Toelichtende nota
Bijlage
Nummer: 2023D38971, datum: 2023-09-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka; ās-Gravenhage, 22 februari 2023 (2023D38970)
Preview document (š origineel)
Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en
de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka; ās-Gravenhage, 22 februari 2023 (Trb. 2023, 25)
Toelichtende nota
1. Inleiding
Op 13 december 2018 vonden in Nairobi bilaterale onderhandelingen plaats tussen de luchtvaartautoriteiten van Nederland en Sri Lanka. In een op die datum door beide luchtvaartautoriteiten getekend Memorandum van Overeenstemming is de intentie afgesproken dat de luchtvaartautoriteiten vanaf die datum in de geest zullen handelen van de tijdens deze onderhandelingen overeengekomen bepalingen van het Verdrag inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka (hierna: het Verdrag). Deze bepalingen zijn niet strijdig met de Nederlandse en Europese wet- en regelgeving. Ingevolge het tweede lid van artikel 25 vervangt het Verdrag bij inwerkingtreding het op 14 september 1953 te Colombo tot stand gekomen Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Ceylon inzake luchtvaartdiensten tussen hun respectieve grondgebieden en verder (hierna: het huidige Verdrag) (Trb. 1953, 85) dat vanaf 14 september 1953 door het Europese deel van Nederland voorlopig werd toegepast en op 1 april 1954 voor het Europese deel van Nederland in werking is getreden (Trb. 1954, 48). De routetabel bij het huidige Verdrag is op respectievelijk 5 september 1980 (Trb. 1980, 177), 18 januari 1982 (Trb. 1982, 34) en 29 december 2004 (Trb. 2005, 92) gewijzigd. Het huidige Verdrag is aangepast door de op 27 september 2012 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst tussen de Europese Unie en de regering van de Democratische Socialistische Republiek Sri Lanka inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten die vanaf 27 september 2012 voorlopig werd toegepast (Trb. 2013, 52) (hierna: de EU-Overeenkomst) en op 4 maart 2013 in werking is getreden (PbEU 2020, L 13, blz. 8 en Trb. 2023, 25). De EU-Overeenkomst zal voor Nederland ingevolge het eerste lid van artikel 8 van de EU-Overeenkomst worden beĆ«indigd bij inwerkingtreding van het Verdrag (PbEU 2013, L 49, blz. 2ā9).
Om te voldoen aan de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 5 november 2002 in de zogenaamde āOpen Skiesā zaken (hierna: de āUitspraakā), is op 29 april 2004 Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees Parlement en de Raad inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen vastgesteld.1 Bepaalde artikelen in het huidige Verdrag waren niet verenigbaar met het recht van de Europese Unie (hierna: EU). De artikelen zoals overeengekomen in het Verdrag, zijn overeenkomstig deze verordening in lijn met het recht van de EU.
Daarnaast werd het afsluiten van het Verdrag door beide verdragsluitende partijen noodzakelijk geacht teneinde tegemoet te komen aan de hedendaagse commerciƫle en operationele wensen van de door elk van de verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen. Tevens zijn de standaardbepalingen ten aanzien van veiligheid en beveiliging van de luchtvaart opgenomen teneinde te voldoen aan de internationale verplichtingen ter zake.
Het Verdrag betreft verplichtingen tussen staten, maar bevat naar het oordeel van de regering een ieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelenĀ 93 en 94 van de Grondwet, die aan de door Sri Lanka aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toekennen. Het betreft artikel 3, tweede lid, aanhef, onder b en d (aanwijzing en verlening vergunning), in combinatie met het recht van Nederland vervat in artikel 4, eerste lid, onder b en d (intrekking en opschorting vergunning), artikel 3, derde lid (onverwijld aanvangen exploitatie na ontvangst vergunning) en de te exploiteren routes als vervat in de Bijlage bij het Verdrag. Verder worden aan de door de respectieve verdragsluitende partijen aangewezen luchtvaartmaatschappijen rechtstreeks rechten toegekend of plichten opgelegd in de bepalingen met betrekking tot tarieven (artikel 5, eerste en zesde lid), commerciĆ«le activiteiten (artikel 6), verandering van luchtvaartuig (artikel 7), eerlijke concurrentie (artikel 8, eerste en derde lid), belastingen, douanerechten en heffingen (artikel 9), overmaking van gelden (artikel 11) en toepassing van wetten, regelgeving en procedures (artikel 12, eerste tot en met derde lid) en geautomatiseerd boekingssysteem (artikel 20, eerste en vierde lid).
2. Reikwijdte
Omdat de relevante markt van luchtverbindingen ingevolge artikel 24 van het Verdrag uitsluitend bestreken wordt door het Europese deel van Nederland enerzijds en Sri Lanka anderzijds, wordt de reikwijdte van het Verdrag beperkt tot het Europese deel van Nederland. Praktisch gezien heeft dit tot gevolg dat Nederland op grond van artikel 3 van het Verdrag slechts Europese luchtvaartmaatschappijen kan aanwijzen die gevestigd zijn in het Europese deel van Nederland. Het Verdrag zal niet van toepassing zijn op het Caribische deel van Nederland en de overige landen van het Koninkrijk, Aruba, CuraƧao en Sint Maarten. In het overlegkader met alle landen van het Koninkrijk met betrekking tot luchtvaartaangelegenheden, dat als uitvloeisel van artikel 37, eerste lid en tweede lid, onder f, van het Statuut voor het Koninkrijk is opgericht, hebben de overige landen van het Koninkrijk (Aruba, CuraƧao en Sint Maarten) niet aangegeven met de luchtvaartautoriteiten van Sri Lanka in onderhandeling te willen treden over een verdrag inzake luchtdiensten met Sri Lanka.
3. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)
Artikel 1 bevat omschrijvingen van enkele in het Verdrag voorkomende,
voor luchtvaartverdragen gebruikelijke, begrippen en bepaalt dat het
lidmaatschap van de Europese Unie van het Europese deel van Nederland
gevolgen heeft voor het Verdrag.
Artikel 2 (Verlening van rechten)
In dit artikel worden de (vervoers)rechten opgesomd die de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen van elke verdragsluitende partij
onder het Verdrag mogen uitvoeren. De rechten vallen alleen toe aan een
luchtvaartmaatschappij wanneer die overeenkomstig artikel 3 is
aangewezen door de eigen staat of door andere EU-lidstaten en voldoet
aan de voorwaarden van artikel 3. Het derde lid van artikel 2 geeft het
recht om commercieel vervoer uit te voeren tussen twee andere landen, op
een route die begint of eindigt in het eigen land (vijfde
vrijheidsrechten). Deze vijfde vrijheidsrechten dienen te worden
goedgekeurd door de luchtvaartautoriteiten van beide verdragsluitende
partijen en kunnen worden vastgelegd in een regeling.
Artikel 3 (Aanwijzing en verlening vergunningen) en 4 (intrekking en
opschorting van vergunningen)
Het Verdrag schept voor de verdragsluitende partijen de
mogelijkheid tot meervoudige aanwijzing van luchtvaartmaatschappijen en
geeft de voorwaarden aan waaraan de luchtvaartmaatschappijen van beide
verdragsluitende partijen moeten voldoen om voor aanwijzing in
aanmerking te komen. Daarnaast zijn de artikelen 3 en 4, conform de
eerdergenoemde Uitspraak van het Europese Hof van Justitie, zodanig
geformuleerd dat ook in het Europese deel van Nederland gevestigde
luchtvaartmaatschappijen van andere EU-lidstaten door Nederland kunnen
worden aangewezen (artikel 3), of, waar nodig, de vergunning tijdelijk
of permanent kan worden geweigerd, opgeschort, ingetrokken, beperkt of
daaraan voorwaarden kunnen worden verbonden, bijvoorbeeld als niet
(langer) aan de vereisten voor eigendom wordt voldaan of de operaties
niet (langer) overeenkomstig standaarden van de Internationale
Organisatie voor Burgerluchtvaart (hierna: ICAO) plaatsvindt (artikel
4).
Artikel 5 (Tarieven)
Artikel 5 bepaalt onder welke voorwaarden de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen de tarieven zelfstandig kunnen vaststellen en
onder welke voorwaarden de verdragsluitende partijen kunnen
interveniƫren.
Artikel 6 (Commerciƫle activiteiten)
Teneinde tegemoet te komen aan de huidige eisen die de
luchtvaartsector stelt aan het uitoefenen van commerciƫle activiteiten,
daaronder begrepen het uitoefenen van activiteiten op het grondgebied
van de andere verdragsluitende partij, biedt het eerste lid van artikel
6 onder meer het recht aan de aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) om
kantoren te vestigen op het grondgebied van de andere verdragsluitende
partij ter promotie en verkoop van luchtdiensten. Tevens voorziet
artikel 6, tweede lid en derde lid, in de mogelijkheid voor
luchtvaartmaatschappij(en) om eigen specialistisch personeel en
management op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij te
laten werken, of om het personeel in te schakelen van een ander bedrijf
dat door die partij daartoe gemachtigd is. Het vierde lid van artikel 6
bepaalt dat alle activiteiten slechts uitgevoerd kunnen worden met
inachtneming van de voor een verdragsluitende partij geldende wet- en
regelgeving op het gebied van grondafhandeling, inclusief de voor het
Europese deel van Nederland bindende Europese wet- en regelgeving. Het
vijfde lid van dit artikel bepaalt de mogelijkheden voor uitgebreide
commerciƫle samenwerking tussen luchtvaartmaatschappijen, zoals door
middel van zogenaamde vast af te nemen plaatsen (blocked space),
code-sharing- of leasing-regelingen, hetgeen voor de bestaande
luchtvaartallianties van groot belang is. Daarnaast is op grond van het
zesde lid van artikel 6 het verrichten van intermodale diensten en
intermodaal vervoer door de lucht en over land en/of water toegestaan.
Het zevende lid bepaalt dat alle activiteiten slechts kunnen worden
uitgevoerd met inachtneming van de voor een verdragsluitende partij
geldende wet- en regelgeving op dat terrein, inclusief de voor Nederland
geldende EU wet- en regelgeving.
Artikel 7 (Verandering van luchtvaartuig)
Dit artikel maakt het voor de aangewezen
luchtvaartmaatschappijen mogelijk het overstappen van passagiers op
(delen van) de routes zoals neergelegd in de routetabel in de Bijlage
bij het Verdrag te faciliteren en - waar commercieel opportuun - gebruik
te maken van partners. Voor de positie van Schiphol als transfer
luchthaven is dit artikel eveneens van belang.
Artikel 8 (Eerlijke concurrentie)
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen om eerlijke
concurrentie tussen de aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide
verdragsluitende partijen te waarborgen. Elke verdragsluitende partij
dient daarbij alle mogelijke middelen in te zetten om alle vormen van
discriminatie of oneerlijke concurrentie ten opzichte van de aangewezen
maatschappij(en) van de andere verdragsluitende partij teniet te doen.
Verder bepaalt het derde lid van dit artikel dat er geen eenzijdige
beperkingen opgelegd mogen worden ten aanzien van omvang van het
verkeer, de capaciteit, frequentie of regelmatigheid van internationale
luchtdiensten of van het type luchtvaartuig, tenzij dit nodig is vanwege
redenen op het gebied van douane, techniek, exploitatie of milieu uit
hoofde van uniforme voorwaarden die in overeenstemming zijn met artikel
15 van het Verdrag van Chicago.
Artikel 9 (Belastingen, douanerechten en
heffingen)
Dit artikel bepaalt dat luchtvaartuigen van de aangewezen
luchtvaarmaatschappijen die op de internationale routes onder het
Verdrag opereren, alsmede de normale uitrustingsstukken,
reserveonderdelen, voorraden brandstof en smeermiddelen en boordproviand
van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen op basis van wederkerigheid
zijn vrijgesteld van douanerechten, inspectiekosten en soortgelijke
nationale of lokale rechten en heffingen op het grondgebied van de
andere verdragsluitende partij, op voorwaarde dat de normale
uitrustingsstukken, reserveonderdelen, voorraden brandstof en
smeermiddelen en boordproviand aan boord van het luchtvaartuig blijven
totdat zij weer worden uitgevoerd of in overeenstemming met
douanevoorschriften een andere bestemming hebben gekregen.
Artikel 10 (Gebruikersheffingen)
In dit artikel wordt overeengekomen dat de gebruikersheffingen
juist, redelijk en niet-discriminatoir moeten zijn en proportioneel
verdeeld moeten worden over alle categorieƫn gebruikers van de
desbetreffende luchthaven(s) of luchthavensystemen.
Artikel 11 (Overmaking van gelden)
Dit artikel garandeert dat de inkomsten uit verkoopactiviteiten
van aangewezen luchtvaartmaatschappijen mogen worden uitgevoerd naar het
land van herkomst tegen de op dat moment geldende wisselkoers.
Artikel 12 (Toepassing van wetten, regelgeving en
procedures)
In artikel 12 wordt bepaald dat bij het vliegen met en de
exploitatie van de luchtvaartuigen van de door de ene verdragsluitende
partij aangewezen luchtvaartmaatschappij(en) dient te worden voldaan aan
de wetten, regelgeving en procedures van de andere verdragsluitende
partij ten aanzien van de binnenkomst op, het verblijf op en het vertrek
vanuit het grondgebied van deze verdragsluitende partij. Dit geldt ook
voor passagiers, bemanningsleden, vracht en post.
Artikel 13 (Erkenning van bewijzen en
vergunningen)
Geldende certificaten van luchtwaardigheid, bewijzen van
bevoegdheid en vergunningen uitgegeven door de ene verdragsluitende
partij zullen worden erkend door de andere verdragsluitende partij, mits
deze voldoen aan de minimale eisen van het op 7 december 1944 te Chicago
tot stand gekomen Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart
(Stb. 1947, H 165) (Verdrag van Chicago). Elke verdragsluitende
partij behoudt echter het recht om certificaten of vergunningen te
weigeren die door de andere verdragsluitende partij aan de onderdanen
van de weigerende verdragsluitende partij zijn toegekend. De erkenning
dient in overeenstemming te zijn met geldende EU wet- en
regelgeving.
Artikel 14 (Veiligheid) en artikel 15 (Beveiliging van de
luchtvaart)
De bepalingen over de veiligheid en beveiliging van de
luchtvaart zijn neergelegd in artikel 14 en in artikel 15 van het
Verdrag. Hierin zijn een procedure en een aanpak geregeld (inclusief de
zogenaamde platforminspecties) indien een verdragsluitende partij
twijfels heeft over de wijze waarop de veiligheids- en
beveiligingsstandaard door de andere verdragsluitende partij wordt
nageleefd en gecontroleerd. Bij gerede twijfel kan overleg plaatsvinden.
Indien maatregelen uitblijven, biedt het derde of zevende lid van
artikel 14 de mogelijkheid om de vluchtuitvoering door de
luchtvaartmaatschappijen van en naar elkaars grondgebied op te schorten
of daarvan af te wijken en biedt het zevende lid van artikel 15 de
mogelijkheid om de vergunning te weigeren, op te schorten, in te
trekken, te beperken of daaraan voorwaarden te verbinden. Verder wordt
verwezen naar de door de Internationale Organisatie voor de
Burgerluchtvaart (hierna: ICAO) vastgestelde veiligheids- en
beveiligingsstandaarden (de zogenaamde minimumnormen), die voor zover
van toepassing bij de wederzijdse luchtvaartbetrekkingen tussen
Nederland en Sri Lanka in acht moeten worden genomen.
Artikel 16 (Dienstregeling)
Dit artikel bepaalt dat de luchtvaartautoriteiten van de
verdragsluitende partijen elkaar om goedkeuring van de dienstregelingen
van de aangewezen luchtvaartmaatschappijen kunnen verzoeken voorafgaand
aan de exploitatie en uitsluitende voor operationele doeleinden. Dit
geldt ook voor wijzigingen van de dienstregelingen.
Artikel 19 (Milieu)
Artikel 19 bevestigt dat de verdragsluitende partijen de
noodzaak om het milieu te beschermen erkennen door duurzame ontwikkeling
van luchtvaart te stimuleren. Daarbij erkennen zij de noodzaak om
maatregelen op dat gebied te nemen, mits in lijn met hun rechten en
verplichtingen op grond van internationaal recht om milieugevolgen van
luchtvervoer te voorkomen, aan te pakken en gezamenlijk de emissies te
reduceren en het milieu te beschermen tegen vervuiling veroorzaakt door
luchtvaartoperaties.
Artikel 20 (Geautomatiseerd boekingssysteem)
In dit artikel zijn de afspraken over het gebruik van elkanders
boekingssystemen vastgelegd.
Artikelen 17-18 en 21-25 (Procedurele bepalingen)
De artikelen 17 en 18 en 21 tot en met 25 bevatten louter
procedurele standaardbepalingen over overleg en wijziging (artikel 17),
regeling van geschillen (artikel 18), duur en beƫindiging (artikel 21),
registratie bij de Internationale Burgerluchtvaart Organisatie (artikel
22), toepasselijkheid van multilaterale overeenkomsten en verdragen
(artikel 23), toepasselijkheid van dit Verdrag (artikel 24) en
inwerkingtreding (artikel 25). Het tweede lid van artikel 25 bepaalt dat
het huidige Verdrag buiten werking treedt op de datum van
inwerkingtreding van het Verdrag.
Bijlage bij het Verdrag
De Bijlage bij het Verdrag, die een integrerend onderdeel van het
Verdrag vormt, bevat de routetabel met een open routeschema voor de
aangewezen luchtvaartmaatschappijen van beide verdragsluitende partijen.
De luchtvaartautoriteiten en de luchtvaartmaatschappijen kunnen ter
invulling van deze Bijlage alleen binnen de door het Verdrag gestelde
kaders opereren.
De Bijlage is, voor zover het de routetabel betreft, aan te merken als zijnde van uitvoerende aard. Verdragen tot wijziging van de Bijlage, wat betreft de routes, behoeven derhalve ingevolge artikel 7, onderdeel f, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring, tenzij de Staten-Generaal zich thans het recht tot goedkeuring ter zake voorbehouden.
4. Koninkrijkspositie
Het Verdrag zal ingevolge artikel 24, voor wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, alleen voor het Europese deel van Nederland gelden. Het werd niet opportuun geacht om de reikwijdte van het Verdrag uit te breiden tot het Caribische deel van Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Dit is ingegeven door het feit dat de relevante markt van luchtverbindingen bestreken wordt door het Europese deel van Nederland enerzijds en Sri Lanka anderzijds.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
De Minister van Buitenlandse Zaken,
Verordening (EG) nr. 847/2004 van het Europees parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake onderhandelingen over en de uitvoering van overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen lidstaten en derde landen (PbEU 2004, L 157).ā©ļø