[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Fiche: Herziening Kaderrichtlijn afvalstoffen

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Brief regering

Nummer: 2023D36105, datum: 2023-09-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-22112-3770).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3770 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2023Z14916:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2022-2023

22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3770 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 september 2023

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 5 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Verordening handhaving AVG in grensoverschrijdende zaken (Kamerstuk 22 112, nr. 3769)

Fiche: Herziening Kaderrichtlijn afvalstoffen

Fiche: Verordening Plantaardig uitgangsmateriaal (Kamerstuk 22 112, nr. 3771)

Fiche: Verordening Bosbouwkundig teeltmateriaal en mededeling natuurlijke hulpbronnen (Kamerstuk 22 112, nr. 3772)

Fiche: Verordening Nieuwe Genomische Technieken (Kamerstuk 22 112, nr. 3773)

De Minister van Buitenlandse Zaken,
H.G.J. Bruins Slot

Fiche: Herziening Kaderrichtlijn afvalstoffen

1. Algemene gegevens

a) Titel voorstel

Directive of the European Parliament and of the Council amending Directive 2008/98/EC on waste

b) Datum ontvangst Commissiedocument

5 juli 2023

c) Nr. Commissiedocument

COM (2023) 420

d) EUR-Lex

https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A52023PC0420&qid=1689675653260

e) Nr. impact assessment Commissie

SEC (2023) 420; SWD (2023) 420; SWD(2023) 421; SWD (2023) 422

f) Behandelingstraject Raad

Milieuraad

g) Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

h) Rechtsbasis

Artikel 192 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

i) Besluitvormingsprocedure Raad

Gekwalificeerde meerderheid

j) Rol Europees Parlement

Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

De Europese Commissie (hierna: Commissie) heeft een voorstel gepresenteerd dat ziet op een gerichte herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (hierna: Kra).1 Het voorstel betreft hoofdzakelijk de onderwerpen textiel en voedselverspilling, die in dit fiche separaat behandeld worden. Het onderdeel van het voorstel dat raakt aan de geologische opslag van koolstofdioxide wordt in dit fiche buiten beschouwing gelaten, omdat dit onderdeel beperkt is tot het in overeenstemming brengen van de reikwijdte van dit kader met het EU-kader dat op deze opslag toeziet.2

Allereerst stelt de Commissie ten aanzien van textiel regels voor om producenten verantwoordelijk te maken voor de volledige levensduur van een textielproduct en voor het verbeteren van het beheer van textielafval in de EU, om de mondiale milieuvoetafdruk van de textielsector te verlagen. Zo komt de Commissie met geharmoniseerde regels voor een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Producenten worden daarmee verantwoordelijk voor de kosten van het beheer van textielafval. Zo beoogt het voorstel een markt te creëren voor inzameling, sortering, hergebruik, voorbereiding voor hergebruik en recycling (met name vezel-tot-vezelrecycling3) en het stimuleren van circulair ontwerp van textielproducten. De UPV zal gelden voor producenten die nieuw huishoudtextiel, consumentenkleding, kledingaccessoires en schoeisel de eerste maal in het vrij verkeer binnen de interne markt van de Unie brengen. Verder is het relevant dat het begrip producent ook distributeurs omvat alsmede partijen die een product op de markt aanbieden vanuit een andere lidstaat of een derde land.

Lidstaten moeten ervoor zorgen dat binnen hun landsgrens producenten van textiel een producentenorganisatie aanwijzen die de verplichtingen van de UPV namens de producenten uitvoert om de administratieve lasten te verkleinen. Producenten dragen daarvoor een financiële bijdrage af aan de producentenorganisatie, die gemoduleerd dient te worden op basis van Ecodesign-eisen.4 Doel van deze differentiering is dat producenten worden gestimuleerd om producten circulair te ontwerpen. Deze Ecodesign-eisen zullen op een later moment voor textielproducten worden vastgesteld onder een ander wettelijk kader, namelijk de Ecodesign voor duurzame producten verordening.5

Lidstaten moeten er ook voor zorgen dat producenten een apart inzamelingssysteem opzetten voor gebruikt textiel en textielafval en dat producenten dit systeem financieren. Daarnaast moeten de inzamelpunten zo worden ingericht dat de frequentie en het volume van de inzameling voldoende zijn voor het aanbod in de betreffende lidstaat. Het systeem moet uiteindelijk leiden tot een structurele verhoging van het percentage gescheiden ingezameld textiel. Lidstaten moeten er zorg voor dragen dat de producenten deelname aan het inzamelingssysteem door sociale ondernemingen en andere partijen die textiel hergebruiken niet kunnen weigeren. Daarnaast moeten lidstaten sociale ondernemingen toestemming geven om ook zelf textielafval in te zamelen. Deze sociale ondernemingen moeten dezelfde behandeling krijgen als producenten bij het bepalen van de locatie van de inzamelpunten. De producenten moeten ervoor zorgen dat informatie over duurzame consumptie, hergebruik en inzameling beschikbaar is voor eindgebruikers, in het bijzonder voor consumenten. De producentenorganisatie moet elk jaar informatie publiceren op haar website over de hoeveelheid producten die in de handel zijn gebracht, de hoeveelheid ingezameld textiel, de hoeveelheid hergebruikt textiel, de hoeveelheid textiel die is voorbereid voor hergebruik, en de hoeveelheid textiel die (vezel-tot-vezel) is gerecycled.6 Verder stelt de Commissie dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat er per lidstaat een online register beschikbaar komt waar producenten die onder deze verplichting vallen zich kunnen registreren. De geharmoniseerde UPV moet lidstaten helpen bij de al bestaande verplichting in de huidige Kra om per 1 januari 2025 textiel gescheiden in te zamelen.

Met dit voorstel wil de Commissie daarnaast export van textielafval naar derde landen, waar textiel vaak ongecontroleerd wordt gestort, voorkomen. De Commissie stelt voor dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat inspecties kunnen worden uitgevoerd op te exporteren herbruikbaar textiel en textielafval. Te exporteren balen textiel moeten voorzien zijn van labels met informatie over de inhoud en het doorlopen sorteerproces en de naam en het adres van het sorteerbedrijf. Bij een verdenking van het onrechtmatig exporteren van textielafval krijgen lidstaten de bevoegdheid om de kosten voor analyse, inspectie en opslag in rekening te brengen bij de producent of een derde persoon die namens de producent handelt.

Ten tweede zet het voorstel in op het verminderen van de milieu- en klimaatimpact van voedselproductie en -consumptie door in te zetten op het verminderen van voedselverspilling. Dit levert ook een positieve bijdrage aan voedselzekerheid. Voedselconsumptie heeft van de totale Europese consumptie de grootste milieu-impact en biodiversiteitsvoetafdruk. In het voorstel concludeert de Commissie dat de verscheidene ondernomen acties en de groeiende bewustwording van de negatieve impact en consequenties van voedselverspilling tot op heden onvoldoende hebben geleid tot een vermindering van voedselverspilling. Er is over de gehele linie geen significante vooruitgang te zien in het behalen van de Sustainable Development Goal (SDG) op dit terrein.7 De Commissie ziet het formuleren van juridisch-bindende doelstellingen daarom als een noodzakelijke volgende stap. Het doel van de Commissie is om lidstaten met dit voorstel verantwoordelijk te stellen voor het versnellen van de reductie van voedselverspilling in de voedselketen en huishoudens. Dit moet zorgen voor voldoende en consistente actie van alle lidstaten om voedselverspilling te verminderen, in lijn met de inspanningen van een aantal voorlopende lidstaten. Het voorstel beoogt het volgende te realiseren. Ten eerste, 10% minder verspilling in de verwerkings- en productiefase in 2030 ten opzichte van 2020. Ten tweede, 30% minder verspilling per hoofd van de bevolking in de retail, food services8 en huishoudens gezamenlijk, ten opzichte van 2020. De Commissie beargumenteert dat voedsel dat wordt verspild op consumptieniveau de hoogste milieu-impact heeft omdat het bijvoorbeeld reeds is getransporteerd, verwerkt en gekookt. Er wordt geen doelstelling voor de primaire productiefase voorgesteld.

b) Impact assessment Commissie

Voor textiel zijn drie verschillende beleidsopties onderzocht. Optie 1 bevat het ondersteunen van de lidstaten bij de implementatie en handhaving van bestaande wetgeving, waarbij de Commissie gebruik zal maken van bestaande mandaten om secundaire wetgeving op te stellen. Optie 2 bevat nieuwe bepalingen in de Kra, waaronder het verduidelijken van definities, het opnemen van minimumvereisten voor inzameling en recycling van textiel en het invoeren van een verplichte UPV. Optie 3 bevat afvalbeheerdoelstellingen voor textiel.

De Commissie geeft de voorkeur aan optie 2: een verplichte UPV textiel. Volgens het impact assessment brengt invoering van de UPV kosten met zich mee voor producenten. Verwacht wordt dat producenten die textiel op de markt brengen deze zullen doorberekenen aan de consument. De kosten voor producenten worden geraamd op 0,6% van de totale prijs van het product. Daarmee zal in totaal € 3,5–€ 4 miljard beschikbaar komen voor het opzetten van inzamel-, sorteer-, hergebruik- en recyclingsystemen voor de gehele EU. De verwachting is dat hiermee de impact op het milieu met deze voorkeursoptie afneemt dankzij de toename van hergebruik en recycling. De verwachting is dat het voorstel € 16 miljoen bespaart door verminderde emissies van broeikasgassen. Uit het impact assessment kwam een doelstelling van 50% voor gescheiden ingezameld textiel als beste keuze naar voren. De Commissie heeft er echter voor gekozen dit niet op te nemen in het voorstel gelet op de verschillende niveaus van huidige inzamelingspercentages bij lidstaten. De Europese textielsector bestaat voor 88% uit microbedrijven.9 Om financiële en administratieve lasten voor microbedrijven te beperken, sluit de Commissie deze bedrijven uit van de verplichtingen met betrekking tot de UPV.

Voor voedselverspilling zijn vier opties uitgewerkt waarvan de impact is berekend en er is een afweging gemaakt van de haalbaarheid. Deze opties zijn gebaseerd op verschillende types, niveaus en scopes van reductiedoelen op voedselverspilling, te behalen in 2030: 1) primaire productie: geen concreet juridisch bindend doel; verwerking en productie: 10% reductie; retail en consument: 15% reductie. 2) primaire productie: geen doel; verwerking en productie: 10% reductie; retail en consument: 30% reductie. 3) primaire productie: 10% reductie; verwerking en productie: 25% reductie; retail en consument: 50% reductie. 4) het reeds bestaande vrijwillige doel van SDG 12.3; op het niveau van retail en consument 50% reductie en verminderen van voedselverliezen in de hele keten, inclusief verliezen direct na de oogst. De opties één tot en met drie bevatten juridisch-bindende doelen, het is voor lidstaten verplicht hier jaarlijks over te rapporteren. Indien de doelen niet gehaald worden, kunnen ze worden afgedwongen via inbreukprocedures. Uit de analyse van de effecten van de verschillende opties blijkt dat alle opties aanzienlijke positieve effecten hebben op het milieu. Voor alle opties geldt; hoe hoger de doelstelling, hoe hoger de positieve impact. De Commissie concludeert dat optie drie de meeste positieve impact heeft en optie vier de minste. Op basis van de gehanteerde methode van de Commissie wordt er economische impact verwacht, omdat de vraag naar voedsel zou kunnen afnemen, wat zou kunnen leiden tot een marginale negatieve impact op de voedselproducerende sector (–3.6% in het ergste geval) en een positieve impact op andere sectoren, met als eindresultaat een licht positieve uitwerking. Sociale impact hangt sterk samen met de economische impact en volgt eenzelfde soort patroon. De impact op MKB is naar verwachting beperkt, aangezien de doelstellingen gericht zijn op lidstaatniveau en niet op bedrijfsniveau en lidstaten richten zich veelal op de grote bedrijven. De voorkeur van de Commissie gaat uit naar optie twee, na het vergelijken van de economische, milieu- en sociale impact, maar ook vanwege de haalbaarheid van de voorgestelde opties. De Commissie verwacht dat deze optie een sterke beleidsimpuls geeft aan lidstaten om actie te ondernemen om voedselverspilling terug te dringen en aanzienlijke milieuwinst te behalen.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Het kabinet streeft naar een circulaire economie in 2050, zoals gesteld in het Rijksbrede programma Nederland Circulair in 205010 en het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023–2030.11 Het kabinet heeft daarbij de ambitie om de ecologische voetafdruk van textiel te halveren in 2035. Er is een beleidsprogramma circulair textiel 2020–202512 opgesteld, waarin verschillende doelen zijn vastgesteld om tot een volledig circulaire textielketen te komen in 2050. Momenteel belandt namelijk de helft van het afgedankte textiel in Nederland nog bij het restafval. Een van de maatregelen is de invoering van een UPV voor textiel. Deze is per 1 juli 2023 in werking getreden. Deze UPV moet ervoor zorgen dat meer kleding wordt hergebruikt en gerecycled. Het kabinet pleit al langer voor geharmoniseerde EU-regels voor een UPV voor textiel, onder andere in het non-paper dat op initiatief van Nederland samen met tien andere EU-lidstaten in oktober 2021 aan de Commissie is aangeboden.13

Het verminderen van voedselverspilling is voor het kabinet één van de belangrijkste aangrijpingspunten om de effecten van voedselproductie op de leefomgeving te verminderen. Daarom heeft het kabinet zich gecommitteerd aan SDG 12.3. Daarnaast wil het kabinet dit doel van 50% reductie verbreden naar de gehele voedselketen, dus inclusief verliezen direct na de oogst, zowel nationaal als Europees.14 Het kabinetsbeleid omvat een nationaal actieplan15 (start 2018) en een multi-stakeholderplatform (stichting Samen Tegen Voedselverspilling) waarin alle betrokken partijen samen optrekken om voedselverspilling te verminderen. Er wordt ingezet op monitoring, vermindering in de gehele keten en aanpassing van de regelgeving waar nodig, en er is een uitgebreide consumentenaanpak met een nationale campagne gericht op gedragsverandering. In de voedselverspillingsbrief van 2023 is reeds aangekondigd dat er aanvullende maatregelen worden uitgewerkt in de vorm van een versnellingsagenda om de hoge ambities voor het tegengaan van voedselverspilling waar te maken.16

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet verwelkomt de onderdelen van het voorstel van de Commissie ten aanzien van textiel voor een Europese UPV voor textiel. Het kabinet ziet de noodzaak voor bindende maatregelen op EU-niveau voor het verduurzamen van de textielindustrie ten aanzien van hergebruik, recycling en textielafval gelet op het internationale karakter van de industrie en de verbondenheid van de Europese markt. In de onderhandelingen zal het kabinet het voorstel dan ook in algemene zin ondersteunen, waarbij de samenhang tussen dit voorstel, de Verordening overbrenging van afvalstoffen en de Ecodesign-verordening bewaakt wordt. Het valt daarbij op dat de Commissie er niet voor heeft gekozen om deze maatregelen in specifieke textielwetgeving op te nemen, zoals tot op heden gebruikelijk was (zoals bij bijvoorbeeld batterijen17 en elektronische apparaten18). Het kabinet is benieuwd naar de overwegingen van de Commissie om hiervoor te kiezen.

Het kabinet is positief over het voorstel om UPV-tarieven te differentiëren op basis van Ecodesign-eisen, maar zal erop inzetten dat in het wetsvoorstel wordt opgenomen op welke manier de tariefdifferentiatie in de praktijk moet worden toegepast. Daarnaast acht het kabinet het van belang dat een eventuele methode voor modulatie op EU-niveau wordt vastgesteld, om het gelijke speelveld en de harmonisatie van de interne markt te waarborgen en daarnaast de lasten voor lidstaten te beperken. Met dit voorstel krijgt de Commissie de bevoegdheid om deze methode voor modulatie middels gedelegeerde handeling vast te stellen. Het kabinet zal erop aandringen dat de Commissie die bevoegdheid onder de Kaderrichtlijn afvalstoffen tenminste gelijktijdig invult met haar bevoegdheid om Ecodesign eisen voor textiel vast te stellen onder de Ecodesign verordening. Ook steunt het kabinet de reikwijdte van de voorgestelde UPV, waaronder de definitie van textiel. Daarbij zal het kabinet ook inzetten op een afgestemde definitie van textiel, textiel-gerelateerde producten en schoeisel tussen de Kra en andere relevante EU-wetgeving. Ook zal het kabinet de Commissie oproepen om de definitie van «producent» en «op de markt aanbieden in de EU» en «vezel-tot-vezel-recycling» duidelijker te definiëren om te voorkomen dat hier verschillende opvattingen over ontstaan.

Volgens het impact assessment zijn microbedrijven gezamenlijk verantwoordelijk voor 16% van de totale omzet van de Europese textielindustrie. Daarmee wordt een redelijk gedeelte van het verkocht textiel niet ondervangen met dit voorstel. Het kabinet zal daarom in de onderhandelingen om verduidelijking vragen over de redenen om micro-ondernemingen uit te sluiten, alvorens daar een positie over ingenomen wordt. Het kabinet zal daarnaast voorstellen een mogelijke ondergrens te baseren op het aantal kilo’s verkocht textiel in plaats van het aantal werknemers, aangezien omzet en aantal werknemers geen directe maatstaf is voor de hoeveelheid textiel die een bedrijf verkoopt.

Het kabinet verwelkomt de prioriteit die wordt gegeven aan het opschalen van vezel-tot-vezelrecycling en de informatieplicht voor producenten over duurzaam consumeren en afvalpreventie. Hiermee stuurt het voorstel aan op maatregelen die kunnen bijdragen aan het verminderen van textielafval. Het ontbreken van wettelijk oplopende doelstellingen ter voorbereiding voor hergebruik en (vezel-tot-vezel) recycling en afvalpreventie ziet het kabinet echter als een gemiste kans. Het kabinet zal daarom in de onderhandelingen inzetten op de opname van dergelijke doelstellingen.

Het kabinet is positief over het voorstel van de Commissie om de producenten verantwoordelijk te maken voor het inzamelsysteem van textiel. Het kabinet zal in de onderhandelingen benadrukken dat het mogelijk moet zijn voor producenten om gebruik te kunnen maken van bestaande infrastructuur, zoals die van gemeenten en sociale ondernemingen. Ook zal het kabinet om verduidelijking vragen als het gaat om de verhoudingen tussen de verantwoordelijkheden van producenten(-organisaties) en de rol van gemeenten en andere partijen zoals sociale ondernemingen in het inzamelsysteem. Het is immers belangrijk om duidelijk te maken hoe de verschillende actoren met ieders verplichtingen in het systeem zich tot elkaar verhouden.

Tot slot pleit het kabinet voor eenduidigheid in aanbiedregels voor textiel om cherry picking te voorkomen. Daarmee wordt bedoeld dat producenten al het textiel moeten inzamelen, zowel herdraagbaar als niet-herdraagbaar. Met betrekking tot het door dit voorstel geïntroduceerde producentenregister dat per lidstaat opgezet moet worden, bestaan bij het kabinet nog wat onduidelijkheden over de implementatie. Gedurende de onderhandelingen zal het kabinet hier verduidelijkende vragen over stellen.

Het kabinet verwelkomt de aandacht in het voorstel voor de export van gebruikt textiel naar landen buiten de EU. Het illegaal exporteren van textielafval naar derde landen, vermomd als textiel voor hergebruik of textielafval gemixt met herbruikbaar textiel, is zorgwekkend en verdient aandacht. Dit heeft immers een negatieve milieu-impact in de ontvangende landen, wat kan bijdragen aan een negatieve beeldvorming van afvalscheiding en leiden tot een verminderd draagvlak voor gescheiden textielinzameling. Het kabinet onderschrijft dat het kan helpen om ingezameld textiel te sorteren voordat het naar een derde land mag worden geëxporteerd, om zo vooraf te bepalen of een partij afval is of niet. In dat kader wil het kabinet graag verduidelijking over hetgeen in het voorstel staat in relatie tot de afvaldefinitie en de samenhang met andere wettelijke kaders waarin eisen staan over het exporteren van textiel afval zoals de Verordening overbrenging van afvalstoffen.19 Echter leidt niet alleen het exporteren van textielafval, maar ook het exporteren van hergebruikt textiel tot problemen omdat het niet altijd geschikt is voor hergebruik in derde landen en alsnog gestort wordt. De voorgestelde informatieverplichting kan daarbij helpen maar deze moet wel proportioneel zijn qua administratieve lasten. Ook onderschrijft het kabinet dat de kosten voor onderzoek, inspectie en opslag van verdacht textiel ten laste kunnen komen van de producenten of diegenen die namens de producenten de export organiseren.

Het kabinet verwelkomt de onderdelen van het voorstel ten aanzien van voedselverspilling gezien de eigen hoge ambities en het huidige beleid gericht op het verminderen van voedselverliezen en voedselverspilling. Het is een belangrijk onderdeel van de transitie naar een duurzamer en houdbaar voedselsysteem, aangezien het zorgt voor vermindering van zowel de voetafdruk van de voedselproductie als van de voedselconsumptie. Het kabinet deelt de conclusie van de Commissie dat ondanks het feit dat er al veel actie ondernomen wordt, de vermindering van voedselverliezen en voedselverspilling tot op heden onvoldoende is en dat er versnelling nodig is om de doelstellingen te behalen. Het kabinet is dan ook zeer positief over het initiatief van de Commissie om Europese, juridisch-bindende doelstellingen te formuleren om de vermindering van voedselverspilling te versnellen en achterblijvers mee te krijgen. Desalniettemin is het kabinet kritisch over de hoogte van de ambitie. De genoemde percentages van 10% vermindering voor de bedrijven in de verwerkende en producerende fase en 30% vermindering in de retail- en consumptiefase, zijn wat het kabinet betreft te laag om de gewenste doelstelling te bereiken. Deze reductiedoelstellingen staan bovendien erg ver af van de huidige 50%-ambitie (voor retail en consument) van het kabinet en de andere EU lidstaten. Dit zou betekenen dat de doelstellingen naar beneden worden bijgesteld, terwijl de koplopers uit de private sector dat op dit moment niet doen. Het onwenselijke signaal dat hiermee wordt gegeven, dat mogelijk zal leiden tot een verlaging van de doelstelling bij partijen uit de private sector, is voor het kabinet een belangrijk aandachtspunt. Het zal in dat geval niet zorgen voor de nodige versnelling en het meekrijgen van de bedrijven die achterlopen, omdat zij deze doelstelling met dank aan de koplopers met minimale inspanningen kunnen bereiken.

Ook is het kabinet kritisch op het ontbreken van een doelstelling voor de primaire sector. De Commissie stelt dat voedsel dat wordt verspild op consumptieniveau de hoogste milieu-impact heeft, omdat dit bijvoorbeeld al is getransporteerd, verwerkt, gekookt, etc. Hoewel dat correct is, vindt het kabinet dat dit argument niet zwaar genoeg weegt om de primaire sector helemaal buiten beschouwing te laten. Dat brengt het risico met zich mee dat perverse prikkels in stand worden gehouden of nieuwe ontstaan. Andere ketenschakels zouden dan kunnen profiteren van het feit dat ze verspilling op andere sectoren (bijvoorbeeld de primaire sector) kunnen afschuiven zonder daarvoor verantwoordelijkheid af te hoeven leggen. Het kabinet zal daarom tijdens de onderhandelingen inzetten op een verplichte verminderingsdoelstelling van 50% in de volledige voedselketen, inclusief de primaire sector. Dit acht het kabinet nodig om te komen tot een integraal, transparant en impactvol voedselbeleid. Het kabinet zal zich daarnaast inzetten voor het verplichten van monitoring in de primaire sector. Daarmee wordt een perverse prikkel voorkomen, zodat verspilling verderop in de keten niet kan worden afgeschoven op de primaire sector. Ook zal het kabinet pleiten voor een rapportageverplichting voor individuele organisaties en niet enkel voor lidstaten, in lijn met de succesvolle Nederlandse vrijwillige monitoringsaanpak. Zowel het stellen van doelen, als de monitoring en rapportage zijn nodig om te komen tot een impactvolle actie waarmee de voedselverliezen en -verspilling significant kunnen worden verminderd.

Gevolgen voor de brede welvaart

De Tweede Kamer verzoekt met de Motie van Raan (Kamerstuk 35 377, nr. 19) om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart in brede zin. Het kabinet kijkt bij welvaart in brede zin naar vier aspecten: kwaliteit van leven voor huidige generaties, kapitaalvoorraden voor latere generaties, grensoverschrijdende effecten en de verdeling van kosten en baten. Het kabinet beoordeelt de impact van het voorstel op de kwaliteit van leven voor huidige en toekomstige generaties als positief. De effecten op de kwaliteit van leven in Nederland zijn positief. Het voorstel leidt immers tot een verminderde milieu-impact van textiel en voedsel. Ten aanzien van voedsel wordt zelfs geschat dat het voorstel leidt tot lagere voedselprijzen. Eventuele beperkte prijsstijgingen die het gevolg zouden kunnen zijn, vallen in het niets bij deze voordelen. Dit blijkt ook uit de effectbeoordeling van de Commissie. Daarnaast draagt het voorstel bij aan o.a. grote CO2 besparingen die klimaatverandering helpen tegengaan, minder afhankelijkheid van grondstoffen uit derde landen en minder afval. Dit alles komt ten goede aan de kwaliteit van leven en welvaart in brede zin.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Op basis van eerdere discussies op deze of vergelijkbare onderwerpen, is ten aanzien van textiel de verwachting dat het voorstel positief wordt ontvangen door lidstaten, in het bijzonder door de ondertekenaars van het eerder aangehaalde non-paper.20 Tegelijkertijd wordt verwacht dat een aantal lidstaten minder positief zal staan tegenover het voorstel, vooral de lidstaten die textiel nog niet gescheiden inzamelen. Aangaande voedselverspilling is de verwachting dat alle lidstaten de doelen van het voorstel zullen onderschrijven, waarbij lidstaten met een koploperspositie, waaronder Nederland, zullen pleiten voor ambitieuzere doelstellingen. Tegelijkertijd is een groot aantal lidstaten bezig met het opzetten van een aanpak om voedselverspilling tegen te gaan. Dat beleid staat echter nog in de kinderschoenen. Verwacht wordt daarom dat zij minder open zullen staan voor een verhoging van het ambitieniveau.

De officiële positie van het Europees Parlement alsook de rapporteur van EP is nog onbekend. De verwachting is dat het EP in de onderhandelingen zal inzetten op ambitieuzere doelstellingen.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het oordeel van het kabinet positief. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192 VWEU. Artikel 192 VWEU geeft de EU de bevoegdheid om activiteiten vast te stellen ter behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, ter bescherming van de gezondheid van de mens, voor een behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, en ter bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder in de strijd tegen klimaatverandering. Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslag, omdat het voorstel tot doel heeft om de milieu- en klimaateffecten van de textiel- en voedselsector te verminderen. Het voorstel is daarnaast een aanscherping van vereisten uit de bestaande Kra, die ook artikel 192 VWEU als rechtsbasis heeft. Op het gebied van milieu is er sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten op grond van artikel 4, lid 2, sub e VWEU.

b) Subsidiariteit

Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft als doel de negatieve milieu-impact van de textielindustrie te verminderen en het beheer van textielafval te verbeteren. Aangaande voedselverspilling, heeft het voorstel het doel om de milieu- en klimaatimpact van het voedselsysteem te verminderen, daarnaast draagt het bij aan voedselzekerheid. Gezien het feit dat er voor zowel textiel als voedsel sprake is van handel op EU-niveau, kan dit doel onvoldoende door lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, waardoor een EU-aanpak nodig is. Door de introductie van geharmoniseerde Europese doelstellingen wordt het gelijk speelveld op het terrein van textiel en voedselverspilling gewaarborgd. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

c) Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft tot doel om de negatieve milieu-impact van de textielindustrie te verminderen en het beheer van textielafval te verbeteren. Wat betreft voedselverspilling, heeft het voorstel het doel om de milieu- en klimaatimpact van het voedselsysteem te verminderen, daarnaast draagt het bij aan voedselzekerheid. Het kabinet is van mening dat voorgestelde maatregelen geschikt zijn om deze doelstellingen te bereiken, omdat deze maatregelen volgens het kabinet bijdragen aan een circulaire en duurzame Europese textielmarkt en een minder impactvol voedselsysteem. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat de maatregelen voldoende ruimte laten voor nationale uitvoering.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

De Commissie, en in het bijzonder de Directoraten-Generaal Milieu (DG ENV) en Gezondheid en voedselveiligheid (DG SANTE), is verantwoordelijk voor de onderhandelingen over dit voorstel en de behandeling in de co-decisieprocedure. DG ENV verwacht 0,75 fte aan al gecontracteerde inzet nodig te hebben voor de co-decisieprocedure en 3 fte aan externe inhuur voor de implementatie van de uiteindelijke richtlijnbepalingen. DG SANTE verwacht 0,5 fte aan bestaande capaciteit nodig te hebben voor de co-decisieprocedure en de uiteindelijke implementatie. De totale kosten voor Commissiemedewerkers tot en met 2027 worden in het voorstel geraamd op € 2.033.000-, gebaseerd op de meest recente indeling van de salarisschalen. Het kabinet is van mening dat de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn moet zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het aantal werknemers. Daarnaast is het kabinet van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/of medeoverheden

In Nederland bestaat sinds 1 juli 2023 al een UPV voor textiel. Voor de producten die al onder de huidige Nederlandse UPV vallen, zal het voorstel niet tot extra financiële consequenties voor de Rijksoverheid en medeoverheden leiden. De reikwijdte van het voorstel is echter breder dan de Nederlandse UPV. Dit wil zeggen dat meer textielproducten onder het voorstel vallen. Hierdoor kunnen mogelijk toch extra nationale kosten voor handhaving en registratie ontstaan. Daarnaast worden in het impact assessment de kosten voor de ontwikkeling van een register geschat op € 2–12,3 miljoen voor alle lidstaten en onderhoudskosten voor het register op € 11.200 tussen € 69.000 per lidstaat per jaar. Naar verwachting zal het totaal voor alle lidstaten € 4,04 miljoen per jaar kosten om registraties van producentenorganisaties bij te houden en te inspecteren, waarvan € 208 per bevoegde autoriteit en € 78 per exporteur op jaarbasis per inspectie. Het is echter onduidelijk hoe de kosten uit het impact assessment zich zullen vertalen naar de Nederlandse situatie, omdat het kabinet al een eigen UPV heeft geïntroduceerd. Daarom zal de Inspectie Leefomgeving en Transport verzocht worden een zogenaamde HUF-toets (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) uit te voeren. Uit die toets zal blijken wat de financiële consequenties van het voorstel voor Nederland zijn.

Ten aanzien van voedselverspilling, leidt het voorstel naar verwachting indirect tot een netto kostenbesparing voor de Rijksoverheid en medeoverheden, omdat een afname in verspilling leidt tot het minder hoeven inkopen van voedsel. Voor zowel textiel als voedselverspilling geldt het algemene principe dat eventuele financiële gevolgen zullen worden ingepast op de begroting van de beleidsverantwoordelijke departementen, conform de begrotingsregels.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

In Nederland bestaat sinds 1 juli 2023 een UPV voor textiel. Een verplichting vanuit de EU zal daardoor niet tot veel extra (financiële) consequenties voor het bedrijfsleven en de burger leiden. Afhankelijk van het uiteindelijke voorstel, kan dit voor bedrijven leiden tot kosten voor aanpassing. Ook betekent een uitbreiding van de UPV naar schoeisel en andere textielproducten dat ook deze producenten verplicht worden bij te dragen aan het ontwikkelde systeem. Volgens de Commissie worden de totale kosten geraamd op 0,6% van de totale prijs van het textielproduct wat een bedrijf verkoopt, waarmee in totaal € 3,5–€ 4 miljard beschikbaar zal komen voor inzamel-, sorteer-, voorbereiding-voor-hergebruik- en recyclingsystemen. In het impact assessment raamt de Commissie de kosten voor producenten en consumenten op € 913 miljoen jaar voor de verplichting tot sorteren, € 7,79 miljoen per jaar voor producenten om te rapporteren ten behoeve van de UPV en € 750.000 per jaar voor Europese producenten om te voldoen aan de rapportageverplichtingen. Daartegenover staan economische voordelen voor producenten, consumenten en afvalverwerkingsbedrijven door de UPV van € 3,5–4,5 miljard jaarlijks rendement van investeringen in recycling. Ook levert het voorstel € 534 miljoen per jaar op voor afvalverwerkingsbedrijven. Tot slot stelt de Commissie dat de UPV werkgelegenheid in de inzameling en recycling [?] stimuleert (+ 8.740 banen) en de gevolgen door slecht beheer van textielafval verminderen voor zowel burgers in de EU als in derde landen. Het is onduidelijk in hoeverre de geschatte kosten in het impact assessment naar de Nederlandse situatie vertalen gelet op het feit dat in Nederland al een UPV textiel geïntroduceerd is.

Ten aanzien van voedselverspilling wordt verwacht dat het voorstel leidt tot een absolute groei van de Europese economie van € 1,6 miljard. Volgens het impact assessment leidt het voorstel bovendien tot een besparing per huishouden (4 personen) van € 439 per jaar. De verminderde verspilling zal naar verwachting leiden tot een afname in de vraag naar voedsel, wat mogelijk zou kunnen resulteren in marginale negatieve impact op de voedselproductiesector en positief op andere sectoren, resulterend in een gemiddeld licht positieve balans. Naar verwachting zou de verminderde vraag naar voedsel ook tot een afname van de omzetten van boerenbedrijven kunnen leiden. Het is echter nog onduidelijk of de Europese afname in vraag niet opgevuld wordt door een toenemende vraag naar voedsel door landen buiten de EU. De afname in omzet (EU-breed) wordt in het impact assessment geschat op € 4,2 miljard voor alle boerenbedrijven. In het impact assessment worden de milieu-impacts van textiel en voedselverspilling tezamen (uitgedrukt in euro’s) geschat op € 9–23 miljard. De Commissie schat dat het voorstel voor voedselverspilling zal leiden tot een afname van 1,3% van de banen in de agri-foodsector21, waarvan zij verwacht dat deze gecompenseerd zullen worden in andere sectoren.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

In het impact assessment schat de Commissie de directe impact op de concurrentiekracht van de EU als positief of neutraal. Het kabinet sluit zich hierbij aan omdat het zich kan vinden in de wijze waarop het impact assessment is uitgevoerd. Tevens verwacht het kabinet dat de EU met een geharmoniseerd systeem voor textiel een wereldwijde standaard kan zetten. Bovendien leidt een toename van hergebruik en recycling tot een minder grote afhankelijkheid van primaire grondstoffen en dus ook ten opzichte van derde landen, wat naar verwachting een positief effect heeft op de strategische autonomie én de weerbaarheid van de EU. Daarnaast wordt verwacht dat het voorstel positief zal raken aan het mondiale optreden van de EU, omdat met het voorstel de verantwoordelijkheid voor eigen textielafval beter geborgd wordt. Naar verwachting zal het voorstel geen invloed hebben op de verhouding tot andere relevante geopolitieke spelers. Wat betreft voedselverspilling, leidt het voorstel tot een grotere Europese voedselzekerheid, wat ten tijde van instabiliteit in de mondiale voedselketen en bijbehorende stijgende voedselprijzen een positief gegeven is. Dit draagt ook bij aan de weerbaarheid van de EU als geheel. Bovendien is het voorstel in lijn met het mondiale optreden van de EU op het gebied van milieu- en klimaatbeleid.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Nederland kent sinds 1 juli 2023 een UPV textiel. Het Besluit waarin deze UPV nationaal geregeld is (Besluit uitgebreide producentenverantwoordelijkheid textiel) wijkt op een aantal punten af van het Europese voorstel en zal daarom mogelijk op een aantal onderdelen herzien moeten worden. Het gaat met name om de reikwijdte van de UPV en de definitie van textielproducten. Onder de huidige Nederlandse UPV vallen producten zoals schoeisel buiten de UPV, terwijl deze wel zijn opgenomen in het Europese voorstel. Bovendien kent de Nederlandse UPV geen uitzondering voor micro-ondernemingen, terwijl het Europese voorstel deze wel bevat. Mogelijk dient dit dus na aanname van het voorstel herzien te worden. Ten aanzien van voedselverspilling zal het voorstel nationaal geïmplementeerd moeten worden. Bij de introductie van de nationale UPV textiel is al een keuze gemaakt tussen de verdeling decentraal/centraal. Deze verdeling zal zo veel mogelijk worden gehandhaafd bij implementatie van dit voorstel. Het voorstel leidt voor zowel textiel als voedselverspilling naar verwachting niet tot een wijziging in de verdeling van de bevoegdheden, verantwoordelijkheden en/of taken voor de Rijksoverheid en medeoverheden, omdat het voorstel de invulling van die rollen aan lidstaten laat. Uiteraard leidt het voorstel wel tot een verantwoordelijkheid van het kabinet om te borgen dat de voorgestelde doelstellingen behaald worden.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Het voorstel geeft de Commissie twee bevoegdheden voor het vaststellen van gedelegeerde handelingen.

Artikel 9a lid 3 geeft de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen een gemeenschappelijke methodologie en kwalificatie-eisen aan te nemen waarmee uniforme monitoring van voedselafval geborgd wordt.

Artikel 22a lid 2 geeft de Commissie de bevoegdheid om door middel van gedelegeerde handelingen bijlage IVc van de Kra in lijn te brengen met bijlage I van Verordening over de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijke douanetarief22.

Delegatie naar de Commissie is mogelijk, omdat de gedelegeerde handelingen geen essentiële onderdelen van de richtlijn zullen regelen. Daarnaast ligt de keuze voor gedelegeerde handelingen in bovengenoemde artikelen voor de hand, aangezien het in artikel 9a, lid 3 gaat om een bevoegdheid om de basishandeling aan te vullen door middel van het introduceren van een gemeenschappelijke methodologie in artikel 22a, lid 2, om de bevoegdheid om bijlage IVc te wijzigen. De toekenning van deze bevoegdheden is volgens het kabinet wenselijk vanwege de flexibiliteit die dit biedt, bijvoorbeeld voor het aannemen van een gemeenschappelijke methodologie, aangezien hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast. Artikel 38(a) bakent de gedelegeerde bevoegdheid procedureel af overeenkomstig de afspraken uit het Interinstitutioneel Akkoord tussen het EP, de Raad en de Commissie over beter wetgeven. De gedelegeerde bevoegdheid geldt voor een periode van vijf jaar, met de mogelijkheid van stilzwijgend verlenging, waardoor de bevoegdheidsdelegatie naar behoren kan worden geëvalueerd. Daarnaast hebben het EP en de Raad een intrekkingsrecht en een recht van bezwaar.

Daarnaast kent het voorstel vier uitvoeringsbevoegdheden toe aan de Commissie. Artikel 22b lid 10 verplicht de Commissie om door middel van uitvoeringshandelingen een geharmoniseerd format voor de registratie in het register vast te stellen, gebaseerd op de informatie-eisen uit lid 4 van deze bepaling. Artikel 22c lid 4 geeft de Commissie de mogelijkheid om door middel van uitvoeringshandelingen tariefmodulatiecriteria vast te stellen voor het toepassen van modulatie van kosten op basis van de Ecodesign-eisen voor textiel. Artikel 22c lid 9 verplicht de Commissie om door middel van uitvoeringshandelingen een methodologie vast te stellen voor de berekening en verificatie van de doelstelling voor gescheiden inzameling van textiel. Artikel 37 lid 7 verplicht de Commissie om door middel van uitvoeringshandelingen een format voor de rapportageverplichtingen voor voedselverspilling vast te leggen.

Het kabinet kan instemmen met de toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden. In de uitvoeringshandelingen zullen geen essentiële onderdelen van de richtlijn geregeld worden. De toekenning van uitvoeringsbevoegdheden is daarmee mogelijk. Daarnaast ligt de keuze voor uitvoeringshandelingen voor de hand, aangezien de handelingen gericht zijn op eenvormige uitvoering van de verordening. De toekenning van deze uitvoeringsbevoegdheden is ook wenselijk, omdat hiermee niet de gewone wetgevingsprocedure hoeft te worden belast waardoor de benodigde snelheid voor de uitvoering van de richtlijn kan worden geborgd. De uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 39 lid 2 van de oorspronkelijke richtlijn bedoelde onderzoeksprocedure (artikel 5 van Verordening 182/201123).

Het kabinet kan zich vinden in de keuze voor de onderzoeksprocedure gelet op het feit dat de uitvoeringshandelingen van algemene strekking zijn en/of betrekking hebben op het milieu (zie artikel 2, lid 2, sub a en sub b, onder iii) van Verordening 182/2011).

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

De inwerkingtreding van de richtlijn is voorzien op de twintigste dag na publicatie in het Publicatieblad van de Europese Unie. Achttien maanden na inwerkingtreding van de richtlijn worden de lidstaten geacht het voorstel op alle benodigde vlakken om te hebben gezet in nationale regelgeving. Deze termijn is voor het kabinet onvoldoende ruim gelet op de benodigde termijnen voor aanpassing en totstandbrenging van wet- en regelgeving. Het kabinet zal derhalve pleiten voor een inwerkingtreding van twee jaar.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Het voorstel voorziet niet in een evaluatiebepaling. Omdat het een herziening betreft van een bestaande richtlijn, is dit niet noodzakelijk. In artikel 9a lid 7 van het voorstel staat dat de Commissie voor 31 december 2027 zal evalueren of de doelen voor 2030 zoals omschreven in artikel 4 moeten worden aangepast en of uitgebreid naar andere sectoren in de voedselketen. Daarnaast zal worden geëvalueerd of er nieuwe doelen moeten worden gesteld voor 2030. De Commissie zal hierover een rapport publiceren voor het EP en de Raad, indien opportuun zal het rapport worden aangevuld met een wetgevingsvoorstel. Het kabinet acht dit wenselijk.

e) Constitutionele toets

Niet van toepassing.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

In algemene zin is het lastig de implicaties voor de uitvoering en/of handhaving te beoordelen zonder dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een HUF-toetst (handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid) heeft uitgevoerd. De ILT heeft voor het toezicht op de nationale UPV-textiel reeds middelen ontvangen. De inzet op uitvoering/handhaving van de UPV-textiel ligt in lijn met dit voorstel. Het voorstel heeft derhalve naar verwachting een beperkte impact op de uitvoering/handhaving. Wel is nog een aantal zaken onduidelijk, waarover het kabinet gedurende de onderhandelingen de Commissie om toelichting zal vragen. Ten aanzien van voedselverspilling wordt reeds bestaande monitoring voortgezet en indien nodig uitgebreid. Bij eventuele uitbreiding zullen relevante partijen betrokken worden.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

De export van textiel naar ontwikkelingslanden krijgt de laatste tijd veel aandacht. Het gaat er daarbij om textiel dat onterecht het predicaat tweedehands heeft en bestemd zou zijn om in ontwikkelingslanden te worden hergebruikt. In het voorstel worden maatregelen geïntroduceerd die ervoor moeten zorgen dat herdraagbaar textiel en textielafval beter te onderscheiden zijn. Met deze maatregelen wordt beoogd dat textielafval niet in het milieu terecht komt wanneer in importerende ontwikkelingslanden beperkt of geen afvalbeheersystemen zijn om het textielafval op een goede manier te verwerken. De Commissie schrijft in haar impact assessment dat het voorstel zal leiden tot een afname in volume van dumpingen van textielafval in ontwikkelingslanden, met positieve gevolgen voor sociaal welzijn, gezondheid en veiligheid. Tegelijkertijd geeft de Commissie aan dat het voorstel negatieve effecten kan hebben op de werkgelegenheid in het sorteren van textiel, omdat sortering meer zal plaatsvinden in de EU. Volgens het impact assessment leidt het voorstel ten aanzien van voedselverspilling tot een lagere prijs voor voedselproducten. Naar verwachting zal dit een positief effect op ontwikkelingslanden hebben, omdat deze verminderde voedselprijs hen kan ondersteunen in het nastreven van verhoogde voedselzekerheid. Bovendien zorgt het verminderen van voedselverspilling voor efficiënter land-, water- en grondgebruik. Dit heeft ook positieve effecten voor ontwikkelingslanden. Niet alleen omdat dit bijdraagt aan het verminderen van de negatieve klimaatimpact in die landen, maar ook omdat dit ruimte biedt om voedsel beter te verdelen en aanbod af te stemmen op de vraag.


  1. Richtlijn 2008/98/EU betreffende afvalstoffen.↩︎

  2. Richtlijn 2009/31/EU.↩︎

  3. Bij vezel-tot-vezel recycling gaat het om hoogwaardige recycling waarbij de grondstof opnieuw inzetbaar wordt binnen de textielketen.↩︎

  4. De contributie die producenten betalen aan de producentenorganisatie, moet gedifferentieerd worden op basis van duurzaamheidscriteria die vastgelegd worden onder de Ecodesign voor duurzame producten verordening (COM2022)142 final (CELEX:52022PC0142). Dit wil zeggen dat producten in lijn gebracht moeten zijn met de criteria uit deze verordening. Op basis daarvan wordt de contributie van producenten bepaald.↩︎

  5. COM(2022)142 final (CELEX: 52022PC0142).↩︎

  6. Recycling waarbij textielproducten die afvalstof zijn geworden, worden bewerkt zodat de textielvezels opnieuw worden toegepast in materialen voor nieuw textiel.↩︎

  7. Sustainable Development Goal 12.3: voedselverspilling bij de retail en consument met 50% verminderen in 2030 ten opzichte van 2015 en verminderen van voedselverliezen in de gehele keten, inclusief verliezen direct na de oogst.↩︎

  8. Bedrijven die voedsel aanbieden aan de consument voor directe consumptie zoals restaurants, catering, scholen, kiosken etc.↩︎

  9. Ondernemingen met <10 werknemers en < € 2 miljoen omzet.↩︎

  10. Kamerstukken 32 852 en 33 043, nr.33.↩︎

  11. Kamerstuk 32 852, nr. 225.↩︎

  12. Kamerstuk 32 852, nr. 116.↩︎

  13. Joint paper textiles | Rapport | Rijksoverheid.nl.↩︎

  14. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1457.↩︎

  15. Kamerstuk 31 532, nr. 193.↩︎

  16. Kamerstuk 31 532, nr. 280.↩︎

  17. COM (2020) 798 final.↩︎

  18. Richtlijn 2011/65/EU.↩︎

  19. Verordening 1013/2006.↩︎

  20. Joint paper textiles | Rapport | Rijksoverheid.nl.↩︎

  21. Hiertoe beschouwt de Commissie: werknemers actief in de primaire productie van voedsel, in bedrijven die voedsel verwerken of produceren. Supermarkten en food-services vallen niet onder deze definitie.↩︎

  22. Verordening 2658/87.↩︎

  23. Verordening (EU) Nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren.↩︎