Pakket Belastingplan 2024 (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2023D43805, datum: 2023-10-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2023-10-23 11:00: Pakket Belastingplan 2024 (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Pakket Belastingplan 2024
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Financiën, de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat en de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben op 23 oktober 2023 overleg gevoerd met mevrouw Van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de heer Van Rij, staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst, over:
het wetsvoorstel Wijziging van de Algemene nabestaandenwet en de Participatiewet in verband met het in 2024 niet afbouwen van de dubbele algemene heffingskorting in het referentieminimumloon (36430);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op het kindgebonden budget tot intensivering van het kindgebonden budget in verband met koopkrachtondersteuning (36431);
het wetsvoorstel Verlaging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag voor de jaren 2024 en verder (Wet verlaging eigen bijdrage huurtoeslag) (36429);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2024) (36418);
de brief van de staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst d.d. 20 oktober 2023 inzake schriftelijke antwoorden op een deel van de vragen, gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van woensdag 18 oktober 2023, over het pakket Belastingplan 2024 (2023Z18015);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 oktober 2023 inzake schriftelijke antwoorden op vragen, gesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 18 oktober 2023, over wetsvoorstellen op het terrein van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in het pakket Belastingplan 2024 (36431, nr. 8);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten (Wet fiscale Klimaatmaatregelen glastuinbouw) (36426);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit) (36432);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan BES eilanden 2024) (36419);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot aanpassing van de regelingen voor het fonds voor gemene rekening en de vrijgestelde beleggingsinstelling (Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling) (36423);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2024) (36342);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en enige andere wetten tot codificatie en aanvulling van het fiscale kwalificatiebeleid inzake buitenlandse rechtsvormen en tot afschaffing van de zelfstandige belastingplicht van de open commanditaire vennootschap (Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen) (36425);
het wetsvoorstel Regels ten behoeve van de compensatie voor burgers wegens de selectie van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen waarvan niet aannemelijk is dat die selectie heeft plaatsgevonden op fiscale gronden (Wet compensatie wegens selectie aan de poort) (36424);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm) (36427);
het wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2024) (36420);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956 in verband met aanpassingen in een aantal fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten (Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024) (36421);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen (Wet tijdelijke regeling herzien aangifte inkomstenbelasting) (36428);
het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 tot aanpassing van de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling (Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling) (36422);
het wetsvoorstel Invoering van een minimumbelasting en wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990 in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie (PbEU 2022, L 328/1) (Wet minimumbelasting 2024) (36369).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën,
Tielen
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Hagen
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en
Klimaat,
Klink
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
Kuzu
De griffier van de vaste commissie voor Financiën,
Weeber
Voorzitter: Tielen
Griffier: Kruithof
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Alkaya, Tony van Dijck, Inge van Dijk, Eppink, Erkens, Grinwis, Van der Lee, Omtzigt, Tielen en Van Weyenberg,
en mevrouw Van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en de heer Van Rij, staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst.
Aanvang 11.01 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen allemaal. Welkom op deze vrolijke maandagochtend bij het
wetgevingsoverleg Belastingplan 2024. Vorige week woensdag hebben we het
eerste deel van het wetgevingsoverleg gevoerd. Dat was de eerste termijn
van de Kamer. Vandaag zijn we toegekomen aan de eerste termijn van de
zijde van het kabinet en de tweede termijn van de Kamer, maar dat is
allemaal nog in aanloop naar de grande finale aanstaande woensdag. Dan
is er nog een plenair debat over dit Belastingplan. Dus we gaan vandaag
heel veel doen maar nog niet alles, want de rest komt woensdag.
Blok 1
De voorzitter:
We hebben de dag weer in drie blokken verdeeld omdat de verschillende
wetten onder verschillende ministeries vallen. Meneer Van Rij, de
staatssecretaris, is er de hele dag weer bij. Fijn. Welkom ook. Mevrouw
Van Gennip, minister van Sociale Zaken, is er het ochtendgedeelte bij.
Heel fijn dat u er bent. Minister Schouten heeft zich afgemeld in
verband met een werkbezoek in het buitenland, als ik me goed heb laten
informeren.
Afgelopen vrijdag heeft u heel veel, misschien wel alle antwoorden op de
vragen gekregen in een schriftelijk bericht vanuit het ministerie. Daar
heeft u dit weekend naar kunnen kijken. Daarnaast heeft de staf van de
Kamercommissie voor Financiën een overzicht gemaakt van alle ingediende
amendementen. Ik heb het al schriftelijk gedaan namens de commissie,
maar ik zal hier mondeling ook nog even voor de Handelingen aangeven dat
er grote dank is namens de commissie voor dat overzicht. Dat helpt ons
echt om alle wetten maar vooral ook alle amendementen daaromheen goed te
kunnen beoordelen. Inmiddels zijn dat er 35.
Ik ga zo beginnen met het woord te geven aan de staatssecretaris, maar
pas nadat ik nog een paar huishoudelijke dingetjes heb meegegeven. Het
gaat dus in drie blokken; de eerste termijn van het kabinet en dan de
tweede termijn. Maar goed, ik leid u daar wel doorheen. U heeft per blok
wat mij betreft vijf interrupties. Nogmaals, het zijn wetten dus ik ga u
niet afkappen, maar het is wel fijn als iedereen daar enige hygiëne in
betracht. En we doen het volgens de begrotingsvolgorde, dus eerst de
grootste oppositiepartij, dan de grootste coalitiepartij, zeg ik tussen
aanhalingstekens, enzovoort. Als niemand andere vragen heeft … Ik zie
dat meneer Van der Lee nog een vraag heeft.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Hoeveel interrupties hebben we nou?
De voorzitter:
Ik heb gezegd vijf per blok, maar ik ga u niet afkappen als u die zesde
nodig heeft. Ik weet van vorige week dat u er veel wil gebruiken.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Maar is dat vijf in setjes van twee, of vijf vragen?
De voorzitter:
Het is eigenlijk gewoon vijf, maar nogmaals, het is wetgeving. Ik wil
vooral een soort van zelfreinigend vermogen daarop hebben. Als het uit
de hand loopt, grijp ik in, maar meestal loopt het eigenlijk niet uit de
hand.
De heer Van Weyenberg (D66):
Voorzitter, ik heb een ordevraag, een suggestie ook, voor de collega's.
Om te beginnen, ik vind het echt heel fijn dat we zo veel schriftelijk
hebben gehad. Dat betekent dat mijn insteek vandaag in ieder geval zal
zijn om dit zo efficiënt mogelijk te doen. We hebben natuurlijk ook nog
de plenaire afronding, dus wat mij betreft kunnen we dit vandaag in één
termijn doen. Ik laat het aan de anderen, maar dat zou wel mijn voorstel
zijn.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Voorzitter, dank. Want ik denk dat ik nog een paar korte interrupties
heb. Ik hoop dat de punten die schriftelijk beantwoord zijn, nog wel
even kort aan de orde gesteld worden omdat ik over bepaalde dingen toch
nog een vervolgvraag heb. Het zijn vijftien wetten, dus als je vijftien
interrupties hebt, heb je één interruptie per wet. Dat is wat mager, dus
ik vraag enige clementie. En ik zou vandaag wel een korte tweede termijn
willen hebben. Waarschijnlijk wil ik één motie indienen die om een nota
van wijziging vraagt. Die kan ik dan morgen in stemming laten brengen.
Alle andere dingen laat ik voor het plenaire debat.
De voorzitter:
Ik wou sowieso eigenlijk niet nu al de tweede termijn van alle drie de
blokken schrappen. Dat vind ik ook geen recht doen aan de manier waarop
we hier met elkaar debatteren, maar u kunt er altijd zelf van afzien. En
meneer Van Weyenberg heeft gelijk, zoals ik ook al zei: de grande finale
komt nog. Zo gaan we het doen. Ik geef het woord aan staatssecretaris
Van Rij.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank u wel, voorzitter. Ik heb eerst even een woord vooraf en dan kom ik
op de blokindeling. Dan is het verzoek om in het eerste blok eerst het
woord te geven aan de minister van SZW, Karien van Gennip.
Het woord vooraf. Meerdere sprekers hebben er terecht op gewezen dat dit
pakket Belastingplan groot en omvangrijk is. Het omvat maar liefst
vijftien wetsvoorstellen. Dat besef ik terdege. Wij zijn de Kamer
overigens erkentelijk voor het feit dat er, ondanks de demissionaire
status van het kabinet, niets controversieel is verklaard.
Tegelijkertijd hebben we heel veel onderwerpen bewust in aparte
wetsontwerpen vervat om de Kamer de gelegenheid te geven ... Dat heeft
niets te maken met de demissionaire status, denk ik, maar gewoon met een
ordentelijk wetgevingsproces. Onderwerpen die zich niet lenen voor het
Belastingplan, maar echt een eigen behandeling in de vorm van een eigen
wetsontwerp rechtvaardigen, moeten daar ook in terechtkomen.
We hebben wel twee wetsvoorstellen voor de zomer ingediend: dat over
pijler 2, de minimumbelasting, en de Fiscale verzamelwet 2024. Het
streven blijft om wetsontwerpen die niet echt in het najaar behandeld
zouden moeten worden, naar voren te halen. Ik zeg gewoon heel eerlijk:
dat is ons niet helemaal gelukt zoals ik het graag gezien zou hebben.
Het is om een aantal redenen niet gelukt bij een aantal wetsontwerpen.
Als wij bij een wetsontwerp bijvoorbeeld kiezen voor de
internetconsultatie, die heel waardevol is — het feit dat die
internetconsultaties vaak ook weer tot aanpassing leiden, laat dat ook
wel zien — komen wij toch weer klem te zitten met het op tijd indienen
van de wet. "Op tijd" is dan voor het zomerreces — tijdig voor het
zomerreces, zou ik zeggen. Dat moet dus gewoon beter, zeg ik hier.
Tegelijkertijd zitten er ook wetsontwerpen bij die naar ons inzicht weer
geen uitstel dulden. Maar uiteindelijk is het aan de Kamer om daar een
eindoordeel over te vellen. Als wij bijvoorbeeld op 1 januari willen
starten met de tegemoetkoming voor de FSV voor één specifieke categorie,
dan hebben we daar een wettelijke grondslag voor nodig. Als wij de
problematiek rond de WOZ en de bpm en dat "no cure, no pay" willen
aanpakken, dan heeft dat gewoon een bepaalde versnelling nodig. Dat is
wat achtergrond. Dat gezegd hebbende wil ik tegelijkertijd ook de hoop
uitspreken dat een volgend kabinet toch in staat is om naar een betere
spreiding toe te werken.
Voorzitter. Dan de blokindeling.
De voorzitter:
Voordat u daartoe overgaat, geef ik de heer Van Dijck de gelegenheid
voor een interruptie.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Goedemorgen. Ik maakte in mijn eerste termijn een opmerking over de
gigantische Wet minimumbelasting. Ik dacht: dat is een klein wetje; dat
kan wel. Maar toen ik hem uitprintte, blééf die printer maar gaan. Mijn
vraag is: vindt de staatssecretaris ook niet dat die wet eigenlijk een
aparte behandeling zou moeten krijgen? En is het echt nodig om dit nu
met stoom en kokend water in dit Belastingplan te behandelen, terwijl we
het bij wijze van spreken ook na de verkiezingen zouden kunnen doen? Dan
hebben we ook nog twee demissionaire weken waarin dat zou kunnen. Ik
vind het jammer dat die wet geen gedegen behandeling krijgt en ook geen
gedegen analyse van de Kamer.
Staatssecretaris Van Rij:
Dit wetsontwerp is eigenlijk een implementatie van een EU-richtlijn, die
eind vorig jaar unaniem is aangenomen door de Raad van Ministers.
Vooruitlopend op die unanieme beslissing, die nog niet helemaal zeker
was, hebben wij het wetsontwerp vorig jaar oktober in
internetconsultatie gegeven. Dat hebben we bewust gedaan, omdat we ons
realiseerden dat het complexe materie is. Daarmee liepen we dus voor de
muziek uit. Uiteindelijk moeten alle EU-lidstaten die richtlijn
implementeren op 1 januari aanstaande. Daar zijn we in het schriftelijke
antwoord ook uitgebreid op ingegaan. Wij zijn dus eigenlijk wel blij dat
we op tijd gestart zijn met dat wetgevingsproces. Bij uitstel naar
december zie ik een enorm probleem opdoemen, want het moet ook nog langs
de Eerste Kamer. Wij willen dus graag het tempo erin houden. Zoals
gezegd: we hebben dit wetsontwerp wel voor de zomer ingediend. Daar is
ook een schriftelijke ronde over geweest. Ik zeg richting de heer Van
Dijk, omdat ik het gewoon met hem eens ben: ik besef dat het een heel
complex stuk wetgeving is. Daar heb ik eerder ook al het nodige over
gezegd. Maar ik zou geen voorstander zijn van verder uitstel.
De voorzitter:
De blokjes.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, voorzitter, de blokjes.
Blok één zal ik samen met de minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid doen. We gaan dan in op de vragen — dat zal de minister
doen — die zijn gesteld over het wetsvoorstel tot wijziging van het
kindgebonden budget en het wetsvoorstel met betrekking tot de algemene
heffingskorting. Daarnaast komt natuurlijk ook de inkomensafhankelijke
combinatiekorting en de koopkracht aan de orde. Het tweede blok zal gaan
over alle vragen die de fiscale kant van het klimaat betreffen. Dat gaat
dus over vragen met betrekking tot de CO2-heffing en de
maatregelen voor de glastuinbouw; dat is een apart wetsontwerp. Het gaat
ook over de eerste schijf van de energiebelasting en over de belasting
op personenauto's en motorrijtuigen. In blok drie komen de overige
antwoorden en wetsvoorstellen aan de orde. Dit gaat dus over de rest van
de onderwerpen uit het pakket van het Belastingplan, zoals: box 3, de
verbruiksbelasting op elektronische sigaretten, bedrijfsopvolging en
andere onderwerpen.
De voorzitter:
Prima, dank u wel. Voor dat eerste blok geef ik minister Van Gennip het
woord.
Minister Van Gennip:
Dank u wel, voorzitter. We hebben het de laatste tijd terecht veel over
bestaanszekerheid. Bestaanszekerheid is overigens meer dan
inkomensondersteuning; daar kom ik zo ook even op. We hebben ons
koopkrachtbeleid er echt op gericht dat mensen fatsoenlijk moeten kunnen
rondkomen. In dat bredere koopkrachtbeeld over meerdere jaren, namelijk
de laatste drie jaar, zien we een daling van die mediane koopkracht met
1,8%. Dat komt door de energiecrisis van vorig jaar en door de bredere
verslechtering van de koopkracht dit jaar. Daarom hebben we vorig jaar
dat historisch grote koopkrachtpakket opgesteld, inclusief een stijging
van het minimumloon van 10% — u weet het nog — en een verhoging van de
arbeidskorting. Maar we zien dit jaar dat die stijging van
energieprijzen zich heeft verbreed. We zien dus een stijging terug in
heel veel onderdelen van onze samenleving. We zien wel dat de prijzen
van voeding recent weer iets dalen.
Als kabinet hebben we voor volgend jaar ook een structureel
koopkrachtpakket van 2 miljard euro. Dat is gericht op een
evenwichtigere koopkrachtontwikkeling dan de ontwikkeling die je zou
hebben zonder dat pakket. Dat betekent onder meer — dat weet u — een
hoger kindgebonden budget en een hogere huurtoeslag. Door dit pakket aan
maatregelen en door de loongroei gaat een mediaan huishouden er volgend
jaar bijna 2% op vooruit in koopkracht. Zonder aanvullend beleid zouden
er grote verschillen ontstaan tussen lage inkomens, middeninkomens en
hogere inkomens. We hebben voor dit pakket gekozen om te voorkomen dat
volgend jaar meer mensen in armoede gaan leven, en om de koopkracht van
mensen met een laag middeninkomen en van gezinnen te verbeteren. Daarmee
zetten we ook een verdere stap richting het verminderen van de
kinderarmoede. Die gaat volgend jaar omlaag. De totale armoede onder
personen blijft gelijk. Daarmee doen we recht aan de moties van uw beide
Kamers. Het is een gericht pakket dat past bij de demissionaire status
van dit kabinet.
Tijdens de APB en de AFB zijn er verschillende moties ingediend over
aanpassingen van de begroting, die ook zijn aangenomen. De ingediende
amendementen zijn en worden bij de bijbehorende begrotingsbehandelingen
en tijdens deze behandeling van het Belastingplan verwerkt. Dan reageren
we daar natuurlijk ook op.
Vandaag staan er twee belangrijke onderdelen van dat koopkrachtpakket op
de agenda. Het eerste is het intensiveren van het kindgebonden budget.
Het gaat in totaal om de intensivering van 1 miljard. Zoals u weet, gaat
het om het verhogen van de bedragen per kind en het verhogen van de
bedragen voor oudere kinderen. Dat laatste is heel belangrijk, want de
Commissie sociaal minimum zei dat het leven duur is voor tienerkinderen.
Dat weet ik zelf ook uit ervaring. Over het verlagen van de
alleenstaandeouderkop en het aanpassen van het afbouwpunt voor paren
heeft u ook een aantal vragen gesteld, die we overigens ook schriftelijk
hebben beantwoord. Het tweede onderwerp is natuurlijk het bevriezen van
de afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in de bijstand in
2024. De minister voor APP is op dit moment in Caribisch Nederland; dat
klopt. Die is in het buitenland. Ik voer daarom het woord op allebei de
onderwerpen.
Vorige week, in ons eerste wetgevingsoverleg, kwam ook de IACK aan bod.
Daarin ging het ook over de kinderopvangtoeslag. Uw vragen hierover heb
ik schriftelijk beantwoord, maar ook daar kom ik in mijn bijdrage nog
kort op terug. Er zitten namelijk een aantal duidelijk politieke vragen
tussen. De staatssecretaris van Financiën, Marnix van Rij, komt in zijn
bijdrage terug op de fiscale kant van de IACK en de meer technische
vragen.
Voorzitter. Dan ga ik nu graag in op de verschillende vragen die u mij
afgelopen woensdag hebt gesteld in de eerste termijn. Ik probeer mijn
blokjes natuurlijk kort en overzichtelijk te houden. Het eerste blokje
gaat over koopkrachtmaatregelen en toeslagen. Daarna komt er een blokje
gezinnen, waarin ook de IACK zit.
Allereerst ga ik in op de koopkrachtmaatregelen en de toeslagen. Ik
vertelde u zojuist waarom wij voor deze maatregelen hebben
gekozen.
De heer Alkaya vroeg of de maatregelen die we hebben getroffen ter
inkomensondersteuning, incidentele maatregelen zijn — hij noemde dat:
pleisters voor één jaar — en of er nog alternatieven zijn overwogen. Het
gepresenteerde pakket aan maatregelen is het resultaat van een integrale
afweging om tot dat evenwichtige koopkrachtbeeld te komen. Als we dat
niet gedaan zouden hebben, zou je echt veel grotere verschillen zien
tussen de verschillende inkomensgroepen. Het past ook bij de
demissionaire status van het kabinet. De doelstelling was: armoede niet
laten toenemen en kinderarmoede laten dalen. Zowel de verhoging van de
huurtoeslag als de verhoging van het kindgebonden budget zijn
structurele maatregelen. Dat zijn dus gewoon maatregelen die doorlopen
en die niet alleen voor het komende jaar gelden. Daar blijven mensen dus
ook daadwerkelijk van profiteren, ook na 2024. Die maatregelen zijn
gericht op die groepen die de ondersteuning het meeste nodig hebben, te
weten de lage inkomens, de mensen in armoede en de gezinnen. We hebben
een aantal alternatieven overwogen, maar we hebben voor deze
instrumenten gekozen omdat juist die per uitgegeven euro de armoede het
sterkste terugbrengen. Deze instrumenten zijn ook gewoon het meest
gericht.
Vandaag zie ik hier Tony van Dijck, maar de heer Léon de Jong benoemde
vorige week een aantal koopkrachtvoorstellen van de PVV. Dank daarvoor.
Wij hebben met dit gerichte koopkrachtpakket voor volgend jaar andere
keuzes gemaakt dan het verlagen van de btw op boodschappen, de
energiebelasting en het eigen risico. Dat zeg ik nogmaals, via de heer
Van Dijck, tegen de heer De Jong, want dat hebben we ook in de
begrotingsbehandeling van SZW gewisseld. Daardoor zijn we heel gericht
in staat om de armoede gelijk te houden en de armoede onder kinderen te
laten dalen. De maatregelen die de PVV heeft voorgesteld zouden veel
duurder zijn en echt veel minder gericht.
De heer Van der Lee vroeg …
De voorzitter:
Voor u daarop ingaat … Ik zag de vinger van meneer Alkaya, ik denk over
het antwoord op zijn vragen.
De heer Alkaya (SP):
Ik zal gewoon heel direct vragen wat voor mij het allerbelangrijkste is:
waarom is het minimumloon niet verder verhoogd? Dat staat in heel veel
verkiezingsprogramma's. Het kabinet heeft, ook al is het demissionair,
van beide Kamers een mandaat gekregen om echt de maatregelen te treffen
die nodig zijn. Dan vraag ik me af waarom voor dit soort maatregelen is
gekozen, die een probleem dat we ook met z'n allen willen oplossen,
hopelijk na de verkiezingen, groter maakt, namelijk dat mensen te
afhankelijk zijn van toeslagen. Is het bij het kabinet een serieus
voorstel op tafel geweest om niet dat probleem groter te maken, maar de
inkomens van mensen op een andere manier te verhogen, namelijk door het
minimumloon en de bijstand te verhogen?
Minister Van Gennip:
De heer Alkaya stelt eigenlijk twee vragen. De eerste is: waarom ga je
nou die toeslagen verhogen terwijl we daar met z'n allen vanaf willen?
Dat hebben behalve u zelf een aantal van uw collega's woensdag ook
opgebracht, zoals de heer Van der Lee en mevrouw Van Dijk. De tweede
vraag is: zou je dan niet beter het wml kunnen verhogen? Eerst maar even
die eerste vraag, over de toeslagen. Als ik had kunnen kiezen, had ik
natuurlijk liever de toeslagen niet verhoogd. We weten namelijk allemaal
dat dat het leven nog complexer maakt en de marginale druk verhoogt.
Maar op dit moment is het het meest gerichte instrument dat we hebben.
Als je echt precies mensen wilt bereiken met een gezin, of mensen in een
tochtig huurhuis, dan ga je naar de huurtoeslag en naar het kindgebonden
budget of de kinderbijslag en dan kom je dus bij die toeslagen uit. Het
is meer een SZW-discussie, maar daarbij hebben we het regelmatig over de
kerstboom van Palland. Dan hangen we dus nog meer kerstballen aan de
kerstboom van complexiteit. Die uitdrukking is vorig jaar ontstaan, toen
wij de begrotingsbehandeling vlak voor kerst hadden. Die toeslagen zijn
ingewikkeld. Ze zijn ingewikkeld voor individuele mensen. Er is namelijk
veel niet-gebruik en veel onduidelijkheid en er zijn terugvorderingen.
Voor de uitvoering zijn ze ingewikkeld omdat het heel veel uitvoering
kost om al die toeslagen toe te kennen. Maar ze zijn ook beleidsmatig
ingewikkeld. Ik heb nu twee keer een koopkrachtpakket mogen samenstellen
en daarbij heb ik me gerealiseerd dat je aan de ene kant aan een knop
kunt draaien maar je dan eigenlijk niet precies weet wat er aan de
andere kant gebeurt, omdat het dan weer daarop en dan weer daarop
invloed heeft. We moeten dus met elkaar van die toeslagen af, of ze in
ieder geval flink verminderen. Maar wat je uiteindelijk met die
toeslagen wilt, is een hele grote politieke beslissing. Die beslissing
kun je als demissionair kabinet niet nemen. Je moet het bovendien
voorbereiden en dat kost een aantal jaar. In mijn opinie moet je
tegelijk kijken naar de toeslagen, het wml en de fiscaliteit. Die drie
bij elkaar brengen is echt iets voor op de formatietafel van het
volgende kabinet. Dat moet zich afvragen: hoe willen we met elkaar dat
systeem eenvoudiger en doelgerichter maken en hoe krijgen we de
complexiteit eruit? Dan zul je altijd afwegingen krijgen tussen
gerichtheid en ongerichtheid. Dat betekent ook wat voor de
rijksfinanciën, want een ongerichte maatregel is vaak veel duurder, maar
als je de groep veel kleiner maakt, bereik je minder mensen.
De discussie over het minimumloon gaat daarin ongetwijfeld ook een grote
rol spelen. Wij hebben er als kabinet in augustus niet voor gekozen. Wij
vinden namelijk dat het echt aan een volgend kabinet is om die drie
pijlers tegelijk te bekijken. Daarnaast is het wml vorig jaar met 10%
verhoogd. Dat is echt een historisch hoge verhoging. Het minimumuurloon
gaat per 1 januari ook omhoog voor iedereen die in een meer dan 36-urige
cao zit. Dat betekent dat de draagkracht van degenen die de minimumlonen
betalen op een gegeven moment ook wel uitgerekt is, met name bij
mkb'ers. Je wilt dat dus niet allemaal op januari 2024 aan laten
komen.
Dat zijn de overwegingen die wij hebben gehad om het op deze manier te
doen. Maar zoals ik al zei, kan ik me heel goed voorstellen dat dat bij
de volgende formatie een groot onderwerp van discussie gaat zijn. Je
moet het ook echt alle drie tegelijk bezien. Ik vind ook echt dat je van
die complexiteit af moet.
De voorzitter:
Meneer Alkaya in tweede instantie.
De heer Alkaya (SP):
Ik denk dat ik al een voorzichtige conclusie kan trekken. Die
maatregelen zijn niet incidenteel in de zin dat ze gewoon doorlopen als
er niks gebeurt, maar hopelijk zijn ze wel incidenteel. Dat hoor ik de
minister ook zeggen. "Hopelijk zijn we er volgend jaar al van af, want
in de formatie en de gesprekken die daarna plaatsvinden, moeten we met
een betere, minder complexe oplossing komen." In die zin zijn dit wel
pleisters, toch? Het gaat mij er niet om er een label op te plakken, dus
ik wil het niet per se een pleister noemen, maar het zijn in ieder geval
maatregelen waar we hopelijk snel weer van af kunnen omdat we naar een
ander stelsel toe moeten. Ik betreur het eigenlijk dat in de zomer niet
is gepoogd om daar al stappen in de goede richting voor te zetten, in
plaats van het stelsel nog complexer te maken. De mogelijkheid om dat te
doen had gegrepen kunnen worden, want het kabinet is weliswaar
demissionair, maar had dat mandaat toch gekregen, van beide
Kamers.
Minister Van Gennip:
Het mandaat ging over armoede en bestaanszekerheid. Er loopt natuurlijk
een brede politieke discussie over welke rol het wml daarin speelt en
wat dan de koppeling met de uitkeringen is. Ik kan me voorstellen dat
ook dat aan de formatietafel terugkomt. Maar ik wel de waarschuwing
geven dat het afschaffen van de toeslagen geen eenvoudige zaak is. Ik
hoop met u dat we er volgend jaar van af zijn, maar ik denk niet dat dat
realistisch is. De hele Kamer, denk ik, heeft de ambitie om de toeslagen
af te schaffen. Er lopen op dit moment verschillende trajecten en die
lopen ook gewoon door, zodat een volgend kabinet ermee aan de slag kan.
We hebben de herziening van de kinderopvangtoeslag; daar komen we
dadelijk nog even op. We hebben het traject toekomst toeslagen van
collega De Vries. We hebben het traject om invulling te geven aan de
toekomst van de kindregelingen; dat trek ik zelf. Dat zijn allemaal
trajecten die lopen en waarover u in de komende maanden ook onze
voortgangsrapportages krijgt, zodat die meegenomen kunnen worden. Er
wordt gewerkt aan een onafhankelijk bouwstenenrapport over de
fiscaliteit. U krijgt al deze rapporten en brieven de komende maanden.
Dan kunt u dat naast elkaar leggen. Maar ik wil u wel waarschuwen: het
zal niet simpel zijn en het zal niet in een jaar gefikst zijn. Maar ik
ben het ook met u eens dat het wel moet gebeuren.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Het gaat mij inderdaad om al die rapporten die op ons afkomen. De
minister heeft zojuist bijvoorbeeld al het onafhankelijk
bouwstenenrapport genoemd. Ik ben een beetje op zoek naar de satéprikker
daardoorheen, zal ik maar zeggen. Zojuist werd ook gezegd dat wml,
toeslagen en fiscaliteit met elkaar samenhangen. Je hebt natuurlijk ook
nog tal van gemeentelijke regelingen die armoede proberen te stutten. Ik
ben echt op zoek naar iets naast die individuele bouwstenennotities. U
zegt dat je ze allemaal naast elkaar kunt leggen, maar het zou fijn zijn
als we daar in de voorbereiding iets meer in gezamenlijkheid naar
kijken.
De voorzitter:
Ik hoorde niet echt een vraag. Kan de minister hierop reageren? Maak er
eens een vraag van, mevrouw Van Dijk.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Gaat er ook een integraal traject opgestart worden en hoe gaat dat
vormgegeven worden, zodat we ook in gezamenlijkheid die verschillende
maatregelen ten opzichte van elkaar kunnen wegen?
Minister Van Gennip:
Dat is volgens mij een belangrijke vraag. Ik vermoed dat de coördinatie
daarvan bij Aukje de Vries ligt, bij collega De Vries, maar wij zullen
inderdaad zorgen voor een "satéprikker", zoals u het noemt, voor een
meer holistisch beeld waaruit blijkt hoe zaken met elkaar samenhangen.
Maar ik denk dat ook dit echt aan de formatietafel besproken gaat
worden.
U noemde ook de gemeentelijke regelingen. Ook dat betreft een grote
discussie die we met elkaar moeten hebben. Als je nu naar de
inkomensplaatjes van mensen kijkt, dan zie je dat die niet alleen worden
gevormd door een minimumloon, een bijstandsuitkering of welke uitkering
dan ook plus de toeslagen, maar ook door allerlei gemeentelijke
regelingen. Juist bij de gemeentelijke regelingen zie je grote
verschillen tussen de gemeentes. En je ziet heel veel 0/1-momenten. Als
wij het hier over de marginale druk hebben, dan gaat het over de
marginale druk die ontstaat vanuit de rijksoverheid, door alles wat wij
hier met elkaar besluiten. Maar de ooievaarspassen en de gemeentelijke
regelingen komen daar natuurlijk nog bij. En elke gemeente heeft zo haar
eigen beleid. Wat we terugzien, is dat heel veel van die regelingen
aflopen op bijvoorbeeld 100%, 120% of 130% van het sociaal minimum en
dat dit echt geldt als een 0/1-moment. Ik noem bijvoorbeeld het
kwijtschelden van gemeentelijke heffingen.
Het is dus zeker goed om die ook in ons denken mee te nemen, maar
volgens de bestuurlijke afspraken die wij in Nederland hebben, hebben
gemeentes wel een beleidsvrijheid. Die hebben we hun gegeven omdat zij
het beste in staat zouden moeten zijn, en zijn, om te zien wat welke
doelgroep nodig heeft. En dat kan gewoon per gemeente verschillen. Maar
het lijkt mij zeker nuttig om ook die discussie daarin mee te
nemen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Van Gennip:
Voorzitter. Dan …
De voorzitter:
O, sorry. Ik was weer te snel. Meneer Van Dijck wil u ook nog
interrumperen.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Waar ik mij een beetje aan erger, is dat deze minister het doet
voorkomen alsof ze voor volgend jaar met een koopkrachtpakket komt van 2
miljard. Maar het eerlijke verhaal is natuurlijk dat volgend jaar
tegelijkertijd 10 miljard aan incidentele koopkrachtmaatregelen aflopen.
U houdt de mensen nu dus voor dat zij straks €420 extra huurtoeslag
krijgen, maar u vertelt er niet bij dat €420 extra zorgtoeslag wegvalt.
Met andere woorden: mensen denken straks "hé, ik ga er bij de
huurtoeslag €420 op vooruit ", maar feitelijk gaan ze er niets op
vooruit, want de zorgtoeslag houdt op te bestaan, tenminste, de
verhoging houdt volgend jaar op te bestaan. Datzelfde geldt voor de
accijns op brandstof, voor de energietoeslag en noem maar op. Het is wat
de heer De Jong in eerste termijn aangaf: u pakt de mensen 10 miljard af
aan koopkrachtmaatregelen die incidenteel waren vanwege de
energiecrisis, en u geeft nu heel royaal 2 miljard terug en zegt "dat is
een koopkrachtpakket". Eigenlijk is het helemaal geen koopkrachtpakket.
Het is gewoon om te voorkomen dat nog meer mensen in de armoede
terechtkomen. Dat is het pakket dat u presenteert, niet meer en niet
minder. Is de minister dat met mij eens?
De voorzitter:
Via de voorzitter: heel netjes, meneer Van Dijck. De minister.
Minister Van Gennip:
Dit is een groot koopkrachtpakket, ook vergeleken met de jaren voor het
afgelopen jaar, en met structurele maatregelen. Vorig jaar was het
koopkrachtpakket historisch groot. Dat was ook nodig vanwege de grote
energiecrisis. Toen hebben we deze discussie ook met elkaar gevoerd. Een
gedeelte daarvan is incidenteel en een gedeelte daarvan is structureel,
zoals het minimumloon. Ja, de incidentele maatregelen lopen af. Die
waren er speciaal ter ondersteuning in verband met de hoge energieprijs.
We hebben nu twee hele mooie structurele maatregelen, vind ik, om
inderdaad de stijging van de armoede te keren. Dat was ook de opdracht
van uw Kamer. En dat is wat er voorligt. En dat vind ik een stevig
koopkrachtpakket om aan die opdracht te voldoen. Wat het pakket ook
doet, is zorgen voor een evenwichtiger beeld. Bijna iedereen gaat er nu
een klein beetje of wat meer op vooruit. Bij de oorspronkelijke cijfers
was dat absoluut niet het geval. Dus dát doet het koopkrachtpakket ook.
En dat zorgt er dus voor dat met name de lagere inkomens wél het been
kunnen bijtrekken.
De voorzitter:
Meneer Van Dijck in tweede instantie.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Dat is ook zo. Nogmaals, ik ben niet tegen dit pakket. Het is inderdaad
zo dat een stukje herverdeling plaatsvindt van hoog naar laag, een
stukje nivellering, waardoor we allemaal een klein plusje gaan ervaren.
Maar wat ik wil zeggen, is dat wij dat plusje niet ervaren dankzij deze
minister. Dat plusje ervaren we bijvoorbeeld doordat de lonen wat
verhoogd zijn, doordat het minimumloon doorwerkt en noem maar op. Maar
het gaat niet om dit pakket an sich. Wat ik een probleem vind, is dat
mensen straks denken "hé, ik krijg €420 extra huurtoeslag", maar u er
niet bij vertelt "ho, ho, u gaat ook €420 minder zorgtoeslag krijgen".
Met andere woorden: u maakt de mensen blij met een dooie mus. En dat
moet u niet doen. U moet gewoon het complete verhaal vertellen.
Minister Van Gennip:
Volgens mij is 2 miljard heel veel meer dan de woorden waarmee de heer
Van Dijck daar kleuring aan geeft. 2 miljard is gewoon een substantieel
pakket. Dat is met name gericht op mensen in armoede, gezinnen en mensen
met lage inkomens, om ervoor te zorgen dat die mensen ondersteund
worden. De opdracht vanuit uw Kamer was om ons daarop te richten. Dat
hebben we gedaan. Dat is wat een demissionair kabinet kan doen.
Voorzitter. Ik zei het net al even: bestaanszekerheid gaat niet alleen
over inkomen en inkomenssteun. Bestaanszekerheid gaat wat mij betreft
ook over perspectief, niet alleen voor mensen die leven rond het
bestaansminimum, hoe belangrijk dat ook is, maar juist ook voor de
middenklasse, zoals de heer Erkens benoemde. Bestaanszekerheid gaat ook
over de hervorming van de arbeidsmarkt, zodat meer mensen in Nederland
een vaste baan hebben. 40% van de Nederlanders heeft nu geen vast
contract. Daar zitten goed verdienende zzp'ers bij, maar ook heel veel
mensen met oproep- en flexbanen. Bestaanszekerheid gaat ook over wonen
in een fatsoenlijk huis in een fijne, veilige wijk. Het gaat erom dat
je, als je perspectief ervaart en in een zekere situatie zit, kunt
investeren in de toekomst van jezelf en je kinderen. Dan kun je keuzes
maken, in plaats van dat je eigenlijk je leven uitstelt, omdat die
onzekerheid ertoe leidt dat je bepaalde keuzes niet kunt of durft te
maken.
Voorzitter. Het is goed en noodzakelijk dat de lonen volgend jaar
stijgen. Werken moet lonen. We zien dat de reële lonen de afgelopen
jaren zijn achtergebleven, maar de verwachtingen zijn dat de komende
twee à drie jaar ook daar het been wordt bijgetrokken en dat de reële
loonstijging dus hoger gaat zijn.
De heer Eppink vroeg: hoeveel burgers vinden dat werken niet loont en
zijn daarom niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt? Daar hebben we geen
specifieke cijfers over. We hebben wel inzicht in de groep mensen die
niet beschikbaar is voor de arbeidsmarkt en de reden die mensen daarvoor
geven. In totaal waren er in het tweede kwartaal van 2023 iets meer dan
3 miljoen mensen tussen de 15 en 75 jaar die niet werkten en aangaven
niet op korte termijn beschikbaar te zijn voor de arbeidsmarkt. De
enquête van het CBS waar dat op gebaseerd is, vroeg hun ook naar hun
hoofdreden om niet beschikbaar te zijn. "Werken loont niet" was daarin
niet als optie opgenomen door het CBS. Van die 3 miljoen mensen gaf het
gros aan met pensioen te zijn, namelijk 1,5 miljoen. Anderen gaven aan
ziek of arbeidsgeschikt te zijn. 300.000 mensen gaven aan niet
beschikbaar te zijn in verband met zorgtaken. Dan hebben we nog een
kleine categorie overig en niet direct beschikbaar; dat waren 88.000 à
118.000 mensen. Het gaat dus vooral om het gros van mensen.
Overkoepelend is het beeld dat mensen die niet beschikbaar zijn, daar
vaak redenen voor hebben die niet primair financieel zijn, bijvoorbeeld
omdat ze zorgtaken hebben, omdat ze al met pensioen zijn, of omdat het
om een andere reden, bijvoorbeeld door ziekte, niet mogelijk is.
Uiteraard kan die afweging veranderen als de financiële beloning groter
wordt. Dat kan ik me zomaar voorstellen. Het CPB stelde empirisch vast
hoe groot dat effect is. Er bestaan forse verschillen tussen groepen.
Bij mannen is dat effect beperkt. Dus als je een hogere financiële
beloning geeft, ga je wel werken. En bij vrouwen met jonge kinderen is
dat effect het grootst. Zij gaan dus het minst vaak meer werken of
überhaupt werken als er een hogere financiële beloning tegenover
staat.
We weten ook dat andere afwegingen dan financiële ...
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Die laatste zin is omgekeerd.
De voorzitter:
Laat de minister gewoon even doorpraten.
Minister Van Gennip:
Naast mij wordt "omgekeerd" geroepen.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
We luisteren.
Minister Van Gennip:
Goed zo. Het was een test of u luisterde.
De voorzitter:
De minister is aan het woord.
Minister Van Gennip:
Bij vrouwen met jonge kinderen is het effect het grootst en bij mannen
het kleinst.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Welk effect?
Minister Van Gennip:
Welk effect? Het financiële effect, dus als de financiële beloning voor
werken groter wordt.
De voorzitter:
Bent u al toe aan interrupties of zat u nog midden in een zin?
Minister Van Gennip:
Ik zat nog midden in een zin.
Er zijn ook andere afwegingen dan financiële — dat weten we uit de
praktijk — vooral als het gaat om meer uren werken. Er is specifiek
onderzoek gedaan naar werken in de kinderopvangsector. We weten — de
SZW-collega's weten dat ook — dat een heleboel daarvan meer willen
werken, maar dat bijvoorbeeld de beperkte openingstijden van de bso een
drempel zijn waardoor bso-medewerkers niet meer uren kunnen maken. Zo is
de omvang van het contract voor 18% van de bso-medewerkers reden voor
uitstroom. We weten dat een derde van de bso-medewerkers meer uren zou
willen werken, gemiddeld zo'n negen uur extra per week. Dan heb je het
eigenlijk over hoe je de krapte kunt oplossen. Je zult bijvoorbeeld naar
combinatiebanen moeten gaan kijken om die krapte op te lossen. De
ministeries van SZW en OCW investeren, in het kader van de Nationale
Wetenschapsagenda, samen in het programma economische veerkracht van
vrouwen. Hiervoor zijn drie onderzoeken opgezet, waarbij "vrouwen zonder
werk en zonder uitkering" een van de doelgroepen is. De uitkomsten van
deze projecten worden, na afronding in de tweede helft van 2024, met uw
Kamer gedeeld. We hebben specifiek dit soort onderzoeksvragen
uitgezet.
De voorzitter:
Interessant, vinden ook de leden, want ik zie heel veel vingers. We
beginnen met de heer Van der Lee.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dit is zeker interessant, maar het is toch wel merkwaardig dat het
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen enkel onderzoek
heeft dat aantoont dat het zinnig is om arbeid lonender te maken en dan
terugvalt op een CBS-onderzoek waarin de optie niet eens wordt
meegenomen. Kan dit omdat het CBS in het verleden heeft geconstateerd
dat het geen heel belangrijk motief is? Ik zou toch even willen
terugkomen op de discussie die we in het vorige wetgevingsoverleg hebben
gehad: waarom gaan we door moet prikkelen? Waarom die arbeidskorting
elke keer verder verhogen als we niet eens bewijs hebben dat het zin
heeft? Waarom zijn er geen andere keuzes gemaakt, zoals wij via een
amendement doen, bijvoorbeeld voor een verhoging van het minimumloon of
van de algemene heffingskorting? De armoede stijgt met het pakket van
dit kabinet, ook volgend jaar. In absolute zin gaat het om 5.000 mensen
extra. Andere keuzes zijn veel simpeler, veel eenvoudiger en veel
effectiever dan maar vanuit ideologie door blijven prikkelen terwijl er
nul wetenschappelijk bewijs voor is.
Minister Van Gennip:
Nou, dat vind ik een wat boude stelling. In het empirisch onderzoek van
het CPB waar ik net naar verwees en waarbij ik die twee zinnen door
elkaar haalde, wordt wel degelijk een aantal gedragseffecten onderzocht.
Dat is een. Twee. We hebben een aantal nieuwe onderzoeken uitgezet.
Drie. Ik denk dat we het allemaal met elkaar eens zijn dat we de
marginale druk voor bepaalde groepen willen verlagen. Voor mensen die
zich afvragen of het loont om meer te werken, hebben we de
WerkUrenBerekenaar. Die hebben we in de zorgsector ook. Zo kunnen mensen
zelf checken hoeveel ze overhouden als zij meer uren gaan werken. U weet
ook dat het overgrote gedeelte van de mensen een gemiddelde marginale
druk van tussen de 40% en de 60% heeft, en zelfs 22% een marginale druk
onder de 40%. Dat zijn cijfers die ook best eens gehoord mogen worden.
Zo is het voor mensen duidelijk dat werken voor die groepen ... Het gaat
vaak om de tweede verdiener in een gezin. De hoofdverdiener verdient
daar dus zoveel dat ze de toeslagengrens voor het kindgebonden budget
allang voorbij zijn, want dat is zo als je modaal verdient of net boven
modaal zit. Voor de tweede verdiener ligt de marginale druk heel vaak
gewoon tussen de 40% en 60%, of zelfs nog lager. De twee groepen — dat
weet u ook — waarvoor de marginale druk heel hoog is, zijn de
alleenverdieners, vaak mannen, die fulltime werken. De overprikkeling
waarover de heer Van der Lee het heeft, heeft dan helemaal geen zin,
want die mensen werken al fulltime. Je wilt met toeslagen juist de
gezinnen ondersteunen. Met de andere groep moet je inderdaad aan de
slag, namelijk de parttime werkende alleenstaande ouders op minimumloon.
Bij deze mensen zie je inderdaad dat financiële prikkeling, of hoe je
het verder ook wilt noemen, een heel grote rol speelt, omdat zij in een
snel tempo toeslagen verliezen als ze meer gaan werken, en dan vaak ook
een samenloop hebben met de gemeentelijke regelingen waarover mevrouw
Van Dijk het zojuist had. Maar de vragen die de heer Van der Lee stelt,
zijn heel relevant. Ik had het net al over de formatietafel. Dit zijn
vragen die we met elkaar moeten oplossen, maar waar ook een heel
politieke discussie bij hoort, namelijk of je voor de arbeidskorting of
andere maatregelen kiest. Vandaar ook dat ik in het begin zei: je zult
toeslagen, minimumloon en fiscaliteit, die drie pijlers, bij elkaar op
tafel moeten hebben en dan zul je het gesprek moeten hebben over de
vraag wat je wilt. Hoeveel simpelheid of eenvoud versus gerichtheid wil
je in je regelingen? Werken moet lonen. Wat vind je dat je van mensen
mag verwachten qua een- en tweeverdienersstatus? Dat zijn allemaal
politieke vragen die daarbij aan de orde moeten komen en die een
demissionair kabinet in een augustusmaand niet meer voor z'n rekening
kan nemen, maar die wel opgelost moeten worden in een volgende
formatie.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
De minister vond dat ik te bout was, maar volgens mij heeft ze mijn punt
al onderschreven, namelijk dat er helemaal nog geen fatsoenlijk
wetenschappelijk onderzoek is. Dat is echt problematisch, want wil je in
de formatie een stap verder zetten, dan is het belangrijk om consensus
te bereiken op een aantal punten in plaats van een ideologisch debat te
blijven voeren. Er was consensus over het verhogen van het minimumloon.
Er was geen consensus over het verder verhogen van de arbeidskorting, en
toch is dat de keuze die is gemaakt. Ik heb zelf in het vorige debat
aangegeven dat ik erken dat het voor jonge vrouwen met kinderen echt een
issue is. Ik heb zelf het onderzoek van de Economisch Statistische
Berichten aangehaald. Maar dat kun je op een andere manier oplossen,
door de kinderopvang anders in te richten, gratis te maken. Voor de
groep waarvoor het echt een issue is, doe je wat. Al dat andere is veel
meer een geloof dan dat het echt wetenschappelijk is bewezen. Het had
voor de formatie heel veel uitgemaakt als er gedegen onderzoek zou zijn
geweest en als het kabinet niet al deze keuze had gemaakt om de
arbeidskorting nog maar weer een keer te verhogen in plaats van te
kijken naar de algemene heffingskorting, wat veel meer had gedaan om de
armoede tegen te gaan. Ik snap gewoon niet waarom die keuze is
gemaakt.
Minister Van Gennip:
Ik noemde net al even het CPB-onderzoek. Ik noemde ook de onderzoeken
die wij uitgezet hebben en die in de tweede helft van 2024 naar de Kamer
komen en ...
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Maar als de formatie is afgerond …
De voorzitter:
Meneer Van der Lee, de minister is aan het woord.
Minister Van Gennip:
Wat volgens mij belangrijk is — dat weet de heer Van der Lee misschien
wel van de momenten dat hij in de commissie van Sociale Zaken waarnam
voor een van zijn collega's — is dat er een aantal deelonderzoeken in
sectoren zijn die laten zien waarom mensen er wel of niet voor kiezen om
meer uren te gaan werken, met name de jonge ouders, want daar gaat het
hier vaak over. Je ziet bijvoorbeeld in de zorg dat de roosters in de
weg staan als mensen meer uren willen werken. We hebben allerlei
initiatieven, onder andere Het Potentieel Pakken, om ervoor te zorgen
dat mensen die die uren willen maken, dat met een ander rooster en met
een andere grip op het werk kunnen doen. Uit een onderzoek met OCW
blijkt dat een aantal onderwijzers en onderwijzeressen niet kiezen voor
een derde of vierde dag werken omdat ze dan niet alleen geconfronteerd
worden met de marginale druk, die overigens best meevalt als ze de
tweede verdiener zijn, maar ook met hogere kosten voor de kinderopvang,
zoals de heer Van der Lee zegt. Uit al die onderzoeken blijken dus
drijfveren waarom mensen bepaalde stappen wel of niet zetten. Die kun je
allemaal gebruiken in je beleid.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik sluit me aan bij collega Van der Lee. Ik ben blij met zijn scherpe
insteek, want deze discussie is niet nieuw, maar heeft inmiddels een
baard van zo'n negen of tien jaar. Ik vind het ongelofelijk. De minister
antwoordt en aan het eind zegt ze dat dit een politieke keuze is, maar
eerst is haar antwoord doorspekt met technocratie. Daar heb ik dan echt
de vraag bij wat ze er zelf van vindt. In 2014 introduceerde het CPB het
model Micsim. Daar hebben een aantal politieke besluitvormers,
ambtenaren, politieke partijen vol op ingezet. Ze hebben die molen
aangezet en daardoor zijn we nu eigenlijk in de aap gelogeerd. In plaats
van belastingtarieven te verlagen zijn we heffingskortingen gaan
verhogen. Die hadden we daarvoor, in 2013, 2014, inkomensafhankelijk
gemaakt: de IACK, de arbeidskorting, de AHK als koopkrachtmaatregel. Die
zijn we gigantisch gaan aanslingeren. Ieder jaar hoger, hoger, hoger,
met modelmatig inderdaad een arbeidsparticipatie-effect, de extensieve
marge. Er werd vol ingezet op de arbeidsparticipatiebeslissing en dat
dat ergens in het inkomensgebouw leidde tot een hoge marginale druk,
maakte eventjes helemaal niks uit. Al een paar jaar bediscussiëren we
dit met elkaar. Al een paar jaar onderkennen we, zowel het kabinet als
een deel van de Kamer, dit probleem. We hebben de vorige keer
gememoreerd dat de staatssecretaris vorige jaren nog uit en te na heeft
gezegd: we zijn wel klaar met de arbeidskorting verhogen. Daarom hebben
collega Inge van Dijk en ik ook een amendement ingediend om de extra
verhoging die nu in het Belastingplan zit, terug te draaien en het
gewoon in het tarief van de inkomstenbelasting te stoppen. Al in 2018,
dus binnen vier jaar nadat ze dat nieuwe model Micsim hebben
geïntroduceerd, heeft het CPB al een studie gepresenteerd over
eenverdieners onder druk met uitspraken zoals dat de grenzen van de
doelmatigheid werden verkend. Dat was in 2018, vijf jaar geleden, en we
gaan maar door met het verhogen van de heffingskortingen. Dat is een
totaal doodlopende weg, niet alleen vanuit rechtvaardigheid, omdat
gelijke gevallen qua huishoudinkomen totaal ongelijk worden behandeld
door de politiek en door dit kabinet, maar ook omdat het gewoon niet
meer is uit te leggen. Als ik tegen mevrouw Van Gennip zeg "u krijgt
€100 salarisverhoging volgende maand", heeft zij meer dan een dag nodig
om uit te rekenen wat zij daarvan overhoudt. Ik vind het gewoon
ongelofelijk dat dit bijna als technocratisch gegeven wordt neergelegd,
terwijl dit al tien jaar lang het meest ideologische issue is. Eigenlijk
zitten wij erbij en kijken wij ernaar. Wat víndt de minister hier nou
van? Moeten we niet eens stoppen? In die zin sluit ik me helemaal aan
bij de cri du coeur van collega Van der Lee.
Minister Van Gennip:
Volgens mij heb ik juist aangegeven dat je het in combinatie moet zien:
de toeslagen, de fiscaliteit en het minimumloon. Ik heb ook aangegeven
dat de toeslagen wat mij betreft veel minder complex moeten en ook veel
minder moeten. Als u bij de Sociale Zakendiscussies was geweest, had u
de kerstboom van Palland helemaal voor u kunnen zien, waaraan we elke
keer weer — we komen dadelijk op één van de regelingen — een nieuwe
kerstbal hangen omdat er een speciale groep is waarvan we zeggen: daar
gebeuren dingen die we niet oké vinden. Dan proberen we dat op te lossen
door weer een aparte regeling. Dat gebeurt voortdurend en we zijn er
allemaal bij, kabinet en Kamer, om het steeds complexer te maken. Mijn
grote oproep net was: leg het op de formatietafel. Dat moeten dan alle
drie de pijlers zijn: toeslagen, fiscaliteit en minimumloon. Heb dan de
oprechte discussie tussen gerichtheid en 's Rijks financiën, want hoe
minder gericht, hoe duurder het wordt of hoe kleiner de groep die je
bereikt. Dat moet je dan ook durven erkennen: dat je dan niet meer voor
elke groep iets speciaals en iets aparts kunt doen. Daar moeten we dan
ook met z'n allen terughoudender in durven te zijn. Fiscaliteit, dat
voor mijn collega Van Rij is, speelt hier een grote rol. Ja inderdaad,
de laatste jaren zijn er allerlei kortingen en heffingen verhoogd —-
collega Van Rij kan daar veel beter op ingaan — maar wederom door
kabinet en Kamer samen. Ik denk dat we nu met elkaar de moed moeten
hebben om dit in de volgende formatie voor elkaar te krijgen. Dit
kabinet is ermee begonnen, onder andere met de kinderopvangtoeslag. Het
voorstel om de kinderopvang bijna gratis te maken staat helemaal klaar
voor besluitvorming door het volgende kabinet. Als we er nog een paar
maanden langer hadden gezeten, hadden we het besluit genomen. Het lag
klaar in augustus. Ja, dat is een van de regrets die ik heb nu we niet
zijn doorgegaan.
De voorzitter:
Laat u zich vooral niet afleiden door roepende Kamerleden.
Minister Van Gennip:
Het tweede is — ik zei het net al — dat we een aantal trajecten hebben
lopen. Het traject "toekomst toeslagen" is het grote traject waarin alle
toekomstverkenningen worden bekeken, onder leiding van staatssecretaris
De Vries, om te zorgen dat we uiteindelijk af kunnen van al die
toeslagen of ze kunnen afbouwen. Ik heb in het begin ook aangegeven dat
ik, als ik de keuze had gehad en als wij een missionair kabinet waren
geweest, misschien andere keuzes had gemaakt dan de toeslagen. Maar als
demissionair kabinet, op 1 augustus, kies je voor een gerichte maatregel
die doet waartoe de Kamer opdracht heeft gegeven en wat wij zelf ook
heel belangrijk vonden: de armoede tegengaan. Daar hebben we voor
gekozen. Overigens is daar helemaal niks technocratisch aan. Dat gaat
over mensen in dit land die het heel erg hard nodig hebben.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, kortere interrupties. We hebben vorige week een hele dag
besteed aan uw politieke en ideologische visie. Het is goed om dat hier
nog te wisselen en om uit te dagen, maar dan wel kort en krachtig
alstublieft.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik neem deze minister helemaal niets kwalijk. Die toeslagen, dat snap
ik. Er is een afweging tussen efficiëntie en effectiviteit en hoeveel
euro's je nodig hebt om iets te doen aan armoede of kinderarmoede. Ik
begrijp op zichzelf dat daar de toeslagenroute werd gekozen. Mijn punt
was een ander: de technocratie inzake de arbeidsparticipatie. De
minister zette nog eens helemaal uiteen wat er in 2013 en 2014 is
opgeschreven over hoe prikkelbaar Nederlanders zijn en welke groep. Die
studie van het CPB heb ik vorige week nog aangehaald. Die manier van
kijken heeft in een paar jaar tijd tot een volstrekt scheefgegroeide
inkomstenbelasting geleid. Daarover klonk inderdaad wat frustratie bij
mij door, omdat het jarenlang een terrein was vol ideologische
blokkades. We weten namelijk al jarenlang wat we daaraan moeten doen,
namelijk: weg met die kerstboom, weg met de inkomensafhankelijke,
onzichtbare maatregelen onder de motorkap van de inkomstenbelasting, en
naar een veel simpeler en eenvoudiger stelsel. Dat is waar de
ChristenUnie voor staat. Ik ben blij te constateren dat steeds meer
partijen in de Kamer inzien dat dit, waar we nu al jaren mee bezig zijn,
gewoon een doodlopende weg is.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dus even als interruptie naar de minister: het ging niet zozeer om wat
er is gedaan door het kabinet in de zin van armoedeondersteuning en
toeslagen; het ging echt over de uiteenzetting van de minister over
arbeidsparticipatie en de modelmatige benadering. Dat heb ik benoemd.
Laten we ons niet langer gevangen laten houden door dit soort
technocratie. Het gaat om een werkbaar en eenvoudig stelsel, waarbij je
aan het eind van de maand wat overhoudt van je uren.
Minister Van Gennip:
Ik zit nu bijna twee jaar op deze positie en volgens mij heeft u mij
elke keer over de toeslagen kunnen horen en heeft u ook mijn frustratie
kunnen horen over hoe ingewikkeld het is. Ik heb hier in de commissie
voor Sociale Zaken vorig jaar na dat grote koopkrachtpakket ook uitleg
gegeven over hoe het beleidsmatig complex is, laat staan voor
individuele burgers die het moeten aanvragen.
Dan over arbeidsparticipatie. Met name het aantal vrouwen dat werkt, is
in Nederland heel erg hoog. Ze werken alleen bijna allemaal parttime.
Ook ongeveer een kwart van de mannen werkt parttime; ik dacht dat dat
20% à 22% was. We moeten dus ook, zeker in deze arbeidsmarktkrapte, met
elkaar de discussie voeren over wat wij vinden dat we van mensen kunnen
verwachten. Het SCP heeft vorig jaar het rapport Eens deeltijd, altijd
deeltijd uitgebracht. Kun je van mensen verwachten dat ze weer meer uren
gaan maken als de kinderen wat ouder zijn? Dat staat bijvoorbeeld in dat
rapport. We zijn dit voorjaar een campagne begonnen om mensen uit te
nodigen om het gesprek op de werkvloer te hebben als ze meer uren willen
maken.
We zien steeds terug dat grip op werk, dus je eigen uren en roosters
kunnen kiezen, een enorm grote drijfveer is. Dat heeft dus niet zozeer
met financiële prikkels te maken. Uit al die thuiszorgonderzoeken blijkt
dus dat met name vrouwen met jonge kinderen graag tussen 9.00 uur en
12.00 uur willen werken, en niet tussen 7.00 uur en 9.00 uur 's morgens.
Het is een simpel voorbeeld, maar op het moment dat je dat als
thuiszorgorganisatie kunt veranderen, willen mensen er zo een dag meer
bijwerken, omdat ze dan bij mensen thuis langsgaan tussen 9.00 uur en
12.00 uur, en niet allemaal vroeg in de ochtend.
Zo zijn er heel veel dingen die gewoon op de werkvloer moeten veranderen
om te zorgen dat mensen meer uren gaan werken. Financiële prikkels zijn
één deel van het verhaal, vandaar dat we ook een WerkUrenBerekenaar
hebben en alle campagnes. Maar grip op werk, dus je eigen roosters
kunnen kiezen, is een hele andere grote factor. De derde factor is
gewoon de discussie in Nederland over wat de rolverdeling thuis is als
je kleine kinderen hebt. Of dat een anderhalfmodel, een tweemodel, met
twee ouders die werken, of een éénmodel is, is wel een politieke
discussie. Dat is overigens ook gewoon een discussie in alle sociale
cirkels. Iedereen zit daarbij zo'n beetje in z'n eigen bubbel, zie ik zo
nu en dan.
De voorzitter:
Ik vind dit zelf een superinteressant onderwerp, maar het is vooral SZW.
Het raakt wel aan de koopkracht, maar volgens mij hebben we wel een
beetje de randen van het onderwerp belicht. We hebben het vandaag over
het Belastingplan, dus ik ga jullie af en toe een beetje terugbrengen
naar waar we zaten. De heer Eppink is aan de beurt voor zijn
interruptie.
De heer Eppink (BBB):
Ik had die vraag neergelegd bij de minister omdat ik gewoon benieuwd was
over hoeveel mensen het gaat. We spreken namelijk over een krapte op de
arbeidsmarkt die eigenlijk van eigen makelij is, waarbij we via allerlei
methoden cureren aan symptomen. Ik zal gewoon een vraag stellen, want er
is al veel over gezegd. Ik ben erg benieuwd over hoeveel mensen het nu
gaat, want bij heel veel categorieën die de minister opsomt, is "het
werken loont niet" een belangrijk factor. Dat is een van de drijvende
factoren: ik ga wat meer werken, maar ik heb er eigenlijk niks aan, dus
waarom zou ik dat doen? Dat geldt zeker voor mensen met jonge kinderen
wat betreft de bso — ik heb daar zelf ervaring mee — en alle klachten
die ik daarover hoor. Ik zou dus willen vragen of de minister de
statistieken die zij heeft nog eens wil bekijken door de lens van
"werken loont niet". Ik vind het namelijk jammer dat die categorie eruit
is gelaten, want dat is nou precies waar het om gaat. Dat laat precies
zien waar het probleem zit. Het is kennelijk niet geoorloofd geweest bij
het CBS om te zeggen "laten we dat eens doen", want door die lens moet
je kijken als je de arbeidsmarkt weer in orde wilt krijgen.
Minister Van Gennip:
Volgens mij noemde ik zojuist het programma Economische veerkracht van
vrouwen. Daarin zit een onderzoek naar hoe vrouwen zonder werk en zonder
uitkering aan het werk zouden willen gaan. Dat onderzoek is eind volgend
jaar klaar. U hebt ook al eerder de SCP-monitor ontvangen waar ik net
even naar verwees. Daarin staat hoeveel vrouwen en hoeveel mannen meer
willen werken of minder willen werken en hoeveel uren ze werken over het
verloop van de jaren heen. Je ziet dat dat elk jaar een beetje stijgt.
We hebben ook het DNB-onderzoek naar voorwaarden om meer te werken. Net
ging de vraag over überhaupt gaan werken, maar dit onderzoek ging over
meer werken en komt uit 2023, dus dit jaar. Wat moet er gebeuren om meer
uren te gaan werken? De grootste reden is een betere beloning. Die komt
uit het DNB-onderzoek over meer uren werken. Dat is nog iets anders dan
überhaupt gaan werken. Daar zit ook bij "leuk en uitdagend werk". Dat is
de nummer drie. Nummer twee is "huishoudinkomen". "Minder zorg voor
kinderen" is de vijfde. "Betere aansluiting van werktijden op privé" is
de derde. Zo ziet u: het is een combinatie van financiële redenen en
praktische redenen zoals zorg voor kinderen en aansluiting werk-privé.
Ik neem aan dat u dit DNB-onderzoek uit 2023 ook hebt ontvangen als
commissie voor Financiën, maar anders kunnen we ongetwijfeld zorgen dat
u het krijgt. U kunt het ongetwijfeld bij uw collega's van de commissie
voor SZW krijgen, maar anders kunnen wij het u ook sturen.
Voorzitter. Ik denk dat ik door mijn koopkrachtvragen …
De voorzitter:
Dat zouden we allemaal graag willen, maar er zijn toch nog een paar
Kamerleden met vragen, onder anderen meneer Omtzigt.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik pak toch even dat punt dat mijn collega's van GroenLinks en de
ChristenUnie noemden. Ik sta er nog steeds versteld van dat de regering
alleen praat over prikkels en mensen prikkelen. Belasting is als eerste
bedoeld om inkomsten binnen te halen. We moeten gewoon de wegen
financieren, de scholen betalen, het leger in stand houden. Daar hebben
we politieke keuzes te maken. Die belasting moet gewoon binnengehaald
worden en een gedeelte moet op arbeid. Hoe vervelend het ook allemaal
is, maar daar moeten we gewoon belasting op heffen. Nu lijkt het erop
dat belastingheffing alleen een prikkel is. Wat mij vooral trof, en ik
zou daar graag een reflectie van de minister op hebben, is dat zij aan
de ene kant zegt dat het inderdaad klopt dat er bij alleenverdieners
weinig meer te prikkelen is en dat we het via toeslagen moeten oplossen.
Ja, als je marginale druk 90% is, dan moet je de toeslagen erbij
trekken. Elke normale oplossing zou zijn om de marginale druk voor die
mensen eens iets naar beneden te brengen. Als ze daar iets meer van
overhouden, dan hebben we minder dingen aan de andere kant nodig. Is de
regering bereid — ik weet dat het de komende drie dagen niet meer gaat
lukken, want daarna stemmen we over het Belastingplan — om voor de
formatie een voorstel uit te werken waarin die prikkels een stuk naar
beneden gaan?
Voorzitter. Het tweede waar ik graag een reflectie op had gewild, is het
volgende. Ik zeg het melig, maar de collega's van CDA en ChristenUnie
hebben er een goed amendement over ingediend: er is geen enkele persoon
in Nederland die, omdat we de arbeidskorting tussen het tweede en derde
knikpunt nog net met €100 verhogen, denkt "nu ga ik extra werken". Er is
in dit land niemand meer die begrijpt wat hij ervan overhoudt. Is de
regering bereid om iets op tafel te leggen dat in die twee richtingen
gaat? Als niemand het belastingstelsel meer begrijpt — zelfs de minister
versprak zich net; maar dat doen wij hier ook, hè, dus dat is geen
verwijt naar de minister — dan hebben we toch geen stelsel dat
werkt?
Graag op die twee punten een reflectie.
Minister Van Gennip:
Volgens mij heb ik die reflectie zojuist gegeven, maar ik wil het best
opnieuw doen. Ik ben het met de heer Omtzigt eens dat je belasting heft
om de scholen, de zorg en de politie et cetera te kunnen betalen. De
discussie over prikkels werd hier in de Kamer gelanceerd omdat
natuurlijk de vraag naar boven komt: "Hoe komt het dat mensen die niet
werken, niet gaan werken of dat mensen die twee of drie dagen werken,
niet meer uren gaan werken? Wat is daar aan de hand?" Voor sommige
groepen is de hoge marginale druk een reden. Voor een heleboel groepen
is dat feitelijk niet een hele hoge marginale druk, maar spelen er
andere redenen, of je dat nou "prikkels" noemt of niet. De zorg voor
jonge kinderen, het aansluiten van de werktijden op privé, grip op werk
kunnen krijgen: dat zijn allemaal redenen die nu meespelen voor mensen
en die je dus ook in je overweging moet meenemen. Volgens mij is wat de
heer Omtzigt vraagt, precies waar we het net over hadden. Wat ga je
uiteindelijk … Kijk, als er nu een missionair kabinet zou zijn, zou ik
zeggen: ik ga met mijn collega's tot een visie komen. Daar moet je wel
even de tijd voor nemen; dat moet een zorgvuldig traject zijn met daarin
verschillende stappen over de balans tussen toeslagen, fiscaliteit en
minimumloon. Wij zijn demissionair. Het is dus aan de formatietafel om
die discussie te voeren. Ik heb er een heleboel persoonlijke
overwegingen over; die wil ik u ongetwijfeld graag op een avond
meegeven. U gaat er fiches over krijgen, mocht u of iemand anders gaan
formeren. Is er geen sprake van fiches?
De voorzitter:
Gaat u door.
Minister Van Gennip:
Dan geen fiches, wat u wilt. Maar, even heel erg belangrijk, u gaat de
komende maanden een aantal van die rapporten krijgen. Denk aan het
traject toeslagen en het bouwstenenrapport van collega Van Rij. Denk ook
aan het rapport over de vraag of we de kindregelingen kunnen
samenvoegen, een traject onder mijn verantwoordelijkheid. De herziening
van het kinderopvangstelsel ligt voor u klaar. De brief daarover hebt u
half september gekregen, met alle opties die we hebben uitgewerkt en
zover als we waren gekomen. Daar kunt u zo mee aan de slag in een
volgende formatie. Er liggen dus ontzettend veel stukken klaar die u óf
al hebt gekregen óf voor het einde van het jaar gaat krijgen. Die kunnen
allemaal meegenomen worden.
De voorzitter:
Meneer Omtzigt, in tweede instantie?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik blijf gewoon zitten met totaal overprikkelde burgers. Die burgers
kunnen zelf niet meer begrijpen waar de prikkels zitten. En wij als
politici begrijpen niet waar ze zitten. En dan nog verhoogt het kabinet
de arbeidskorting met 10%; er gaat dan nog een stukje bovenop. Als we
dus allemaal vinden dat die prikkels naar beneden moeten en dat dat niet
in één jaar kan, maar dat dat inderdaad een pad is, dan heeft de
minister volledig gelijk. Je kunt niet in één keer dat hele stelsel op
de kop gooien. Mijn punt is: stop dan met nog harder te prikkelen als je
vindt dat er te hard geprikkeld wordt. Daar doe ik ook één voorstel
voor. Dat voorstel is om de energiebelasting eens een stukje te gaan
verlagen. De energiebelasting wordt verhoogd naar ongeveer €0,70 per
kuub, inclusief btw. Daarmee komt het tarief, nu de prijzen iets
stijgen, waarschijnlijk het komend jaar boven het prijsplafond uit. Dat
is voor mensen niet meer te betalen. Samen met de SGP, de ChristenUnie
en de SP stel ik voor om de btw op hotels en vakantieparken te verhogen
— ik zeg rustig waar ik het van betaal — om daarmee het tarief in
anderhalf jaar tijd effectief ongeveer €0,20 te verlagen. Zo blijft
energie betaalbaar. Dat gebeurt niet met prikkels; dat is omdat mensen
hun verwarming niet kunnen uitzetten. Wat vindt de regering daarvan? Je
betaalt nu meer dan de helft belasting over je energierekening. Vindt de
regering het zinnig dat we zeggen: die energiekosten kunnen wel wat naar
beneden omdat mensen hun kachel niet kunnen aansteken? Dan moeten we
maar de optie kiezen dat de hotelbranche onder het hoge btw-tarief gaat
vallen, omdat dat eigenlijk toch een luxegoed is.
De voorzitter:
Heeft u toevallig voor de kijkers thuis het nummer van dat amendement?
Nee? Ik kijk het zo na. De reactie van de minister.
Minister Van Gennip:
De vraag over de energiebelasting wordt beantwoord door de
staatssecretaris; die komt dus dadelijk aan de beurt. Vanuit
koopkrachtperspectief zie ik natuurlijk ook wat die energiebelasting
doet. Ik laat de discussie aan de staatssecretaris, voordat ik voor mijn
beurt spreek.
De voorzitter:
Daar komen we straks op terug.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dit gaat over de koopkracht. De energiebelasting komt inderdaad aan de
orde in het tweede blokje, over het klimaat. Maar dat is nou juist het
probleem. Voor mij is de energiebelasting niet alleen een
klimaatprobleem. Het begint echt een koopkrachtprobleem te worden voor
de burgers. De energierekening neemt volgend jaar €200 toe in plaats van
af. We dachten allemaal: de prijzen gaan omlaag. Maar de burgers gaan
meer betalen. De prijzen op de energiemarkt hebben niet meer het niveau
van de crisis van aan het begin van de oorlog, totaal niet meer, en dat
is maar goed ook. Toch gaan de burgers meer betalen. Dat komt enkel
omdat in Nederland de energiebelasting verhoogd wordt.
De voorzitter:
Uw vraag is duidelijk.
Minister Van Gennip:
Het belastinggedeelte ligt echt bij de staatssecretaris. Dit is het
blokje koopkracht, dat wij samen doen. De fiscale kant ligt bij de
staatssecretaris. In algemene zin kan ik wel zeggen wat ik net ook al
heb gezegd: wij hebben ons gericht op het tegengaan of keren van de
armoede, en op gezinnen. Dit is waar wij, als demissionair kabinet, ons
koopkrachtpakket op hebben gericht. U hebt als Kamer een aantal
uitspraken gedaan over wat u daar bovenop wilt doen. Daarbij hebben wij
als demissionair kabinet steeds gezegd: als de dekking klopt, is het aan
uw Kamer om dat besluit te nemen. Ik zie het wel terug in de
koopkrachtcijfers. Ik vind wel dat je hierbij naar de gerichtheid moet
kijken. Dit helpt namelijk ook de hogere inkomens en niet alleen de lage
inkomens. Dat lijkt mij een overweging om mee te nemen.
De voorzitter:
Het gaat om het amendement op stuk nr. 41, zeg ik voor de kijkers thuis.
Ik denk dat staatssecretaris Van Rij daar straks nog even op terug kan
komen.
Minister Van Gennip:
Het is allemaal één blok koopkracht.
De voorzitter:
Ik heb überhaupt nog helemaal niet gezegd wanneer de appreciatie van de
amendementen wordt gegeven; daar ga ik even over nadenken. Er zijn nog
meer vingers. Meneer Van Dijck had ook nog een vraag.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik loop al zeventien jaar mee in de Kamer en we hebben het al zeventien
jaar over de marginale druk. Ook de ChristenUnie en het CDA waren er
altijd bij. Zij zaten zelfs aan de knoppen en konden dat veranderen,
maar dat hebben ze niet gedaan. Ik ben blij met het voortschrijdend
inzicht, na zeven jaar ChristenUnie, en dat hier nu een warm pleidooi
wordt gehouden om daar eindelijk iets aan te doen. Ik roep het al
zeventien jaar. Ik vind het jammer — ik heb dat ook gezegd tegen de
staatssecretaris, die een expert is op fiscaal gebied — dat de
staatssecretaris de bouwstenen niet iets eerder heeft aangereikt zodat
we op dit terrein echt stappen konden maken of misschien al hadden
kunnen maken. Maar mijn vraag aan deze minister van Sociale Zaken is
deze. Als ik zo de tabellen van de marginale druk bekijk, dan zie ik dat
je, als je modaal verdient in dit land, netto meer overhoudt dan dat je
bruto krijgt. Dat is natuurlijk raar; je verdient €40.000 en je krijgt
€40.400. Met andere woorden, moeten we niet een stukje dieper gaan
kijken en is Nederland niet gewoon veel te duur geworden? Want kennelijk
kom je met een modaal salaris van €40.000 met een normaal
belastingtarief niet meer rond in dit land. Sterker nog, je moet bijna
met z'n tweeën werken om rond te komen in dit land. Daarom is de PVV
altijd van de btw omlaag en de accijnzen omlaag. Al die belastingen voor
de energierekening, voor de brandstof en voor de boodschappen, die het
kabinet zo nodig moet afromen, betekenen een aanslag op de portemonnee
van de burgers. Vanwege die aanslag moet de overheid toeslagen gaan
geven. Anders komen de burgers niet meer rond. Als we de prijs van het
levensonderhoud in Nederland naar beneden zouden brengen, dan zijn we al
een heel end en hebben we de toeslagen waarschijnlijk ook niet meer
nodig. Waarom gaat de minister daar niet in mee en zit ze alleen maar
aan de knoppen van de toeslagen te draaien? Nee, als wij met het
voorstel komen om de btw op boodschappen op 0% te zetten, wat betekent
dat de prijs van boodschappen 10% naar beneden gaat, dan is dat een
slecht idee.
Minister Van Gennip:
Zoals ik eerder vandaag al zei, willen we per euro die we uitgeven, zo
veel mogelijk voor elkaar krijgen. Daarbij horen hele gerichte
maatregelen. Die 2 miljard die wij uitgeven, is het meest gericht. Die
bereikt het meeste. Want van die 0% btw op de boodschappen profiteren
ook de hogere inkomens, niet alleen de lage. Wij hebben ons juist
gericht op de lage inkomens en op de gezinnen. Dat is één.
Twee. De heer Van Dijck haalt een interessante discussie aan, want dit
gaat inderdaad om gezinnen die ongeveer modaal verdienen. Daar kan de
gemiddelde belastingdruk zomaar maar 4% zijn, dus heel erg laag. Dat
laat zien dat je, als je het minimumloon verdient, ongeveer evenveel
toeslagen krijgt als dat je salaris krijgt. Daarover moeten we die
discussie met elkaar aangaan. Uiteindelijk is voor modale inkomens niet
zozeer de verhoging van het minimumloon relevant maar de verhoging van
de lonen door werkgevers. Ik ben dus ook blij om te zien dat heel veel
werkgevers die oproep hebben gehoord de laatste anderhalf jaar en dat er
in veel cao's duidelijke loonstijgingen te zien zijn. Ik zei het in het
begin ook al: de reële loonstijging loopt nog achter bij de
prijsstijging. De verwachtingen van het CPB zijn wel dat dat de komende
twee jaar ingehaald wordt. Maar je hebt ook gewone loonstijgingen nodig
om het leven te kunnen betalen. Daarom pleitten wij anderhalf jaar
geleden voor het eerst voor loonstijgingen.
De voorzitter:
Heel kort.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Natuurlijk is loonstijging ook goed, maar de overheid, deze minister,
deze staatssecretaris, kunnen ook de belastingen verlagen. Nederland is
kampioen! Wij hebben de duurste energiebelasting op gas. Wij hebben de
duurste brandstofprijs. Wij hebben de duurste huizen. Wij hebben de
duurste overdrachtsbelasting. Wij zijn kampioen in Europa als het gaat
om belastinginning. Ook deze minister kan de hand in eigen boezem steken
en zeggen: misschien moet het een tandje minder met die belastingen,
zodat de mensen wat meer overhouden in de portemonnee. Het is niet
alleen lonen en toeslagen en anderen; het is ook de overheid zelf.
Minister Van Gennip:
Dat is een discussie om met de staatssecretaris te hebben, maar dat gaat
vooral over de gebruiksbelasting, zoals btw en overdrachtsbelasting.
Maar als je de toeslagen optelt bij de inkomstenbelasting, krijg je de
rare situatie dat een modaal inkomen bijvoorbeeld maar 4%, 5% of 6%
belasting betaalt. Als we teruggaan naar de discussie van zojuist, zou
mijn oproep aan de volgende formatie zijn om die complexiteit op tafel
te leggen en daar echt naar een structurele oplossing te gaan. Die
kerstboom van Palland, daar moeten gewoon de kerstballen van af.
De voorzitter:
Meneer Van der Lee, heeft u nog nieuwe vragen over dit onderwerp?
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ja, toch nog even over het koopkrachtpakket. Ruim een jaar geleden
hadden wij een debat met deze minister over de hele hoge inflatie. Toen
heb ik een motie ingediend samen met collega Kathmann om tijdig in kaart
te brengen hoe de koopkracht in '24 op een meer gerichte manier
versterkt kan worden. Die motie had als doel om hier bij de
Voorjaarsnota knopen over door te hakken. Dat is niet gebeurd. Er werden
wel allerlei opties in kaart gebracht, maar er is in de Voorjaarsnota
niets opgenomen over wat we nou gaan doen. Er is ook geen
koopkrachtenvelop in opgenomen. Wat gebeurt er dan in augustus? Het
kabinet maakt in demissionaire staat twee keuzes. Eén: we hebben maar 2
miljard. Waarom maar 2 miljard? Twee: die wordt maar op één manier
ingevuld, waardoor de arbeidskorting toch weer wordt verhoogd. Waarom is
er gekozen voor die 2 miljard, en waarom is de invulling daarvan niet
aan de Kamer voorgelegd? Die 2 miljard kun je op verschillende manieren
inzetten, één meer gericht op de onderkant en één waarbij je ook de
middeninkomens bedient. Daarbinnen had je ook nog opties kunnen maken.
Waarom is de Kamer daar op geen enkele manier in meegenomen? Waarom zijn
we geconfronteerd met een kennelijk uitonderhandelde deal? Daar zijn we
zo ontevreden over dat er nu voor 16 miljard aan amendementen op tafel
ligt, geloof ik. Hoe heeft dat nou zo kunnen gebeuren?
Minister Van Gennip:
Allereerst vind ik 2 miljard wél een significant pakket qua omvang. Het
is niet "maar" 2 miljard; het is echt wel 2 miljard. Het gaat ook om
structurele maatregelen, die elk jaar weer terugkomen. Ten tweede: het
grootste gedeelte van het pakket, 1 miljard, is het kindgebonden budget.
Dat helpt gezinnen met kinderen die tot twee, drie, vier keer modaal
verdienen ook. Sterker nog, als je nu kijkt naar het afbouwpad, zie je
dat je ruim boven een ton nog recht hebt op kindgebonden budget. Dat
helpt dus ook gezinnen met een middeninkomen. En ja, als je geen
kinderen hebt én geen huurtoeslag krijgt én een middeninkomen hebt, dan
krijg je op dit moment geen toeslagen die verhoogd worden. Maar dan heb
je misschien wel een heleboel andere zaken waar je wat aan hebt.
Wat hier volgens mij belangrijk is, is dat de Kamer nog voor de zomer
twee hele duidelijke moties heeft neergelegd. Eén kwam van uw Kamer en
één van de Eerste Kamer. Wij hebben ons verhouden tot die moties. Die
moties hebben we gewoon uitgevoerd. Daarbij was de vraag: zorg ervoor
dat je in de augustusbesluitvorming in ieder geval die armoede keert.
Dat was de strekking van die moties, van zowel die van deze Kamer als
die van de Eerste Kamer. Dat hebben we gewoon gedaan. Daarmee hebben we
een zo gericht mogelijk pakket op tafel gelegd om juist dat te doen. Je
wilt namelijk ook zuinig omgaan met de euro's die je uitgeeft. Het ging
om armoede, lage inkomens en gezinnen. De Commissie sociaal minimum
heeft ook aangegeven dat juist de gezinnen met kinderen vaak in armoede
terecht dreigen te komen en dat dat kindgebonden budget, zeker voor
gezinnen met oudere kinderen, eigenlijk te laag is en hoger moet zijn.
Dat advies hebben wij opgevolgd. Dat zijn allemaal adviezen die u ook
hebt gekregen. We hebben de moties van uw Kamer en de Eerste Kamer dus
gewoon uitgevoerd.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ja, maar wel met een al heel erg ingevuld pakket. Mijn vraag was waarom
niet iets meer de dialoog met de Kamer is gezocht. Beide Kamers gaven
aan dat jullie niet hoefden te denken: we zijn demissionair, dus we doen
helemaal niets aan armoede. Maar er had toch veel meer dialoog met de
Kamer plaats kunnen vinden als er een keuzemenu was voorgelegd, of
misschien maar twee opties? Waarom is daar niet voor gekozen, juist met
een demissionaire status?
Minister Van Gennip:
Volgens mij hebben we juist de moties uitgevoerd die u voor de zomer
heeft neergelegd. Dan is het onze verantwoordelijkheid als kabinet om te
kijken waar die euro het meest effectief kan worden uitgegeven en op
welke manier het, als je naar alle koopkrachtplaatjes kijkt, bij elkaar
past, zodat je de ene groep en de andere groep helpt. Maar we hebben er
ook voor gekozen om dat koopkrachtbeeld zo evenwichtig mogelijk te
maken. Zonder maatregelen zou het namelijk echt onevenwichtig geweest
zijn. Wij hebben ervoor gekozen om dat koopkrachtbeeld veel
evenwichtiger te maken, zodat bijna iedereen erop vooruitgaat. Dat was
ook onze inzet, en ook dat hebben we gedaan.
De voorzitter:
Meneer Alkaya, u heeft nog een nieuwe vraag?
De heer Alkaya (SP):
Zeker. Dit onderwerp is het belangrijkste van vandaag, denk ik. Die
motie uit de Tweede Kamer was van de SP en BBB. Ik zat er destijds bij,
dus ik weet het heel goed. Die motie vroeg natuurlijk niet om heel
gericht iets te gaan doen. Deelt de minister de mening — die vraag stel
ik in alle openheid — dat als je inderdaad als randvoorwaarde neemt dat
het zo gericht mogelijk moet zijn, je er ook niet aan ontkomt om met
toeslagen te werken?
Minister Van Gennip:
Dit is echt een discussie die we ook meerdere malen in de commissie
Sociale Zaken gevoerd hebben. Ik wil die hier graag nog een keer voeren.
We hebben die net ook gevoerd. Als je gericht te werk wil gaan, kom je
bij toeslagen uit op het moment dat je geen structurele herziening doet
van het hele toeslagenstelsel, het fiscale stelsel en het minimumloon.
Als je die drie zaken wel aanpakt, kun je andere keuzes maken. Maar dat
kan een demissionair kabinet niet in één maand. Een missionair kabinet
kan het ook niet in één zomer. Je hebt daar echt een aantal stappen en
een aantal jaren voor nodig. Daar is ook dat toekomsttraject van
staatssecretaris De Vries voor. U wordt daar over een paar maanden — ik
weet niet precies de planning uit mijn hoofd — over geïnformeerd, zodat
u dat, als u dat zou willen, ook mee kunt nemen aan de
formatietafel.
De heer Alkaya (SP):
Tot slot, van mijn kant. Dat snap ik wel, maar die moties vroegen niet
om het heel gericht te doen. De minister geeft heel onschuldig aan: wij
hebben alleen maar die motie van de Kamer uitgevoerd. Maar wij geven
hier als fracties aan: "Er komen verkiezingen aan. In veel van de
verkiezingsprogramma's staan andere oplossingen. Er was best met ons te
praten geweest over andere oplossingen, die wat minder gericht waren
geweest, maar niet het probleem van die toeslagen hadden verergerd." De
minister moet dus niet doen alsof "het heel gericht doen" dat
armoedeprobleem oplost en alsof dat van de Tweede Kamer komt. Dat stond
helemaal niet in de motie.
Minister Van Gennip:
De discussie over gerichtheid versus ongerichtheid en over hoe
belangrijk het is om maatregelen gericht uit te voeren, heb ik zo
ongeveer elke keer met de commissie Sociale Zaken gevoerd.
De voorzitter:
Dit is het antwoord van de minister. Ze zei net dat ze aan het eind van
het stukje over koopkracht was. Klopt dat? Heb ik dat goed begrepen?
Betekent dit dat ik nu het woord ga geven aan staatssecretaris Van Rij,
of had u nog een punt?
Minister Van Gennip:
Ik heb nog een tweede kopje: gezinnen.
De voorzitter:
O ja, dat was het: gezinnen. Gaat u verder.
Minister Van Gennip:
Voorzitter. Ik heb al vaak benoemd hoe belangrijk het gezin is. Voor mij
is dat een gezin in alle verschijningsvormen: een samengesteld gezin,
een regenbooggezin of een éénoudergezin. De grondgedachte daarbij is dat
het gezin het startpunt van je leven is. In het gezin begin je jezelf op
jonge leeftijd te ontwikkelen. Daar leer je om dingen samen te doen en
om het gesprek met elkaar aan te gaan. Met tienerkinderen was het
overigens weer een interessant weekend wat dat betreft, maar goed. Het
is daarbij wel essentieel dat gezinnen rond kunnen komen. Er moet genoeg
geld zijn om die noodzakelijke uitgaven te doen. Het gaat dan dus ook
over middeninkomens.
Het is ook belangrijk om zicht te hebben op welke kosten gezinnen
hebben. Voor de laagste inkomens hebben we een inschatting van het CPB
en het SCP op basis van het "niet veel, maar toereikend"-criterium. Dat
inzicht hebben we ook benut bij het koopkrachtpakket. Dat inzicht heeft
de Commissie sociaal minimum benut. Zoals een aantal van u weet, komt er
een gezinsonderzoek om dit ook in beeld te krijgen voor middeninkomens.
Dat komt er naar aanleiding van vragen van mevrouw Palland en de heer
Stoffer en naar aanleiding van een motie. We willen dit juist ook voor
middeninkomens uitzoeken. We kijken nu natuurlijk naar de inkomstenkant,
maar we moeten ook naar de uitgavenkant kijken: hoe kom je als gezin
rond?
We verhogen komend jaar het kindgebonden budget. Dat gaat ook over
gezinnen met oudere kinderen, want de kosten van kinderen nemen over het
algemeen toe met de leeftijd. We gaan ook de afbouwgrens voor paren
verlagen. U heeft in de schriftelijke antwoorden kunnen lezen wat het
doet als je dat punt niet verlegt. Dan zijn het de echt hele hoge
inkomens die er nog recht op hebben. Als je voor een steilere afbouw
kiest, krijg je een doorkruising van de lijnen, waardoor sommige
gezinnen er in 2024 minder van zouden krijgen dan in 2023.
Kort nog een aantal punten. De heer Grinwis vroeg naar de effecten van
de verlaging van de afbouwgrens op de marginale druk. Ik zei net al:
door de intensivering van de laatste jaren hebben inmiddels ook hogere
en veel hogere inkomens recht op dat kindgebonden budget. Zonder de
verlaging van de afbouwgrens voor paren zouden nog hogere inkomens
kindgebonden budget ontvangen. We kiezen er daarom voor om dit vooral
terecht te laten komen bij gezinnen met meerdere kinderen en met oudere
kinderen. Dat betekent wel dat een paar met twee kinderen jonger dan 12
jaar met een gezamenlijk inkomen van een ton, dus €100.000, volgend jaar
nog recht heeft op kindgebonden budget. Zonder verandering van het
afbouwpad was dit €110.000 geweest. Bij vier kinderen loopt dat op tot
een inkomen van meer dan twee ton. Zonder verandering van het afbouwpad
zou dat €210.000 geweest zijn. U moet zich wel realiseren wat wij
inmiddels met het kindgebonden budget doen. Het zijn weliswaar nog
kleine bedragen, want die lijn loopt af, maar het is wel zo.
De heer Grinwis vroeg ook naar de overlap met de afbouw van de
huurtoeslag. Ja, de samenloop van de afbouwpaden kan zorgen voor een
hoge marginale druk; dat is ook precies waar u allemaal op gewezen hebt.
Daarbij gaat de marginale druk wel vaak gepaard met een hele lage
gemiddelde druk; ik kijk even naar de heer Tony van Dijck, die dat net
zei. De alleenverdiener met een modaal inkomen kan een marginale druk
hebben die hoger is dan 90% en een gemiddelde druk van bijvoorbeeld 5%.
We zien ook vaak dat de marginale druk bij de minstverdienende partners
relatief laag is. Dat komt ook weer door de fameuze arbeidskorting waar
u het net over had, ook als de marginale druk van de meestverdienende
partner hoger is.
Dan vroegen de heer Stoffer en de heer Omtzigt naar alternatieven om de
marginale druk te verlagen. Wat kunnen we doen? We zouden de bedragen
per kind en voor oudere kinderen kunnen verlagen, maar dat willen we nou
juist niet. We wilden die juist verhogen, omdat we ons willen richten op
gezinnen. Een andere manier is het steiler afbouwen van het kindgebonden
budget. Dat hebt u ook in de schriftelijke vragen kunnen lezen. Dan
krijgt een grotere groep te maken met een hoge marginale druk. Die groep
stijgt dan van 70.000 naar 775.000 gezinnen. Dat is dus meer dan tien
keer zoveel. De marginale druk stijgt dan met 2,6%. Dat lijkt mij gewoon
onwenselijk, want dan krijgt een heel groot aantal huishoudens te maken
met een steilere marginale druk. Dat zou er bovendien toe leiden dat een
deel van de huishoudens in 2024 minder kindgebonden budget ontvangt dan
in 2023. U ziet dat die lijnen elkaar dan kruisen. Dat kunt u allemaal
in de plaatjes terugzien. Het vraagstuk rond marginale druk is gewoon
niet eenvoudig; we hebben het daar zonet al over gehad. Het vergt echt
een analyse van het hele inkomensstelsel in relatie tot minimumloon en
fiscaliteit.
De heer Stoffer en de heer Grinwis vroegen allebei hoe het kabinet
aankijkt tegen een amendement om de verlaging van het afbouwpunt te
repareren. Ik heb dat amendement volgens mij nog niet gezien, maar ik
gaf u alvast wat redenen. Ik kan u alvast meegeven dat dat natuurlijk
een aantal nadelen heeft. Eén: veel hogere inkomens hebben er dan ook
recht op. Twee: als je 'm steiler afbouwt, krijgen tien keer zoveel
gezinnen met een steilere marginale druk te maken, en krijgt een aantal
gezinnen volgend jaar minder dan dit jaar. Als je dus even steil
afbouwt, heb je meer huishoudens met hogere inkomens die kindgebonden
budget gaan ontvangen. Daar is geen directe aanleiding toe als je meer
dan een ton of twee ton verdient bij vier kinderen. Of je moet steiler
gaan afbouwen, maar dan verhoog je dus weer de marginale druk voor
700.000 gezinnen.
Voorzitter. Dan waren er nog een paar korte vragen over de
kinderopvang.
De voorzitter:
Voordat u daartoe overgaat, heeft meneer Grinwis nog wel een
interruptie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank aan de minister. Ik denk zelf dat die interferentie van al die
afbouwpaden die er nu is, een groter probleem is dan je krijgt als je de
marginale druk verderop in het inkomensgebouw zou leggen. De
interferentie met andere afbouwpaden is dan namelijk gewoon wat
geringer. Maar dat is een politiek oordeel. Mijn vraag is de volgende.
Er is nu gekozen voor het spoor van het alsmaar verhogen van het
kindgebonden budget, wat inmiddels leidt tot de mogelijkheid tot
ondersteuning bij een inkomen boven de €200.000 met vier kinderen. Wat
vindt de minister ervan om hier het idee van inkomensafhankelijke
ondersteuning van gezinnen los te laten en het gewoon te doen via het
spoor van de kinderbijslag, en dat deels terug te halen via een iets
hoger ib-tarief voor de hoge inkomens? Want uiteindelijk zijn wij nu
gigantisch aan het rondpompen, met ook steeds grotere risico's op
niet-gebruik. Dan kun je zeggen dat dit grotendeels zal plaatsvinden bij
gezinnen die het misschien zónder ook wel redden, maar zo werkt het
systeem niet. We hebben nou eenmaal een kindgebonden budget, en mensen
met een inkomen van €80.000 of €90.000 hebben daar ook recht op. Alleen
weten heel veel gezinnen het niet. Mijn voorspelling is dus dat het
niet-gebruik gigantisch gaat toenemen, ondanks alle inspanningen. Ik
vind dat de afruil in al die afwegingen zo langzamerhand misschien wel
tot de conclusie moet leiden om het dan maar te doen via de
kinderbijslag en een iets hoger ib-tarief voor de hogere inkomens. Hoe
kijkt de minister daartegen aan?
De voorzitter:
Uw vraag is helder. De minister.
Minister Van Gennip:
Allereerst zeg ik nog dat er wel een vermogenstoets geldt voor het
kindgebonden budget. Tot een inkomen van €200.000 moet je vermogen wel
onder de €170.000 liggen. Dat is nog steeds best veel vermogen. Dan de
afruil tussen kinderbijslag en de Wet op het kindgebonden budget. Ik ben
bezig met een onderzoek, een analyse, naar het samenvoegen van de
kindregelingen. Dat krijgt u aan het eind van dit jaar of begin volgend
jaar. Dat doe ik juist ook om te kijken naar die samenloop van de
maatregelen: moet je niet bijvoorbeeld inderdaad een afruil doen met de
ib? We kijken hoe we dit het beste vorm kunnen geven. Er komen dan
verschillende opties op tafel, waar de formatietafel profijt van kan
hebben. We zijn immers demissionair. De afruil tussen ib en kindgebonden
budget is precies de discussie waar ik het aan het begin van dit debat
over had. Je moet dit bij elkaar bekijken. De Wet op het kindgebonden
budget gaat inmiddels over bedragen van €20.000 die we aan gezinnen
geven. Dat bouwt wel af, maar over dat soort bedragen hebben we het. Dus
wie er ook aan de formatietafel zit, mijn oproep is: kijk naar de
toeslagen in relatie tot de fiscaliteit en het minimumloon en tot het
modale loon om te bekijken wat je precies wilt bereiken en ook gewoon om
het simpeler te maken. Het punt van de heer Grinwis dat je geld
rondpompt, waardoor je niet-gebruik, terugvorderingen en
onduidelijkheden krijgt, speelt ook een grote rol. Het is voor burgers
individueel complex, het is voor de uitvoering complex en het is
beleidsmatig complex. Je hebt dus drie punten waarop het complex is. Dat
moeten we gewoon anders willen doen met elkaar.
De voorzitter:
U bent het met elkaar eens. U hebt nog een paar overige vragen waar u
antwoord op wilt geven.
Minister Van Gennip:
Ja, over kinderopvang. U stelde een aantal vragen over de kinderopvang,
ook in relatie tot de IACK en het gefaseerde afschaffen daarvan in
relatie tot de stappen die we met de kinderopvangtoeslag nemen en de
eventuele invoering van een nieuw stelsel. Staatssecretaris Van Rij zal
daar natuurlijk ook uitgebreid op ingaan.
De heer Van Weyenberg vroeg of wij op koers liggen voor de
stelselwijziging. Dat betreft het verhogen van de vergoedingspercentages
in de kinderopvang naar 96% voor alle kot-ontvangers, dus de bijna
gratis kinderopvang, zoals wij dat allemaal verwoorden. Ik heb op 15
september een brief gestuurd waarin ik heb gemeld dat de verdere
invulling uiteraard aan een volgend kabinet is, maar waarin ik ook heb
geschetst wat de verschillende opties en stappen zijn. Ik heb ook
aangegeven dat we doorgaan met de zaken waarmee we door kunnen gaan,
zodat een volgend kabinet echt een vliegende start kan maken.
Ik zeg ook tegen de heer Van Weyenberg dat er inderdaad 1,6 miljard euro
beschikbaar is gesteld voor het verhogen van de kinderopvangtoeslag in
de tussenliggende jaren. Dat is in de Voorjaarsnota van dit jaar ook zo
opgenomen. Begin 2024 moet er beslist worden over de precieze invulling.
Ga je dan het eerstekindbedrag verhogen? Ga je het voor de
middeninkomens verhogen? Ga je het voor iedereen tegelijk
verhogen?
Waarom willen we dit? Omdat we het nieuwe kinderopvangstelsel niet in
2025 kunnen invoeren omdat dat te snel is om een aantal redenen. Een van
die redenen heeft te maken met de opbouw van de capaciteit in de
kinderopvang. Daarom hebben we gezegd: als je nou in twee jaar die
kinderopvangtoeslag gefaseerd verhoogt, dan zorg je dat die sector ook
stappen neemt om het aanbod te vergroten. Dan hoeft dat niet in een keer
als iedereen 96% vergoed krijgt, waardoor je een soort ontploffing in de
markt zou krijgen omdat de vraag enorm toeneemt. Dan kan het aanbod het
niet bijhouden en krijg je kwaliteitsissues en toegankelijkheidsissues.
Om die reden hebben we gezegd dat we het gefaseerd gaan invoeren in twee
stappen. We bouwen die kinderopvangtoeslag verder op, zodat je de sector
inderdaad prikkelt — ik durf het woord bijna niet meer te gebruiken — om
het aanbod te vergroten. We stimuleren de sector om het aanbod te
vergroten; we nodigen de sector daartoe uit. Als je het in een keer
doet, heb je namelijk een heel groot risico in de markt. De sector heeft
dat zelf ook aangegeven. De sector heeft overigens ook aangegeven dat ze
dit ingroeipad goed zullen kunnen handelen. Dus daar is die 1,6 miljard
voor bestemd.
En dan zeg ik tegen de heer Alkaya …
De voorzitter:
Ik hoorde u ademhalen, minister, dus …
Minister Van Gennip:
... en de heer Erkens dat er vanuit het kabinet geen netto middelen
beschikbaar zijn voor een alternatieve vormgeving van de uitfasering van
de IACK. We hebben u in een brief laten zien dat het budgetneutraal kan.
Er ligt een amendement voor dat uit de keuzeopties uit die brief kiest
hoe we daar invulling aan kunnen geven. De beoordeling van de
amendementen zal mijn collega straks doen overigens. Volgens mij houdt
dat amendement 10 miljoen over. Dat is dus echt prachtig doorgerekend en
verwerkt. We hebben in deze Kamer al vaker het debat gehad over het op
tafel leggen van die opties. Dat was ook mijn toezegging aan de heer Van
der Lee. Een aantal Kamerleden heeft namelijk gevraagd, en dat kan ik me
heel goed voorstellen, hoe we naar een gefaseerde uitfasering van de
IACK kunnen gaan in plaats van naar die 0/1-situatie rond 1 januari. Dat
kan dus budgetneutraal.
Voorzitter. Ten slotte de overdraagbaarheid van de algemene
heffingskorting.
De voorzitter:
Voor u daarop ingaat, geef ik toch de heer Van Weyenberg nog de
gelegenheid voor een interruptie op het vorige punt.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dat ging specifiek over de relatie met het nieuwe
kinderopvangtoeslagstelsel. Dank voor deze beantwoording. Zo had ik het
ook begrepen. De 1,6 miljard die is vrijgemaakt toen het invoeringsjaar,
helaas, twee jaar naar achteren moest, is al bestemd voor de
kinderopvangtoeslagverhoging. De minister zei dat, als je daar aan zou
zitten — dat raadt de minister af; daar zou ik ook niet voor zijn — je
ook de kans verkleint dat deze transitie een succes wordt. Begrijp ik de
minister dan goed? Ja. Dan heb ik haar goed begrepen.
Minister Van Gennip:
Ja. De heer Van Weyenberg verwoordt het nog wat duidelijker. Die 1,6
miljard is ervoor bedoeld om de kinderopvangtoeslag stapsgewijs te
verhogen, zodat je de sector stimuleert om meer aanbod in de
kinderopvang voor elkaar te krijgen: meer kindplaatsen, meer locaties.
Want daar zijn er gewoon nu al te weinig van. Als we straks naar bijna
gratis kinderopvang gaan en iedereen die 96% krijgt, dan wil je niet dat
dat in één keer gebeurt en er veel te weinig opvangplaatsen zijn, want
dan krijg je kwaliteitsissues en dan krijg je beschikbaarheidsissues.
Dus die 1,6 miljard euro is bestemd voor het vergroten van het aanbod in
de kinderopvang. Welke stelselherziening er ook achteraan komt, het
vergroten van het aanbod in de kinderopvang is hoogstnoodzakelijk. Dus
daar is die 1,6 miljard, het op die manier stimuleren van het aanbod,
ook heel erg hard voor nodig.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik had eigenlijk hetzelfde punt als de heer Van Weyenberg.
De voorzitter:
Oké.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dus ik ben blij dat de minister zo duidelijk uitlegt waarom die 1,6
miljard al een heel gerichte bestemming heeft en moet behouden, en dat
er een goed amendement ligt. Mijn vraag aan de minister is: denkt u dat
u de heer Erkens er nu van overtuigd heeft dat hij van dat bedrag af
moet blijven en gewoon het amendement moet steunen?
De voorzitter:
Goed. Jongens, laten we niet allemaal gaan dubbelen. Helder. U had geen
extra vragen meer. Meneer Erkens heeft wel een vraag. Misschien wordt de
vraag van de heer Van der Lee dan ook beantwoord.
De heer Erkens (VVD):
De vraag van de heer Van der Lee kan ik hiermee beantwoorden: ik ben
daardoor nog niet overtuigd. Want waaruit blijkt dat er de komende twee
jaar voldoende capaciteit zal zijn? Het kabinet besluit immers om de
IACK af te bouwen — effe los van het amendement — en zegt dat, als er
meer kinderopvangtoeslag komt, er ook meer plekken worden gecreëerd.
Maar er is nu al veel vraag naar plekken, en die plekken kunnen niet
heel snel ingevuld worden, ook door tekorten op de arbeidsmarkt. Hoe
kunt u die uitspraak, uw aanname dat u de kinderopvang zo stapsgewijs in
schaal kan laten toenemen, hardmaken?
De voorzitter:
De aanname van de minister. De minister.
Minister Van Gennip:
Ik verval een beetje in herhaling. Ook hierover hebben wij uitgebreide
discussies in de commissie voor Sociale Zaken gehad. Er zijn
verschillende overleggen geweest met een greenfieldbenadering. Nou,
verschillende … Er is anderhalf jaar overlegd met onder andere de
sector, met de uitvoeringsorganisaties. Daarin heeft de sector
aangegeven ervan overtuigd te zijn dat, als wordt gekozen voor een
fasering van twee jaar, zij dat aanbod kunnen laten groeien. Maar daar
hoort dus wel bij dat je dan ook de kot verhoogd. Dat is ook met uw
VVD-collega gewisseld. In verschillende debatten hebben we uitgebreid
gewisseld op welke manier wij denken dat we dit stapsgewijs vorm kunnen
geven — daar was de heer Van der Lee overigens bij; volgens mij viel hij
toen in voor een van uw collega's — zodat we de opvangcapaciteit
vergroten. Want dat is essentieel. Het is één op de zeven. Voor elke
kindplaats … Nee. Voor elke medewerker in de kinderopvang kunnen zeven
mensen extra aan het werk. Dat zijn ongeveer de getallen waarmee
gerekend wordt. Je wilt dus meer kinderopvangplaatsen als je wilt dat
jonge ouders meer aan het werk gaan.
De voorzitter:
Meneer Erkens, in tweede instantie.
De heer Erkens (VVD):
Ik snap best dat de sector in het overleg met de sector aangeeft dat 1,6
miljard zou helpen. Dat zou ik in dit geval ook zeggen. Maar vindt u het
dan rechtvaardig dat de IACK afgebouwd wordt, terwijl er nog tekorten
zijn in de kinderopvang, werkende ouders daardoor misschien op een
wachtlijst terechtkomen en daardoor gewoon geld gaan kwijtraken en
uiteindelijk geen plek in de kinderopvang kunnen vinden? Daar zit voor
ons het grote knelpunt.
Minister Van Gennip:
Volgens mij stelt de heer Erkens twee vragen. De ene is: elke ouder op
een wachtlijst gun ik een plek op de kinderopvang. Dat is volgens mij
waar we ons nu voor inzetten. Dat doen we niet alleen door het verhogen
van de kot, de kinderopvangtoeslag, maar ook door er samen met de sector
voor te zorgen dat we meer mensen aan het werk krijgen in de
kinderopvang. Daar hebben we een heel programma voor. Twee keer per jaar
stuur ik daarover een brief aan de Kamer waarin ik schrijf hoe dat gaat.
Dat gaat over zij-instromers, dat gaat over groepshulpen, dat gaat over
combinatiebanen. Ik noemde net al even het voorbeeld van de bso. We
nemen dus samen met de sector allerlei initiatieven om ervoor te zorgen
dat het aantal mensen dat in de kinderopvang werkt, toeneemt en dat het
aantal mensen dat er niet meer wil werken, afneemt en dat meer mensen er
blijven werken.
Dan de afschaffing van de IACK. Volgens mij is dat ook in deze Kamer een
hele discussie geweest. Daarom hebben we die brief gestuurd over wat de
alternatieven zouden zijn als je het anders zou willen afbouwen. Naar
aanleiding daarvan ligt er een amendement dat er in mijn ogen keurig
netjes uitziet.
De heer Alkaya (SP):
Om hierover door te gaan: is dit niet een soortgelijke discussie als in
het eerste blok, namelijk of die prikkel wel werkt? Begrijp ik goed dat
als de kinderopvangtoeslag omhoog zou gaan, meer mensen geneigd zouden
zijn om in die tussenliggende jaren hun kind naar de kinderopvang te
brengen, waardoor de kinderopvangorganisaties zouden zeggen: dan gaan we
ook meer mensen aannemen of meer salaris beschikbaar stellen, want er
komen meer mensen aan? Maar is die eerste stap wel aangetoond? Gaat de
ophoging van de kinderopvangtoeslag meer mensen ertoe bewegen om in die
een of twee jaar hun kind naar de kinderopvang te brengen? Dat is toch
precies dezelfde discussie als de overprikkeling?
Minister Van Gennip:
Volgens mij draait de heer Alkaya nu de redenering om. We begonnen met
de wens voor bijna gratis kinderopvang, zodat zo veel mogelijk kinderen
naar de kinderopvang kunnen gaan. Dat is om twee redenen goed. Het is
goed voor de ontwikkeling van het kind en het is goed voor de werkende
ouders. We willen die bijna gratis kinderopvang ook omdat je in heel
veel discussies en onderzoeken — ik noemde net het OCW-onderzoek al
eventjes — terugziet dat ouders met jonge kinderen vaak niet die derde
of vierde dag gaan werken omdat die extra dag kinderopvang zo duur is.
Dat argument haal je in ieder geval weg. Er zijn dus een aantal redenen
waarom je naar bijna gratis kinderopvang wil. Ik weet dat er
verschillende verkiezingsprogramma's zijn die nog steeds "bijna gratis"
zeggen. Sommige zeggen "bijna gratis en een beetje inkomensafhankelijk".
Maar dit komt in bijna alle verkiezingsprogramma's terug. Dat ligt nu
dus klaar ter besluitvorming. Ervan uitgaande dat dat is waarnaar we
streven, moet je ervoor zorgen dat er straks voldoende capaciteit is in
de kinderopvang. Anders krijg je dus veel meer wachtlijsten, maar ook
kwaliteitsissues, en problemen met de toegankelijkheid, bijvoorbeeld
omdat de crèche in Amsterdam-Zuid wel en in Zuidoost niet opengaat,
omdat daar meer betaald kan worden of hoe dan ook. Die uitgebreide
discussies hebben we gehad. Daarom hebben we gezegd: laten we ervoor
zorgen dat we het gefaseerd laten ingroeien, zodat je de
kinderopvangtoeslag in twee stappen verhoogt en in het derde jaar
uiteindelijk naar bijna gratis kinderopvang kunt gaan, of het nieuwe
kabinet nou kiest voor 96% of voor iets anders. Dat is de inzet
hier.
De voorzitter:
Meneer Alkaya, in laatste instantie.
De heer Alkaya (SP):
Ik snap dat deze discussies vaak gevoerd zijn. Ik heb ook niks gehoord
waarvan ik zou zeggen: hier ben ik het echt helemaal mee oneens. Maar
dat was niet mijn vraag. Mijn vraag is de volgende. In die
tussenliggende twee jaar zou de capaciteitsopbouw moeten plaatsvinden
bij de kinderopvangorganisaties. Een randvoorwaarde daarvoor is toch dat
in de tussenliggende jaren meer mensen hun kind naar de kinderopvang
brengen door een hogere kinderopvangtoeslag, in vergelijking met een
situatie waarin de kinderopvangtoeslag even hoog blijft als nu? Volgens
de minister is daar 1,6 miljard voor nodig. Ik vraag me af of dat geld
goed besteed is, want ik vraag me af of mensen überhaupt die berekening
maken en denken: in 2026 ga ik iets meer kinderopvangtoeslag krijgen en
dat geeft voor mij de doorslag om naar een kinderopvangorganisatie te
gaan, zodat die organisatie daar rekening mee kan houden en haar
capaciteit kan uitbreiden. Dat is toch precies dezelfde discussie? Ik
vraag me af of die prikkel zo werkt. Dan is de vraag: hoe kun je die 1,6
miljard het beste uitgeven? Op die manier — ik vraag me dus af of dat
effectief is — of op de manier die de heer Erkens voorstelt? Hij zegt
namelijk dat de ouders die er nu vanuit gaan dat ze dat voordeel blijven
krijgen, daar langer rekening mee kunnen houden, in plaats van dat wij
straks met de boodschap komen, als dat amendement wordt aangenomen ...
Ik geef toe dat het nog steeds beter is dan de huidige situatie in 2025,
maar het is ook wel een harde klap voor die ouders. Het kan over een
paar jaar duizenden euro's schelen.
Minister Van Gennip:
Als je de afschaffing van de IACK anders vormgeeft, is dat natuurlijk
een veel geleidelijkere, stapsgewijze afschaffing. Dat is één. Twee. Als
je de kinderopvangtoeslag verhoogt, ga je die dan verhogen voor het
eerste kind, voor middeninkomens, of breed over de hele linie? Dat zijn
we nu aan het voorbereiden voor de besluitvorming. De meeste ouders
beslissen bij het eerste kind over kinderopvang. Dat is wanneer het
besluit genomen wordt. Dat is een van de redenen waarom je erover kunt
denken om de kinderopvangtoeslag juist voor het eerste kind te verhogen,
zodat die keuze vaker positief wordt gemaakt. De sector heeft gezegd: op
het moment dat wij weten wat die stelselherziening gaat zijn, moeten wij
de tijd hebben om extra capaciteit toe te voegen, dus meer locaties en
meer medewerkers, om te zorgen dat er meer kindplaatsen komen. Meer
kindplaatsen wil je sowieso.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ook hier geldt weer het punt van het eerlijke verhaal. Het eerlijke
verhaal is dat de minister ons beloofde dat er in 2025 gratis
kinderopvang zou zijn; of voor 96%, whatever. Dat lukt in ieder geval
niet, om welke reden dan ook. Ze zegt: sorry, het lukt niet. Ondertussen
gaat ze de IACK wel afbouwen, terwijl gratis kinderopvang gekoppeld was
aan het afbouwen van de IACK. Nu wordt de IACK voor 4,7 miljard
afgebouwd; dat bedrag wordt vrijgespeeld. Het komt de minister dus bijna
goed uit dat de gratis kinderopvang met twee jaar wordt uitgesteld.
Daardoor heeft ze 4,7 miljard. 3,1 miljard gebruikt ze om gaten in de
begroting te dichten, zoals het tekort voor asiel en noem maar op. 1,6
miljard van de 4,7 miljard die ze eerder bezuinigd heeft op de IACK
geeft ze terug in de vorm van de kinderopvangtoeslag. Dat is het
eerlijke verhaal. U haalt mensen dus weer geld uit de portemonnee. Voor
3,1 miljard haalt u geld uit de portemonnee en u geeft 1,6 miljard terug
door de kinderopvangtoeslag te verhogen. Waarom stelt u niet gewoon die
hele afbouw van de IACK uit als de gratis kinderopvang wordt uitgesteld
met twee jaar? Dat is toch het meest gemakkelijke?
De voorzitter:
Graag via de voorzitter, mensen.
Minister Van Gennip:
Even over de cijfers. Ik vermoed dat de heer Van Dijck een aantal
cijfers door elkaar haalt. Die 4,7 miljard is niet vanwege de IACK. Die
4,7 miljard gaat extra naar de kinderopvangtoeslag vanaf het moment van
bijna gratis kinderopvang. Dat wordt nu twee jaar later. Dan halen we
1,6 miljard terug om die gefaseerde opbouw te doen. Het saldo over die
twee jaar is teruggestroomd naar de algemene middelen. Maar structureel
blijft dus dezelfde verhoging staan als die er stond. Dat is
superbelangrijk. Die heb je dus nog steeds nodig om die bijna gratis
kinderopvang voor elkaar te krijgen. In die twee tussenliggende jaren
klopt het dus dat het verschil tussen wat er oorspronkelijk bestemd was
en die 1,6 miljard bij de voorjaarsnota teruggestroomd is naar de
algemene middelen. Dan over de afschaffing van de IACK en de uitwerking
daarvan. Volgens mij ligt er nu een amendement om die afschaffing twee
jaar uit te stellen, zodat die dus gelijk oploopt met de — ik moet erbij
zeggen: wellicht — invoering van een nieuw kinderopvangstelsel. Dan is
de tijdlijn dus gelijk en wordt die gefaseerd afgebouwd in negen
stappen, zodat het geen 0/1-moment is — volgens mij noemde de heer
Grinwis dat afgelopen woensdag "geboorteplanning" — maar stapsgewijs
gebeurt, jaar op jaar iets minder, en dat negen keer. Dat is volgens mij
wat er aan de hand is.
De voorzitter:
Meneer Van Dijck, in laatste instantie.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Nou, het staat hier duidelijk in uw brief: doordat de kinderopvang wordt
uitgesteld van 2025 naar 2027 hebben we een budgettaire vrijval van 4,7
miljard. Met andere woorden, u hebt 4,7 miljard vrijgespeeld door dit
uitstel. Ik vind het niet terecht dat er 4,7 miljard wordt vrijgespeeld,
omdat u het uitstelt doordat u niet kunt waarmaken wat u heeft beloofd.
Ik vind dat je het dan budgetneutraal moet doen en het moet teruggeven,
of het moet uitstellen of whatever. En dan zegt u: van die 4,7 miljard
geef ik 1,6 miljard terug voor de ingroei naar een nieuw stelsel. Met
andere woorden, er wordt nu 3,1 miljard bezuinigd op kinderopvang. En
dat was nooit de bedoeling. De bedoeling was dat er budgetneutraal
gratis kinderopvang zou komen. Nu bezuinigt u 3,1 miljard, en die haalt
u bij de mensen weg uit de portemonnee. Dat is het verhaal.
De voorzitter:
Nogmaals, via de voorzitter. Daar hebben we heel handige afspraken over,
die het debat ook altijd weer een beetje terugbrengen naar de
inhoud.
Minister Van Gennip:
Volgens mij heb ik zojuist hetzelfde verhaal uitgelegd, met dezelfde
cijfers. Ik corrigeer de heer Van Dijck omdat hij het had over de IACK
en 4,7 miljard, maar het is de kinderopvangtoeslag. Dat is wat ik zei,
maar de cijfers kloppen.
De voorzitter:
De heer Erkens, in laatste instantie.
De heer Erkens (VVD):
Misschien in tweevoud dan nog in laatste instantie. De aanname van het
kabinet is dus dat er, als er meer kinderopvangtoeslag zal zijn, een
grotere prikkel is om mensen aan te nemen en de kinderopvang uit te
breiden. Dat betekent dat meer mensen terechtkomen op een wachtlijst in
de eerste twee jaar, want je gooit er nog een extra prikkel bovenop,
waardoor het aantrekkelijker wordt om je in te schrijven bij de
kinderopvang. Maar op dit moment — het zijn de cijfers van een jaar
geleden — staat al 46% van de aanstaande ouders op een wachtlijst. Is
die prikkel om meer mensen aan te nemen er dan al niet voldoende? Waarom
zou extra geld ertegenaan gooien en nog langere wachtlijsten creëren dan
opeens wel leiden tot een doorslaggevend effect?
Minister Van Gennip:
Uiteindelijk wil je naar heel veel meer kinderopvangplaatsen dan je nu
hebt, zowel om het huidige tekort op te lossen als om de toekomstige
opvang aan te kunnen, want die moet breed en groot genoeg zijn als we
straks bijna gratis kinderopvang hebben. Daar heb je echt veel meer
plaatsen voor nodig. Doordat je de vraag stimuleert door een hogere
kinderopvangtoeslag, stimuleer je het aanbod. Daar gaan we hier van uit.
Zo hebben we dat ook in de hele greenfieldbenadering uitgebreid
uitgezocht. Van SCP tot CPB hebben we assessments gedaan, met de sector,
met de uitvoeringsinstanties, om te kijken hoe je kunt zorgen voor een
gefaseerde invoering, zodat je niet, als iedereen gratis kinderopvang
krijgt, in één keer een soort ontploffing in de markt krijgt. Daar is
deze gefaseerde invoering voor.
De voorzitter:
Meneer Erkens, héél kort.
De heer Erkens (VVD):
Afrondend, voorzitter, want ik hoor nog steeds geen antwoord. Die
wachtlijsten zijn er al. Er is dus al een prikkel om meer mensen aan te
nemen en de opvang uit te breiden. Waarom zou deze prikkel dan wel echt
het verschil maken in twee jaar tijd? Dat snap ik gewoon niet.
Minister Van Gennip:
Nou, omdat je verschillende prikkels nodig hebt om te komen tot
substantieel meer aanbod. Wanneer je naar gratis kinderopvang toe wilt
in 2027, heb je echt heel veel meer aanbod nodig dan je nu hebt. We
weten namelijk uit studies en uit allerlei analyses die we hebben gedaan
dat dan veel meer mensen hun kind naar de kinderopvang gaan brengen. Om
dat mogelijk te maken moet je dus een geleidelijke ingroei van het
aanbod hebben.
De heer Van Weyenberg (D66):
Het is best een opmerkelijk debatje, want de partij die ik altijd als
een van de bondgenoten zag om kinderopvang goedkoper te maken, de heer
Erkens, stelt nu wel heel veel vragen waarom het misschien toch niet
helpt. Maar ik ben een optimistisch mens. Ik wil eigenlijk vooral de
minister complimenteren, want elke keer als ik of collega's hierover
begonnen in de afgelopen tien jaar, zei de heer Van Dijck van de PVV dat
we bezig waren met staatsopvoeding en dat hij tegen was. Nu is hij heel
teleurgesteld dat er geen extra geld naar de kinderopvang gaat. Dit is
een prachtige dag, voorzitter. Complimenten aan de minister en dank aan
de heer Van Dijck.
De voorzitter:
Dit was niet echt een interruptie. Minister Van Gennip, bent u aan het
einde van uw gedeelte van de beantwoording gekomen?
Minister Van Gennip:
Nee.
De voorzitter:
Nee, u had nog één punt: de algemene heffingskorting.
Minister Van Gennip:
Ja, voorzitter, de algemene heffingskorting. De heer Stoffer vroeg
waarom het kabinet niks doet aan de afschaffing van de overdraagbaarheid
van de algemene heffingskorting in de fiscaliteit en of het kabinet
bereid is om te bezien welke mogelijkheden er zijn om de gevolgen
hiervan te beperken. De fiscale overdraagbaarheid van de algemene
heffingskorting is, zoals u weet, tussen 2009 en 2023 in stappen
afgebouwd. Tot 2009 konden paren tweemaal AHK gebruiken: één keer via de
inkomensbelasting van de meest verdienende partner en eenmaal als
fiscale uitbetaling aan de minst verdienende partner. Dat zeg ik nog
even voor wie dat niet meer weet. Dat was wel onder de voorwaarde dat de
meest verdienende partner genoeg belasting betaalde. Dit maakte dat het
voor de minst verdienende partner minder loonde om meer te gaan werken.
Daarom is de overdraagbaarheid in de afgelopen jaren in stappen
afgeschaft. Dat komt er dus op neer dat vanaf 2023 iedere partner zijn
eigen AHK moet verzilveren. Dat maakt dat je meer heffingskorting kunt
aftrekken als beide partners een inkomen hebben dan als je
alleenverdiener bent. Dit is een bewuste keuze geweest. Het kabinet wil
dat het loont om te werken. Daar draagt een AHK, een algemene
heffingskorting, die individueel verzilverbaar is, aan bij. Daarmee is
de gemiddelde belastingdruk lager voor de tweede verdieners dan voor de
eerste verdieners en dan in het verleden.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Dat denk ik ook. Dan ga ik zo het woord geven aan staatssecretaris Van
Rij. Ik had aan een soort zelfreinigend vermogen gedacht. Dit was een
heel inhoudelijk, goed, fijn debat, maar als we dit de hele dag zo
volhouden, halen we middernacht niet. Ik ga dus toch even prikken op
zowel de kortheid van de interrupties als het aantal. Als ik vasthoud
aan het aantal dat ik had aangekondigd, krijgt staatssecretaris Van Rij
het lekker rustig qua interrupties. Ik ga het natuurlijk niet helemaal
afvlakken, maar kies even wanneer je je interruptie doet en houd 'm
kort. Het woord is aan staatssecretaris Van Rij.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank, voorzitter. Eerst wil ik even een mogelijk dreigend misverstand
uit de wereld helpen. Een van de commissieleden attendeerde mij erop dat
hier voor mij een bordje met "minister" staat en vroeg zich af of er een
geruisloze overname had plaatsgehad in het kabinet. Nee, dat is niet het
geval. Ik was missionair staatssecretaris. Ik ben demissionair
staatssecretaris. Als u het goedvindt, gaan we dit even
omwisselen.
De voorzitter:
Ik kan het van deze kant ook niet zien. Het was mij ook niet opgevallen.
Gaat u verder, staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
Maar ja, de verwarring is ontstaan, hoor ik net, omdat de minister
altijd eerst zit en daarna de staatssecretaris.
Voorzitter. Ik ga nog in op de arbeidskorting, in aanvulling op wat de
minister heeft gezegd, en op de IACK. Ik begin met de arbeidskorting. De
heer Grinwis meende mij te moeten citeren of laten we maar zeggen
"parafraseren". Hij zei: de staatssecretaris heeft vorig jaar gezegd dat
we wel zo'n beetje klaar zijn met de arbeidskorting. Ik heb het nog eens
nagekeken. Ik kan het natuurlijk op verschillende momenten anders hebben
gezegd, maar in een wetgevingsoverleg heb ik in ieder geval gezegd: de
grenzen van de inzet van de arbeidskorting zijn bereikt. De kern blijft
misschien toch wel een beetje hetzelfde. Ik ga niet de vrij exacte
historische beschrijving van de heer Grinwis herhalen, beginnend in
2014. Ik kan me de discussie uit 2018 ook nog heel goed herinneren, als
voormalig lid van de Eerste Kamer. Het Centraal Planbureau heeft toen
ook nog de nodige berekeningen gemaakt. De vraag, die ook door de heer
Omtzigt en de heer Van der Lee werd gesteld, is dan inderdaad heel
terecht: kabinet, waarom kies je dan toch weer voor die
arbeidskorting?
Ik kan daar een heel lang betoog over houden, maar dit is de uitkomst
van de augustusbesluitvorming geweest. Het belangrijkste is, denk ik,
dat wij nu wel met een evaluatie komen van niet alleen de
arbeidskorting, maar van alle heffingskortingen en zeker ook van de
inkomensafhankelijkheid. Daar zijn wij mee bezig. Dat doen we uiteraard
samen met het ministerie van SZW. Eind dit jaar verwachten we de
uitkomst van die evaluatie. We willen de Kamer daar begin volgend jaar
direct over informeren. Het streven is dus ook echt dat dat op de
formatietafel ligt. Er is al eens eerder een vrij uitgebreide brief over
het arbeidsmarktbeleid geweest, waarin we de vijf, zes varianten hebben
aangegeven die je mogelijkerwijs nog in deze kabinetsperiode zou kunnen
doen, maar deze evaluatie gaat natuurlijk veel verder.
Voorzitter. De heer Stoffer had gevraagd naar de arbeidskorting en de
arbeidsongeschikten. Daar hebben we het al eerder over gehad in de
Kamer. Dat is toch een zeer onwenselijk effect. Het klopt dus ook dat
door de verhoging van de arbeidskorting het verschil steeds groter is
geworden. Ook dat zal in de evaluatie worden meegenomen. Ik wijs er
volledigheidshalve overigens op dat er nog een lopende rechtszaak op dit
punt is. Daar hebben we een brief over gestuurd aan de Kamer. We wachten
de uitspraak van de Hoge Raad af voordat we de Kamer hierover zullen
informeren.
Dan de IACK.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, heel kort.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb de staatssecretaris in mijn interruptie wat enthousiast
geparafraseerd, maar in de toelichting op het amendement staat het
exacte citaat dat de staatssecretaris noemde, over dat de grenzen van de
inzet van de arbeidskorting bereikt zijn. Dat even voor alle helderheid,
voor het verslag.
De voorzitter:
En voor alle mensen die meekijken.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar de boodschap is volgens mij onderstreept.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Grinwis. Gaat u verder, staatssecretaris. Meneer Van
der Lee, u bent heel enthousiast met uw interrupties. Weet u zeker dat u
nu een korte interruptie wilt plaatsen?
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ja. We hebben nu nog weer een antwoord binnengekregen op een verzoek dat
volgens mij via SZW liep en dat gaat over de groep die een WGA-uitkering
krijgt en ook te maken heeft met dit probleem. Omdat ze de
arbeidskorting niet via de werkgever krijgen maar via het UWV betaald
worden, krijgen ze die niet. Wordt dat hier nou ook in meegenomen of
haal ik nu weer twee dingen door elkaar?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik duidde daar even kort op, maar daar is ook nog een tweeminutendebat
over geweest. Dat is inderdaad de situatie van gedeeltelijk
arbeidsongeschikten, die dus werken. In de ene situatie neemt de
werkgever de arbeidskorting mee met het loon en in het andere geval
niet. Daar zit een ongelijkheid. Daar is een hofuitspraak over geweest.
Wij wachten nu op de Hoge Raad. In de evaluatie — dat heb ik zojuist
gezegd — nemen we dit punt ook mee, maar mijn collega Van Gennip en
ondergetekende hebben er al een brief over gestuurd aan de Kamer.
Voorzitter. Dan de IACK. Daar is al heel veel over gezegd. Ik ga dus
niet herhalen wat hierover in de brief van 29 september geschreven is
door collega Van Gennip en mij. Daarover zijn zojuist ook de nodige
antwoorden gegeven door de minister, maar er zijn nog wel een paar
punten waarop ik wil wijzen. We hebben daar trouwens ook vorig jaar
uitgebreid over gesproken. Volgens het Belastingplan van vorig jaar
wordt de IACK per 1 januari afgeschaft, maar blijven de ouders met een
kind dat geboren is voor 1 januari 2025 de IACK behouden totdat die
kinderen de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt. Ik ga niet herhalen wat
ik er toen over gezegd heb. Dat was een afspraak uit het
coalitieakkoord. Daar hebben wij toen niet aan getornd. Het gevolg van
de uitvoering van die bepaling is overigens dat die wordt afgeschaft per
1 januari 2037.
We hebben nu in de brief van 29 september vier varianten beschreven.
Zoals de minister ook al zei, hebben we kennisgenomen van het feit dat
variant 3 nu vervat is in een amendement, waarbij dan dus de vraag is of
je het uit kan stellen. In plaats van 1 januari 2025 wordt het dan 1
januari 2027. Ja. We hebben in variant 3 natuurlijk laten zien wat de
budgettaire consequenties zijn. Dat is een plus en niet een min. We
hebben natuurlijk ook iets gezegd over de uitvoeringstechnische kant.
Ten aanzien daarvan is dat als zodanig een parameter, en niet zoals in
variant 1 een structuurwijziging.
Zouden we echter met een pauzeknop werken — dat was een vraag van de
heer Alkaya — dan wordt dat wel ingewikkeld. Dat kan niet. Verder moet
er natuurlijk nog wel een goede uitvoeringstoets gedaan worden. Maar
goed, die zit als het goed is ook wel bij het amendement.
De minister is al uitgebreid ingegaan op de 1,6 miljard, die na
indexatie 1,7 miljard is. Daar ga ik dan nu dus niet op in.
De heer Omtzigt vroeg nog over de IACK waarom het kabinet die in 2024
met 10% verhoogt om die daarna af te schaffen. Dat is geen beleidsmatige
verhoging, maar een onderdeel van de jaarlijkse inflatiecorrectie.
De voorzitter:
Is dat alles over de IACK?
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, dat is wat mij betreft alles over de IACK.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dank voor het heldere antwoord van de staatssecretaris. Begrijp ik dan
goed dat de staatssecretaris hiermee het volgende zegt? Wil je nu
afstappen van die structuurwijziging van de IACK om het alleen voor
nieuwe gevallen vanaf 1 januari 2025 af te schaffen, dan moet je wel een
amendement of een variant daarop, zoals door een aantal collega's en mij
ingediend, aannemen. Maar op dat moment is het puur een parameterissue
geworden en kun je er dus altijd, bij bijvoorbeeld een formatie of
nieuwe besluitvorming, voor kiezen om in de toekomst met andere bedragen
te gaan werken, omdat het puur een parameterwijziging is. Ik zeg niet
dat ik dat nu voorstel, maar nu is het amendement natuurlijk bijna
budgetneutraal. Er is een klein plusje van 10 miljoen, maar dat is op
een traject van zo veel jaar bijna budgetneutraal. Maar ik hoor
natuurlijk ook wat collega Erkens en collega Alkaya hebben gezegd. Je
kunt natuurlijk altijd in de toekomst, als je extra middelen hebt,
besluiten tot een andere parameter en dus andere bedragen. Dat klopt,
toch?
Staatssecretaris Van Rij:
Dan ga ik even naar de brief, en meer in het bijzonder onderaan pagina 5
en bovenaan pagina 6 van de brief. Daar hebben we geschreven: "De
varianten 2, 3 en 4 betreffen jaarlijkse aanpassingen van het
maximumkortingsbedrag. Het zijn jaarlijkse parameterwijzigingen en
daarmee inpasbaar. Het uiteindelijk definitief afschaffen van de IACK is
een structuuraanpassing die in iedere variant en ook in de maatregel uit
het Belastingplan 2023 plaats moet vinden. Hierbij dient rekening te
worden gehouden met het voorgenomen jaar van het definitief afschaffen
van de IACK en het werkpakket binnen het IV-portfolio. In dit verband is
ook belangrijk te vermelden dat als de afbouw van de IACK versneld in de
tijd plaatsvindt, hiervoor vroegtijdig voldoende capaciteit voor deze
aanpassing binnen het IV-portfolio beschikbaar zal moeten worden
gesteld."
De voorzitter:
Ik zie dat het een antwoord is op de vraag van de heer Grinwis. Ik zag
nog een paar vingers.
De heer Alkaya (SP):
Even voor alle duidelijkheid: het komt, even platgeslagen, neer op de
vraag of het variant 2 of 3 wordt, als ik zo naar het debat kijk. Bouw
je het straks in negen jaar af of in twaalf jaar? Voor twaalf jaar is
dus budget nodig, waarvan sommige partijen denken dat te hebben gevonden
in de vorm van die 1,6 miljard op de SZW-begroting. Is de
staatssecretaris het met mij eens dat dat voor de uitvoering dus niets
uitmaakt?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik heb zojuist bewust het laatste deel van pagina 5 en 6 van de brief
geciteerd. Dat gold zowel voor 2, 3 en 4, en niet voor 1, dus het
antwoord daarop is ja. Ik wijs er wel op dat we ook ten aanzien van het
budget voor variant 2 niet praten over 1,7 miljard, maar over 3,7
miljard, maar dat even terzijde.
De voorzitter:
Meneer Van der Lee, had u nou ook nog een vinger opgestoken of niet?
Nee? O, maar meneer Van Dijck wel. Meneer Van Dijck, kort.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik snap nog steeds niet waarom de IACK niet twee jaar later wordt
afgebouwd. Als het hele plan twee jaar opschuift, dan schuift dat toch
ook twee jaar op? Dat begrijp ik niet. De staatssecretaris zegt dat het
niet kan, maar is het nou zo moeilijk om de ambtenaren bij de
Belastingdienst twee jaar lang niets te laten doen ten aanzien van de
IACK?
Staatssecretaris Van Rij:
De minister heeft het volgens mij zojuist al twee keer toegelicht. Ik ga
één poging ondernemen. Als het amendement dat hier ligt, variant 3, zou
worden aangenomen, dan is dat een uitstel van 1 januari naar 1 januari
2027, met een ander tijdspad qua afbouw, namelijk negen jaar. Dat is het
antwoord. Dan heb je dus twee jaar uitstel.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Dat is het amendement. Dat is niet het voorstel van de staatssecretaris.
Waarom hebt u, toen u tot de conclusie kwam dat het allemaal twee jaar
later wordt, niet gezegd: de IACK-afbouw wordt ook twee jaar
later?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik begrijp deze vraag. Wij zijn natuurlijk demissionair. Bij een
demissionaire status past terughoudendheid. Die hebben wij betracht.
Daarom hebben collega Van Gennip en ondergetekende namens het kabinet
ook de brief van 29 september gestuurd met de vier varianten. Want stel
dat wij dat wel hadden gedaan — ik verwijs maar even naar de korte
discussie net over de arbeidskorting — dan hadden wij het verwijt
gekregen: waarom leg je niet de varianten neer?
De voorzitter:
Ik zie dat de staatssecretaris zijn deel van blok 1 voor zijn rekening
heeft genomen en daarmee … De heer Grinwis heeft nog een korte
interruptie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Even een kleine correctie: de staatssecretaris zegt dat wij met het
amendement hebben gekozen voor variant 3. Ja, met één klein amendement
op het amendement, namelijk: wij hebben daarin dus wel voor twee jaar
uitstel gekozen. De varianten in de brief beginnen allemaal in 2025. Dit
amendement begint in 2027.
Staatssecretaris Van Rij:
Dat amendementje op het amendement is juist. Daarom praten we ook over
andere budgettaire bedragen dan in variant 3. Dat is, even voor de
volledigheid, dus correct. Het doet verder niets af aan de conclusie
zoals zojuist door mij getrokken op de vraag van de heer Van
Dijck.
De voorzitter:
Helder. Dat betekent dan dat we aan … O, meneer Omtzigt nog.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik zit nog even met een punt waarvan ik niet weet of het bij de minister
of bij de staatssecretaris ligt. Dat gaat over de bijna 10.000 gezinnen
die onder het minimumniveau zitten. Dat wordt in 2028 structureel
gerepareerd, maar tot 2028 wordt het tijdelijk gerepareerd. Ik zou graag
willen weten hoeveel van die gezinnen dit jaar en volgend jaar
automatisch gewezen gaan worden op het feit dat zij een aanvulling
kunnen krijgen tot het minimumniveau. Als we het over bestaanszekerheid
hebben, lijkt me dit de groep die we in ieder geval tegemoet moeten
kunnen komen.
De voorzitter:
Ik zie de staatssecretaris naar de microfoon grijpen.
Staatssecretaris Van Rij:
Dat is een terechte vraag. Het valt inderdaad binnen de portefeuille van
collega Schouten. Zowel collega Van Gennip, als collega De Vries en
ondergetekende zijn hier zeer intensief bij betrokken geweest. Dat heeft
ook geleid tot deze oplossing, waar we uiteindelijk heel mee blij zijn,
omdat het veel te lang geduurd heeft. De heer Omtzigt heeft daar
natuurlijk een- en andermaal aandacht voor gevraagd. Wij konden niet
eerder naar een definitieve oplossing in de fiscaliteit zoeken dan voor
het jaar 2028. Dat heeft gewoon te maken met systeemaanpassingen die dan
ICT-technisch nodig zijn bij de Belastingdienst. Dat staat ook in de
brief.
Dat gezegd hebbend zijn we best dankbaar voor het goede overleg met de
VNG. De gemeenten zijn bereid om met ingang van volgend jaar tot en met
2027 de compensatie te geven aan die alleenverdieners die het toekomt.
Dat roept natuurlijk wel allerlei uitvoeringsproblemen op. Collega
Schouten is daarbij zeer op details ingegaan, omdat de VNG heeft gezegd:
dat willen wij wel doen; dat kan via ons loket, maar jullie zijn
verantwoordelijk voor de vraag wie het betreft. Dat was trouwens precies
de vraag van de heer Omtzigt. Dat hebben we ook toegezegd, dus dat
zullen we ook nakomen. Daar hoort ook inderdaad juiste communicatie bij.
Want is het een vraag waar we heel vaak tegenaan lopen.
Voorzitter. Later kom ik nog wel terug op de blokaansluitingen en op de
vraag of je nou op de energiebelasting een tariefsverlaging moet
toepassen of een belastingvermindering. Wij zien daarbij dat de groep
waar je met alle goede bedoelingen iets voor doet, soms toch het loket
niet weet te vinden. Daar zijn goede afspraken over gemaakt door collega
Schouten. We zullen uw Kamer daar ook goed over informeren. Nogmaals,
dank aan de VNG, die overigens wel heeft aangetekend: wij doen dit
alleen tot en met 2027. Dat betekent dus ook dat een volgend kabinet in
de komende kabinetsperiode zal moeten komen met een voorstel voor de
fiscale vertaling daarvan. Ter geruststelling: ik krijg nu net
voorgelegd dat we dit nog allemaal uitgebreid aan het eind van het jaar
verder toelichten in een brief.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Het kabinet begrijpt waarschijnlijk wel mijn teleurstelling dat het over
de afgelopen jaren niet rechtgezet wordt, terwijl de Kamer dat eens en
temeer gevraagd heeft. Er lag ook een uitspraak van de hoogste rechter
van Nederland dat mensen daar recht op hebben. Alleen, dat hoeft niet
automatisch, en dat gebeurt dan ook niet. Ik zeg erbij dat ik dat vrij
pijnlijk vind. Maar mijn vraag is heel concreet, en die zou ik eigenlijk
graag vóór woensdag beantwoord zien: hoeveel namen van mensen die onder
die 10.000 gezinnen vallen — er is enige twijfel over hoe groot die
groep precies is — is de regering in staat om door te geven aan de VNG
zodat ze benaderd kunnen worden? Het is fijn dat de VNG het doet, maar
weten ze 50%, 80% of 90% van die gezinnen te bereiken? Dat is eigenlijk
de vraag. En waar komt dat door? Daar zou ik eigenlijk een antwoord op
willen hebben. Ik snap best dat het niet in twee seconden kan, maar ik
zou het wel graag vóór het plenaire debat vernemen.
Minister Van Gennip:
Wij zullen ervoor zorgen dat u daar voor het plenaire debat antwoord op
hebt, zeg ik namens mijn collega Schouten. Dat is namens ons alle vier,
want wij zijn er alle vier bij betrokken, met de
uitvoeringsorganisaties, om dit mogelijk te maken. Dan hebt u antwoord
op uw vraag, voordat u plenair verdergaat.
De voorzitter:
Prima. Dan zijn we toch aan het einde van de eerste termijn gekomen.
Zoals aan het begin gezegd, hoeft u geen gebruik te maken van de tweede
termijn. U heeft woensdag namelijk nog de hele dag om uw aanvullende
punten te maken. Maar ik wil het ook niet tegenhouden. Ik ga iedereen
gewoon langs. Als u echt iets heeft wat vandaag in dit debat aan de orde
moet komen, dan heeft u uiteraard het recht om dat in een tweede termijn
te doen. Ik zie een punt van orde van meneer Omtzigt.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik had er eigenlijk op gerekend dat we de tweede termijn aan het eind
zouden doen, dus van drie blokjes in één keer samen. Als niet alle
ministers daarbij aanwezig zijn maar wel de staatssecretaris van
Financiën, dan kan dat volgens mij.
De voorzitter:
Daar had u op kunnen rekenen, maar u had ook kunnen weten dat we dat
anders hebben afgesproken. Daar hebben we het woensdag uitgebreid over
gehad.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dan heb ik woensdag lopen slapen; mijn excuses daarvoor.
De voorzitter:
Daarvoor zijn de Handelingen redelijk snel beschikbaar. Ik begrijp van
meneer Omtzigt dat hij vooral zijn tweede termijn aan het eind van de
dag wil. Meneer Van Dijck ook? Ik loop iedereen even langs. Ja? Dan doen
we dat. Dan veranderen we de vergaderorde. Dat betekent dat we nu aan
het eind van blok 1 zijn gekomen. Er is één toezegging genoteerd, over
het antwoord op de vraag van meneer Omtzigt, waar vóór woensdag een
brief over komt. Ik dank minister Van Gennip hartelijk voor haar
aanwezigheid deze ochtend in haar gepassioneerde bijdrage aan het
inhoudelijke debat dat hier gevoerd is over koopkracht. Dat is
belangrijk genoeg. Ik schors voor de lunch. Dat doe ik tot 14.00 uur. Om
14.00 uur gaan we weer verder. Tot straks, allemaal.
De vergadering wordt van 13.11 uur tot 14.01 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemiddag. Welkom terug allemaal. Voor iedereen die op afstand
meekijkt: we zijn bezig met de tweede dag van het wetgevingsoverleg
Belastingplan 2024. We hebben het in drie blokken verdeeld naar
aanleiding van de wetten die een beetje met elkaar te maken hebben.
Vanochtend hebben we blok 1 besproken. Daar was ook de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid bij.
Blok 2
De voorzitter:
We gaan nu verder met blok 2. Daar hebben we staatssecretaris Van Rij
voor in ons midden en bijna alle Kamerleden die daar wat over willen
zeggen dan wel vragen. De rest verwacht ik zo meteen terug. In ieder
geval stel ik voor dat we in elk blok ongeveer vijf interrupties doen,
zoals ik aan het begin ook al zei. De scherpe meeteller heeft gezien dat
er vanochtend af en toe door leden meer dan vijf gebruikt zijn. Dat is
op zich niet erg, want het gaat over dingen die belangrijk genoeg zijn,
maar ik houd dit toch weer aan als richtlijn, ook voor het tweede blok.
Het woord is aan staatssecretaris Van Rij.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank, voorzitter. De minister voor Klimaat en Energie kan er vanmiddag
niet bij zijn, maar hij zal wel bij de plenaire behandeling zijn. Ik zal
in ieder geval mijn best doen om te antwoorden op de gestelde vragen.
Daar hebben we afgelopen vrijdag al deels schriftelijk op gereageerd,
maar er is nog een aantal punten die een mondelinge toelichting
behoeven.
Nederland staat voor een grote opgave en moet volgens de Klimaatwet in
2030 55% minder CO2 uitstoten. In deze context heeft het
kabinet besloten om, ondanks zijn demissionaire status, de twee
wetsvoorstellen voor aanvullende fiscale maatregelen bij uw Kamer in te
dienen. De maatregelen leveren namelijk een belangrijke bijdrage aan het
halen van die klimaatdoelen. Ik wil nog een keer benadrukken dat de les
die ik heb geleerd, is dat we drie instrumenten hebben: het subsidiëren,
het normeren en het beprijzen. De uitdaging is steeds per sector te
kijken wat de juiste mix is van die instrumenten. Ik kom daar later nog
op terug, maar op zichzelf is dat een benadering die succesvol moet
kunnen zijn.
Even los van de CO2 speelt daarnaast altijd de budgettaire
kant, de gevolgen voor de begroting. Het kabinet realiseert zich heel
goed dat het effect impactvol kan zijn, gevolgen kan hebben voor
doelgroepen. Daar komen we straks ook weer op terug. We hebben ons best
gedaan om daar zo goed mogelijk invulling aan te geven in de vormgeving.
Dat is ook de reden waarom een aantal maatregelen later of gefaseerd
wordt ingevoerd. In het schriftelijk verslag en het eerste
wetgevingsoverleg heeft uw Kamer begrijpelijkerwijs heel veel vragen
gesteld. Zoals gezegd hebben wij ons best gedaan om daar schriftelijk
antwoord op te geven, maar ik wil toch mondeling op een aantal punten
ingaan. Dat betreft de glastuinbouw, de elektriciteitsmarkt, fossiele
subsidies, industrie en overige klimaatonderwerpen.
Ik begin met de glastuinbouw. De glastuinbouw staat voor een forse
opgave. De broeikasgasemissies moeten namelijk richting 2030 fors worden
gereduceerd, terwijl de emissies tussen 1990 en 2021 juist zijn
toegenomen. Het kabinet heeft daarom een omvangrijk maatregelenpakket
voor de glastuinbouw gepresenteerd met als doel de benodigde
emissiereductie zeker te stellen met behoud van een
handelingsperspectief voor de sector. Over dit totaalpakket is dus ook
veel contact geweest met de sector. Het is goed om te benadrukken dat
het kabinet ook extra subsidiebudgetten vrijmaakt om tuinders in staat
te stellen die transitie mee te maken. Gecumuleerd gaat het om een
bedrag van 560 miljoen over de periode 2023-2030, waaronder 300 miljoen
voor een subsidieregeling voor warmtedistributienetten voor de
glastuinbouw en 200 miljoen voor een subsidieregeling voor
energiebesparende maatregelen. Daarnaast kunnen glastuinbouwbedrijven
aanspraak maken op de generieke regelingen, zoals de SDE++ en de EIA, de
MIA en de VAMIL. Vandaag spreken we alleen over de voorliggende fiscale
maatregelen. Die hebben overigens een serieuze impact op de sector; dat
realiseren wij ons. Het is dan ook goed om er uitgebreid bij stil te
staan. Omdat het een belangrijk onderwerp is, licht ik nu graag de
belangrijkste punten toe.
In het fiscale pakket zitten eigenlijk drie maatregelen. Ten eerste
stelt het kabinet voor om het verlaagde energiebelastingtarief voor de
glastuinbouw gefaseerd af te schaffen. Aanvankelijk zou het gaan om een
afschaffing ineens op 1 januari 2025, conform het coalitieakkoord. In de
Voorjaarsnota is afgesproken en aangekondigd dat we dat gefaseerd doen
van 2025 tot 2030. Ten tweede stelt het kabinet voor om de
inputvrijstelling in de energiebelasting voor aardgasverbruik bij
elektriciteitsproductie gefaseerd te beperken. Het gaat vooral om
installaties in de glastuinbouw en industrie waarmee met aardgas zowel
elektriciteit als warmte wordt geproduceerd. Het aardgas wordt nu niet
belast, waardoor het voor onder andere de glastuinbouw aantrekkelijk
blijft om aardgas te gebruiken. Ten derde stelt het kabinet voor om een
sectorspecifieke CO2-heffing te introduceren om het
restemissiedoel van 4 megaton te borgen.
Bij de samenstelling van het maatregelenpakket heeft het kabinet twee
algemene uitgangspunten. Ten eerste heeft het kabinet ingezet op een
gebalanceerd pakket met enerzijds een stevig borgend instrumentarium en
anderzijds extra steun om te verduurzamen. Het is dus een combinatie van
subsidiëren en beprijzen. De voorgestelde fiscale maatregelen vormen een
— nu komt het woord — effectieve prikkel om de emissies te reduceren en
zijn noodzakelijk om het realiseren van een emissiereductiedoelstelling
te borgen. Om de glastuinbouw te helpen heeft het kabinet tegelijkertijd
extra subsidies ter beschikking gesteld. Deze subsidies bieden
ondersteuning aan bedrijven bij het doen van de benodigde investeringen.
Daarnaast heeft het kabinet, mede naar aanleiding van gesprekken met
Glastuinbouw Nederland, voorgesteld om de aanpassingen van de
energiebelasting gefaseerd in te voeren, zoals ik zojuist zei. Als er
voor minder fiscale prikkels wordt gekozen, leidt dit volgens het
kabinet ook tot minder noodzaak om subsidies te verlenen. Dat is ook de
afspraak die we binnen het kabinet hebben gemaakt, niet alleen voor deze
sector; het is een afspraak tussen de minister voor Klimaat en Energie
en de minister van Financiën. Het is niet alleen maar eten uit de
vleespotten van Egypte met de subsidies, die overigens grotendeels
besteed zijn in het voorjaar; het is ook beprijzing. Je moet daar alleen
wel de juiste balans in zoeken. Bedrijven krijgen dan ook langer de tijd
voor het doen van de benodigde investeringen en hebben hier zelf minder
middelen voor beschikbaar; vandaar ook die subsidies.
Ten tweede heeft het kabinet vanuit het oogpunt van de vereenvoudiging
van het belastingstelsel en de aanpak van fiscale regelingen eerst
gekeken welke aanpassingen van de bestaande energiebelasting kunnen
worden gedaan. Ter illustratie: het beter isoleren van een woning heeft
weinig zin als de achterdeur nog wagenwijd openstaat. Bovendien vormt
het beperken van de inputvrijstelling niet alleen een extra
verduurzamingsprikkel voor de glastuinbouw, maar ook voor de industrie.
Ook in de industrie staan namelijk installaties die met aardgas
elektriciteit en warmte produceren en vanaf 2025 energiebelasting moeten
gaan betalen. Het kabinet hecht om deze reden ook aan de aanpassingen
van de energiebelasting. Tegelijkertijd is de CO2-heffing
voor de glastuinbouw nog steeds een waardevolle toevoeging. Die heeft
een vlak tarief, ook op verzoek van de sector zelve. Zij zijn het dus
eens met de introductie van een CO2-heffing, maar wel met een
vlak tarief. Per saldo ligt er een stevig en evenwichtig pakket met,
naar verwachting, voldoende perspectief voor de glastuinbouw om te
verduurzamen en om ook in de toekomst een belangrijke rol te blijven
spelen in de voedselvoorziening. In de inbreng van uw Kamer zijn
verschillende vragen gesteld over de mogelijkheden om de afschaffing van
het verlaagde tarief te spreiden over een langere periode en om dit te
dekken door de CO2-heffing glastuinbouw te verhogen. Die
vragen werden mede gesteld naar aanleiding van de impactstudies die
gedaan zijn: eerst de studie door de Universiteit Wageningen, die rond
het einde van vorig jaar en het begin van dit jaar is gepubliceerd, en
later ook de impactstudie van Trinomics, die begin augustus is gedeeld
met de Kamer en de sector.
Het kabinet erkent dat de afschaffing van het verlaagd
energiebelastingtarief, zoals wij dat nu voorstellen, leidt tot een
relatief grote stijging bij kleine tuinders. Dat komt door de
degressieve tariefstructuur van de energiebelasting. Vanwege het
lasteneffect voor kleine tuinders heeft het kabinet al voorgesteld om
het verlaagde tarief gefaseerd af te schaffen. Dat gebeurt dan in de
periode van 2025 naar 2030, in plaats van in een keer in 2025. Een
langer afbouwpad voor het verlaagde energiebelastingtarief betekent een
lagere verduurzamingsprikkel en dus een hoger tarief met betrekking tot
de CO2-heffing om nog steeds het restemissiedoel te borgen en
dit tegelijkertijd ook budgettair rond te laten lopen. Als je het zou
doen van 2030 tot 2035, is er dus sprake van een langere termijn. Dat
heeft effect op de verduurzamingsprikkel. Tegelijkertijd zal je dit
moeten dekken. Als je het binnen hetzelfde domein wil doen, dan zou je
dat via die CO2-heffing kunnen doen.
Indien een verhoging van de CO2-tarieven als budgettaire
dekkingsmaatregel wordt gebruikt, zal de maatregel niet leiden tot
lagere lasten in de glastuinbouwsector. Je zal dan alleen een
verschuiving krijgen: een lastenschuif van de kleine tuinder naar de
grotere tuinder. Het tarief van de CO2-heffing is namelijk
per ton CO2 voor alle tuinders gelijk, in tegenstelling tot
de degressieve tariefstructuur van de energiebelasting. Zoals ik eerder
heb benoemd, vindt het kabinet het verstandig om eerst eventuele
verkeerde prikkels in de energiebelasting aan te pakken, alvorens nieuwe
instrumenten zoals de CO2-heffing aan te draaien. Een langer
ingroeipad voor het beperken van de inputvrijstelling met dekking via de
CO2-heffing glastuinbouw, kent nog twee specifieke
aandachtspunten. De lasten voor de glastuinbouw stijgen hierdoor in de
eerste jaren, omdat een langer ingroeipad ook tot lastenverlichting voor
de industrie- en energiesector leidt. De volledige lastenverzwaring van
de CO2-heffing valt echter in de glastuinbouw. De lasten voor
kleine tuinders zonder wkk zullen ook stijgen, omdat ze niet profiteren
van een langer ingroeipad voor het beperken van de inputvrijstelling,
maar wel een hoger tarief krijgen wat betreft de
CO2-heffing.
Dit is natuurlijk allemaal behoorlijk technisch, maar ik wil er toch bij
zeggen dat wij echt begrip hebben voor degenen die dat op tafel hebben
gelegd. Volgens mij zijn dat alle leden van de commissie. Je wil het
goede bevorderen, wat de sector ook wil. Dat is namelijk verduurzamen,
CO2-neutraal worden. Tegelijkertijd wil je de sector ook in
staat stellen om dat mee te kunnen maken. Dat gezegd hebbende, kom je
dan natuurlijk op maatvoering en fasering van beprijzingsinstrumenten.
De impactstudies laten zien wat de gevolgen zijn, die in sommige
situaties heel erg veel impact kunnen hebben. Als tuinder moet je
verschillende dingen doen. Aan de ene kant is dat natuurlijk energie
besparen. Aan de andere kant zullen er ook echt tuinderbedrijven zijn
die gaan kijken of ze op die schaal nog wel door kunnen of dat ze naar
schaalvergroting moeten en of ze al dan niet moeten fuseren.
Tegelijkertijd wil je een sector niet de nek omdraaien. Wij zijn ons
daar zeer wel van bewust.
Dat brengt mij meteen bij de eerste vraag die daarover gaat. Dat is de
vraag van de heer Grinwis. Waarom wordt de glastuinbouw het hardst
aangepakt met afschrikwekkende lastenstijgingen? Moeten we niet extra
zuinig zijn op deze sector, ook met het oog op voedselzekerheid? De
glastuinbouwsector heeft jarenlang financieel profijt gehad van diverse
fiscale voordelen. Daar moeten we, denk ik, echt wel mee beginnen. Ik
heb het bijvoorbeeld over het verlaagde energiebelastingtarief en de
inputvrijstelling. Mede hierdoor zijn de broeikasgasemissies tussen 1990
en 2021 juist toegenomen. Het klimaatprobleem is urgent en vraagt om een
snelle daling van de broeikasgasemissies. De voorgestelde fiscale
maatregelen zijn nodig om dat te borgen. Dan gaat het dus over de
maatvoering en de fasering, zoals ik zonet al zei. Daartegenover staan
die subsidiemaatregelen, die ik zojuist ook al heb toegelicht. Ook zijn
we dus al akkoord gegaan met de versoepeling van 2025 naar 2030. Dat
laat onverlet dat die individuele impact groot is. Maar voor de sector
als geheel is er sprake van een gebalanceerd pakket met voldoende
toekomstperspectief voor de glastuinbouwsector in Nederland. Dat laat
onverlet dat het in individuele situaties groot, zo niet té groot, kan
zijn, en dat mogelijk niet alle bedrijven de overstap kunnen of willen
maken, zoals ik zojuist al zei.
Voorzitter. Dan de heer Knops van de PVV, die nu vervangen wordt door de
heer Van Dijck. Hij krijgt er graag een reactie van het kabinet op dat
het door de fiscale maatregelen voor de helft van de tuinders niet meer
rendabel wordt en er bedrijven failliet gaan, en dat daarnaast gezonder
eten nog onbetaalbaarder wordt. Ik heb gezegd dat de transitie inderdaad
fors is. Dat zien wij ook. We hebben aan de ene kant de ruime
subsidiemaatregelen. Wij zijn ons er zeer wel van bewust dat dit een
hele belangrijke sector is, die voornamelijk voor de export produceert
en dus gezien de internationale concurrentie de prijsstijgingen naar
verwachting niet of slechts in beperkte mate zal kunnen doorrekenen.
Daarom verwacht het kabinet weinig tot geen effect op de
consumentenprijzen in Nederland.
De voorzitter:
Daar heeft meneer Van Dijck een vraag over, overigens namens meneer
Kóps, zeg ik voor de Handelingen.
De heer Tony van Dijck (PVV):
De PVV maakt zich er zorgen over hoeveel glastuinbouwbedrijven straks
failliet gaan. Want de staatssecretaris zegt het goed: als die bedrijven
het niet kunnen doorrekenen aan de consument raken ze in de rode cijfers
en dan gaan ze stoppen. Het lijkt erop dat er vanuit het milieugedreven
klimaatdenken eigenlijk gewoon geen plaats meer is voor glastuinbouw.
Het lijkt erop dat het kabinet redeneert: "Hoe kun je nou tomaten kweken
als je kunstmatige verwarming en kunstmatig licht moet gebruiken?
Tomaten horen gewoon thuis in de openlucht in Spanje en niet onder glas
in Nederland, dus laten we ze maar de nek omdraaien." Het lijkt erop dat
dat nu gebeurt. De staatssecretaris geeft met heel veel mooie woorden
toch nog een sprankeltje hoop aan de sector, maar ik heb het gevoel dat
de sector, en vooral de kleine glastuinbouwer, eigenlijk gedoemd is om
te stoppen.
De voorzitter:
Een reactie van de staatssecretaris op de stellingname van meneer Van
Dijck.
Staatssecretaris Van Rij:
De sector zelf wil ook naar een CO2-neutrale productie.
Daarom zijn die besprekingen er, waarvan ik ook deel mag uitmaken. Daar
hebben ze ook een zeer doorwrocht en goed document over gepubliceerd.
Dit gebeurt overigens niet alleen met de minister voor Klimaat en
Energie, maar natuurlijk ook met de minister van Landbouw, Natuur en
Visserij. Daarom hebben we daar als kabinet natuurlijk wel naar
geluisterd, want dan heb je het over de termijn waarbinnen het moet
gebeuren. Ter uitvoering van het coalitieakkoord mikten wij met die twee
fiscale maatregelen eerst op 2025. Na te hebben geluisterd naar de
sector en naar de Kamer is dat dus 2030 geworden. De sector zelf heeft
gezegd: CO2-neutraal in 2040. Daarover verschillen we dus van
opvatting, maar we naderen elkaar wel steeds meer. Ik heb daarnet ook
gezegd dat het een kwestie is van de juiste fasering en maatvoering als
het om die beprijzingsmaatregelen gaat, in combinatie met de subsidies.
Maar als ondernemers op korte termijn die investeringen in verduurzaming
gaan doen, moeten die investeringen ook wel daadwerkelijk mogelijk zijn.
Daar heeft collega Jetten natuurlijk al het nodige over gezegd. Zijn de
alternatieven er? Denk aan de elektrificatie. Dat is dus steeds zoeken
naar de juiste balans. Wij denken, al luisterend naar de sector, dat het
niet zo somber is als de heer Van Dijck zegt en dat niet de hele sector
eraan gaat. Maar ik heb net eerlijk gezegd dat een aantal bedrijven voor
de keuze zal komen te staan of ze nog verder kunnen en moeten. Dat is
iets waarbij we voortdurend de vinger aan de pols zullen moeten houden.
Het kan niet zo zijn dat wij beleid maken waarbij we — ik zeg het maar
even in gewoon Nederlands — met de stok gaan slaan via beprijzing zonder
de wortel te kunnen uitserveren. Dat is steeds de balans die we moeten
zien te vinden in de beleidsinstrumenten.
De voorzitter:
De heer Van Dijck in tweede instantie.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik ben blij met die vergelijking, want het lijkt erop dat het puur de
stok is die dit kabinet hanteert in plaats van de wortel. U zegt dat we
van het gas af moeten en dat de elektrificering belangrijk is, maar het
stroomnet is vol. We krijgen vandaag van de heer Jetten te horen dat
bedrijven moeten gaan afschakelen en op piekmomenten het net moeten
ontlasten. Met andere woorden: ook al zou ik op elektra willen overgaan,
het kan niet. Maar de stok wordt wel gehanteerd. Ik vind het gemeen dat
de lasten voor een tomatenteler met 2.000% omhooggaan in 2030 zonder dat
er een betaalbaar alternatief is, bijvoorbeeld op het stroomnet. Dan duw
je zo'n teler toch in de afgrond? Dan is die toch gedoemd? Dan zeg je
toch eigenlijk: tomatenteler, er is geen plaats meer voor jou? Dat zit
ons als een graat in de keel. Dat zit ons dwars aan dit hele plan.
Staatssecretaris Van Rij:
Die zorg heb ik al onder woorden gebracht. Dat kan natuurlijk niet de
bedoeling zijn. Vanuit het kabinet zijn we juist met de sector in
gesprek en in overleg. We hebben ook nog een tweede impactstudie gedaan
naar het effect van deze maatregelen, ook gecumuleerd. Dan is het altijd
heel ingewikkeld. Je kunt over gemiddelden praten, maar niemand denkt in
zijn eigen individuele situatie aan een gemiddelde. Diegene rekent het
voor zichzelf door. Er zullen bedrijven zijn die dit makkelijk gaan
meemaken. Er zijn al bedrijven die verduurzaamd zijn en die al de goede
dingen doen, zonder alle subsidies die nu in het vooruitzicht zijn
gesteld. Maar zoals gezegd zijn er ook bedrijven waar het een wat
fundamentelere vraag wordt. Als je keuzes maakt op een bepaald moment,
ga je niet je ogen sluiten en over vijf jaar kijken wat de gevolgen
zijn. Dan ga je natuurlijk wel heel goed de vinger aan de pols
houden.
Als laatste hierover: het heeft ook geen zin dat je met beleid komt waar
vervolgens helemaal geen draagvlak voor is. Wij denken dat we daarin dus
een goede balans hebben.
De voorzitter:
De heer Erkens heeft ook een vraag, al zie ik dat de staatssecretaris
straks antwoord gaat geven op een vraag van hem. Maar probeer het maar
even.
De heer Erkens (VVD):
Dan stel ik 'm toch, want we zijn nu toch al begonnen met het debat. De
sector geeft aan te willen verduurzamen. In 2040 willen ze
klimaatneutraal zijn en voor 2030 zijn ze ook akkoord met een hele hoge,
ambitieuze opgave. Daar zijn we ook blij mee. Maar over de
verduurzamingsopties die men nodig heeft, wil ik toch het volgende
opmerken. Energiebesparing lukt op korte termijn wel. Dan heb je 10% tot
20% minder emissies. Dat doen heel veel bedrijven wel, maar er zit een
limiet aan hoeveel je daarmee kunt doen. Uiteindelijk draait het om het
fundamenteel ombouwen van je bedrijfsprocessen. Dat betekent dat je via
bijvoorbeeld aardwarmte of elektrificatie andere routes kiest om de kas
te verwarmen of producten te telen. Maar de tijdlijnen daarvan zijn heel
lang. Het stroomnet loopt vol, dus elektrificatie kan misschien langer
gaan duren dan tot 2030. Het kan langer duren voordat je überhaupt
ruimte krijgt op het net. Aardwarmteprojecten in Nederland duren ook
lang. Als je optimistisch bent, kost dat al tien jaar. Hoe kijkt u dan
naar dat handelingsperspectief en die balans waarover u net sprak?
Staatssecretaris Van Rij:
Dat zijn natuurlijk goede, terechte vragen die hier gesteld worden. Ik
heb al aangegeven dat het gaat om fasering en maatgeving. Het gaat juist
om deze mate van detaillering die van belang is. Dat hebben we met twee
impactstudies gedaan. De meest recente gaf nog meer inzicht dan de
eerste. Precies de vragen die u stelt, over het netwerk, de aardwarmte
en al die alternatieven, liggen echt op het terrein van mijn collega, de
minister voor Klimaat en Energie. Dat zeg ik niet om dit af te schuiven,
maar voordat je het weet, zit ik hier te freestylen. Ik stel wel voor
dat wij daar op weg naar de plenaire behandeling — zo interpreteer ik de
vraag — nog een keer wat dieper op ingaan. Want de vraag is gewoon: is
het realistisch, is het mogelijk dat zij die verduurzaming meemaken in
die periode van vijf jaar?
De heer Erkens (VVD):
De staatssecretaris heeft hier gelukkig een aantal klimaatwoordvoerders
in de zaal zitten. De heer Grinwis weet ook heel veel van dit onderwerp.
Ik heb mij er zelf ook wel eerder in verdiept. Ik denk dat het
handelingsperspectief richting 2030 voor veel bedrijven beperkt is. Het
verlaagde tarief van de energiebelasting is in 2030 weg, en daar zit de
grote pijn. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris ons nog per brief
informeert. Zou het mogelijk zijn dat de staatssecretaris voorafgaand
aan de plenaire behandeling nog met een brief komt waarin hij ingaat op
het alternatief, namelijk het langzamer laten plaatsvinden van de afbouw
van het verlaagde tarief richting 2035? Dan is er ook met de tijdlijnen
die er nu zijn, een handelingsperspectief om te verduurzamen. Kan hij
daarin aangeven hoe je de reductie in 2030 zou kunnen borgen met,
inderdaad, de CO2-heffing, zoals de sector zelf ook aangeeft?
Zou de staatssecretaris dus voorafgaand aan de plenaire behandeling
expliciet op dat voorstel kunnen ingaan?
Staatssecretaris Van Rij:
De heer Erkens zegt er wel iets belangrijks bij, namelijk: de borging.
Hij komt ook met een alternatief, namelijk de CO2-heffing. Op
het onderwerp CO2-reducties en het pad dat daarvoor is
uitgestippeld, moet ik echt de hulp van minister Jetten inroepen. Ik heb
er wel een beetje op doorgeleerd, maar daar ga ik mij niet aan wagen.
Kan de brief er komen voor het debat van woensdag? Ik kijk even naar de
ambtenaren. Dat moet lukken, wordt hier gezegd.
De voorzitter:
Dat noteren we als een aanvullende toezegging. Dit roept wel weer vragen
op bij anderen. De heer Grinwis als eerste.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik sluit me graag aan bij de heer Erkens. Het handelingsperspectief van
de individuele ondernemer is hier sowieso een heel belangrijke kritische
randvoorwaarde, want deze sector kan in principe gewoon helemaal
verduurzamen. Als je kijkt naar het perspectief voor de
glastuinbouwsector, dan zie je dat het een sterke sector is die in
Nederland in principe gewoon duurzaam kan draaien. Alleen, de afgelopen
jaren, de afgelopen decennia, was het wel heel aantrekkelijk om aardgas
te gebruiken. Dus dat is één: handelingsperspectief.
Het tweede is: rechtvaardigheid. Wil de staatssecretaris in de brief die
hij gaat sturen, ook dat aspect meenemen? Want nu gaat het zeer ongelijk
uitvallen. Ik zag dat de staatssecretaris in de nota van wijziging de
CO2-prijs in één keer verhoogt — in mijn ogen halsoverkop,
maar daar hoeft hij het natuurlijk niet mee eens te zijn — terwijl
volgend jaar een tariefstudie gaat plaatsvinden. Het tarief is dan dus
beter vast te prikken dan nu in een nota van wijziging is gedaan. Ik zie
ook dat er in één keer een overdekking is, terwijl eerder is afgesproken
dat wat met de CO2-heffing in de glastuinbouw zou worden
opgehaald, terug zou gaan naar verduurzaming in de sector. Dat is een
afspraak met LNV. Ik vind dus dat het wel heel hard gaat. En met de
rechtvaardigheid bedoel ik het volgende. Sommige energie-extensieve
bedrijven hebben alleen een ketel en een energie-extensieve teelt. Zij
moeten nu relatief veel gaan betalen, terwijl iemand met een wkk of een
energie-intensief bedrijf — en helemaal als hij op het aardwarmtenet zit
— het relatief goed voor elkaar heeft. De ongelijkheid in de sector gaat
met die verschillende instrumenten dus enorm groot worden, terwijl het
bij de CO2-heffing voor de glastuinbouw — vooruit, het
CO2-sectorsysteem — gewoon evenredig is, en dus
rechtvaardiger. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Moeten we dat
niet nog wat slimmer op elkaar afstemmen, ook naar het volgende jaar
toe, als we de belasting voor 2025 echt, echt gaan vaststellen?
De voorzitter:
Twee aanvullende vragen voor uw toezegging.
Staatssecretaris Van Rij:
Die nota van wijziging hebben wij overigens gemaakt omdat de sector ons
wees op een onvolkomenheid die wij over het hoofd hadden gezien. Dat
leidde tot een budgettaire derving van — ik zeg het uit mijn hoofd —
iets van 45 miljoen. Vervolgens sta je voor een vraag, want daar moet je
dus dekking voor vinden. Zo is naar het instrument van de
CO2-heffing gekeken. Het was niet de bedoeling om daar een
overdekking in te realiseren, zeg ik heel nadrukkelijk tegen de heer
Grinwis.
Dan het tweede. Hier gaat het dus precies om. De CO2-heffing
als zodanig wordt ook door de sector bepleit — dat is de heer Grinwis
meer dan bekend — juist ook in een vlak tarief, zoals ik zei, om te
voorkomen wat we nu zien, namelijk dat kleine tuinders een hogere
belasting moeten betalen dan de grotere tuinders. Ik heb geen antwoord
op alle casuïstiek. Als ik de rapporten lees, zie ik inderdaad dat het
heel erg afhangt van de individuele situaties. Je zou haast zeggen:
zoveel hoofden, zoveel zinnen. Dat vraagt om verdere doordenking bij het
instrumentarium. Je kunt dus een keuze maken, maar je kunt ook zeggen
dat er ontzettend goed gemonitord moet worden. Nogmaals, die
rechtvaardigheid is heel belangrijk. Ik heb eerder al gezegd: het hele
pakket gaat alleen maar vliegen als je draagvlak hebt in de sector. Ga
je iedereen gelukkig maken? Het antwoord daarop is bij besturen en
moeilijke keuzes maken altijd nee. Probeer je een zo groot mogelijk
draagvlak te hebben? Ja.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Over dit onderwerp hebben we de vorige keer ook al flink gesproken. Er
wordt voorspeld dat de helft van de glastuinbouw op termijn op
geothermie kan draaien. Onrechtvaardig? Ik weet het eigenlijk niet. Als
bedrijven eerder hebben ingezien dat het belangrijk is om te
verduurzamen, hebben ze een hele verstandige keuze gemaakt. Als er nu
wordt voorgesteld om in plaats van het afbouwen van die fossiele prikkel
— want dat is het: te goedkoop gas — de CO2-heffing in te
voeren, dan krijg je waarschijnlijk het fenomeen dat de businesscase van
aardwarmte negatief wordt beïnvloed. Als er een brief komt, wil ik graag
dat dat aspect ook wordt belicht. Je wil dat die transitie zo snel als
mogelijk wordt doorgezet. Er is op korte termijn een verviervoudiging
mogelijk van het aantal geothermieactiviteiten in de glastuinbouw, maar
als we de businesscase onderuithalen, gaat dat niet gebeuren en blijven
we zitten met een sector die potentieel van alles kan maar in de
praktijk niet het tempo maakt dat nodig is.
De voorzitter:
De brief wordt steeds langer.
Staatssecretaris Van Rij:
Het goede van deze discussie is dat het precies het dilemma laat zien
van wat ik "fasering en maatvoering" heb genoemd. Laten we ook even
kijken waar het gemeenschappelijke ligt. Iedereen, of bijna iedereen, is
ervan overtuigd dat dat verlaagde tarief afgeschaft moet worden. Dat is
ook nodig. De vraag is alleen: in welk tempo en met welke maatvoering?
En dan krijg je: wat is het alternatief? De CO2-heffing, met
alle gevolgen van dien. We zullen in de brief natuurlijk ook iets zeggen
over het concrete punt waar de heer Van der Lee naar vraagt, maar dan
praat ik natuurlijk ook namens de collega voor Klimaat en Energie.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik weet niet precies waar ik moet beginnen. In het regeerakkoord was
deze maatregel ingeboekt voor 33 miljoen structureel, maar er wordt nu
dik 300 miljoen mee opgehaald. Dat is een vertienvoudiging. Dat komt
omdat er nu een andere koers gevaren wordt. Dat mag een politieke keuze
zijn, maar ik zou er niet zo makkelijk omheen willen gaan. Het gevolg
hiervan is dat vooral kleine bedrijven niet meer kunnen concurreren. Die
gaan straks gewoon bijna €0,70 inclusief btw per kuub gas aan belasting
betalen. Grote bedrijven betalen een stuk minder, omdat ze gebruik
kunnen maken van het degressieve tarief. Ik zou de regering willen
vragen om voor die groep naar een oplossing te zoeken. Het zou namelijk
niet uit moeten maken of je twee familiebedrijven hebt die allebei
170.000 kuub gas gebruiken of één wat groter bedrijf dat 340.000 kuub
gas gebruikt. Dat grote bedrijf betaalt door de degressieve structuur
veel minder energiebelasting. Dat levert een ongelijk speelveld op. By
the way, in België en Duitsland betalen ze ongeveer nul belasting. Mijn
vraag aan de regering is dus of zij per nota van wijziging zou willen
toestaan dat kleinere bedrijven samen inkoopcombinaties kunnen vormen om
de energierekening gezamenlijk te betalen, zodat zij gezamenlijk gebruik
kunnen maken van de degressieve belastingstructuur en niet op
achterstand staan van de grotere bedrijven.
Staatssecretaris Van Rij:
Als ik mij niet vergis, hebben wij al wel antwoord gegeven. We
onderkennen de heel specifieke situatie waar terecht op gewezen wordt.
Daarom is het altijd goed om met concrete voorbeelden te werken, zoals
de heer Omtzigt doet. Het ene familiebedrijf, een groter familiebedrijf,
kan wel profiteren van de degressie en het andere familiebedrijf, dat
meerdere vestigingen heeft, kan niet van die degressie profiteren. De
heer Omtzigt vraagt of wij dat bij nota van wijziging kunnen doen. Ik
kan wel toezeggen dat we daar in de brief op terugkomen, want er wordt
wel bekeken wat je op de heel korte termijn nog kunt doen. Kunnen we dat
inderdaad bij nota van wijziging of niet? Ik heb dat nog niet helemaal
uitgedacht, om het maar even zo te zeggen. Daar heb ik iets meer tijd
voor nodig. Een nota van wijziging zou betekenen dat het morgen klaar
moet zijn. Het kan sowieso in de brief. Als het wel bij nota van
wijziging kan, zullen we dat natuurlijk ook laten weten. Ik krijg nu al
ambtelijk de heel geruststellende mededeling te horen dat dit niet
mogelijk is.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dat snap ik. Er wordt hard gewerkt op Financiën aan antwoorden. Ik snap
ook echt wel dat wetswijzigingen niet heel snel gaan. Maar ik zoek hier
toch een toezegging op. De toezegging kan zijn dat het in het volgende
Belastingplan zit, of op een andere manier gebeurt. Het kan niet zo zijn
dat twee bedrijven die allebei 170.000 kuub gebruiken veel duurder uit
zijn dan een bedrijf dat hetzelfde gebruikt en gefuseerd is. Daarvoor
zou ik de mogelijkheid willen van een inkoopcombinatie. Ten tweede zou
ik toch wel graag de bevestiging van de staatssecretaris krijgen dat het
plan dat in het regeerakkoord stond echt heel veel lichter voor de
sector was dan het plan dat nu in de wet voorligt.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik kan twee dingen toezeggen. In de brief zullen wij nog een keer een
uitleg geven over de laatste vraag, die ging over het verschil tussen
wat er was afgesproken en nu. Op de heel specifieke vraag, die overigens
wel heel relevant is, over het ene bedrijf dat wel gebruik kan maken van
de degressie versus twee of meerdere bedrijven die dat niet kunnen, kom
ik ook graag terug in de brief. Ik kan niet nu al toezeggen dat we dat
gaan regelen, omdat ik het nu gewoon even niet kan overzien, en ik ben
een voorzichtig mens. We gaan ons best doen om te bekijken of dat kan.
Ik stel op prijs dat de heer Omtzigt ook zegt dat het
wetgevingstechnisch niet op zo'n korte termijn kan. Maar we gaan gewoon
onze uiterste best doen om te bekijken of er wel of geen alternatieven
voor zijn. Een inkoopcorporatie is al genoemd. Ik kom er in de brief op
terug. Laten we het debat dan woensdag vervolgen.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik vind dit wel een opmerkelijk debat. De realiteit is dat de waarde van
deze vrijstelling blijkbaar veel groter is dan we altijd hebben gedacht.
Je zou dus ook kunnen zeggen dat de fossiele subsidie veel groter is dan
we altijd hebben gedacht. De heer Omtzigts voorstel laat volgens mij
precies een veel groter onderliggend probleem zien, namelijk dat we
degressieve tarieven hebben. Ik wil dan ook graag samen met de heer Van
der Lee als huishouden een grootverbruiker voor de energiebelasting
worden. Ik snap echt de zoektocht naar een level playing field, maar met
het voorstel van de heer Omtzigt zet je eigenlijk het paard aan de
andere kant van de wagen; dan blijft het nog wel een krakkemikkige kar.
De kar is namelijk dat hoe meer je verbruikt, hoe goedkoper het wordt.
Ik snap alle zoektochten rond behapbaarheid, maar laat de onderliggende
zoektocht die de Kamer nu doet niet vooral precies zien wat er gebeurt
als je degressieve tarieven hebt? Als je er iets in verandert, hebben
kleine gebruikers er meer last van dan grote verbruikers. Is dat niet de
kern van de oneerlijkheid van degressieve tarieven?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik kan de redenering van de heer Van Weyenberg natuurlijk wel volgen en
ik weet ook hoe hij erin zit. Maar wij hebben nu te maken met dit
voorstel voor fiscale maatregelen voor de glastuinbouw. Daarvoor hebben
wij als kabinet — daar staan wij ook achter — het voorstel gedaan zoals
dat in de Voorjaarsnota is aangekondigd. Ik krijg een aantal vragen: wat
is er wel en niet mogelijk voor fasering en maatvoering? Daarbij heb ik
het voorbehoud gemaakt dat er een CO2-element aan zit. Daar
moet minister Jetten, overigens samen met de minister van LNV, bij
betrokken worden. Het is niet de bedoeling om de CO2-reductie
ter discussie te stellen. Tegelijkertijd — dat is het dilemma — willen
we nog wel kijken of de sector het kan meemaken, waarbij ik wel heb
aangegeven dat dat niet voor alle individuele situaties geldt. Er is mij
gevraagd om nog eens op een rijtje te zetten wat de plussen en de minnen
zijn. Ik heb de heer Omtzigt niet de toezegging gedaan dat ik dat even
zal regelen, maar wel dat ik zijn vraag serieus zal nemen, net zo goed
als ik de vragen van anderen in de commissie serieus zal nemen in de
brief die ik heb toegezegd.
De heer Van Weyenberg (D66):
Daar ging mijn punt niet over. Mijn punt is dat dit de kern van het
probleem laat zien: de degressieve tarieven. Daarom zijn er nu zorgen —
ik ga gewoon open kijken naar de voorstellen van collega's — dat kleine
bedrijven meer last hebben van deze maatregel dan grote. Dat komt
doordat die tarieven degressief zijn, waardoor de maatregelen die het
kabinet voorstelt en die ik inderdaad steun, een grotere impact hebben
op kleinere dan op grotere afnemers van gas. De zoektocht van een aantal
collega's komt puur voort uit de degressiviteit. De vraag is: klopt het
dat het daardoor oneerlijk uitvalt?
Dan mijn tweede verzoek. Als we ertoe overgaan dat bedrijven mogen
poolen — dat lijkt me juridisch echt heel ingewikkeld — dan wil ik in de
analyse graag horen waarom huishoudens dat dan niet zouden mogen. Want
als je dit wilt oplossen … Ik ben het namelijk eens met de analyse van
de heer Omtzigt dat het niet eerlijk is, maar volgens mij is de enige
oplossing, zowel inhoudelijk als juridisch, om de degressiviteit dan
eindelijk eens wat sterker aan te pakken.
Staatssecretaris Van Rij:
Het punt van de heer Van Weyenberg is helder: de degressiviteit van de
tarieven, waarbij het gaat om de derde, vierde en vijfde schijf. Zou je
alles terugbrengen naar één tarief, dan laten impactanalyses zien, even
buiten de glastuinbouw, dat dat op korte termijn heel veel effecten
heeft.
Dan kom ik op de vraag van de heer Erkens, als dat mag, voorzitter. Die
heeft namelijk gevraagd — even terug naar de glastuinbouw — of het
gevolg van de maatregelen die we nu voor ogen hebben, is dat bedrijven
gaan verkassen naar het buitenland.
De voorzitter:
Laatste instantie, meneer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Mijn enige punt is dat er nu een probleem ontstaat voor kleine
bedrijven, doordat kleinere bedrijven meer belasting betalen dan
grotere. Dat is de kern van het probleem, wat mij betreft. Dat leidt tot
deze effecten. Maar mijn vraag was een andere. Als we de mogelijkheid
dat bedrijven samen inkopen gaan verkennen, even los van de vraag of dat
mag, wil ik ook graag horen waarom burgers dat dan niet zouden
mogen.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, de brief …
De heer Van Weyenberg (D66):
De concrete vraag is om in de brief ook dit punt op te nemen.
De voorzitter:
Uw vraag is duidelijk, meneer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Maar de staatssecretaris geeft geen antwoord.
Staatssecretaris Van Rij:
De brief wordt nu steeds omvangrijker. Ik zou het, als u het goedvindt,
voorzitter, want het is op zichzelf een terechte vraag, toch willen
beperken tot de glastuinbouw. We nemen het punt van de degressiviteit
mee en we laten de plussen en de minnen zien van de optie die op tafel
is gelegd door de heer Omtzigt. Wat de heer Van Weyenberg zegt, is denk
ik heel goed voor het debat, maar ik kan dat denk ik niet op hele korte
termijn helemaal gaan uitwerken voor de huishoudens; misschien kan ik er
wel een alinea aan wijden.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik ben blij met die toezegging. Wat is namelijk mijn punt? Stel dat je
dit gaat toestaan, dan ga je een andere manier bedenken om de
degressiviteit op te lossen, namelijk door gewoon massa te maken door
samen te mogen tellen als een grootverbruiker. Dan …
De voorzitter:
Uw punt is helder, meneer Van Weyenberg.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dan is mijn vraag, die ik juridisch niet overzie — het zou bijna een
Omtzigtiaanse vraag kunnen zijn — waarom ik dat in dat geval niet aan
huishoudens, maar wel aan ondernemers mag toestaan. De staatssecretaris
zegt niet dat hij dat wil doen, hè, maar stel dat je dat wel zou doen,
dan zie ik niet in waarom je dat in de energiebelasting wél toestaat aan
kleine glastuinbouwbedrijven, maar niet aan huishoudens. Dat was de
juridische vraag. Een alinea daarover, waarin ook die blik wordt
meegenomen, waardeer ik.
Staatssecretaris Van Rij:
Oké, dat doen we dan. Dan maak ik meteen een kanttekening. Er is
natuurlijk een alternatief, niet alleen voor de glastuinbouw maar ook
voor de industrie, namelijk een CO2-heffing. Ik neem niet aan
dat de heer Van Weyenberg nu impliciet gaat pleiten voor een
CO2-heffing voor huishoudens.
De voorzitter:
Laten we daar niet op ingaan, want dan …
De heer Van Weyenberg (D66):
Dit was uitlokking, voorzitter. De staatssecretaris …
De voorzitter:
Jajaja, meneer Van Weyenberg, uw punt was al wel duidelijk. Dat gaan we
nu niet uitlokken. Overigens ben ik nog wel benieuwd of het woord
"degressiviteit" goed Nederlands is of dat het woord "degressie" beter
is, maar dat is voor de ambtenaren voor de brief van morgen. De
staatssecretaris gaat verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, u zult …
De voorzitter:
O nee, toch niet, want meneer Grinwis heeft nog een nieuwe vraag
hierover.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, even over de CO2-heffing. Door de heer Van der Lee werd
gesuggereerd dat werken met een CO2-prijs slecht zou zijn in
relatie tot aardwarmte. Ik werp die suggestie wel van me, want dat is
gewoon niet zo omdat aardwarmte geen last heeft van de
CO2-prijs. Het is puur rechtvaardiger …
De voorzitter:
Meneer Grinwis …
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Maar de vraag is de volgende. Nu wordt de suggestie gewekt dat de
degressiviteitsdiscussie er een is van groot bedrijf versus klein
bedrijf. Maar er speelt nog een factor: energie-intensief versus
energie-extensief. Dat wordt beter getackeld met het beprijzen van de
CO2-uitstoot dan met het toevallige gebruik. Bij een groot
bedrijf dat energie-extensief is, kan dat net zo hoog zijn als bij een
klein bedrijf dat energie-intensief is. Nu gaat het helemaal langs de
lijn van groot-klein, maar het gaat ook over andere perspectieven in
deze discussie.
De voorzitter:
En wat is uw vraag?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Of de staatssecretaris dat onderkent en of hij daarom heel goed op dit
punt van de CO2-prijs wil ingaan in de brief. Dat is
eigenlijk mijn verzoek.
De voorzitter:
De brief wordt nog langer, staatssecretaris!
Staatssecretaris Van Rij:
De staatssecretaris — lees: het kabinet — zal zeker ingaan op het punt
van de CO2-heffing. U had mij even uitgedaagd, voorzitter,
maar "degressiviteit" is volgens Onze Taal toch echt wel een zelfstandig
naamwoord. Het is afgeleid van "degressief". Ik dacht: dat mag ons toch
niet gebeuren!
De voorzitter:
Maar "degressie" is ook mooi. Maar goed, maak er iets moois van, zou ik
zeggen. Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. De heer Erkens had gevraagd of het gevolg zal zijn dat
glastuinbouwbedrijven verkassen naar het buitenland. Hoe hoog schat de
staatssecretaris die kans in? Het kabinet onderkent de weglekrisico's,
maar onderstreept dat de glastuinbouwsector door verduurzaming tot de
meest innovatieve sectoren van de wereld kan blijven behoren.
Tegelijkertijd kunnen, zoals ik al zei, de maatregelen op individueel
niveau forse impact hebben. Betekent dat dan dat ondernemers straks voor
de keus staan om naar het buitenland te vertrekken en dat ook gaan doen?
Dat is zeer de vraag. Ook in het buitenland zal vroeger of later … Ik
zie dat de Europese Commissie op dit moment met een nieuwe Commissaris
voor klimaat hele ambitieuze doelstellingen heeft. Dan verwacht je toch
ook dat dit gaat komen in het buitenland, in de ons omliggende landen.
Maar ik vind de vraag wel serieus. Ik trek even een vergelijking met een
ander deel van mijn portefeuille, de exportkredietverzekering en de COP
die we in Glasgow hebben getekend. Ook daar hebben we wel heel bewust
naar het level playing field gekeken. Ik kijk even naar de ambtenaren.
Als dit niet kan, dan kan het natuurlijk niet. Ik weet dat het vreselijk
is zoals ik het nu formuleer, maar het zou wel helpen als wij inzicht
hebben in wat België doet en wat de ons omliggende landen doen, om dat
weglekeffect toch goed in beeld te hebben. Moeten we er een tandje
bovenop doen, ook als het gaat om de inzet van Nederland in Brussel bij
de agendering? Dit stond niet in mijn tekst, maar we gaan toch kijken of
we dat in de brief kunnen krijgen. Het is natuurlijk een heel reëel
punt.
De voorzitter:
Het roept wel weer allerlei vragen op, zie ik. Ik zag mevrouw Van Dijk
als eerste.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Ik had niet zozeer een vraag, maar volgens mij is er ook een motie
ingediend om daar structureel goed op te blijven inzetten en het aan de
voorkant uit te denken. Ik juich het dus heel erg toe als we daar meer
werk van gaan maken.
De voorzitter:
Dat klonk niet echt als een vraag.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik schrik een beetje, want ik zou verwachten dat dat allang gebeurd was.
Ik bedoel, er ligt nu een gigantisch, impactvol wetsvoorstel voor die
sector voor en de staatssecretaris gaat nu een keer nadenken over hoe
het nu eigenlijk is in België en Duitsland, en wellicht in Frankrijk en
in Polen. Waar kunnen ze allemaal wel niet heen gaan? Ik vind het een
beetje mosterd na de maaltijd. Óf we stellen de stemming over dit
wetsvoorstel uit tot we daar inderdaad inzicht in hebben, óf de
staatssecretaris zegt nu: daar is al drie keer naar gekeken met
verschillende impactstudies.
Staatssecretaris Van Rij:
Zoals gezegd, komen we er in de brief op terug. We hebben er een
redelijk goed beeld van. Overigens zijn ook andere landen hier
nadrukkelijk mee bezig. Denemarken is bijvoorbeeld zo'n land. Ik kom
daar in de brief dus op terug. Mag ik de heer Van Dijck oproepen om niet
vooruitlopend op die brief al zulke boute conclusies te trekken?
De voorzitter:
Ik stel voor dat we verdergaan, staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Mevrouw Van Dijk had de volgende vraag: kan de
staatssecretaris ingaan op de afstemming met de sector over de
maatregelen uit het wetsvoorstel? Ik heb daar al wel iets over gezegd,
maar ik wil dat toch nog even wat uitgebreider doen. Het kabinet heeft
zowel voor als tijdens het opstellen van het wetsvoorstel veelal
ambtelijk, maar ook vanuit het kabinet op politiek niveau contact gehad
met Glastuinbouw Nederland, Energie-Nederland, VNO-NCW en de Vereniging
voor Energie, Milieu en Water. Dit waren veelal gesprekken over de
impact van de maatregelen op de sectoren, technische aspecten van de
wetgeving en specifieke voorstellen van de sector. Daarnaast is
Glastuinbouw Nederland intensief betrokken geweest bij de studie van
Berenschot en Kalavasta naar de vormgeving van CO2-heffing in
de glastuinbouw. De inzichten uit deze gesprekken heeft het kabinet
gebruikt om tot een definitief wetsvoorstel te komen. Zoals zojuist
gezegd, it's work in progress. In de brief zullen we nog verder ingaan
op een aantal punten, maar dat overleg gaat tot nu toe heel goed.
Voorzitter. Dan zou ik naar de elektriciteitsmarkt over willen gaan. Dat
is onderdeel twee. De heer Erkens en de heer Van Weyenberg hebben daar
vragen over gesteld. Wat is de impact van het beperken van de
inputvrijstelling op aardgas op de elektriciteitsmarkt? Wordt aardgas in
bepaalde situaties duurder dan kolen? Gaan alle gascentrales onder deze
maatregelen vallen? Wat is het effect van de nota van wijziging? Wat is
het effect op de leveringszekerheid van 2030 en verder?
Op dit moment is het aardgasverbruik bij elektriciteitsproductie voor
vrijwel alle installaties volledig vrijgesteld. Vanaf 2025 is een deel
van het aardgasverbruik nog vrijgesteld en moet over het overige deel
belasting worden betaald. Het vrijgestelde deel is relatief hoog in 2025
en neemt richting 2030 langzaam af. De maatregel is dus gericht op alle
installaties die aardgas gebruiken voor elektriciteitsproductie. De
maatregel is echter zo vormgegeven dat alleen installaties met een
elektrisch rendement lager dan 60% gaan betalen. Installaties met een
elektrisch rendement hoger dan 60% zijn namelijk zo efficiënt dat hun
aardgasverbruik per geproduceerd kilowattuur elektriciteit lager is dan
de hoogte van de vrijstelling. Nederlandse elektriciteitscentrales
hebben gemiddeld een elektrisch rendement tussen de 55% en 62%. Hierdoor
zal de lastenstijging voor de grote elektriciteitsgascentrales naar
verwachting zeer beperkt blijven. De nota van wijziging verandert dit
niet. Alleen het tempo van de afbouw van de vrijstelling tussen 2025 en
2030 verandert. Het kabinet verwacht dat deze maatregel er niet toe zal
leiden dat kolencentrales gascentrales uit de markt drukken, aangezien
de lastenstijging bij gascentrales zeer beperkt is, het voorstel een
ingroeipad kent en elektriciteitsproductie met kolen vanaf 2030 verboden
is; ik denk dat dat laatste heel belangrijk is. Tot slot voorzien wij
geen significant effect op de leveringszekerheid.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Toch krijgen wij vanuit de sector andere geluiden. Ik denk dat dat te
maken heeft met het feit dat er veel installaties zijn die dat rendement
van 60% niet halen en dat dat aantal zou toenemen. Dat heeft te maken
met het feit dat ze steeds minder volcontinu draaien, omdat we steeds
meer hernieuwbare energie opwekken, hernieuwbare elektriciteit creëren,
waardoor er niet volledig voldoende vraag is door het jaar heen voor die
centrales om zulke hoge rendementen te halen. Dat horen wij uit de
sector. Het klopt dat we de elektriciteitsopwekking uit kolen gaan
verbieden, maar dat is pas in 2030. Met dit voorstel creëren we toch een
kostenvoordeel en een extra productie van elektriciteit uit
kolencentrales die per saldo ook de CO2-uitstoot flink gaat
verhogen. Op beide punten heeft het kabinet dus een probleem. Ik hoor
graag van de staatssecretaris hoe hij dat wil oplossen. Op het tweede
punt hebben we als Kamer denk ik meerdere varianten om die
inputvrijstelling bij de kolencentrales ook te beperken, om het gelijk
te trekken, maar ook op het eerste punt lijkt er een probleem te zijn.
Wat vindt de staatssecretaris daarvan?
Staatssecretaris Van Rij:
Wat ik zojuist gezegd heb, is natuurlijk gebaseerd op de impactanalyse.
U beschikt nu over andere informatie vanuit de sector. Ik stel voor dat
ik dit opneem met de minister voor Klimaat en Energie, die dagelijks met
deze materie te maken heeft, en dat hij daar mondeling plenair op
terugkomt of dat we daarop terugkomen in de brief die is toegezegd, want
dit moet wel opgehelderd worden.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb precies op de argumentatie van de heer Van der Lee een amendement
in voorbereiding. Ik maak me hier wel zorgen over, want enerzijds willen
wij voldoende regelbaar vermogen overeind houden de komende jaren, zeker
als er steeds meer volatiele stroom bij komt. Dan wordt de businesscase
in principe minder aantrekkelijk voor het overeind houden van
gascentrales en wkk's. Maar ondanks de vragen heb ik geen goede analyse
gelezen dat het wel snor zit. Ik vind het ook bijzonder dat het kabinet
aan de ene kant stuurt door de inputvrijstelling op de wkk's te beperken
en aan de andere kant via de SDE++ subsidies geeft om meer
CO2-vrij regelbaar vermogen te krijgen. Dat werkt tegen
elkaar in. Dus hoe consistent zijn de prikkels — om het woord "prikkels"
in dit geval nog maar een keer aan te halen — van het kabinet om
uiteindelijk tot genoeg CO2-vrij regelbaar vermogen te komen
in de komende jaren? Dat is eigenlijk het perspectief vanwaaruit ik deze
aanpassing door het kabinet wil bezien. Kan de staatssecretaris dat ook
meenemen in die steeds langer wordende brief? Want dit is volgens mij de
kern van de discussie.
De voorzitter:
Het is duidelijk, meneer Grinwis.
Staatssecretaris Van Rij:
Het antwoord is: ja, dat zal in die brief worden meegenomen. Nogmaals,
dit ligt echt op het terrein van collega Jetten voor Klimaat en Energie.
Nogmaals, het zijn zeer terechte vragen, maar we komen erop terug in de
brief of eventueel mondeling. Ik moet dat toch even van hem laten
afhangen, maar in een brief is natuurlijk altijd beter.
De voorzitter:
Meneer Van Dijck heeft ook nog een vraag.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik heb meer een punt van orde, want ik vraag me af: waar is minister
Jetten? Want er zijn zo veel technische vragen. We krijgen nu een brief,
maar als de heer Jetten hier gezeten had, had hij wel in detail kunnen
antwoorden. Daarvoor is dit blok bedoeld. Ik weet niet hoelang dit blok
nog duurt en waar we naartoe gaan, maar zullen we niet gewoon morgen met
de heer Jetten dit blok behandelen in plaats van op de plenaire agenda?
Want als we hier plenair over gaan onderhandelen, dan wordt het
nachtwerk en zijn we uren met de techniek bezig. Dat is juist bedoeld
voor in deze zaal en niet voor in de plenaire zaal.
De voorzitter:
Het voorstel van de heer Van Dijck is om dit blok nu af te ronden,
zonder het af te maken, en het plenair voort te zetten. Ik kijk even of
daar steun voor is. Nee, daar is geen steun voor, dus we gaan gewoon
lekker verder.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Nee, ik zeg niet "om het plenair af te ronden", maar om het voor mijn
part vanavond, als de heer Jetten er wel is, of morgen, als de heer
Jetten er dan is, af te ronden.
De voorzitter:
Het voorstel van de heer Van Dijck is om de heer Jetten te vragen om
zich bij dit wetgevingsoverleg te voegen, op welk moment dan ook. Ik
kijk even rond of daar bezwaar tegen is.
De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij wisten we al dat de minister hier niet bij aanwezig zou
kunnen zijn.
De voorzitter:
Maar dat was niet de vraag. De vraag is of we de minister willen
oproepen erbij te zijn.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Zou u gewoon even informeel kunnen vragen of hij vanmiddag nog een
halfuur heeft om deze vragen te beantwoorden? Dan kunnen we de PVV de
gelegenheid geven om die vragen rechtstreeks te stellen. Op welk moment
van de dag maakt me niet zo veel uit, maar wel graag vandaag, als het
kan. En anders moet het zonder minister Jetten.
De voorzitter:
Ja, informeel kunnen we het altijd proberen. Ik ga even kijken wat we
kunnen doen. We gaan in ieder geval gewoon door. Het voorstel was
namelijk niet om op te houden, dus we gaan lekker verder. De
staatssecretaris is bij de zogenoemde fossiele subsidies aangekomen. O
nee, eerst nog een stukje elektriciteit.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, ik had nog één vraag over elektriciteit. Daarna gaan we naar de
fossiele subsidies. Ik spreek echt de hoop uit dat het wat betreft de
andere onderwerpen nagenoeg geheel zonder de heer Jetten kan. Overigens
spreek ik wel namens het kabinet.
Er was nog één vraag over de elektriciteitsmarkt, van de heren Dassen,
Erkens en Van der Lee: waarom wordt niet ook de vrijstelling voor het
gebruik van kolen bij elektriciteitsproductie afgeschaft, om het
speelveld met gascentrales gelijk te trekken? Staat het kabinet positief
tegenover een amendement om de inputvrijstelling voor kolen af te
schaffen? Daar zijn we vorig jaar ook op ingegaan. Het antwoord is
hetzelfde. Het kabinet heeft gekozen voor een wettelijk verbod in 2030.
Dat is een belangrijke stap richting een CO2-vrije
elektriciteitssector. Maakt de klimaatdoelstelling voor 2030 een fiscale
maatregel op dit vlak overbodig? Het afschaffen van de
belastingvrijstelling voor kolen bij elektriciteitsproductie kent
daarnaast financiële risico's — daar hebben we het vorig jaar ook over
gehad — vanwege mogelijke juridische consequenties in lopende
rechtszaken over het wettelijk verbod op kolen en de vraag of wel of
geen schadevergoeding moet worden betaald. Om de hiervoor genoemde
redenen zullen wij — dan ben ik dus al met de appreciatie bezig — een
amendement daarover ontraden, mocht dat er komen. Dat komt omdat de
rechtbank Den Haag in zijn vonnis van 30 november 2022 geoordeeld heeft
dat, mede gelet op de ruime overgangsperiode, sprake is van een fair
balance. Als je die dus zou gaan verkorten, dan loop je volgens de
landsadvocaat een te groot risico dat je als Staat een flinke rekening
aan je broek krijgt.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik heb daar toch wel een vraag over. Er zitten risico's aan heel veel
van onze fiscale maatregelen, ook in juridische zin, zo merken we de
afgelopen jaren op meerdere dossiers. In zichzelf vind ik dat dus niet
een supersterk argument. Omdat het een heel andere basis heeft die
breder is dan alleen de kolencentrales, is ook niet gezegd dat de
rechtbank, zelfs als dit wordt ingevoerd, niet zou oordelen dat er nog
steeds sprake is van een fair balance. De compensatie zit hem vooral in
de mogelijkheden om biomassa te verstoken in die kolencentrales. Ik vind
die kant van de argumentatie dus verre van overtuigend. Ik zou de
staatssecretaris graag willen vragen om die argumentatie niet meer te
gebruiken en vooral in te zoomen op wat het de komende vier of vijf jaar
betekent als we het verschil tussen gas en kolen zouden creëren met de
maatregel die het kabinet nu voorstelt.
Staatssecretaris Van Rij:
Daar kunnen we natuurlijk met elkaar van mening over verschillen. Wij
vinden het schadeargument wel een serieus argument. Daar kan je anders
over denken. Dit is echt het standpunt dat we niet alleen vorig jaar
hebben ingenomen, maar ook nu innemen. Daar wilde ik het bij laten.
Hierover hebben we gewoon een verschillende opvatting.
De voorzitter:
Goed. Dan naar het volgende onderwerp.
Staatssecretaris Van Rij:
De fossiele subsidies. De heer Van der Lee vroeg: "Hoe apprecieert het
kabinet de omvang van wat nu wordt afgebouwd aan fossiele subsidies? Is
dit niet te klein om de benodigde investeringen voor de verduurzaming
aan te wakkeren? Komen andere regelingen niet ook in aanmerking voor
afbouw of afschaffing? Of is dit vanwege de demissionaire status nog
niet gebeurd? Wordt er hard gewerkt aan de afbouw van de andere
regelingen, zodat een volgend kabinet hiermee aan de slag kan?" Het
kabinet heeft becijferd — dat zit ook in de bijlage bij de Miljoenennota
— dat de fossiele regelingen al met circa 4,8 miljard worden afgebouwd.
Dat zijn de maatregelen die wij nu hebben genomen of voornemens zijn te
nemen, zoals in deze wetsontwerpen staat. Een belangrijk deel hiervan
bestaat uit het verminderen van de degressiviteit in de
energiebelasting, door de tariefsaanpassingen uit het Belastingplan
2023. Daarnaast worden in dit pakket Belastingplan voorstellen gedaan om
fiscale fossiele regelingen af te schaffen. Dat is een belangrijke
eerste stap. De keuze welke fossiele subsidies verder af te bouwen, laat
het kabinet gezien de demissionaire status aan een volgend kabinet over.
Echter, ter voorbereiding op toekomstige besluitvorming heeft het
kabinet heel veel impactanalyses laten doen. Waren wij missionair
geweest, dan waren wij teruggekomen op allerlei vraagstukken, zoals de
afschaffing van de vrijstellingen voor minerale oliën en de
accijnsvrijstellingen. Ik heb het over de drie die bij de Voorjaarsnota
zijn benoemd. Deze analyses hebben we gedeeld met Prinsjesdag.
Daarnaast komt het kabinet, onder leiding van een onafhankelijke
voorzitter, met een ambtelijke bouwstenennotitie. In die ambtelijke
bouwstenennotitie zullen we de verschillende scenario's opnemen voor de
verdere afbouw van de fossiele subsidies, inclusief de fiscale
regelingen, want daar gaat het met name om. Dat bouwstenenrapport wordt
begin januari gepubliceerd. Daarmee doen wij ons uiterste best om ervoor
te zorgen dat bij de formatie een volgend kabinet daar besluiten over
kan nemen. Daarnaast wordt natuurlijk gewerkt aan de uitvoering van de
twee recente moties die door de Tweede Kamer zijn aangenomen als het
gaat om de inspanningen richting Brussel.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Afgaand op de cijfers betekent het dat we met dit pakket van dit
Belastingplan eigenlijk maar 650 miljoen van de 4,8 miljard realiseren.
Het andere bedrag komt al uit eerdere stappen naar voren. Om die reden
en omdat ik denk dat we op een aantal punten echt meer tempo kunnen
maken, hebben wij een amendement in voorbereiding. Maar we hebben het de
amendementenservice met elkaar zo lastig gemaakt dat dit amendement er
nog niet is. Maar ik denk dat die stappen op een aantal terreinen wel al
gezet zouden kunnen worden. Ik hoop daar in de plenaire sessie op door
te kunnen gaan omdat het amendement er dan ligt. Maar ik kondig het
alvast even aan omdat op een aantal onderwerpen, zoals de minerale
oliën, zonder al te grote impact ook dit jaar al echt een stap te zetten
is. Ik hoop dat de collega's daar dan nog naar willen kijken.
De voorzitter:
Dat is geen vraag aan de staatssecretaris maar meer een aankondiging,
die u ook in de tweede termijn had kunnen doen of zo. Maar goed, ik geef
de staatssecretaris de gelegenheid om verder te gaan. O, nee. Meneer
Dassen heeft ook een vraag.
De heer Dassen (Volt):
Misschien op dit stukje. Ik had inderdaad nog een vraag gesteld over de
btw-vrijstelling op de sierteelt. Ik was benieuwd of de staatssecretaris
daar nu op terugkomt of later.
De voorzitter:
Komt later, hoor ik in mijn oortje, dus die parkeren we nog eventjes. De
staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Wat betreft de fossiele fiscale regelingen en subsidies
vroeg de heer Van Weyenberg hoe ik de motie uitvoer waar ik zojuist aan
refereerde die ertoe oproept om de Eurocommissaris van Klimaat aan te
sporen om intensiever aandacht te besteden aan het op Europees niveau
uitfaseren van fossiele subsidies. Het kabinet zet al in op
internationale afspraken. Even uit mijn hoofd gezegd is 22 miljard van
die 40 miljard, 45 miljard internationaal. Dat kunnen we niet eenzijdig
doen. Dat gezegd hebbende gaan we die internationale samenwerking
intensiveren, ook om andere landen te bewegen tot een gezamenlijke
afbouw daarvan. Dit is ook om te voorkomen dat bij het uitfaseren van
die fossiele subsidies bedrijvigheid en uitstoot worden verplaatst van
landen die vooroplopen, zoals Nederland in ieder geval wil, naar landen
die achterlopen. Dat is de kabinetsinzet. Het kabinet heeft 16 oktober
jongstleden in de Milieuraad met een aantal gelijkgezinde lidstaten de
EU ertoe opgeroepen ook zelf een voortrekkersrol te pakken. In de
Raadsconclusies is vervolgens opgeroepen tot zo snel mogelijke
uitfasering van fossielebrandstofsubsidies.
Ook heeft het kabinet in de Milieuraad en begin oktober op een
internationale energie- en klimaattop in Madrid uitgesproken met een
aantal landen een internationale kopgroep te willen vormen die op de
COP28 zal inzetten op het mondiaal verder uitfaseren van fossiele
subsidies. De minister voor Klimaat heeft hierover gesproken met de
Eurocommissaris van Klimaat. Ook zijn met Duitsland, Denemarken en
Oostenrijk al gesprekken geweest om hier invulling aan te geven. Ook zal
de komende tijd in de Europese Raden aandacht gevraagd worden voor de
Europese belemmeringen in relatie tot een afbouw van die fiscale
regelingen.
Voorzitter. Dan zou ik naar het onderdeel industrie willen gaan. De heer
Kops, de heer Dassen, de heer Omtzigt en de heer Erkens hebben gevraagd
waarom het kabinet de vrijstellingen voor metallurgische en
mineralogische procedés afschaft, terwijl er geen verduurzamingseffect
is en het weglekrisico wordt vergroot: hoeveel bedrijven zullen er
verdwijnen? De vrijstellingen in de energiebelasting voor metallurgische
procedés — staal — en mineralogische procedés — baksteen en glas — zijn
fossiele regelingen. Door het vervallen van de vrijstellingen wordt de
grondslag van de energiebelastingen vergroot. Hierdoor worden meer
opbrengsten gegenereerd en wordt de lastendruk in de energiebelasting
evenwichtiger verdeeld. Bovendien wordt het aardgasverbruik duurder,
waardoor de bedrijven een extra prikkel krijgen om te
verduurzamen.
Ter onderbouwing van het voorstel heeft het kabinet een zorgvuldige
impactanalyse laten uitvoeren door onderzoeksbureau Trinomics. Uit deze
analyse blijkt dat de energiekosten weliswaar stevig toenemen, maar dat
de kosten op de totale bedrijfskosten gemiddeld relatief beperkt
blijven: minder dan 1%. Voor een aantal sectoren wordt het weglekrisico
inderdaad verhoogd. Hierbij geldt als kanttekening dat het
daadwerkelijke risico lastig is in te schatten en van vele variabelen
afhankelijk is. De verduurzamingsmogelijkheden zijn op korte termijn
beperkt maar nemen richting 2030 wel toe. Het kabinet werkt hier ook
hard aan in de vorm van een nationaal programma energiesysteem,
investeringen in energie-infrastructuur en subsidies voor duurzame
brandstoffen. In de schriftelijke antwoorden ben ik hier uitgebreid op
ingegaan in reactie op vragen van mevrouw Van Dijk. Het kabinet heeft de
resultaten van de impactanalyse meegewogen en is na een afweging van de
voor- en nadelen tot het voorstel gekomen om de vrijstellingen per 2025
af te schaffen.
De voorzitter:
Daar zijn twee vragen over. De heer Erkens.
De heer Erkens (VVD):
De staatssecretaris geeft aan dat het handelingsperspectief toeneemt
richting 2030. Alleen, deze regelingen schaffen we wel in één klap af in
2025. U geeft zelf aan — terecht, volgens mij — dat het gemiddeld gaat
om minder dan 1% van de bedrijfsresultaten, maar volgens mij worden
sommige segmenten hierdoor vrij stevig geraakt. In het kader van
verduurzaming vragen we bedrijven in deze sectoren vaak om te
elektrificeren, maar de verlaging van de tarieven voor elektriciteit
gaat inderdaad ook omlaag. Het gaat om bedrijven die internationaal
concurreren met partijen in de buurlanden, in België, Duitsland en ga zo
door. Die hebben deze vrijstelling nog niet afgeschaft en hebben ook nog
de indirecte kostencompensatie. Kan de staatssecretaris aangeven wat het
effect is op dat segment van deze groep? Een gemiddelde zegt ons toch
wel vrij weinig. Mijn angst is dat we hierdoor een bepaald segment
bedrijven kwijt kunnen raken die eigenlijk heel toekomstbestendig zijn
en die we hier willen houden.
Staatssecretaris Van Rij:
Die uitsplitsing kunnen we geven per sector. Bij de anorganische
basischemie is de stijging van de bedrijfskosten 0,8%. Bij de
bouwmaterialenindustrie gaat het om 1%, zeg ik op basis van de
impactanalyse. Bij de basismetaalindustrie is het 0,7% en bij de
metaalproducentenindustrie 0,2%. Dat is natuurlijk een stijging en het
zijn gemiddelden, maar alles bij elkaar vinden wij dat nog wel
aanvaardbaar.
De voorzitter:
Meneer Erkens in tweede instantie.
De heer Erkens (VVD):
Dat zijn inderdaad nog steeds gemiddelden, maar in de beantwoording van
vrijdag staat ook dat het kabinet eigenlijk geen goed inzicht heeft in
wat de weglekeffecten mogelijk kunnen zijn. Daar zit wat ons betreft ook
de zorg. We steunen het afbouwen van deze regeling, maar het gebeurt wel
abrupt in 2025. De vraag is of dat aansluit bij het
handelingsperspectief en of er wat misgaat. De vraag die ik hier toch
wil stellen, is dus de volgende. Het gaat in 2025 pas in. Hebben we als
Kamer dan ook niet meer tijd om dit zorgvuldig met u te behandelen?
Kunnen we misschien niet een aantal maanden extra nemen om deze
inzichten boven tafel te krijgen? Want daar zit onze zorg ook. Het gaat
om 2025 en we behandelen het nu vrij snel in een groot pakket, waarvan
ook veel collega's gezegd hebben: het voelt toch alsof we met elkaar
best wel grote besluiten nemen, soms zonder te overzien wat het nou echt
gaat doen.
Staatssecretaris Van Rij:
Over die weglekeffecten heb ik zojuist al iets gezegd, ook in relatie
tot de glastuinbouw. Daar zijn we uiteraard wel gevoelig voor. We kunnen
het alleen niet goed kwantificeren op dit moment. Daar ben ik gewoon
heel eerlijk in. Dat is ook een kwalitatieve afweging die gemaakt moet
worden.
Dan de andere vraag. Ons voorstel is om het af te schaffen per 1 januari
2025. Ik begrijp wat de heer Erkens zegt. Oké, je zou dat besluit zo
kunnen nemen dat je het toch weer kunt aanpassen. Maar het probleem is
altijd dat ook afschaffen vraagt om systeemwijzigingen. Daarom kan het
op z'n vroegst per 1 januari 2025. Je zou kunnen zeggen: kunnen we niet
toch nog even een jaartje wachten, omdat we dat en dat en dat en dat
uitgezocht willen hebben? Dan is het zo 1 januari 2026, en dat is niet
ons voorstel.
De voorzitter:
Meneer Erkens in laatste instantie over dit onderwerp.
De heer Erkens (VVD):
Ik snap dat het Belastingplan van volgend jaar te laat zou zijn, maar
dit is een los wetsvoorstel. Je zou dus kunnen besluiten om het in het
voorjaar te behandelen, met meer inzicht. Zou je dan nog op tijd
zijn?
Staatssecretaris Van Rij:
Dat moet ik even nagaan bij de Belastingdienst. Daar kom ik graag
woensdag op terug. Eigenlijk is het verzoek het volgende. Stel dat het
wetsontwerp behandeld zou worden in het voorjaar, als we ook meer
informatie hebben. Wat zijn de gevolgen daarvan wat betreft de
invoering? Kan het dan nog steeds op 1 januari 2025? Dat is de vraag.
Daarbij moet ik even een voorbehoud maken. Dat moet ik even navragen.
Dat kan ook in tweede termijn, hoor; dat is misschien beter.
De voorzitter:
We kijken even of dat lukt.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik vind het ook spelen met vuur wat hier gebeurt. Dit is ook weer een
groot wetsvoorstel met veel consequenties. De staatssecretaris schrijft
— hij verdoezelt het niet eens — in zijn brief: ik erken dat de
mogelijkheden om te verduurzamen op korte termijn beperkt zijn en dat
het weglekrisico toeneemt. Met andere woorden — dit is geen citaat — er
is nog geen alternatief voor de gasgestookte oven. Over de stok en — wat
was die andere ook alweer? — wortel gesproken: dit is weer een stok, een
prikkel. Ik zou best een niet-gasgestookte oven willen als ik dakpannen
maak, maar die bestaat niet. Waarom wil je mij nu op kosten jagen en het
land uit jagen, terwijl ik geen alternatief voorhanden heb? Met andere
woorden: kan deze staatssecretaris dit wetsvoorstel nog eens een keer
goed bekijken om te zien of er wel genoeg draagvlak voor is en wat de
consequenties zijn? Als we het dan toch in het voorjaar behandelen,
laten we dat dan ook doen voor de glastuinbouw.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik heb zojuist toegezegd dat ik in de tweede termijn terug zal komen op
de vraag van de heer Erkens. Daarmee zal ik ook antwoord geven op de
vraag wat eventueel uitstel van de behandeling van de wetsontwerpen
inhoudt, nog steeds koersend op 1 januari 2025, maar dan wel op basis
van meer informatie dan we nu hebben. Het tweede punt gaat over de
weglekeffecten. De heer Van Dijck heeft goed geciteerd uit de brief: dat
is niet altijd in beeld te brengen. Als je als bedrijf besluit om te
verplaatsen, te verhuizen, dan komen daar heel veel afwegingen bij
kijken. Dat kan misschien getriggerd worden door een fiscale maatregel,
maar dat heeft veel verdergaande consequenties. Dat heeft te maken met
de materiële activa die je in Nederland hebt, met de werkgelegenheid en
met de andere verantwoordelijkheden en verplichtingen die je als bedrijf
hebt. Je neemt niet overnight de beslissing om te verplaatsen. Er zitten
fiscale en niet-fiscale elementen in. Zoals gezegd, kom ik in de tweede
termijn op de specifieke vraag van de heer Erkens terug.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Heel kort. Kan er gekeken worden of het eventueel ook mogelijk is om het
uit te stellen voor de glastuinbouw? Want ik vind dat we ook als het
daarom gaat veel te snel en veel te kort door de bocht gaan.
Staatssecretaris Van Rij:
Dat is in ieder geval niet de bedoeling van het kabinet; laat ik daar
heel duidelijk over zijn. Het kabinet doet een voorstel; dat verdedig
ik. Ik heb gehoord welke vragen er gesteld zijn, maar vanuit het kabinet
gaan wij niet het initiatief nemen om dit wetsvoorstel uit te
stellen.
De voorzitter:
Ik denk dat meneer Van Dijck vooral wilde weten wat de consequenties
zijn voor de uitvoering, net als meneer Erkens.
Staatssecretaris Van Rij:
Er zijn natuurlijk consequenties ten aanzien van de
CO2-reductie. Eerder in het debat is er met name gevraagd —
daar is ook een amendement voor in de maak — wat het betekent ten
aanzien van een fasering van de afschaffing van het verlaagde tarief.
Als je besluit om de behandeling van een wetsvoorstel uit te stellen,
dan heeft dat natuurlijk drie consequenties; die wil ik toch wel even
meegeven. Wij hebben ons er als Nederland richting Brussel bij het
Herstel- en Veerkrachtfonds toe verplicht om maatregelen te nemen. Wij
zetten dan een bijdrage op het spel, in de orde van grootte van volgens
mij 500 miljoen, die wij vanuit Brussel zouden krijgen uit die 4,6
miljard. Dat is dus één. Twee. Het heeft sowieso budgettaire
consequenties voor de overheidsfinanciën. Ten derde heeft het ook
consequenties voor de CO2-doelstelling. Dat heeft weer te
maken met de Klimaatwet die we uitvoeren. Dat zijn drie redenen om geen
uitstel van de behandeling van dat wetsontwerp te bepleiten.
De voorzitter:
Heel kort, meneer Van Dijck.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik vind het toch weer een beetje selectief winkelen. Mijn buurman, de
heer Erkens, vraagt of er gekeken kan worden of het in het voorjaar kan.
Dat wordt heel welwillend omarmd, van: daar komen we op terug; dat
zullen we bekijken. Ik stel precies dezelfde vraag over de glastuinbouw
en opeens gaan alle luiken dicht en begint de staatssecretaris te
dreigen met boetes uit Europa en wat dies meer zij. Ik vraag precies
hetzelfde. Alleen, hij vraagt naar de industrie en ik naar de
glastuinbouw. Ik vind dat we gelijk moeten worden behandeld.
De heer Erkens (VVD):
Ik vraag dat ook heel aardig, buurman, misschien is dat het.
De voorzitter:
De staatssecretaris voor een reactie op de vraag van meneer Van
Dijck.
Staatssecretaris Van Rij:
Misschien heb ik de heer Van Dijck niet goed verstaan. Ik dacht dat hij
pleitte voor uitstel van het wetsvoorstel voor de glastuinbouw, en dat
hij het ook had over de invoeringsdatum. Als dat niet zo is en u wil dat
dit gewoon op 1 januari 2025 wordt ingevoerd, dan zal ik ook in de
tweede termijn de vraag beantwoorden wat daar de consequenties van zijn,
net zo goed als ik dat heb toegezegd aan de heer Erkens. Want het
laatste wat ik wil, is dat ik u anders zou behandelen dan de heer
Erkens.
De voorzitter:
Meneer Van Dijck knikt. Meneer Dassen heeft ook een vraag.
De heer Dassen (Volt):
Dank voor de antwoorden. Ik heb nog één vervolgvraag. Zijn er nog
doorsijpeleffecten naar bijvoorbeeld de woningbouw zelf door middel van
deze maatregel? Ik heb het dan dus niet alleen over de weglekeffecten,
maar ook over het effect op de bouw zelf.
De voorzitter:
Ik hoor "o ja". De staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik herken de vraag. Ik dacht dat we daar in het schriftelijke antwoord
op terug waren gekomen, maar dat ga ik even checken. Als dat niet zo is,
kom ik er in de tweede termijn op terug. O, het zit in het schriftelijke
antwoord, hoor ik nu. Maar goed, dan zal ik dat in de tweede termijn
even wat preciseren.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Ik heb ook een vraag, nu we hier in de tweede termijn toch op
terugkomen. Een paar jaar geleden hebben we vrij snel na het
Klimaatakkoord in Nederland een discussie gehad over een additionele
CO2-heffing. Toen is er vrij breed onderzoek gedaan naar de
lastendruk op de industrie in heel Europa. Daaruit bleek dat Nederland
een minder hoge lastendruk legde op de industrie dan alle ons omringende
landen. Dat gaf ruimte voor een forse CO2-heffing, die we
niet hebben ingevoerd. We hebben namelijk voor een beperkte margeheffing
gekozen. Daarna is de stap gezet op de energiebelasting. Mijn vraag is
of we nou een beetje gemiddeld zitten ten opzichte van onze buurlanden
of nog steeds wat aan de onderkant.
En wat die discussie over weglek betreft: we weten gewoon niet wat
andere lidstaten doen. Dat kun je ook nooit voorspellen. Maar nu wordt
ervan uitgegaan dat het automatisch leidt tot weglek omdat de rest stil
zou zitten. We zien gelukkig dat andere lidstaten ook maatregelen nemen,
dus het zou goed zijn als die relativering en die onderzoeken uit het
verleden ook even worden meegenomen bij de beantwoording in tweede
termijn.
Staatssecretaris Van Rij:
We gaan kijken wat we in tweede termijn op dat punt kunnen doen. Ik
begrijp de vraag natuurlijk heel goed. Je moet die vergelijking maken op
basis van het inzicht dat wij nu hebben, dus niet alleen op basis van
wat wij in Nederland doen of van plan zijn te doen, maar ook van wat de
andere landen doen. We gaan ons best doen, en anders heb ik nog altijd
een terugvaloptie met de brieven.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Ik kom bij de laatste vraag in het blokje industrie. De heer
Stoffer heeft gevraagd waarom het kabinet ook diverse
energiebelastingvrijstellingen voor elektriciteit afschaft, waaronder de
metallurgische procedés. Daar heb ik eigenlijk daarnet al antwoord op
gegeven. Dat is de grondslagverbreding waardoor een evenwichtiger
lastendruk en een efficiënt gebruik van alle vormen van energie
ontstaan, en per saldo een positief effect op de
verduurzamingsprikkel.
Voorzitter. Dan ga ik door met de overige onderwerpen klimaat.
Ik kom dan op de vraag van de heer Van Weyenberg over de eerste schijf
gas. Is het kabinet het ermee eens dat een verhoging van de
belastingvermindering de voorkeur heeft boven een verlaging van de
eerste schijf in de energiebelasting? Daar hebben we inderdaad een
voorkeur voor en ik zal proberen te beargumenteren waarom. De
belastingvermindering heeft drie voordelen. Het is een bijzonder simpele
maatregel zonder aanvullende wetsaanpassingen of aanpassingen in de
uitvoering. Ten tweede komt het voordeel, overigens net als bij de
eerste schijf, voor circa 90% terecht bij huishoudens. Ook blijft de
verduurzamingsprikkel zo veel mogelijk in stand. Het verlagen van het
tarief van de eerste schijf gas heeft vijf nadelen. Vanwege de
complexiteit rond blokverwarming moet een nieuwe forfaitaire
teruggaveregeling voor blokverwarming worden geïntroduceerd, die
jaarlijks kan leiden tot 40.000 verzoeken. Het is onzeker of de
teruggave wordt aangevraagd en of het voordeel uiteindelijk terechtkomt
bij de 600.000 huishoudens met blokverwarming. Het teruggaveproces moet
zo eenvoudig mogelijk zijn en kent een reëel frauderisico. Huishoudens
die minder dan 1.000 kubieke meter verbruiken, worden overgecompenseerd,
en met het verlagen van het tarief voldoen we niet aan een afspraak uit
het Herstel- en Veerkrachtplan, wat kan leiden tot een korting die kan
oplopen tot 0,5 miljard euro. Dat is de 500 miljoen die ik zonet noemde.
We hebben wat ervaring met de blokverwarming. Eind september zijn er
22.235 aanvragen binnengekomen. Dat is de Tijdelijke regeling
hypothecair krediet, waarop de Kamer eerder dit jaar akkoord heeft
gegeven. Deze aanvragen vertegenwoordigen in totaal 264.000
wooneenheden. Daarmee bereiken we dus nog bij lange na niet de 600.000
huishoudens die we daar eigenlijk mee willen bereiken, ondanks alle
communicatie en ondanks het feit dat we het hebben ingericht. Dat geef
ik u even mee als informatie. Wij leggen ons daar niet bij neer, maar
het geeft aan hoe ingewikkeld het is.
Voorzitter. Dan had de heer Omtzigt de vraag: is het niet mogelijk om
ervoor te zorgen dat in ieder geval voor de eerste schijf, de 1.000
kubieke meter gas, het energiebelastingtarief naar beneden gaat? De
minister van Sociale Zaken heeft vanochtend al uitgelegd waarom wij tot
het koopkrachtpakket gekomen zijn dat er nu ligt. Wij hebben natuurlijk
ook de Algemene Politieke Beschouwingen en de Algemene Financiële
Beschouwingen gehoord, maar wij hebben er niet voor gekozen om de
energiebelasting te verlagen. Uit de koopkrachtcijfers van dat moment
bleek namelijk niet dat dat voor de koopkracht noodzakelijk was. Daar
kun je natuurlijk anders over denken.
Wat we wel gedaan hebben, is een bijdrage beschikbaar stellen aan het
Tijdelijk Noodfonds Energie. Ik heb zojuist beargumenteerd waarom wij,
als het om de techniek gaat, voor een belastingvermindering zijn.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik mis de voordelen. Staatssecretaris Van Rij noemt een aantal nadelen,
maar er zijn ook voordelen. We hebben nu ongeveer het hoogste tarief op
aardgas in de wereld qua energiebelasting per kubieke meter. De
afdrachtvermindering wordt over de elektriciteit berekend. Mensen die
geen last hebben van een hoge energierekening als gevolg van
aardgasverbruik krijgen die en zijn op korte termijn niet in staat hun
huis verder te verduurzamen. Kan de staatssecretaris ook nog vijf
voordelen noemen van het verlagen van het eerste schijfje?
Staatssecretaris Van Rij:
De heer Grinwis weet als geen ander wat de voordelen zijn, omdat hij
zelf de auctor intellectualis, de vader en de bedenker, is van deze
nieuwe eerste schijf, waaraan het kabinet invulling heeft gegeven om dat
technisch mogelijk te maken. Ik kan me ook nog heel goed de discussie
van vorig jaar herinneren, toen we in een hele andere situatie zaten.
Toen waren er absurd hoge gasprijzen. Toen zeiden we dat dit een
terugvaloptie moest zijn voor het geval de energieprijzen weer zouden
gaan stijgen. In de snelheid tellend komt de heer Grinwis zelf niet
verder dan twee voordelen en dan vraagt hij aan mij of ik vijf voordelen
wil opsommen. Maar wie ben ik om tot vijf voordelen te komen, terwijl de
heer Grinwis hier toch echt heel goed over nagedacht heeft? Ik zou toch
nog even de vraag willen benadrukken wie we willen bereiken. Een
belastingvermindering is eenvoudiger en minder complex. Dat geldt ook
bij de blokaansluitingen. Het is aan de Kamer, zeg ik, om te kiezen. Ik
ben gaarne bereid om iets meer balans aan te brengen in mijn
argumentatie en om de twee argumenten die u hebt genoemd mee te nemen,
maar die wegen wat mij betreft niet op tegen de vijf nadelen.
De voorzitter:
Ik begon bijna te denken dat er een mondeling schoolonderzoek aan de
gang was, maar dat blijkt niet het geval. Meneer Omtzigt, zag ik uw
vinger ook voor een interruptie?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik heb ook even een vraag over dat amendement over de energiebelasting.
Wij hebben de hoogste energiebelasting ter wereld op aardgas. Die gaat
nu naar €0,70 inclusief btw per kuub aardgas. Dat is enorm. Daardoor
kunnen mensen hun woning niet verwarmen. Een aantal collega's zal zeggen
dat je dan moet verduurzamen en elektrificeren, maar als je in een
huurwoning woont en een huurbaas hebt die weigert te verduurzamen, kun
je werkelijk geen kant op en betaal je de hoofdprijs in dit land. Ik
hoor enige aarzeling bij de staatssecretaris over de vormgeving. Ik ben
flexibel, voor deze ene keer.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Deze ene keer?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ja, voor deze ene keer inderdaad, want ik zie de heer Van der Lee al
hoopvol kijken. Nee, we doen dit niet elke dag! Ik wil graag dat die
belasting omlaaggaat voor de eerste 1.000 kuub van €0,70 naar €0,50. Dat
is nog steeds veel hoger dan een paar jaar geleden, want toen was de
belasting ongeveer €0,30. Het is dus een enorme stijging, maar minder
dan dit kabinet voorstelt. Als dit kabinet zegt "we zouden het net even
iets anders willen, dus zou u min €0,15 willen doen en de rest in de
heffingskorting?", dan ben ik daar ook toe bereid. Zou ik van de
staatssecretaris een voorstel mogen krijgen in die brief voor een
vormgeving waarmee hij kan leven en waarmee hij niet in de problemen
komt met het Herstel- en Veerkrachtplan, wat ik op zich belachelijk
vind, maar laat dat maar even hangen? Ik zou graag een voorstel hebben,
waardoor de gasprijs voor de eerste 1.000 kuub betaalbaar is.
Staatssecretaris Van Rij:
Het kabinet zal niet zelf met een nota van wijziging komen, maar dat
hoor ik de heer Omtzigt ook niet direct zeggen. Wat wij wél kunnen doen,
is de opties nog eens heel goed doornemen. Er ligt ook een motie,
ingediend bij de Algemene Politieke Beschouwingen en bij de Algemene
Financiële Beschouwingen. Ik denk daarbij aan alles wat ons tot nu toe
geworden is, echt de plussen en de minnen van een verlaging van de
energiebelasting op gas. Ik teken daar overigens bij aan dat, als je dat
laatste doet, dit de verhouding met de elektriciteit scheeftrekt. Want
wij hebben natuurlijk een weg ingezet: het verhogen van de
energiebelasting op gas per eenheid en een verlaging daarvan per eenheid
op elektriciteit. Als je dat wil vergelijken, moet je wel van dezelfde
eenheden uitgaan. Maar goed, dat zullen we ook opnemen. Dus gewoon even
de plussen en minnen van de variant van de heer Omtzigt, maar ook van de
varianten die ons via de moties geworden zijn. Dat kunnen wij zeker. Dat
hoeft niet in een aparte brief. Moet dat in de grote brief der brieven
komen?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Het wordt een boekwerk.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, het boek. Maar dat wel voor het debat.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dan hoop ik dus het volgende van het kabinet te ontvangen. Wij hebben
hier een dekking aangeleverd. Een dekking is natuurlijk niet altijd
populair; ik zeg het er maar gewoon bij. Die dekking is: de btw op
hotels. Die gaat van 9% naar 21%. De desbetreffende levensbehoefte acht
ik minder essentieel dan het verwarmen van je woning en daarvoor de
energierekening kunnen betalen. Als het kabinet het te snel vindt gaan
om dat alleen voor gas te doen, dan zou ik graag van het kabinet een
voorstel willen hebben waarvan het denkt: zo kan het wel. Ik zou wel
willen dat het substantieel bij gas komt, maar ik vind het prima als het
kabinet zegt: een stukje daarvan kan ook in de verlaging van de
energiebelasting op elektriciteit of van de heffingskorting, waarvan
iedereen voordeel heeft. Dat is wat ik ongeveer zoek.
Staatssecretaris Van Rij:
Er is natuurlijk nog wel een punt. Op een bepaald moment worden
amendementen ingediend. Die krijgen ook een appreciatie van het kabinet.
Ik hoor ook hier dat een amendement in de maak is. Ja, dan gaan we op
alles in, dus ook op de dekking. In de brief zal ik ingaan op de twee
opties: belastingvermindering versus verlaging eerste schijf tot 1.000
kubieke meter, en wat zijn dan de plussen en de minnen? En wellicht nog
een soort tussenvariant, als de verhouding gas/elektriciteit niet goed
is: hoe zou je dat kunnen doen? Maar het is wel aan de Kamer om
uiteindelijk amendementen in te dienen, die wij dan uiteraard zullen
appreciëren in het debat van woensdag.
De voorzitter:
Meneer Omtzigt, in laatste instantie op dit onderwerp.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dan ben ik vooral geïnteresseerd in de tussenvariant, waarbij ook de
belasting op gas fors naar beneden gaat. Als dan net een verhouding
nodig is met de energiebelasting op elektriciteit of de heffingskorting,
dan zij dat zo, maar ik zou het mooi vinden als we hierover een soort
overeenstemming kunnen bereiken.
Staatssecretaris Van Rij:
We gaan ons best doen. Dit gaan we niet in tweede termijn …
De voorzitter:
Nee. Dat wordt de brief van morgen. Die moet ook weer niet té lang zijn,
want anders kan niemand hem lezen voor woensdag, en daar slimme dingen
mee doen, want dat is natuurlijk het doel van de brief. Gaat u verder,
staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, voorzitter. Dat was wat mij betreft de eerste schijf. Via u kijk ik
toch nog even naar de heer Alkaya, want hij had daar ook een vraag over
gesteld. Is die vraag beantwoord met wat we tot nu toe hebben
bediscussieerd?
De heer Alkaya (SP):
Ik heb een amendement daarover ingediend. Ik verwachtte eigenlijk een
reactie daarop bij het derde blok, omdat het in het Belastingplan staat.
Maar het is helder, dus alle begrip hiervoor.
De voorzitter:
Prima.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank voor die constructieve houding.
Voorzitter. Ik ben inmiddels bij de motorrijtuigenbelasting en de bpm
terechtgekomen. Mevrouw Van Dijk vraagt of geen alternatieve maatregel
bedacht kan worden — en dan hebben we het over de campers — voor de
verhoging van het kwarttarief naar het halftarief, zoals een
vereenvoudigd aanmeldproces of het behouden van het kwarttarief voor
kampeerauto's in de lagere prijsklasse. De regeling voor de kampeerauto
is destijds mede ingegeven vanuit de gedachte dat deze voertuigen,
ongeacht de prijsklasse, niet worden geschorst. Echter wordt in ongeveer
50% van de gevallen gemiddeld een halfjaar geschorst. Door het
kwarttarief te versoberen naar het halftarief wordt er rekening gehouden
met de schorsingspraktijk.
Twee. Een differentiatie naar prijsklasse maakt de regeling complex en
druist in tegen onze wens om het belastingstelsel te vereenvoudigen. Het
levert bovendien uitvoeringsproblemen op. Veel voertuigen zijn
omgebouwd, bijvoorbeeld van bestelauto naar kampeerauto. Het is onbekend
wat de waarde van de kampeerauto is na de ombouw. Als je met een lagere
prijsklasse zou gaan werken, kan je je dus ongeveer wel voorstellen wat
er ingevuld wordt en dat die waarde wat lager is dan de werkelijke
waarde misschien is. Kortom, je zit met uitvoerings- en
handhavingsproblemen. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om
met terugwerkende kracht de prijs van 160.000 kampeerauto's vast te
stellen. Verder kan een dergelijke maatregel ertoe leiden dat nog meer
voertuigen onverkort, enkel om fiscale redenen, worden omgebouwd tot
kampeerauto. Dat gedrag hebben we voor een deel al gezien.
Een kampeerauto kan online, 24 uur per dag, via een loket worden
geschorst. Zo kan de schorsing ook weer worden opgeheven. Dat is
weliswaar tegen een vergoeding, maar dat is al laagdrempelig. Ik zie dan
ook geen aanleiding voor een alternatieve maatregel. Ik heb op zich
sympathie voor degenen die zeggen: het is toch wel een lastenverzwaring.
Maar aan de andere kant: als je er niet in rijdt, schors hem dan. Dat
kun je ook meerdere keren per jaar doen.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Dat wordt wel heel makkelijk gezegd: schors hem dan. Als je een
kampeerauto schorst, moet je die ook van de openbare weg halen. Niet
iedereen heeft een oprit of een grote tuin waar ze hun camper kunnen
stallen. Deze staatssecretaris zegt eigenlijk: als je minder dan €1.760
wil betalen, moet je je camper maar schorsen en zorg je er maar voor dat
je hem ergens bij een boer of bij de buurman op de oprit plaatst. Dat
kost ook geld. Dat is een hoop gedoe. Waarom zit u die mensen toch zo
lastig te vallen?
Staatssecretaris Van Rij:
Het gaat niet alleen om het kwarttarief. We hebben de
motorrijtuigenbelasting geëvalueerd op doelmatigheid. We hebben een
behoorlijk aantal voorstellen gedaan, en een aantal niet. Bij een
werkbezoek aan de Belastingdienst heb ik geconstateerd dat mensen in
toenemende mate iets als kampeerauto of paardenwagen, als ik ze zo mag
aanduiden, presenteren, terwijl het dat niet is. Dat is jammer voor de
goede mensen, maar zo zit de mens in elkaar. Ik heb foto's gezien. Die
waren bijna lachwekkend. Dat moet dan weer allemaal door de
Belastingdienst worden gedaan. Ik weet dat er gepensioneerde mensen zijn
die alleen die kampeerauto hebben en er in hun vrije tijd op uit willen
gaan, maar op een bepaald moment moet je keuzes maken. Ik ben serieus
ingegaan op de vragen van mevrouw Van Dijk. Zij zoekt naar een
toepassing voor de welwillenden, zeg maar, maar daar zitten ook weer
allerlei uitvoeringsproblemen aan. Dat lukt je niet. Op een bepaald
moment moet je dus kiezen. Wij hebben deze keuze gemaakt. Er werd ook
nog een vergelijking gemaakt met degenen die een kampeerauto huren. Een
verhuurbedrijf van kampeerauto's betaalt ook het halftarief, en niet het
kwarttarief. Ik heb helemaal niet gezegd dat schorsen makkelijk zou
zijn. Het is zeker niet de bedoeling om die indruk te wekken. Het is
technisch makkelijk, maar je moet het voertuig inderdaad wel van de
openbare weg af halen. Er zijn uiteraard wel alternatieve plaatsen waar
je hem neer kan zetten. Maar op een bepaald moment moet je dus kiezen,
en wij stellen dit voor.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik ben bij de EIA en de MIA. De heer Van Dijck heeft gevraagd: hoe
kunnen de EIA en de MIA als doeltreffend zijn geëvalueerd terwijl het
aandeel freeriders meer dan de helft is? De evaluatie van de
energie-investeringsaftrek concludeert dat deze regeling beperkt
doeltreffend is. De regeling leidt tot extra energiebesparing en
CO2-reductie, maar dit effect wordt wel beperkt — daar heeft
de heer Van Dijck gelijk in — door het relatief hoge aandeel freeriders.
Ook de evaluatie van de Milieu-investeringsaftrek, MIA, en de
Willekeurige afschrijving milieu-investeringen, VAMIL, constateert dat
de regelingen bijdragen aan de milieudoelen en dat ze doeltreffend zijn.
Tegelijkertijd wordt dit effect ook bij de MIA en de VAMIL beperkt door
een aantal freeriders, hoewel dit lager ligt dan bij de EIA. Een van de
beleidsaanbevelingen om het percentage freeriders te beperken is om de
lijsten met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor dit fiscale
voordeel strikter te maken en te actualiseren. Het kabinet neemt deze
aanbeveling mee bij het samenstellen van de lijsten voor 2024. Het is
dus onze bedoeling om daarmee het freeridergedrag bij alle drie de
regelingen in te perken.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Nog even over het schorsen. Ik snap dat dat geld kost bij een camper.
Maar het kost nu €74 en je kunt het online doen. Dat betekent dat de
mogelijkheden voor camperbezitters om te schorsen best wel beperkt zijn.
Als je een keer drie of twee maanden wilt schorsen, ben je al een groot
gedeelte kwijt aan schorsingskosten. De maatregel ligt me dus een beetje
als een graat in de keel, want die gaat onmiddellijk in en levert een
verdubbeling op van de lasten voor camperbezitters. Een aantal mensen
kan dit nauwelijks opbrengen. Zou de regering geneigd zijn om gewoon het
lage schorsingstarief, dat ongeveer rond de €25 ligt, in rekening te
brengen voor iedere keer dat een camper geschorst wordt? Dat betekent
dat mensen die camper gewoon twee keer per jaar kunnen schorsen en €25
betalen. Dat kan online, dus daar kunnen de kosten voor de rijksoverheid
niet in zitten, want als je de fysieke kosten hoog wilt hebben, kan ik
me dat nog voorstellen. Zo wordt schorsing dus ook een werkelijke
mogelijkheid om de camper van de weg te halen.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik kom daar graag in tweede termijn op terug. Ik begrijp de gedachte
erachter om het te verlagen naar €25. Dat kan online en er moet nog
steeds voor betaald worden. Ik kom in tweede termijn graag terug op de
vraag of dat wel of niet kan, en welke bezwaren daaraan zouden zitten
die ik op dit moment niet direct kan overzien.
De voorzitter:
Zijn er nog interrupties over EIA of MIA? Nee, zo te zien. Dan kunt u
verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Dan ben ik bij de laatste vraag van dit blok gekomen. Nee,
die heb ik zojuist beantwoord, zie ik. Helemaal goed.
De voorzitter:
Dat betekent dat we aan het einde van blok twee zijn gekomen. Zo! Dan
gaan we even schorsen. Eventjes denken. We hebben afgesproken dat de
tweede termijn aan het eind van blok drie komt. Dat geeft de
staatssecretaris en zijn ondersteuning ook wat tijd om op een aantal
zaken, zoals ook een aantal keer is gezegd, in tweede termijn terug te
kunnen komen. We hebben nog één blok voor de boeg. We zijn aardig
ingelopen qua tijd. Ik ga nu dus een kwartier schorsen, zodat iedereen
even de benen kan strekken.
De heer Dassen (Volt):
Ik had eigenlijk nog een vraag over de belasting op leidingwater, maar
misschien is die ook in de vragen meegekomen.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, die is inderdaad schriftelijk beantwoord, en op leidingwater kom ik
straks in blok drie ook terug. Ik heb de vraag over de btw op sierteelt,
waar de heer Dassen naar vroeg, schriftelijk beantwoord op pagina
51-52.
De voorzitter:
Control+F!
Is een kwartier akkoord? Dan gaan we om 16.00 uur verder. Ik hoor punten
van orde: iets langer? Dan doen we een halfuur. We hebben de hele dag
gereserveerd, jongens, dus dan kunnen we ook even lopen, kletsen en
nadenken. Om 16.15 uur gaan we verder met blok drie van het
Wetgevingsoverleg Belastingplan.
De vergadering wordt van 15.45 uur tot 16.15 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom terug bij het wetgevingsoverleg over het Pakket Belastingplan
2024. We zijn nog bezig met de eerste termijn van de zijde van het
kabinet. Die hebben we in drie blokken verdeeld op basis van de
voorliggende wetten. Soms loopt het een beetje door elkaar, dus het kan
zijn dat er nu vragen beantwoord worden die al in andere blokken gesteld
zijn, maar we gaan proberen dat zo veel mogelijk te voorkomen.
In blok 2, waarin ook enkele klimaat- en energiewetten voorlagen, was er
door de commissie gevraagd of er informeel contact kon zijn met minister
Jetten om te kijken of hij hier zelf de vragen kon beantwoorden. Dat
informele contact is er geweest, maar het lijkt er niet op dat meneer
Jetten binnen afzienbare tijd hier kan zijn om de vragen te
beantwoorden. Maar de staatssecretaris heeft namens de minister voor
Klimaat en Energie een brief met antwoorden toegezegd. Die ontvangen we
voor de plenaire voortzetting van het debat. Ik denk dan ook dat we
gewoon verder kunnen.
Blok 3
De voorzitter:
We gaan dus verder met blok 3. Staatssecretaris Van Rij zal daarin
antwoorden formuleren op vragen over een aantal onderwerpen. Soms zijn
de vragen wel schriftelijk beantwoord, maar zegt de staatssecretaris
toch: laten wij daarover nog eens even met elkaar het debat voeren. Het
woord is aan staatssecretaris Van Rij.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank u wel, voorzitter. Wat mij betreft gaat het om zes onderwerpen.
Eén: het wetsvoorstel Belastingplan 2024. Twee: accijns- en
verbruiksbelasting. Drie: box 3. Vier: wetsvoorstel BOR en de
doorschuifregeling. Vijf: de wetsvoorstellen voor de
proceskostenvergoedingen en FSV. Zes: overig.
Voorzitter. Ik zou willen beginnen met de vragen — de heer Van der Lee
heeft daar als eerste een vraag over gesteld — over de taakstelling.
Daarmee bedoel ik de taakstelling belastingconstructies en fiscale
regelingen. Er moet mij gewoon iets van het hart. Dit is het eerste
kabinet dat het aangedurfd heeft om een taakstelling te zetten op
belastingconstructies en fiscale regelingen. Dat was omdat we het ibo
over vermogensverdeling hadden. Daar zat onder meer een lijst met
belastingconstructies in. Ik weet nog heel goed — dat durf ik hier wel
te verklappen — dat bij de augustusbesluitvorming vorig jaar de
ambtenaren, voorzichtig als ze zijn, tegen mij zeiden: doe het op 150
miljoen. Toen zei ik: welnee. Het leek net een soort markt. Het werd 550
miljoen, wel met de fiscale regelingen daaraan toegevoegd. Zelf ben ik
er behoorlijk trots op dat we dit als kabinet in één jaar op 71 miljoen
structureel hebben weten in te vullen. Het heeft ook disciplinerend
gewerkt, moet ik zeggen. Over de belastingconstructies hebben we ook een
aparte brief aan de Kamer gestuurd en er komt nog meer aan.
Tegelijkertijd hebben we ook wel ervaringen opgedaan, zoals bij de
vastgoedmaatregel, een van de voorstellen. Dan bedoel ik die
constructies waarbij er geen btw en geen overdrachtsbelasting betaald
werd. Toen wij dat in internetconsultatie gaven — ik kom er straks nog
inhoudelijk op terug — kwamen wij toch tot de conclusie dat het soms
best complex is. Dat gezegd hebbende moet je gewoon door op die weg, ook
wat de fiscale regelingen betreft. Ik hoop dus dat een volgend kabinet
niet zegt: nou, dit was het. De gedachte is dat je jezelf een
taakstelling meegeeft, in overleg met de Kamer, en die weet in te
vullen.
Dus ja, dat valt mij op, maar misschien ben ik wel iets meer van het
glas halfvol dan halfleeg. Sommigen zeggen: 90% of meer betekent in de
fiscale terminologie dat je het "geheel" of "nagenoeg geheel" hebt
gehaald en 50% betekent "grotendeels". Ik zag ergens in een toelichting
bij een conceptamendement: grotendeels niet gehaald. Toen dacht ik: ik
ben toch echt van het glas halfvol.
De voorzitter:
Voor u verdergaat: meneer Van der Lee heeft daar een vraag over.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Op zich ben ik daar ook best wel vaak van, dus ik wil in dezen wel een
compliment geven aan de staatssecretaris omdat hij dat heeft aangedurfd.
Maar ik zou hem dan toch geheel vrijblijvend willen vragen — hij heeft
daar vast over nagedacht — wat de komende vier jaar een verantwoorde
taakstelling zou zijn op dit terrein voor het nieuwe kabinet, ongeacht
wie daarin zit.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik kijk dan naar de evaluaties van de fiscale regelingen en de lijst van
belastingconstructies, en ook naar wat dit kabinet voor het eerst heeft
gedaan: dat de evaluatie van fiscale regelingen een onderdeel van de
begrotingsregels is geworden, in de zin dat je die evaluaties ter hand
moet nemen. Als het niet doelmatig is, is het óf afschaffen, óf
versoberen. Als de betreffende bewindspersoon vindt dat de fiscale
regeling toch in stand moet blijven, dan zal hij dat moeten uitleggen.
Ik doe geen wilde gooi als ik zeg dat het voor de komende vier jaar heel
realistisch is om weer een taakstelling van 550 miljoen daaraan te
koppelen. Dit loopt overigens wel over de periode '23-'27, dus het is
daar rekening mee houdend. Het zet druk, is mijn ervaring, een gezonde
druk — je moet jezelf natuurlijk niet overschreeuwen — op de verdere
exercitie qua belastingconstructies en fiscale regelingen. Dit is puur
mijn persoonlijke mening, voorzitter.
De voorzitter:
Daar had meneer Van der Lee om gevraagd. Gaat u verder. Ik wil dit
overigens niet altijd toestaan, maar in dit geval …
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. De heer Stoffer heeft een vraag gesteld over geven uit de
vennootschap. Hij zei dat de afschaffing van de giftenaftrek in de
vennootschapsbelasting circa 3.000 belastingplichtigen treft die in
totaal een belastingvoordeel van 11 miljoen verliezen. Ja, dat is maar
net hoe je het beziet. Hij bedoelt natuurlijk kleine giften vanuit de
vennootschap. Een vennootschap kan nog steeds kleine giften doen aan
anbi's. Die zijn niet meer aftrekbaar als de vennootschap dat doet, maar
het kan nog steeds. Als een ondernemer toch een gift wil doen, kan dat
nog steeds met de combinatie van deze maatregel en de maatregel die we
vorig jaar hebben genomen. Als het om een gift gaat van, laten we
zeggen, €5.000, kan je dat nog steeds via een dividenduitkering doen en
dan via de periodiekegiftenaftrek, want die hebben we wel beperkt, maar
dan tot €250.000. Voor de kleine giften kun je het dus nog steeds vanuit
de vennootschap en bovenlangs doen. Ik begrijp de vraag, maar ik deel de
zorg dus niet helemaal. Dat was het antwoord op die vraag.
Dan de vastgoedaandelentransacties. De heer Van der Lee zei dat de Raad
van State stelt dat de vastgoedaandelenmaatregel ervoor zorgt dat de
complexiteit toeneemt en dat deze daarmee haaks staat op het voornemen
van de regering om de complexiteit van het belastingstelsel te
reduceren. Ik heb er daarnet al heel kort iets over gezegd. Het is
inderdaad waar dat het behoorlijk complex is als je zo'n
belastingconstructie wil aanpakken, maar dat is bij
belastingconstructies natuurlijk wel vaker het geval. Daartegenover is
de opbrengst structureel 64 miljoen. Toen we dit ambtelijk bespraken,
heb ik ook meerdere malen doorgevraagd wat dit betekent qua capaciteit.
Dat is relatief best veel, zo blijkt ook uit de uitvoeringstoets. Maar
dat mag geen reden zijn om het niet te doen. Wij hebben uiteindelijk dus
gekozen voor die 4%, omdat in deze situaties met die vastgoedaandelen …
In beginsel dachten wij eigenlijk heel simpel: nou, het is 21% btw. Maar
in dit soort situaties zie je gewoon aan de hand van praktijkgevallen
dat er voor een deel btw-aftrek is en er voor een ander deel niet
btw-aftrek is. Je wilt ook niet een situatie hebben waarin er dan 26% of
30% betaald moet worden. Daar liggen dus allerlei onderliggende
berekeningen aan ten grondslag. Daarop zijn we in het wetsontwerp ook
ingegaan. Twee jaar na de invoering van de maatregel wordt die
natuurlijk wel geëvalueerd en wordt ook bekeken in hoeverre de geschatte
risico's zich voordoen en of die aanvaardbaar zijn. Maar wij denken dat
we hier, alles wikkend en wegend en rekening houdend met wat er uit de
internetconsultatie is gekomen, toch met een goed voorstel zijn
gekomen.
Voorzitter. De heer Alkaya heeft gevraagd of woningbouwcorporaties
kunnen worden uitgezonderd in de vennootschapsbelasting. Hierover is
volgens mij ook bij de begrotingsbehandeling van BZK vrij uitgebreid
gesproken. Er is ook een brief van Aedes. Ik zeg het even kort en goed.
De verhuurdersheffing is afgeschaft. Er is in 2008 een
vennootschapsbelasting ingevoerd voor de woningbouwcorporaties. Dat had
ook te maken met het onderwerp oneerlijke concurrentie, omdat
woningbouwcorporaties zich toen ook op het vlak van commerciële partijen
gingen begeven. Dat is toen ingevoerd door Balkenende III, dacht ik. We
zijn nu natuurlijk wel vele jaren verder. De kritiek is dat
woningbouwcorporaties hard worden getroffen door bepaalde maatregelen
die tot grondslagverbreding hebben geleid in de vennootschapsbelasting,
zoals beperking van de renteaftrek, en dat uiteindelijk alles wat zij
aan vennootschapsbelasting moeten betalen, ten koste gaat van de
sociaal-maatschappelijke investeringen die ze moeten doen.
Dat is de kritiek. Dus als je iets wil beperken aan die Vpb-plicht — ik
ga even niet inhoudelijk zijn; daarbij kan je meerdere gedachten hebben
— dan loop je direct tegen de vraag aan of dat ongeoorloofde staatssteun
is of niet. Dat bedoel ik niet als een dooddoener, zo van: het kan dus
niet. Nee. Door collega Hugo de Jonge is ook toegezegd dat wij als
kabinet, onder de aanname dat de huidige toegestane vormen van
staatssteun voor woningbouwcorporaties zouden moeten blijven, toch gaan
kijken of er meer mogelijk is, omdat dat een steeds terugkerende wens
is. Ik denk dat dat heel belangrijk is, ook met het oog op de formatie.
Die toezegging, die hij na overleg gedaan heeft, onderstreep ik. Dat
wordt geen gang naar Canossa, maar naar Brussel.
Voorzitter. Dan ben ik bij blok 3, accijns en verbruiksbelasting. De
heer Eppink heeft gevraagd waarom de budgettaire derving van de
uitzondering voor mineraalwater van de verbruiksbelasting wordt opgeteld
bij de verhoging van het tarief op 1 januari 2024. Het kabinet wil
gezonde keuzes stimuleren. Mineraalwater is een gezonde keuze ten
opzichte van andere alcoholvrije dranken. Daarom hebben we in het
Belastingplan 2023 besloten om mineraalwater per 1 januari 2024 uit te
zonderen. Dat besluit is door de Kamer overgenomen. De verhoging van de
verbruiksbelasting per 1 januari 2024 is budgettair ingegeven, conform
de afspraken in het coalitieakkoord. Het niet dekken van de budgettaire
derving als gevolg van het uitzonderen van mineraalwater zou leiden tot
een gat in de begroting. Het kabinet acht het logisch om een budgettaire
derving in hetzelfde domein te dekken. Daarom is de derving gedekt met
een verhoging van het tarief.
De voorzitter:
Daar heeft de heer Eppink wel een vraag over.
De heer Eppink (BBB):
Daar wil ik toch even op voortborduren, want het is natuurlijk zo dat
fruitsap ook een gezond product is. Het ging namelijk over de
vergelijking met fruitige fruitsappen zonder extra suiker, dus met
alleen natuurlijke suiker. Men zegt dat mineraalwater een gezond product
is, maar fruitsappen die volledig van de vrucht komen, zijn ook gezonde
producten. Als je dan vraagt waar je de dekking vandaan moet halen, kun
je gaan kijken naar frisdranken. Dan zit je in een wat andere categorie,
want in frisdrank zit vaak veel suiker. Daardoor is het niet gezond,
zeker niet voor kinderen. Je zou daar de dekking kunnen zoeken. Dan heb
je het hele assortiment. Ik vind dat de weinige fruittelers die we
hebben en die gezonde sappen produceren wel een fiscaal voordeel mogen
verwachten. Althans, ze moeten niet bestraft worden, zoals nu
gebeurt.
Staatssecretaris Van Rij:
We hebben het daar bij de Algemene Financiële Beschouwingen ook kort
over gehad. Het kabinet was bezig met het onderwerp "suikerbelasting",
om het maar populair te zeggen. Dat zal een nieuw kabinet ook moeten
doen. Er is onder meer gevraagd of we het Engelse systeem kunnen
overnemen. In de beantwoording op de schriftelijke vragen zijn we daarop
ingegaan. Wij gaan nu niet met een voorstel komen om hier een
uitzondering voor te maken. We hebben toen ook nog eens een keer
uitgelegd dat je ook nog kunt discussiëren over hoe gezond fruitsap is.
Op zich zegt men: eet een appel, want dat is gezond. Maar in die
fruitsappen zitten behoorlijk wat suikers. Ik denk wel dat het een reëel
punt is om mee te nemen in het verdere onderzoek over de
suikerbelasting. Ik moet even kijken wanneer dat onderzoek gereed is,
want dat is met de staatssecretaris van VWS overlegd. In het kader van
de suikerbelasting hebben wij gezegd dat we in demissionaire status geen
uitzonderingen gaan maken, als we het totaaloverzicht niet hebben.
De heer Eppink (BBB):
Dan hoop ik wel dat de staatssecretaris de optie vrijhoudt voor een
nieuw kabinet om hier anders naar te kijken en het niet als het ware te
predestineren met maatregelen die moeilijk terug te draaien zijn.
Staatssecretaris Van Rij:
De predestinatieleer heb ik nog nooit in verband gebracht met de
fiscaliteit, om eerlijk te zijn, maar eens moet de eerste keer zijn.
Uiteraard kan de politiek altijd eigen keuzes maken. Dat is ook als het
om dit onderwerp gaat, zeker in het licht van de verdere analyse rondom
de suikerbelasting. Het is niet zo dat u nu voor een fait accompli wordt
gesteld.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Dan box 3. De heer Stoffer en mevrouw Van Dijk hebben gevraagd welke
verfijningen in box 3 verder nog mogelijk zijn. Dat gold concreet voor
landbouwgronden of producten met een gegarandeerd rendement dat veel
lager ligt dan de 6,17%, waarmee wordt gerekend. Mevrouw Van Dijk vraagt
ook of er een oplossing is voor de beleggingsproducten met een
gegarandeerd laag rendement, die volgens haar meer lijken op spaargeld.
In alle scherpte gaat het dan, denk ik, met name over de
overbruggingsregeling. Wij hebben daarover met de Kamer gecommuniceerd,
vooruitlopend op het debat dat wij op 9 mei hadden, via een brief die
rond 20 april is verstuurd. In die brief zijn wij erg op die
verfijningsvraag ingegaan. Wij zijn toen alle opties afgelopen. Dat
heeft uiteindelijk geleid tot een aantal verfijningen. Overigens was de
brief van 26 april.
In het debat op 9 mei bleek echter dat een aantal verfijningen op de
korte termijn gewoon niet zinvol zijn. Ik noem even de verpachte
landbouwgronden. Als je zou werken met een separaat forfait voor
verpachte landbouwgronden, zou je voor 2023 op een hoger percentage
uitkomen dan 6,17%, namelijk 6,5%. Dat is dus niet in het voordeel van
belastingplichtigen. Ook zijn er ingewikkelde uitvoeringstechnische
complicaties voor zo'n separaat forfait.
Wij hebben ons vanuit het kabinet daarna heel erg geconcentreerd op een
wetsvoorstel voor het nieuwe stelsel. Dat wetsvoorstel is nu in
internetconsultatie. In het nieuwe stelsel zullen landbouwgronden, als
dat wetsvoorstel gevolgd zou worden, onder de vermogenswinstbelasting
vallen. Dat betekent dat je alleen betaalt over de pacht minus de kosten
die je in het jaar hebt ontvangen, en over vermogenswinst, dus als je de
grond verkoopt.
Dat is natuurlijk nog geen antwoord op de vraag wat je in de
overbruggingsperiode nog kunt doen. Op dit moment spelen er een aantal
zaken bij de Hoge Raad. Daar hebben we de Kamer over geïnformeerd, zeer
recent nog, bij brief van 9 oktober. Om het simpel te houden: de Hoge
Raad gaat zich over twee vraagstukken uitspreken. Wat is
totaalrendement? Is dat direct rendement en indirect rendement, zoals
wij vinden, al dan niet gerealiseerd, voor box 3, zoals het ook ooit
beoogd was toen box 3 werd ingevoerd op 1 januari 2001? Daar wordt
verschillend over gedacht. Het is natuurlijk wel relevant dat de Hoge
Raad daar nu een uitspraak over doet, in het licht van het arrest van de
Hoge Raad van 24 december en de zaken op dit punt die nu bij de Hoge
Raad liggen. Dat is één.
Het tweede is dat in de zaak waar wij de brief over geschreven hebben —
ik kan op die zaak inhoudelijk niet ingaan omdat die onder de rechter is
— conclusie is gewezen door de advocaat-generaal. Dat gaat met name om
het forfaitaire rendement in de herstelfase en daarmee ook in de
overbruggingsfase. Even kort gezegd gaat het dan om de 6,17% die voor de
categorie overige beleggingen geldt. Daar vallen landbouwgronden onder.
Als de Hoge Raad daar uitspraak op doet, zal duidelijk worden wat dat
betekent. In de brief hebben we gezegd dat we kennisgenomen hebben van
die conclusie, maar ook dat we niet stilzitten. We zeggen: we denken dat
wij die zaak winnen, maar bereid je voor op de mogelijkheid dat je de
zaak verliest; wat betekent dat dan? Dat hebben we in die brief
uitgelegd. Wij komen op dit moment niet met verdere verfijningen als het
gaat om de verpachte landbouwgronden.
Hetzelfde geldt voor producten met een gegarandeerd rendement dat veel
lager ligt dan de 6,17%. In de brief van 26 april vorig jaar hebben wij
helemaal uitgewerkt dat je natuurlijk met een eigen forfait kunt werken,
maar dat je dan weer tegen afbakeningsproblematiek aanloopt en tegen het
risico op foute aangiften en geschillen. Verder betekent een separate
vermogenscategorie dat nieuwe gegevensstromen moeten worden ingericht,
waarvoor een implementatietijd nodig is van twee jaar. Wij hopen nu
juist dat er een nieuw stelsel mogelijk is vanaf 2027.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Zou het voor die beleggingsproducten met een gegarandeerd rendement —
over het algemeen een wat lager rendement — niet een oplossing zijn om
daar richting een spaarcategorie iets mee te doen?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik begrijp dat op zichzelf wel. Sparen is op dit moment eigenlijk heel
simpel. Dat geldt voor banktegoeden, waarbij wordt aangesloten bij de
definitie van deposito's in de Wet op het financieel toezicht.
Beleggingsproducten voldoen daar niet aan. Voordat je het weet, zet je
de deur open voor weer een nieuwe afbakening. Een ander, die een
beleggingsproduct heeft waar een spaar- en een verzekeringselement in
zitten met wel een hoger gegarandeerd rendement, zegt dan daar ook onder
te vallen. Dat is het argument om het niet te doen.
De voorzitter:
De heer Erkens heeft ook een interruptie.
De heer Erkens (VVD):
Klopt het dat uitvaartverzekeringen en overlijdensrisicoverzekeringen in
het nieuwe box 3-stelsel wel uitgezonderd worden, maar in het
overbruggingsstelsel niet? Zo ja, wat is daarvoor de reden?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik heb met name voor de uitvaartverzekeringen, waarover ook een brief is
binnengekomen, uit-en-te-na gekeken of die toch niet uitgesloten kunnen
worden van de overbrugging. Het gaat om een behoorlijk aantal; een hoger
aantal dan ikzelf gedacht had. Ook daarin zitten een risico- en een
spaarelement. Wij hebben daar uiteindelijk niet voor gekozen. De
categorie waarover we het hebben, is overige beleggingen. Voor het
forfait wordt er uitgegaan van zoveel in vastgoed, zoveel in aandelen en
zoveel in obligaties. Dat leidt op dit moment tot dat hoge forfait,
omdat het een vijftienjarig meetkundig gemiddelde is. Aan alle
uitzonderingen daarop — dat hebben we ook in de eerdere brief uitgelegd
en daar valt deze ook onder — hangt een enorm prijskaartje. Ik zeg dat
ook gewoon heel eerlijk.
Waar we ook serieus naar hebben gekeken, is een ouder die een lening
geeft aan een kind tegen de werkelijke rente, zeg 3%. Die wordt ook voor
6,17% aangeslagen. Als we dat hadden willen bijstellen, had dat
honderden miljoenen gekost.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik heb een vraag over de Wet rechtsherstel en het arrest. Ik lees dat de
staatssecretaris bezig is met een nieuw formulier, waarop mensen online
hun behaalde rendementen kunnen invullen. Hij zegt daarover dat het een
zware wissel trekt op de Belastingdienst en dat het uitvoeringstechnisch
heel ingewikkeld is en hij heeft het over de ICT-capaciteit. Ik vind het
nogal wat dat u zo veel inspanning doet in een rechtszaak waarvan u
denkt dat u die niet gaat winnen. De staatssecretaris gaat er gewoon van
uit dat hij die rechtszaak dik gaat verliezen. Hier wordt gesproken over
een miljard; er staat dus een forse claim aan te komen. Ik zou graag
weten hoever de staatssecretaris met dat nieuwe formulier is en of dat
nieuwe formulier ook iets is om in de toekomst die werkelijke
rendementen op te geven, want daar willen we uiteindelijk naartoe.
Staatssecretaris Van Rij:
Laat ik ermee beginnen dat wij geloven dat wij de rechtszaak gaan
winnen, anders hadden we ook niet het wetsvoorstel ingediend zoals we
het, wel onder stoom en kokendheet water, hebben ingediend. Daarbij
hebben we overigens geen problemen meer met de spaarders, de mensen die
alleen maar spaartegoed hebben. Dat is 40%. We hebben eigenlijk ook
weinig problemen met de categorie — die is vrij groot — die 50% of meer
spaart en ook nog een beleggingsportefeuille heeft.
We hebben ook gezegd dat we de aanslagregeling even stopzetten voor
degenen die buiten het sparen ook nog andere beleggingen hebben. Dat
heeft ook rust gebracht in afwachting van wat de Hoge Raad gaat doen.
Waarom bereiden we ons toch voor op het geval dat we verliezen? Dat is
een les, vind ik, die wij geleerd hebben van het arrest van 24 december
2021. Toen hadden we dat niet gedaan en was het alle hens aan dek. U
weet dat zelf ook; wij hebben het toen meerdere malen met de Kamer
erover gehad. Toen moesten de bezwaarmakers binnen zes maanden hun geld
terug. We hebben het uitgebreid gehad over de niet-bezwaarmakers en over
het herstel en de overbrugging.
Ik vind het bij goed risicomanagement van de overheid behoren dat je je
ook voorbereidt op het geval dat je verliest. Wat betekent dat qua
capaciteit? Wat betekent dat qua aanpassing van wetgeving? Ik vind ook
dat ik daarover niet geheimzinnig moet doen en de Kamer er gewoon
eerlijk over moet informeren. Niet omdat ik de handdoek al in de ring
zou hebben gegooid — integendeel, anders hadden we bij de Hoge Raad
kunnen stoppen — maar om te voorkomen dat straks de nood aan de man is.
Ik ben dus heel uitgebreid ingegaan op wat dat dan betekent voor de
Belastingdienst. Wat betekent dat? Het klinkt eenvoudig om een formulier
te maken, maar waar zit het knelpunt? We hebben het meerdere malen gehad
over de wenselijkheid van een tegenbewijsregeling, maar hoe ingewikkeld
is dat? Uiteindelijk praten we toch over ruim 2 miljoen mensen die
belastingplichtig zijn in box 3. Ze hebben niet allemaal deze situatie,
maar laat 30% die situatie wel hebben. Dan gaat het om gigantische
aantallen en dat wil je het liefste massaal en via automatisering kunnen
afhandelen.
Het concrete antwoord op die vraag is: ja, wij zijn bezig met dat
formulier, maar wij schrijven ook in de brief dat we pas terugkomen bij
de Kamer als we de zaak verloren mochten hebben. Dan kunnen we namelijk
ook pas goed overzien wat het betekent, maar tegen die tijd hebben we
dan in ieder geval ook al heel veel voorwerk verricht.
Voorzitter. Zo moet de heer Van Dijck dat zien.
De voorzitter:
Meneer Van Dijck heeft daar toch nog een vraag over.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik weet niet wat ervan waar is, maar ik lees hier dat een fiscalist zegt
"het prijskaartje van dat nieuwe formulier is zo'n 1 miljard". Ik zou
graag willen weten wat dat kost. Het is heel complex, het vergt heel
veel ICT-capaciteit. Wij weten allemaal dat de Belastingdienst al onder
gigantische druk staat. Men heeft al problemen met de ICT-capaciteit en
de staatssecretaris gaat zich nu voorbereiden op een uitspraak van een
hof die nog niet bekend is, hij geeft waarschijnlijk 1 miljard uit,
belast de hele ICT daarmee en uiteindelijk wint hij die zaak en is het
allemaal voor niets geweest. Dat kan toch ook nooit de bedoeling
zijn?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik ben blij dat de heer Van Dijck nog even doorvraagt, want zo is het
natuurlijk niet. Het is niet zo dat die 1 miljard al is uitgegeven. Wat
ik alleen gezegd heb, is "wij wachten die uitspraak af". Waarom is die
uitspraak zo belangrijk? Omdat er uiteindelijk ook duidelijkheid zal
moeten komen over de vraag wat het totaalrendement is. In het arrest van
24 december heeft de Hoge Raad gezegd "je mag best met een forfait
werken". Het is dus een misverstand dat dat niet zou mogen. Maar de
fictie die op 1 januari 2017 in de wet is gekomen en waar de Hoge Raad
met name over is gevallen, die hebben we eruit gesloopt. Die fictie was
de veronderstelling dat je tussen de 100.000 en 1 miljoen twee derde in
aandelen zou beleggen en een derde in vaste rente en waarden, of 80/20.
Daar ging die zaak natuurlijk ook over, al was de situatie precies
omgekeerd. Maar de Hoge Raad zal nu ook een uitspraak moeten doen over
wat het betekent dat je wel met een forfait mag werken, maar als het
rendement, het totaalrendement — ja of nee totaalrendement, indirect,
direct — lager is dan dat forfait, wat wordt daarin dan de marge? Daar
kan ik allemaal niet op vooruitlopen. Maar wat we wel kunnen doen, is al
de voorbereidingen treffen.
Voorzitter. Dus nogmaals: dank voor de vraag. Hebben wij de handdoek in
de ring gegooid? Nee. Hebben we 1 miljard uitgegeven? Nee. Gaat het geld
kosten als we verliezen? Ja, zeker. Ik durf niet in te schatten hoeveel,
want dat hangt af van de uitspraak van de Hoge Raad, maar je zal wel
snel op 1 miljard moeten rekenen. Daar hebben we voor die brief van 20
april ook allerlei berekeningen op losgelaten.
De voorzitter:
Gaat u verder, ik denk met het volgende onderwerp.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Het volgende onderwerp is de BOR en de doorschuifregeling.
Als je al wat langer rondloopt in het fiscale vak, heb je natuurlijk
veel gezien en meegemaakt, maar heb je ook een zeker historisch
geheugen. Ik heb de tijd nog meegemaakt dat er geen BOR was maar een
betalingsregeling. Ik zie de heer Van der Lee knikken; wij zijn ongeveer
van dezelfde leeftijdscategorie, denk ik, hoewel hij natuurlijk
aanzienlijk jonger is dan ik. Er was tot 1997 geen BOR. Zijn er toen
familiebedrijven failliet gegaan? Nee. Was er een betalingsregeling? Ja.
Toch is er een BOR gekomen, in 1997. Dat was een vrijstelling van 25% en
een renteloos belastinguitstel. Daar sla ik meteen op aan, want ik hou
heel erg van de feiten. Het Centraal Planbureau heeft de huidige BOR
geëvalueerd en gezegd dat als je die regeling zou afschaffen — waar wij
het niet mee eens zijn, zoals we helemaal hebben uitgelegd in brieven —
25% van de familiebedrijven in betalingsproblemen zou komen. Daar komt
dan een betalingsregeling voor. Dat is heel iets anders dan wat ik vaak
in de discussie hoor, namelijk dat 25% van de familiebedrijven failliet
gaat. Dan haken we weer even terug naar de situatie van voor '97.
In 2002 werd de BOR opengesteld voor alle sectoren en werd de
vrijstelling 30%, met uitstel van betaling. In 2005 werd die 30%
verhoogd naar 60%, in 2007 naar 75% en in 2010 wilde een van mijn
voorgangers, staatssecretaris De Jager, eigenlijk 90%. In de Kamer is
toen gezegd: nou nee, niet 90%; we doen 83% maar dan wel met een
vrijstelling van 1 miljoen voor het mkb en de agrarische
bedrijven.
Voorzitter. Ik zie dat dit een stukje collectieve geschiedenis is dat
ook een aantal Kamerleden zich nog wel kan herinneren.
De voorzitter:
Ik wil de Kamerleden vragen om hun commentaar te bewaren voor de
schorsing. Ook voor de Handelingen is het handig als gewoon de
staatssecretaris zijn teksten worden genotuleerd.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Ik hecht er altijd aan om dingen in hun historische context
zien, overigens zo ook bij box 3.
Vervolgens is de huidige BOR geëvalueerd, zoals gezegd door het Centraal
Planbureau. Daar is een kabinetsappreciatie op gekomen. Ik ga die niet
helemaal herhalen, maar wij hebben uiteindelijk in een heel uitgebreide
brief eind juni aan de Tweede Kamer laten weten wat we wel en niet
gedaan hebben met die evaluatie. We hebben gekozen voor het behoud van
de BOR, omdat wij als kabinet toch vinden dat die BOR belangrijk is voor
de continuïteit van bedrijven. Maar we hebben wel gezegd: oneigenlijk
gebruik aanpakken, knelpunten zo veel mogelijk zien op te ruimen,
overigens vanuit het perspectief van Belastingdienst en ondernemers, en
versoberen. Waarom versoberen? Omdat wij bij de evaluatie van fiscale
regelingen hebben gezegd dat als dergelijke regelingen ondoelmatig of
ondoeltreffend zijn, het afschaffen of versoberen is, of verdedigen
waarom je helemaal niets doet. Dus versobering vonden wij zeer goed te
rechtvaardigen.
We praten dan over een versobering van de vrijstelling van 83% naar 70%.
Ik hecht eraan om dit toch te vermelden, hoewel het ook in de
schriftelijke antwoorden staat. Dus in plaats van dat er 3,4% schenk- of
erfbelasting wordt betaald in de situatie waarin aandelen worden
geschonken of geërfd, wordt het 6%.
Ik hoor vaak dat dit een verdubbeling is. Nou, volgens mij is het geen
verdubbeling. We hebben dat ook in voorbeelden uitgewerkt. En het is
voor een gebeurtenis die in beginsel één keer in de zoveel tijd zich
voordoet, bijvoorbeeld 30 jaar, een generatie, bij schenken of vererven.
Ik heb het natuurlijk ook allemaal gelezen, gezien en gehoord. De
evaluatie van het Centraal Planbureau laat ook zien dat met name de
grotere bedrijven voordeel hebben van de BOR; laten we daar heel eerlijk
in zijn. Stel dat je een bedrijf hebt dat 100 miljoen of 1 miljard waard
is en je zegt dat je failliet gaat of dat je naar het buitenland moet.
Een verhoging van de belastingdruk van 3,4 naar 6 zou 2,6 betekenen.
Laten we dan even 1 miljard nemen. Dat is dus 34 miljoen versus 60
miljoen. Dat verschil uitgespreid over 30 jaar is minder dan 1 miljoen.
Als je als bedrijf van 1 miljard dan failliet gaat, denk ik dat er iets
anders aan de hand is.
Ik hecht eraan dat te zeggen, omdat het nu lijkt alsof wij over één
nacht ijs gegaan zijn. Ik denk dat het kabinet heel zorgvuldig, stap
voor stap, luisterend naar de kritiek, de evaluatie en de eigen
begroting serieus nemend en de BOR handhavend met een meer dan redelijk
voorstel komt. Dat geldt eigenlijk ook voor de doorschuifregeling. Ik ga
niet alle maatregelen nog een keertje herhalen. Ik ga wel op een aantal
concrete vragen verder in.
De heer Van der Lee vraagt het kabinet naar de maatregel om de toegang
tot de BOR te beperken tot de ontvangers van reguliere aandelen met een
minimaal belang van 5%, en of wij die niet kunnen overnemen. Die 5%
reguliere aandelen stond in de evaluatie van het Centraal Planbureau.
Wij hebben toch gemeend de verwatering tot 0,5% in stand te houden. Die
verwatering — dat is uitsluitend bij familiebedrijven — kan door
schenkingen in de eerste lijn, maar ook door het erfrecht en het
huwelijksvermogensrecht. Daar kan je anders over denken, maar wij vinden
dat toch gerechtvaardigd.
Daarnaast kwamen er vraagstukken op die bij het initiatiefvoorstel nog
niet in beeld waren, bijvoorbeeld met betrekking tot preferente
aandelen. Ik bedoel dan het initiatiefwetsvoorstel van de Partij van de
Arbeid en GroenLinks. Die zijn uitgegeven in het kader van een
gefaseerde bedrijfsopvolging. Ook daar hebben wij een uitzondering voor
gemaakt. Dat hebben wij ook in de voorjaarsbesluitvorming
toegelicht.
Voorzitter. Mevrouw Van Dijk en de heer Stoffer hebben gevraagd naar de
toegang tot de BOR voor oude familiebedrijven. We hebben daar een heel
uitgebreide brief over gestuurd, ook omdat er een motie over was
aangenomen. Ik hecht eraan om te zeggen dat die familiebedrijven — dan
hebben we het vaak over familiebedrijven in de zesde, zevende, achtste
generatie — een groot goed zijn voor de Nederlandse economie. Die
bedrijven hebben inderdaad statutair geregeld dat de aandelen alleen
maar in de familie vererfd kunnen worden of dat je ze aan een ander
familielid moet overdragen als je ervan af wil. Bij minder dan 0,5% had
je ook geen toegang tot de BOR toen de BOR werd ingevoerd. Die hebben
het nu ook niet. In dit voorstel wordt geen oplossing geboden voor die
hele specifieke groep, tenzij de Kamer dat anders wil. We hebben
helemaal afgepeld wat we daar wel en niet kunnen doen. Er is ook nog het
voorstel om de BOR te beperken tot familiebedrijven die 25% hebben. De
BOR is niet alleen bedoeld voor familiebedrijven. Nou is het vaak wel zo
dat familiebedrijven daar gebruik van maken, maar als je meerdere
aandeelhouders hebt die verder voldoen aan de vereisten van de BOR, dus
private aandeelhouders, maar die geen familie zijn, dan is de BOR ook
van toepassing. Wij zijn daar zeer uitgebreid op ingegaan — dat doen wij
omdat wij ook deze bedrijven heel belangrijk vinden — in de brief, maar
wij zijn niet voornemens om daar als kabinet nu een uitzondering voor te
gaan maken.
De voorzitter:
Dat roept een vraag op bij de heer Van der Lee.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Die zat eigenlijk meer op een eerder gedeelte. In de schriftelijke
beantwoording is een vraag van mij niet helemaal goed begrepen. De
staatssecretaris is er vrij uitvoerig op ingegaan dat met deze beperkte
versobering faillissementen eigenlijk niet zullen voorkomen. Mijn vraag
was eigenlijk überhaupt gericht op dat argument van faillissementen.
Stel dat je het vergelijkt met de situatie van nu. Nu gaan er ook best
veel bedrijven failliet, om allerlei redenen. Dat kan trouwens ook te
maken hebben met de coronacrisis en aangegane betalingsverplichtingen
niet kunnen nakomen. Zou je überhaupt kunnen monitoren in hoeverre er
bedrijven failliet zouden gaan door afschaffing van de BOR, om maar een
voorbeeld te noemen? Kan de staatssecretaris daar nog iets meer over
zeggen?
Staatssecretaris Van Rij:
Wil je gebruikmaken van de BOR, de bedrijfsopvolgingsregeling, en de
doorschuifregeling in de inkomstenbelasting — overigens is de BOR niet
alleen voor aandeelhouders in een bv maar ook voor ondernemingen in de
ib — dan kom je bij de Belastingdienst. Het is eigenlijk een
gespecialiseerde groep binnen de Belastingdienst. Stel dat ergens het
signaal van faillissement zou opduiken, dat door de versobering de
continuïteit van het bedrijf in gevaar zou komen, dan is dat de
eerstaangewezen plek, bij de Belastingdienst. Met de huidige BOR hebben
wij dat nooit gezien. Ik heb ook even de historische context
geschetst.
De voorzitter:
Meneer Van der Lee, in tweede instantie.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
De staatssecretaris beschreef uitgebreid de geschiedenis en ook de
stapsgewijze verhoging van de vrijstelling, waar ook de PvdA een aandeel
in heeft gehad; dat zal ik niet ontkennen. Hij heeft ook gewezen op het
feit dat we vroeger gewoon een betalingsregeling hadden. Mij is niet
duidelijk waarom we daar eigenlijk niet naar terug zouden kunnen. Waarom
zou de versobering die nu wordt voorgesteld niet nog een stapje verder
kunnen, bijvoorbeeld door de vrijstelling boven de 1,5 miljoen terug te
brengen van 70% naar 50%? Dan zou de staatssecretaris ook die 71 miljoen
taakstelling kunnen ophalen die hij nog niet heeft weten in te
vullen.
Staatssecretaris Van Rij:
Het kabinet heeft echt gemeend voor het behoud van de BOR te moeten
zijn, heel nadrukkelijk ook met het oog op de continuïteit van
ondernemingen. Waar wij een iets andere inschatting hebben gemaakt dan
het Centraal Planbureau, is op de vraag of liquiditeiten wel aanwezig
zijn op het niveau van de privéaandeelhouder. Schenk- en erfbelasting
wordt niet door de vennootschap betaald, maar moet worden betaald door
de natuurlijke personen. Door het vermogen van de vennootschap toe te
rekenen aan de natuurlijke personen, is er, zo denken wij, onvoldoende
oog voor het feit dat, wil je de liquiditeit onttrekken aan de
vennootschap, er belasting betaald moet worden. Die liquiditeiten kunnen
maar één keer worden gebruikt. Die zijn nodig voor de onderneming, want
primair wordt ondernemingsvermogen natuurlijk gebruikt. Nogmaals, de BOR
is niet van toepassing op beleggingsvermogen in de vennootschap. Wij
vinden het dus belangrijk dat de BOR gehandhaafd blijft. Wij hebben
zoals gezegd wel de begrotingsregels van het kabinet, onze eigen regels,
serieus genomen. Als je een evaluatie hebt en een en ander als
ondoelmatig wordt gekwalificeerd — wij hebben daar dus een kritische
kanttekening bij geplaatst — dan kiezen wij niet voor afschaffing, zoals
het Centraal Planbureau adviseerde, maar voor versobering. Ik wil een
waardevrije opmerking maken over het in stand houden van de BOR: je kan
bij iedere fiscale regeling wel beargumenteren waarom die niet
afgeschaft of versoberd moet worden wanneer die toch ondoelmatig is. De
mate waarin is een politieke afweging. Daar kan je verschillend over
denken. Ik weet hoe de heer Van der Lee, en PvdA-GroenLinks, daarover
denkt. Dat respecteer ik, maar dat is niet de keuze van dit
kabinet.
De voorzitter:
In derde en laatste instantie op dit onderwerp, meneer Van der
Lee.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
In laatste instantie. De staatssecretaris noemt terecht het CPB en het
niet-doelmatig zijn van de huidige BOR, maar ik kom toch ook nog even
terug op wat de Raad van State schrijft. Die zegt onder andere dat er
geen economische reden is om tegen de verkoop van bedrijven te zijn
waardoor ze geen familiebedrijf meer zijn, maar alleen politieke of
emotionele redenen. En wat schrijft de staatssecretaris in de
schriftelijke beantwoording? "Ja, het kabinet herkent zich niet in de
kritiek van de Afdeling." Waarom? Dat u zich er niet in herkent, dat
kan. Maar ik vind het niet echt een argument waarvoor ik ga zwichten.
Waar zit 'm dat dan allemaal in?
Staatssecretaris Van Rij:
Daar wil ik wel iets over zeggen. Uiteraard respecteren wij de adviezen
van de Raad van State, maar aan die opmerking ligt een aanname ten
grondslag dat als je de BOR zou afschaffen en daar een betalingsregeling
van zou maken, er veel familiebedrijven wel degelijk in de problemen
komen. Die zeggen namelijk: het maakt toch niet uit, want bij
economische afwegingen verkoop je toch aan een derde? Maar dat is
precies de kern van de discussie. Wij vinden familiebedrijven ontzettend
belangrijk voor de Nederlandse economie. Een familie zal zelf moeten
beslissen, van generatie tot generatie, of er voldoende
levensvatbaarheid is. Er wordt soms ook wel een beetje een tegenstelling
gecreëerd die ik niet herken. Wanneer familiebedrijven van de ene
generatie naar de andere gaan, weten ze heel goed dat er geïnnoveerd
moet worden. Maar dat betekent soms ook dat je er een aandeelhouder bij
moet zoeken, niet zijnde de familie. Er zijn allemaal voorbeelden, niet
alleen in Nederland, maar ook in het buitenland, waaruit blijkt dat
private equity per definitie niet nadelig is voor familiebedrijven. Ja,
als ze de hele tent overnemen misschien wel, maar soms heb je een
minderheid private equity. Soms wordt daarvoor gekozen, maar dat is dan
een eigen keuze. De fiscale wetgeving zodanig wijzigen dat je daardoor
familiebedrijven bijna naar de uitgang begeleidt wat betreft het zijn
van familiebedrijf, is nadrukkelijk niet de keuze van dit kabinet. Het
kabinet vindt die heel belangrijk. Familiebedrijven zijn belangrijk voor
de Nederlandse economie. Ze zijn niet op de korte termijn gefocust, maar
op de lange termijn. Ze leveren een zeer belangrijke bijdrage aan de
Nederlandse, maar vaak ook aan de regionale economie. Als er ergens veel
meer gedacht wordt vanuit stakeholders dan vanuit shareholders, is het
wel bij familiebedrijven. Dat is zeg maar het wat uitgebreidere antwoord
op het advies van de Raad van State.
Voorzitter. De heer Erkens heeft gevraagd waarom er geen oplossing is
voor familiebedrijven met betrekking tot de voortzettingstermijn van
vijf jaar in de BOR, waarom extra onderzoek nodig is en of ik bereid ben
om stappen te zetten. Ja, ik ben bereid om stappen te zetten. Ik heb dat
overigens ook al bij de Voorjaarsnota aangekondigd, namelijk verkorting
van de voortzettingstermijn. Ik wil ook best wel toezeggen dat wij gaan
inzetten op een verkorting van de voortzettingstermijn van vijf naar
drie jaar. Het enige wat we in de uitwerking daarvan goed moeten
bekijken is dat we daarmee niet oneigenlijk gebruik stimuleren. Daar
komen we wel op terug in de uitwerking, maar de drie jaar staat, mits er
misbruik of oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt. Daarvoor moet je dan
clausules opnemen in je wetgeving.
Voorzitter. Dan kom ik bij de vraag van de heer Eppink.
De voorzitter:
Voordat u dat doet, geef ik de heer Erkens de gelegenheid voor een
interruptie.
De heer Erkens (VVD):
Dank aan de staatssecretaris voor de toezegging. Volgens mij willen we
inderdaad oneigenlijk gebruik tegengaan. Ik snap dus dat hij daar bij de
uitwerking expliciet rekening mee houdt. Kan de staatssecretaris ook
toezeggen dat hij de bezits- en voortzettingseis beperkt tot situaties
waarbij beleggingsvermogen wordt omgezet in ondernemingsvermogen of vice
versa? Volgens mij zijn dat precies de routes waar je specifiek naar
moet kijken.
Staatssecretaris Van Rij:
Dat zijn dus mogelijke routes die we niet willen. Het gaat er natuurlijk
om dat die voortzettingseis nu in de praktijk heel vaak een knelpunt is.
We hebben dat gezien in de landbouw. Daar hebben we overigens een
uitzondering gemaakt. Als het kabinet, de overheid, in het kader van de
stikstof tegen een deel van de landbouwsector zegt "we willen dat de
aard van uw bedrijf verandert", is het heel onhandig als je daar bij de
BOR een vijfjaarstermijn op zet. Want stel dat je in die
vijfjaarstermijn zit, wil extensiveren en meer dan gedeeltelijk wil
stoppen en andere ondernemingsactiviteiten wil gaan doen … Niet alles is
een-op-een vergelijkbaar, maar in de schriftelijke inbreng is terecht
gezegd dat er natuurlijk landen zijn die een kortere duur hebben.
Ondernemen is soms ook herstructureren, overnemen en nieuwe
ondernemingsactiviteiten oppakken. Dan mag zo'n vijfjaarstermijn niet in
de weg zitten. Nogmaals, die driejaarstermijn wordt dus de hoofdregel,
die we gaan uitwerken. Maar oneigenlijk gebruik of misbruik moet daar
natuurlijk niet door bevorderd worden.
Voorzitter. Dan ga ik naar de een-na-laatste vraag van de heer Eppink;
hij had ook nog een andere vraag. Zijn een-na-laatste vraag ging over
het introduceren van een familiebegrip in de BOR. Dat hebben we helemaal
uitgelegd in de brief die we recent, op 9 oktober, hebben gestuurd,
terwijl dit wel gebeurt bij box 3 in het toekomstige stelsel. Dat zijn
twee verschillende situaties. Ten aanzien van box 3 in het nieuwe
stelsel, dat nu in internetconsultatie is, is het voorstel dat belangen
in familiebedrijven die kleiner zijn dan 5% — want bij 5% of meer zit je
in box 2 en niet in box 3 — vallen onder de bepaling van de
vermogenswinstbelasting. Dat betekent dat die belangen worden betrokken
bij je directe rendement in de belastingheffing: dividend dat je in een
jaar ontvangen hebt, minus kosten. Het moment waarop je je participatie
verkoopt of vererft, is een afrekeningsmoment. Dat is een andere
situatie dan de 25%-optie waarvoor gepleit wordt door een aantal
familiebedrijven om de BOR daarmee te verengen en te versoberen. Dat
willen wij niet, want wij willen "5% of meer" nog steeds ook voor de BOR
laten gelden, met de clausule van de verwatering die ik zojuist heb
uitgelegd. Het zijn wat ons betreft dus toch echt twee verschillende
situaties.
Voorzitter. Dan de andere vraag van de heer Eppink: waarom vormt het
vaststellen van de eerste aandeelhouder een probleem wanneer de
bewijslast bij de familie wordt gelegd? Bij een redelijke verdeling van
de bewijslast zal de belastingplichtige die verzoekt om toepassing van
een faciliteit, in beginsel zelf de omstandigheden ter ondersteuning van
die stelling moeten aandragen. In het aangedragen alternatief van een
familiebelang van 25% zal door belastingplichtigen niet steeds goed
aannemelijk kunnen worden gemaakt wie ooit de eerste aandeelhouder in de
familie was, zeker bij de oudere bedrijven. In sommige gevallen zal dat
wél kunnen. In de brief van vorige week maandag heb ik al die
complicaties nog eens genoemd en ben ik daar uitgebreid op ingegaan.
Naast dat het voor de belastingplichtige gecompliceerd kan zijn, zal de
inspecteur de hem voorgelegde feiten maar zeer moeilijk kunnen
beoordelen. Je zal terug moeten naar de achttiende, zeventiende en
zestiende eeuw. Het kan om vele generaties, vele vertakkingen,
vervreemdingen en buitenlandsituaties gaan. Dan ontbreken natuurlijk
vaak de contragegevens. Het is ook zo dat een onderneming niet altijd
door één persoon wordt gestart. Er kunnen soms twee of drie
aandeelhouders zijn en dan kan het weer verengen naar één, als er ruzie
in de familie geweest of als broers en zussen zijn uitgekocht. Wat te
doen bij scheiding, overlijden, en vroegere partners en hun kinderen?
Het is dus gewoon te ingewikkeld.
Voorzitter. Dan ga ik naar het volgende blok. Dat gaat over de
proceskostenvergoeding WOZ, de bpm en het wetsvoorstel FSV. De heer
Stoffer vroeg: blijven gemeenten ook met dit wetsvoorstel nog wel
aangespoord om het proces van de WOZ-waarderingen te verbeteren? Ja. Het
antwoord is heel nadrukkelijk ja. Wij stellen met dit wetsvoorstel drie
maatregelen voor om toch paal en perk te stellen aan een iets te
makkelijk businessmodel voor sommigen. Dat betreft zowel de
WOZ-waarderingen als de bpm bij parallelimport. Dat wil niet zeggen dat
de gemeenten nu achterover kunnen leunen als het om de WOZ gaat. De heer
Stoffer had een prachtig voorbeeld van zijn eigen gemeente Nunspeet, als
ik me niet vergis. Wij zien gewoon te veel verscheidenheid in het land.
Sommige gemeenten zijn zeer proactief naar belastingplichtigen toe,
zowel in de informatievoorziening als wanneer er aan de bel wordt
getrokken, zo van: hé, hoe kan dat? Dan is er nog niet eens sprake van
een bezwaar. Andere zijn daar — laat ik het diplomatiek verwoorden — wat
langzaam in, wat traag in.
Wij hebben het hierover ook met de VNG en de Waarderingskamer gehad, en
we willen ook heel nadrukkelijk aan de voorkant een verbetering. Het is
niet alleen die achterkant. We moeten eigenlijk zien te voorkomen dat
zich allerlei onnodige zaken aandienen bij de gemeenten of
samenwerkingsverbanden van gemeenten en de Belastingdienst. Wat ik zelf
ook nog wel behoorlijk ernstig vind, en de Raad voor de rechtspraak
heeft daar ook op gewezen, is dat het gewoon het rechterlijke apparaat
verstopt. Er zijn 100 fiscale raadsheren in hoven in Nederland. Als je
niet oplet, zijn die straks het merendeel van hun tijd kwijt aan dit
soort zaken. Dat kan natuurlijk nooit de bedoeling zijn. Dit is
eigenlijk een eerste stap. Wij gaan verder met dat overleg. Ik ben het
dus eens met wat de heer Stoffer hierover zei. Gemeenten hebben zelf
baat bij die kwaliteitsverbetering van de WOZ-waardering. Om de
informele kant van bezwaarprocedures juist te voorkomen moet dat ook
aanzienlijk verbeterd worden.
De heer Stoffer vroeg ook nog: moeten gemeenten daar dan niet verder in
investeren? Het antwoord is ja. Daarom blijf ik ook in gesprek met
gemeenten, de VNG en de Waarderingskamer.
De heer Grinwis en de heer Stoffer vroegen ook of de staatssecretaris
kan aantonen dat de rechtsbescherming voluit aanwezig blijft. Ja, de
toegang tot de rechter, en daarmee de effectieve rechtsbescherming,
wordt nadrukkelijk niet beperkt. Met de voorgestelde maatregelen blijft
het mogelijk om bezwaar in te dienen, hoger beroep aan te tekenen en
zelfs cassatie in te stellen tegen een WOZ-beschikking, een bpm-aangifte
of een bpm-naheffingsaanslag. Belanghebbenden kunnen zelf bezwaar
instellen, omdat er voor dit type zaak geen verplichting is om je te
laten vertegenwoordigen. Ook blijft het mogelijk om daarbij wel te
worden bijgestaan door een professioneel gemachtigde. Als een
professioneel gemachtigde wordt ingeschakeld, kan bij gegronde zaken nog
steeds aanspraak gemaakt worden op een procesvergoeding. Die is alleen
veel lager, en wordt uitbetaald aan de belastingplichtige en niet aan de
gemachtigde. Alleen de hoogte van deze vergoeding wordt toegesneden op
het type zaak waar het om gaat en er worden dus geen rechten
uitgesloten.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, heeft u daar een vraag over?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dit antwoord is op zich formeel volledig juist, alleen, de praktijk van
de totstandkoming van de waardebepaling van een WOZ-object is niet
altijd even doorzichtig voor belastingplichtigen. Zit daar in de
praktijk niet toch een issue? Formeel is het allemaal wel oké met de
toegang tot de rechter, dat je bezwaar kunt maken als individuele
belastingplichtige, maar de voorbeelden van diverse gemeenten die ons
als Kamerleden onder ogen kwamen, leiden wel tot de vraag of het ook
praktisch op orde is.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank voor deze vraag. Ik heb er net al iets over gezegd. There is room
for improvement, zoals de Engelsen zeggen, bij een aantal gemeenten.
Maar er zijn ook goede voorbeelden. Je hebt altijd degenen die daar goed
in vooroplopen. Wij hebben overigens ook met een aantal kantoren
gesproken die deze WOZ-zaken doen en daar hele goede ideeën over hebben.
Ik wil hier vooral niet het beeld neerzetten alsof dat allemaal boeven
zouden zijn. Er is kennelijk behoefte aan omdat er situaties in ons land
zijn — niet bij alle gemeenten, maar te veel, vind ik — waar dat niet
transparant genoeg is. Daarom heb ik gezegd dat er aan de voorkant een
enorme verbeterslag te maken is. Daarover ga ik ook verder in gesprek.
Daar zijn ook goede ideeën over. Laat de besten van de klas vooral ook
de norm zetten voor de rest. Zijn we daar al? Nee. Maar ook in het
formele recht moeten we kijken of we dat makkelijker kunnen maken, zodat
je niet direct naar een bezwaar toe moet om toch die informatie goed op
tafel te krijgen. Door wellicht ook het gesprek aan te gaan waarom een
bepaalde waarde misschien toch gewoon te hoog is, zou het bijna in de
informele fase afgehandeld kunnen worden.
Nogmaals, er zijn goede voorbeelden, zoals de gemeente Nunspeet van de
heer Stoffer — hij is er nu niet — waar hij zeer lovend over was, en
niet zonder reden. Laten we Nunspeet als norm neerzetten voor de rest
van het land voor de WOZ-beschikkingen.
De voorzitter:
Gaat u verder, staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
De heer Stoffer vroeg ook of het uitgesloten is dat door bezwaar te
maken tegen andere aanslagen die op het gecombineerde aanslagbiljet
staan, alsnog een hogere proceskostenvergoeding kan worden verkregen.
Welke vergoeding geldt als het bezwaar niet alleen geldt voor de
WOZ-beschikking maar ook voor andere aanslagen op dezelfde
beschikking?
Het kabinet is het met de SGP eens dat moet worden voorkomen dat het
wetsontwerp kan worden ontweken door tegen een andere aanslag bezwaar te
maken over de hoogte van de WOZ-waarde. Een bezwaar tegen de
onroerendezaakbelasting wordt opgevat als een bezwaar tegen de
WOZ-beschikking en andersom. Het wetsvoorstel geldt ook voor de aanslag
ozb. Als het bezwaar tegen die aanslag gegrond wordt verklaard, geldt
dus de lagere vergoeding.
Er kunnen ook andere aanslagen op een gecombineerd aanslagbiljet
bekendgemaakt worden waarvoor de WOZ-waarde als heffingsgrondslag geldt.
Als dat bezwaar tegen andere aanslagen op het gecombineerde
aanslagbiljet alleen de hoogte van de WOZ-waarde betreft, dan wordt dat
bezwaar aangemerkt als een bezwaar tegen de WOZ-beschikking. Een
aanpassing van de WOZ-waarde leidt in dat geval dus niet tot een hogere
proceskostenvergoeding. Als het bezwaar om andere redenen dan de hoogte
van de WOZ-waarde gegrond wordt verklaard, geldt wel de hogere
proceskostenvergoeding. Het kabinet heeft op dit moment geen
aanwijzingen dat de problematiek die dit wetsvoorstel probeert tegen te
gaan daar ook speelt.
Voorzitter. Dan een vraag van de heren Van Weyenberg, Van der Lee en
Grinwis en mevrouw Van Dijk: waar speelt de "no cure, no
pay"-problematiek nog meer? Hoe zit het bijvoorbeeld met verkeersboetes?
Nou, de problematiek speelt ook bij de administratiefrechtelijke
handhaving van de verkeersboetes, de zogenaamde Mulderzaken, en bij de
parkeerbelastingen. Mulderzaken en verkeersboetes vallen niet onder mijn
portefeuille, zeg ik even voor alle duidelijkheid, maar onder de
portefeuille van de minister voor Rechtsbescherming. De Raad voor de
rechtspraak heeft daarvoor in zijn jaarverslag van 2022 overigens
aandacht gevraagd. Die parkeerbelasting, hoewel het een belasting
betreft, zit ook niet in de portefeuille van de staatssecretaris van
Financiën maar in de portefeuille van de collega van BZK. Zoals u in het
wetsvoorstel heeft kunnen lezen, heeft het kabinet verschillende acties
in gang gezet om breder inzicht te krijgen in de genoemde tendens en om
het procederen als verdienmodel te ontmoedigen. Er wordt door het
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum, het WODC, onderzoek
uitgevoerd naar het oneigenlijk gebruik van procedures in relatie tot
het Besluit proceskosten bestuursrecht. Dit onderzoek zal begin 2024
gereed zijn. Er is dringend behoefte aan een oplossing voor de
geschetste problematiek. Daarom verkent het kabinet samen met andere
betrokken organisaties in de tussentijd welke maatregelen genomen kunnen
worden die resulteren in een aanpassing van relevante wet- en
regelgeving. Ik heb ook begrepen dat het CDA voornemens is om een
amendement in te dienen wat betreft de Mulderzaken en andere. Daar staat
het kabinet, afhankelijk van de vormgeving, positief tegenover. Wij
hebben vanuit Financiën waaronder ook deze staatssecretaris, het
initiatief genomen, ook door twee werkbezoeken die ik heb afgelegd. Bij
een werkbezoek in Maastricht vielen mij de schellen van de ogen toen ik
zag wat er bij de bpm qua parallelimport gebeurde. Een ander werkbezoek
was aan het gerechtshof te Amsterdam. Ik ben zeer verheugd dat er
bredere steun is in het kabinet om ook ten aanzien van niet-fiscale
Mulderzaken met verdere initiatieven te komen. Verder monitoren we
natuurlijk eventuele andere uitbreiding van het werkterrein van de "no
cure, no pay"-bedrijven. Ik heb hier zorgen over en wil met het
wetsvoorstel dan ook een krachtig signaal geven. Tegelijkertijd hebben
we, hoewel ik niet weet hoe representatief ze voor de groep zijn, ook
gesproken met de redelijk denkende en handelende "no cure, no
pay"-partijen, waarbij de conclusie van de bespreking was: eigenlijk
moeten we u overbodig maken. En daar waren ze het mee eens.
De voorzitter:
Gaat u verder. Ik zie dat het kopje van het volgende onderwerp "overig"
is. Maar eerst nog een interruptie van de heer Erkens.
De heer Erkens (VVD):
Misschien valt het onder het kopje overig, maar ik had nog een vraag
gesteld over de digitalisering van de bpm-aangifte voor ondernemers.
Valt dit onder overig of is dit alleen schriftelijk behandeld en is dit
het moment om daar een vervolgvraag over te stellen?
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, maar daar kom ik dan even in tweede termijn op terug, want ik heb
het niet helemaal paraat. Volgens mij is die digitalisering mogelijk. We
kunnen alles digitaliseren. Als de Belastingdienst ergens goed in is …
Neem alleen al de vooringevulde aangiften. Alleen, op welke termijn kan
het? Tenzij u er nog een concrete vraag over heeft, kan ik dit punt
meenemen in de tweede termijn.
De voorzitter:
We gaan eens even kijken. Meneer Erkens.
De heer Erkens (VVD):
Het gaat er vooral om dat ondernemers ten minste tot 2027 hun aangifte
moeten uitprinten en opsturen die dan vervolgens ingescand moet worden
door de Belastingdienst. Anno 2023 is dat best wel gedateerd. Ik denk
dat we het ook makkelijker kunnen maken. Dus de vraag voor de tweede
termijn aan de staatssecretaris zou dan ook zijn: wat is er mogelijk om
dit naar voren te halen, juist ook gelet op het motto "leuker kunnen we
het niet maken, maar wel makkelijker"? In die hoedanigheid zou ik dat
ook willen voorstellen voor de bpm-aangifte.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank voor de precisering van de vraag. Ik kom daar graag in tweede
termijn op terug. U kent de afweging, namelijk dat we midden in de
modernisering van de ICT-systemen zitten waarbij de concentratie nu echt
heel erg zit op de grote heffingsketens, zoals de
vennootschapsbelasting, de omzetbelasting en de inkomensheffing en de
gegevensverwerking daarvan. Maar ik kom er graag op terug. Het is geen
onwil maar het heeft ook te maken met de meerjarenplanning, daar waar
het vaak zo lang fout is gegaan.
De voorzitter:
Het blokje overig.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Mevrouw Van Dijk heeft gevraagd: bent u bereid om te kijken
naar de gevolgen van de vastgoedmaatregel voor beursgenoteerde
vastgoed-fbi's en kan worden voorkomen dat deze bedrijven hun
activiteiten in Nederland moeten staken? Om heffingslekken in het
fbi-regime bij vastgoed-fbi's te dichten stelt het kabinet deze
vastgoedmaatregel voor. Dat is overigens ook weer op basis van een
evaluatie, in dit geval SEO Economisch Onderzoek. Door de
vastgoedmaatregel is direct beleggen in Nederlands vastgoed door een fbi
niet langer toegestaan. Dit geldt inderdaad ook voor vastgoed-fbi's met
een beursnotering. Indirect beleggen in Nederlands vastgoed en beleggen
in buitenlands vastgoed blijven wél toegestaan. Dat betekent overigens
niet dat beursgenoteerde vastgoed-fbi's hun activiteiten in Nederland
moeten staken, maar wel dat zij bij voortzetting van directe beleggingen
in vastgoed regulier vennootschapsbelastingplichtig worden. De gevolgen
zijn voor alle vastgoed-fbi's gelijk. Bij directe beleggingen in
vastgoed worden zij regulier belastingplichtig. De vastgoedmaatregel is
een robuuste maatregel.
Het is niet meer mogelijk om door middel van een beleggingsinstelling
beleggingen in vastgoed te poolen zonder dat dit leidt tot additionele
belastingheffing. De vastgoed-fbi kan nog wel beleggen in een
dochtervennootschap die vastgoed aanhoudt; er wordt dan immers
vennootschapsbelasting geheven op het niveau van de dochtervennootschap.
Om te voorkomen dat het specifiek voor beursgenoteerde
beleggingsinstellingen als gevolg van deze maatregel niet meer
aantrekkelijk is om beleggingen in vastgoed aan te bieden, zou een
alternatieve maatregel moeten worden getroffen. Oplossingsrichtingen
hiervoor zijn bijvoorbeeld een specifiek regime voor
beleggingsinstellingen die beleggen in vastgoed: het zogenaamde
REIT-regime; dat hebben we ook al toegelicht. Je ziet dat met name in
Angelsaksische landen, maar ook wel in niet-Angelsaksische landen. Ook
het uitsluitend voor beursgenoteerde vastgoed-fbi's laten voortbestaan
van het huidige fbi-regime is een optie. Deze alternatieven zullen dan
onderzocht moeten worden, maar daar heeft het kabinet met dit
wetsvoorstel niet voor gekozen.
Voorzitter. Dan ga ik over naar de vraag van de heer Omtzigt over de
lucratiefbelangregeling, die je via box 2 kan houden: "Is de
staatssecretaris het ermee eens dat inkomsten uit een lucratief belang,
net als salarissen van andere werknemers, progressief belast zouden
moeten worden in box 1? Wil hij dat verder onderzoeken en aan de kamer
meedelen? Van welke fiscale planningsmogelijkheden wordt hier
gebruikgemaakt en hoe kan dit worden voorkomen? Kan de staatssecretaris
toezeggen dat hij ook laat weten wat de hiermee gepaard gaande
budgettaire impact zou zijn?" Inkomsten uit lucratief belang worden in
beginsel in box 1 belast tegen het progressieve tarief, met 49,5% als
hoogste tarief, volgend jaar geldend vanaf €75.000. Er bestaat een
keuzemogelijkheid om onder voorwaarden het lucratief belang,
bijvoorbeeld via een bv, in box 2 te houden. De lucratiefbelangregeling
en deze keuzemogelijkheid zijn voortgekomen uit onduidelijkheden over de
fiscale kwalificatie van beloningen uit met name de private equity en de
mananagementparticipatiepraktijk: is het salaris of is het een
vergoeding voor een niet-salariscomponent? Daarnaast kan er
onduidelijkheid ontstaan over het genietingsmoment en de waardering van
lucratieve belangen.
De lucratiefbelangregeling heeft daarmee tot duidelijkheid en
rechtszekerheid geleid voor belastingplichtigen en de Belastingdienst.
Daarnaast is de belastingheffing evenwichtiger geworden door de
opbrengsten uit lucratieve belangen, of die nou vallen onder de heffing
van box 1 of onder het aanmerkelijkbelangregime, omdat wij vorig jaar de
gecombineerde vennootschapsbelasting en het AB-tarief flink hebben
opgetrokken of dat vanaf 1 januari aanstaande gaan doen. Als het aan de
Kamer ligt, komt daar nog een klap bij, heb ik begrepen. Ik heb het dan
over de 31% in het box 2-tarief. Nu is het één tarief van 26,9%. Dat
wordt tot €67.500 24,5% en daarboven 31%, maar als het aan de Kamer
ligt, wordt dat 33%. Dat betekent met het tarief van 19% voor de eerste
€200.000 winst — je praat hierbij vaak over grotere bedragen, dus dan is
dat 25,8% — dat je 25,8% vennootschapsbelasting hebt en daarbovenop
straks in ieder geval 31% en wellicht 33%. Dan kom je op een gemiddeld
tarief dat hoger ligt dan het toptarief in box 1. Het is natuurlijk wel
zo dat dat AB-tarief niet direct geïncasseerd wordt, want dat is
afhankelijk van het moment dat het dividend wordt uitgekeerd of de
aandelen worden verkocht. Dan kan je een discussie hebben over dat je
iets moet aftrekken voor de latentie, maar in wezen zijn box 1 en box 2
dan opgetrokken. En als het aan de Kamer ligt, ga je in box 2 zelfs meer
betalen op individueel aandeelhoudersniveau als je aan die vereisten
voldoet die ik zojuist heb genoemd. De huidige praktijk is in lijn met
hoe de maatregel bedoeld is. Ik zie dit dus niet als een vorm van
fiscale planning of belastingontwijking. Op dit moment vinden wij het
dus niet nodig om verder onderzoek te doen.
De voorzitter:
U zet de microfoon uit, staatssecretaris, maar u mag gewoon doorgaan. O,
toch niet, want dit lokt toch een reactie uit van de heer Van
Dijck.
De heer Tony van Dijck (PVV):
De staatssecretaris zegt dat het toptarief lager is dan het
gecombineerde tarief in box 2. Mijn vraag is: zegt hij daarmee dat je
als ondernemer bijna net zo goed een ib-ondernemer kan zijn als een
bv-ondernemer? Want als het toptarief toch lager is, dan is het bijna
lucratief om je bv op te heffen en een ib-ondernemer te worden of om
jezelf een salaris te geven. Is dat wat hij insinueert?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik probeer insinuaties zo goed mogelijk verre van mij te houden. Nee, ik
bedoelde te zeggen dat de gecombineerde belastingheffing 25,8% is, als
het aan het kabinet ligt, met steun van de Kamer. We hebben het dan over
de grotere bedragen, dus ik praat nu even niet over de €200.000 bij dat
tarief van 19%. Dan hou je dus 74,2% over in de vennootschap. Als je dat
uitkeert, dan zal men vanaf 1 januari bij dividenden boven de €67.500 —
laten we daar even van uitgaan in dit rekenvoorbeeld — 31% moeten
betalen. Dan kom je op ongeveer een gemiddelde belastingdruk die rond de
46 of 47 ligt. Dat is nog steeds lager dan het toptarief in box 1.
Alleen, de Kamer heeft, bij zowel de Algemeen Politieke Beschouwingen
als de Algemeen Financiële Beschouwingen, gezegd dat ze mede ter dekking
van de verhoging van het minimumloon het AB-tarief wil verhogen van 31%
naar 33%. Daarbij geef ik de waarschuwing: als je dat doet, kom je boven
het toptarief in box 1 uit. De heer Van Dijck stelt vervolgens de zeer
terechte vraag of het dan nog loont om ondernemer te zijn in box 2, want
je betaalt meer belasting dan door werknemer te zijn in box 1. Daar ga
ik op dit moment verder geen antwoord op geven, maar het is een hele
terechte vraag.
De voorzitter:
De heer Van Dijck, aanvullend.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Dat snap ik, maar je betaalt geen sociale premies. Al die premies die je
als werknemer betaalt, die betaal je niet. Met andere woorden, het is
nog steeds lucratief om ondernemer te zijn. Eigenlijk moet die
combinatie van box 2 en de vennootschapsbelasting vergelijkbaar zijn met
het toptarief. Je bent namelijk nog steeds in het voordeel, want je hebt
niet al die premies.
Staatssecretaris Van Rij:
Maar dan wijs ik er wel op dat wij natuurlijk de
gebruikelijkloonregeling vorig jaar ook hebben opgetrokken. Er was ooit
een marge van 30%, maar er is gewoon geen marge meer. Een dga moet
zichzelf een gebruikelijk loon uitkeren. Dat voorstel van het kabinet is
overigens terecht. In box 1 moet je daar belasting over betalen.
Wij hebben eerder wat berekeningen gemaakt, waarin we precies de
vergelijking maken voor de dga met kleine, middelgrote en grote bedragen
en de belastingdruk. Ik dacht dat ze in de nota naar aanleiding van het
verslag stonden, maar ik kom er in tweede termijn nog wel even op terug.
Ik denk dat het wel goed is om de feiten even goed te hebben.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Dan kom ik bij de vraag van de heer Van Weyenberg en mevrouw
Van Dijk: klopt het dat de vrijwilligersvergoeding niet geïndexeerd
wordt? Nee, dat klopt niet. In de wet is vastgelegd dat de bedragen van
de vrijwilligersregeling in de loon- en inkomstenbelasting jaarlijks
worden geïndexeerd aan de hand van de tabel "correctiefactor". Op basis
van deze indexatie worden de bedragen voor volgend jaar verhoogd naar
€2.100 per jaar en €210 per maand. Behalve de maximumvergoedingen per
jaar en per maand, waarvoor geen nadere onderbouwing hoeft te worden
geleverd, kent de vrijwilligersregeling ook als voorwaarde dat er geen
sprake mag zijn van beroepsmatig verrichte arbeid. Om vrijwilligers en
vrijwilligersorganisaties enig houvast te geven, heeft de
Belastingdienst aangegeven dat hij tot een bedrag van omgerekend €5 per
uur en €2,75 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar ervan uitgaat dat
er geen sprake is van beroepsmatige verrichte arbeid. Deze bedragen zijn
overigens niet geïndexeerd. Wanneer er een hogere uurvergoeding wordt
gegeven en daarbij aannemelijk gemaakt kan worden dat die niet
marktconform is, kan er overigens toch sprake zijn van een
vrijwilligersvergoeding.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Zou de staatssecretaris willen overwegen om in ieder geval dat uurbedrag
te indexeren, vooral het uurbedrag voor jongeren onder de 21 jaar? De
redenering daarvoor is de volgende. Het bedrag was gerelateerd aan het
jeugdminimumloon. Het jeugdminimumloon is de afgelopen jaren fors
verhoogd. Door het huidige kabinet is niet alleen het minimumloon fors
verhoogd, maar voor de jeugd is het procentueel nog extra verhoogd. Ik
kan me wel voorstellen dat je een lager bedrag blijft hanteren voor
jongeren onder de 21 jaar, maar je zou het wel iets kunnen optrekken
boven de €2,75. Zou de staatssecretaris dat willen overwegen?
Staatssecretaris Van Rij:
Daar moeten we even goed naar kijken. Ik zal kijken of ik daar in tweede
termijn al direct een antwoord op heb. Natuurlijk begrijp ik de
gedachte, maar ik kan nu niet overzien wat dit uitvoeringstechnisch
betekent. Ik kom daar in de tweede termijn graag op terug.
Dan heb ik een vraag van de heer Van Weyenberg over het pensioen dat
kappers tussen de 18 jaar en 21 jaar gaan opbouwen. Dat dreigt fiscaal
bovenmatig te worden na de invoering van het nieuwe fiscale
pensioenkader. Kunnen we zeggen dat je tussen 18 jaar en 20 jaar tot het
volwassen minimumloon pensioen opbouwt zonder dat er sprake is van
fiscale bovenmatigheid, zodat die regeling niet tot problemen leidt op 1
januari 2024? Dat is de vraag. Hier is uitvoerig bij stilgestaan in
antwoorden op de schriftelijke vragen van de Tweede Kamer in het
voorjaar, het debat in de Eerste Kamer over de Wet toekomst pensioenen
in mei en het tweeminutendebat Pensioenonderwerpen van 11 oktober
jongstleden, in de portefeuille van collega Carola Schouten.
Het Pensioenfonds Kappers kent op dit moment een regeling zonder
franchise, het drempelbedrag waarover geen pensioenopbouw mogelijk is in
verband met de AOW. Daarmee is het een uitzondering op vrijwel alle
pensioenfondsen, want bijna alle pensioenfondsen hanteren een franchise.
Een regeling zonder franchise betekent dat over het gehele salaris
pensioen wordt opgebouwd en niet alleen over het salaris boven de AOW.
Voor 18- tot en met 20-jarigen die het minimumjeugdloon verdienen geldt
hierbij dat indien zij pensioen gaan opbouwen per 1 januari, hun
regeling fiscaal bovenmatig is, omdat in een franchiseloze regeling geen
fiscale ruimte is voor pensioenopbouw voor deze groep. Hun inkomen is
immers te laag. Dit staat los van het nieuwe fiscale kader voor
pensioenen. Ook in het bestaande kader zouden deze regelingen fiscaal
bovenmatig worden. Dit is het gevolg van de wijze waarop de
kappersbranche de pensioenregeling heeft ingericht, in combinatie met
het feit dat de wettelijke startleeftijd per 1 januari 2024 van 21 jaar
naar 18 jaar wordt verlaagd.
De sociale partners in de kapperssector en het Pensioenfonds Kappers
hebben voor de zomer de minister voor Armoedebeleid, Participatie en
Pensioenen en mij verzocht om tot een oplossing te komen in het fiscale
kader met betrekking tot hun specifieke regeling. In antwoord op de
schriftelijke vragen en het debat in de Eerste Kamer is hier heel
veelvuldig bij stilgestaan. Concreet was het verzoek om voor dit fonds
een uitzondering te maken en dus voor 18-, 19- en 20-jarigen niet te
toetsen op de fiscale ruimte en toe te staan dat ze fiscaal bovenmatig
pensioen opbouwen.
Wij hebben hier de afgelopen zomer vrij veel over gesproken en er is ook
heel intensief gekeken naar wat er kan en niet kan. Uit gesprekken
tussen het Pensioenfonds Kappers, de sociale partners en de ministeries
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Financiën is gebleken dat er
uitvoerbare varianten mogelijk zijn om ook 18- tot 21-jarigen vanaf 1
januari aanstaande binnen de fiscale kaders pensioen te laten opbouwen.
Dit kan bijvoorbeeld door een franchise in te bouwen in de regeling. Dit
past helemaal bij het driepijlersysteem zoals we dat kennen.
De pensioenuitvoerder heeft aangegeven dat het mogelijk is om die
franchise in te bouwen voor 1 januari 2024. Dit is al geruime tijd
bekend bij de sociale partners. Het fonds kan echter niet eigenstandig
tot deze wijziging overgaan. Daar is toestemming van de sociale partners
voor nodig. Op dit moment is het echt aan de sociale partners en het
fonds om er met elkaar uit te komen en te bekijken wat mogelijk is. De
wet biedt hier in ieder geval ruimte voor.
Het is dus zonder wetswijziging mogelijk om voor de groep 18- tot en met
20-jarigen de pensioenregeling zo aan te passen dat er geen sprake is
van fiscale bovenmatigheid. Indien er wordt gekozen om de fiscale ruimte
voor pensioenopbouw voor 18- tot en met 20-jarigen uit te breiden, zal
dit een generieke maatregel betreffen voor alle 18- tot en met
20-jarigen die pensioen opbouwen. Deze groep kan dan fiscaal meer
opbouwen dan volgens de pensioenambitie van 75% van het gemiddelde loon
over 40 jaar. Dit leidt ook tot de vraag wat voor neveneffecten een
dergelijke maatregel heeft, zeker in het licht van gelijke behandeling
van belastingplichtigen. Er zullen ook andere belastingplichtigen zijn
die op enig moment een lager inkomen hebben dan de franchise en daar dan
ook een beroep op gaan doen. Ik ben er even heel uitgebreid op ingegaan,
omdat het niet in de schriftelijke beantwoording stond, want anders had
ik daarnaar kunnen verwijzen. Vandaar dit vrij uitgebreide
antwoord.
De voorzitter:
U heeft toch nog een aanvullende vraag, meneer Van Weyenberg?
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zit erover na te denken wat we hieraan kunnen doen, want dit gaat
anders op 1 januari wel een probleem worden. Ik heb geluisterd naar het
antwoord, maar wat ik ingewikkeld vind is dat, als we geen
minimumjeugdloon in dit land zouden hebben voor 18- tot 21-jarigen, het
probleem zich niet zou voordoen. Ik vind het wel een relevante factor
dat er een linkje is met het minimumjeugdloon, dat tussen 18 en 21 jaar
nog onder het volwassenenminimumloon ligt. Ik geef de staatssecretaris
dus nog mee dat dit wel een relevante factor is. Ik weet niet of dat
iets afdoet aan zijn betoog, maar dat vind ik wel een relevante
contextfactor.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik heb verder weinig toe te voegen aan mijn uitgebreide antwoord. Daar
wil ik het dus even bij laten.
De voorzitter:
Dat roept geen nieuwe vragen op, dus gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Dan was er ook nog een vraag van de heer Dassen en de heer
Van Weyenberg over het leidingwater. Ik ontraad het geïsoleerd
afschaffen van het heffingsplafond voor de belasting op leidingwater. Ik
heb dat ook in het schriftelijke antwoord al aangegeven, dus ik verwijs
daarnaar. Ik wil er wel bij zeggen dat de minister van Infrastructuur en
Waterstaat eind 2024 met een integraal voorstel komt, waarin de
negatieve effecten worden geminimaliseerd. Misschien is dat het moment
om het in de integraliteit te bezien. Ik durf wel te verklappen dat ik,
als beginnend staatssecretaris, hier ook direct naar heb gevraagd, maar
toen ook dit antwoord heb gekregen. Ik ben daar toen voor gezwicht. Dat
wil ik even meegeven.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
These are the facts.
Dan heeft de heer Omtzigt gevraagd naar FSV en RAM. In de schriftelijke
beantwoording van vrijdag 20 oktober heb ik uiteengezet waarom FSV en
RAM losstaan van dit voorstel. Wij beogen met dit voorstel een
wettelijke grondslag te bieden voor een selecte groep die we nu in kaart
hebben en die beoordeeld en herbeoordeeld is. Die mensen hebben ten
onrechte geen giftenaftrek gekregen of een aftrek buitengewone lasten,
omdat dat in strijd is met de Grondwet. Een en ander op basis van
analyses die gemaakt zijn door externe deskundigen, alsook door
onszelf.
Ten aanzien van RAM hebben wij een aparte brief gestuurd. Ik neem dat
heel serieus. We stellen daarvoor een nader onderzoek in en de
Autoriteit Persoonsgegevens doet dat overigens ook. Wij hebben op dit
moment, vooruitlopend op dit onderzoek, geen indicaties dat er gegevens
uit zouden voortvloeien die negatief van invloed zijn op het invoeren
van een wettelijke grondslag voor de specifieke groep die ik net
bedoelde. Met andere woorden: de afweging is of we doorgaan met verdere
stappen in FSV. Ik heb ook een aparte brief gestuurd over hoever we zijn
met FSV. Volgens mij, en dat zou mijn verdediging zijn, is het heel
belangrijk dat de groep die ten onrechte geen aftrek heeft gehad,
daarvoor zo snel mogelijk een schadevergoeding krijgt. Die
schadevergoeding is overigens niet gelijk aan de aftrek minus het tarief
van de belasting, maar dat willen we bruto doen. Dus als je, ik noem
maar wat, 100 aan giftenaftrek hebt gedaan, dan krijg je, als dat
aantoonbaar is — het gaat, zeg ik uit mijn hoofd, om een groep van tegen
de 15.000 mensen — ook 100 terug en niet, stel dat het gemiddelde tarief
40% is, 60 terug. Ik denk dat het voor het herstel van het vertrouwen
van burgers in de Belastingdienst belangrijk is dat zij zien dat wij
handelen. Dat is mijn pleidooi. Als er uit RAM-onderzoek of uit
onderzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens of van onszelf dingen naar
voren komen die hebben geleid tot schade of strijd met de Grondwet, dan
zijn wij de eersten die dat hier op tafel zullen leggen, inclusief een
voorstel hoe om te gaan met de groep die het betreft. Maar deze groep
hebben we in beeld. Dat als achtergrond van FSV en RAM.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik heb een aantal keren Kamervragen gesteld over RAM. RAM is de database
waar alle Nederlanders in zaten, met wel 400 datavelden. Alle informatie
van zwarte lijsten blijkt dus nu in die RAM-database opgenomen te zijn,
waardoor die zwarte lijsten doorgelekt zijn naar alle uithoeken van de
Belastingdienst en ook elders terechtgekomen kunnen zijn. De implicaties
daarvan kunnen zeer groot zijn. Nu is mij niet helemaal duidelijk wie
wanneer welk onderzoek naar RAM gaat doen. De regering beantwoordt zelf
de vragen niet en ik zou graag van de staatssecretaris vernemen wanneer
dat externe onderzoek begint, wat de onderzoeksopdracht is en wanneer de
Kamer daar antwoorden op kan verwachten.
Staatssecretaris Van Rij:
Nog even over ... RAM staat voor Risico Analyse Model. Dat was inderdaad
een applicatie die gebruikt werd bij de Belastingdienst voor het maken
van analyses. Op 25 mei 2018, de inwerkingtreding van de AVG, is RAM
bevroren en dichtgezet. Vanaf 15 juni 2018 is een opgeschoonde versie
van RAM beperkt beschikbaar gesteld aan medewerkers van de
Belastingdienst in het kader van het borgen van businesscontinuïteit.
Deze noodvoorziening is per 1 mei 2019 uitgezet. Daarbij is een nieuwe
tijdelijke werkomgeving gemaakt om de businesscontinuïteit te blijven
waarborgen. Bij werkzaamheden met deze nieuwe werkomgeving is
geconstateerd dat een deelverzameling van RAM in deze nieuwe
werkomgeving stond. Deze nieuwe werkomgeving is daarom in januari 2021
uitgezet, waarover de Kamer op 10 maart 2021 is geïnformeerd. Ik heb een
extern onderzoek naar RAM aangekondigd in de stand-van-zakenbrief van 21
augustus jongstleden. De Autoriteit Persoonsgegevens, die ook contact
met mij heeft opgenomen, heeft ook aangegeven dat zij onderzoek naar RAM
zullen doen.
Concreet op de vraag: kan de Kamer de onderzoeksopdracht krijgen? Ja,
uiteraard, de externe en de interne. Wat betreft de Autoriteit
Persoonsgegevens moet dat uiteraard met toestemming van de Autoriteit
Persoonsgegevens gebeuren. Dan zullen we ook aangeven, ik zal kijken of
dat in tweede termijn lukt, wanneer wij verwachten dat die uitkomsten
van dat onderzoek er zullen zijn. Ik heb erop aangedrongen dat dat nog
voor het einde van dit jaar zal zijn, maar ik wil dat in tweede termijn
definitief hebben en hou nog maar even een slag om de arm, zodat ik hier
niet een toezegging doe waar ik straks op terug moet komen.
Dat in antwoord op de vragen van de heer Omtzigt.
De voorzitter:
Meneer Omtzigt in tweede instantie?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dan wacht ik dat heel graag even af. Het tweede wat ik vroeg betrof de
Handleiding dagboek FSV.
Staatssecretaris Van Rij:
Daar zijn we in de schriftelijke beantwoording op ingegaan. Die hebben
wij al met de Kamer gedeeld. Ik heb ook in het schriftelijke antwoord
aangegeven wanneer dat was. Mochten die antwoorden toch nog aanleiding
geven tot verdere vragen, dan ben ik natuurlijk graag bereid om die te
beantwoorden. Misschien kunnen de betreffende pagina's aangegeven
worden? Anders doe ik dat in tweede termijn. De brief zit hier ergens in
de stapel.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Het staat op pagina 27.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank u wel.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik heb gisteravond dat antwoord gelezen, nadat ik een ander debat gedaan
had. In dat antwoord staat dat er inderdaad na 2013 nog één Handleiding
aan de Poort is, één dagboek FSV. Die wordt nu ter beschikking gesteld
aan PwC. Ik zou die graag ontvangen, net zoals de andere die er nog
zijn. Dat zou ons namelijk een beeld kunnen geven van wat er precies mee
gebeurd is. Dus zou de staatssecretaris dat document, dat kennelijk
bestaat, aan de Kamer willen sturen, net als latere versies als hij die
de komende weken vindt?
Staatssecretaris Van Rij:
Wat we eerder al hebben gevonden, hebben we gedeeld met de Kamer. Daar
ben ik ook op ingegaan. Alles wat wij vinden, delen we met de Kamer; u
weet hoe ik daarin zit. Ik kom hier in tweede termijn nog wel even op
terug, maar het uitgangspunt is altijd dat de Kamer krijgt wat wij ook
hebben. En wat wij nog niet hebben of nooit zullen hebben: tja, dat kan
ik ook nog niet delen.
De voorzitter:
Ik zie dat uw stapeltje aardig geslonken is.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja, voorzitter. Ik heb een verzoek, of eigenlijk een vraag aan u. Ik heb
hier nog heel wat Q&A's achter de hand. Maar dat betreft allemaal
vragen die al beantwoord zijn in de schriftelijke ronde. De heer Omtzigt
had heel specifiek gevraagd "wilt u toch nog even ingaan op?". Ik hoor
graag of er andere leden van de commissie zijn die zeggen "ja, maar
wacht even, hier heb je nog geen antwoord op gegeven", dus die
aanvullende vragen hebben op wat er al in het schriftelijke antwoord
staat.
De voorzitter:
Ik ga even kijken. Ik zie vingers van de heer Van Weyenberg, de heer
Erkens, mevrouw Van Dijk en de heer Grinwis. We kunnen het nu doen, maar
we kunnen er ook een tweede termijn van maken. Ik zit even te denken wat
handig is. Zullen we er gewoon een korte tweede termijn van maken? Dat
lijkt mij eigenlijk best wel handig.
Dan zijn we toegekomen aan het einde van de eerste termijn van dit
wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2024 en gaan wij als de
wiedeweerga door met de tweede termijn ervan. Dat betekent dat de heer
Van Dijck namens de PVV als eerste het woord kan voeren. U heeft
officieel in tweede termijn een derde van de spreektijd in de eerste
termijn. Waarschijnlijk hebt u die tijd niet nodig, maar mocht het uit
de hand lopen, dan zal ik u daar tijdig op wijzen.
Meneer Van Dijck.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Voorzitter. Ik heb twee dingen die ik nog gemist heb in het verhaal van
de staatssecretaris — ik heb nog wel meer, maar het meeste is voor de
plenaire agenda. Ten eerste is dat de WKR. Ik heb een amendement in
voorbereiding om die naar 5% te brengen. De staatssecretaris laat die
van 3% naar 1,7% en geïndexeerd naar 1,9% gaan voor het komend jaar. Ik
vind de WKR echter typisch een maatregel om werkgevers de ruimte te
geven om iets extra's te doen voor hun werknemers, hetzij als zij extra
uren willen werken …
De voorzitter:
Het is wat rumoerig, maar gaat u verder, meneer Van Dijck.
De heer Tony van Dijck (PVV):
… hetzij als zij een bonus krijgen; of zoals vorig jaar, toen we het
samen met de VVD hebben uitgebreid om iets te doen voor de hoge
energierekeningen. Nu begrijp ik uit de beantwoording dat die regeling
weinig gebruikt is. Maar de staatssecretaris zegt tegelijkertijd dat het
ook redelijk onbekend was dat die WKR is uitgebreid van 1,7% naar 3%.
Dus mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij nog eens kan inzoomen
op de reden dat die regeling weinig gebruikt is en dus weinig bekend is.
Is het niet gecommuniceerd naar het bedrijfsleven? En waarom gaat die
regeling nu weer terug van 3% naar 1,7%? Vindt de staatssecretaris het
kennelijk geen goede regeling, met name als het gaat om de voltijdsbonus
die daarvoor kan worden gebruikt?
Een andere zaak die ik nog niet gehoord heb, gaat over iets wat vandaag
in De Telegraaf stond: het belastingvoordeel als lokkertje. Ik weet niet
of de staatssecretaris de tijd heeft gehad om dit artikel te lezen, maar
het gaat over de expatregeling en over het punt dat Nederland met kop en
schouders uitsteekt boven andere landen. 92.000 mensen profiteren in
Nederland van de expatregeling, terwijl dat er 28.000 zijn in België,
het land op de tweede plaats, 8.000 in Denemarken en 3.000 in Zweden.
Kennelijk zijn wij dus heel royaal richting expats. We hebben er
allemaal last van, ook in de steden. Alle expats huren onze huizen en
betalen 30% minder belasting. Kan de staatssecretaris daarop inzoomen om
te bekijken of we de expatregeling onderhand toch niet moeten slopen?
Daar heb ik ook een amendement voor.
Dank je wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijck. Dan de heer Erkens namens de VVD.
De heer Erkens (VVD):
Voorzitter. Ook ik kan kort zijn. Volgens mij kunnen we het debat
voortzetten op woensdag, met name de politieke debatten. Op een aantal
zaken zou de staatssecretaris volgens mij in zijn tweede termijn nog
terugkomen. Ik geef er nog eentje mee: dividendstripping. De heer
Omtzigt had daar ook vragen over gesteld. U geeft aan dat er begin 2025
een onderzoek naar de Kamer komt, maar onze vraag aan u is of er niet al
voorstellen zouden kunnen komen voor het komende Belastingplan. Want
anderhalf jaar wachten op een onderzoek is wel vrij lang.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dat was kort, inderdaad. Dan de heer Alkaya namens de SP, voor zijn
tweede termijn. Nee, die heeft geen tweede termijn. De heer Van
Weyenberg heeft nog een korte vraag, zei hij.
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zal de politieke dingen in tweede termijn doen. Ik ga over de kappers
nog even nadenken; ik kijk ook naar mevrouw Van Dijk.
We hebben een leuk ideologisch debat gehad over de vraag of meer uren
werken nou een kwestie is van belastingen. Ik ben het met iedereen eens
dat de kinderopvang goedkoper maken niet alleen goed is omdat je
investeert in de ontwikkeling van kinderen, maar ook omdat werken meer
gaat lonen. Het is ook heel erg belangrijk dat werkgevers maatwerk
leveren en meedenken, zodat je ook flexibel kunt zijn als je op een
bepaald moment zorgtaken hebt, dat werk minder belastend wordt en dat we
wat doen aan werkdruk. Maar ik blijf er wel echt van overtuigd — de
empirie is daar ook wel helder over, zeg ik tegen de staatssecretaris —
dat we ervoor moeten zorgen dat je meer overhoudt in je portemonnee, dat
meer werken meer loont. Denk aan de arbeidskorting, maar ook aan een
urenvoordeel voor mensen die meer dan drie dagen werken. Ik denk nog
steeds dat dat een belangrijk instrument kan zijn dat een bijdrage kan
leveren, maar niet als het enige instrument, met excuses aan de heer
Grinwis voor wat betreft zijn bloeddruk.
Tot slot, voorzitter, en daarna beantwoord ik natuurlijk met liefde de
vraag. In de beantwoording staat wat betreft vapen dat een
verbruiksbelasting op e-sigaretten waarschijnlijk niet kan per 1 januari
2025, maar pas per 2026. Ik heb al eerder gezegd dat ik met een motie
bezig ben — ik weet dat dat voor meer collega's geldt — voor de plenaire
afronding voor als het Europese traject niet zo snel gaat als we
allemaal denken; dat komt weleens voor. Ik zou toch nog wel een
toelichting willen, want ik vind dit wel heel lang. Ik heb altijd begrip
voor de uitvoering, maar ik ben er nog niet van overtuigd dat dit niet
per 2025 kan — dat is over veertien maanden — zeker niet gezien de brede
steun die ik in de Kamer proef. Die wetsbehandeling hier zou in ieder
geval snel moeten kunnen.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, u had een vraag aan meneer Van Weyenberg.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Op het laatste punt voel ik grote verbondenheid met de heer Van
Weyenberg, hoor, dus dat komt helemaal goed.
Dan over het punt van de arbeidskorting. Ik constateer dat de heer Van
Weyenberg en D66 vasthouden aan dit instrument. Een jaar of anderhalf
jaar geleden hebben de heer Van Weyenberg en ik een motie ingediend om
een arbeidskorting per uur uit te rekenen. Die motie is aangenomen, maar
daarna heb ik er niet meer zo veel van vernomen. Mijn vraag aan de heer
Van Weyenberg is of hij het volgende deelt. Het oneerlijke van het
huidige instrument is dat als je een hoog uurloon hebt, je met een paar
uur die hele arbeidskorting kunt binnenfietsen en je daarmee een soort
van anderhalfverdienersmodel of 1,2-verdienersmodel bij wijze van
spreken faciliteert, of weet ik hoe laag je dan kunt gaan zitten om het
optimale resultaat te boeken. Maar als je glazenwasser bent of weet ik
wat voor mooi beroep hebt waar we niet zonder kunnen in ons land, dan
moet je je hele week het schompes werken en heb je nog steeds niet de
hele arbeidskorting naar binnen gefietst. Dan is het toch raar om dat
instrument zoals we dat nu hebben steeds verder op te pompen?
De heer Van Weyenberg (D66):
Volgens mij moet je daarom een aantal dingen doen. Een arbeidskorting
per uur zou ik echt een veel mooiere manier vinden. Daarin vinden de
heer Grinwis en ik elkaar, zij het af en toe vanuit iets andere
ideologische vertrekpunten. Maar dat is juist ook mooi. De realiteit is
dat we toen een brief hebben gekregen waarin stond dat dat allemaal echt
niet kon. Wij zijn toen gaan doordenken. We moeten een alternatief
hebben voor de toeslagen en de marginale druk. De twee eerste plannen
daarvoor waren van de partijen van de heer Grinwis en ik, en van mevrouw
Van Brenk van 50PLUS; ik wil die partij niet tekortdoen. We waren met
z'n drieën. Het tweede is dat je bijvoorbeeld het minimumloon moet
verhogen, want juist daarmee wil je ervoor zorgen dat werken meer gaat
lonen. Het derde is dat dat urenvoordeel — wij hebben een concreet
voorstel gedaan om aan te sluiten bij de systematiek van de
zelfstandigenaftrek: als je meer dan 1.225 uur werkt per jaar, heeft dat
belastingvoordeel — precies bij dit punt aansluit. Omdat die
arbeidskorting per uur niet kon, zijn wij verder gaan zoeken, naar een
ander instrument dat naast de arbeidskorting, waar ik en mijn fractie
inderdaad aan gehecht zijn, ook nog recht doet aan precies de zorg van
de heer Grinwis. Een arbeidskorting per uur zou mijn voorkeur hebben,
maar dat was niet uitvoerbaar en toen hebben wij die voltijdsbonus …
Nee, die voltijdsbonus hebben wij eerst genoemd, maar die heeft ook
allerlei nadelen. Het woord impliceert dat je 'm alleen maar krijgt als
je meer gaat werken en alleen als je 40 uur werkt. Dat is de bedoeling
niet. Daarop hebben we dat urenvoordeel bedacht om op die manier mede
recht te doen aan de zorg die de heer Grinwis terecht noemt. Zo zijn wij
het vanuit twee ideologisch verschillende standpunten toch weer eens;
soms is politiek een mooi vak.
De voorzitter:
Meestal, zou ik daarvan willen maken. Meneer Van der Lee, uw tweede
termijn.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Dank, voorzitter, en uiteraard ook veel dank aan de staatssecretaris en
aan zijn collega die vanochtend aanwezig was, de minister van SZW.
Uiteraard ook dank aan de staf, die heel hard heeft gewerkt en heeft
gezorgd voor de amendementenservice en de beantwoording van alle vragen,
ook schriftelijk, en heeft bijgedragen aan de voorbereiding van vandaag.
In politieke zin gaan we het debat woensdag denk ik wel afronden.
Ik heb genoten van de ideologische discussies, zeker die over de
arbeidskorting. Daar gaan we het woensdag vast weer over hebben, maar
echte knopen zullen we vrees ik pas bij de formatie in, hopelijk, een
bepaalde groep gaan doorhakken, maar dat zal niet eenvoudig zijn.
Mijn vraag aan de staatssecretaris bewaar ik. Ik wou nog één vraag
stellen aan de voorzitter en via de voorzitter aan de staf. Het is mij
nog niet gelukt om de amendementen met toelichting rond te krijgen wat
betreft het afbouwen van fossiele subsidies. Ze zijn er woensdag wel of
morgen al, denk ik. Ik wilde ook nog een amendement indienen over de
BOR. Ik denk toch dat die vrijstelling boven 1,5 miljoen nog wat omlaag
kan. Ik wil graag die 71 miljoen proberen binnen te tikken. Maar mijn
vraag is of dat mooie overzicht van de amendementen helemaal up-to-date
kan worden gemaakt voordat we beginnen aan het plenaire debat, zodat we
een overzicht hebben. Het aantal blijft immers maar toenemen en anders
verlies ik het overzicht. Dat verzoek wil ik bij dezen dus nog gedaan
hebben. Dank.
De voorzitter:
Dat kan ik niet toezeggen, maar ik zal de vraag doorgeleiden naar de
staf. Ik doe wel de oproep aan de leden om toch wat vaart te zetten
achter het vervolmaken van de teksten en de rekensommetjes, ook omdat we
donderdag stemmen over het geheel. Ik wil wel dat alle leden, ook die
hier niet aanwezig zijn geweest de afgelopen twee overleggen en
woensdag, wel een goed oordeel kunnen vellen. Dat is dus een vraag terug
aan de leden.
Mevrouw Van Dijk namens de CDA-fractie.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Dankjewel, voorzitter. Dank voor de antwoorden en al het werk dat voor
en achter de schermen is gedaan.
Ik heb nog een vraag over het vapen. Ik las in de beantwoording een
toezegging om het snel op te pakken. Volgens mij is het merendeel van de
Kamer daar heel blij mee. Ik sluit me aan bij de vragen van collega Van
Weyenberg hierover.
De voorzitter:
Meneer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en de kabinetsdelegatie voor
alle antwoorden en voor al het werk dat achter de schermen is gedaan,
ook in verband met alle amendementen die zijn opgeleverd, deels nog
vandaag. Er komen er nog een paar aan, dus een overzicht is zeer welkom.
Ik zou zeggen: vlak voor het debat, want anders is het niet compleet.
Sorry, ik kan er niks aan doen.
De mooiste uitspraak van vandaag was ongetwijfeld Nunspeet als norm.
Mijn fractievoorzitter Mirjam Bikker, opgegroeid in Nunspeet, maakte een
vreugdesprongetje, is mij verteld.
Staatssecretaris Van Rij:
Voor wat betreft de WOZ, hè.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, gaat u verder.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb de uitspraak zo geïnterpreteerd dat de uitspraak eigenlijk veel
breder is gaan gelden, nu al.
Ik kom nog met een paar moties in het plenaire debat. Die zal ik, zoals
afgesproken, nu niet gaan indienen. Ik heb er bijvoorbeeld een over de
marginale druk. Dat was een mooi debat. Het ging over arbeidskortingen
en zo. Dat wordt plenair vast vervolgd. Ik kom ook nog met een paar
amendementen, op het gebied van de glastuinbouw en giftenaftrek. Ik vond
dat namelijk niet netjes geregeld in het Belastingplan.
Dan heb ik nog een paar punten. Eén punt waarover ik het niet heb gehad,
is onlinecasino's. Morgen komt er een onderzoek uit, begrijp ik, waaruit
blijkt dat onlinecasino's de gokregels massaal aan hun laars lappen.
Staatsdeelnemingen Holland Casino en TOTO komen daar als slechtste
partijen uit. Mijn voorstel is: de Staat zet als aandeelhouder
onlinecasino's van Holland Casino en TOTO op zwart totdat deze problemen
zijn opgelost. Dat zou namelijk kunnen. Eventuele derving van inkomsten
voor de Staat wordt opgevangen uit een taakstellende verhoging van de
kansspelbelasting. Dat zou mijn oplossing zijn voor dat probleem. Is de
staatssecretaris bereid om op dit punt een nota van wijziging toe te
zeggen? Dus zolang ze zich misdragen gaan ze op zwart en de derving van
inkomsten wordt opgevangen met een hogere kansspelbelasting.
Dan kom ik op de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De
staatssecretaris is daarop ingegaan in een brief en ook in de
antwoordenset die wij afgelopen vrijdag ontvingen. Zijn lijn is dat de
Wuv, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers, bedoeld is als
bruto-uitkering. Dus bij het bepalen van de brutobedragen is rekening
gehouden met belastingheffing op de uitkering. Daarom ligt het volgens
hem niet in de rede om deze uitkering vrij te stellen van
belastingheffing. Dat snap ik. Maar waar het steekt, is dat andere
landen deze uitkering wel expliciet vrijstellen. Denk bijvoorbeeld aan
België. Daar zou ook belasting geheven worden op de Nederlandse Wuv,
maar heeft de wetgever besloten om dat niet te doen. Daarmee is
Nederland bij mijn weten het enige land dat deze uitkering nog belast.
Daarom mijn pleidooi om toch positief in te gaan op het verzoek dat ik
aan de staatssecretaris heb gedaan. Ik vraag hem om een toezegging om,
misschien niet direct om dwingende juridische redenen maar om andere,
morele overwegingen, toch hiertoe te besluiten en om niet aan te komen
met precedentwerking als reden om het niet te doen. Bedenk een oplossing
voor hoe het wel kan. De groep slinkt heel snel. Het zou, vind ik, een
goed gebaar zijn om dit alsnog zo op te lossen. Dus graag een toezegging
van de staatssecretaris.
Dan over massaal bezwaar. In de nota naar aanleiding van het verslag
schrijft de staatssecretaris dat hij de nadruk zou willen leggen op
verbetering in de massaalbezwaarprocedure. Hierbij lijkt hij de
introductie van de zogeheten massaalbezwaarprocedure-plus als een
verbetering te beschouwen. Maar als hij dat een verbetering vindt,
waarom brengt hij dan de wet niet in overeenstemming met deze aanpak? In
artikel 25c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat nog steeds
dat een onherroepelijke uitspraak van de rechter in een
massaalbezwaarprocedure alleen geldt voor de belastingplichtigen die
tijdig en individueel bezwaar hebben aangetekend. Waarom maakt de
staatssecretaris het voor belastingplichtigen onnodig moeilijk om hun
rechten veilig te stellen en dwingt hij hen om bezwaar aan te tekenen,
terwijl dit tot grote uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst
leidt?
Dan nog een punt over de BES. Bij de schriftelijke vragen over het
Belastingplan heb ik gevraagd of de verhoging van het gebruikelijk loon
ertoe kan leiden dat kleine en middelgrote ondernemers onder het
bestaansminimum komen door de hogere belastingdruk. Deze vraag is
schriftelijk niet beantwoord. Daarom bij dezen nog de vraag aan de
staatssecretaris of hij kan garanderen dat er door deze verhogingen van
het gebruikelijk loon, dat ook door kleine ondernemers gebruikt wordt,
geen mensen onder het bestaansminimum terechtkomen. Als dat wel het
geval is, kan de staatssecretaris dan met aanvullende maatregelen komen
om dit te voorkomen?
Dat is wat ik tot nu toe wilde zeggen. O nee, ik heb nog één punt inzake
een amendement over het wml in Caribisch Nederland. Probleem daarbij is
dat de belastingvrije som niet gekoppeld is aan het wml. Dat extra geld
wordt direct geïnd door de Belastingdienst. In hoeverre moet je, als je
het minimumloon zou verhogen in het Caribisch deel van Nederland, de
belastingvrije som op de BES aanpassen om dit extra geld niet direct
terug te laten vloeien naar de fiscus? Wat is de budgettaire derving
hiervan? Wil de staatssecretaris op dit punt ook met een nota van
wijziging komen op het Belastingplan inzake de onderdelen die de BES
raken?
Dat was het, voorzitter. Ik had nu wat technischer punten. Dan gaan we
het wat politiekere debat woensdag plenair voeren. Tot zover.
De voorzitter:
Het klonk inderdaad behoorlijk technisch. Ik heb nog wel een vraag
terug. U deed een oproep over het wel of niet versturen van het
totaaloverzicht omdat u nog twee of drie amendementen in de pijplijn
hebt. Klopt dat aantal, is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag is wat
haalbaar is voor u om die daadwerkelijk de ether in te slingeren.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Volgens mij best wel snel, want we zijn vanavond wat eerder klaar. De
vanavond vrijgevallen tijd wil ik eigenlijk gebruiken om de amendementen
helemaal spic en span te maken. Gedurende het overleg vandaag lukte het
niet helemaal om dat af te ronden. Ik denk dus dat ik vanavond heel veel
kan afronden.
De voorzitter:
U neemt wel een voorschot op de eindtijd. Ik zie ineens allemaal
interrupties op dit puntje.
Mevrouw Inge van Dijk (CDA):
Van ons zijn er ook nog een aantal onderweg, maar een aantal zijn ook
gewoon nog niet klaar. Wij doen ons best met elkaar en we snappen dat
het belangrijk is om het allemaal tijdig voor het debat te hebben, maar
het gaat ook een beetje om de middelen die we op dit moment hebben,
aangezien er ook nog gereageerd moet worden op de doorrekening.
De voorzitter:
Dat klopt, maar u stelt ook een vraag aan de staf. Vandaar dat ik vind
dat we daar gelijkwaardig in op moeten trekken.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Om die reden kan ik me goed voorstellen dat de staf ook even contact
heeft met de amendementenservice, maar daar is misschien al sprake van.
Wij hebben ook niet altijd inzicht in hoeveel tijd zij nodig hebben voor
een amendement, ook qua timing: wanneer is het goed om het overzicht af
te maken? Misschien kan dat onderling gecommuniceerd worden.
De voorzitter:
Dat kan altijd, maar het helpt wel als u zo duidelijk en transparant
mogelijk bent. Meneer Van Weyenberg, heeft u nog een aanvulling op dat
lijstje?
De heer Van Weyenberg (D66):
Ik zal proberen om die van mij uiterlijk morgenochtend te doen. Ik kan
mij voorstellen dat we het loket voor de lijst ergens morgen om een uur
of 2, een uur of 12 of wanneer het werkbaar is sluiten, want anders is
het onwerkbaar. Ik kan dat niet inschatten; dat laat ik aan de wijsheid
van de Griffie. Dan kan het altijd zijn dat er nog een paar komen, maar
dan hebben we in ieder geval weer een lijst. Ook de vorige heeft mij erg
geholpen, hoewel die nu achterhaald is. Een nog niet perfecte stand
geeft altijd nog een stuk meer inzicht dan het inzicht dat velen van ons
nu hebben, met alle aangekondigde en rondgedeelde amendementen. Dat
geldt niet in het minst voor alle amendementen van collega Van Raan, die
ik hier node mis, maar dat geheel terzijde.
De voorzitter:
Daar zal ik straks nog wat over zeggen. Meneer Grinwis, nog een
praktische aanvulling?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, een kleine nabrander. Kan bij dit WGO ook een amendement worden
ingetrokken of moet ik dat plenair doen? Dat kan toch ook hier?
De voorzitter:
Volgens mij kan dat eigenlijk altijd, maar voor de transparantie is het
goed als u het even noemt.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Bij dezen: het gaat om het amendement-Bikker op stuk nr. 5 (36418). Dat
is achterhaald, maar ik zag dat het nog op de lijst stond, met dank ook
aan de Griffie. Bij dezen trekken we dat amendement dus graag in.
De voorzitter :
Het amendement-Bikker (stuk nr. 5 (36418)) is ingetrokken.
Zo zien we maar weer dat alleen al een door de staf gemaakt overzicht
bijzonder behulpzaam is bij de enorme aantallen amendementen die we
hebben. Ik ga geen loketten sluiten of zo; daar ga ik ook niet over. Het
gaat nu om praktische afspraken, maar het grondwettelijk recht om
amendementen in te dienen blijft gewoon altijd staan. Daar gaan we dus
helemaal niet aan tornen. Laten we alleen zorgen dat de
wetsbehandelingen zorgvuldig zijn. Dat is mijn oproep, ook aan u. Meneer
Eppink, heeft u een tweede termijn?
De heer Eppink (BBB):
Die is voor mij niet echt nodig, voorzitter. Ook ik bedank de
staatssecretaris en zijn staf. Het liefst borduur ik verder op
woensdag.
De voorzitter:
Daar kijken we dan naar uit. De heer Omzigt heeft in ieder geval een
motie aangekondigd die hij vandaag in wil dienen.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Dat ga ik dan ook weer niet doen, want ik heb zojuist een toezegging
gekregen van de staatssecretaris. Dank daarvoor en dank voor de
uitgebreide antwoorden.
Toch blijf ik hier zitten met een grote hoeveelheid buikpijn. Die zal ik
niet verbloemen. Ik ben niet in staat geweest om alle antwoorden over
deze vijftien wetsvoorstellen goed te lezen. Aangezien ik heel goed weet
wat er de afgelopen jaren misgegaan is en ook het aandeel van de Tweede
Kamer daarin niet wil onderschatten, ben ik echt bang dat we hier dingen
gemist hebben. Dat zeg ik met weinig vreugde in mijn stem. Om dat te
onderstrepen, wijs ik op de antwoorden die de staatssecretaris zelf
gegeven heeft. Hij heeft daarbij namelijk aangegeven dat er aan
hersteloperaties in het domein van de belastingen nu 10,8 miljard euro
wordt uitgegeven: dik 7 miljard voor de kinderopvangtoeslag, dik 2,8
miljard voor de spaarbelasting in box 3 en de rest voor alles wat er nu
volgt uit de zwarte lijsten. Dat is natuurlijk eigenlijk een brevet van
onvermogen voor hoe wij als wetgever hebben opgetreden, namelijk
onzorgvuldig. Dat betekent dat wij er best last van hebben om ons van
onze taak te kwijten. Mijn eerste vraag aan de staatssecretaris is dan
ook: wat is nu het worstcasescenario voor box 3? Die vraag heb ik
gesteld. Er is hier uitgebreid besproken dat het weer mis zou kunnen
gaan met box 3. We hebben een paar kleine dingen. Ik hoorde alweer een
miljard, maar het zou zomaar weer meer kunnen zijn.
Het tweede vraag ik aan de staatssecretaris. Sorry, ik bedoel de
minister. Ik wist even niet wie de minister en de staatssecretaris waren
vandaag. Ik was een beetje in de war gebracht. Maar de minister voor
Sociale Zaken zag belastingen enkel als prikkels. De daaruit volgende
discussie in de Tweede Kamer heb ik als zeer positief ervaren. Dat het
ons nu langzaam begint te dagen dat belastingen inderdaad af en toe
kunnen prikkelen, is namelijk helder. Dat maakt niet uit. Maar als ze
enkel als prikkel gezien worden om bepaald gedrag te vertonen, zodat de
marginale tarieven op 90% kunnen komen, is dat absurd. Als er één ding
is waarvan ik hoop dat het bij de volgende formatie aan de orde gaat
komen, is het dat het niet meer 90%-tarieven gaat opleveren.
Voorzitter. Ik loop een paar kleine punten langs. Ik sluit me over de
30%-regeling aan bij collega's. Er is geen land in Europa dat met zo'n
regeling 1,1 miljard belastingderving heeft. De regeling is op zich niet
de meest uitgebreide regeling. Dat staat hierin. Er zijn leukere
regelingen in bijvoorbeeld Griekenland, Ierland en het Verenigd
Koninkrijk, maar de hoeveelheid mensen die er gebruik van maakt, bijna
100.000, is idioot hoog vergeleken met alle andere regelingen die de
Europese Commissie gevonden heeft. Ik ben nou zo benieuwd wanneer wij
hierop een reactie gaan krijgen van de regering.
Er zat nog een tweede tabel, een tweede punt, in voor Nederland, dat
best wel pijnlijk was. Ik houd die even omhoog. U kunt het misschien
niet zien, maar dit is de belasting, het marginale tarief, die je
betaalt in de Verenigde Staten, Frankrijk en Nederland. Wat blijkt? Tot
en met het 99ste percentiel ziet het er allemaal vrij redelijk uit. In
de Verenigde Staten loopt het iets op. In Frankrijk is het hoger. In
Nederland gaat het ietsjes naar beneden, maar dat zou nog binnen de
marges kunnen vallen. Maar wat 99,9% en alles daarboven, en miljardairs
betalen, is in Nederland lager dan in Frankrijk en de VS. Dit is een
studie van de Europese Unie. Hier zou ik graag een officiële reactie van
de Nederlandse regering op willen. Hoe komt het dat Frankrijk en de VS
er wel ergens nog in slagen, en wij niet? Dit zou ik graag willen weten.
Wanneer? Dat gaan we met dit Belastingplan niet meer rechtzetten, want
je moet niet binnen twee dagen amendementen maken, zeg ik er maar gewoon
bij. Maar dit is best wel een heel pijnlijk grafiekje voor
Nederland.
De voorzitter:
Meneer Van Weyenberg en anderen hebben daarover vragen. Ik ga dus even
wat interrupties toestaan.
De heer Van Weyenberg (D66):
Dit is natuurlijk een terecht punt. De afgelopen jaren is ook geprobeerd
om hieraan wat te doen, bijvoorbeeld met allerlei extra belastingen op
grote vermogens. Maar dit beeld resteert nog steeds. Is de heer Omtzigt
het dan met mij eens dat we in ieder geval naar twee dingen zouden
moeten durven kijken, namelijk naar een aparte belasting op box 2 boven
het miljoen en ten tweede toch echt naar dat toptarief in box 2? We
weten namelijk dat veel van dit soort hele grote vermogenden vaak meer
betalen in box 2. Nou, ze betalen niet meer, maar ze zitten vaak meer in
box 2 dan in box 3. Ik denk dat het namelijk ook wel om een aantal
stevige fiscale maatregelen vraagt om hieraan iets te doen. Alleen met
de ib ben je er niet op dit punt. Ik ben dus nieuwsgierig. Ik weet dat
ik nog tot morgen op het programma moet wachten, maar misschien kan de
heer Omtzigt een tipje van zijn sluier oplichten. Ik ben nieuwsgierig
hoe hij hierin zit.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
De heer Van Weyenberg zit weer te belasten bij de groep die tussen 95%
en 99,9% zit. Daar zit die box 2 van boven het miljoen. De miljardairs
en dergelijke hebben andere methodes om te ontwijken. We zeggen hier
heel vaak dat we een vermogensbelasting doen, maar die kunnen zij ook
ontlopen. Ik weet dat het niet gaat lukken om dit binnen een dag te
analyseren, maar ik wil dit weten, want het is Piketty in optima forma.
Het gaat niet om de laatste procent, maar om de laatste 0,01% die weet
te ontlopen. Dat zijn niet de mensen die een miljoen hebben, zeg ik
erbij. De laatste categorie waren de miljardairs. Daarom wil ik hier een
grondige studie van hebben van de regering en niet in één keer naar de
conclusie: als we dat doen is het opgelost. Ik vrees dat we er dan niet
zijn. Ik wijs het niet a priori af, maar ik wil graag eerst de analyse
en dan de oplossing.
De heer Van Weyenberg (D66):
De heer Omtzigt heeft helemaal gelijk dat het een soort veelkoppig
monster is, zodat je het niet met één ding oplost. En je moet oppassen,
als je het ene doet, dat er ook nog een waterbedeffect is, in jargon.
Overigens kunnen de bedragen bij sommige van die vermogens-bv's in box 2
ook fors oplopen. Je ziet dat het probleem al een paar procentpunten
eerder begint en dat box 2 daar wel degelijk een verklaring voor was.
Verder ben ik het er volledig mee eens dat je ook moet kijken naar
internationale constructies, maar volgens mij is dit zoiets van het ene
goede doen en het andere niet laten. Wat betreft de ongelijkheid in
vermogens loopt het in het Nederlandse systeem al eerder scheef; eerder
bij de groep hele grote vermogens dan bij miljardairs. Ik weet dat de
heer Omtzigt dat met mij eens is. Die tientallen grootste vissen zijn
heel interessant, maar daaronder zit ook nog een hele groep waar we echt
nog wel wat huiswerk te doen hebben, blijkt uit het ibo over de
vermogensverdeling.
De voorzitter:
En uw vraag aan de heer Omtzigt?
De heer Van Weyenberg (D66):
Het ene doen betekent niet dat je het andere moet laten. Volgens mij was
de heer Omtzigt meer dingen aan het toevoegen of als alternatief aan het
presenteren. Dat zou mijn oproep aan hem zijn. Ik hoop dat hij dat met
mij eens is.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik ben het ermee eens dat dit een veelkoppig monster is. Ik wacht even
rustig de analyse af. Wat betreft het draagvlak in de Nederlandse
samenleving zien we dat het gemiddelde tarief voor mensen op 99,9% en
alles wat daarboven zit, lager is dan het tweede en derde deciel, dus
mensen die tussen minimum en modaal verdienen. Je hoeft er niet heel
links voor te zijn om te denken dat dat onwenselijk is.
De voorzitter:
U ben het dus met elkaar eens. Meneer Van der Lee heeft ook nog een
vraag.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Op zich ben ik de heer Omtzigt erkentelijk dat hij dit naar voren
bracht. Ik had zelf ook het plan om dat te doen, maar dan plenair. Ik
ben voornemens om een motie in te dienen omdat de auteurs van het
rapport, Gabriel Zucman en zijn team, met een voorstel komen. Dat
voorstel is om parallel aan de invoering van een minimumbelasting van
15% op winst toe te werken naar een mondiale miljardairsbelasting van 2%
op het vermogen. Dat is een concrete oplossing die niet echt
onmiddellijk te realiseren is, dat snap ik ook wel. Ik had een motie
willen indienen, en dat kondig ik alvast aan, om het kabinet te vragen
om zich hier internationaal voor in te spannen. Past dat ook in het
denken van de heer Omtzigt of heeft hij daarvoor eerst de analyse nodig
van het kabinet?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik zie er wel degelijk iets in om een mondiale minimumbelasting in te
voeren, maar of die uitkomt op 2% voor miljardairs, weet ik niet
precies. Ik heb dit stuk ook gelezen en er staat in dat de uitwisseling
van belastinggegevens grote stappen voorwaarts gegeven heeft. U heeft
ook gezien wat ik daar de afgelopen jaren aan gedaan heb. Een ander lid
van onze partij, Nieuw Sociaal Contract, heeft hier als lid van een
andere partij een keer geroepen dat mensen die in Monaco wonen ook eens
een stukje moeten betalen. Daar zou ik een zeer groot voorstander van
zijn, zeg ik erbij. Dit kan betekenen dat een Formule 1-coureur die het
een beetje lastig vindt om hier de tarieven te betalen, niet met 0%
hoeft te eindigen in Monaco. Maar dan ben ik er nog niet uit of dat
precies een minimumtarief van 2% is. Ik kan me voor een heleboel mensen
best nog wel bedenken dat die 2% wel weinig is. Ik zeg het hier maar zo
hard als het is. Dus ik ben op zoek naar een beetje een eerlijke
belastingheffing. Ik vond die conclusie van deze studie wat snel gaan.
Daarom worstel ik nog een beetje om binnen een dag de conclusie te
trekken dat we het met deze belasting oplossen. Bij mij is er wel de
volledige bereidheid om hierin stappen te zetten.
De voorzitter:
De heer Van der Lee, in tweede instantie.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Op zich snap ik het antwoord wel. Er zitten natuurlijk wel twee kanten
aan. In het onderzoek is het ijkjaar 2020 en er is sindsdien hier en
daar ook wel weer wat gebeurd. Daarnaast geldt dat voordat je überhaupt
zo ver bent om zoiets in te voeren, je ook weer heel veel tijd kwijt
bent. Dus het zou heel verstandig zijn om als Nederland een inzet te
hebben en gesprekken te starten binnen de OECD, binnen de G20, als we
daar een keer voor worden uitgenodigd, en zeker ook binnen de Europese
Unie, om zoiets te bepleiten. Daar zouden we op z'n minst toch een begin
mee kunnen maken, want het exacte percentage zal vast nog wel voorwerp
van onderhandeling zijn.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Een van de problemen is niet alleen dat het vermogen aan belasting
ontsnapt, maar ook dat het inkomen aan belasting ontsnapt. Of als
inkomen aan belasting ontsnapt, je dan op vermogen moet gaan heffen, is
voor mij nog een open vraag. Ik merk wel dat dit een van de grote
problemen is die wij op dit moment in de belastingheffing hebben. Als
westerse landen hebben we grote problemen om onze begrotingen rond te
krijgen, terwijl er aan de bovenkant een groepje mensen is met een
miljonairsstatus die aan alle belastingheffingen aan het ontkomen is en
die overigens met de bedrijven wel een mondiale grip op de democratieën
heeft. Dus dit gaat verder dan een heel klein beetje. Dit gaat naar het
hart van de ordening van onze westerse democratieën. Daarom aarzel ik
ook om echt binnen twee dagen een conclusie te trekken, zo van: met deze
maatregel doe je het. Ik zou het dus echt een keer apart willen
behandelen. Dat zal helaas na de verkiezingen zijn, maar u heeft van mij
hier de toezegging dat we dit heel serieus gaan aanpakken, ook
internationaal en ook gecoördineerd. Je zal dan niet kunnen zeggen "dit
is van de afdeling dat we het niet supranationaal doen", want dit zal je
in dit geval zo moeten doen.
De voorzitter:
Meneer Grinwis wil daarover ook nog iets vragen. Iets nieuws?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Veel is al uitgediscussieerd. Ik heb nog een andere vraag maar op dit
punt ook nog wel een aanvulling. Volgens mij hebben heel veel fracties
hiermee geworsteld. Wij zijn bijvoorbeeld gekomen met een voorstel voor
een exitheffing op belastingvluchtelingen, een "Max Verstappen"-heffing
of hoe je het maar wil noemen. Dat zou een bijdrage aan de oplossing van
het probleem kunnen zijn. Maar ik had nog een vraag over de inleiding
van de heer Omtzigt. Ik ben het van harte met hem eens dat het fijn is
dat hier zo'n ideologisch debat over marginale druk en allerlei
instrumenten, zoals de arbeidskorting, heeft plaatsgevonden en dat er
daarbij ook iets aan het kantelen is. Bij besluitvorming zien we
eigenlijk dat de marginale druk stelselmatig het kind van de rekening
is. Omdat het geen indicator is in bijvoorbeeld de doorrekeningen van
het CPB of omdat het nergens anders wordt gerapporteerd is het een soort
ex-postgegeven, waardoor het in een keer gebeurt dat waarden overlappen.
Moeten we bij besluitvorming over inkomensbeleid dus niet gewoon met een
bovennorm voor marginale druk gaan werken om te voorkomen dat we in een
situatie belanden zoals nu, namelijk 92% als extreme, of zoals in 2017
en 2018 zelfs 167% als extreme?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ja. En daar gaan we de komende tijd mee aan de slag. Wat die exitheffing
betreft: je zou ook de Amerikanen kunnen kopiëren en dat is door met
FATCA een extraterritoriale plicht opleggen, dus dat als iemand de
Nederlandse nationaliteit wil houden, je minimaal bij gaat heffen. Dan
hef je niet bij tot het Nederlands tarief, dus niet tot 52%, maar ik kan
mij best voorstellen dat je bij gaat heffen tot — ik doe nu een slag in
de lucht — 20% of 25% van iemands inkomen. Als je in een
belastingparadijs woont en je de Nederlandse nationaliteit wil behouden,
dan moet je dat briefje maar invullen. Voor mijn part doe je dat alleen
met mensen die meer dan twee of drie ton verdienen. Dus 99,9% heeft
nergens last van, maar als mensen het zo moeilijk vinden om hier te gaan
wonen, dan kunnen ze ook vast wel een klein beetje bijdragen aan de
collectieve vreugde.
De voorzitter:
Was u aan het eind gekomen van uw tweede termijn?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
O nee, voorzitter. Ik geloof dat ik nog een paar minuten heb.
Voorzitter. Dank dat de staatssecretaris gaat kijken of de kleine
tuinders in ieder geval een gelijker speelveld met de wat grotere
tuinders kunnen krijgen, het liefst ook met de tuinders in … De heer Van
Dijck zegt Limburg, maar ik bedoelde meer de tuinders in andere
buitenlanden dan Limburg, namelijk Duitsland en België.
Omdat we onvoldoende hebben kunnen spreken, zou ik aan de
staatssecretaris willen vragen of hij het wetsvoorstel over de
metallurgische bedrijven zou willen aanhouden. Ik zou dus het verzoek
aan hem willen doen om dat nu niet verder te behandelen en dat in het
najaar of volgend voorjaar te doen. Ik kan op dit moment niet overzien
wat de gevolgen zijn voor een beperkt aantal bedrijven; ik kan niet
overzien of zij niet volledig over de kop gaan, omdat zij gewoon niet
meer kunnen concurreren met Duitsland of België.
Dank dat de staatssecretaris kijkt naar de vergoeding voor
vrijwilligers. In 2018 was het minimumloon voor een 18-jarige €4,37 per
uur. Toen was dat maximum van €2,75 per uur volstrekt logisch. Dat
minimumloon is nu naar €6,64 gegaan. Dat is 50% hoger en dus kun je die
minimumuurbedragen ook iets verhogen. Zou de staatssecretaris dus kunnen
kijken of dat mogelijk is in de vergoeding?
Ik ontvang graag de Handleiding aan de Poort die gevonden is en de
andere die gevonden gaan worden, het liefst ook vóór morgen.
Ik sluit me aan bij het punt van de heer Erkens dat het onderzoek naar
de dividendstripping vóór het Belastingplan 2024 beschikbaar zou moeten
zijn. Ik zie nog steeds niet in waarom wij Denemarken niet helemaal
zouden kunnen volgen, maar het lukt mij niet meer om daar nog een
amendement van te maken dat iedereen fatsoenlijk kan bekijken. Het gaat
hier om meer dan een miljard, dus ik wil niet dat we dat even heel snel
doen.
Ik hoop dat de schorsing voor campers voor €25 kan gebeuren.
Daarnaast wacht ik nog even op een antwoord op de vraag die ik heb
gesteld over hoeveel nieuwe medewerkers de Belastingdienst nodig heeft
en hoe de werving gaat plaatsvinden. De arbeidsmarkt is behoorlijk
gespannen. De Belastingdienst heeft buitengewoon gemotiveerde
medewerkers, maar heeft ook een buitengewoon vervelend demografisch
profiel wat die medewerkers betreft, namelijk erg veel mensen die vlak
voor de pensioenleeftijd zitten of daar in de buurt komen. De
uitdagingen zijn dus vrij groot en er wordt hier weer behoorlijk wat
gevraagd. Ik zou dus graag inzage willen hebben in of dit gaat lukken of
dat het knelpunten gaat opleveren.
Voorzitter, vandaag houd ik het hierbij; de rest komt allemaal op
woensdag.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Omtzigt. Er zijn geen vergeten vragen? Ja, toch wel
één. Dat dacht ik al. Meneer Van Dijck heeft er nog eentje. Kort.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Omdat ik zo snel naar de tweede termijn moest, was ik één vraag
vergeten. Die gaat over de minimumwinstbelasting. Er ligt hier namelijk
een heel groot wetsvoorstel voor en daar is geen woord over gezegd door
de staatssecretaris, door niemand. Ik heb geconstateerd …
De voorzitter:
Gaat u verder, meneer Van Dijck.
De heer Tony van Dijck (PVV):
… dat de Verenigde Staten niet meedoen met die belasting van de OESO.
Zij zeggen dat er dubbele belastingheffing dreigt. De Verenigde Staten
heffen namelijk minder dan 15%, dus alle andere landen mogen bij gaan
heffen en dat brengt op internationaal vlak heel veel spanningen met
zich mee. Ik zou dus graag even een reactie willen van de
staatssecretaris. Is het inderdaad zo dat de Verenigde Staten niet
meedoen met die internationale OESO-minimumbelasting?
De voorzitter:
Dank u wel. Dat was nog best wel een rijke tweede termijn qua
inhoudelijke vragen. Dat betekent ook dat de staatssecretaris nog wel
even tijd nodig heeft om goede antwoorden te kunnen geven. Ik ga even
kijken hoeveel tijd er nodig is. Heel veel mensen in dit land zitten nu
gewoon achter de avondmaaltijd of zijn daar al mee klaar. We kunnen deze
schorsing voor de tweede termijn gebruiken om ook even een hapje te
eten, maar dat hoeft niet. Ik wil dus even peilen bij de commissie wat
men daarvan vindt. De staatssecretaris heeft meer dan tien minuten
nodig, zeker wel twintig. Wie vindt dat we hier drie kwartier van moeten
maken, zodat we gelijk een hapje kunnen eten? Niemand? Dan gaan we
gewoon om 19.00 uur verder en dan moet u maar kijken of u dat voldoende
acht. Als woordvoerder Gezondheid heb ik daar ook nog wel bepaalde
adviezen over. Maar goed, we gaan om 19.00 uur verder.
De vergadering wordt van 18.33 uur tot 19.11 uur geschorst.
De voorzitter:
Welkom terug allemaal. U bent hier bij de vaste Kamercommissie voor
Financiën, die de hele dag heeft gedebatteerd over het Belastingplan
2024 in een zogenoemd wetgevingsoverleg. We zijn toegekomen aan het
laatste deel daarvan, namelijk de tweede termijn van de zijde van het
kabinet. Dat betekent dat ik staatssecretaris Van Rij het woord
geef.
Staatssecretaris Van Rij:
Dank u wel, voorzitter. Ik ga proberen om de vragen die allemaal nog
zijn blijven liggen voor de tweede termijn een voor een te
beantwoorden.
De eerste vraag die ik daarvoor geselecteerd heb, is van de heer Van
Dijck, PVV: kan de behandeling van het wetsvoorstel fiscale maatregelen
glastuinbouw worden uitgesteld naar volgend voorjaar, zonder
consequenties voor de invoering per 1 januari 2025? Ik raad uitstel van
de behandeling van dat wetsvoorstel glastuinbouw af. Uitstel betekent
dat de gefaseerde beperking van de inputvrijstelling en waarschijnlijk
ook de CO2-heffing glastuinbouw niet meer per 2025 maar pas
per 2026 in kunnen gaan. Aanpassing van het verlaagd tarief
energiebelasting per 2025 is uitvoeringstechnisch wel mogelijk bij een
uitgestelde behandeling. Wijzigingen moeten uiterlijk 1 december 2024
bekend en definitief zijn. Uitgestelde behandeling vindt het kabinet
echter onwenselijk. Nederland staat namelijk voor de grote uitdaging om
de Nederlandse broeikasgasemissies zo snel mogelijk te reduceren. Het
glastuinbouwpakket levert hier een belangrijke bijdrage aan. Uitstel
geeft het risico dat de klimaatdoelen voor 2023 niet worden gehaald.
Uitstel van de fiscale maatregelen voor de glastuinbouw leidt tot een
budgettaire derving van 152 miljoen in 2025. Tot slot hebben ondernemers
behoefte aan perspectief en duidelijkheid voor de aanpassing van hun
bedrijfsvoering. Uitstel zou betekenen dat de ondernemers een langere
periode in onzekerheid zitten. Dat vindt het kabinet onwenselijk.
Voorzitter. Dan de vraag van de heer Erkens: kan de behandeling van het
wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit
worden uitgesteld naar dit voorjaar, zonder consequenties voor de
invoering per 1 januari 2025? Uitstel van de behandeling van dit
wetsvoorstel raad ik ook af. Uitstel van de behandeling tot het voorjaar
betekent namelijk dat het afschaffen van de vrijstelling op
mineralogische en metallurgische processen op zijn vroegst pas per 1
januari 2026 kan ingaan. Dit heeft te maken met de wijzigingen in de
uitvoeringsprocessen bij de Belastingdienst en met de voorbereiding door
belastingplichtigen. Uitstel gaat gepaard met budgettaire derving van
166 miljoen in 2025. Daarnaast hebben ondernemers behoefte aan
perspectief en duidelijkheid over de aanpassing van hun bedrijfsvoering.
Uitstel zou betekenen dat ondernemers een langere periode in onzekerheid
zitten. Dit vindt het kabinet onwenselijk.
Dan de vraag van de heer Dassen.
De voorzitter:
Voor we verdergaan met de vragen van meneer Dassen heeft meneer Erkens
een vraag.
De heer Erkens (VVD):
Ik bedank de staatssecretaris voor het checken. Geldt zijn aanname ook
als de voorbereiding wel gestart wordt voor het afbouwen van deze
vrijstelling, maar dat je ruimte laat voor het tijdspad, waarmee het
afgebouwd wordt?
Staatssecretaris Van Rij:
Moet ik die vraag zo interpreteren dat alles qua uitvoering voor de
Belastingdienst in gang wordt gezet, maar dat het definitieve groene
licht later komt, zodat je geen tijd verliest op het uitvoeringsaspect?
Moet ik de vraag zo interpreteren?
De heer Erkens (VVD):
Ja, dat klopt. Dat je dan de ruimte hebt om als Kamer te besluiten of ze
met een afbouwpad wil gaan werken of dat ze ineens van 100% naar 0% gaat
met de vrijstelling. Maar dat je die uitvoering al wel
voorbereidt.
Staatssecretaris Van Rij:
Dat is dan toch weer een andere variant. Ik denk dat dat gewoon heel
lastig wordt, juist weer qua uitvoering. Dat zien wij bij dit soort
maatregelen elke keer weer. Het kost al moeite om het goed in de
systemen te krijgen. Je gaat vervolgens daarop variëren met een uitloop.
Ik weet bijna 100% zeker dat dit uitvoeringstechnische problemen gaat
opleveren. Voor de zekerheid wil ik er nog even heel expliciet op ingaan
in die beroemde brief die eraan komt.
Voorzitter. Dan had de heer Dassen gevraagd: wat zijn de
doorsijpeleffecten van het afschaffen van de vrijstelling voor
metallurgische en mineralogische procedés? Over het algemeen leidt het
afschaffen van deze vrijstelling tot een beperkte verhoging van het
weglekrisico. Het gaat over het algemeen om grote bedrijven, waarop het
relatief lage vierde tarief van de energiebelasting van toepassing is.
Dit levert een klein concurrentienadeel op ten opzichte van andere
Europese bedrijven, waarop de vrijstelling over het algemeen wel van
toepassing is. Specifiek voor de bouwmaterialensector, waar de heer
Dassen naar vroeg, geldt volgens de impactstudie van Trinomics een
verhoging van 1% van de bedrijfskosten in 2030. Het kabinet verwacht
daarmee geen significant effect op de Nederlandse bouwsector.
Voorzitter. Dan kom ik bij de vraag van de heer Van Dijck over de
werkkostenregeling. De WKR wordt volgend jaar inderdaad verlaagd, zoals
hij zei, van 3% naar 1,92%, terwijl de WKR een mooie oplossing zou
kunnen zijn om werknemers te stimuleren om meer uren te gaan draaien,
zonder dat ze alles moeten inleveren. Waarom geven we werkgevers niet de
ruimte om de WKR als een voltijdsbonus of een meerurenbonus in te
zetten? Even voor de duidelijkheid, voorzitter: ik herhaal de vraag van
de heer Van Dijck.
De werkkostenregeling kan inderdaad onder voorwaarden al worden gebruikt
om voltijdsbonussen of meerurenbonussen onbelast uit te keren. Dat kan
ook met het percentage van 1,92%, maar de heer Van Dijck stelt voor om
dat te verhogen. De verdere verhoging tot 3% zoals vorig jaar, was
eenmalig voor het jaar 2023 naar aanleiding van onder meer een motie van
zijn partij. Hoe meer vrije ruimte werkgevers hebben, hoe meer ruimte er
is om dergelijke bonussen onbelast te betalen. Echter, meer vrije ruimte
leidt niet automatisch tot het verstrekken van netto bonussen.
Werkgevers bepalen namelijk zelf hoe zij hun vrije ruimte gebruiken. Zij
kunnen de extra ruimte ook anders inzetten of niet inzetten, want de
werkgever draagt wel de kosten van de bonussen of andere vergoedingen en
verstrekkingen. Via cao-afspraken of een personeelsvertegenwoordiging
kunnen werknemers hier inspraak op uitoefenen.
Komend jaar zal de werkkostenregeling worden geëvalueerd. De hoogte van
de vrije ruimte is onderdeel van deze evaluatie. Daarom lijkt mij een
verdere verruiming van de vrije ruimte op dit moment niet nodig en
wenselijk. Naar aanleiding van de evaluatie zouden er andere conclusies
getrokken kunnen worden.
Ik heb ook de vertegenwoordigers van de werkgevers de vraag gesteld:
brengen jullie het wel goed onder de aandacht van jullie leden en
bedrijven?
De heer Tony van Dijck (PVV):
Dat is helder. Het is goed dat de werkkostenregeling geëvalueerd wordt.
De werkkostenregeling zou een mogelijkheid kunnen zijn, vooral in de
sectoren waarin men ontzettend kampt met personeelstekort en werkt met
veel deeltijdmensen. Ik denk met name aan de zorg. Daar is gewoon een
gigantisch tekort aan personeel. Als je daar het personeel weet te
prikkelen met een doorwerkbonus, een meerurenbonus of een voltijdsbonus,
heb je kans dat het personeelsprobleem wat verzacht wordt in die sector.
Mijn vraag is of je de WKR ook voor een specifieke sector zou kunnen
inrichten, waarbij je voor de zorg uitgaat van 10%, bij wijze van
spreken, en voor de industrie van 2%, dus dat je daarin varieert. Wat
denkt u van dit gedachtespinsel? Of zegt u: dat moet je niet
willen?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik vind het een op zichzelf heel goede vraag. Je probeert eigenlijk te
kijken of je de WKR gericht kunt inzetten voor een specifieke sector,
waar met name behoefte is aan personeel en waar het niet voor de hand
ligt om structureel loon te verhogen. Ik wil daar best op terugkomen,
zodat we daar een zorgvuldig antwoord over krijgen. Ik voorzie eigenlijk
twee problemen. Het eerste is het gelijkheidsbeginsel. Waarom voor de
ene sector wel en voor de andere niet? Het tweede probleem — ik weet dat
dit niet altijd in goede aarde valt bij de heer Van Dijck — is dat we
hier ook met mogelijke staatssteun zitten. Waarom de ene sector wel en
de andere sector niet? Het zou ongeoorloofde staatsteun kunnen zijn. Ik
zeg niet dat dit per definitie zo is, want de staatssteunregels maken
ook uitzonderingen mogelijk. Daarom wil ik er even een zorgvuldig
antwoord op geven. Als de heer Van Dijck dat goedvindt, kom ik daar
schriftelijk op terug.
Voorzitter. Dan heeft de heer Erkens een vraag gesteld over de
digitalisering van de bpm-aangifte. Hij heeft gevraagd of die niet
eerder dan 2027 ingevoerd kan worden. Bij de Belastingdienst moet binnen
de IV-portefeuille worden geprioriteerd. Dat leidt tot
verdringingseffecten, zoals ik al heb aangegeven. De invoering per 2017
staat dus vast, anders moet het ten koste gaan van iets anders.
Wel kan ik toezeggen om samen met de Belastingdienst uit te zoeken of de
RDW een rol kan spelen in het digitaliseren. Het verzoek om inschrijving
van een motorrijtuig in het kentekenregister kan ook digitaal
plaatsvinden. Het is meer dan het verkennen waard of in dat proces
meteen ook de aangifte bpm digitaal kan worden gedaan. De vraag van de
heer Erkens heeft in ieder geval de creativiteit gegenereerd bij de
Belastingdienst, waarvoor hulde. Die toezegging kan ik dus doen.
Voorzitter. Dan zijn er meerdere vragen gesteld, onder meer door de heer
Van Dijck, de heer Omtzigt en anderen, over de 30%-regeling. We hebben
de 30%-regeling vorig jaar versoberd. Daar begin ik mee. We hebben er
een cap op gezet, de zogenaamde balkenendenorm, maar die term mag je
niet meer gebruiken. Van de 30%-regeling kan alleen nog maar
gebruikgemaakt worden tot een inkomen van €217.000. Ik hoor in de
pleidooien dat er verdergegaan moet worden. Uit de evaluatie van de
30%-regeling in 2017 bleek dat die doeltreffend was, ook gelet op het
doel om het vestigingsklimaat aantrekkelijk en competitief te houden.
Maar goed, die evaluatie is uit 2017, dus dat is weer enige tijd
geleden. Uit die evaluatie blijkt dat gebruikers in algemene zin
specifieke deskundigheid hebben die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet
of schaars aanwezig is. De 30%-regeling zoals die nu in de planning
staat, zal weer worden geëvalueerd in 2025. Als demissionair kabinet
gaan wij geen maatregelen meer voorstellen met betrekking tot de
30%-regeling, maar als ik zo hoor wat er gezegd wordt, kan ik me
voorstellen dat dit terugkomt op de formatietafel. Dan zou bijvoorbeeld
besloten kunnen worden om de evaluatie te vervroegen. Ik weet alleen
niet of dat laatste kan, want het zou dan één jaar zijn: 2024. Maar ja,
tijdens de formatie kunnen er ook andere afspraken worden gemaakt. Dit
kabinet vindt dat na de versobering even een pas op de plaats goed is.
Het is ook belangrijk dat je een betrouwbare overheid bent, in ieder
geval vanuit het oogpunt van degenen die daar gebruik van maken. In het
verleden hebben we daar, toen we het aanpasten met het overgangsrecht en
dergelijke, al problemen mee gehad.
Voorzitter. Dan de vrijwilligersvergoedingen. Dat was een vraag van de
heer Omtzigt en naar ik meen ook van mevrouw Van Dijk. Bent u bereid om
de uurvergoeding, die de Belastingdienst in het kader van de
vrijwilligersregeling hanteert om te bepalen of er sprake is van
beroepsmatig verrichte arbeid, te verhogen, rekening houdend met de
recente verhogingen van het minimumjeugdloon. Ik ben inderdaad bereid om
te kijken naar de grondslag waarop de bedragen van €5,00 — en €2,75 per
uur voor vrijwilligers jonger dan 21 jaar — zijn gebaseerd en om aan de
hand daarvan te beoordelen welke invloed dat heeft op de
uurvergoedingen. Ik sta in principe welwillend tegenover een verhoging
van het jeugduurbedrag, rekening houdend met de stijging van het
minimumloon, want dat is de correlatie, maar de budgettaire gevolgen
moeten wel even in beeld worden gebracht. Dat moet netjes worden
uitgezocht en daar moet de nodige dekking voor zijn. Het uurbedrag is
een uitleg van de Belastingdienst in het Handboek Loonheffingen en
behoeft daarom geen aanpassing van wetgeving. De kosten zijn naar
verwachting beperkt. Ik wil daar heel graag schriftelijk correct en
volledig op antwoorden. Maar nogmaals, de welwillendheid is er en de
toezegging is er. Het lijkt mogelijk te zijn.
Voorzitter. De heer Van Weyenberg van D66 vroeg: waarom kan een
verbruiksbelasting op vapes pas per 2026 worden ingevoerd? Het is een
geheel nieuwe belasting. Ik ben het overigens eens met de aarzeling, of
meer de scepsis, die hij liet doorschemeren over hoe snel we daarover in
Europa tot overeenstemming zouden kunnen komen. Ik begrijp heel goed dat
de Kamer hier zelf in actie komt. Maar goede wetgeving vraagt ook goede
voorbereiding. Er moeten veel vragen worden beantwoord, ook in nauwe
samenwerking met de uitvoerder van die nieuwe belasting. Zo moet worden
besloten wie de belasting gaat heffen, wat de grondslag voor de heffing
wordt, hoe omzeiling voorkomen kan worden, et cetera, et cetera. Als de
wetgeving eenmaal af is, heeft de uitvoering tijd nodig om de systemen
aan te passen. Zo moet er een vergunningensysteem worden opgezet en er
moet worden geregeld hoe de aangiftes verlopen. Uitvoering heeft
aangegeven dat het 18 tot 24 maanden duurt voordat de nieuwe belasting
gerealiseerd is. Als de belasting in 2026 in de lucht kan zijn — ik ga
dan uit van een snel wetgevingsproces — dan is dat al ambitieus. Wij
streven daar uiteraard wel naar, want de oproep uit de Kamer is meer dan
duidelijk.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Waarom zegt de staatssecretaris niet gewoon toe dat hij stante pede een
wetgevingsproces in gang zet? We hoeven niet te wachten op een
belastingplan voor 2026, ik bedoel 2025. We kunnen toch, bij wijze van
spreken, zo'n wetsvoorstel over drie of vier maanden behandelen?
Staatssecretaris Van Rij:
Ik waardeer altijd het geweldige ongeduld en ook de creativiteit aan de
kant van de heer Grinwis. Ik heb niet gezegd dat het in het
Belastingplan 2026 moet. Ik heb gewezen op het feit dat je deugdelijke
wetgeving moet maken. Daar is de heer Grinwis het mee eens. Dat kost ook
tijd. Ik heb gezegd: dat kost eigenlijk heel weinig tijd. Als alles wat
nodig is ter voorbereiding van de uitvoering 18 tot 24 maanden kost, dan
ga ik uit van 18 maanden. Het is al bijna 1 januari 2024, dan kunnen we
het op 1 januari 2026 ingevoerd hebben. Daar hebben we overigens ook de
Kamer en de Raad van State bij nodig en misschien moeten we beslissen of
we het in internetconsultatie willen geven, ja of nee. Zes maanden voor
een wetsontwerp is gewoon ambitieus. Wij zijn wel in demissionaire
staat, maar als de Kamer ons daartoe opdracht geeft, dan doen we dat. Zo
simpel is dat. Dan komt het in het wetgevingsprogramma 2024 en ligt dat
wetsontwerp er hier in de eerste helft 2024. Als ik de indruk gewekt zou
hebben dat ik het op de back burner zet: bepaald niet. U kent mij toch
ook wel een beetje?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Nog even een korte reactie. Nee, zeker, ik heb er ook alle vertrouwen
in. Alleen zegt de staatssecretaris steeds "als de Kamer het wil".
Volgens mij is nu al een paar keer heel breed uitgesproken dat de Kamer
het wil. Dan is een toezegging van de staatssecretaris dat hij het
wetgevingsproces in gang zet en probeert in het voorjaar met een
wetsontwerp naar de Kamer te komen, toch een kleine moeite? Dat was mijn
punt.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik weet niet eens meer of ik het woordje "als" heb gebruikt. Ik had
moeten zeggen "dit wil de Kamer". Dat wetsvoorstel ligt er in de eerste
helft van 2024, rekening houdend met een goed, zorgvuldig
wetgevingsproces, waar haast op zit en de uitvoering. Dan kan het op 1
januari 2026 worden ingevoerd.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de heer Grinwis daarover geen motie meer hoeft te
schrijven. Gaat u verder, staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
Dan heeft de heer Grinwis ook nog een vraag gesteld over de
staatscasino's en een rapport dat net verschenen zou zijn. Ik heb dat
rapport nog niet gezien. Ik heb begrepen dat het onder embargo verstrekt
is. Ik ga natuurlijk niet met een nota van wijziging komen voordat ik
dat rapport serieus bestudeerd en ook met de minister voor
Rechtsbescherming bekeken heb. We komen daar uiteraard op terug. Ik ga
verder helemaal niets zeggen over de inhoud van dat rapport, want ik heb
nog niets gelezen, tittel noch jota.
Voorzitter. Dan de vraag van de heer Van Dijck van de PVV. Ik heb het
toch nog een keer op een rijtje laten zetten, ook naar aanleiding van de
nota naar aanleiding van het verslag van het Belastingplan en de hele
discussie over de belastingdruk, box 1, box 2, dga's. Op pagina 9 heb ik
een reeks situaties geschetst van werknemers, ondernemers en dga's en
hun belastingdruk. Daar verwees ik in de eerste termijn naar. Uit de
tabellen blijkt dat de verschillen in gemiddelde belastingdruk kleiner
zijn geworden, met name bij de hogere inkomens.
Dan de mogelijke verhoging van het samengestelde toptarief box 2. Het
samengestelde toptarief in box 2 komt volgens de huidige wetgeving in
2024 uit op 48,8%. Dat is iets lager dan het tarief van de werknemer aan
de top in box 1, 49,5%, en beduidend hoger dan het tarief van de
ib-ondernemer, dat op 44,8% zit. Als het hoge tarief in box 2 bij
voorbeeld verhoogd wordt tot 36%, dan komt het samengestelde toptarief
uit op 52,51%. Dat is hoger dan de eerder genoemde tarieven. Of daarmee
het fiscale evenwicht in de knel komt, is niet een-twee-drie te
beantwoorden, want dat hangt ook af van de gemiddelde belastingdruk, en
die hangt weer af van specifieke omstandigheden.
Dat maakt uit voor de mate waarin gebruik wordt gemaakt van het lage
tarief en het maakt ook uit voor het gemiddelde belastingdruktarief. De
dga heeft bovendien een mogelijkheid om te sturen in
dividenduitkeringen, waardoor noodzakelijkerwijs het toptarief van
52,51% daadwerkelijk van toepassing is. Maar dat gezegd hebbende, vroeg
of laat valt dat zwaard, want ook al stuur je met je dividenduitkering,
er ligt gewoon een claim in box 2 op die vrije reserves. Die latentie
kan je berekenen. Dan kan het iets lager zijn. Dat nog als antwoord, ook
met verwijzing naar het schriftelijke antwoord, richting de heer Van
Dijck.
De heer Tony van Dijck (PVV):
De staatssecretaris heeft het over 36%. Hoezo, 36%?
Staatssecretaris Van Rij:
Dat klopt inderdaad niet. Dat is onjuist. Dat moet 33% zijn. De rest van
de som klopt, maar het gaat dus van 31% naar 33%. Niet 36%, nee.
Excuses.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Staatssecretaris Van Rij:
Voorzitter. Dan kom ik terug op FSV, naar aanleiding van een vraag van
de heer Omtzigt. Er is een Handleiding dagboek FSV openbaar gemaakt,
naar aanleiding van het KPMG-onderzoek. Deze is gedateerd oktober 2013.
Deze heeft mijn voorganger in juli 2020 met uw Kamer gedeeld. U hebt
gevraagd of er andere versies van deze Handleiding dagboek FSV zijn,
versies van na 2013. De Belastingdienst heeft de afgelopen dagen
intensief gezocht naar andere versies, maar die zijn niet aangetroffen.
Hierbij zijn meerdere dienstonderdelen van de Belastingdienst
geraadpleegd. Medewerkers die betrokken waren bij het opstellen van de
handleiding zijn gesproken, en ook zijn documenten bekeken die ook bij
het PwC-onderzoek zijn betrokken, op basis van het doorzoeken van
netwerkschijven en bevragen van medewerkers. Niemand van de betrokken
medewerkers is bekend met een versie van na 2013 en die is ook niet
aangetroffen in het schrijven van PwC. Ik heb nu, op dit moment, dan ook
geen reden om aan te nemen dat er een andere versie bestaat dan de
versie die uw Kamer heeft ontvangen in juli 2020. Mocht die er wel zijn
of alsnog komen — want nogmaals, ik sluit niets uit — dan is de Kamer de
eerste die daarover geïnformeerd wordt als ik het weet.
Dan wat betreft het RAM. In de stand-van-zakenbrief die ik op 31
augustus jongstleden heb gestuurd, heb ik de contouren voor het externe
onderzoek naar het RAM geschetst. Daarbij heb ik ook aangegeven uw input
mee te nemen. Vervolgens is de Autoriteit Persoonsgegevens met ons in
gesprek gegaan, zoals ik in de eerste termijn al zei, na een telefoontje
met mij. In de brief van 13 oktober heb ik vervolgens aangegeven dat er
zowel een extern onderzoek als een onderzoek van de AP zal plaatsvinden
naar RAM. Vanwege overleg met de AP de afgelopen maand is de start van
de aanbesteding van het externe onderzoek nu een beetje vertraagd. We
wilden namelijk geen doublures. De planning is nu om in ieder geval zo
spoedig mogelijk de aanbesteding te starten. Dit zal conform alle
ingerichte procedures plaatsvinden. Het externe onderzoek zal natuurlijk
zorgvuldig moeten plaatsvinden; er moeten veel medewerkers worden
geïnterviewd, netwerkschijven en mailboxen doorzocht. Hierbij is het
belangrijk dat de juiste procedures worden gevolgd. De exacte planning
zal afhangen van de uitkomsten van de aanbestedingsprocedure. Ik zal de
opdracht uiteraard met de Kamer delen.
Voorzitter. De heer Omtzigt heeft ook nog gevraagd naar het
worstcasescenario als het gaat om box 3. In de brief van 9 oktober ben
ik hierop ingegaan, naar aanleiding van de conclusie van de
advocaat-generaal betreffende één zaak, betrekking hebbend op de
herstelperiode, met een mogelijk uitstralingseffect naar de
overbruggingsperiode, en ook wat ik daar mondeling over heb gezegd. Ik
kan en wil op dit moment niet al te veel speculeren, maar ik heb wel
gezegd dat als wij in het ongelijk worden gesteld, het om veel geld zal
gaan. De som die de heer Omtzigt maakte, betrof voor de toeslagen ruim 7
miljard. Die 2,8 miljard, daar heeft hij gelijk in, dat hebben we vorig
jaar al besteed, want dat betrof de afwikkeling van de bezwaarschriften.
We hebben er toen niet voor gekozen om de niet-bezwaarmakers te
honoreren. Daar lopen overigens ook nog een aantal zaken over, waarbij
we het in ieder geval eens zijn over de procesvraag. Daarbij geloven
wij, gesteund door het arrest van de Hoge Raad van 20 mei vorig jaar,
dat dat goed zit. Maar nogmaals, il ne faut pas vendre la peau de l'ours
avant de l'avoir tué. We moeten de huid niet verkopen voordat de beer
geschoten is. Ik ben daar voorzichtig in, maar daar verwacht ik geen
tegenvaller. Over de zaak waarover ik het net had, heb ik gezegd: het
kan behoorlijk in de papieren lopen als we die verliezen.
De voorzitter:
Meneer Omtzigt, iets over eenden of beren of gewoon een andere
vraag?
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Nee, voorzitter. Ook al is de Partij voor de Dieren niet aanwezig, ik
waag me niet aan woorden over eendenpaté en berenlever. De jaarlijkse
opbrengst van de spaartaks is in de ordegrootte van 4,5 miljard. Begrijp
ik dan goed dat het worstcasescenario is dat we dat per jaar moeten gaan
terugbetalen?
Staatssecretaris Van Rij:
Nee, omdat ten aanzien van de herstelwet en de overbruggingswet wij geen
… Ik heb dat proberen toe te lichten. Ten aanzien van de spaarders zijn
er geen lopende zaken. De aanslagregeling voor mensen die puur sparen,
40% van de belastingplichtigen, loopt gewoon door. De aanslagregeling
vanaf 2022 is on hold gezet voor degenen die ook andere beleggingen
hebben. Er is een groep die grotendeels spaart. Dat houdt in: 50%
sparen, 50% in aandelen of vastgoed, of nog meer, bijvoorbeeld 70%
sparen. Die hebben we ook stopgezet. Daar zit vaak niet de grootste
problematiek, naarmate je dus meer spaart en je totaalrendement dichter
bij het forfaitair rendement ligt, dat over het totaal gaat. Het gaat
met name om de overige groep. Ik noem die maar even 40%, 35%. Dat zijn
dus belastingplichtigen die alleen in vastgoed of alleen in aandelen
zitten. Wij wachten het arrest af, zoals ik in eerste termijn al heb
toegelicht. Als we in het ongelijk worden gesteld, betekent dat nooit
dat we de hele opbrengst van box 3 moeten teruggeven, maar wel een
gedeelte. In de brief hebben we het bedrag van 1 miljard genoemd, met de
nodige voorbehouden, maar daar wil ik voorzichtig in zijn.
Voorzitter. De heer Omtzigt en mevrouw Van Dijk hebben ook nog een vraag
gesteld over de kampeerauto, namelijk: is het kabinet geneigd om het
lagere schorsingstarief van €25 in rekening te brengen als de
kampeerauto wordt geschorst? Allereerst wil ik iets rechtzetten. Het
halftarief geldt pas per 2026 en niet per 2024; ik zet dan
waarschijnlijk iets recht wat ik zelf niet goed gezegd heb. De bezitters
van kampeerauto's hebben dan ook de tijd om zich aan deze
tariefsverhoging aan te passen. Ik snap de gedachte van de heer Omtzigt
en mevrouw Van Dijk en wil hier serieus naar kijken. Dit betreft een
tarief van de Rijksdienst voor het Wegverkeer. Ik zal dus ook met de
minister van IenW bezien of een lager schorsingstarief dan de huidige
80% voor kampeerauto's mogelijk is. De heer Omtzigt had het expliciet
over €25. Ik wil met IenW goed bekijken of dat een juist en redelijk
evenwicht is. Ik kom zo snel mogelijk met een reactie en wellicht met
een voorstel, zodat dat ruim voor de inwerkingtreding in 2026 met de
Kamer kan worden besproken. In gewoon Nederlands: ja, het zijn zeer
interessante en goede gedachten en wat betreft de Rijksdienst voor het
Wegverkeer moet ik dat bespreken met de collega van IenW. Ik kom zo
spoedig mogelijk met een reactie c.q. voorstel, zodat de Kamer daar weer
op kan reageren. Maar dat gaat niet voor woensdag lukken.
Voorzitter. Dan heeft de heer Van Dijck van de PVV over pijler 2 nog
gevraagd of dat kan leiden tot dubbele belasting. Hij heeft ook heel
specifiek een vraag over de Verenigde Staten gesteld. In de memorie van
toelichting en ook in de nota naar aanleiding van het verslag zijn we op
de kwestie van die dubbele belasting ingegaan. De OESO-modelregels
vormen een samenhangend geheel van maatregelen dat juist voorkomt dat
maatregelen door verschillende staten meerdere keren worden toegepast
ter zake van hetzelfde inkomensbestanddeel. Kortom, je voorkomt dubbele
heffing. Dit wordt bewerkstelligd door een overeengekomen rangorde en
allocatie van de bijheffing aan de staten waarin een multinationale
groep is gevestigd of een onderneming heeft. In de nota van wijziging is
conform de OESO-richtsnoeren de toepassing van een
onderbelastewinstmaatregel uitgesteld. Als gevolg hiervan wordt de
toepassing van deze maatregel tijdelijk voorkomen met de introductie van
een zogenaamde "safe harbour"-bepaling. Als gevolg daarvan wordt dubbele
belastingheffing voorkomen. De Verenigde Staten maken onderdeel uit van
dat IF-akkoord. Die "safe harbour"-bepaling is er mede ingekomen omdat
de Verenigde Staten hebben aangegeven inderdaad nog niet per 1 januari
2024 deze wetgeving te kunnen en te willen incorporeren, zeg ik in
antwoord op de vraag. Dat heeft gewoon ook te maken met de politieke
situatie in het Congres en die is alleen maar gecompliceerder geworden,
nu er geen Speaker is in het Huis van Afgevaardigden en er volgend jaar
presidentsverkiezingen zijn. Ik kan uiteraard niet voor de Amerikanen
spreken, maar ik denk dat we er rekening mee moeten houden dat ze na de
Amerikaanse presidentsverkiezingen — dan zullen ze over nog meer fiscale
wetgeving gaan, ook fiscale wetgeving die daar afloopt, ook vanuit de
Trump-administratie — tot nieuwe wetgeving komen. Dat is op zichzelf dus
juist.
Ik heb een werkbezoek gebracht aan de Verenigde Staten. Ik wil aan de
heer Van Dijck meegeven dat er meer dan gewone belangstelling vanuit het
Amerikaanse bedrijfsleven is voor het feit dat wij als eersten met
wetgeving komen. Dat vinden ze positief. Dat had ik zelf eerlijk gezegd
ook niet verwacht. Daar had ik niet op gerekend. Maar wij geven daarmee
zekerheid, ook voor Amerikaanse multinationals. Dat kan er wellicht toe
leiden dat sommige Amerikaanse bedrijven juist om die reden een holding
die verantwoordelijk is voor het berekenen van deze minimum tax, naar
Nederland verplaatsen. Dat is dus een heel inverse ontwikkeling. Daar
waar vroeger Nederland er niet zo goed opstond vanwege
belastingontwikkeling, zie je dat als je snel met wetgeving bent, dat in
positieve zin kan opvallen. Maar ik ben daar voorzichtig in, met
verwijzing naar dezelfde vergelijkingen die ik heb gemaakt, of het nu
een beer is of een konijn.
De voorzitter:
Of een eend. Een canard is een eend.
Staatssecretaris Van Rij:
O sorry, ik was het zelf alweer kwijt.
De voorzitter:
De heer Van Dijck heeft hier toch wel een vraag over.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Over dat bijheffen. Begrijp ik nou goed dat die bijheffingsregeling in
de ijskast is gezet?
Staatssecretaris Van Rij:
Niet in de ijskast, maar het is getemporiseerd. De heer Van Dijck heeft
terecht veel aandacht voor dit onderwerp. Ik heb het eerder gezegd, het
is zeer complex en het zal ook niet de laatste keer zijn dat wij
hierover gesproken hebben, ook na invoering. Het is een van de meest
ingewikkelde stukken wetgeving die ik de afgelopen 40 jaar heb
gezien.
De voorzitter:
Gaat u verder, staatssecretaris.
Staatssecretaris Van Rij:
Dan de vraag van de heer Grinwis over de Wuv-uitkeringen. Hij vraagt of
ik daarover een toezegging wil doen. Ik ben best bereid om een
toezegging te doen, maar niet helemaal zoals hij het formuleerde.
Misschien moet ik het volgende eerst even als vraag terugleggen. Ik heb
het zo begrepen dat de heer Grinwis wil dat ik zou toezeggen dat het
uitgezonderd zou gaan worden, onder verwijzing naar onder meer België.
Ik zou het volgende willen toezeggen. Wij hebben er een uitgebreide
brief over geschreven, waar de heer Grinwis ook naar heeft verwezen.
Daarin staat onder meer de precedentwerking. Er worden een aantal wetten
genoemd waar we toch nog één keer gewoon heel serieus naar moeten
kijken. Als je een uitzondering gaat maken die allerlei gevolgen heeft
voor andere situaties, moet je nog even tien keer nadenken of je dat
doet. Wij zullen nog een keer uitgebreider en in de diepte per wet
bekijken waarop de precedentwerking betrekking zou hebben. Misschien
zijn dat gewoon niet vergelijkbare gevallen. Uiteindelijk gaat het om de
vraag of je het toch anders wilt beoordelen dan toen de wet werd
gemaakt. Dan gaat het om de weging van wat immaterieel is en wat niet.
Daarbij kijken wij uiteraard ook naar het buitenland. Ik zou willen
toezeggen dat we daar heel serieus en grondig naar kijken en daar een
brief over schrijven. Daarna kunnen we de discussie hervatten.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Die toezegging aanvaard ik in dank. Ik ga er dan van uit dat als het
inderdaad zo is dat deze uitkering in geen enkel ander land met een
heffing wordt belast, dit als een sterk argument meeweegt in de afweging
die de staatssecretaris gaat maken. Dat is volgens mij het geval en dat
maakt het extra pijnlijk, vind ik, dat hier inkomstenbelasting over
wordt geheven. Dat is mijn ene vraag. Mijn tweede vraag is wanneer we
deze zorgvuldige brief tegemoet kunnen zien, want gezien de doelgroep
dringt de tijd natuurlijk wel.
Staatssecretaris Van Rij:
Als wij als Nederland als enige iets doen, weegt dat natuurlijk mee in
die belangrijke weging, ook al kunnen we het helemaal uitleggen en
rechtvaardigen waarom we dat zo gedaan hebben. Het tweede is dat ik nu
niet durf te zeggen wanneer, maar ik ga gewoon mijn best doen, in
overleg met de ambtenaren. En ja, dat is gewoon snel. Als ik nu ga
zeggen dat het er 1 december ligt, terwijl ik dat niet kan waarmaken,
vind ik dat ook niet goed. Maar het wordt echt snel.
Voorzitter. Dan had de heer Grinwis ook nog een vraag over het
gebruikelijk loon dga's op de BES-eilanden. Hij vroeg expliciet of dga's
op de BES-eilanden door de voorgestelde nieuwe regels over het
gebruikelijk loon onder de armoedegrens terecht kunnen komen. Die
situatie lijkt ons zelden te kunnen voorkomen. Dga's kunnen namelijk
altijd aantonen dat een lager gebruikelijk loon dan het normbedrag ook
een gebruikelijk loon is. Dat is eigenlijk hetzelfde als in Europees
Nederland. Vooral in de situaties waarin de winst van een vennootschap
onder het normbedrag uitkomt, kan dit aan de Belastingdienst worden
aangetoond. Dus het gebruikelijk loon zal doorgaans niet hoger zijn dan
die winst. Indien het gebruikelijk loon lager is dan de belastingvrije
som, dan vindt bovendien geen heffing plaats. We hebben de
belastingvrije som behoorlijk verhoogd. Volgend jaar is die 18.000
dollar. Die was ooit 12.000 dollar, maar vorig jaar is die verhoogd naar
17.000.
Voorzitter. De heer Grinwis stelde ook nog een vraag over de koppeling
van de belastingvrije som aan het wettelijk minimumloon op de
BES-eilanden. De hoogte van het wettelijk minimumloon per 2024 is thans
nog niet officieel vastgesteld. Dus de exacte kosten hiervan zijn thans
lastig te bepalen, maar zoals ik zei zal de belastingvrije som per 2024
via de bijstellingsregeling in elk geval met de inflatiecorrectie worden
verhoogd tot zelfs boven de 18.000. Een verhoging via een nota van
wijziging is nu niet meer mogelijk. Ik wijs er wel op dat het
minimumloon — dat is op Statia, op Sint-Eustatius, het hoogst op de drie
eilanden — 17.352 dollar is. Dat is straks dus onder de belastingvrije
som, net als nu. Dat is eigenlijk een zeer voor de hand liggende
congruentie: als je het minimumloon verdient, is de belastingvrije som
gelijk of iets hoger, zodat je geen belasting betaalt.
Voorzitter. ik ben al ingegaan op het worstcasescenario, een negatieve
uitspraak over box 3; de volgende keer ga ik over het bestcasescenario
praten.
De heer Grinwis vraagt met betrekking tot massaal bezwaar waarom de wet
niet wordt aangepast aan de huidige praktijk. Met het wetsvoorstel wordt
de wet in lijn gebracht met de huidige praktijk voor de aangiftes voor
de inkomstenbelasting. Hierdoor wordt het voor belastingplichtigen
makkelijker om foutjes te herstellen. Dat betekent dat iedereen nog
steeds zelf bezwaar moet maken. Een terugkeer naar de oude
massaalbezwaarregeling leidt niet tot een gewenst evenwicht tussen het
belang van de schatkist en het belang van de belastingplichtigen. Een
terugkeer geeft ook vragen over de rechtseenheid met het bestuursrecht,
waar je altijd zelf bezwaar moet maken. De regeling tot 2016 leidt
bovendien tot een willekeurig, arbitrair moment, omdat dat afhangt van
de aanwijzing massaal bezwaar; dat is dus eigenlijk minder
rechtszekerheid voor belastingplichtigen. Ik werk overigens aan een
nieuw systeem vanuit het formele recht om dit aan te passen. Dat heb ik
ook al een keer in schriftelijke antwoorden aangegeven. Als de heer
Grinwis daarop zou willen wachten … Want dan pakken we het eigenlijk
veel fundamenteler op.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Doelt de staatssecretaris dan op zijn eerder beschreven aanvullingen en
verbeteringen die we soms samenvatten als "de
massaalbezwaarplusprocedure"? Ik begrijp dat de staatssecretaris dat als
een verbetering beschouwt. Dat was eigenlijk de portee van mijn vraag.
En is het dan niet logisch om de wet in overeenstemming te brengen met
de aanpak die de staatssecretaris voorstaat? Dat was eigenlijk meer mijn
vraag, maar ik begrijp uit zijn antwoorden eigenlijk dat hij dat van
plan is.
Staatssecretaris Van Rij:
Nee, de "massaal-plus" is echt een hele specifieke regeling, waarover ik
de Tweede Kamer op 4 november vorig jaar heb geïnformeerd. Dat was in
goed overleg met beroepsorganisaties om ook rust te brengen op het punt
van de niet-bezwaarmakers, want eigenlijk hebben we daar in de kern
gezegd dat we het eens zijn over vier zaken die nu bij de rechter
liggen. Dat wordt uiteindelijk getoetst aan het EVRM. Daarvan hebben wij
in die brief gezegd dat wij geloven dat wij die zaken gaan winnen, maar
als we ze niet winnen, zullen degenen die buiten de termijn bezwaar
hebben gemaakt maar ook degenen die ook buiten de termijn geen bezwaar
hebben gemaakt, allemaal gecompenseerd worden. Dat is het
worstcasescenario; dat staat in die brief. Nee, ik bedoelde hier dat wij
op het punt van het formele recht naar een meer fundamentele wijziging
toe willen. Het is nu allemaal natuurlijk heel strak geregeld met
bezwaar en beroep. We hebben net ook in de discussie over de
WOZ-beschikkingen aan de orde gehad dat je eigenlijk veel liever al aan
de voorkant dingen wil regelen. Dit is dan een wetsontwerp waarbij je
foutjes kan herstellen et cetera. Maar goed, dat is nog niet het
complete verhaal.
Voorzitter. Er zijn meerdere vragen gesteld over het komende
Belastingplan en maatregelen om de dividendstripping aan te pakken. Ik
ben daar schriftelijk al op ingegaan. Het kabinet doet in dit voorstel
natuurlijk een eerste stap, nadat het wetsontwerp overigens ook in
internetconsultatie is geweest, om dividendstripping aan te pakken. Maar
zoals ik al heb aangegeven in mijn schriftelijke antwoord, wil dat niet
zeggen dat dat het is. Het is overigens niet zo dat de Belastingdienst
de afgelopen jaren stil heeft gezeten ten aanzien van dividendstripping.
Alleen stellen we deze wijzigingen juist ook voor op aanraden van de
Belastingdienst, om de bewijspositie voor de Belastingdienst in deze
toch wel zeer complexe zaken aan te pakken. We hebben in de
schriftelijke antwoorden ook uitgelegd dat je soms gewoon een splitsing
van juridische en economische eigendommen hebt, waar totaal geen
dividendstrippingsgedachte achter zit. Dat is bijvoorbeeld zo bij banken
die aandelen in bewaring hebben, de custiodianfunctie.
Tegelijkertijd sluiten we onze ogen niet voor de aanpak door andere
landen. Dit willen wij heel graag, dus we gaan daar verder onderzoek
naar instellen. Denemarken is genoemd. Hoewel we daarop schriftelijk
antwoord hebben gegeven, is het in Duitsland toch een andere situatie
met het cum dividend en het ex dividend. We willen hiervoor ook aandacht
in de EU vragen. De gedachte is dus dat we deze stap zetten. Bij het
vervolgonderzoek wordt ook de internationale context betrokken. Dit
moeten we in samenhang zien.
We willen de Tweede Kamer in het voorjaar van 2025 informeren, niet
alleen over de uitkomst van het onderzoek, maar ook over de eerste
ervaringen met de wijziging van de wet op 1 januari 2024. Dan kunnen er
in een volgend wetsontwerp natuurlijk vervolgmaatregelen genomen
worden.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Zou dat onderzoek in ieder geval voor eind juni 2024 klaar kunnen zijn,
zodat we die vergelijking over negen maanden hebben? Ik snap dat de
eerste ervaringen er dan nog niet kunnen zijn, want dat kan echt niet
zes maanden nadat de wet is ingegaan. Maar ik zou wel in de vergelijking
geïnteresseerd zijn.
Staatssecretaris Van Rij:
Ik kan dat nu wel toezeggen, maar nogmaals, ik wil daar wel even
zorgvuldig in zijn. Ik begrijp het heel goed en ik ben het er ook wel
mee eens. Ik kom daar dan woensdag op terug of al in de beroemde brief,
die nu nog groter wordt.
Voorzitter. De heer Omtzigt heeft ook een vraag gesteld over de
wervingsopgave bij de Belastingdienst. Het is juist dat de twee grote
uitdagingen voor de Belastingdienst de ICT en het personeel zijn. Dat
laatste heeft inderdaad ook te maken met de demografische ontwikkelingen
of anders gezegd: met een vergrijzingsgolf bij de Belastingdienst tot
2030. Dit jaar zal de Belastingdienst bijvoorbeeld — ik druk het even in
fte's uit, maar ik vind dat altijd een beetje lastig, want ik praat
liever over mensen — naar verwachting 3.250 fte's verwelkomen. Dat is
hoger dan de wervingsdoelstelling voor dit jaar. Er wordt kei- en
keihard aan getrokken. Dat heb ik ook in het schriftelijke antwoord
aangegeven. Bij een werkbezoek aan de Belastingdienst in Utrecht heb ik
gezien dat er ook onorthodoxe oplossingen gebruikt worden. Daar bedoel
ik niet-standaard oplossingen mee. Er wordt niet voor één functie
geworven, maar men kijkt gewoon: welke talenten kunnen we binnenhalen?
Ik hoorde daar ook dat bijvoorbeeld sommige mensen die vroeger als
zzp'er bij de Belastingdienst zijn begonnen in loondienst kwamen.
Kortom, er wordt met man en macht aan gewerkt.
Uit onderzoeken blijkt dat de Belastingdienst een van de favoriete
werkgevers van Nederland is. De allerbelangrijkste uitdaging is dat de
mensen die je binnenhaalt ook blijven, dat die voldoende uitgedaagd
worden en dat er ook ontwikkelingsplannen zijn. Daar wordt ook keihard
aan gewerkt. Ik ben op zichzelf licht positief, maar dit is de laatste
stand van zaken. We zullen er steeds in de stand-van-zakenbrieven op
terugkomen. Het blijft een enorme uitdaging.
Voorzitter. De heer Omtzigt vroeg naar aanleiding van het onderzoek van
het EU Tax Observatory naar de lage belastingdruk bij miljardairs.
Hiervoor geldt hetzelfde als wat ik heb gezegd over het onderzoek naar
online kansspelen: ik heb het in de krant gelezen. Ik heb zelf het
rapport nog niet gelezen. We gaan het uiteraard zeer serieus bestuderen.
We zullen ook met een appreciatie komen. We zullen ook de vragen die
hier nu al over gesteld zijn beantwoorden.
Ik wijs er wel op dat wij als kabinet, in nauwe samenspraak met de
Kamer, aan de hand van de eerste analyse in het ibo Vermogensverdeling
van vorig jaar meerdere maatregelen genomen hebben. Er waren vijf
voorstellen in het ibo Vermogensverdeling van de commissie onder leiding
van Laura van Geest. Vorig jaar hebben we de maatregelen rondom box 2
genomen. We hebben nu iets gedaan met de BOR, want dat was ook een
suggestie of aanbeveling. Ten derde zijn we aan de slag gegaan met de
belastingconstructies. Voor de volledigheid noem ik nog even als vierde,
maar daar hebben we niks mee gedaan, de schenk- en erfbelasting, maar
ook de fiscale behandeling van de eigen woning, die ook door de
commissie is benoemd. Dat is wat wij in Nederland hebben gedaan.
Dit gaat natuurlijk veel verder. Dit is een soort strategische aanpak.
Ik ga daar nu niet het nodige over zeggen. Ik heb daar op zichzelf een
aantal rudimentaire ideeën bij, maar geeft u ons even de tijd om dat
onderzoek goed te lezen, goed te appreciëren, en met een doorwrochte
reactie naar de Kamer terug te komen.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Is er al eerder discussie over geweest in internationaal verband, om
niet alleen te kijken naar een minimumtarief voor de winstbelasting,
maar ook op het terrein van vermogen richting deze miljardairs, in uw
bijzijn, ergens in Europa, binnen de OECD, of is daar nog helemaal nooit
over gesproken?
Staatssecretaris Van Rij:
Wij zullen dat in de reactie opnemen. Ik geloof dat er in de OECD voor
het eerst in 2008-2009 aandacht voor dit onderwerp was. Daarbij ging het
inderdaad om de belastingheffing voor ultra high net worth individuals.
Dat had vooral te maken met de samenwerking van belastingdiensten. Zijn
er wetgevende initiatieven geweest vanuit de OECD tot nu toe? Nee, en
zeker niet vergelijkbaar met Pillar 2 en Pillar 1 in de EU. In Brussel
is er aandacht voor gevraagd vanuit Nederland. Wij merken dat dit
onderwerp tot nu toe heel erg eng nationaal wordt bekeken.
Je ziet ook enorme verschillen. We hebben hierover vorige week nog een
brief gestuurd, naar aanleiding van vragen uit de Kamer. Je ziet dat er
een enorme diversiteit is qua belastingheffing. Bij vermogen of
inkomsten uit vermogen gaat het om vermogensbelasting, erf- en
schenkbelasting en overdrachtsbelasting. Daarbij zie je een enorme
verscheidenheid. Er zijn landen die alleen een vorm van
vermogensbelasting hebben, maar dat zijn landen als Liechtenstein of de
Verenigde Arabische Emiraten. Sinds Piketty is dit meer in
politiek-economische zin wel degelijk een onderwerp van discussie. In de
Verenigde Staten zie je het ook in het politieke discours terugkomen,
maar daarover wordt zeer verschillend gedacht.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Wanneer kunnen wij een reactie met eventuele beleidsvoorstellen hierover
verwachten? Ik snap dat het niet vandaag is en ook niet voor de
verkiezingen of zo, maar ik zou het wel fijn vinden als er ergens rond
de formatie, dus begin januari, een eerste appreciatie van de regering
ligt van waarom bij ons het belastingpercentage lager is dan in
Frankrijk en de VS dat miljonairs en mensen die in die regio zitten
betalen en welke opties er zijn om daar iets aan te doen.
Staatssecretaris Van Rij:
Zoals ik al zei, hebben we het ibo Vermogensverdeling. En dat is echt de
Nederlandse situatie. Daarbij is er een vermogen van 1.700 miljard bij
de pensioenfondsen. 1.000 miljard betreft de eigen woning. Dan hebben we
natuurlijk nog box 2, waarbij het gaat om 450 miljard, en box 3 500
miljard. Vervolgens heeft het ibo dat geanalyseerd. We hebben er ook met
de vaste Kamercommissie voor Financiën over gediscussieerd vorig jaar.
Het ging dan meer in het bijzonder om de vraag of je pensioenvermogen
wel of niet kon meetellen. Zoals gezegd, aan een aantal aanbevelingen,
hoewel dus niet het totale pakket, hebben we meteen opvolging gegeven.
Vorig jaar hebben we voorstellen gedaan, door de Kamer overgenomen, om
vermogen met 5 miljard zwaarder te belasten en om inkomsten op arbeid te
verlichten. Dus ja, ik denk dat in de bouwstenennotitie zeker een aantal
fiches zullen zitten. Als het om de internationale aanpak gaat, zullen
wij met een reactie op het rapport komen. Maar het zal een lange weg
zijn. Ik zeg niet dat het onmogelijk is maar het zal een lange weg zijn,
om te beginnen met de EU, om er overeenstemming over te krijgen, maar
dat ontslaat ons niet van de plicht om in Nederland aan de hand van het
ibo Vermogensverdeling, dat natuurlijk ook geactualiseerd wordt, te
kijken wat we wel en niet in Nederland kunnen doen, wat natuurlijk ook
van het politieke draagvlak afhangt.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
In die top gaat het specifiek over: "The key reason why billionaires
tend to have low effective tax rates is that in many though not all
countries they can use personal wealth holding companies to avoid income
taxes." Dus die zijn ook aan het kijken welke speciale constructies je
kunt opzetten binnen je eigen land en buiten je eigen land. Nu heb ik
niet het hele ibo strak in mijn hoofd zitten maar dit gaat dus niet over
pensioenen, niet over box 3 of over box 2. Dit gaat over dat hele kleine
stukje aan de top van de piramide, waar het ibo niet helemaal voor
bedoeld was, zo zeg ik er maar meteen bij, en om daar dus even de
spotlight op te zetten. Er is zelfs een speciale afdeling voor bij de
Belastingdienst, namelijk voor zeer vermogende personen. Het gaat dus om
de vraag wat er op dat punt mogelijk is en of er dingen in zitten die
onwenselijk zijn. Het lijkt mij namelijk onwenselijk dat zij het
allerlaagste gemiddelde belastingpercentage van iedereen betalen. Kunnen
we daar iets over horen?
Staatssecretaris Van Rij:
In die zin is het ibo wel belangrijk, want ook daarin is aangetoond dat
1% van de belastingplichtigen 30% van het vermogen heeft. Daar hebben we
natuurlijk ook over gediscussieerd. We hebben het eerder vandaag gehad
over de BOR. Laten we heel eerlijk zijn, het is ook niet voor niets dat
in het ibo-rapport staat: doe daar iets aan. Ik heb het dan over normale
situaties waar het gaat om privaat vermogen, dus over mensen die in
Nederland belastingplichtig zijn en die vermogen in Nederland of in het
buitenland hebben maar gewoon wel belastingaangifte doen. Dat zit toch
grotendeels in box 2, waarbij je dan altijd weer het onderscheid moet
maken tussen ondernemingsvermogen en beleggingsvermogen. Over de
schrijvers van het rapport heb ik begrepen dat ze zich wel hebben
gebaseerd op wat oudere cijfers in Nederland. Dus de wijzigingen die we
vorig jaar hebben ingevoerd, zullen ongetwijfeld nog niet geanalyseerd
zijn. We hebben het hierbij in beginsel echter niet over situaties die
zich ook kunnen voordoen, namelijk puur illegale transacties, dus mensen
die aan belastingontduiking doen, mensen die vermogen hebben gestald in
belastingparadijzen en dat niet aangeven. Daar hebben we de FIOD voor en
daar hebben we de groep Verhuld vermogen voor. Die situaties worden ook
fors aangepakt. Het rapport schijnt wel positief te zijn over alles wat
er de afgelopen tien jaar ook aan informatie is uitgewisseld en wat je
op dat punt meer kunt doen. Er zitten dus eigenlijk twee kanten aan. De
eerste betreft de legale miljardairs, als ik ze zo mag noemen. Die
zitten voornamelijk in box 2 en een deel zal in box 3 zitten. En dan heb
je degenen die de belastingwetgeving ontduiken of ontwijken. Dat laatste
kan je internationaal aanpakken. Nou, daar komen we graag op
terug.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Wanneer?
Staatssecretaris Van Rij:
Ook daar wil ik even in die beroemde brief op terugkomen, want anders ga
ik iets tegen de ambtenaren zeggen en het moet wel grondig en goed
zijn.
De voorzitter:
Bent u aan het einde van al uw antwoorden gekomen?
Staatssecretaris Van Rij:
Ja.
De voorzitter:
Ik kijk even naar links om te zien of iedereen de antwoorden op zijn
vragen heeft herkend. Dat blijkt het geval te zijn. Dat betekent dat dit
wetgevingsoverleg aan een einde aan het komen is. Dat ga ik onder andere
verder helpen met het voorlezen van de toezeggingen om zeker te weten
dat we daar dezelfde verwachtingen van hebben, vooral omdat er morgen
een dikke brief aan schijnt te komen.
De staatssecretaris zegt toe om samen met de minister voor Klimaat en Energie vóór het plenaire debat morgen een brief te sturen waarin een aantal onderwerpen aan de orde komt, onder andere het handelingsperspectief van de glastuinbouwsector met betrekking tot de afschaffing van het verlaagde tarief in de energiebelasting, het alternatief om dit uit te stellen tot 2035, eventueel in combinatie met een CO2-heffing, het effect hiervan op de beoogde CO2-reductie, het verschil van het effect van de voorgestelde maatregelen tussen kleine en grote bedrijven — we hebben het dan over de degressie, die een aantal keren genoemd is — de mogelijkheid voor kleine bedrijven om eventueel connecties tussen corporatieachtige inkoopcombinaties voor de energiebelasting te voeren en het verschil met consumenten, de verschillen tussen de afspraken in het regeerakkoord en de huidige afspraken, met name met betrekking tot het verschil in bedrag, dat in het debat variërend van 30 tot 300 miljoen genoemd werd en de voor- en nadelen van het verlagen van het tarief van de eerste schijf van gas, voor de eerste 1.000 kuub, inclusief de variant voor een forse verlaging van de eerste schijf van gas plus een verlaging van het tarief voor elektriciteit. Het duizelt ons nog niet helemaal, want de brief gaat ook over de ontwikkelingen in onder andere België als het gaat over verduurzaming van de glastuinbouwsector en het eventuele weglekeffect. Ook de niet beantwoorde vragen en de antwoorden daarop ten aanzien van het wetsvoorstel Wet fiscale klimaatmaatregelen industrie en elektriciteit zouden daarin wellicht terug kunnen komen.
De heer van der Lee heeft een amendement op deze toezeggingen.
De heer Van der Lee (GroenLinks):
Het kan zijn dat het aan mijn vermoeidheid ligt, maar het kan ook zijn
dat u nog niet heeft genoemd dat er ook zou worden gekeken naar de
businesscase van geothermie als er een switch wordt gemaakt van gas naar
CO2.
De voorzitter:
Dat heb ik inderdaad niet genoemd, maar de staatssecretaris knikt ter
bevestiging.
Naast deze brief zijn er nog een paar toezeggingen gedaan:
De staatssecretaris zegt toe om te kijken of het mogelijk is om de uurvergoeding voor vrijwilligers, met name die tussen 18 en 21 jaar, te verhogen. Die toezegging komt ook voor het debat van woensdag.
De staatssecretaris heeft toegezegd om in de eerste helft van 2024 te komen met een wetsvoorstel om vapen te gaan belasten. Dat komt dus niet voor het debat van woensdag.
Ja, gaat u nog maar even zitten, meneer Omtzigt.
De staatssecretaris zal de opdracht voor het externe onderzoek dat is gedaan naar het RAM, naar de Kamer sturen. De termijn van het opleveren van dat onderzoek?
Staatssecretaris Van Rij:
Op het moment dat die opdracht dus verstrekt wordt.
De voorzitter:
Heeft u een idee in welke orde van grootte we dan moeten denken?
Staatssecretaris Van Rij:
Dat zou wel nog dit jaar moeten gebeuren; dat is het streven.
De voorzitter:
Dit kalenderjaar. Oké.
De staatssecretaris zegt toe zo snel mogelijk met een schriftelijke reactie te komen op het schorsingstarief voor kampeerauto's. Dat gaat in 2026 in, dus dat hoeft niet per se voor woensdag.
De staatssecretaris zegt toe met een reactie op het EU-rapport over de lage belastingtarieven van miljardairs te komen; zo noem ik het maar even in mijn volkspartijtaal.
Meneer Van Dijck mist nog iets.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Ik mis niks, maar ik zou wel graag willen weten wie er woensdag bij de
plenaire behandeling allemaal bij zitten — voor mijn spreektekst!
De voorzitter:
Nou, ik was nog niet klaar, maar ik ga nu afronden. "Voor mijn
spreektekst", haha! Tot zover de toezeggingen. O nee, meneer Grinwis
heeft er één gemist.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik was even afgeleid, maar heeft u de Wuv-toezegging over de
oorlogsgetroffenen genoemd?
De voorzitter:
Nee, die had ik inderdaad nog niet genoemd. Daar heeft u gelijk in,
meneer Grinwis. Kon dat nog voor woensdag, staatssecretaris, of
niet?
Staatssecretaris Van Rij:
Nee, dat kan niet voor woensdag.
De voorzitter:
Maar wel liefst voor het einde van het jaar, hoorde ik de
staatssecretaris zeggen.
Staatssecretaris Van Rij:
Ja. En ik heb volgens mij ook nog een toezegging gedaan over de
voortzettingstermijn bij de BOR.
De voorzitter:
Zo zie je maar weer dat het toch altijd goed is dat we dit even doen met
elkaar. Punt één om scherp te blijven en punt twee om teleurstellingen
te voorkomen. Dan gaan we op naar de grande finale, zoals ik het al een
paar keer heb genoemd, op woensdag 25 oktober: de plenaire afronding van
deze behandeling van het Belastingplan. De bewindspersonen die dan naar
mijn informatie namens het kabinet in vak K zullen zitten, zijn
staatssecretaris Van Rij en minister Jetten. Dan kunt u dus de politieke
weging van alles wat we de afgelopen twee dagen hebben besproken nog
eens met elkaar delen. U kunt dan ook met elkaar in debat als
Kamer.
Ik verwacht dat ook de Partij voor de Dieren daaraan mee zal doen,
aangezien zij tot op dit moment recordhouder amendementen zijn. Ik
spreek nu even namens mijzelf en ik denk dat we het in een
procedurevergadering een keer als commissie moeten bespreken, maar ik
vind het gek om er twee dagen niet bij te zijn en wel allerlei
wijzigingsvoorstellen te doen. Maar goed, dat is mijn particuliere
mening. Daar kom ik in een procedurevergadering op terug. Reglementair
is het allemaal in orde, dus ze kunnen gewoon meedoen. Meneer Van
Weyenberg heeft nog een aanvulling.
De heer Van Weyenberg (D66):
Zeker, voorzitter. Misschien kunt u het bilateraal doen. Ik zeg dit
overigens met alle liefde voor collega Van Raan. Maar ik zeg dit zeker
ook omdat tijdens deze behandeling de amendementen binnendruppelen. Ik
heb er alle begrip voor dat je een keer niet kunt. De heer Omtzigt kan
zich soms ook niet in tweeën delen, al is hij er overigens heel vaak
wel. Maar de amendementen druppelen tegelijkertijd met dit debat binnen,
dus dan vind ik het echt heel ingewikkeld worden.
De voorzitter:
Bovendien is de Partij voor de Dieren groter dan een eenmansfractie, dus
dat scheelt ook nog. Maar daar is nu genoeg over gezegd. U doet daar
verder maar mee wat u wilt. Ik denk dat ik het inderdaad ook bilateraal
ga doen.
Nog een paar opmerkingen. Er is veel gezegd over amendementen. Ik
vermoed dat we de 50 gaan aantikken. Het zou fijn zijn als u zo snel
mogelijk uw amendementen indient, ook voor de plenaire Griffie, die er
voor donderdag nog een stemmingsset van moet maken. Ik weet dat u dat
probeert, maar ik wilde het toch nog een keer zeggen. Het zou fijn zijn
als het morgenochtend kan, want dan kunnen zowel de staf van onze
commissie als de plenaire Griffie er morgenmiddag een duidelijk
overzicht van maken, zodat u de voorstellen goed kunt wegen.
Uiteindelijk moet u er besluiten over nemen en dat is belangrijk
genoeg.
Ik zie dat meneer Van Dijck daar nog een vraag over heeft.
De heer Tony van Dijck (PVV):
Een vraagje over plenair. Ik heb begrepen dat er één termijn is. De
moties moeten dus in eerste termijn worden ingediend?
De voorzitter:
Ja. Het is wetgeving en u kunt dus zelf aangeven hoeveel minuten u
daarvoor nodig denkt te hebben. U mag uw tijd zelf indelen, meneer Van
Dijck.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Een slotopmerking. U zegt dat de Griffie alles in rij en gelid zet. Het
stemmen over amendementen gebeurt op basis van verstrekkendheid: het
meest verstrekkende amendement komt als eerste in stemming. Bij sommige
amendementen wordt dezelfde dekkingsbron gegeven. We moeten uitkijken
dat daar geen ongelukken mee gebeuren …
De voorzitter:
En precies daarom doe ik nu voor de derde keer deze oproep. U heeft er
helemaal gelijk in. U moet die beslissing nemen; de Tweede Kamer is
daarvoor verantwoordelijk. Dan helpt het als de Tweede Kamer eraan
meewerkt om het inzicht te krijgen met behulp van alle welwillende staf,
die van onze kant probeert om alles goed op orde te brengen.
Ik ging er nog een paar dingen over zeggen. De amendementen worden
tijdens het plenaire debat geapprecieerd. We proberen dat ook weer
schriftelijk te doen, heb ik begrepen. Dan is het handig als ze er ook
zijn, want dan kan de staf van de minister en de staatssecretaris ze
goed beoordelen.
Meneer Omtzigt nog.
De heer Omtzigt (Lid Omtzigt):
Ik vind het meestal wel fijn als we niet op het allerlaatste moment de
appreciatie hebben. Ik zou het fijn vinden als de amendementen die we nu
hebben alvast schriftelijk geapprecieerd worden. De amendementen die
daarna nog ingediend worden, kunnen dan in het plenaire debat worden
beoordeeld. Zo kunnen we ons een beetje voorbereiden op de discussie,
want we hebben maar één termijn van de regering. Ik weet dat ik veel
vraag van de ambtenaren op dit moment, maar het zou ons wel
helpen.
De voorzitter:
Ik geleid dit door. Wij zullen er achter de schermen nog contact over
hebben. Iedereen doet zijn best. Ik denk dat het weer even een goed
moment is om alle mensen te bedanken, want alle zeilen worden weer
bijgezet om ons te helpen om goede besluiten te nemen.
Donderdag zijn de stemmingen over de amendementen, de wetten en alle
moties die u nog gaat indienen. Ik wens u heel veel plezier met elkaar
woensdag. Ik zie donderdag wel wat er uitgekomen is.
Een fijne avond verder.
Sluiting 20.20 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
---|