die hier werken, geen instroomcijfers. Er wordt op het moment door het CBS gewerkt aan een Dashboard Arbeidsmigratie waarin migranten vanaf 1999 met (onder andere) migratiemotief arbeid uit zowel de EU als derdelanden uitvoerig in kaart wordt gebracht. Het Dashboard bestaat nu ook al, maar dan alleen voor derdelanders.
Vraag 6
Hoeveel arbeidsmigranten uit derde landen kwamen er in 2022 naar Nederland?
Antwoord 6
In 2022 zijn 16.958 werkvergunningen verleend aan derdelanders (daar vallen 9.497 werkstudenten, 601 asielzoekers en 121 stagiairs onder). Daarnaast heeft de IND in 2022 30.960 aanvragen van derdelanders in de categorie kennis en talent ingewilligd. Dit geeft een totaal van 47.918. Hieronder vallen ook verlengingen van vergunningen voor derdelanders die reeds in Nederland werkzaam zijn. Het aantal verlengingen in 2022 is niet bekend. In de Staat van Migratie, die voor de zomer aan uw Kamer zal worden gezonden, wordt een nadere toelichting gegeven op het aantal arbeidsmigranten uit derde landen in 2022.
Vraag 7
Hoeveel arbeidsmigranten uit derde landen zijn er in 2022 naar Nederland gekomen en verbleven hier langer dan drie maanden?
Antwoord 7
Er zijn in 2022 14.237 werkvergunningen verstrekt voor langer dan drie maanden. Tevens waren er in 2022 30.960 inwilligingen voor kennis en talent voor langer dan drie maanden. Dit geeft een totaal van 45.197. Onder dit aantal vallen ook verlengingen van vergunningen voor derdelanders die reeds in Nederland werkzaam zijn. Het aantal verlengingen in 2022 is niet bekend.
Vraag 8
Uit welke landen kwamen de arbeidsmigranten uit derde landen?
Antwoord 8
Er is geen volledig uitputtende lijst van de nationaliteiten van arbeidsmigranten uit derde landen. Onderstaande tabel biedt een overzicht van de top tien nationaliteiten in 2022 in de categorie tewerkstellingsvergunningen en een top drie in de categorie kennis en talent.
1. Indiase | 1. Indiase |
2. Chinese | 2. Turkse |
3. Amerikaanse | 3. Russische |
4. Britse | 4. Chinese |
5. Turkse | 5. Zuid-Afrikaanse |
6. Vietnamese | 6. Amerikaanse |
7. Indonesische | 7. Britse |
8. Iraanse | 8. Braziliaanse |
9. Surinaamse | 9. Iraanse |
10. Bengalese | 10. Japanse |
Vraag 9
Hoeveel mensen leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 9
Het CBS publiceert jaarlijks cijfers over het aantal mensen onder de lage-inkomensgrens en 101%, 110% en 120% van het sociaal minimum. Cijfers voor het aantal mensen onder 130% van het sociaal minimum zijn niet beschikbaar. De meeste recente cijfers hierbij komen uit 2021, de cijfers voor 2022 komen in december 2023 beschikbaar.
Om u toch een recent inzicht te geven in het aantal personen tot een inkomen net boven het sociaal minimum vindt u in de onderstaande tabel het aantal personen met een inkomen tot 120% van het sociaal minimum. U vindt hierin het totaal aantal personen en uitsplitsingen naar contractvorm (vraag 10), kinderen (vraag 11), 65+»ers (vraag 15) en zzp’ers (vraag 17). In de laatste kolom van deze tabel ziet u met hoeveel procentpunten deze cijfers zijn veranderd in 2021 ten opzichte van 2020 (vraag 12, 14, 16, 18, 20).
Bij de kenmerken van personen is gebruik gemaakt van de gegevens die het CBS beschikbaar stelt via Statline. U vraagt specifiek naar 50+»ers (vraag 13) en studenten (vraag 19). Voor deze groepen is geen bijzondere uitsplitsing beschikbaar. In de tabel vindt u daarom groepen die deze vragen het dichtst benaderen (alle leeftijdscohorten boven 45 jaar en personen met de sociaaleconomische categorie (school)kind of student).
Totaal personen | 1.553,1 | 1.510,1 | 9,4 | 9,1 | – 0,3 |
Leeftijd: 45 tot 65 jaar | 392 | 380,1 | 8,3 | 8,1 | – 0,2 |
Leeftijd: 65 jaar of ouder | 447,1 | 445,1 | 13,8 | 13,5 | – 0,3 |
Leeftijd: 55 tot 65 jaar | 213,7 | 212,1 | 9,2 | 9 | – 0,2 |
Leeftijd: 65 tot 75 jaar | 204,9 | 205,1 | 10,7 | 10,6 | – 0,1 |
Leeftijd: 75 tot 85 jaar | 167,3 | 166,3 | 16,4 | 15,9 | – 0,5 |
Leeftijd: 85 jaar of ouder | 74,9 | 73,8 | 24,5 | 23,7 | – 0,8 |
Positie huishouden: kind < 18 jaar | 311,9 | 299,3 | 9,7 | 9,4 | – 0,3 |
SEC1: werknemer | 123,2 | 110,5 | 1,9 | 1,7 | – 0,2 |
SEC: zelfstandige | 72,6 | 74 | 5,6 | 5,6 | 0 |
SEC: uitkerings- en pensioenontvanger | 957,3 | 940 | 21,5 | 21,1 | -0,4 |
SEC: uitkeringsontvanger | 514,4 | 499,4 | 41,9 | 42 | 0,1 |
SEC: ontvanger werkloosheidsuitkering | 14,2 | 11,9 | 12,2 | 12,4 | 0,2 |
SEC: ontvanger van sociale voorziening | 411,7 | 398,2 | 68,2 | 68,1 | – 0,1 |
SEC: arbeidsongeschikte | 88,4 | 89,3 | 17,4 | 17,6 | 0,2 |
SEC: pensioenontvanger | 442,9 | 440,6 | 13,7 | 13,5 | – 0,2 |
SEC: (school)kind of student | 347,1 | 332 | 9 | 8,7 | – 0,3 |
SEC: overige (zonder inkomen) | 52,8 | 53,6 | 12,8 | 13,3 | 0,5 |
1 Sociaaleconomische categorie. Bron: CBS, Statline, Geraadpleegd op 26 mei 2023. |
Vraag 10
Kan er worden gespecifieerd per contractvorm welke mensen er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum leefden?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 11
Hoeveel kinderen groeiden in 2022 op onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 11
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 12
Is het aantal kinderen dat in 2022 opgroeide onder 130% van het sociaal minimum gestegen of gedaald?
Antwoord 12
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 13
Hoeveel 50+»ers leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 13
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 14
Is het aantal 50+»ers dat in 2022 onder 130% van het sociaal minimum leefde gestegen of gedaald?
Antwoord 14
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 15
Hoeveel 65+'ers leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 15
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 16
Is het aantal 65+»ers dat in 2022 onder 130% van het sociaal minimum leefde gestegen of gedaald?
Antwoord 16
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 17
Hoeveel zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 17
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 18
Is het aantal zzp’ers dat in 2022 onder 130% van het sociaal minimum leefde gestegen of gedaald?
Antwoord 18
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 19
Hoeveel studenten leefden er in 2022 onder 130% van het sociaal minimum?
Antwoord 19
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 20
Is het aantal studenten dat in 2022 leefde onder 130% van het sociaal minimum gestegen of gedaald?
Antwoord 20
Zie het antwoord op vraag 9.
Vraag 21
Hoeveel arbeidsmigranten leefden er in 2022 op straat in Nederland?
Antwoord 21
Het is erg lastig om exact bij te houden hoeveel dakloze personen op straat leven en welk deel afkomstig is uit andere EU-landen. Om een betere duiding te krijgen bij de omvang van dit probleem is in 2021 aan onderzoeksinstituut IVO gevraagd om onderzoek te doen naar kwetsbare dakloze EU-burgers. In dat onderzoek werden schattingen van het Rode Kruis aangehaald die aangaven te verwachten dat er tussen de 2.500 en 3.000 personen op straat zouden leven in 2021.
Vraag 22
Hoeveel van deze dakloze arbeidsmigranten keerden in 2022 terug naar hun land van herkomst?
Antwoord 22
Er wordt niet bijgehouden hoeveel dakloze arbeidsmigranten terugkeren naar het land van herkomst. In zijn algemeenheid wordt bij de uitvoering van het Plan van Aanpak kwetsbare dak- en thuisloze EU-burgers ingezet op begeleiding naar het land van herkomst als de persoon in kwestie daarmee het beste geholpen is. Het meest succesvolle deel van deze aanpak is het stimuleren van vrijwillige terugkeer en het bieden van perspectief in het land van herkomst. Vanuit het Rijk en een aantal gemeenten wordt de stichting Barka hiertoe gesubsidieerd. In 2022 heeft de stichting ongeveer 1.200 dakloze EU-burgers laten terugkeren. Naast de stichting Barka zijn ook andere organisaties actief die dakloze EU-burgers ondersteunen.
Vraag 23
Hoeveel dakloze arbeidsmigranten werden in 2022 begeleid naar duurzaam nieuw werk in Nederland?
Antwoord 23
Er wordt niet bijgehouden hoeveel dakloze arbeidsmigranten duurzaam naar nieuw werk begeleid worden. In zijn algemeenheid wordt bij de uitvoering van het Plan van Aanpak kwetsbare dak- en thuisloze EU-burgers ingezet om zoveel mogelijk mensen duurzaam aan het werk te helpen (Kamerstuk 29 325, nr. 136). Op dit moment wordt dit Plan van Aanpak uitgevoerd.
Vraag 24
Wat is de gemiddelde loonstijging per sector in 2022?
Antwoord 24
De gemiddelde contractloonstijging in 2022 is 3,1% op jaarbasis en 3,5% op niveaubasis. In onderstaande figuur wordt een beeld gegeven van de gemiddelde loonstijging in percentages per economische sector.
N.B: Niveaubasis betekent dat geen rekening wordt gehouden met de ingangsdatum van de contractloonafspraken. Bij de cijfers op jaarbasis wordt wel rekening met de ingangsdatum gehouden en drukt een deel van de contractloonafspraken (die na 1 januari ingaan) op het lopende jaar, en een deel op het daaropvolgende jaar (overloop). In de jaarbasiscijfers over 2022 is dus rekening gehouden met de overloop uit 2021 en de overloop naar 2023
Vraag 25
Wat is de verschuiving tussen het aantal flexibele en vaste contracten per sector in 2022?
Antwoord 25
Onderstaande grafiek geeft de ontwikkeling van vaste en flexibele contracten per sector weer in 2022, ten opzichte van van 2021. In totaal groeide het aantal vaste contracten met 88.000 naar 5,3 miljoen, het aantal flexibele contracten groeide met 112.000 naar 2,7 miljoen. De groei van het aantal vaste contracten was het grootst in de sectoren gezondheids- en welzijnszorg, Informatie en communicatie, en Specialistische zakelijke diensten. De grootste toename van het aantal flexibele contracten was in de sectoren Horeca, Onderwijs, en Cultuur, sport en recreatie.
Vraag 26
Over hoeveel banen is het bedrag dat is uitgegeven aan het Lage-inkomensvoordeel (LIV) verdeeld? Hoeveel is dat voor de tegemoetkoming verhoging minimumjeugdloon (het Jeugd-LIV)?
Antwoord 26
Er wordt niet bijgehouden over hoeveel banen het bedrag, dat is uitgegeven aan het (Jeugd-)LIV, is verdeeld. Om deze reden is er geen exacte informatie over de hoeveelheid banen beschikbaar. Een goede indicatie voor de hoeveelheid banen is het aantal werknemers waarvoor werkgevers (Jeugd-)LIV ontvangen. Uit de beleidsinformatie van UWV blijkt dat in 2022 432.606 werknemers aan de voorwaarden van het LIV voldeden en 239.661 werknemers aan de voorwaarden van het Jeugd-LIV. Kanttekening hierbij is dat het mogelijk is dat een werknemer bij meerdere werknemers aan de vereisten van het (Jeugd-)LIV voldoet. In de praktijk zal het weinig voorkomen dat één werknemer bij meerdere werkgevers aan de vereisten van het LIV voldoet. Dat is omdat het LIV pas uitgekeerd wordt, wanneer een werknemer minimaal 1.248 uur op jaarbasis, dat is gemiddeld 24 uur per week, bij een werkgever heeft gewerkt. Voor het Jeugd-LIV geldt een dergelijke urengrens niet.
Vraag 27
Hoeveel bezwaren zijn er in 2022 gemaakt tegen een keuring van een keuringsarts? Hoeveel bezwaren zijn er gegrond verklaard?
Antwoord 27
Er zijn cijfers beschikbaar over het aantal bezwaren tegen WIA-besluiten van UWV. Deze cijfers bevatten zowel bezwaren tegen medische besluiten als niet-medische besluiten. Voor de WIA als geheel heeft UWV in 2022 27.431 bezwaarschiften afgehandeld tegenover 29.189 in 2021 (zowel medische als niet-medische besluiten). Van de 27.431 bezwaren in 2022 is 5,6% niet-ontvankelijk verklaard, is 28% ongegrond verklaard en is 30,8% gegrond verklaard. In 35,6% van de gevallen is het bewaar ingetrokken of heeft er om overige redenen geen herziening van het besluit plaatsgevonden (Bron: UWV Kwantitatieve informatie 2022, p. 61). Specifieke informatie over het aantal bezwaren dat zich richt op de sociaal-medische beoordeling door de verzekeringsarts is niet beschikbaar. UWV houdt geen registratie bij van de specifieke bezwaargronden.
Vraag 28
Hoeveel mensen zijn na een herkeuring in 2022 (een deel van) hun uitkering kwijtgeraakt? Om welke verschillen van afkeuringspercentages ging het hier?
Antwoord 28
In 2022 is bij 2.098 (ex-)werknemers hun WGA-uitkering beëindigd en bij 96 (ex-)werknemers hun IVA-uitkering. Het ging daarbij om een beëindigingspercentage na herbeoordeling van 7,9% bij de WGA-uitkering en 20% bij de IVA-uitkering. Verder zijn in 2022 naar aanleiding van een herbeoordeling of een herstelmelding 49 Wajong-uitkeringen en 31 WAO-uitkeringen beëindigd. Hierdoor was er bij de Wajong een beëindigingspercentage na herbeoordeling van circa 10,9% en bij de WAO ongeveer 26,2%. In deze percentages zijn ook de herstelmeldingen meegenomen, waardoor de daadwerkelijke percentages van beëindiging na herbeoordeling voor de Wajong en de WAO waarschijnlijk iets lager liggen. Naast dat een uitkering naar aanleiding van een herbeoordeling beëindigd wordt, kan het ook zijn dat de herbeoordeling leidt tot een wijziging in uitkeringshoogte. In de kwantitatieve informatie bij het jaarverslag van 2022 van UWV is een totaaloverzicht hiervan te vinden (Bron: UWV Kwantitatieve informatie 2022, p. 25).
Vraag 29
Hoeveel klachten over de werkwijze van het UWV zijn er in 2022 ingediend? Kunnen deze klachten worden gespecificeerd?
Antwoord 29
In totaal heeft UWV in 2022 7.892 klachten ontvangen. Het grootste deel van de klachten betreft «bejegening» (22%), «informatie onduidelijk/ onjuist» (20%) en «geen of te late beslissing/ besluit» (15%). De meeste klachten hebben betrekking op de WIA.
Vraag 30
Hoeveel klachten jegens het UWV zijn er in 2022 gegrond verklaard?
Antwoord 30
In 2022 zijn er 3720 (46,8%) gegrond en 1.317 klachten (16,6%) ongegrond verklaard. Als de klacht niet gegrond en ook niet ongegrond verklaard kan worden, wordt de klacht geregistreerd onder de noemer «geen oordeel». Daarbij ging het in 2022 om circa 28,5%. Ook kan er sprake zijn van niet ontvankelijkheid en «oordeel niet van toepassing». In de praktijk kunnen sommige klachten via een korte interventie worden afgehandeld en opgelost en die klachten krijgen niet altijd een label van gegrond of ongegrond.
UWV gebruikt zowel gegronde als ongegronde klachten. Elk klantsignaal wordt gebruikt om de dienstverlening blijvend te verbeteren, naast het herstellen van een relatie, het voorkomen van klachten en het afhandelen van de klachtmelding.
Vraag 31
Op pagina 111 van Kamerstuk 36 360 XV, nr. 1 staat «De ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang zijn 98,7 miljoen euro hoger dan in de begroting 2022 was voorzien». Op p.6 bij Kamerstuk 36 360-XV, nr. 4 staat «De ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang waren 15,8 miljoen euro lager dan was verwacht». Waarin zit het verschil tussen deze twee cijfers?
Antwoord 31
Het verschil tussen deze twee cijfers hangt samen met het bedrag waarmee de gerealiseerde ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang (€ 1.426,3 miljoen) wordt vergeleken. In Kamerstuk 36 360-XV, nr. 1 (het SZW Jaarverslag) wordt de realisatie afgezet tegenover de geraamde ontvangsten in de vastgestelde begroting 2022 (€ 1.327,5 miljoen), een verschil van € 98,7 miljoen. Bij Slotwet (Kamerstuk 36 360 XV, nr. 4) wordt de realisatie vergeleken met de (recentere) stand bij de 2e suppletoire begroting 2022. De raming van de ontvangsten werkgeversbijdrage was toen naar boven aangepast (naar € 1.442,0 miljoen), een verschil van € 15,8 miljoen met de realisatie.
Vraag 32
Hoe gaat de aandacht voor mentaal welzijn eruitzien bij toekomstige pandemische maatregelen?
Antwoord 32
Het kabinet heeft een beleidsprogramma Pandemische paraatheid opgezet dat gericht is op de voorbereiding op een nieuwe pandemie. Het programma bouwt voort op de lessen die kunnen worden getrokken van de Covid-19 pandemie evenals de instrumenten en infrastructuur die zijn opgebouwd tijdens de COVID-19-pandemie, zoals de gedragsunit van het RIVM. Vanuit het beleidsprogramma wordt ook ingezet op kennisontwikkeling over gedrag, waarbinnen mentaal welzijn een belangrijk thema is. Deze nieuwe kennis helpt om bij een volgende pandemie effectiever te werk te gaan en de impact van een pandemie op de bevolking te beperken. Bovendien is het kabinet voornemens om zich bij toekomstige pandemieën te laten adviseren over de sociaalmaatschappelijke en economische impact van eventuele maatregelen door een onafhankelijke commissie om een integrale belangenafweging te kunnen maken.
Naast het beleidsprogramma zet het kabinet ook andere stappen die bijdragen aan de pandemiebestendigheid van Nederland. Met het Nationaal Preventieakkoord en het onlangs gesloten Gezond en Actief Leef Akkoord (GALA) werkt het kabinet, samen met diverse partners, aan het verbeteren van de gezondheid en weerbaarheid van de Nederlandse bevolking. Via het programma Mentale gezondheid van ons allemaal wordt gewerkt aan het stimuleren van de mentale gezondheid.
Vraag 33
Met de instelling van het Maatschappelijk Impact Team (MIT) gaf het kabinet invulling aan de wens bij toekomstige coronamaatregelen de brede maatschappelijke impact van de maatregel als nevengeschikt doel aan de effecten van de maatregel op de gezondheidsketen mee te nemen (Kamerstuk 25 295, nr. 1780), wat zijn de concrete effecten van het MIT geweest?
Antwoord 33
Het MIT heeft adviezen opgeleverd bij de besluitvormingsrondes over het instellen van EU-maatregelen voor reizigers vanuit China, en over afschaling van resterende COVID-19 adviezen. Deze adviezen hebben voor een verbreding van het besluitvormingsproces gezorgd, waardoor aandacht voor de sociaalmaatschappelijke en economische effecten van de voorgestelde maatregelen gelijkwaardig aan de epidemiologische effecten kon worden meegewogen. In geval van de EU-maatregelen voor reizigers vanuit China betekende dit bijvoorbeeld dat er extra aandacht in de communicatie was voor mogelijk ongewenste stigmatisering van Nederlanders met een Aziatische achtergrond. In het geval van het besluit tot afschaling van de specifieke COVID-19 adviezen betekende dit bijvoorbeeld dat het draagvlak en de naleving van de (nieuwe) generieke adviezen voor álle infectieziekten, en zorgen over COVID-19, gemonitord blijven worden.
De impact van het MIT en de adviezen van het MIT zullen geëvalueerd worden in de bij instelling aangekondigde evaluatie. Deze evaluatie zal tevens ook breder kijken naar de uitvoering van het werkprogramma, en andere gevraagde en ongevraagde adviezen.
Vraag 34
Hoe vaak is het MIT (fysiek/digitaal) bijeengekomen?
Antwoord 34
In 2022 is het MIT 6 keer bijeengekomen (4 reguliere vergaderingen, vergadering eerste adviesaanvraag, vergadering rond simulatie). In 2023 tot nu toe (25/5) is het MIT 5 keer bijeengekomen (3 reguliere vergaderingen, schriftelijke rondes reizigersadvies China, schriftelijke rondes advies afschaling).
Het MIT heeft drie subcommissies: (1) Dashboard; (2) Factsheets; (3) Afwegingskader. Deze subcommissies hebben elk tot nu toe 4 vergaderingen gehad.
In totaal is het MIT tot nu toe 23 keer bijeengekomen. Voor meer toelichting met betrekking tot de onderwerpen van de subcommissies verwijzen wij u naar het werkprogramma van het MIT (Werkprogramma MIT 2022-2024 |bijlage bij Kamerstuk 25 295, nr. 1994).
Vraag 35
Hoeveel van de 120 miljoen euro, beschikbaar gemaakt voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden 2022–2025, gaat er naar maatschappelijke partijen om mensen met geldzorgen beter te ondersteunen?
Antwoord 35
De € 120 miljoen in het jaarverslag betreft het structurele bedrag, zoals ook vermeld in de financiële bijlage bij de Kamerbrief van 23 november 2022 (Kamerstuk 24 515, nr. 654) over het implementatieplan Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Voor 2022 is er € 101 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Hiervan is € 2 miljoen voor maatschappelijke partijen begroot. In de periode 2023–2025 worden er ook middelen gereserveerd om maatschappelijke partijen te ondersteunen; 2023 is hiervoor € 15 miljoen beschikbaar, 2024 is dat € 12 miljoen en in 2025 is dat € 6 miljoen.
Vraag 36
Hoeveel van de 120 miljoen euro, beschikbaar gemaakt voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden 2022–2025, gaat er naar de gemeenten om meer mensen schuldhulpverlening aan te kunnen bieden?
Antwoord 36
De € 120 miljoen in het jaarverslag betreft het structurele bedrag. Voor 2022 is er € 101 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Hiervan is € 87,5 miljoen naar gemeenten gegaan voor toevoeging aan het budget voor de energietoeslag. De middelen zijn via algemene uitkering toegevoegd aan het gemeentefonds. Gemeenten kunnen middelen die eventueel overblijven vanuit de vergoeding voor de energietoeslag op andere gebieden inzetten.
Vanaf 2023 is jaarlijks € 40 miljoen voor het versterken van dienstverlening door gemeenten.
Vraag 37
Hoe wordt de structureel beschikbare 120 miljoen die beschikbaar is voor gemeenten om schuldhulpverlening aan te bieden verdeeld over de gemeentes?
Antwoord 37
De € 120 miljoen in het jaarverslag betreft het structurele bedrag. Voor 2022 is er € 101 miljoen beschikbaar gesteld voor de aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het bedrag van € 87,5 miljoen wat voor gemeenten beschikbaar is gesteld ten behoeve van de energietoeslag, is toegevoegd aan de algemene uitkering van het gemeentefonds.
Vanaf 2023 wordt er structureel € 40 miljoen via de algemene uitkering aan het gemeentefonds toegevoegd voor de dienstverlening op het gebied van geldzorgen, armoede en schulden.
Bovenstaande middelen worden via de algemene uitkering verdeeld, gebruikmakend van het cluster inkomen en participatie minimabeleid.
Vraag 38
Welke partijen die bestaan om mensen met geldzorgen beter te ondersteunen hebben geld ontvangen uit de enveloppe aanpak geldzorgen, armoede en schulden 2022–2025?
Antwoord 38
Dit zijn diverse partijen en besluitvorming hierover loopt in sommige gevallen nog. Enkele voorbeelden van partijen die geld hebben ontvangen zijn:
– Stichting schuldenknooppunt;
– Stichting NSR;
– Alliantie Kinderarmoede;
– Nibud;
– Divosa;
– De Voorzieningenwijzer;
– Schuldhulpmaatje;
– Jongerenperspectieffonds;
– NVVK.
Vraag 39
Hoeveel middelen worden er ingezet voor financiële voorlichting om geldzorgen te voorkomen?
Antwoord 39
Voor 2022 zijn voor onderstaande activiteiten middelen ingezet voor financiële voorlichting:
– Jaarlijkse bijdrage van SZW aan Wijzer in geldzaken van € 230.000,-;
– SZW Communicatiecampagne gericht op doorbreken taboe en oproep om hulp te zoeken bij geldzorgen (€ 500.000,-);
– Bijdrage van SZW aan consumentenvoorlichting door het Nibud middels subsidie: in 2019 € 1.256.000,- subsidie gekregen voor consumentenvoorlichting voor de periode tot 31 december 2023.
Vraag 40
Het Stimulering ArbeidsmarktPositie (STAP)-budget wordt afgeschaft, welke alternatieven om leven lang ontwikkelen te stimuleren zijn er?
Antwoord 40
Het kabinet wil mensen, bedrijven en opleiders blijven stimuleren in ontwikkeling te blijven en blijft daarvoor – ook nu het STAP-budget wordt beëindigd – een aantal instrumenten inzetten, zoals de SLIM-regeling, Levenlangleren krediet, NGF-projecten Vaardig met vaardigheden, Leeroverzicht en LLO-Katalysator. De ambitie is en blijft om leren en ontwikkelen vanzelfsprekend te maken voor iedereen en in elke organisatie. Ter versterking van de leercultuur en een vraaggerichte leerinfrastructuur werkt het kabinet nu aan een actieplan voor de korte termijn met onder meer een programma leercultuur en een agenda voor de toekomst met vraagstukken voor de langere termijn.
Vraag 41
Wordt er gebruik gemaakt van de subsidieregeling leren en ontwikkelen in het mkb (SLIM-regeling)? Zo ja, wat zijn de cijfers hiervan?
Antwoord 41
De SLIM-subsidie helpt ondernemers bij het creëren van een leer- en ontwikkelingscultuur in hun bedrijf. De SLIM-subsidie richt zich daarbij op meerdere doelgroepen met eigen tijdvakken van openstelling. De regeling kan worden aangevraagd door individuele mkb-bedrijven, door samenwerkingsverbanden in het mkb (O&O-fondsen, brancheorganisaties, werkgevers- en werknemersverenigingen en onderwijsinstellingen) en door grootbedrijven uit de sectoren landbouw, horeca en recreatie en wordt goed gebruikt.
De tijdvakken gericht op individueel mkb worden structureel overvraagd en daarbij vindt loting plaats. Bij samenwerkingsverbanden zijn er ook meer aanvragen dan budget. Alleen de module grootbedrijf blijft achter in aanvragen.
Vanaf de start in 2020 tot eind 2022 zijn inmiddels 3.813 subsidies toegekend voor een verleend bedrag van circa € 121 miljoen. Daarvan waren er 3.606 individuele mkb-bedrijven, 187 samenwerkingsverbanden en 20 grootbedrijven.
Vraag 42
Hoe gaat u schijnzelfstandigheid aanpakken? Na afschaffing van het handhavingsmoratorium moet er wel gehandhaafd worden, wat is de status van de ontwikkeling van de handhaving?
Antwoord 42
In de voortgangsbrief werken met en als zelfstandige(n) van 16 december 2022 (Kamerstuk 31 311, nr. 246) heeft het kabinet toegelicht dat de problematiek rondom schijnzelfstandigheid niet op korte termijn volledig opgelost kan worden. Het aanpakken van dit probleem vergt een aanpak langs drie lijnen: een gelijker speelveld tussen contractvormen, meer duidelijkheid over de vraag wanneer gewerkt wordt als werknemer dan wel als zelfstandige en verbetering van handhaving op schijnzelfstandigheid. In de voortgangsbrief is geschetst welke stappen de Belastingdienst neemt richting de afschaffing van het handhavingsmoratorium en om op korte termijn de handhaving te versterken en verbeteren (lijn 3). Ook op dit moment wordt er al gehandhaafd door de Belastingdienst. De Belastingdienst beoogt tot meer compliantie te komen door het uitvoeren van bedrijfsbezoeken en boekenonderzoeken en het geven van voorlichting. Onder het handhavingsmoratorium kan de Belastingdienst in het geval van schijnzelfstandigheid overgaan tot naheffing bij kwaadwilligheid of na een aanwijzing. Ook geeft de Belastingdienst aanwijzingen als niet conform wet- en regelgeving wordt gewerkt.
Vraag 43
Als onderdeel van het Aanvullend sociaal pakket waren in 2022 de regionale mobiliteitsteams (RMT’s) actief en bieden zij ontschotte dienstverlening aan werkzoekenden (één intake, één diagnose, één plan), wat zijn de effecten hiervan en zijn er verschillen tussen de RMT's? Zo ja, kan dit nader geduid worden?
Antwoord 43
Uit de monitor blijkt dat de 35 Regionale Mobiliteitteams (RMT’s) tot en met 1 december 2022 ongeveer 18.500 kandidaten hebben geholpen. Deze personen hebben op basis van de behoeften en arbeidsmarktpositie passende dienstverlening ontvangen die regulier niet beschikbaar zou zijn. De effecten en resultaten van de inzet van deze dienstverlening via de RMT’s worden gemeten met behulp van een monitor en een lerende evaluatie.
De monitor met kwantitatieve informatie over de instroom, uitstroom en ingezette dienstverlening is openbaar toegankelijk via www.monitorrmt.nl. Daaruit blijkt onder andere dat onder de personen die dienstverlening hebben ontvangen meer dan de helft kwetsbare werkenden die met ontslag werden bedreigd of nuggers (niet-uitkeringsgerechtigden) waren.
De lerende evaluatie geeft inzicht in de werkende elementen van de aanpak en de effecten van de samenwerking en aanvullende dienstverlening binnen de RMT’s. De uitkomsten van de lerende evaluatie worden begin 2024 met uw Kamer gedeeld.
Er zijn verschillen tussen de regio’s, bijvoorbeeld welke doelgroep het meest geholpen is. De verschillen tussen RMT’s kennen meerdere verklaringen, waaronder de situatie op de regionale arbeidsmarkt, de aanwezigheid van reguliere dienstverlening en voorliggende voorzieningen in de regio, de profilering van het RMT naar buiten en de wijze van samenwerking. Deze verschillen worden meegenomen in de lerende evaluatie.
Vraag 44
Bent u het ermee eens dat de uitdagingen van de toekomst (vergrijzing/migratie) aandacht behoeven en er ook nu al stappen gezet moeten worden? Wat is de status van het advies van de Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050? Welke stappen moeten er nu al gezet worden?
Antwoord 44
Het kabinet deelt de opvatting dat de geprognosticeerde ontwikkelingen zoals genoemd in het rapport «Bevolking 2050 in beeld: opleiding, zorg, arbeid en wonen» aandacht behoeven. Het kabinet heeft derhalve de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 (hierna: Staatscommissie) ingesteld en gevraagd advies uit te brengen over scenario’s, mogelijke beleidsopties en handelingsperspectieven van de regering in relatie tot de maatschappelijke gevolgen van de demografische ontwikkelingen, in het bijzonder van vergrijzing en migratie. Met betrekking tot te ondernemen stappen wenst het kabinet niet vooruit te lopen op het advies van de Staatscommissie, wat in januari 2024 wordt verwacht.
Vraag 45
Wat zijn de uitkomsten van de onderhandelingsrondes die in 2022 hebben plaatsgevonden met Argentinië en Turkije over aanpassing van de betreffende sociale zekerheidsverdragen? Wordt verwacht dat hier een aanpassing zal plaatsvinden en zo ja, op welke termijn?
Antwoord 45
Met Turkije zijn in 2022 gesprekken op ambtelijk niveau gevoerd over de herziening van het bilateraal sociaal zekerheidsverdrag. SZW heeft tijdens deze gesprekken de Nederlandse wensen voor de wijziging van het verdrag toegelicht,1 en er zijn tevens een aantal uitvoeringskwesties besproken. Deze gesprekken zijn in goede sfeer verlopen en er is afgesproken om in het voorjaar van 2023 een nieuwe onderhandelingsronde te organiseren. Door de aardbeving in Turkije in februari heeft dit echter nog geen doorgang kunnen vinden. Er wordt nog gezocht naar een nieuwe datum. SZW heeft de ambitie deze onderhandelingen zo snel mogelijk af te ronden. Gezien de complexiteit van de onderhandelingen en het feit dat het resultaat afhankelijk is van de instemming van twee partijen is het niet mogelijk om te zeggen wanneer de onderhandelingen afgerond zouden kunnen zijn en wat de precieze inhoud van de mogelijke verdragswijziging zou zijn.
In 2022 is twee keer op ambtelijk niveau met Argentinië gesproken over de vervanging van het bilateraal sociaal zekerheidsverdrag. In 2023 heeft één gesprek plaatsgevonden. Tijdens deze gesprekken is veel voortgang gemaakt en is overeenstemming bereikt op veel artikelen. De Nederlandse delegatie zet zich in om het verdrag aan te passen in lijn met de huidige nationale wetgeving, waaronder de Wet woonlandbeginsel in de sociale zekerheid. Ook worden bepalingen in het verdrag opgenomen over de toepasselijke wetgeving in grensoverschrijdende situaties.
Vraag 46
Wat is de reden dat het aantal boetes en het boetebedrag bij UWV zijn gedaald en bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) stabiel zijn gebleven, ondanks de stijging in het aantal geconstateerde overtredingen?
Antwoord 46
De lichte daling van het boetebedrag en het aantal boetes bij UWV kan worden verklaard door een evenredige daling in het aantal geconstateerde overtredingen en door het opleggen van waarschuwingen (Kamerstuk 36 360 XV, nr. 1, pagina 25–26). De lichte daling in het aantal door UWV geconstateerde overtredingen houdt mogelijk verband met het verrekenen van inkomsten met de Polisadministratie en corona.
Het aantal boetes en het boetebedrag zijn bij de SVB stabiel gebleven, ondanks de stijging in aantal geconstateerde overtredingen. De SVB heeft wel in 2022 meer waarschuwingen gegeven dan in 2021, dit verklaart waarom het boetebedrag stabiel is gebleven.
Vraag 47
Waarom zijn de uitgaven aan de arbeidsmarkt lager uitgevallen dan begroot?
Antwoord 47
De uitgaven aan de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) zijn onderdeel van de uitgaven arbeidsmarkt en waren fors lager. De NOW zorgt bijna voor het gehele effect, met € 7.390 miljoen aan lagere realisaties in 2022. Bij het opstellen van de begroting 2022 werd er nog van uitgegaan dat SZW een bedrag moest nabetalen aan UWV voor het afhandelen van NOW-subsidies met bedrijven. Bedrijven vragen een voorschot aan voor de NOW, en achteraf wordt de daadwerkelijke hoogte van de subsidie vastgesteld. Nadat steeds meer vaststellingen van NOW-subsidies zijn afgehandeld, bleek dat bedrijven vaker recht hadden op een lagere NOW-subsidie dan gedacht. Omdat de subsidie-vaststellingen lager uitvielen, waren er minder nabetalingen nodig. Ook vielen de aanvragen voor de NOW 6 die in het eerste kwartaal van 2022 werd opengesteld lager uit. In totaal vielen daarmee de uitgaven € 3.440 miljoen lager uit. In tegenstelling, omdat meer bedrijven (een deel van) het voorschot moesten terugbetalen, leidde de afhandeling van de subsidievaststellingen juist tot een forse terugontvangst van UWV aan SZW van € 3.950 miljoen. In totaal vielen daarmee de realisaties € 7.390 miljoen lager uit dan voorspeld.
Vraag 48
Waarom zijn de uitgaven voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en verlofregelingen zoveel hoger uitgevallen dan begroot? Waar komt dat verschil vandaan?
Antwoord 48
In de begrotingsstand is nog geen rekening gehouden met de loon- en prijsbijstelling, deze dient er nog bij opgeteld te worden. Indien rekening gehouden wordt met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling vielen de uitgaven aan arbeidsongeschiktheid (AO), ziekte en verlofregelingen juist lager uit dan begroot (per saldo € 120 miljoen).
De uitgaven bij de AO-regelingen vallen hoger uit, dit komt vooral door de Wajong. De uitkeringslasten Wajong zijn hoger dan begroot, door een hogere gemiddelde uitkeringshoogte. Daartegenover staan lagere uitgaven op de Ziektewet (ZW). Het aantal ZW-uitkeringen is lager uitgevallen, doordat corona een kleiner effect had op de uitkeringslasten dan verwacht. Daarnaast zijn ook de uitgaven aan de transitievergoeding na 2 jaar ziekte lager dan verwacht. Dit wordt vooral verklaard door lagere volumes in 2022, onder andere omdat de uitbetaling voor circa 1.600 aanvragen doorschuift naar 2023. Tot slot zijn ook de uitgaven bij de compensatieregeling transitievergoeding MKB lager dan begroot. De realisaties vallen mede lager uit doordat het onderdeel compensatie bij bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de ondernemer in 2022 niet in werking is getreden (dit onderdeel is definitief afgesteld bij de Voorjaarsnota 2023 (Kamerstuk 36 350, nr. 1)). Verder zijn de realisaties op de wel in werking getreden onderdelen van de regeling (compensatie bij bedrijfsbeëindiging wegens overlijden of pensionering van de werkgever) lager uitgekomen.
Vraag 49
Wat is de reden dat de ten tijde van het opstellen van begroting 2022 verwachte stijging van werkloosheid in 2022, mede als gevolg van het aflopen van de coronasteunpakketten, zich niet heeft voorgedaan?
Antwoord 49
Ten tijde van het opstellen van begroting 2022 was de verwachting dat de werkloosheid in 2022 zou oplopen, mede als gevolg van het aflopen van de coronasteunpakketten. Deze stijging in werkloosheid heeft zich echter niet voorgedaan en momenteel is er zelfs sprake van krapte op de arbeidsmarkt. De economische ontwikkeling na afloop van de steunpakketten bleek voorspoediger dan verwacht ten tijde van de begroting. Dit resulteerde in een lagere instroom in de WW dan verwacht.
Vraag 50
Hoeveel collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) kenden in 2022 een onderscheid op basis van leeftijd, waarbij iemand die ouder is dan een bepaalde leeftijd een hoger salaris krijgt (per uur) of hetzelfde salaris voor minder uren in eenzelfde schaal?
Antwoord 50
SZW volgt de circa 100 grootste cao’s die bij het ministerie zijn aangemeld. Hieronder vallen circa 5 miljoen werknemers, oftewel 85% van alle cao-werknemers. Onder deze cao’s zijn geen cao’s bekend waarbij iemand die ouder is dan een bepaalde leeftijd een hoger salaris krijgt (per uur), afgezien van eventuele overgangsregelingen.
Wel komen verschillende soorten ontziemaatregelen voor oudere werknemers in de cao voor die resulteren in hetzelfde salaris voor minder uren in eenzelfde schaal.
1. In een aantal cao’s is een bepaling opgenomen dat oudere werknemers jaarlijks extra verlofdagen krijgen zonder daar salaris voor in te leveren. In 45 van de 108 steekproefcao’s (van toepassing op 33% van de werknemers in de steekproef) is een bepaling opgenomen over extra verlof op basis van leeftijd, zonder dat dit invloed heeft op de hoogte van het salaris.
2. Ook kunnen oudere werknemers in aanmerking komen voor wekelijkse extra arbeidsduurverkorting, waarbij ofwel geen loon, ofwel minder dan evenredig loon wordt ingeleverd. In vier cao’s levert de werknemer wel salaris in maar wordt de pensioenopbouw volledig voortgezet. In 66 cao’s zijn afspraken opgenomen over (extra) arbeidsduurverkorting voor oudere werknemers, wat overeenkomt met 52% van de werknemers in de steekproef. De leeftijd waarop werknemers voor het eerst in aanmerking komen voor extra arbeidsduurverkorting varieert van 45 jaar tot en met 66 jaar. De gemiddelde leeftijd is 61 jaar.
3. Tot slot worden er afspraken gemaakt over demotie met (geheel dan wel gedeeltelijk) behoud van salaris. In 31 cao’s, van toepassing op 29% van de werknemers in de steekproef, staat een afspraak over demotie gericht op oudere werknemers.
Vraag 51
Wat was de verwachting van het Meerjarig Investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid en LLO (MIP)? Hoeveel aanvragen zijn er gedaan? Hoe staat het met de procesevaluatie? Is daar al iets over bekend?
Antwoord 51
Het MIP richt zich op het creëren van bewustwording en op het beter toepasbaar maken van bestaande wetenschappelijke- en praktijkkennis op het gebied van Duurzame Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen. Belangrijk onderdeel hiervan is de expeditie-regeling. Het eerste aanvraagtijdvak van deze regeling liep van 23 mei tot 24 juni 2022. Er zijn in totaal tien aanvragen gedaan, waarvan er vier zijn gehonoreerd. Op dit moment loopt de procesevaluatie, deze zal kort na de zomer worden opgeleverd en met de Kamer worden gedeeld. Naar verwachting zal de regeling mede naar aanleiding van deze evaluatie op een aantal punten worden gewijzigd. Het streven is om in het voorjaar van 2024 een nieuw aanvraagtijdvak open te stellen.
Vraag 52
Welke sectoren kregen in 2022 LIV uitgekeerd, uitgesplitst in percentages?
Antwoord 52
In onderstaande tabel wordt het aantal werkgevers dat LIV heeft ontvangen, weergegeven per sector. Daarnaast geeft de tabel het aantal werkgevers per sector dat LIV ontvangt als percentage van het totaal aantal werkgevers dat LIV ontvangt weer. Het gaat om cijfers over 2022 (bron: UWV).
1 | Agrarisch bedrijf | 4.883 | 5,0 |
2 | Tabakverwerkende industrie | 2 | 0,0 |
3 | Bouwbedrijf | 1.314 | 1,3 |
4 | Baggerbedrijf | 10 | 0,0 |
5 | Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie | 187 | 0,2 |
6 | Timmerindustrie | 211 | 0,2 |
7 | Meubel- en orgelbouwindustrie | 696 | 0,7 |
8 | Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie | 143 | 0,1 |
9 | Grafische industrie | 345 | 0,4 |
10 | Metaalindustrie | 214 | 0,2 |
11 | Elektrotechnische industrie | 38 | 0,0 |
12 | Metaal- en technische bedrijfstakken | 9.049 | 9,2 |
13 | Bakkerijen | 1.058 | 1,1 |
14 | Suikerverwerkende industrie | 50 | 0,1 |
15 | Slagersbedrijven | 626 | 0,6 |
16 | Slagers overig | 223 | 0,2 |
17 | Detailhandel | 17.256 | 17,5 |
18 | Reiniging | 1.340 | 1,4 |
19 | Grootwinkelbedrijf | 287 | 0,3 |
20 | Havenbedrijven | 646 | 0,7 |
21 | Havenclassificeerders | 47 | 0,0 |
22 | Binnenscheepvaart | 411 | 0,4 |
23 | Visserij | 13 | 0,0 |
24 | Koopvaardij | 36 | 0,0 |
25 | Vervoer KLM | 3 | 0,0 |
26 | Vervoer NS | 2 | 0,0 |
27 | Vervoer Posterijen | 39 | 0,0 |
28 | Taxivervoer | 247 | 0,3 |
29 | Openbaar Vervoer | 10 | 0,0 |
30 | Besloten busvervoer | 13 | 0,0 |
31 | Overig personenvervoer te land en in de lucht | 35 | 0,0 |
32 | Overig goederenvervoer te land en in de lucht | 1.975 | 2,0 |
33 | Horeca algemeen | 14.925 | 15,2 |
34 | Horeca catering | 111 | 0,1 |
35 | Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen | 6.260 | 6,4 |
38 | Banken | 20 | 0,0 |
39 | Verzekeringswezen | 10 | 0,0 |
40 | Uitgeverij | 94 | 0,1 |
41 | Groothandel I | 2.592 | 2,6 |
42 | Groothandel II | 4.313 | 4,4 |
43 | Zakelijke Dienstverlening I | 930 | 0,9 |
44 | Zakelijke Dienstverlening II | 5.135 | 5,2 |
45 | Zakelijke Dienstverlening III | 4.601 | 4,7 |
46 | Zuivelindustrie | 34 | 0,0 |
47 | Textielindustrie | 33 | 0,0 |
48 | Steen-, cement-, glas- en keramische industrie | 139 | 0,1 |
49 | Chemische industrie | 284 | 0,3 |
50 | Voedingsindustrie | 326 | 0,3 |
51 | Algemene industrie | 394 | 0,4 |
52 | Uitzendbedrijven | 2.286 | 2,3 |
53 | Bewakingsondernemingen | 129 | 0,1 |
54 | Culturele instellingen | 560 | 0,6 |
55 | Overige takken van bedrijf en beroep | 1.182 | 1,2 |
56 | Schildersbedrijf | 241 | 0,2 |
57 | Stukadoorsbedrijf | 97 | 0,1 |
58 | Dakdekkerbedrijf | 96 | 0,1 |
59 | Mortelbedrijf | 4 | 0,0 |
60 | Steenhouwersbedrijf | 4 | 0,0 |
61 | Overheid, onderwijs en wetenschappen | 258 | 0,3 |
62 | Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht | 4 | 0,0 |
63 | Overheid, defensie | 0 | 0,0 |
64 | Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen | 75 | 0,1 |
65 | Overheid, openbare nutsbedrijven | 4 | 0,0 |
66 | Overheid, overige instellingen | 67 | 0,1 |
67 | Werk en (re)Integratie | 74 | 0,1 |
68 | Railbouw | 2 | 0,0 |
69 | Telecommunicatie | 79 | 0,1 |
998 | Sector niet van toepassing | 11.574 | 11,8 |
Vraag 53
Welke sectoren kregen in 2022 Jeugd-LIV uitgekeerd, uitgesplitst in percentages?
Antwoord 53
In onderstaande tabel wordt het aantal werkgevers dat Jeugd-LIV heeft ontvangen weergegeven per sector. Daarnaast geeft de tabel het aantal werkgevers per sector dat Jeugd-LIV ontvangt als percentage van het totaal aantal werkgevers dat Jeugd-LIV ontvangt weer. Het gaat om cijfers over 2022 (bron: UWV).
1 | Agrarisch bedrijf | 3.176 | 4,9 |
2 | Tabakverwerkende industrie | 2 | 0,0 |
3 | Bouwbedrijf | 734 | 1,1 |
4 | Baggerbedrijf | 12 | 0,0 |
5 | Houten emballage-industrie, houtwaren- en borstelindustrie | 80 | 0,1 |
6 | Timmerindustrie | 39 | 0,1 |
7 | Meubel- en orgelbouwindustrie | 357 | 0,5 |
8 | Groothandel in hout, zagerijen, schaverijen en houtbereidingsindustrie | 62 | 0,1 |
9 | Grafische industrie | 138 | 0,2 |
10 | Metaalindustrie | 244 | 0,4 |
11 | Elektrotechnische industrie | 27 | 0,0 |
12 | Metaal- en technische bedrijfstakken | 6.966 | 10,7 |
13 | Bakkerijen | 1.127 | 1,7 |
14 | Suikerverwerkende industrie | 51 | 0,1 |
15 | Slagersbedrijven | 700 | 1,2 |
16 | Slagers overig | 98 | 0,2 |
17 | Detailhandel | 12.716 | 19,5 |
18 | Reiniging | 699 | 1,1 |
19 | Grootwinkelbedrijf | 395 | 0,6 |
20 | Havenbedrijven | 311 | 0,5 |
21 | Havenclassificeerders | 7 | 0,0 |
22 | Binnenscheepvaart | 209 | 0,3 |
23 | Visserij | 7 | 0,0 |
24 | Koopvaardij | 19 | 0,0 |
25 | Vervoer KLM | 3 | 0,0 |
26 | Vervoer NS | 4 | 0,0 |
27 | Vervoer Posterijen | 14 | 0,0 |
28 | Taxivervoer | 28 | 0,0 |
29 | Openbaar Vervoer | 3 | 0,0 |
30 | Besloten busvervoer | 2 | 0,0 |
31 | Overig personenvervoer te land en in de lucht | 23 | 0,0 |
32 | Overig goederenvervoer te land en in de lucht | 803 | 1,2 |
33 | Horeca algemeen | 17.194 | 26,4 |
34 | Horeca catering | 57 | 0,1 |
35 | Gezondheid, geestelijke en maatschappelijke belangen | 3.999 | 6,1 |
38 | Banken | 12 | 0,0 |
39 | Verzekeringswezen | 7 | 0,0 |
40 | Uitgeverij | 52 | 0,1 |
41 | Groothandel I | 1.374 | 2,1 |
42 | Groothandel II | 2.112 | 3,2 |
43 | Zakelijke Dienstverlening I | 483 | 0,7 |
44 | Zakelijke Dienstverlening II | 2.167 | 3,3 |
45 | Zakelijke Dienstverlening III | 2.025 | 3,1 |
46 | Zuivelindustrie | 26 | 0,0 |
47 | Textielindustrie | 18 | 0,0 |
48 | Steen-, cement-, glas- en keramische industrie | 39 | 0,1 |
49 | Chemische industrie | 122 | 0,2 |
50 | Voedingsindustrie | 177 | 0,3 |
51 | Algemene industrie | 146 | 0,2 |
52 | Uitzendbedrijven | 1.420 | 2,2 |
53 | Bewakingsondernemingen | 53 | 0,1 |
54 | Culturele instellingen | 405 | 0,6 |
55 | Overige takken van bedrijf en beroep | 779 | 1,2 |
56 | Schildersbedrijf | 161 | 0,2 |
57 | Stukadoorsbedrijf | 38 | 0,1 |
58 | Dakdekkerbedrijf | 50 | 0,1 |
59 | Mortelbedrijf | 3 | 0,0 |
60 | Steenhouwersbedrijf | 2 | 0,0 |
61 | Overheid, onderwijs en wetenschappen | 220 | 0,3 |
62 | Overheid, rijk, politie en rechterlijke macht | 7 | 0,0 |
63 | Overheid, defensie | 1 | 0,0 |
64 | Overheid, provincies, gemeenten en waterschappen | 51 | 0,1 |
65 | Overheid, openbare nutsbedrijven | 3 | 0,0 |
66 | Overheid, overige instellingen | 41 | 0,1 |
67 | Werk en (re)Integratie | 67 | 0,1 |
68 | Railbouw | 2 | 0,0 |
69 | Telecommunicatie | 20 | 0,0 |
998 | Sector niet van toepassing | 2.856 | 4,4 |
Vraag 54
Naar welke sectoren ging in 2022 STAP-budget, uitgesplitst in percentages?
Antwoord 54
De aanvrager geeft bij zijn aanvraag aan in welke sector hij werkt. Er zijn geen gegevens bekend over de sector waar de scholing die aanvrager wil volgen, op gericht is. Onderstaande tabel geeft derhalve weer in welke sector de aanvragers waarvan de aanvraag toegekend is, werken.
Zorg en welzijn | 50.200 | 9.142 | 9.324 | 68.666 | 23 |
Zakelijke dienstverlening | 31.800 | 5.684 | 5.302 | 42.786 | 15 |
Handel | 21.100 | 3.703 | 3.456 | 28.259 | 10 |
Informatie, communicatie, overig | 18.100 | 3.372 | 3.202 | 24.674 | 8 |
Cultuur, recreatie | 16.800 | 3.065 | 3.109 | 22.974 | 8 |
Onderwijs | 15.200 | 2.912 | 3.094 | 21.206 | 7 |
Financiële dienstverlening | 10.900 | 2.345 | 2.256 | 15.501 | 5 |
Industrie | 8.800 | 2.100 | 1.917 | 12.817 | 4 |
Horeca | 13.000 | 2.164 | 1.841 | 17.005 | 6 |
Vervoer en opslag | 12.400 | 1.766 | 1.711 | 15.877 | 5 |
Openbaar bestuur | 6.700 | 1.412 | 1.296 | 9.408 | 3 |
Bouwnijverheid | 6.400 | 1.222 | 1.206 | 8.828 | 3 |
Landbouw en visserij | 1.900 | 399 | 386 | 2.685 | 1 |
Verhuur/handel onroerend goed | 1.200 | 229 | 181 | 1.610 | 1 |
Totaal | 214.500 | 39.515 | 38.281 | 292.296 | 100% |
Vraag 55
Kunt u beargumenteren waarom het ziekteverzuim verder is gestegen (van 4,9% naar 5,6%)?
Antwoord 55
Volgens de Kwartaalstatistiek Ziekteverzuim van het CBS is het ziekteverzuim gestegen van 4,9% in 2021 naar 5,6% in 2022. Ook volgens de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO/CBS steeg het ziekteverzuim.
Uit de NEA blijkt dat de toename van het ziekteverzuim in 2022 ten opzichte van 2021 kan worden verklaard door meerdere verzuimkenmerken. Het aandeel werknemers dat heeft verzuimd is fors gestegen (van 47% in 2021 naar 58% in 2022). Het aantal keer dat er is verzuimd is toegenomen (van gemiddeld 1,2 keer per werknemer in 2021 naar 1,5 in 2022). En voorts is de verzuimduur gestegen van gemiddeld 8 dagen per werknemer in 2021 naar 9 dagen in 2022.
De coronapandemie en een griepgolf in het najaar van 2022 hebben bijgedragen aan het hoge(re) verzuim. De stijging van het verzuim wordt vooral veroorzaakt door factoren die niet samenhangen met het werk.
Vraag 56
Welk percentage van het historisch hoge ziekteverzuim kan toegeschreven worden aan long-covid? En hoeveel mensen verzuimen (langdurig of kortdurend) door burn-outs?
Antwoord 56
Post-COVID verwijst naar de aanhoudende gezondheidsproblemen die mensen ervaren na het doormaken van een coronabesmetting. Het gaat daarbij onder andere om aanhoudende symptomen als vermoeidheid, hoofdpijn, spierpijn, benauwdheid, druk op de borst, hartkloppingen, vergeetachtigheid, hersenmist, niet goed kunnen concentreren, slecht slapen, wazig zien, en smaak- en reukverlies. In totaal zijn er ruim 200 symptomen beschreven bij post-COVID. De WHO hanteert als definitie van post-COVID de voortzetting of ontwikkeling van deze symptomen vanaf drie maanden na de initiële besmetting met COVID-19, waarbij deze symptomen langer dan twee maanden aanhouden zonder dat daar een andere verklaring voor is. Deze gezondheidsproblemen zijn niet alleen divers, maar kunnen daarbij ook variëren van mild tot ernstig.
Het gaat volgens schattingen om circa 100.000 mensen in Nederland. Ook is bekend dat zich bij C-support inmiddels 25.000 mensen met post-COVID hebben geregistreerd. Per maand komen er 800 tot 1.000 bij. Gezien de uiteenlopende aard van deze klachten, alsook de variëteit in de intensiteit daarvan, kan geen absoluut beeld gegeven worden van het (totale) verzuim van werknemers als gevolg van post-COVID.
Op basis van de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2022 van CBS/TNO wordt het aantal werknemers dat verzuimt met een door een arts gediagnostiseerde beroepsziekte burn-out geschat op circa 60.000 werknemers (0,8% van het totaal aantal werknemers). Dit is naar verwachting een onderschatting van het aantal werknemers dat door een burn-out verzuimt omdat er ook werknemers kunnen zijn die een burn-out hebben die niet als een beroepsziekte is gediagnostiseerd. Het aantal werknemers dat verzuimt met burn-outklachten wordt op basis van de NEA 2022 geschat op 240.000 werknemers (3% van het totaal aantal werknemers). Maar niet iedereen met burn-outklachten heeft daadwerkelijk een burn-out. Het kan hierbij bijvoorbeeld ook gaan om mensen met lichtere stress-klachten.
Vraag 57
Is de stijging van het aantal mensen dat onder een cao werkt te verklaren door een groei van de beroepsbevolking of heeft dit een andere reden? In het laatste geval: welke reden is dat?
Antwoord 57
SZW heeft geen informatie over welk deel van de toename van de beroepsbevolking onder een cao valt en welk deel niet. Schommelingen in het aantal cao-werknemers kunnen samenhangen met aanmelding van nieuwe cao’s, wijziging van een aantal werknemers in een nieuw aangemelde cao ten opzichte van een eerder aangemelde cao en verdwijnen van cao’s.
Vraag 58
Tot waar gaat de beleidsvrijheid die gemeenten binnen de wettelijke kaders hebben om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund? Bent u na onrechtmatig handelen van gemeenten overgegaan tot interbestuurlijke interventies tegen dit nalatig handelen? Zo ja, op welke manier?
Antwoord 58
De Participatiewet kent een zeer diverse doelgroep. Voor bijstandsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt, moet de Participatiewet over een instrumentarium beschikken dat voldoende stimulansen kent om deze groep van de aanwezige kansen gebruik te laten maken. Anderzijds laten ook verschillende onderzoeken zien dat voor een substantieel deel van de doelgroep directe arbeidsinschakeling geen reëel perspectief is. Voor deze groep vormt de Participatiewet een laatste vangnet, dat hen vanuit bestaanszekerheid, kan laten werken aan dat perspectief.
De Participatiewet biedt daarom gemeenten op meerdere plekken ruimte om, als individuele omstandigheden daarom vragen, maatwerk te bieden. Dat vraagt dus steeds om een individuele afweging, waarbij gemeenten wel de mogelijkheid hebben om beleidsmatig een afwegingskader aan de uitvoering mee te geven.
Van gemeenten mag worden verwacht dat zij de beschikbare instrumenten effectief inzetten. Als echter wordt vastgesteld dat een gemeente in strijd met de wet handelt, kent de Participatiewet binnen het interbestuurlijk toezicht het specifieke instrument van de aanwijzing. Een aanwijzing is een ingrijpend instrument. Er dient sprake te zijn van een ernstige tekortkoming (art. 76 Participatiewet) die naar aard, omvang en uitstraling fundamenten van de wet te zeer schaadt. Inzet van dit instrument vraagt daarom steeds om een voorafgaande proportionaliteitsweging en een zorgvuldig proces waarbinnen in eerste instantie samen met de gemeente gekeken wordt hoe op minder ingrijpende wijze weer een rechtmatige uitvoering kan worden gerealiseerd. Op dit moment is inzet van het instrument van de aanwijzing niet aan de orde.
Vraag 59
Wat is de definitie van sociale incasso?
Antwoord 59
Hoewel er geen vaste definitie bestaat, wordt er met de term «sociaal incasseren» over het algemeen een mensgerichte incassoaanpak bedoeld met oog voor de positie en omstandigheden van de schuldenaar. Door sociaal te incasseren moet worden voorkomen dat mensen met schulden verder in de problemen komen. Het doel is om te komen tot een duurzame oplossing waarin de balans wordt gezocht tussen het perspectief van de schuldenaar en schuldeiser, bijvoorbeeld door het treffen van een betalingsregeling.
Vraag 60
Onderdeel van de armoedebestrijding is het aanbieden van schoolontbijt via het Jeugdeducatiefonds; wat zijn de eerste resultaten hiervan? Wat zijn de plannen voor 2024? En waarom is er gekozen voor de weg van de publieke sector en niet voor een combinatie van de publieke en private sector?
Antwoord 60
Naar aanleiding van de energiecrisis hebben SZW en OCW afgelopen winter ruim 500 scholen in kwetsbare wijken in staat gesteld om een maaltijd aan hun leerlingen aan te bieden, via het Jeugdeducatiefonds. Eerste onderzoeksresultaten laten zien dat het bieden van een gezonde maaltijd positief bijdraagt aan het welzijn van de kinderen en hun leervermogen op school. De regeling ging in het voorjaar van 2023 over naar een breder programma waarmee nog meer scholen in het primair én voortgezet onderwijs die dit het hardst nodig hebben een maaltijd aan hun leerlingen kunnen aanbieden. Dit programma wordt in 2023 gesubsidieerd door OCW en uitgevoerd door het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis. De Ministeries van SZW, VWS, OCW en LNV onderzoeken momenteel de mogelijkheden voor continuering van ondersteuning na 2023.
Voor de uitvoering van het programma schoolmaaltijden is bewust gekozen voor het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis gezien hun expertise en ervaring op het gebied van het bieden van hulp aan kinderen in armoede en in het kader van voedselhulp. Het Jeugdeducatiefonds heeft goede ervaring met het financieren van maaltijden op school door het project «Boterhammenbar», waar sinds oktober 2022 al meer dan 500 basisscholen bij zijn aangesloten. Het Rode Kruis heeft de ervaringen om financiële ondersteuning te bieden in de vorm van vouchers en boodschappenkaarten. Zo hebben de scholen ook de mogelijkheid om individuele (anonieme) boodschappenkaarten via het Rode Kruis aan ouders/verzorgers te bieden als de school (om welke reden dan ook) niet in staat is om de maaltijd op school te organiseren. Private partijen kunnen zich direct bij scholen of centraal bij het programma schoolmaaltijden melden om te ondersteunen met producten of capaciteit. Op de website van het programma schoolmaaltijden staat dit ook vermeld. Binnen het «winterproject» hebben we geconstateerd dat samenwerking met de private sector, zelfstandig via scholen en/of via het netwerk van Jeugdeducatiefonds, lokaal op gang kwam. De verwachting is dat deze beweging doorzet.
Vraag 61
Hoeveel gemeentelijke kredietbanken zijn er in Nederland?
Antwoord 61
Er zijn in Nederland 23 gemeentelijke kredietbanken, waarvan er twee voor één gemeente werken. Onder de overige 21 kredietbanken vallen meerdere gemeenten.
Vraag 62
Hoeveel gemeenten werken met eigen saneringskredieten? Hoeveel is dit toegenomen sinds het instellen van het Waarborgfonds?
Antwoord 62
Uit een eerste meting van het Waarborgfonds saneringskredieten in maart 2023 blijkt dat 90% (314) van alle (342) gemeenten inmiddels gebruik maakt van het instrument saneringskrediet. Wel is het aantal individuele toekenningen van saneringskredieten bij veel gemeenten nog beperkt. De NVVK stimuleert gemeenten dan ook om meer gebruik te maken van het instrument saneringskrediet.
Van de 314 gemeenten die gebruikmaken van het saneringskrediet, laten 108 gemeenten hun saneringskredieten borgen bij het Waarborgfonds. Op dit moment nemen 9 van de 23 kredietbanken deel aan het Waarborgfonds. Er is na de eerste meting geen nieuwe meting uitgevoerd. Het is dus niet mogelijk nu te zeggen of het aantal gemeenten verder is toegenomen sinds het instellen van het Waarborgfonds. Wel wordt de meting weer bijgewerkt als een gemeente van de resterende 10% niet-gebruikende gemeenten het instrument saneringskrediet gaat inzetten.
Vraag 63
Hoeveel meer mensen zijn er bereikt en hebben hulp aangeboden gekregen door de focus op vroegsignalering van schulden door gemeenten?
Antwoord 63
Op 20 april jl. is de monitoringrapportage vroegsignalering 2022 van Divosa verschenen. Een vergelijking met 2021 is lastig, omdat er gedurende 2021 een sterke toename was van het aantal vaste lasten partners en gemeenten die signalen aanleverden. Het aantal deelnemende gemeenten is tussen begin 2021 en eind 2022 bijvoorbeeld gestegen van 107 naar 234. Daardoor zijn de absolute aantallen in de monitor in 2022 veel hoger dan in 2021. Hieronder volgt een procentuele toelichting.
De 234 deelnemende gemeenten kregen in 2022 gemiddeld 3,3 vroegsignalen per 1000 inwoners. In de laatste helft van 2021 was het aantal signalen vergelijkbaar met 2022 (3,4 signalen per 1000 inwoners). Van gemiddeld 78 procent van de signalen werd in 2022 door gemeenten een dossier(melding) aangemaakt, in 2021 was dat 76 procent. 18 procent van deze signalen leidt tot contact met de inwoner. 8 procent van de meldingen waarbij contact is gezocht, leidt tot hulpacceptatie.
Vraag 64
Hoe meet u of/wanneer de Participatiewet beter in balans is?
Antwoord 64
Het kabinet zet met het programma Participatiewet in balans in op verankeren van vertrouwen en menselijke maat in (de uitvoering van) deze wet. Daarnaast is er aandacht voor vereenvoudiging. Om de effecten van de wijzigingen van het wetsvoorstel Participatiewet in Balans, alsmede de andere inspanningen die worden verricht, op waarde te kunnen schatten is een goede monitoring en evaluatie belangrijk. Zoals gebruikelijk bij invoering van een nieuwe wet zal één jaar na inwerkingtreding een invoeringstoets plaatsvinden en wordt de wet na enkele jaren geëvalueerd. Voor de monitoring wordt vooral aangesloten bij de reguliere, reeds bestaande monitoring van de Participatiewet. Zo worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek relevante beleidsstatistieken aangeleverd waarmee inzicht verkregen wordt in de belangrijkste kwantitatieve ontwikkelingen over bijstandsverlening, de hulp en voorzieningen die gemeenten bieden om te participeren of te re-integreren naar werk, en over opgelegde terugvorderingen en de onderliggende reden daarvoor. Waar nodig wordt deze monitoring aangepast om specifieke maatregelen beter te kunnen volgen. Daarnaast is het voornemen om – naast jaarlijkse incidentele onderzoeken – enkele jaren na invoering van Participatiewet in balans in ieder geval een uitgebreide cohort-/uitstroomstudie uit te voeren waarmee de eerste effecten van de maatregelen in beeld kunnen worden gebracht. Bovenal is het belangrijk dat de balans in de Participatiewet wordt ervaren door de mensen die hiermee in aanraking komen. Ervaringen van bijstandsgerechtigden en gemeenten worden circa tweejaarlijks gemeten door de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) in de ervaringsonderzoeken Participatiewet. In overleg met de NLA zullen gerichte vragen worden toegevoegd over veranderingen door het traject Participatiewet in Balans. Op die manier kan gemonitord worden of de doelstellingen van het wetsvoorstel Participatiewet in balans worden behaald en of de beoogde cultuuromslag plaatsvindt binnen (de uitvoering van) de Participatiewet, waar het gaat om ondersteuning en bejegening.
Vraag 65
Wat is het resultaat van de campagne «Je staat er niet alleen voor»?
Antwoord 65
De campagne «Je staat er niet alleen voor» is in het najaar van 2022 gestart om mensen met geldzorgen te wijzen op de beschikbare ondersteuning en aan te moedigen te ontdekken welke hulp er is. De vervolgcampagne liep van 20 maart tot 7 mei 2023. De campagne verwees naar Geldfit.nl. Via deze site kunnen mensen informatie vinden, terecht komen bij de juiste organisaties waar ze zelf steun kunnen aanvragen of bij organisaties die hen daarbij kunnen helpen. Ook kunnen mensen telefonisch contact opnemen via 0800-8115. Deze gezamenlijke campagne met de Nederlandse Schuldhulproute, gemeenten en bedrijven heeft ertoe geleid dat 1.285.471 mensen naar de website van Geldfit zijn gegaan, waarvan 578.206 mensen een vervolgstap naar hulp hebben gezet. Daarnaast ontvingen 15.908 mensen telefonisch advies. Deze hoge cijfers komen mede door het Noodfonds energie dat in deze periode operationeel was en financiële steun kon worden aangevraagd (aanvraag liep via Geldfit). De resultaten van de campagne-effectmeting worden in juni verwacht.
Vraag 66
Op welke manier gaat de beschikbare 150 miljoen euro voor de gevolgen van de energiecrisis ingezet worden?
Antwoord 66
In 2023 en 2024 is incidenteel € 75 miljoen beschikbaar gesteld. Zoals aangegeven in de financiële bijlage bij de Kamerbrief van 23 november 2022 (Kamerstuk 24 515, nr. 654) komt in 2023 een groot deel van deze middelen via het Gemeentefonds terecht bij gemeenten voor de verwachte extra inzet die nodig zal zijn op het gebied van vroegsignalering en om tegemoet te komen aan het verwachte extra beroep op de bijzondere bijstand (€ 50 miljoen). Ook zijn extra middelen beschikbaar voor aanvullende voorzieningen in natura voor kinderen (€ 10 miljoen). Daarnaast worden middelen gereserveerd voor effectieve aanpakken op het gebied van armoede en schulden, waaronder het Waarborgfonds. Verder zijn, in lijn met het amendement van de leden Palland en Ceder (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 25) middelen gereserveerd voor voedselhulp. Ten slotte wordt € 1 miljoen gereserveerd voor extra inzet in Caribisch Nederland. Zie ook onderstaande tabel. In 2024 worden waarschijnlijk delen van deze besteding voortgezet, om de continuïteit te borgen. Gezien de crisissituatie wordt een slag om de arm gehouden om de ruimte te houden om de middelen voor 2024 in te zetten waar dit het meest noodzakelijk is. Hierover wordt later dit jaar besloten.
Vroegsignalering en bijzondere bijstand | 50 miljoen |
Kinderarmoede | 10 miljoen |
Opschalen effectieve aanpakken | 4 miljoen |
Voedselhulp | 5 miljoen |
Waarborgfonds en schuldenaanpak | 5 miljoen |
Caribisch Nederland | 1 miljoen |
Totaal | 75 miljoen |
Vraag 67
Hoeveel aanvragen zijn er gedaan bij het Tijdelijk Noodfonds Energie? Hoeveel aanvragen zijn goedgekeurd? En hoeveel budget van de gereserveerde 50 miljoen euro is inmiddels vergeven?
Antwoord 67
Sinds lancering van het Noodfonds op 7 februari zijn er 165.000 aanvragen voor ondersteuning gedaan. Mensen konden een aanvraag doen over het laatste kwartaal van 2022 en over het eerste kwartaal van 2023. In totaal hebben 84.000 unieke huishoudens een aanvraag gedaan. Van deze 165.000 aanvragen zijn er circa 115.000 aanvragen door het Noodfonds voorlopig goedgekeurd.
De door het Noodfonds goedgekeurde aanvragen worden vervolgens door de energieleverancier beoordeeld waarna een definitieve goed- of afkeuring volgt. Op moment van beantwoording zijn er circa 56.000 definitief goedgekeurde aanvragen. 25.000 aanvragen moeten nog nader beoordeeld worden, het definitief aantal goed- of afgekeurde aanvragen kan veranderen. SZW heeft in totaal maximaal € 50 miljoen gereserveerd voor het Noodfonds onder de voorwaarde van cofinanciering. SZW heeft in februari € 24,4 miljoen beschikbaar gesteld. Het uiteindelijke bedrag zal bij de verantwoording vastgesteld kunnen worden.
Vraag 68
Welke projecten en bijbehorende subsidievaststellingen rondom de subsidieregeling armoede en schulden zijn door corona-beperkende maatregelen doorgeschoven?
Antwoord 68
Er zijn geen subsidies doorgeschoven. Wel hebben alle aanvragers de gelegenheid gekregen een half jaar uitstel te krijgen. Daar hebben sommige partijen gebruik van gemaakt.
Vraag 69
Welke niet-financiële prikkels – naast de financiële prikkels waarmee de overheid (deels) arbeidsongeschikten stimuleert om aan het werk te blijven of weer aan het werk te gaan – zijn mogelijk om de arbeidsparticipatie van (deels) arbeidsongeschikten te bevorderen?
Antwoord 69
Om de arbeidsparticipatie van (deels) arbeidsongeschikten te stimuleren zijn in de wet re-integratieverplichtingen opgenomen. Mensen die de WGA instromen worden actief benaderd door UWV om hen te ondersteunen richting werk. UWV-professionals stimuleren de arbeidsparticipatie van uitkeringsgerechtigden door zoveel mogelijk ondersteuning op maat te bieden, en om belemmeringen voor de arbeidsparticipatie waar mogelijk weg te nemen. UWV maakt samen met deze mensen afspraken over de stappen richting werk en zet indien nodig instrumenten zoals re-integratietrajecten en/of scholing in. Onderzoek laat zien dat naast een goede begeleiding de motivatie van de werkzoekende een van de belangrijkste succesfactoren is om weer aan het werk te komen.
In het IBO Geschikt voor de arbeidsmarkt (Kamerstuk 29 544, nr. 780) worden diverse financiële en niet-financiële maatregelen, inclusief de voor- en nadelen per maatregel, weergegeven om prikkels tot werkhervatting te vergroten. In het IBO staat dat inzet op scholing de kansen op arbeidsparticipatie kan vergroten. UWV geeft uitvoering aan een scholingsexperiment om te onderzoeken op welke wijze scholing kan bijdragen aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn verklaard in de WIA. In het IBO zijn ook maatregelen opgenomen om met name de risico’s van het verliezen van de WIA-uitkering bij werkhervatting te verzachten. Deze risico’s kunnen voor mensen in de WIA een belemmering zijn om te proberen terug te keren op de arbeidsmarkt. Een voorstel hiertoe is eerder uitgewerkt, maar in een uitvoeringstoets door UWV als te moeilijk uitlegbaar beoordeeld binnen de kaders van de WIA (Kamerstuk 32 716, nr. 42). Mogelijk adviseert de Onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel (Octas) over scenario’s voor een toekomstig stelsel waarin een dergelijk voorstel beter zou kunnen worden ingepast.
Vraag 70
Op welke manier kan de toets van het re-integratieverslag (RIV-toets) verlichting bieden voor het tekort van verzekeringsartsen bij het UWV?
Antwoord 70
Met het wetsvoorstel «RIV-toets UWV door arbeidsdeskundigen» zou het medisch advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de zieke werknemer leidend worden bij de toets door UWV op de re-integratie-inspanningen. De verzekeringsarts zou geen rol meer hebben bij deze toets. De Minister van SZW heeft 30 mei jl. de Tweede Kamer laten weten het voorstel van wet in te trekken. Het wetsvoorstel had de potentie om de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen met 1%-punt te verkleinen (Gupta Strategists Herijking toekomstscenario’s en oplossingsrichtingen Sociaal Medisch Beoordelen, bijlage bij Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 685). Het wetsvoorstel had niet als doel om de mismatch te verkleinen, maar om een knelpunt op te lossen dat werkgevers ervaren rondom de loonsancties. Per saldo zou het voorstel leiden tot een beperkte verlichting van het aantal te verrichten taken door verzekeringsartsen.
Vraag 71
Wat zijn de eerste resultaten van de gerichte inzet van maatregelen in het tegengaan van verzekeringsartsen met betrekking tot de sociaal-medische beoordelingen? Welke gerichte maatregelen, anders dan de al ingevoerde, kunnen ingezet worden om het tekort aan verzekeringsartsen tegen te gaan en mogelijke werkhervatting te bevorderen?
Antwoord 71
Het is nu nog te vroeg om resultaten te zien van de ingezette maatregelen. De laatste stand van zaken staat vermeld in de Voortgangsbrief maatregelen sociaal-medisch beoordelen en WIA-hardheden van 28 april 2023 (Kamerstukken 26 448 en 32 716, nr. 712). In deze brief staat ook welke aanvullende maatregelen worden verkend. In het derde kwartaal van 2023 zal de Minister van SZW een nieuwe stand van zaken met uw Kamer delen. Hierin wordt kwantitatieve en kwalitatieve informatie opgenomen over de effecten van de reeds ingezette maatregelen en prognoses van de achterstanden voor de komende jaren. Hierin wordt ook ingegaan op (de verkenning van) aanvullende maatregelen.
Vraag 72
Waarom heeft het UWV de doelstelling om 8.000 personen met een Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)-uitkering aan het werk te helpen niet gehaald?
Antwoord 72
Het behalen van de doelstelling van UWV om jaarlijks 8.000 plaatsingen te realiseren is sinds 2015 steeds moeilijker geworden. Met het afsluiten van de instroom in de Wajong in 2015 van jonggehandicapten met arbeidsvermogen stromen er geen jonggehandicapten meer de Wajong in met een relatief kleine afstand tot de arbeidsmarkt. Het aantal plaatsingen van mensen met een Wajong-uitkering is daarmee afhankelijk geworden van de afstand tot de arbeidsmarkt van de niet werkende Wajongers. Meer dan de helft van de mensen met een Wajong-uitkering met arbeidsvermogen werkt. De afstand tot de arbeidsmarkt van mensen met een Wajong-uitkering die wel arbeidsvermogen hebben, maar nog niet werken, is groot. Circa 85% van hen is nog niet klaar om te werken en bevindt zich op de onderste drie treden van de Participatieladder. Aan deze groep wordt passende re-integratiedienstverlening aangeboden. UWV heeft in 2022 ten opzichte van 2021 meer mensen met een Wajong-uitkering aan het werk gekregen (respectievelijk 7.715 en 7.051). Daarnaast heeft UWV in 2022 voor mensen met een Wajong-uitkering 8.857 contractverlengingen gerealiseerd. Hierdoor is de arbeidsparticipatie van mensen met een Wajong-uitkering met arbeidsvermogen gestegen van 53,8% naar 55,5%.
Vraag 73
De doelstelling om 8.000 Wajongers aan het werk te krijgen is in 2022 niet gehaald, welke beleidswijzigingen worden doorgevoerd om de doelstelling van 2023 wél te halen?
Antwoord 73
Het antwoord op vraag 72 laat zien dat de afstand tot de arbeidsmarkt van de nog niet werkende mensen met een Wajong-uitkering groot is. UWV blijft inzetten op het verkleinen van deze afstand tot de arbeidsmarkt en het aan het werk helpen van de nog niet werkende mensen met een Wajong-uitkering. In opdracht van UWV en ons ministerie werken de Beleidsonderzoekers aan een synthesestudie die inzicht moet geven in de effectiviteit van de Wajong-dienstverlening en de mogelijkheden om deze dienstverlening te verbeteren. De Minister van APP verwacht eind 2023 deze rapportage, voorzien van haar reactie aan uw Kamer te sturen.
Vraag 74
Een werknemer met verwijtbare werkloosheid zal zijn recht verspelen op een Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering), op welke manier kunnen we deze desbetreffende persoon weer duurzaam naar werk begeleiden?
Antwoord 74
Een persoon zonder WW-uitkering maakt mogelijk aanspraak op een bijstandsuitkering (indien aan de voorwaarden van de Participatiewet wordt voldaan) of is een niet-uitkeringsgerechtigde. In beide gevallen valt de persoon onder de verantwoordelijkheid van de gemeente (via de Participatiewet) voor begeleiding naar nieuw werk. De gemeente kan hierbij gebruik maken van de aanvullende dienstverlening via een regionaal mobiliteitsteam als de eigen dienstverlening niet toereikend is voor de begeleiding naar werk.
Vraag 75
Werknemers in Caribisch Nederland die werkzaam zijn in de private sector ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Hoe vaak komt het voor dat het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de verplichting overneemt omdat de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen?
Antwoord 75
Het komt zeer zelden voor dat de RCN-unit SZW vanwege het faillissement of surseance van betaling de verplichting van de werkgever overneemt om de Cessantia uit te betalen. In 2020 heeft de RCN-unit voor het laatst deze verplichting voor zeven personen overgenomen in verband met faillissement van de werkgever.
Vraag 76
Wat zou het kosten om de arbeidseis af te schaffen per 2025 en in het nieuwe stelsel, per 2027?
Antwoord 76
Afschaffen van de arbeidseis in het nieuwe stelsel (2027) is eerder berekend en kost circa € 500 miljoen structureel. Het loslaten van de arbeidseis per 2025 is een complexere berekening omdat dit zowel in het oude als in het nieuwe stelsel doorwerkt. Dit is niet op deze termijn te berekenen. De kosten zullen in de eerste jaren wel lager zijn dan € 500 miljoen aangezien het toeslagpercentage op dat moment nog niet 96% is. Structureel kost het ook in die situatie € 500 miljoen.
Vraag 77
Welke verschillende effecten heeft de afschaffing van de arbeidseis bij een arbeidseis van één uur per week, één dag per week of meer dan 28 uur per week?
Antwoord 77
Variaties op de arbeidseis zijn complexe berekeningen. De Minister van SZW heeft in het commissiedebat Kinderopvang van 10 mei jl. toegezegd om in de hoofdlijnenbrief over de herziening van het financieringsstelsel kinderopvang een aantal variaties op de arbeidseis uit te werken. De hoofdlijnenbrief ontvangt uw Kamer in september.
Vraag 78
Wat is de verwachting op de lange termijn voor de Algemene Ouderdomswet (AOW)-leeftijd? Wat wordt verwacht voor 2030–2035?
Antwoord 78
De AOW-leeftijd voor 2026 en de jaren daarna wordt vastgesteld aan de hand van de CBS-prognose van de levensverwachting op 65-jarige leeftijd. De AOW-leeftijd stijgt voor 2/3e mee met de stijging van de levensverwachting, in stappen van drie maanden. Dat betekent dat voor elke 4,5 maand toegenomen levensverwachting, de AOW-leeftijd met 3 maanden stijgt. Inmiddels is de AOW-leeftijd vastgesteld tot en met 2028. Op basis van de meest recente CBS-prognoses neemt de levensverwachting op 65-jarige leeftijd ieder jaar met iets meer dan één maand toe. Aan de hand van die prognose is de AOW-leeftijd in 2028 vastgesteld op 67 jaar en 3 maanden. De AOW-leeftijd neemt, afhankelijk van de ontwikkeling van de levensverwachting, vermoedelijk in 2031 toe naar 67 jaar en 6 maanden en in 2035 naar 67 jaar en 9 maanden.
Vraag 79
Wat is de verklaring voor de halvering in het aantal onderzochte fraudesignalen?
Antwoord 79
Bij een deel van de regelingen is een daling in het aantal onderzochte fraudesignalen waar te nemen ten opzichte van voorgaande jaren. Hiervoor is niet altijd een specifieke verklaring te geven. Het aantal onderzochte fraudesignalen is voor een aantal UWV-wetten gedaald omdat inkomsten die bekend zijn in de Polisadministratie voor steeds meer wetten worden verrekend met de uitkering. Het niet doorgeven van deze inkomsten kwalificeert daardoor niet langer als een overtreding met een boete tot gevolg. Bij sommige regelingen, zoals bij de AIO, is het aantal onderzochte fraudesignalen juist licht gestegen ten opzichte van het vorige jaar. In 2022 heeft de SVB weer meer onderzoeken kunnen uitvoeren dan in de voorgaande jaren in verband met corona.
Vraag 80
Hoeveel betrokken deelnemers hadden een pensioenfondsbestuur dat voldeed aan de diversiteitseisen uit de Code Pensioenfondsen en welk percentage van het aantal deelnemers aan pensioenregelingen is dat?
Antwoord 80
Uit de Nalevingsrapportage Monitoringcommisie 2021–2022 blijkt dat eind 2021 58 van de 177 pensioenfondsbesturen (33%) volledig voldoen aan de diversiteitseisen uit de Code Pensioenfondsen (Monitoringscommissie pensioenfondsen (2023), Nalevingsrapportage Monitoringcommisie 202 –2022 – verbinding door dialoog, Den Haag). Daarnaast blijkt dat 81% van de pensioenfondsen ten minste één vrouw en 36% van de pensioenfondsen ten minste één jongere in het bestuur heeft opgenomen. Eind 2021 hadden 83 van de 154 pensioenfondsen twee of meer vrouwen in het bestuur. Dat betreft meer dan 90% van alle deelnemers. Hoeveel deelnemers aangesloten zijn bij een pensioenfonds met ten minste één jongere in het bestuur is niet bekend.
Vraag 81
Hoeveel pensioenfondsen worden paritair bestuurd en wat is de organisatiegraad van sociale partners die dit paritaire bestuur vormen in de sectoren of bij de bedrijven waar deze fondsen de pensioenregeling voor uitvoeren?
Antwoord 81
Onderstaande tabel bevat een overzicht van de bestuursmodellen zoals deze bestonden in 2021. 139 Pensioenfondsen hadden een paritair model. Er is niet bekend wat de organisatiegraad van sociale partners is indien zij onderdeel uitmaken van het bestuur.
Paritair | 139 |
Onafhankelijk | 5 |
Paritair gemengd | 7 |
Onafhankelijk gemengd | 0 |
Omgekeerd gemengd | 18 |
Two-tier | 3 |
Bron: https://www.dnb.nl/statistieken (2022) |
Vraag 82
Hoeveel mensen zijn in 2022 vanuit een uitkering gaan werken en hoe verhoudt dit zich tot eerdere jaren?
Antwoord 82
Onderstaande tabel geeft de uitstroomcijfers naar werk weer van de WW-, Wajong-, WAO-/WAZ-, WIA-, Ziektewet-, WIA-/WGA-, en bijstandsuitkering.
Vanuit WW-uitkering | 192.476 | 171.685 | 190.792 | 198.220 | 137.403 |
Vanuit WW-uitkering, met aanvullend WW | 72.800 | 57.800 | 62.800 | 54.500 | 38.500 |
Vanuit Wajong-uitkering1 | 9.000 | 8.600 | 6.700 | 7.100 | 7.700 |
Vanuit WAO-/WAZ-uitkering | 400 | 300 | 150 | 150 | 160 |
Vanuit WIA-uitkering | 2.900 | 3.500 | 3.000 | 3.000 | 4.200 |
Vanuit Ziektewet-uitkering | 1.000 | 700 | 400 | 470 | 490 |
Gedeeltelijke werkhervatting met WIA/WGA-uitkering | 6.200 | 7.200 | 6.300 | 71.000 | 9.030 |
Bijstand | 84.100 | 73.660 | 59.860 | 71.300 | Nog niet bekend |
1 Exclusief plaatsingen met behoud van arbeid. Bron: UWV, Jaarverslag 2022, en CBS – SRG-H maatwerk, geraadpleegd op 26-05-2023. |
Volgens de jaarcijfers van UWV stroomden in 2022 in totaal 137.403 mensen met een WW-uitkering uit naar werk. Ten opzichte van voorgaande jaren daalt het aantal mensen dat uitstroomt vanuit de WW. Zo was het aantal dat uitstroomde naar werk in 2021 totaal 198.220. De lagere uitstroomcijfers in 2022 vanuit de WW hebben te maken met een daling van het totaal verstrekte WW-uitkeringen. Zo daalde in 2022 het aantal lopende WW-uitkeringen naar 149.186, een daling van 177.589 ten opzichte van 2021. Een aantal mensen met een WW-uitkering vond in 2022 werk, maar ontvangen een aanvullende WW-uitkering. Vandaar dat deze apart in de tabel zijn weergegeven.
Er stroomden in totaal 21.580 duizend personen vanuit een Wajong-, WAO-/WAZ-, WIA-, Ziektewet-, of WIA-/WGA-uitkering uit naar werk. In 2021 waren dit er 17.820. Door de coronacrisis verslechterde de arbeidsmarkt voor mensen met een arbeidsbeperking. In 2020 vonden 22% minder mensen met een arbeidsbeperking een baan dan in 2019. In 2022 is het aantal weer gestegen tot boven het niveau van 2019.
Vanuit de Participatiewet zijn de definitieve cijfers over 2022 nog niet bekend. Uit CBS onderzoek blijkt dat in de eerste helft van 2022 35.700 mensen vanuit de bijstand een baan gestart zijn en daarmee geheel of gedeeltelijk uit de bijstand gestroomd zijn. Volgens schattingen van Divosa stroomt jaarlijks ongeveer 40 procent van de bijstandsgerechtigden uit naar werk.
Vraag 83
Wanneer wordt de Kamer nader geïnformeerd over de uitvoering van de motie van de leden Kathmann en Maatoug (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 54) over zorgen dat stoppen met studeren of stage lopen nooit een voorwaarde voor schuldsanering kan zijn?
Antwoord 83
De Minister voor APP zal uw Kamer na het zomerreces over de voortgang informeren.
Vraag 84
Hoeveel medewerkers van de kinderopvang hadden in 2021 een combinatiebaan met het onderwijs en hoeveel waren dat er in 2022? Naar hoeveel combinatiebanen streeft de Minister in 2023?
Antwoord 84
Er zijn geen concrete cijfers beschikbaar over hoeveel mensen met een baan in de kinderopvang tevens in het onderwijs werken. Resultaten van een werknemersenquête van het CBS tonen aan dat in 2021 88% van de werknemers in de kinderopvang geen andere baan heeft. Het percentage van werknemers in de kinderopvang met een andere werkkring bedraagt 7%. 5% is werknemer in kinderopvang en werkt ook als zelfstandige. In 2022 bedragen deze percentages respectievelijk 89, 6 en 6 (bron: CBS, azw uitkomsten werknemersenquête 4e kwartaal 2021 & 4e kwartaal 2022). Na de zomer verschijnt een praktische handreiking voor kinderopvangorganisaties voor het opzetten van succesvolle combinatiebanen (hierover meer in het antwoord op vraag 85). De Minister van SZW moedigt kinderopvangorganisaties aan om met deze handreiking aan de slag te gaan en hoopt dat dit een stimulans is voor het ontstaan van extra combinatiebanen.
Vraag 85
Wanneer wordt het onderzoek van Arbeidsmarktfonds Fonds Collectieve Belangen (FCB) verwacht waarna het idee van de motie van de leden Smals en Van Beukering-Huijbregts (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 39) wordt verkend? Wanneer kan een relatief simpele online markt worden opgezet?
Antwoord 85
Arbeidsmarktfonds Fonds Collectieve Belangen voert momenteel, met subsidie van de Minister van SZW, een onderzoek uit naar combinatiebanen, onder meer tussen kinderopvang en primair onderwijs. In dit onderzoek worden verschillende knelpunten in kaart gebracht, maar ook best practices en succesfactoren. De uitkomsten worden gebundeld in een praktische handreiking voor kinderopvangorganisaties waarmee zij aan de slag kunnen met het (verder) opzetten van succesvolle combinatiebanen. Dit onderzoek en de handreiking worden afgerond na de zomer. Als dit onderzoek af is, zal het idee van de motie Smals/Van Beukering-Huijbregts inzake een online combinatiebanenmarkt in de verdere acties worden meegenomen.
Vraag 86
Wanneer wordt er meer duidelijkheid verwacht over de planning en realisatie van de motie van het lid Kat c.s. (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 51) over het in ieder geval voor minima gratis en laagdrempelig toegankelijk maken van menstruatieartikelen?
Antwoord 86
De Minister voor APP heeft in de brief aan de Tweede Kamer van 30 maart jl. over toekenning middelen ESF+ voor voedselhulp 2021–2027 (Kamerstuk 26 642, nr. 147) aangegeven hoe invulling wordt gegeven aan deze motie. In de eerste plaats draagt de toekenning van de ESF+-middelen bij aan de invulling van de motie, omdat met de subsidie ook extra materiële basisproducten voor de klanten van de voedselbank kunnen worden ingekocht. Het gaat dan om producten voor persoonlijke hygiëne, zoals menstruatieproducten, tandpasta en shampoo.
In aanvulling is aangegeven dat het Ministerie van SZW het Armoedefonds zal ondersteunen om het aantal uitgiftepunten voor menstruatieproducten uit te breiden van 1.500 naar 2.500. In mei jl. heeft de Minister voor APP hiervoor een subsidie van € 2 miljoen aan het Armoedefonds toegekend.
Vraag 87
Wanneer wordt er meer duidelijkheid verwacht over de planning en realisatie van de motie van het lid Kat (Kamerstuk 36 200 XV, nr. 50) over onderzoeken welke effecten het heeft om geld uit compensatieregelingen niet in de boedel te laten vallen voor schuldsaneringsregelingen?
Antwoord 87
Het onderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) of er mogelijkheden zijn om de wet- en regelgeving zodanig aan te passen dat iemand die een materiële vergoeding ontvangt, zij het van de overheid, een bedrijf of een particulier, deze geheel of gedeeltelijk zelf kan houden en niet hoeft te gebruiken voor het betalen van schulden is nog niet afgerond. Zodra het onderzoek gereed is, zal het WODC het onderzoek publiceren. Naar verwachting zal dit na de zomer zijn. Na oplevering van het rapport wordt de Tweede Kamer door de Minister voor Rechtsbescherming geïnformeerd over het verdere proces.
Vraag 88
Hoe heeft u diversiteit in pensioenfondsbesturen in 2022 aangemoedigd en waar heeft die aanmoediging plaatsgevonden? Wat zijn de resultaten van een aanmoediging geweest?
Antwoord 88
Het kabinet vindt het belangrijk dat pensioenfondsbesturen divers zijn samengesteld. Divers samengestelde besturen nemen verschillende perspectieven mee in hun afwegingen en besluitvorming. Daarnaast weerspiegelt een divers samengesteld bestuur beter de achterban, waardoor deelnemers en pensioengerechtigden zich eerder zullen herkennen in het bestuur. Op grond van de wet moeten pensioenfondsen in het bestuursverslag rapporteren over de samenstelling van het bestuur en de medezeggenschapsorganen en de inspanningen die zijn verricht om diversiteit te bevorderen. De pensioensector heeft zichzelf via de Code Pensioenfondsen een diversiteitsnorm opgelegd. Pensioenfondsen zijn wettelijk verplicht de normen van de Code Pensioenfondsen toe te passen of in het bestuursverslag gemotiveerd uit te leggen welke normen zij niet (volledig) toepassen en waarom. Het is uiteindelijk aan de pensioensector om diversiteit binnen de pensioenfondsen te vergroten. Uw Kamer is afgelopen voorjaar geïnformeerd over de ontwikkelingen binnen de samenstelling van pensioenfondsbesturen en de initiatieven die worden ondernomen om diversiteit in pensioenfondsbesturen te bevorderen (Kamerstuk 32 043, nr. 610).
Dat neemt niet weg dat de Minister voor APP zich ook blijft inzetten voor initiatieven die diversiteit in de Pensioensector bevorderen. Zo is de Minister voor APP bijvoorbeeld in 2022 met jongeren in gesprek gegaan die deelnamen aan de PensioenLab Academie. Daarnaast heeft de Minister voor APP diversiteit onder de aandacht gebracht en blijft zij het onder de aandacht brengen in gesprekken met de pensioensector. Het resultaat hiervan is dat de Pensioenfederatie middels gesprekken met pensioenfondsen nader onderzoek heeft gedaan naar de redenen waarom diversiteit achterblijft en welke vervolgstappen passend worden geacht om diversiteit binnen pensioenfondsen te vergroten. De Pensioenfederatie zal de «Handreiking voor het vergroten van diversiteit» actualiseren. De Pensioenfederatie zal ook in gesprek gaan met betrokken organisaties bij PensioenLab, om te bezien in hoeverre er mogelijkheden tot uitbreiding van de opleidingscapaciteit zijn.
Vraag 89
Wanneer zijn alle kinderopvangorganisaties in de sector bereikt met best practices en zetten zij zoveel mogelijk onbenut arbeidspotentieel in om tekorten tegen te gaan? Wat betekent «bezig zijn» en «binnen de sector verspreiden» in de toezegging in uw brief van 5 september 2022 over de aanpak personeelstekort in de kinderopvang (Kamerstuk 31 322, nr. 463)
Antwoord 89
Het gaat in de genoemde toezegging uit de Kamerbrief van 5 september 2022 over de best practice van kinderopvangorganisatie Kober. Kober heeft met een pilot laten zien hoe een kinderopvangorganisatie succesvol mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt kan laten meedraaien. Deze pilot is door de Minister van SZW in beeld gebracht als onderdeel van het tijdelijke actieplan Dichterbij dan je denkt. Het tijdelijke actieplan was gericht op het bieden van een extra impuls voor de matching tussen werkgevers en werkzoekenden door middel van vier wervingsroutes. Ter ondersteuning van het actieplan zijn, vanuit het format «Het land in», 13 filmpjes opgenomen; één van deze 13 filmpjes ging over de pilot van Kober. De Minister van SZW heeft dit filmpje gedeeld via de arbeidsmarktregio’s en de eigen communicatiekanalen.
Breder geldt ten aanzien van de best practices en succesvolle acties om personeelstekorten in de kinderopvang tegen te gaan, dat we doorlopend in samenwerking met de sector kijken hoe we deze zo goed mogelijk over de sector kunnen verspreiden. Dit gebeurt bijvoorbeeld door middel van nieuwsbrieven van zowel SZW als de sectorpartijen, websites van de sectorpartijen en bijeenkomsten over verschillende thema’s. Met de sector zijn we in gesprek over hoe de aanpak rond contractuitbreidingen en de handreiking rond combinatiebanen breed te verspreiden na de zomer. En hoe we het loopbaanpad dat in ontwikkeling is zo goed mogelijk bekend maken bij de kinderopvangsector.
Vraag 90
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over alle gesprekken die u heeft gevoerd (over de groei van het aantal zzp'ers, de resultaten van de enquête, de bijeenkomst over knelpunten, het gesprek over oplossingen) en de concrete acties die daaruit voortvloeien?
Antwoord 90
In de Kamerbrief Voortgang aanpak personeelstekort kinderopvang van 26 april (Kamerstuk 31 322, nr. 488) heeft de Minister van SZW uw Kamer hierover geïnformeerd. In de verschillende gesprekken die zij heeft gevoerd en uit de enquête van branchepartijen kwam naar voren dat de kwaliteit, veiligheid en betaalbaarheid van kinderopvang door forse groei van zzp’ers in het gedrang komt. Deze brief vermeldt ook dat de groei van het aantal zzp’ers in de kinderopvang in 2022 ongeveer 22% bedroeg. Overigens lijkt de groei van het aantal zzp’ers in de kinderopvang inmiddels weer af te nemen.
Daarnaast gaf de Minister van SZW in deze brief aan in gesprek te zijn met de Belastingdienst en de kinderopvangsector over de verschillende vormen van schijnzelfstandigheid. Uw Kamer zal worden geïnformeerd over de uitkomst van deze gesprekken. Ook werd in deze brief aangegeven dat de Ministeries van SZW, VWS, OCW en Financiën in het programma PNIL (Personeel Niet in Loondienst) samenwerken om de generieke en sectorspecifieke inzet zo goed mogelijk op elkaar te laten aansluiten en elkaar te versterken. De Minister van SZW zal uw Kamer in juni informeren over de voortgang van dit werkprogramma.
Vraag 91
Wanneer komt er duidelijkheid over de verkenning naar een wijziging van de hoogte van de toeslag met terugwerkende kracht?
Antwoord 91
Op 13 december 2022 is uw Kamer geïnformeerd dat voor 2023 wordt afgeweken van de reguliere systematiek en dat de maximum uurprijzen voor de kinderopvangtoeslag extra verhoogd worden om ouders tegemoet te komen in verband met de hoge inflatie in 2022 (Kamerstukken, 31 322 en 31 066, nr. 470). In die Kamerbrief is toegezegd te verkennen op welke termijn het mogelijk is om deze wijziging, met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023, door te voeren.
Op 17 januari 2023 is uw Kamer geïnformeerd dat Dienst Toeslagen de verhoging van de maximum uurprijzen mee kon laten lopen in de uitbetaling van 20 februari 2023 (het voorschot voor maart) (Kamerstukken 31 322 en 31 066, nr. 481). In de eerste uitbetaling aan ouders worden de nabetalingen verwerkt over de reeds uitbetaalde maanden, in dit geval januari en februari. Vooruitlopend op de besluitvorming (wijziging van de AMvB kinderopvangtoeslag) keert Dienst Toeslagen de voorschotten uit op basis van de verhoogde maximum uurprijzen.
Het aangepaste ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag 2023 is in de periode van 3 april 2023 tot en met 17 mei 2023 voorgehangen aan de Eerste en Tweede Kamer (Kamerstukken 31 322, nr. 486). Er zijn naar aanleiding hiervan geen vragen gesteld. Het besluit wordt aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State. Na het advies wordt het ontwerpbesluit kinderopvangtoeslag definitief vastgesteld, daarmee is de wijziging van de hoogte van de toeslag 2023 met terugwerkende kracht definitief geregeld.
Brief aan de Eerste Kamer met een notitie inzake het internationale (verdrags)beleid van Nederland op het terrein van het socialezekerheidsrecht | Tweede Kamer der Staten-Generaal.↩︎