Reactie op verzoek commissie over een burgerbrief over het ‘Manifest hbo-onderwijsvernieuwing’
Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Brief regering
Nummer: 2023D40532, datum: 2023-10-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-31288-1079).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Beslisnota bij Kamerbrief inzake reactie op burgerbrief over het ‘Manifest hbo-onderwijsvernieuwing’
Onderdeel van kamerstukdossier 31288 -1079 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid.
Onderdeel van zaak 2023Z16667:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-10-11 10:00: Onderwijskwaliteit in het hoger onderwijs (Commissiedebat), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-10-12 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2023-10-24 16:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-12-06 13:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1079 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 oktober 2023
Op 30 augustus 2023 heeft uw Kamer een burgerbrief ontvangen waarin het «Manifest hbo-onderwijsvernieuwing» wordt aangeboden. Op 14 september 2023 heeft de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van uw Kamer besloten om het kabinet om een reactie te vragen op deze brief. Het manifest is geschreven door een aantal hbo-docenten. De schrijver van de brief meldt te hopen dat het manifest een bijdrage levert aan de gedachtewisseling in uw Kamer over onderwijsvernieuwing binnen het hbo.
Onderwijsvernieuwing is belangrijk. Het zorgt ervoor dat het onderwijs blijft inspelen op een steeds veranderende samenleving en arbeidsmarkt. Ik vind het daarbij van belang dat binnen elke onderwijsinstelling een kwaliteitsdialoog wordt gevoerd met alle betrokkenen, zodat in gezamenlijkheid en met draagvlak van de onderwijsgemeenschap wordt gewerkt aan onderwijsvernieuwing. Goede betrokkenheid van studenten als lid van de onderwijsgemeenschap is daarbij cruciaal. Ze denken mee over hoe het onderwijs beter kan maar ook over hoe voorkomen wordt dat zij nadeel ondervinden van een ondoordacht uitgevoerde onderwijsvernieuwing. Van belang is dat studenten niet alleen betrokken worden, maar zich ook betrokken voelen. Dit kan via de medezeggenschap maar ook via informele manieren. Zo kan ik mij voorstellen dat via het actief vanuit de instelling organiseren van feedback op de onderwijspraktijk (waar nodig) tijdig bijgestuurd kan worden bij onderwijsvernieuwingen.
Ik kan mij dan ook goed vinden in de aandacht in het manifest voor de schade die studenten ondervinden van een ondoordachte onderwijsvernieuwing. Onderwijsvernieuwing kan vergaande consequenties hebben voor studenten en het is goed dat het manifest dit ter sprake brengt. Ik onderschrijf de boodschap van het manifest dat veranderingen doordacht dienen te zijn en transparant qua werkdruk, inhoudelijke onderbouwing en financiering. In lijn met de manier waarop onderwijsvernieuwing momenteel plaatsvindt, zie ik het manifest als een waardevolle bijdrage aan de kwaliteitsdialoog die ik noodzakelijk acht binnen de onderwijsgemeenschap. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat instellingen doordacht onderwijsvernieuwing vormgeven, implementeren en besturen. Daarom is het goed dat deze hbo-docenten een manifest hebben opgesteld om zo de discussie binnen de onderwijsgemeenschap verder te brengen.
Bij de totstandkoming van goede onderwijsvernieuwing dragen wij elk onze eigen verantwoordelijkheid. Het is aan de instellingen om vorm te geven aan het onderwijs, vanuit een eigen onderwijsvisie, passend bij de eigen instelling. Instellingen hebben de verantwoordelijkheid de kwaliteit van hun onderwijs te borgen (via hun interne kwaliteitszorgsysteem) en te borgen dat de onderwijsvernieuwing doordacht gebeurt. De wet verplicht hen daarnaast om de medezeggenschap te betrekken bij de inhoud en vormgeving van het onderwijs. Het is belangrijk dat de medezeggenschap in staat is om kritisch mee te denken over onderwijskwaliteit en onderwijsvernieuwingen. In de periode 2022 tot en met 2025 investeer ik 11,5 miljoen om de medezeggenschap een impuls te geven. Hoofddoel van deze investering is het verder versterken van de medezeggenschap binnen instellingen met het oog op de kwaliteitsborging van het onderwijs.
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke zorg ik via het stellen van kwaliteitskaders voor de borging van de basiskwaliteit. Het aangeboden onderwijs dient aan de kwaliteitsstandaarden te voldoen. Daartoe wordt elke opleiding als onderdeel van de opleidingsaccreditatie beoordeeld op de vraag of de student wordt opgeleid tot de juiste beoogde leerresultaten (kennis, inzicht en vaardigheden) en of de beoogde leerresultaten ook daadwerkelijk worden gerealiseerd. Dit wordt gecontroleerd door onafhankelijke panels van vakdeskundigen, onder hoede van de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke ben ik verder betrokken bij stelselbrede onderwijsvernieuwingen die (mogelijk) aanpassingen in het stelsel, zoals regelgeving, vragen. Dit zijn bijvoorbeeld de experimenten met flexibilisering in het hoger onderwijs. Daarnaast wil ik bijdragen aan doordachte onderwijsvernieuwingen; dit is immers in het belang van de student. Daartoe zet ik in op het vergroten van het lerend vermogen in het hoger onderwijs in Nederland. Via het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) wordt sinds 2018 geïnvesteerd in onderzoek- en vernieuwingsprojecten die «evidence-informed» zijn en die onderzoeken wat wel en niet werkt. Andere voorbeelden die ik inzet om het lerend vermogen te vergroten zijn het Comeniusprogramma, de Nederlandse onderwijspremie, het Comenius Netwerk, diverse experimenten en groeifondsprojecten en subsidies om ervaring op te doen met bepaalde onderwijsvernieuwingen.
Ik ben in eerdere correspondentie met uw Kamer ook ingegaan op de manier waarop onderwijsvernieuwing plaatsvindt binnen het hoger onderwijs en wat de rol van accreditatie daarbij is. Ik verwijs naar mijn brief (Kamerstuk 31 288, nr. 1035) en mijn beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen Ii 2022/23, nr. 2305) gesteld door het lid Beertema (PVV), beide van 17 april jl. en beide over het bericht «hoe een nieuwe onderwijsmethode onrust naar Fontys bracht».
In het manifest wordt een aantal uitgangspunten voorgesteld. Een van de uitgangspunten is dat onderwijsvernieuwing een experiment is en kan mislukken. Daarom zouden, aldus het manifest, onderwijsinstellingen een zogenaamd protocol moeten opstellen waarin duidelijk wordt gemaakt wat de onderwijsvernieuwing inhoudt en hoe er naar betrokkenen gecommuniceerd wordt. Een onafhankelijke commissie beoordeelt in het voorstel of de protocollen «doorleefd» zijn. De commissie beoordeelt ook of ingediende klachten aanleiding geven om een en ander financieel te compenseren. Daarbij is het een voorwaarde dat minimaal 75% van de betrokken studenten achter het initiatief staat om een klacht in te dienen (zie bijlage bij het manifest).
Uiteindelijk is het aan de onderwijsgemeenschap, met goede betrokkenheid van de studenten, om te bepalen hoe zij borgen dat onderwijsvernieuwing doordacht wordt vormgegeven en geïmplementeerd, en of toetsing van de vernieuwing door onafhankelijke deskundigen al dan niet passend is binnen hun eigen kwaliteitscultuur. Op stelselniveau acht ik een dergelijke commissie niet wenselijk; juist omdat onderwijsvernieuwing plaatsvindt vanuit de onderwijsgemeenschap. Wel zijn er op stelselniveau al procedures voor de situatie waarin een onderwijsvernieuwing niet goed verloopt. Dit begint met de klachtenroute binnen de instelling. Als een interne melding geen soelaas biedt, kan extern melding worden gedaan bij de inspectie, waarna eventueel onderzoek volgt. Voor individuele studenten staat, in een uiterst geval, de weg naar de rechter open indien zij er niet uitkomen met hun instelling.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
R.H. Dijkgraaf