[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Lijst van vragen en antwoorden over voortgang convenant dierwaardige veehouderij en daarmee verband houdende wet- en regelgeving (Kamerstuk 28286-1297)

Dierenwelzijn

Lijst van vragen en antwoorden

Nummer: 2023D44343, datum: 2023-10-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-28286-1317).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 28286 -1317 Dierenwelzijn.

Onderdeel van zaak 2023Z18383:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1317 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 30 oktober 2023

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 14 juni 2023 over voortgang convenant dierwaardige veehouderij en daarmee verband houdende wet- en regelgeving (Kamerstuk 28 286, nr. 1297).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 25 oktober 2023. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,
Amhaouch

Adjunct-griffier van de commissie,
Lips

1

In hoeverre zijn met het convenant afspraken gemaakt of voorwaarden gesteld aan de doelen en de uitvoering van de wet?

Antwoord

Er zijn op dit moment nog geen definitieve convenantafspraken gemaakt. Uitgangspunt voor het convenanttraject is steeds geweest dat de te maken afspraken mede de basis vormen voor de regelgeving.

2

Laat de discussie met de sectorpartijen niet juist zien dat industriële veeteelt onverenigbaar is met dierwaardigheid?

Antwoord

De sectorpartijen zijn goed bekend met de dagelijkse praktijk van veehouders. Zij voeren continu gesprekken met hun leden en hun achterban levert inbreng vanuit de praktijk aan de totstandkoming van afspraken over de te treffen maatregelen. Die achterban is divers. Er zijn kleine en grote bedrijven met nieuwe of verouderde houderijsystemen. Zij houden hun vee op verschillende soorten plekken in Nederland wat eveneens diversiteit met zich meebrengt en zij kenmerken zich als een intensief, extensief of biologisch bedrijf. Naast de diversiteit in bedrijfsvormen is er ook diversiteit in denkbeelden over dierenwelzijn en diergezondheid bij veehouders. Waar de één staat te trappelen om liefst vandaag nog maatregelen door te voeren, is een ander meer afwachtend. Het is aan de sectorpartijen om rekening te houden met die diversiteit als het gaat om het maken van afspraken. Sectorpartijen zijn daarom voortdurend in gesprek met hun achterban om er daarmee voor te zorgen dat de afspraken niet alleen kunnen worden gemaakt maar ook kunnen worden waargemaakt. In mijn ogen kan de veehouderij verenigbaar zijn met dierwaardigheid. Deze transitie zal echter wel gefaseerd en gecontroleerd plaatsvinden zodat dit in de praktijk op een goede manier kan worden geïmplementeerd.

3

Wat is precies afgesproken over de doelen en definities van dierwaardigheid, als het kabinet voornemens is de wet wederom te wijzigen en die definities later aan te vullen met algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s)?

Antwoord

In de gesprekken aan de convenanttafel wordt uitgegaan van de definitie van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA). Het doel van de eerste fase van het convenant is te komen tot het uitsluitend gebruik van diergericht ontworpen houderijsystemen.

4

Wat gebeurt er als sectorpartijen tot de conclusie komen dat dierwaardigheid onverenigbaar is met een gelijk speelveld in de wereldmarkt?

Antwoord

Ik ga ervanuit dat de vraag uit de markt (nationaal en internationaal) een belangrijke trekkende rol zal spelen bij de ontwikkeling naar dierwaardige veehouderij. Dat er tussen landen verschillen zijn in de vraag naar dierwaardig geproduceerde producten en dat er verschillen zijn in de productie-eisen betekent niet dat sprake is van onverenigbaarheid. Wel moeten investeringen in dierwaardigheid in de markt (in Nederland, in ons omringende landen, in Europa en in de rest van de wereld) kunnen worden terugverdiend. Deze aspecten zijn onderwerp van gesprek aan de convenanttafel. Ten aanzien van de Europese regelgeving trek ik samen met de Vughtgroeplanden op om het niveau van dierenwelzijn in de Europese Unie te verhogen. Wij hebben dat gedaan door gezamenlijk inbreng te leveren voor de herziening van de EU dierenwelzijnsregelgeving. In het antwoord op vraag 78 ga ik in op mijn inzet ten aanzien van de eisen die de Europese Unie stalt aan import van producten uit derde landen.

5

Waarom worden de maatregelen in de AMvB's die de regels voor wat dierwaardig is vastleggen, geënt op het convenant en niet op wat dierwaardig is volgens biologen, diergeneeskundigen en ethici?

Antwoord

De regels in de AMvB over gedragsbehoeften en ingrepen zullen zowel gebaseerd zijn op de huidige beschikbare wetenschappelijk kennis over wat dierwaardig is als op de afspraken die ik met partijen wil maken in het convenanttraject. De zes principes van dierwaardigheid van de RDA vormen het gedeelde vertrekpunt van die afspraken. Met het oog op de AMvB wordt de wetenschappelijke kennis gebruikt om keuzes te onderbouwen welke gedragsbehoeften in de veehouderij niet permanent mogen worden onthouden en welke aanpassingen het in de veehouderij vergt om daaraan te voldoen.

6

Is de inzet naar een wettelijk alternatief voor de kritische depositiewaarde (KDW) niet een te eenzijdige focus en veel te smalle vraag aan de werkgroep? Had de vraag niet moeten zijn: «Zijn er alternatieve manieren om de staat van de natuur, in brede zin, te beoordelen en te borgen?»?

Antwoord

Aanpassing van de vraagstelling is niet nodig, want de focus van de werkgroep is niet eenzijdig. De focus is juist gericht op de staat van de natuur in brede zin (met alle aspecten die daarvoor relevant zijn, niet alleen stikstof), conform het advies van de heer Remkes. De voorgestelde alternatieve vraag suggereert dat de huidige omgevingswaarde in de wet al slaat op het beoordelen en borgen van de staat van de natuur en dat daarvoor alleen een alternatieve manier gevonden moet worden. De omgevingswaarde betreft echter de oppervlakte die stapsgewijs onder de KDW moet worden gebracht. Juist naar het alternatief «staat van de natuur» voor deze omgevingswaarde wordt (binnen de huidige vraagstelling) op dit moment onderzoek gedaan.

7

Doet het feit dat de werkgroep een jaar de tijd heeft om na te denken over een alternatief voor de KDW recht aan de (door de Minister onderschreven) urgentie van de problematiek rondom de vergunningverlening?

Antwoord

De taak van de werkgroep is niet het bieden van een oplossing voor de vergunningverlening, maar het vinden van een alternatief voor de huidige omgevingswaarden in de Wsn. De tijd die daarvoor wordt genomen, is nodig voor een zorgvuldig proces. Dat nog steeds een zeer divers gezelschap aan tafel zit, laat zien dat de deelnemers vertrouwen hebben in dit proces. Het nemen van voldoende tijd was daarvoor cruciaal en zal dat ook de komende maanden zijn.

8

Hoe groot wordt de kans geacht dat de samenstelling van de werkgroep, met organisaties als Mobilisation for the Environment (MOB) en het Wereldnatuurfonds (WNF), leidt tot een serieus alternatief, gelet op het feit dat deze organisaties niets zien in een (haalbaar) alternatief voor de KDW?

Antwoord

Of er een toepasbaar alternatief zal komen, moet blijken uit het grondige onderzoek dat de werkgroep de komende maanden uitvoert. Door de deelnemende partijen wordt erop toegezien dat dat serieus gebeurt. Het is duidelijk dat de opvattingen van de deelnemers zeer uiteenlopen, maar de wil is bij iedereen aanwezig om tot een zo objectief mogelijke inschatting te komen van de toepasbaarheid van het onderzochte alternatief.

9

Hoe groot wordt de kans geacht dat deze samenstelling van de werkgroep daadwerkelijk tot concrete wetsteksten en voorstellen komt?

Antwoord

In fase 1 is een kansrijk alternatief geformuleerd. Dat alternatief wordt nu in fase 2 grondig bekeken. Het zou de werkgroep voor de voeten lopen als de kans op succes nu zou worden ingeschat, terwijl fase 2 nog maar net is begonnen.

10

Hoe is de Minister voornemens om, gelet op het feit dat bij het opstellen van natuurdoelanalyses (NDA’s) door provincies blijkt dat van tal van habitats en doelsoorten de actuele staat van instandhouding niet bekend is met als gevolg dat de natuurkwaliteit (vanwege het voorzorgsbeginsel) als negatief gekwalificeerd moet worden en het feit dat het ontbreken van actuele informatie hiermee een verstrekkende hindernis is voor vergunningverlening, deze informatieachterstand weg te werken?

Antwoord

Het verzamelen van gebiedsinformatie is buitengewoon belangrijk. Het Ministerie van LNV ondersteunt het verbetertraject dat is ingezet voor de natuurmonitoring, waarin een noodzakelijke verdergaande detaillering en actualisering van de gebiedsinformatie veel aandacht heeft gekregen. De uitvoering hiervan ligt in handen van vooral de provincies, naast de Ministeries van I&W en Defensie.

11

Welke diergedragsdeskundigen, dierethici en wetenschappers met vergelijkbare expertise zijn er betrokken bij het convenant dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Voorafgaand aan de start van het convenanttraject is ter ondersteuning van het convenant een onderzoekersgroep ingericht. Deze groep bestaat uit Bas Rodenburg (hoogleraar dierenwelzijn UU, lid RDA), Bas Kemp (hoogleraar adaptatiefysiologie WUR, lid RDA), Arjan Stegeman (hoogleraar gezondheidszorg landbouwhuisdieren UU), Elsbeth Stassen (emeritus hoogleraar dier en samenleving; ethiek), Bram Bos (senior-onderzoeker systeeminnovaties WUR; diergericht ontwerpen) en Imke de Boer (hoogleraar dieren & duurzame voedselsystemen WUR). De groep wordt ondersteund door Marko Ruis (onderzoeker dierenwelzijn WUR) en Fleur Hoorweg (onderzoeker diergezondheid en dierenwelzijn WUR). Verder zijn op verschillende momenten andere wetenschappelijke experts geraadpleegd, bijvoorbeeld aan sectorspecifieke deeltafels (melkvee, kalveren, pluimvee, varkens, geiten, schapen, vleesvee en konijnen). Dit betreft ruim 30 onderzoekers, universitair docenten en professoren van de WUR, de Universiteit Utrecht, de Royal GD, het Louis Bolk Instituut en de Universiteit van Gent.

12

Op welke wijze zijn diergedragsdeskundigen, dierethici en wetenschappers met vergelijkbare expertise betrokken bij het convenant dierwaardige veehouderij?

Antwoord

De eerder genoemde onderzoekersgroep is op verschillende momenten in het traject om advies gevraagd bij de voorbereiding van mogelijke convenantafspraken. Daarnaast zijn praktijkonderzoekers gevraagd mee te denken over concrete sectorspecifieke maatregelen.

13

Op welke momenten zijn diergedragsdeskundigen, dierethici en wetenschappers met vergelijkbare expertise betrokken bij het convenant dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Dit heeft op veel verschillende momenten gedurende het traject plaatsgevonden. Zo is bij de start van het traject gevraagd om mee te denken over een definitie van wat een diergericht ontworpen houderijsysteem is. Later is gevraagd te reflecteren op een toekomstbeeld voor dierwaardige veehouderij per diersoort en de afgelopen maanden is gevraagd te adviseren over de criteria waar een diergericht ontworpen houderijsysteem in ieder geval aan moet voldoen.

14

Op welke manier is en wordt de input van diergedragsdeskundigen, dierethici en wetenschappers met vergelijkbare expertise meegenomen in de afspraken die worden gemaakt in het kader van het convenant dierwaardige veehouderij?

Antwoord

De adviezen van de onderzoekersgroep dienen veelal als basis voor de discussie. De partijen reflecteren op deze adviezen en treden met elkaar in overleg over of, hoe, en onder welke omstandigheden zij die adviezen zouden kunnen vertalen naar de praktijk.

15

Welke sectorpartijen zijn er betrokken bij het convenant dierwaardige veehouderij, aan de hoofd- en zijtafels?

Antwoord

De primaire producenten worden aan de hoofdtafel vertegenwoordigd door LTO, NAJK, DZK, LTO-NOP, Anevei, Nepluvi, COBK, POV, SBK en Caring Farmers. Aan de deeltafels zijn de volgende partijen betrokken: COV, Vion Food Group, NZO, Nevedi, De Heus, Vee & Logistiek, Bionext, Zonvarken, ZuivelNL, Natuurweide/Biohuis, NMV, Vereniging van Kalverhouders, NVPM, NSFO, Meat Concepts, NGZO, Platform Melkgeitenhouderij.

16

Is er nadat u de Quickscan informatieset Convenant Dierwaardige Veehouderij van de Universiteit aan de Kamer stuurde in november 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1265) nog een aanvulling verschenen over de behoeftes van vleeskuikens, schapen en eenden en zo ja, waarom is deze niet naar de Kamer gestuurd?

Antwoord

Ja, de aanvulling van deze Quickscan is in december 2022 verschenen. Voor de volledigheid treft u deze bijgevoegd (bijlage 1) aan.

17

Heeft u zicht op dierenwelzijnswetgeving die boeren die koploper zijn op gebied van dierwaardigheid ervaren als belemmerend om hun bedrijfsvoering en management zo dierwaardig mogelijk uit te voeren en kunt u daar een opsomming van geven?

Antwoord

Ik heb Caring Farmers gevraagd om inzichtelijk te maken welke voorbeelden zij in de achterban horen over dierenwelzijnsregelgeving die belemmerend werkt voor koploperbedrijven.

18

Heeft u zicht op milieuwetgeving die boeren die koploper zijn op gebied van dierwaardigheid ervaren als belemmerend om hun bedrijfsvoering en management zo dierwaardig mogelijk uit te voeren en kunt u daar een opsomming van geven?

Antwoord

De milieuwetgeving kent regels ter bescherming van de leefomgeving, zoals beperken van emissies uit stallen van ammoniak, geur, fijnstof naar de lucht, en het voorkomen van verontreiniging van water en bodem. Met deze regels dient rekening gehouden te worden bij de ontwikkeling van dierwaardige veehouderij om een toename van verontreiniging van lucht, water en bodem te voorkomen. Dit geldt zowel voor koplopers als voor andere bedrijven. Voor een belangrijk deel zijn deze regels een implementatie van Europese verplichtingen. Het is mij bekend dat sommige maatregelen (zoals bijvoorbeeld de maatregel «meer ruimte per dier») die nodig zijn voor het verhogen van dierenwelzijn kunnen botsen met andere te bereiken doelen, waaronder emissiereductie. Zo vermindert uitloop in de buitenlucht de mogelijkheden om door techniek en innovatie emissiereductie te behalen. U ziet dit dilemma onder andere terug in mijn beleidsreactie op de rapporten over het Beter Leven Keurmerk 1 ster vleeskuikens (Kamerstukken 28 973 en 28 286, nr. 252). Een integraal duurzame oplossing kan soms ook een teruggang in het aantal gehouden dieren betekenen; hetgeen daarmee consequenties heeft voor de meerprijs die in de markt moet kunnen worden verdiend.

19

Heeft u zicht op de wetgeving rondom dierziekten en zoönosen die boeren die koploper zijn op gebied van dierwaardigheid ervaren als belemmerend om hun bedrijfsvoering en management zo dierwaardig mogelijk uit te voeren en kunt u daar een opsomming van geven?

Antwoord

De Europese diergezondheidsverordening stelt eisen aan bewaking, preventie en bestrijding van specifieke (met naam genoemde) infectieuze dierziekten. Het betreft ernstige dierziekten die een groot gevaar vormen voor de diergezondheid, het dierenwelzijn of de volksgezondheid en waarbij centrale regie nodig is om introductie en verspreiding te voorkomen. Het betreft dierziekten die gewoonlijk niet in de Unie voorkomen, die in Europa voorkomen maar kunnen worden uitgeroeid of dierziekten waarvoor maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat zij zich verspreiden. De Nederlandse regelgeving is op enkele punten strenger dan de Europese regelgeving, vanwege de grotere kans op verspreiding van dierziekten door de hoge bedrijfs- en dierdichtheid in Nederland.

Koplopers hebben te maken met dezelfde regelgeving als niet-koplopers en beiden zullen deze regelgeving, of onderdelen daarvan, mogelijk als belemmerend ervaren. Ik heb geen concreet zicht en kan u geen opsomming geven. De Europese en aanvullende Nederlandse Regelgeving rondom bewaken, preventie en bestrijding van dierziekten en zoönosen is gebaseerd op epidemiologische kennis. Regelgeving kan op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten worden aangepast.

20

Welke klachten van boeren die koploper zijn op gebied van dierwaardigheid zijn er de afgelopen vijf jaar binnengekomen bij RVO (Rijksdienst voor ondernemend Nederland) over de uitvoering van belemmerend beleid of wetgeving?

Antwoord

Navraag bij de RVO leerde dat er geen specifiek overzicht wordt bijgehouden van dit type specifieke klachten van deze specifieke doelgroep.

21

Welke klachten van boeren die koploper zijn op gebied van dierwaardigheid zijn er de afgelopen vijf jaar binnengekomen bij de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) over de uitvoering van belemmerend beleid of wetgeving?

Antwoord

De NVWA houdt geen overzicht bij van dergelijke specifieke type klachten van deze doelgroep. Bij navraag binnen de NVWA komt een aantal voorbeelden naar voren die zijn gedeeld tijdens inspecties en in gesprekken met veehouders. Voorbeelden die de NVWA daarbij heeft genoemd zijn onder andere het niet-verlenen van een vergunning door de gemeente voor het treffen van zonwerende maatregelen in weilanden, het afzien van verduurzamingsmaatregelen zoals bouw van een nieuwe stal of renovatie van een bestaande stal met meer ruimte voor dieren, omdat niet voldaan kan worden aan de voorwaarden van de Regeling ammoniak en veehouderij (RAV) en risico’s die men voorziet ten aanzien van Natuurbeschermingsvergunning. Een ander dilemma dat ter sprake is gekomen ziet op melkvee weiden versus in de zomer in de stal eiwitrijk vers gras voeren (zomerstalvoeren). Enerzijds wordt weidegang nagestreefd en gestimuleerd ten behoeve van dierenwelzijn en diergezondheid. Anderzijds wordt aangedrongen op het beperken van stikstofverliezen en efficiëntere eiwitbenutting via het rantsoen van de dieren.

22

Kunt u aangeven welke agrarische universiteiten in hun curriculum aandacht schenken aan dierwaardigheid binnen de studie en op welke wijze?

Antwoord

Diergezondheid en dierenwelzijn zijn belangrijke onderwerpen in de opleidingen gericht op dier- en veehouderij, dierverzorging en -management, (para)veterinaire opleidingen, dierwetenschappen, opleidingen specifiek voor de hippische sector waaronder hoefsmeden en opleidingen op het vlak van recreatie- en gezelschapsdieren. Deze opleidingen worden voornamelijk aangeboden door de groene mbo- en hbo-instellingen, Wageningen Universiteit en Universiteit Utrecht. De onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor het verwerken van de nieuwste inzichten op het vlak van dierwaardigheid in de curricula en voor de professionalisering van docenten. Om het onderwijs te vernieuwen, werken ze samen in Groenpact, doen ze praktijkgericht onderzoek en hebben ze onder meer overleg met de sector. In het verlengde van de motie van het lid Tjeerd de Groot (Kamerstuk 28 286, nr. 1274) die oproept agrarische opleidingen te betrekken bij het convenant dierwaardige veehouderij, ben ik in gesprek met het onderwijs over hoe, in aansluiting op de ontwikkeling dat er in het beroepsonderwijs meer aandacht is voor de integraliteit van de vraagstukken op het vlak van dierenwelzijn (voeding, huisvesting, gezondheid en gedrag), dierwaardigheid met positief welzijn als uitgangspunt in het curriculum zal worden opgenomen.

Universiteiten doen onderzoek om de behoeften van dieren, en de implicaties daarvan voor houderijsystemen, in beeld te brengen, de principes van dierwaardige veehouderij te concretiseren en de dialoog daarover te stimuleren. De doorwerking van de wetenschappelijke inzichten op het vlak van dierwaardigheid in het onderwijs vraagt nog extra aandacht. Ook de hogescholen (CoE Groen) werken aan een nieuw langjarig onderzoeksprogramma rond dierwaardigheid in samenwerking met het mbo (practoren) en de universiteiten. Lectoren en practoren helpen mee de vertaalslag te maken van onderzoek naar de vernieuwing van de curricula. De samenwerking binnen Groenpact, tussen WUR, de groene hbo en mbo instellingen helpt bij die doorwerking. Daarnaast is er ook op Groen Kennisnet (o.a. Dierenwelzijnsweb) en www.lerenoverveehouderij.nl informatie beschikbaar en zijn initiatieven zoals de landelijke onderwijsdag voor (hbo en mbo docenten) veehouderij van belang.

23

Kunt u aangeven welke agrarische hoge scholen in hun curriculum aandacht schenken aan dierwaardigheid binnen de studie en op welke wijze?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord bij vraag 22.

24

Kunt u aangeven welke agrarische MBO’s in hun curriculum aandacht schenken aan dierwaardigheid binnen de studie en op welke wijze?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord bij vraag 22.

25

Kunt u aangeven welke veterinaire opleidingen in hun curriculum aandacht schenken aan dierwaardigheid binnen de studie en op welke wijze?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord bij vraag 22.

26

Kunt u aangeven welke veterinaire opleidingen in hun curriculum aandacht schenken aan het verminderen van lichamelijke ingrepen binnen de studie en op welke wijze?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord bij vraag 22.

27

Op welke wijze is de fokkerij betrokken bij de transitie naar een dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Er is voor gekozen om in de tweede fase van het convenant te komen tot afspraken over het stoppen met het fokken en houden van dieren met schadelijke kenmerken. Omdat de tweede fase nog niet is gestart, is de fokkerij op dit moment nog niet betrokken bij de transitie naar dierwaardige veehouderij.

28

Welke plannen en afspraken zijn er met de fokkerijsector gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Er is voor gekozen om in de tweede fase van het convenant te komen tot afspraken over het stoppen met het fokken en houden van dieren met schadelijke kenmerken. Omdat de tweede fase nog niet is gestart, is de fokkerij op dit moment nog niet betrokken bij de transitie naar dierwaardige veehouderij en is er derhalve nog geen sprake van plannen of afspraken.

29

Welke plannen en afspraken zijn er met de agrarische opleidingen gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

De agrarische opleidingen zijn geen deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant en derhalve zijn er geen plannen en afspraken met de agrarische opleidingen gemaakt over dierwaardige veehouderij. Ter uitvoering van de motie van Kamerlid Tjeerd de Groot1 ga ik in gesprek met de agrarische opleidingen over de verspreiding van kennis over dierwaardige veehouderij. De eerste contacten daartoe zijn gelegd.

30

Welke plannen en afspraken zijn er met de banken gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Conform het advies van Chris Kalden is een beperkt aantal partijen uitgenodigd aan de hoofdtafel van het convenant. Banken zijn geen deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant en er zijn derhalve geen plannen en afspraken met banken gemaakt over dierwaardige veehouderij. Banken hebben wel deelgenomen aan deeltafelsessies.

31

Welke plannen en afspraken zijn er met de veevoerfabrikanten gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Conform het advies van Chris Kalden is een beperkt aantal partijen uitgenodigd aan de hoofdtafel van het convenant. De veevoerfabrikanten zijn geen deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant en derhalve zijn er geen plannen en afspraken met veevoerfabrikanten gemaakt over dierwaardige veehouderij.

32

Welke plannen en afspraken zijn er met bedrijfsadviseurs gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Conform het advies van Chris Kalden2 is een beperkt aantal partijen uitgenodigd aan de hoofdtafel van het convenant. Bedrijfsadviseurs zijn geen deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant en derhalve zijn er geen plannen en afspraken met bedrijfsadviseurs gemaakt over dierwaardige veehouderij.

33

Welke plannen en afspraken zijn er met de veterinaire koepelorganisaties gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Conform het advies van Chris Kalden is een beperkt aantal partijen uitgenodigd aan de hoofdtafel van het convenant. Veterinaire koepelorganisaties zijn geen deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant en derhalve zijn er geen plannen en afspraken met veterinaire koepelorganisaties gemaakt over dierwaardige veehouderij. Veterinaire koepelorganisaties hebben wel deelgenomen aan deeltafelsessies.

34

Welke plannen en afspraken zijn er met decentrale overheden gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Conform het advies van Chris Kalden is een beperkt aantal partijen uitgenodigd aan de hoofdtafel van het convenant. Decentrale overheden zijn geen deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant dierwaardige veehouderij en derhalve zijn er geen plannen en afspraken met decentrale overheden gemaakt over dierwaardige veehouderij.

35

Welke plannen en afspraken zijn er met financiële instellingen gemaakt over dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Conform het advies van Chris Kalden is een beperkt aantal partijen uitgenodigd aan de hoofdtafel van het convenant. Financiële instellingen zijn geen deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant en derhalve zijn er geen plannen en afspraken met financiële instellingen gemaakt over dierwaardige veehouderij.

36

Kunt u een opsomming geven van alle pilots, projecten en programma’s sinds 2002 die gaan over het natuurlijk gedrag van dieren?

Antwoord

Er is veel bekend over het natuurlijk gedrag bij dieren. Hierover zijn tal van onderzoeken, projecten en pilots te vinden. Zonder uitputtend te kunnen zijn verwijs ik voor een overzicht naar de Quickscan van Censas (bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 1265). De Quickscan is gebaseerd op bestaand onderzoek, waarvan de verwijzingen vermeld staan in de Quickscan. Bij deze brief voeg ik een actuele versie van deze Quickscan als bijlage (bijlage 1) bij.

De volgende onderzoeken zijn in dit kader eveneens relevant:

1. Met de «RIO» trajecten (Reflexief Interactief Ontwerpen in de veehouderij, 2000–2015) werden op een interactieve manier nieuwe productiesystemen ontwikkeld en werden sprongsgewijze veranderingen in gang gezet richting duurzaamheid, inclusief dierenwelzijn/ natuurlijk gedrag van dieren. Dergelijke trajecten hebben gelopen voor melkvee (Kracht voor Koeien -> Kwatrijn), varkens (varkens in comfort class), konijnen, geiten en pluimvee. In deze sector liep het project Pluimvee met Smaak voor vleeskuikenstallen (later concept Windstreek) en voor leghennenstallen het project Well-Fair Eggs, met later het concept Rondeel. Uit de RIO trajecten zijn diverse innovatieve stalconcepten voortgekomen zoals de Kwatrijnstal, Varkens in comfortclass, Winstreek en Rondeel.

2. Het project «Gezondheid voor mens en dier door systeemverandering in de pluimveehouderij (2016–2023)» streeft naar integrale verduurzaming van deze sector, inclusief de verbetering van welzijn van leghennen.

3. Het lopende project Herontwerp melkgeitenhouderij heeft tot doel duurzamere houderijsystemen voor melkgeiten te ontwerpen die een lagere uitstoot van broeikasgassen en fijnstof combineren met de verbetering van dierenwelzijn en diergezondheid.

4. Het EU Freewalk project (2017–2020, met Nederlandse deelname Wageningen Research) betrof vrijloopstallen voor rundvee met verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en mestkwaliteit en een goede maatschappelijke waardering.

5. Het EU project TURKEYWELFARE (2014–2017, met Nederlandse deelname WR) betrof het beperken van voetzoollaesies bij kalkoenen en de gevolgen ervan voor o.a. welzijn en gezondheid.

6. De Welfare Quality projecten zijn in de jaren 2000 uitgevoerd voor o.a. kalveren, vleeskuikens, leghennen en varkens; doel was om deze methode tbv het meten van het welzijn van productiedieren te verbeteren.

7. Projecten irt de groepshuisvesting van konijnen, zoals de PPS Innovatieprogramma gezondheid en welzijn parkgehuisveste konijnen (vanaf 2016).

8. Het project Verkenning Kalf bij de Koe (vanaf 2017) was een sectorbrede inventarisatie van kennis en ervaring rond het houden van kalveren bij de koe.

9. Diverse projecten lopen of hebben gelopen over de weidegang, zoals de PPS’en GrazeGuide en Amazing grazing. Het project Ondersteuning activiteiten Weidegang loopt sinds 2016 en heeft tot doel om weidegang verder te verankeren, door de melkveehouder oplossingen te bieden om weidegang, eenvoudig en goed in zijn bedrijfsvoering in te passen.

37

Kunt u een opsomming geven van alle pilots, projecten en programma’s sinds 2002 die gaan over ingrepen bij dieren? Wat heeft de overheid hier aan bijgedragen?

Antwoord

In de zienswijze Grip op Ingrepen (2013) presenteerde de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) een afwegingskader voor ingrepen bij dieren. De Raad heeft een model ontwikkeld waarmee op consistente en transparante wijze de afweging kan worden gemaakt om een ingreep wel of niet toe te laten.

Ik geef u hieronder een opsomming van de meest in het oog springende programma’s en projecten op het gebied van ingrepen. Ik teken daarbij aan het geen volledig overzicht betreft. Een overzicht van pilots, projecten en programma’s over staartbijten bij varkens is opgenomen onder het kopje publicaties op de website van de WUR: https://www.wur.nl/nl/show/staartbijten-voorkomen-bij-varkens.htm#:~:text=Wat%20zijn%20de%20gevolgen%20van,zelfs%20kannibalisme%20als%20gevolg%20hebben. In dit overzicht is niet opgenomen het publiek-private samenwerking onderzoeksprogramma vitale varkenshouderij dat loopt tot eind 2024. In dit programma wordt ook aandacht besteed aan het verminderen van het risico van staartbijten. Zie: https://www.wur.nl/nl/onderzoek-resultaten/onderzoeksprojecten-lnv/soorten-onderzoek/kennisonline/vitale-varkenshouderij.htm

Het «boars on the way» onderzoeksprogramma heeft er onder andere aan bijgedragen dat de Nederlandse markt vlees van niet gecastreerde vleesvarkens accepteert. Dit heeft erin geresulteerd dat het merendeel van de beerbiggen in Nederland niet meer worden gecastreerd. Zie: https://edepot.wur.nl/293639. Het Ministerie van LNV heeft een groot deel van deze projecten en programma’s (mede)gefinancierd.

Ten aanzien van de ingrepen bij pluimvee is uw Kamer meermaals geïnformeerd over onderzoeken die in Nederland in opdracht van de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee worden uitgevoerd en op basis waarvan de Stuurgroep mij adviseert. Op basis van deze onderzoeken worden ingrepen bij pluimvee op verantwoorde wijze uitgefaseerd. Hiervoor verwijs ik uw Kamer naar eerder met uw Kamer gedeelde informatie zoals (bijlagen bij Kamerstuk 28 286, nrs. 983, 1284 en 1296)

Enkele projecten zijn uitgevoerd mbt het couperen van schapenstaarten:

– Project en rapport (2006) over couperen van staarten bij sommige schapenrassen: «Het is in de Nederlandse situatie mogelijk om met goed management verantwoord schapen te houden zonder het couperen van staarten».

– Project «Verwantschap en mogelijkheden fokprogramma van Engelse schapenrassen in relatie tot couperen van staarten» in 2007.

De overheid heeft deze onderzoeksprojecten (deels) gefinancierd.

38

Kunt u een opsomming geven van alle wetenschappelijke onderzoeken sinds 2002 die gaan over ingrepen bij dieren?

Antwoord

Voor een opsomming van alle wetenschappelijke artikelen over onderzoeken over ingrepen bij dieren verwijs ik u naar een wetenschappelijke database. Bijvoorbeeld de database www.sciencedirect.com; deze bevat duizenden artikelen over dit onderwerp.

39

Door welke transitiewetenschappers laat het Ministerie van LNV zich adviseren over de transitie naar een dierwaardige veehouderij?

Antwoord

Er is geen advies aan transitiewetenschappers gevraagd. Ter voorbereiding op het convenant is in het voorjaar 2022 een verkennende ronde langs een diverse groep aan belanghebbenden uitgevoerd door Chris Kalden. Hij heeft schriftelijk advies uitgebracht over hoe het opzetten van het convenant kan worden aangepakt, en welke stakeholders daarbij kunnen worden betrokken. Dit advies is u eerder aangeboden als bijlage bij Kamerbrief3 en vormt een belangrijke basis voor de opzet van het convenanttraject.

40

Kunt u een opsomming geven van de wetenschappelijke indicatoren van de zes leidende principes zoals vastgesteld door de Raad voor dierenaangelegenheden (RDA)?

Antwoord

De zes leidende principes van de RDA zijn niet uitgewerkt in wetenschappelijke indicatoren. Er zijn wel verschillende systemen en protocollen die dierenwelzijn meetbaar maken (bijv. het Welfare Quality-protocol, of meetsystemen in de kwaliteitssystemen van sectoren). Het ligt in de rede dat bij de uitvoering van de convenantafspraken een systeem wordt ontwikkeld dat de wetenschappelijke indicatoren bevat van de zes leidende principes van de RDA.

41

Wanneer kan de Kamer de toegezegde reactie verwachten op het rapport «A life worth living»?

Antwoord

Ik heb u tijdens het Commissiedebat dieren in de veehouderij van 15 juni 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1302) mijn reactie gegeven op het rapport van de Dierencoalitie. De Dierencoalitie heeft een mooi rapport uitgebracht. Daarin laten ze bepaalde koploperbedrijven aan het woord over de wijze waarop zij dieren houden. Dat zijn inspirerende voorbeelden. Ambtenaren van het ministerie hebben een bezoek gebracht aan koploperbedrijven om in gesprek te gaan over de concrete hobbels die men in de praktijk tegenkomt en mogelijke oplossingsrichtingen worden met de koplopers verkend. Ook in het kader van het convenanttraject wordt specifiek aandacht besteed aan koploperbedrijven.

42

Wat is het gemiddelde aantal geboren biggen per zeug in 2023?

Antwoord

In 2022 waren er gemiddeld 36,9 levend geboren biggen per zeug per jaar. De cijfers over het jaar 2023 zijn nog niet beschikbaar.

43

Wat was het gemiddelde aantal geboren biggen per zeug in 2002?

Antwoord

In 2002 waren er gemiddeld 26,6 biggen levend geboren per zeug per jaar.

44

Welke doelen heeft de varkensfokkerij gesteld op het aantal biggen dat per zeug geboren wordt en het aantal tepels per zeug?

Antwoord

Ik ben niet bekend met specifieke fokkerijdoelstellingen van de verschillende (internationaal opererende) varkensfokkerijbedrijven die in Nederland actief zijn. Deze fokkerijdoelstellingen worden vanuit concurrentieoverwegingen in het algemeen niet naar buiten gecommuniceerd. De grote fokkerijorganisaties die in Nederland actief zijn hebben een «code of good practice» voor verantwoorde fokkerij van de Europese brancheorganisatie van fokkerijorganisaties (EFFAB) ondertekend. In deze code (Adoption – Code-EFABAR (responsiblebreeding.eu)) wordt onder andere het belang van een fokkerijstrategie onderkend waarbij maatschappelijke waarden, zoals publieke gezondheid, milieu, dierenwelzijn en diergezondheid worden geïncorporeerd. In de code voor varkens wordt voor wat betreft welzijn onder andere aandacht besteed aan de levensduur van zeugen, de overleving van biggen en het aantal tepels per zeug.

45

Op hoeveel varkensbedrijven worden de staarten van biggen niet afgebrand of afgeknipt en hoeveel varkens worden hier in totaal gehouden?

Antwoord

Met uitzondering van varkens op biologische varkensbedrijven en varkens op bedrijven met het Beter Leven Keurmerk 2 of 3 sterren worden op vrijwel alle overige bedrijven de staarten van varkens gecoupeerd. Er is voor zover mij bekend één varkensbedrijf met het Beter Leven Keurmerk 2 sterren, en de meeste bedrijven met het Beter Leven Keurmerk 3 sterren zijn biologische varkensbedrijven. In 2022 waren er 211 biologische varkensbedrijven waar in totaal 116.051 varkens werden gehouden.

46

Welke varkensrassen worden als robuust gedefinieerd en wat zijn hiervan de indicatoren?

Antwoord

Voor zover mij bekend is er geen eenduidige definitie van robuustheid bij rassen. In zijn algemeenheid hangt de invulling daarvan ook af van het doel dat uiteenlopend kan zijn. Veelal worden de volgende eigenschappen als voorbeeld van de mate van robuustheid aangegeven: een goede weerstand tegen ziektes, ontbreken agressief gedrag en geen fysieke beperkingen ondervinden van de bouw in combinatie met goede productie-eigenschappen. Omdat al deze eigenschappen veelal niet in één ras vertegenwoordigd zijn, maken fokkerijorganisaties gebruik van diverse rassen en foklijnen. Daarnaast is de benutting van de eigenschappen afhankelijk van de omgeving (huisvesting en management) waarin de dieren gehouden worden.

47

Kunt u een opsomming geven van de pilots, projecten en programma’s die er in de afgelopen twee kabinetstermijnen zijn geweest over reststromen in de veehouderij en over welke reststromen bij welke sectoren deze gingen?

Antwoord

Het Ministerie van LNV heeft in de Kennis en Innovatie Agenda Landbouw, Water en Voedsel vele lopende en afgeronde onderzoeksprojecten met betrekking tot het gebruik van reststromen in de veehouderij. In totaal zijn 34 projecten geïdentificeerd die de afgelopen twee kabinetsperiodes afgerond of nog lopend zijn op het gebied van reststromen in de veehouderij. Het overzicht daarvan vindt u in de bijlage «Overzicht projecten reststromen veehouderij» (bijlage 2). Reststromen is overigens een breed begrip en deze stromen verschillen in samenstelling, oorsprong, toepassingsmogelijkheden, maar ook naamgeving. Zodoende kan niet met voldoende zekerheid worden uitgegaan van de compleetheid van deze lijst.

48

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om varkens onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Op basis van regelgeving kan een houder van dieren deze in principe onbeperkt buiten houden. Wel dient de omgeving te voldoen aan algemene welzijnseisen uit het Besluit houders van dieren. Zo dient de omgeving geschikt te zijn en dient er bijvoorbeeld bescherming te worden geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren. Dit brengt met zich mee dat er per specifieke diersoort (en zelfs per leeftijdscategorie) verschillen kunnen zijn in de eisen aan die omgeving. Zo is een jong dier bijvoorbeeld gevoeliger voor koude dan een volwassen dier.

Bij dierziekteuitbraken kan een afscherm- en/of ophokplicht worden ingesteld, in heel Nederland of in regio’s waar het risiconiveau instelling van die plicht rechtvaardigt, zoals recent bij vogelgriep.

De Meststoffenregelgeving kent voor verschillende diercategorieën maximale hoeveelheden voor het gebruik van dierlijke mest, stikstof en fosfaat op landbouwgrond (de gebruiksnormen). Veehouders moeten verantwoorden dat zij binnen de gebruiksnormen blijven en de mest verantwoord hebben afgezet. Een gevolg hiervan kan zijn dat houders de dieren meer binnenhouden, zodat zij de in de mest aanwezige mineralen verantwoord kunnen afvoeren.

Ten aanzien van het wettelijke kader milieu is onderscheid nodig in de ruimte die de regelgeving voor emissies naar de lucht stelt en die naar bodem en water. Binnen het wettelijk kader milieu zijn er voor emissies naar de lucht alleen regels voor emissies uit stallen. Van de in de vragen 48 tot en met 58 genoemde veesectoren brengt het vee een deel van zijn tijd door in een stal. Voor veesectoren die nu al naar buiten kunnen, zoals melkkoeien, biologische varkens en kippen en scharrelvarkens zijn er geen of aangepaste regels voor de emissie-eisen uit stallen. Wanneer uitloop de norm zal worden, zullen per veesector aangepaste regels moeten worden gesteld. Er is dan een toename in de emissies naar de lucht van ammoniak, fijnstof en geur per dier te verwachten. In het antwoord op vraag 18 ga ik in op het dilemma dat kan ontstaan.

49

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een melkveehouder om koeien onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

50

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten, en dierenwelzijn) aan een veehouder om koeien, en stieren die worden gehouden voor de productie van vlees onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

51

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om kalfjes onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

52

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om geiten onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

53

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om vleeskuikens onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

54

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om leghennen onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

55

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om ouderdieren van pluimvee onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

56

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om eenden onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

57

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om kalkoenen onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

58

Welke ruimte biedt het wettelijk kader (milieu, dierziekten en dierenwelzijn) aan een veehouder om zijn of haar konijnen onbeperkt buiten te laten?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 48.

59

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest voor het buiten houden van varkens?

Antwoord

Ik beschik niet over een volledig overzicht maar mij zijn de volgende onderzoeken bekend:

Ruis, M.

Pinxterhuis, I.

Vrolijk, M.

2010

Update welzijnsprestaties biologische

veehouderij

Rapport WUR
Smolders, G., 2008 Biologische varkenshouders geven visie op gezondheid en welzijn Biokennis bericht april 2008, no. 4, Varkensvlees.
Vermeer, H.M., F.H.M. Borgsteede, H. Altena 2007 The use of outdoor runs with rooting areas and drinkers by organic pigs. In: Joint Organic Congress, Odense, Denmark, 30–31 May, 2006. – Denmark: Organic E-prints, Number 7467, 2007
Vermeer, H., E. van Weeghel, O. van Eijk, P. Galama, 2009 Ontwerpen voor biologische varkens: natuurzuiver – dierenwelzijn – kringlopen. Brochure Biokennis
2010 Bouwen voor biologisch: kan het goedkoper en duurzamer? Biokennis bericht, september 2010, nr 13
Vermeer, H. Ontwerpen voor biologische varkens Biokennis bericht
Vermeer, H.M. Bosma, B., Houwers, W. Mul, M. 2009 Onderscheidende huisvesting biologische varkens

60

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over het beschikbaar stellen van modderbaden voor varkens?

Antwoord

Zonder uitputtend te kunnen zijn treft u hieronder de link aan naar twee onderzoeken aan die sinds 2002 in Nederland zijn gepubliceerd over modderbaden voor varkens.

Biokennis bericht: het ideale modderbad voor varkens (https://edepot.wur.nl/156878)

Zoelen van varkens en implicaties voor dierenwelzijn (https://edepot.wur.nl/148608)

61

Op hoeveel geitenbedrijven in Nederland, inclusief bokkenmesterijen, krijgen de dieren de gelegenheid om te klimmen en klauteren?

Antwoord

Dat is mij niet bekend.

62

Welke geitenrassen worden als robuust gedefinieerd en wat zijn hier de indicatoren van?

Antwoord

Idem aan het antwoord op vraag 46.

63

Welke pluimveerassen worden als robuust gedefinieerd en wat zijn hier de indicatoren van?

Antwoord

Idem aan het antwoord op vraag 46

64

Welke runderrassen worden als robuust gedefinieerd en wat zijn hier de indicatoren van?

Antwoord

Idem aan het antwoord op vraag 46.

65

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over het niet onthoornen van geiten en runderen?

Antwoord

Ik heb mijn best gedaan om een volledig overzicht te geven, maar sluit niet uit dat er meer onderzoeken zijn gedaan. Mij is het volgende bekend over het onthoornen van geiten en runderen:

Smolders, E.A.A.; Wagenaar, J.P. 2009 Gehoornd vee vraagt ruimte en overzicht WUR Artikel
Dixhoorn, I. Van 2010 Familiekudde WUR Artikel
Van der Knaap, J. 2021 Discussie over onthoornen laait op door Wet dieren Veeteelt Artikel
Windig, J.J., Hoving-Bolink, R, Veerkamp, R.F. 2010 Wenselijkheid en mogelijkheden voor het fokken van hoornloze koeien, fase 2 WUR Rapport
Windig, J.J., Hoving-Bolink, R, Veerkamp, R.F. 2008 Wenselijkheid en mogelijkheden voor het fokken van hoornloze koeien, fase 1 WUR Rapport
Leenstra, F.R.; Visser, E.K.; Ruis, M.A.W.; de Greef, K.H.; Bos, A.P.; van Dixhoorn, I.D.E.; Hopster, H. 2007 Ongerief bij rundvee, varkens, pluimvee, nertsen en paarden: inventarisatie en prioritering en mogelijke oplossingsrichtingen WUR Rapport

66

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over het houden van dubbeldoelrassen bij runderen?

Antwoord

Ik heb mijn best gedaan om een volledig overzicht te geven, maar sluit niet uit dat er meer onderzoeken zijn gedaan. Mij is het volgende bekend over het houden van dubbeldoelrassen bij runderen:

de Winter, M.A.; Vogelzang, T.A.; Schaick, J. 2010 De blaarkop: ouderwets goed: inventarisatie van de mogelijkheden voor een dubbeldoelkoe in deze tijd WUR Rapport
Hiemstra, S.J.; de Haas, Y. 2010 Europees advies voor voortbestaan lokale rassen WUR Artikel
Dubbeldoelnatuurlijk heden Onderzoek naar fokdoel en runderrassen voor natuurinclusieve kringlooplandbouw PPS van LNV, Stichting Zeldzame Huisdierrassen Onderzoeksproject
Hiemstra, S.J. 2018 Nieuwe inzichten in de efficiëntie ban dubbeldoelrassen Zeldzaamhuisdier Artikel
Haas, Y. de; Hoving, A.H.; Maurice – Van Eijndhoven, M.H.T.; Bohte-Wilhelmus, D.I.; Sulkers, H.; Hiemstra, S.J. 2009 MRIJ WUR Rapport
Delen, J. van; Prins, H.; Heeres, J.J. 2002 Verwaarding van rundvlees uit de Nederlandse biologische melkveehouderij WUR Rapport
Buck, A.J. de; Visser, A.J.; Migchels, G. 2007 Natuur als erfgoed: agrarisch natuurbeheer als venster op verbreding WUR Rapport

67

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over het houden van dubbeldoelrassen bij pluimvee?

Antwoord

Ik heb mijn best gedaan om een volledig overzicht te geven, maar sluit niet uit dat meer onderzoeken zijn gedaan. Mij is het volgende bekend over het houden van dubbeldoelrassen bij pluimvee:

o.a. F.R. Leenstra 2009 Project verkenning van de marktkansen voor een combi kip in Nederland
F.R. Leenstra 2016 Project over de «dubbeldoelkip»
o.a. T.G.C.M. van Niekerk, 2022 2022 Project Scenario’s leghaantjes/ Scenarios for addressing the dilemma of «the culling of day-old male chicks of layerbreeds»
2019–2024 Het EU project PPILOW (2019–2024, met Nederlandse deelname WR en Fac. Utrecht): Een multi-actor benadering voor het verbeteren van dierenwelzijn in vrije uitloop- en biologische systemen voor varkens en pluimvee: Praktijkstudie met dubbeldoelrassen.
Bionext 2023 Symposium dubbeldoelkip
Praktijknetwerk ism Bionext 2023 Studieclub Dubbeldoelkip

68

Hoeveel geitenbedrijven maken gebruik van kunstlicht met als doel het verhogen van de melkproductie?

Antwoord

Het is mij niet bekend hoeveel bedrijven gebruik maken van kunstlicht met als doel het verhogen van de productie. Ten aanzien van verlichting in ruimte waar dieren worden gehouden zijn de algemene regels van het Besluit houders van dieren van toepassing (artikel 1.8, lid 1 en artikel 2.5). Zo mogen dieren niet permanent in het kunstlicht gehouden worden, het moet voor een passende periode worden uitgeschakeld.

69

Hoeveel runderbedrijven maken gebruik van kunstlicht met als doel het verhogen van de melkproductie?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 68.

70

Hoeveel pluimveebedrijven maken gebruik van kunstlicht met als doel het verhogen van de productie van eieren?

Antwoord

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 68, met dien verstande dat in artikel 2.75 van het Besluit houders van dieren specifieke voorschriften zijn opgenomen over de verlichting bij legkippen: de stal waarin legkippen zijn ondergebracht is gedurende de lichtperiode zodanig verlicht dat de legkippen elkaar duidelijk kunnen zien, dat zij hun omgeving visueel kunnen verkennen en dat zij hun gebruikelijke activiteiten kunnen ontplooien; per 24 uur is er een ononderbroken duisternisperiode van 8 uur waarin de legkippen kunnen rusten; bij de vermindering van kunstlicht wordt een periode van halfduister in acht genomen om de legkippen de gelegenheid te geven zonder verwondingen op stok te gaan.

71

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over het planten van bomen in de weide met als doel voeding en of bescherming tegen hitte?

Antwoord

Bescherming van dieren tegen hitte in de weide is één van de punten uit het plan van aanpak hittestress landbouwhuisdieren (Kamerstuk 28 286, nr. 1296). In dat kader faciliteert het Ministerie van LNV de afstemming tussen betrokken partijen om te komen tot een handreiking over beschutting in de weide voor gemeentes en provincies. Deze handreiking helpt gemeentes en provincies in het maken van de belangenafweging tussen natuur, cultuurlandschap en dierenwelzijn. In dat kader worden bomen en planten als beschuttingsmogelijkheid ook meegenomen. Daarnaast zijn mij, zonder uitputtend te kunnen zijn, de volgende onderzoeken bekend:

M. Timmerman, K. van Reenen, H. Holster, A. Evers 2018

Verkennende studie naar hittestress bij melkvee

tijdens weidegang in gematigde klimaatstreken

WUR rapport
Van Eekeren, N., Luske, B., Vonk, M., Anssems, E. 2014 Voederbomen in de landbouw: Meer waarde door multifunctioneel landgebruik LBI Rapport

Ik heb mijn best gedaan om een volledig overzicht te geven, maar sluit niet uit dat meer onderzoeken zijn gedaan. In motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1310) vraagt het lid Vestering om tot een landelijke verplichting van beschuttingsmogelijkheden voor weidedieren te komen. Ik zie deze motie als ondersteuning voor het huidige beleid waarin in het Besluit houders van dieren (artikel 1.6) al is geregeld dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren.

72

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over weidegang bij kalveren?

Antwoord

Ik heb mijn best gedaan om een volledig overzicht te geven, maar sluit niet uit dat er meer onderzoeken zijn gedaan. Mij is het volgende bekend over weidegang bij kalveren:

Stichting Weidegang Niet bekend Handleiding Jongvee Weiden Stichting Weidegang Handleiding

73

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over het houden van haantjes?

Antwoord

Ik heb mijn best gedaan om een volledig overzicht te geven, maar sluit niet uit dat er meer onderzoeken zijn gedaan. Mij is het volgende bekend over het houden van haantjes:

a. T.G.C.M. van Niekerk 2022 Project Scenario’s leghaantjes/ Scenarios for addressing the dilemma of «the culling of day-old male chicks of layerbreeds» WUR rapport

74

Welke pilots, projecten en onderzoeken zijn er sinds 2002 geweest over het uitbroeden van kuikens op het eigen bedrijf?

Antwoord

Ik heb mijn best gedaan om een volledig overzicht te geven, maar sluit niet uit dat er meer onderzoeken zijn gedaan. Mij is het volgende bekend over het uitbroeden van kuikens op het eigen bedrijf:

o.a. I.C. de Jong 2018 A «meta-analysis» of effects of post-hatch food and water deprivation on development, performance and welfare of chickens WUR Rapport
o.a. M.F. Giesberg 2020 Comparative assessment of general behaviour and fear-related responses in hatchery-hatched and on-farm hatched broiler chickens WUR Rapport

75

Welke gezondheidsrisico’s zijn er bij mais als voeding voor runderen?

Antwoord

Een gebalanceerde voeding is belangrijk voor mens en dier. Mais kan onderdeel uitmaken van een gebalanceerde voeding, waarbij het met name als een energiebron (zetmeel) wordt ingezet. Net als alle voedingsstoffen kunnen ook zetmeel en energie in overmaat gevoerd worden. Een overmaat aan energie kan aanleiding geven tot vetopslag en indien zetmeel in een vorm verstrekt wordt die gemakkelijk verwerkt (gefermenteerd) kan worden in de pens, kan het bij gehaltes boven de reguliere behoeftenorm aanleiding geven tot pensverzuring.

76

Kan het kabinet een opsomming geven van cursussen die veehouders kunnen volgen die zijn gericht op een dierwaardige omgang met dieren zoals «low stress stockmanship»?

Antwoord

Ik beschik niet over een overzicht van cursussen voor veehouders. Groen kennisnet (https://groenkennisnet.nl/) is hiervoor een belangrijke informatiebron.

77

Heeft het kabinet zicht op het aantal boeren dat graag stappen wil nemen naar een dierwaardige bedrijfsvoering, maar dit om bepaalde redenen nog niet heeft gedaan en heeft het kabinet zicht op de redenen waarom zij dat tot op heden nog niet hebben gedaan?

Antwoord

Nee, ik heb daar geen zicht op.

78

Welke mogelijkheden zijn er om de import van «niet-dierwaardig» geproduceerde dierlijke producten tegen te gaan?

Antwoord

Regels rondom het stellen van eisen aan import worden door de Europese Unie als geheel geregeld vanwege de Europese interne markt. Dat is waarom ik bij de Landbouw- en Visserijraad meerdere malen (december 2022, juni 2023) (Kamerstuk 21 501-32, nrs. 1497 en 1555)0 naar voren heb gebracht dat Nederland het voornemen van de Europese Commissie onderschrijft om te onderzoeken of dierenwelzijnsregels voor producten uit derde landen kunnen worden opgesteld die ten minste gelijkwaardig zijn aan die van de EU, met inachtneming van de WTO-regels. Ik kijk dan ook uit naar het impact assessment dat de Europese Commissie uitvoert in het kader van de lopende herziening van de dierenwelzijnswetgeving. Ik blijf de Commissie oproepen om zo snel mogelijk met de voorstellen voor de herziening van de dierenwelzijnswetgeving te komen. De import van producten van buiten de EU in relatie tot de EU-dierenwelzijnsregels maken deel uit van het impact assessment.

In lijn met de motie van het lid Van der Plas over eenduidige regels voor dierenwelzijn en geen import van producten van buiten de EU die niet aan deze regels voldoen (Kamerstuk 28 286, nr. 1281) en in vervolg op de verzamelbrief Dierenwelzijn van 19 januari 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1287) heb ik tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 18 september 2023 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1581) nogmaals het belang onderstreept om bij de herziening van de EU-dierenwelzijnsnormen ook de import uit derde landen te betrekken. Daarbij heb ik aangegeven dat het rapport van de Commissie van juni 2022 over toepassing van gezondheids- en milieunormen van de EU op ingevoerde landbouw- en agrovoedingsproducten daarvoor een goede basis vormt.

De Europese Commissie heeft in juni 2022 aangegeven dat de toepassing van regelgeving over productiestandaarden op geïmporteerde producten moet gebeuren met volledige inachtneming van de WTO-regels. Dat houdt onder meer in dat een maatregel in beginsel niet discriminerend mag zijn. WTO-leden dienen gelijke binnenlandse en buitenlandse producten op gelijke wijze te behandelen. Wel kan een maatregel onder de algemene uitzonderingen op de regels van de General Agreement on Tariffs and Trade vallen (GATT, artikel XX). Voor Nederland is van belang dat onnodige verstoring van handel en arbitrair gebruik van handelsmaatregelen voorkomen wordt. Regelgevingsvoorstellen moeten concreet zijn, met een duidelijk doel waar de voorgestelde maatregel ook aantoonbaar aan bijdraagt, waarbij WTO-conformiteit gewaarborgd wordt. Ook dient in overweging te worden genomen dat het instellen van maatregelen tot (tegen-)reacties kan leiden.

79

Hoeveel stallen in welke sectoren hebben op dit moment een SPF-status?

Antwoord

Bedrijven die een SPF-status (Specific Pathogen Free) hebben, hebben dieren die vrij zijn van specifieke ziekteverwekkers. Deze bedrijven nemen aanvullende hygiënemaatregelen om ziekteverwekkers buiten de deur te houden. De SPF-status in een privaat initiatief. In Nederland wordt niet bijgehouden hoeveel bedrijven een SPF-status hebben.

80

Is het procedureel, dan wel juridisch, gezien verantwoord om het amendement in te voeren als de convenanten die van belang zijn voor de uitvoering niet gesloten zijn? Wat zijn de consequenties daarvan?

Antwoord

Ik neem aan dat de vragensteller doelt op het amendement van het lid Vestering (Kamerstuk 35 398, nr. 9) dat inmiddels onderdeel uitmaakt van de Wet Dieren en per 1 juli 2024 in werking zal treden. Deze inwerkingtreding hangt niet af van het convenant en is niet gebaseerd op basis van convenantafspraken. Ik wijs erop dat ik een nieuwe alternatieve wetswijziging heb voorgesteld die momenteel in de Tweede Kamer aanhangig is. Indien de behandeling van die wetswijziging door het parlement tijdig voor 1 juli 2024 is afgerond en het voorstel wordt aangenomen, vervalt het amendement voordat het inwerking treedt en wordt het doel achter het amendement op een uitvoerbare en handhaafbare wijze nagestreefd. Deze wetswijziging biedt een grondslag om per AMvB nadere eisen te stellen en invulling te geven aan een dierwaardige veehouderij. De invulling van deze AMvB wil ik mede baseren op de afspraken in het convenant.

81

Wie heeft, gelet op het feit dat het convenant wat tegenstijdigheden oplevert tussen diverse beleidsvelden en sommige maatregelen in het convenant een nadelig effect hebben op de emissies en klimaat en visa versa, bepaald wat hierin de belangen zijn en wie prefereert hierin?

Antwoord

Er is op dit moment nog geen convenant dierwaardige veehouderij. In de gesprekken hierover is aandacht voor de spanning die kan optreden tussen verschillende doelen. Mijn streven en mijn inzet in de besprekingen is gericht op een integraal duurzame veehouderij waarbij steeds gezocht moet worden naar een optimum waarbij aan alle doelen op het gebied van milieu, klimaat en dierenwelzijn kan worden voldaan.

82

Wat zijn de risico’s die SPF-stallen hebben op het gebied van dierwaardigheid?

Antwoord

Een goede diergezondheid is één van de leidende principes van een dierwaardige veehouderij. SPF-bedrijven zijn vrij van bepaalde infectieuze dierziekten, zoals longontsteking veroorzaakt door Actinobacillus Pleuropneumoniae (APP). Dit levert voor de dieren gezondheidswinst op. In het verleden werden SPF-biggen per keizersnede geboren of direct na de geboorte gescheiden van de zeug. Dat is niet meer nodig. Er zijn voldoende fokbedrijven met een SPF-status om nieuwe bedrijven te bevolken. In het voorliggende wetsvoorstel is het in een dierwaardige veehouderij verboden om dieren permanent de mogelijkheid te onthouden te voorzien in aangewezen gedragsbehoeften. Een stal met SPF-status moet dan diergericht ontworpen zijn, net als stallen waarin dieren zonder SPF-status worden gehouden.

83

Hoeveel kuikens uit Nederlandse broederijen worden geëxporteerd?

Antwoord

In 2022 werden er totaal 38.799.869 (waarvan 32.284.202 aan EU lidstaten) vleeskuikens geëxporteerd en 61.349.502 (waarvan 53.050.629 aan EU lidstaten) leghennen (fok- en productie) geëxporteerd. Voor een uitgebreid, actueel overzicht verwijs ik naar bladzijde 4 van het advies van de Stuurgroep Ingrepen Pluimvee dat op 8 juni 2023 als (bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 1296) aan uw Kamer is verstuurd.

84

Welke rol spelen NGO's bij de totstandkoming van het convenant?

Antwoord

De Dierenbescherming is deelnemer aan de hoofdtafel van het convenant. Aan deeltafelsessies hebben de Dierencoalitie en de Vakbond voor Dieren deelgenomen. Het streven is tot een convenant te komen waar alle deelnemers van de hoofdtafel achter kunnen staan, dus ook de Dierenbescherming.

85

Hoe zijn de belangen van de veehouderijsector gewaarborgd bij de totstandkoming van het convenant?

Antwoord

De belangen van de veehouderijsector worden behartigd door vertegenwoordigers van de veehouderijsector. Het streven is tot een convenant te komen waar alle deelnemers van de hoofdtafel achter kunnen staan, dus ook de veehouderijsector.

86

Vindt er een toets plaats op haalbaarheid en zo ja, hoe?

Antwoord

Bij het opstellen van het convenant is voorzien in een impactanalyse. Deze impactanalyse zal op hoofdlijnen kijken naar onder meer kosten (eenmalige kosten op korte en lange termijn; structurele kosten), naar de kritische succesfactoren en naar effecten op de prijs van boodschappen. Het verdient verder de voorkeur dat op het niveau van individuele maatregelen zal worden gekeken naar de omstandigheden waaronder invoering plaats zou kunnen vinden en welke (bij-)effecten dit zou kunnen opleveren. Dit laat uiteraard onverlet dat voorafgaand aan het opnemen van maatregelen in een AMvB onder andere een agrarische bedrijfstoets zal plaatsvinden.

87

Wat betekent het feit dat het convenant onderdeel is van het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) voor het convenant nu het kabinet demissionair is?

Antwoord

Dat het kabinet demissionair is, betekent niet dat reeds in gang gezet beleid wordt stopgezet. De Tweede Kamer heeft de mogelijkheid stukken en wetgeving controversieel te verklaren of zich anderzijds uit te spreken tegen het lopende beleid. Ik constateer dat dit voor wat betreft het convenant dierwaardige veehouderij tot op heden niet is gebeurd. Ik acht het ook raadzaam om hier stappen in te blijven zetten, gelet op het belang van, en het brede draagvlak voor, een dierwaardige veehouderij.

88

Kan het demissionair kabinet de randvoorwaarden die horen bij het convenant, zoals financiering, nog ingevuld krijgen?

Antwoord

Over belangrijke randvoorwaarden kan door dit kabinet gezien de demissionaire status ervan, geen toezegging meer worden gedaan. Ik vind dat bijzonder spijtig, omdat ik weet dat de invulling van die randvoorwaarden essentieel is. De demissionaire status van het kabinet wil overigens niet zeggen dat het kabinet niets meer kan doen. Het kabinet kan nog wel invulling geven aan het doen van onderzoek, het verspreiden van kennis en het ontwikkelen van meet- en monitorsystemen. Ook werk ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof verder aan ontwikkeling van een handreiking voor ondernemers en bevoegde gezagen voor het opstellen van een passende beoordeling in het kader van natuurvergunningverlening voor emissiearme stalsystemen. En uiteraard ondersteun ik de convenantpartijen door het leveren van een voorzitter en een secretariaat.

89

Zijn er sturingsmogelijkheden om partijen als horeca aan te laten sluiten bij het convenant of de uitvoering daarvan?

Antwoord

De voorzitter van het convenant heeft de horecasector meerdere keren verzocht om deel te nemen aan het proces. Dit omdat de horeca een belangrijke partij is als het gaat om de markt van dierlijke producten. De horecasector heeft hier helaas geen gehoor aan gegeven. De sector kan niet gedwongen worden om deel te nemen.

90

Zijn er praktijkwetenschappers betrokken bij de toets op haalbaarheid van het convenant?

Antwoord

Praktijkwetenschappers zijn niet betrokken bij de nog uit te voeren impactanalyse. Praktijkwetenschappers zijn betrokken geweest bij het inschatten van de haalbaarheid van mogelijke maatregelen en de fasering hiervan.

91

Heeft er een afweging plaatsgevonden van de impact van dierenwelzijn op diergezondheid en zo ja welke?

Antwoord

Diergezondheid is integraal onderdeel van dierwaardige veehouderij; het is principe 4 van de zes leidende principes van de RDA. Iedere dierenwelzijnsmaatregel zal dus ook altijd moeten worden beoordeeld op het effect dat deze kan hebben op de gezondheid van dieren. Als een maatregel een risico in zich heeft voor diergezondheid, zal gezocht moeten worden naar manieren om dit risico te ondervangen.

92

Hoe gaat de economische impact van het convenant getoetst worden en welke vragen worden daarbij betrokken?

Antwoord

De economische impact van het convenant wordt getoetst met een impactanalyse. Deze kijkt onder meer naar kosten (eenmalige kosten op korte en lange termijn; structurele kosten), naar de kritische succesfactoren en naar de effecten op de prijs van boodschappen. Zie ook antwoord bij vraag 86.

93

Wordt er rekening mee gehouden dat natuurlijk gedrag soms tot meer schade aan dieren kan leiden dan niet natuurlijk gedrag en hoe wordt dit meegenomen? Is hier (wetenschappelijk) onderzoek naar gedaan?

Antwoord

Ik zet mij in voor de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij. Het kunnen uitoefenen van gedragsbehoeften is één van de belangrijke pijlers van dierwaardige veehouderij. Het is immers 1 van de 6 leidende principes van een dierwaardige veehouderij zoals aangegeven door de Raad voor Dieraangelegenheden. Daarbij is het bekend dat niet al het natuurlijk gedrag tot positieve ervaringen zal leiden. Dat is in de natuur niet anders. Wat wel van belang is, is dat een dier dierwaardig wordt gehouden. Het aantal negatieve ervaringen wordt daarbij tot een minimum beperkt en het dier heeft keuzevrijheid. Er wordt voortdurend wetenschappelijk onderzoek gedaan naar het voorkomen van schade bij dieren als gevolg van dierenwelzijnsmaatregelen. Denk bijvoorbeeld aan het onderzoek dat gedaan wordt naar het couperen van varkensstaarten of snavelbehandeling bij pluimvee.

94

Waarom is er gekozen voor een convenant en niet voor het aansluiten bij verduurzamingsprogramma's van de sector zelf?

Antwoord

Het Coalitieakkoord heeft in deze het advies van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) gevolgd. De Raad heeft gesteld dat een dierwaardige veehouderij niet als vanzelf tot stand zal komen en dat dit bestuurlijk een overtuigende en integrale aanpak vereist. De Raad adviseerde daarom om samen met de stakeholders (waaronder veehouders, marktpartijen en maatschappelijke organisaties) met overtuiging voor een dierwaardige veehouderij te kiezen. Ik onderschrijf het belang van deze gezamenlijke aanpak en zie dat al deze partijen een rol spelen om de transitie mogelijk te maken.

95

Wat is de toegevoegde waarde van het convenant ten opzichte van de wijziging in de artikelen 2.2 en 2.8 van de Wet dieren die het kabinet voorstelt?

Antwoord

De wijziging die ik voorstel in de nota van wijziging heeft betrekking op artikel 2.2 van de Wet dieren en niet op artikel 2.8. Aan artikel 2.2 wordt een lid toegevoegd dat bepaalt dat dieren die worden gehouden voor de productie van dierlijke producten niet permanent mogen worden onthouden van hun gedragsbehoeften. Die nieuwe bepaling biedt ruimte om in nadere regels per diersoort/diercategorie uit te werken om welke gedragsbehoeften het gaat en wat de eisen die het aan de houderij stelt om daaraan te voldoen. Deze nadere regels leg ik vast bij AMvB en baseer ik bij voorkeur op basis van afspraken die partijen maken in het convenant dierwaardige veehouderij.

Artikel 2.8 biedt reeds de wettelijke basis die nodig is om nadere regels te stellen over het toestaan van ingrepen bij dieren. Mijn inzet is om te stoppen met ingrepen en de nadere regels daarover leg ik vast bij AMvB. Die regels baseer ik eveneens bij voorkeur op basis van afspraken die partijen in het convenant maken over de nog resterende toegestane ingrepen. Door de regelgeving mede te baseren op afspraken met partijen, wordt het draagvlak bevorderd binnen zowel de veehouderijsectoren, de marktpartijen als de dierenwelzijnsorganisaties. Dat biedt een goede waarborg dat de stappen richting een dierwaardige veehouderij ook daadwerkelijk en gezamenlijk worden gezet.

96

Hoe verhoudt het amendement zich tot de Europese wetgeving? Heeft dit tot gevolg dat een level playing field nog verder weg is dan nu?

Antwoord

Het amendement betreft geen uitvoering van Europese wetgeving. Op dit moment is de Europese dierenwelzijnsregelgeving grotendeels vervat in richtlijnen die in de Nederlandse wetgeving zijn omgezet. Daarnaast zijn er ook enkele dierenwelzijnsverordeningen die rechtstreeks doorwerken in Nederland. Zoals in de juridische analyse van het amendement is aangegeven, geeft het amendement beperkt houvast voor de interpretatie en concrete toepassing van het gewijzigde artikel 2.1 van de Wet dieren en maakt dit het niet mogelijk om bij voorbaat precies aan te geven hoe die wijziging zich tot het Europees recht verhoudt. Ook de gevolgen die het amendement mogelijk heeft voor een Europees gelijk speelveld zijn daarom niet te voorspellen.

97

Realiseert het kabinet zich, gelet op het feit dat er de afgelopen periode veel gesproken is met de Autoriteit consument en markt (ACM) en de mogelijkheden om prijsafspraken te maken in de markt om meerkosten op het erf betaalt te krijgen en dat daaruit als heldere lijn naar boven kwam dat het kan, mits de maatregelen/ investeringen die genomen worden geen wetgeving zijn, en dat er uitsluitend afspraken mogen worden gemaakt over meerkosten die voortvloeien uit maatregelen die bovenwettelijk zijn, dat iedere maatregel opgesteld in een AMvB, wetgeving is? En daarvoor geen afspraken in ketens en de markt gemaakt worden? Hoe gaan de meerkosten dan wel betaald worden? Hoe worden boeren daarbij beschermd voor niet-rendabele investeringen?

Antwoord

De EU Verordening die de gemeenschappelijke marktordening voor landbouwproducten (GMO) regelt, biedt ruimte voor het maken van duurzaamheidsafspraken (artikel 210 bis GMO). De uitzondering die artikel 210 bis GMO biedt op het mededingingskader, ziet op afspraken over bovenwettelijke normen. Zodra maatregelen in wet- en regelgeving zijn verankerd zijn bedrijven verplicht te voldoen aan die nieuwe wettelijke normen en kunnen ketenafspraken niet meer gebaseerd zijn op artikel 210 bis GMO. Dat kan wel zolang er nog geen wettelijke norm is vastgelegd. Zodra deze norm wel in de wet is vastgelegd in de toekomst en in de periode daarnaar toe de wettelijke norm dus nog niet geldt is daarmee sprake is van een overgangstermijn. Gedurende de overgangstermijn is het mogelijk om prijsafspraken te maken om meerkosten betaald te krijgen. Het opnemen van maatregelen in de wet maar deze nog in werking laten treden, zorgt ervoor dat veehouders duidelijkheid wordt geboden waarnaar toe wordt gewerkt en biedt tevens de mogelijkheid om in de weg daarnaar toe meerkosten terug te verdienen uit de markt.

98

Waarom zijn transport en slacht nog niet meegenomen in de eerste fase en opgenomen op de lijsten van maatregelen?

Antwoord

Er is voor gekozen om het convenanttraject te starten met een beperkt aantal partijen met een focus op het kunnen uiten van gedragsbehoeften in houderijsystemen en uitfasering van ingrepen. Deze keuze heeft tot gevolg dat in dit convenanttraject nog niet is gesproken over maatregelen ten aanzien van transport- en slacht. Overigens heb ik in separate brieven aan de Tweede Kmer mijn beleid op deze terreinen kenbaar gemaakt.

99

In welke mate heeft het niet tot stand komen van het Landbouwakkoord effect op de volgende fase van de gesprekken en de uitwerking van door middel van AMvB aangewezen gedragsbehoeften?

Antwoord

Nu er geen Landbouwakkoord is, is mijn inzet in het convenanttraject hetzelfde gebleven, namelijk afspraken maken over het zodanig aanpassen van houderijsystemen dat dieren hun gedragsbehoeften kunnen uitoefenen en lichamelijke ingrepen kunnen worden uitgefaseerd. Ik hou daarbij rekening met andere duurzaamheidsaspecten om zo de ontwikkeling naar integraal duurzame houderijsystemen te borgen. De invulling van de AMvB wil ik mede baseren op de afspraken in het convenant.

100

Zijn er partijen die na het mislukken van het Landbouwakkoord niet langer deelnemen aan dit traject?

Antwoord

Op 22 september 2023 heeft de Nederlandse Vereniging van Pluimveehouders (NVP) laten weten niet langer deel te kunnen nemen aan het convenanttraject. De NVP is één van de leden van Avined. De overige leden van Avined, zijnde LTO-NOP, Anevei, Nepluvi en COBK blijven wel deelnemen aan het convenanttraject.

101

Hoe ziet het vervolgtraject eruit, teruggerekend vanaf het moment van inwerkingtreding van de geamendeerde Wet dieren?

Antwoord

De geamendeerde Wet dieren treedt op 1 juli 2024 in werking tenzij deze voor 1 juli 2024 wordt vervangen door de door mij voorgestelde alternatieve wetswijziging. Het is aan het parlement om te beslissen of het voorgestelde alternatief voor het amendement in de plaats komt en dat vergt behandeling van de nota van wijziging in zowel de Tweede als Eerste Kamer. Ik werk intussen met partijen verder aan het maken van afspraken over de ontwikkeling naar een dierwaardige veehouderij en ik verwacht die te kunnen benutten voor de invulling van de (mede) op de nota van wijziging te baseren onderliggende regelgeving over gedragsbehoeften en ingrepen in de AMvB.

102

Hoe ziet het kabinet het verdere traject voor zich nu er geen Landbouwakkoord is gekomen?

Antwoord

Ik heb mij het afgelopen jaar intensief ingezet om tot een Landbouwakkoord te komen. Helaas zijn de onderhandelingen voor het Landbouwakkoord in juni gestopt, waarna ik heb aangekondigd4 om in september met een integraal kabinetsplan te komen. Het is echter goed gebruik dat een demissionair kabinet zich beperkt in het formuleren van beleidsvoorstellen waarvan het aannemelijk is dat een nieuw kabinet en de nieuwe Tweede Kamer hier richting aan zullen willen geven. Naar aanleiding van mijn toezegging in het commissiedebat Stikstof, NPLG en Natuur van 7 september jl. (Kamerstuk 35 334, nr. 263), heb ik in mijn brief van 20 september (Kamerstuk 35 334, nr. 201) toegelicht welke stappen ik de komende tijd nog zal zetten om te zorgen dat de transitie in de landbouw ondanks de demissionaire status van het kabinet zo min mogelijk vertraging oploopt.

103

Wat zijn de randvoorwaardelijke maatregelen vanuit de markt en overheid die nodig zijn?

Antwoord

In de bijlage (verslag van de heer Van Ojik) bij mijn Kamerbrief (Kamerstuk 28 286 nr. 1297) is de inventarisatie van randvoorwaardelijke maatregelen beschreven die volgens de convenantpartijen nodig zijn. In het verslag van de heer Van Ojik zijn hiervoor zeven punten benoemd. Hij geeft aan dat vanuit de overheid gedacht moet worden aan (1) de aanwezigheid en toegankelijkheid van kennis (ook in het onderwijs), onafhankelijk en deskundig advies en proefbedrijven, (2) het wegnemen van belemmeringen in de vergunningverlening, (3) het creëren van een gelijk speelveld in de EU en op de wereldmarkt en (4) het geven van ondersteuning in de transitiepaden van doorontwikkelen en omschakelen. Vanuit de markt betreft dat (5) het bieden van gunstige voorwaarden voor financiering door financiële instellingen zoals banken, (6) het maken van afspraken in de keten tussen primaire producenten en hun afnemers over marges en prijs en (7) het vergroten van transparantie en maximale inzet van keurmerken.

104

Hoever is de uitwerking van het begrip «diergericht ontworpen veehouderijsystemen» en wat zijn de eerste conclusies?

Antwoord

Er is advies gevraagd aan de bij het convenant betrokken onderzoekersgroep over de criteria waaraan een diergericht ontworpen houderijsysteem in ieder geval zou moeten voldoen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan: een stalconcept waarin dieren van alle leeftijden de keuze en ruimte hebben om soorteigen gedrag uit te voeren, en waarin ingrepen die samenhangen met het houderijsysteem niet langer nodig zijn; het gebruik van geschikte vloeren (bijv. niet te glad); het indelen van groepen dieren op een manier die past bij hun sociale behoeftes; het bieden van de mogelijkheid om te foerageren en exploreren op een manier die bij de diersoort past (bijv. grazen, wroeten, scharrelen) en het kunnen scheiden van functiegebieden.

105

Is de aangenomen (Handelingen II 2020/21, nr. 88, item 18) gewijzigde motie van de leden Beckerman en Vestering (Kamerstuk 28 286, nr. 1196) over het instellen van een verbod op het doden van haantjes meegenomen in de afspraken?

Antwoord

Nee, ten aanzien van een verbod op het doden van eendagshaantjes loopt een eigenstandig traject. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via mijn brief van 8 november 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1267) en zal dit najaar worden geïnformeerd over het vervolg.

106

Binnen welke kaders zullen de moties met betrekking tot adviesverlening aan boeren en daarnaast die van agrarische opleidingen precies worden meegenomen bij de start van het tweede deel van de onderhandelingen van het convenant?

Antwoord

Partijen zullen nog met elkaar in gesprek gaan over de aanpak van het tweede deel van het convenant. Vooralsnog lijkt het mij voor de hand liggen dat de onderwerpen in het tweede deel van het convenant zich er eveneens voor lenen om daar de adviesverlening aan boeren en de agrarische opleidingen bij te betrekken. Ik kan nu nog niet precies aangeven op welke wijze deze moties bij dit nog niet gestarte traject een rol zullen spelen.

107

Welke gevolgen heeft het vallen van het kabinet voor de inwerkingtreding van het geamendeerde artikel 2.1 van de Wet dieren op 1 juli 2024?

Antwoord

Geen. Ik wijs erop dat ik een nieuwe alternatieve wetswijziging heb voorgesteld die momenteel in de Tweede Kamer aanhangig is. Indien de behandeling van die wetswijziging door het parlement tijdig voor 1 juli 2024 is afgerond en het voorstel wordt aangenomen, vervalt het amendement voordat het inwerking treedt.

108

Is het kabinet van plan om de onderhandelingen over het convenant voort te zetten?

Antwoord

Ja, dat is het kabinet van plan.

109

Denkt het kabinet eind september 2023 een akkoord bereikt te hebben over het

convenant?

Antwoord

Nee, dat verwacht ik niet. De gezamenlijke inzet van partijen is om op de kortst mogelijke termijn tot afspraken te komen. De voorzitter van het convenant heeft laten weten dat voor afronding meer tijd nodig is. De voorzitter verwacht tot begin december nodig te hebben.

110

Welke maatregelen zijn er betreffende de bijlage Verslag Voorzitter Bram van Ojik Convenant DWVH (bijlage bij Kamerstuk 28 286, nr. 1297) opgesteld?

Antwoord

Er zijn dit voorjaar concept lijsten opgesteld met maatregelen die zouden kunnen worden getroffen om verder te ontwikkelen naar dierwaardige veehouderij. Over de maatregelen in deze lijsten zijn geen afspraken gemaakt. Deze concept lijsten hebben dan ook geen status.

111

Waarom zijn er ten aanzien van bovengenoemde bijlage, geen lijsten met maatregelen voor transport en slacht opgesteld?

Antwoord

Er is voor gekozen om het convenanttraject te starten met een beperkt aantal partijen met een focus op het kunnen uiten van gedragsbehoeften in houderijsystemen en uitfasering van ingrepen. Deze keuze heeft tot gevolg dat in dit convenanttraject nog niet is gesproken over maatregelen ten aanzien van transport- en slacht.

112

Zijn er ten aanzien van bovengenoemde bijlage, resultaten van het afgesproken onderzoek bekend? Zo ja, kan het kabinet deze naar de Kamer sturen?

Antwoord

Zodra de betreffende stukken beschikbaar komen zal ik deze aan de Kamer toesturen. Op dit moment is het echter nog onderwerp van beraadslagingen aan de hoofdtafel van het convenant en kan ik voorliggende concepten nog niet delen.

113

Waarom heeft het kabinet de concepttekst van bovengenoemde bijlage niet met de Kamer gedeeld?

Antwoord

Conceptteksten zijn nog geen definitieve teksten en hebben derhalve geen status. Zodra partijen gezamenlijk hebben besloten hoe de definitieve teksten er uit zullen zien, informeer ik de Tweede Kamer.


  1. Kamerstuk 28 286, nr. 1274↩︎

  2. Kamerstuk 28 286, nr. 1265↩︎

  3. Kamerstuk 28 286, nr. 1265↩︎

  4. Kamerstuk 30 252, nr. 100↩︎