Gelijkwaardige behandeling mbo-studenten
Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Brief regering
Nummer: 2023D31653, datum: 2023-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31524-569).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Publicatie CBS van leerladder naar onderwijswaaier
- Beslisnota's inzake Gelijkwaardige behandeling mbo-studenten
Onderdeel van kamerstukdossier 31524 -569 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie.
Onderdeel van zaak 2023Z13329:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-09-05 15:20: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-09-06 11:30: Extra procedurevergadering commissie OCW (groslijst controversieel verklaren) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-09-13 10:00: Mbo (basisvaardigheden/positie en medezeggenschap van studenten) (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-09-14 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-09-21 14:46: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2022-2023 |
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 569 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2023
Alle studenten in Nederland verdienen onderwijs waarin zij zich optimaal kunnen ontwikkelen en hun talenten kunnen ontplooien. Het onderwijs moet een stimulerende omgeving zijn, waarin studenten worden aangemoedigd om het beste uit zichzelf te halen. Daarbij zou het niet moeten uitmaken of je een mbo-, hbo- of wo-opleiding volgt. Ik zie het mbo, hbo en wo als een brede waaier aan opleidingsmogelijkheden. Ieder met een eigen waarde en unieke kwaliteiten, gelijkwaardig naast elkaar, niet onder of boven elkaar.
In de praktijk is die gelijkwaardigheid er echter nog niet. Te vaak wordt nog onnodig onderscheid gemaakt tussen mbo-studenten enerzijds en hbo- en wo-studenten anderzijds. Hoewel hierin de afgelopen jaren de nodige verbetering is gebracht, kunnen mbo-studenten bijvoorbeeld nog niet overal volwaardig meedoen aan het studentenleven. Introductiedagen, toegang tot studentencafés en studentenkorting zijn nog te vaak voorbehouden aan hbo- en wo-studenten. Ik vind dat mbo-studenten daarmee tekort worden gedaan. Daarnaast moet er ook in het mbo ruimte zijn om je te ontwikkelen naast je opleiding. De mogelijkheid om een studievereniging op te richten, je in te zetten in het bestuur van een vereniging en internationale ervaring op te doen past ook bij het mbo. Ook zijn er nog stappen te zetten om ervoor te zorgen dat mbo-studenten gelijkwaardig aan hbo- en wo-studenten aanspraak kunnen maken op financiële voorzieningen. In dit licht vind ik de recente berichtgeving over het feit dat studenten met een migratieachtergrond disproportioneel vaak beschuldigd worden van fraude met de uitwonendenbeurs bijzonder verontrustend. Dit raakt met name meerderjarige mbo-studenten, aangezien zij sinds de invoering van het leenstelsel in 2015 nog een basisbeurs kregen. Zoals ik in mijn brief van 21 juni 2023 aan uw Kamer1 heb aangegeven ben ik hierover in gesprek met DUO en laat ik een onafhankelijk extern onderzoek uitvoeren. In mijn brief van 5 juli 2023 heb ik uw Kamer hier nader over geïnformeerd.
Ik vind het van groot belang dat onnodig onderscheid tussen verschillende studenten wordt weggenomen. Maar dan zijn we er in mijn ogen nog niet. Onnodig onderscheid is er niet alleen tussen studenten, maar ook breder in de samenleving tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus. Dergelijk «hoger/lager-denken» zie ik op allerlei manieren terug; bijvoorbeeld in ons taalgebruik. Naast een gelijkwaardige behandeling van studenten pleit ik daarom ook voor een brede maatschappelijke herwaardering van het beroepsonderwijs. Niet alleen vanuit het principe van gelijkwaardigheid, maar ook gezien de grote behoefte aan vakmensen breed in de samenleving.
In deze brief schets ik waar we staan en welke stappen ik de komende periode samen met betrokken partijen ga zetten om ervoor te zorgen dat alle studenten gelijkwaardig worden behandeld. Daarmee geef ik tevens uitvoering aan de motie van de leden Van der Molen en Palland (CDA) over het zogenaamde «vijfpuntenplan».2 Daarnaast zal ik ingaan op de bredere maatschappelijke verandering die ik nastreef.
Deelname aan het studentenleven
Studeren is meer dan alleen onderwijs volgen. De studietijd is ook een periode waarin je jezelf op persoonlijk vlak ontwikkelt; je wordt ook als mens gevormd. Het studentenleven kan daaraan bijdragen, bijvoorbeeld door nieuwe vriendschappen te sluiten, op jezelf te gaan wonen of een bestuursjaar te doen. Ik vind het belangrijk dat mbo-studenten meer mogelijkheden krijgen om volwaardig deel te nemen aan het studentenleven. In de Werkagenda mbo3 heb ik daarom met partners in en rond het mbo concrete afspraken gemaakt om een gelijkwaardige positie van mbo-studenten in het studentenleven te stimuleren.
Zo maken we samen met gemeenten, mbo-instellingen en de landelijke studentenorganisatie JOBmbo mogelijk dat meer mbo-studenten kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke introductieperiode, passend bij de mogelijkheden in de regio en de wensen van studenten. De precieze invulling van de introductieweek kan per stad verschillen, omdat niet in iedere stad mbo-, hbo- én wo-instellingen zijn gevestigd. Conform mijn toezegging in de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden van de PvdA-fractie over de Werkagenda mbo informeer ik uw Kamer hierbij dat mbo-studenten in Utrecht, Leiden, Maastricht, Leeuwarden, Groningen en Zeeland momenteel al kunnen deelnemen aan de gemeenschappelijke introductieweek.4 In Breda, Nijmegen, Rotterdam, Den Bosch, Enschede en Amsterdam zijn onderwijsinstellingen, studenten en de gemeente in gesprek over de positie van de mbo-student in de stad of worden er specifieke activiteiten voor mbo-studenten georganiseerd. Ik ben verheugd dat in steeds meer studentensteden aandacht wordt besteed aan de introductieperiode voor mbo-studenten. Ik verwacht dat de overige studentensteden zullen volgen door de gemaakte afspraken in de Werkagenda mbo.
Mbo-studenten kunnen op dit moment vaak nog geen lid worden van studentensportverenigingen en gebruik maken van de bestaande studentensportfaciliteiten. Dat vind ik niet uit te leggen. Bovendien wil ik stimuleren dat studenten van verschillende opleidingen samen sporten en elkaar ontmoeten. Om die reden heb ik hierover afspraken gemaakt in de Werkagenda mbo en stel ik kwaliteitsmiddelen beschikbaar aan de mbo-instellingen om bestaande studentensportfaciliteiten open te stellen voor mbo-studenten.
Daarnaast wil ik stimuleren dat mbo-studenten toegang krijgen tot horeca voor studenten en aanspraak kunnen maken op studentenkortingen, bijvoorbeeld bij kledingwinkels of kappers. Daarom wil ik stimuleren dat elke mbo-student een studentenkaart krijgt. Met de Werkagenda mbo stel ik hiervoor kwaliteitsmiddelen beschikbaar aan mbo-instellingen. Daarmee kunnen de instellingen zelf een voor hen passende vorm kiezen. Hiermee sluit ik aan op de situatie in het hbo en wo en bij de mbo-instellingen die nu al een studentenkaart afgeven.
Studeren betekent voor veel studenten ook de mogelijkheid om op kamers te gaan wonen. Ik vind het belangrijk dat mbo-studenten toegang hebben tot het aanbod van corporatiewoningen voor studenten. Daarom heb ik Kences, de brancheorganisatie voor sociale studentenhuisvesters, gevraagd om te verkennen bij welke corporaties mbo-studenten welkom zijn. Uit de verkenning van Kences, waarbij 13 woningcorporaties zijn aangesloten, blijkt dat bij elf van de dertien corporaties mbo bol-studenten5 de mogelijkheid hebben om zich in te schrijven voor huisvesting. Deze elf aanbieders vertegenwoordigen 97% van het aantal wooneenheden in de sociale studentenhuisvesting. De corporaties die geen mbo bol-studenten toelaten zijn historisch gelieerd aan specifieke hbo- en wo-instellingen. Ik ga hen verzoeken ook mbo-studenten toe te laten. Bij vijf van deze aanbieders zijn ook bbl-studenten6 welkom. De andere aanbieders hanteren het volgen van een voltijdsstudie als toelatingseis, waardoor bbl-studenten niet worden toegelaten.
Op mijn verzoek is de MBO Raad aangesloten bij de uitvoering van het landelijk actieplan studentenhuisvesting en het Landelijk Platform Studenthuisvesting om de positie van mbo-studenten te versterken.
Financiële voorzieningen
Ook in de financiële voorzieningen voor mbo-studenten enerzijds en hbo- en wo-studenten anderzijds zaten lange tijd grote verschillen. Sommige van die verschillen zijn uitlegbaar, anderen zijn dat minder. De afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om voorzieningen voor mbo-studenten te verbeteren. Zo hebben minderjarige mbo bol-studenten sinds 2017 ook beschikking over een studentenreisproduct, meerderjarige bol-studenten hadden dat al.7 Deze uitbreiding is belangrijk omdat het studentenreisproduct studenten meer flexibiliteit geeft ten aanzien van hun studiekeuze en plaats van studeren. Een volgende stap zet ik met de Wet herinvoering basisbeurs.8 Hierin worden de terugbetalingsvoorwaarden voor het mbo gelijk aan die van het hbo en wo. Dat betekent dat mbo-studenten die in studiejaar 2023–2024 gaan studeren, en mbo-studenten die nu al studeren, straks ook 35 jaar mogen doen over het aflossen van hun studieschuld.9 Ook de berekening van de rente wordt gelijk aan de huidige regels voor het hoger onderwijs. En mbo-studenten mogen vanaf 1 januari 2024 onbeperkt bijverdienen naast hun studie, net als hbo- en wo-studenten nu. Daarmee geven we mbo-studenten meer vrijheid in de keuzes die zij maken ten aanzien van studeren en werken.
Daarnaast zal ik verkennen of het mogelijk is om het reeds betaalde lesgeld automatisch te restitueren aan mbo-studenten die voortijdig stoppen met hun opleiding. In het hbo en wo, waar studenten collegegeld betalen aan hun instelling, geldt dat studenten bij uitschrijving automatische restitutie van het collegegeld ontvangen10, voor mbo-studenten geldt dit niet. Mbo-studenten betalen lesgeld aan DUO en ontvangen uitsluitend op aanvraag restitutie en alleen in enkele specifieke gevallen, zoals het behalen van een diploma of overlijden, ernstige ziekte of bijzondere familieomstandigheden. De reden voor dit onderscheid is dat het merendeel van de mbo-studenten, in tegenstelling tot hbo- en wo-studenten, nog geen startkwalificatie heeft. Om mbo-studenten extra te stimuleren om een startkwalificatie te behalen, is ervoor gekozen om lesgeld in beginsel niet te restitueren bij voortijdige beëindiging van een mbo-opleiding. Ik ga verkennen of dit onderscheid nog wenselijk is.
Tot slot vraagt de motie van de leden Van der Molen en Palland aandacht voor het feit dat mbo-studenten geen aanspraak kunnen maken op de gemeentelijke studietoeslag. De studietoeslag is een financieel steuntje in de rug voor studenten die vanwege hun beperking, handicap of chronische ziekte niet kunnen bijverdienen naast hun studie. De regeling wordt uitgevoerd door gemeenten en valt onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. Meerderjarige mbo bol-studenten komen in aanmerking voor studietoeslag, net als hbo- en wo-studenten.11 Dit is niet het geval voor minderjarige mbo-studenten. De studietoeslag is gekoppeld aan het ontvangen van studiefinanciering. Aangezien minderjarige mbo-studenten geen studiefinanciering maar uitsluitend een reisproduct ontvangen, kunnen zij geen aanspraak maken op studietoeslag. Op dit moment zie ik echter geen aanleiding om hierover met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen in gesprek te gaan. Voor de financiële ondersteuning van minderjarige mbo-studenten is zo veel mogelijk aansluiting gezocht bij het voortgezet onderwijs (vo). Zo loopt de financiële ondersteuning voor minderjarige mbo-studenten net zoals in het vo via de ouders, in de vorm van kindregelingen zoals kinderbijslag en eventueel kindgebonden budget. Daarnaast betalen minderjarige mbo-studenten net als vo-leerlingen geen lesgeld en ontvangen zij geen studiefinanciering.
Schoolkosten
Om het onderwijs op het mbo toegankelijk te houden wil ik de kosten die studenten moeten maken voor het aanschaffen van onderwijsbenodigdheden beperken. Zoals ik heb aangegeven in mijn brief van 15 november 2022 aan uw Kamer12, maak ik mij zorgen over het hoge aantal studenten dat aangeeft leermiddelen te moeten aanschaffen die ze niet gebruiken. Ook bleek dat de terugkoopregeling voor ongebruikte leermiddelen, die instellingen sinds studiejaar 2021–2022 moeten hebben, onder veel studenten nog niet bekend was. Daarom heb ik de instellingen dringend verzocht om kritisch te kijken naar de leermiddelenlijsten, afspraken te maken met de studentenraad over de terugkoopregeling en deze beter bekend te maken onder studenten. Inmiddels zijn vrijwel alle instellingen hierover in gesprek gegaan met hun studentenraad, hebben zij gezamenlijk afspraken gemaakt over communicatie van de terugkoopregeling en zijn zij bezig het aantal ongebruikte leermiddelen te verminderen. Dat stemt mij positief. Een aantal studentenraden heeft aangegeven dat de instelling meer moet doen om de regeling bekend te maken onder studenten. Ik zal de ervaringen van studenten met ongebruikte leermiddelen nauwgezet blijven volgen. In de aankomende JOBmonitor, die in mei 2024 verschijnt, wordt het effect van de genoemde inspanningen onder studenten gepeild. Daarnaast blijf ik in gesprek met JOBmbo en de MBO Raad om het probleem te monitoren.
De gewijzigde motie van het lid Hagen c.s. (D66)13 en het amendement op de begroting14 om leermiddelen kosteloos beschikbaar te stellen voor de vakken taal, rekenen en burgerschap voor studenten tot 18 jaar vind ik een waardevol initiatief. Het laat zien dat uw Kamer, net als ik, het belang van investeren in basisvaardigheden onderkent en wil werken aan gelijke kansen in het mbo. Het kosteloos verstrekken van schoolboeken en licenties aan mbo-studenten is een complexe opgave. De invoering hiervan heeft invloed op verschillende partijen, zoals studenten, de mbo-instellingen en de huidige leermiddelenmarkt. Momenteel verken ik op welke manier we hieraan het beste uitvoering kunnen geven en wat hiervan de uitvoeringsconsequenties zijn voor mbo-instellingen. Ik neem hierin zowel het perspectief van de mbo-instellingen als dat van de mbo-studenten mee. Dat doe ik onder andere door gesprekken te voeren met de MBO Raad en met JOBmbo. Ik houd uw Kamer op de hoogte van de voortgang hiervan.
Ten slotte zal ik de komende periode uitvoering geven aan de motie van de leden Bouchallikh (GroenLinks) en De Hoop (PvdA)15, waarin wordt verzocht om onderzoek te doen naar de kosten van leermiddelen en mogelijke oplossingen voor belemmeringen door deze kosten. Begin 2024 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Excellentie
De afgelopen periode heb ik gezien dat het mbo barst van het talent. Dat talent moeten we waarderen en stimuleren. Daar hoort ook bij dat we studenten in het mbo mogelijkheden bieden om te excelleren. Een goed voorbeeld daarvan zijn de jaarlijkse nationale en internationale vakwedstrijden voor het mbo (Skills Heroes, Euro- en WorldSkills). Door deelname aan deze vakwedstrijden worden mbo-studenten uitgedaagd om het maximale uit zichzelf te halen. Naast vakinhoudelijke verbreding ontwikkelen studenten hun vaardigheden, zoals werken onder druk. Daarnaast zijn de vakwedstrijden de manier om aan de buitenwereld te laten zien wat het mbo in huis heeft. De vakwedstrijden worden momenteel georganiseerd door WorldSkills Netherlands (WSNL), die hiervoor subsidie ontvangt van het Ministerie van OCW (Handelingen II 2022/23, nr. 27, item 12). Tijdens de begrotingsbehandeling 2023 van OCW hebben de Kamerleden Van der Molen (CDA) en El Yassini (VVD) een motie ingediend om jaarlijks € 5 miljoen structureel te reserveren voor de organisatie van de (internationale) vakwedstrijden (v)mbo.16 Daarnaast roept de motie op om een wettelijke basis te creëren voor WSNL voor het uitvoeren van deze (internationale) vakwedstrijden (v)mbo. Ik heb inmiddels structureel € 5.608.000 gereserveerd voor de vakwedstrijden. Momenteel verken ik de mogelijkheden om een wettelijke basis te creëren voor WSNL voor de uitvoering van de vakwedstrijden. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte houden. Een ander voorbeeld van het stimuleren van excellentie is de Nederlandse Onderwijspremie, die wordt uitgereikt aan een onderwijsteam dat de afgelopen jaren een bijzondere prestatie heeft geleverd op het gebied van onderwijsverbetering of innovatie. De Onderwijspremie was voorheen alleen toegankelijk voor hbo- en wo-instellingen, maar nu ook voor mbo-instellingen. Met gepaste trots heb ik de Onderwijspremie op 29 juni 2023 persoonlijk overhandigd aan drie onderwijsteams die werken aan innovatief onderwijs in het mbo.
Medezeggenschap
Bij een gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten past ook dat zij hun stem kunnen laten horen, dat zij inspraak hebben in wat er op school gebeurt en dat we het perspectief van studenten meenemen in het beleid dat we maken. De studentenraden op de mbo-instellingen spelen hierin een belangrijke rol. Door meer financiële ondersteuning en begeleiding te bieden kunnen studentenraden hun rol beter vervullen en versterken we de positie van de mbo-student in het onderwijs. Ik zet stappen in het beter faciliteren en versterken van de positie van de studentenraden, in lijn met het hoger onderwijs. Zo houd ik nauwlettend in de gaten hoe JOBmbo en de MBO Raad in samenwerking komen tot een nieuw servicedocument waarin richtlijnen worden opgenomen voor het faciliteren van studentenraden. Om de kwaliteit van facilitering en ondersteuning te borgen, stel ik vanaf 2024 een tweejaarlijkse monitoring naar medezeggenschap in het mbo in. In deze monitor wordt onderzocht hoe de samenwerking tussen het bevoegd gezag, de Raad van Toezicht en de medezeggenschap verloopt en hoe de studentenraden, ondernemingsraden en in voorkomende gevallen ouderraden worden gefaciliteerd en ondersteund. Naast de studentenraden op de instellingen speelt JOBmbo een belangrijke rol, als landelijke organisatie die alle mbo-studenten vertegenwoordigt. Om ervoor te zorgen dat we bij de uitwerking van maatregelen het perspectief van mbo-studenten centraal zetten, ben ik al regelmatig in overleg met JOBmbo om van hen te horen waar studenten behoefte aan hebben en welke knelpunten ze ervaren. Conform de motie van de leden Bouchallikh (GroenLinks) en De Hoop (PvdA)17 zal ik na de zomer bij uw Kamer een voorstel indienen om dit overleg bovendien wettelijk te verankeren in de Wet educatie en beroepsonderwijs. De motie doe ik hiermee dan ook gestand.
Maatschappelijke herwaardering mbo
Met de maatregelen die ik hierboven heb geschetst verwacht ik een belangrijke stap voorwaarts te zetten in de gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten. Maar zoals ik in mijn inleiding al aangaf is er meer nodig. De ongelijkwaardigheid is er namelijk niet alleen tussen studenten; ook breder in de samenleving zie ik de maatschappelijke waardering voor het beroepsonderwijs nog niet altijd terug. En dat is onterecht. Zonder vakmensen valt ons land stil. We hebben goede vakmensen hard nodig voor de uitdagingen waar onze samenleving voor staat. Denk aan de energietransitie, de woningbouw en de zorg. Het zijn vakmensen die onze warmtepompen installeren, huizen bouwen en onze ouderen verzorgen. Ik vind het dan ook essentieel dat we trots zijn op ons mbo en dat studeren in het mbo voor (aanstaande) studenten en hun omgeving een positieve keuze is.
De maatschappelijke herwaardering die ik nastreef begint al bij onze terminologie. De waardering die we hebben voor mbo-studenten en vakmensen met cruciale beroepen en het taalgebruik dat we kiezen als we praten over opleidingsniveau vereist aanpassing, zoals ook het lid Van der Plas (BBB) constateerde in de motie waarin zij het kabinet verzoekt om de woorden hoog- en laagopgeleid niet langer te gebruiken en te vervangen door praktisch, theoretisch en wetenschappelijk opgeleid.18 Een belangrijke stap voorwaarts is dat we vanaf het studiejaar 2021–2022 mbo-studenten ook bij wet studenten noemen. Dit is een fundamentele verandering in hoe we het mbo positioneren in ons onderwijsstelsel; gelijkwaardig naast het hbo en het wo. Momenteel verken ik of een meer vergaande aanpassing van de onderwijsterminologie gewenst is. Op mijn verzoek heeft het CBS onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor aanpassing van onderwijsterminologie, die passend is bij de herwaardering van het mbo. Hierbij bied ik uw Kamer als bijlage bij deze brief het rapport Van leerladder naar onderwijswaaier. Verkenning CBS naar alternatieven laag – middelbaar – hoog aan.19 Hierin heeft het CBS in kaart gebracht waar de huidige terminologie op is gebaseerd. Ook is gekeken naar indelingen van onderwijssystemen in andere landen. Vervolgens hebben de onderzoekers zes alternatieven voor de bestaande indeling verkend, zowel qua structuur als naamgeving. Uit het onderzoek blijkt dat geen van de alternatieven op alle criteria positief scoort en dat elk alternatief ook nadelen kent. Het gebruik van de termen praktisch en theoretisch is volgens de onderzoekers bijvoorbeeld onvoldoende bruikbaar en herkenbaar. Op basis van de verkenning acht ik het hernoemen van de verschillende onderwijssoorten het meest kansrijk, maar dit betekent mogelijk ook een impactvolle structuurwijziging. De verkenning heeft raakvlakken met de bredere Toekomstverkenning mbo, ho en wetenschap, uitgevoerd door een onafhankelijk consortium. In de zomer deel ik het rapport van de Toekomstverkenning met uw Kamer en in het najaar kom ik met mijn toekomstvisie mbo, ho en wetenschap. Hierbij zal ik ook de uitkomst van de verkenning van het CBS betrekken en bovengenoemde motie van het lid Van der Plas. Vervolgens zal ik in het najaar een aantal alternatieven uit het CBS onderzoek nader uitwerken, waarbij ik ook zal kijken naar draagvlak bij betrokken partijen en uitvoeringsconsequenties.
Bij mijn inzet voor maatschappelijke herwaardering van het mbo betrek ik ook de motie van de leden De Hoop (PvdA) en Bouchallikht (GroenLinks)20, waarin de regering wordt verzocht om een voorstel te doen voor de toevoeging van opleidingsniveau als discriminatiegrond aan de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb). Op dit moment is opleidingsniveau niet als discriminatiegrond opgenomen in de Awgb en is er ook geen andere wetgeving die het maken van onderscheid naar opleidingsniveau verbiedt. Het opnemen van opleidingsniveau als discriminatiegrond in de Awgb heeft echter vergaande consequenties. Het zou immers betekenen dat onderscheid naar opleidingsniveau bij arbeid en vrije beroepen niet langer is toegestaan, terwijl opleidingsniveau voor de meeste functies een relevante factor is om te bepalen of een sollicitant in staat is om de functie te vervullen. Een algeheel verbod op onderscheid naar opleidingsniveau zou ook betekenen dat een onderwijsinstelling bijvoorbeeld niet langer een met succes afgeronde middelbare schoolopleiding als toelatingseis zou mogen stellen. Het is kortom een algemeen verbod op onderscheid, terwijl op sommige gebieden een onderscheid naar opleidingsniveau wél wenselijk is. Overwogen kan worden om onderscheid op basis van opleidingsniveau alleen te verbieden in het sociaaleconomisch verkeer, zoals wonen, gezondheidszorg, verzekeringen, sport en uitgaan. Maar ook dan is het de vraag of onderscheid op grond van opleidingsniveau zo ernstig is dat het een brede inperking van de contracts- en ondernemingsvrijheid rechtvaardigt. Bovendien laat de Awgb de verenigingsvrijheid onverlet, waardoor onderscheid in opleidingsniveau bij de toegang tot verenigingen niet kan worden verboden. Tot slot wordt met een verbod op onderscheid op basis van opleidingsniveau onderscheid verboden tussen afgestudeerden en niet tussen studenten die nog geen opleidingsniveau hebben behaald. Gelet op bovenstaande overwegingen heb ik besloten om het College voor de Rechten van de Mens om advies te vragen over de wenselijkheid van een verbod op onderscheid naar opleidingsniveau in de Awgb. Daarnaast ben ik voornemens om het College te vragen om te adviseren over andere mogelijkheden om ongelijke behandeling tussen mensen met verschillende opleidingsniveaus in de samenleving tegen te gaan. Ik zal uw Kamer informeren over de inhoud van dit advies en de vervolgstappen die ik wil zetten.
Tot slot
Met de genoemde maatregelen zet ik belangrijke stappen richting een gelijkwaardige behandeling van mbo-studenten en een herwaardering van het mbo. Daarmee vergroten we de mogelijkheden van mbo-studenten om zich ten volle te ontplooien en persoonlijk te ontwikkelen. Met de herwaardering van het beroepsonderwijs laten we zien dat we trots mogen zijn op het vakmanschap, dat van essentiële waarde is voor onze samenleving. In het vervolg zal ik uw Kamer informeren over de voortgang op het thema gelijkwaardige behandeling met de voortgangsrapportage over de Werkagenda mbo en het Stagepact mbo. Over de opzet hiervan informeer ik uw Kamer na de zomer van 2023.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf
Kamerstuk 24 724, nr. 209.↩︎
Kamerstuk 31 524, nr. 526.↩︎
Kamerstuk 31 524, nr.549.↩︎
Kamerstuk 31 524, nr. 549.↩︎
Beroepsopleidende leerweg.↩︎
Beroepsbegeleidende leerweg.↩︎
Kamerstuk 34 035, A. Bbl-studenten kunnen geen aanspraak maken op het studentenreisproduct omdat bbl-opleidingen geen recht geven op studiefinanciering. Het studentenreisproduct is voor mbo niveau 3–4 onderdeel van de prestatiebeurs, wat betekent dat dit wordt omgezet in een gift indien de student binnen tien jaar een diploma haalt. Voor mbo niveau 1–2 is studiefinanciering altijd een gift.↩︎
Kamerstuk 36 229, B.↩︎
Voor huidige mbo-studenten geldt dat zij automatisch worden overgezet naar het 35-jaars regime, tenzij zij ervoor kiezen om volgens de voorwaarden van het 15-jaars regime terug te betalen.↩︎
Met uitzondering van de maanden juni, juli en augustus.↩︎
Bbl-studenten komen niet in aanmerking voor studietoeslag, aangezien zij geen recht hebben op studiefinanciering.↩︎
Kamerstuk 31 524 VIII, nr. 538.↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 145.↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 63.↩︎
Kamerstuk 31 524, nr. 555.↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 100.↩︎
Kamerstuk 31 524, nr. 524.↩︎
Kamerstuk 35 925 VIII, nr. 66.↩︎
CBS, Van leerladder naar onderwijswaaier. Verkenning CBS naar alternatieven laag – middelbaar – hoog, juni 2023. Zie: https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/van-leerladder-naar-onderwijswaaier.↩︎
Kamerstuk 36 200 VIII, nr. 91.↩︎