[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Voortgang juridische procedures wet verbod op kolen

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2024

Brief regering

Nummer: 2023D45074, datum: 2023-10-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 4

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36410-XIII-86).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36410 XIII-86 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2024.

Onderdeel van zaak 2023Z18766:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 410 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (XIII) voor het jaar 2024

Nr. 86 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 oktober 2023

Met deze brief wil ik u informeren over de voortgang van de juridische procedures over de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie (hierna: Wvk).

Procedures in Duitsland

Op 27 juli jl. heeft het Duitse Hooggerechtshof, het Bundesgerichtshof in Karlsruhe (BGH), in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank Keulen bevestigd dat ingevolge het Europees recht artikel 26 van het ECT inderdaad géén geldige grondslag voor een arbitrageovereenkomst kan zijn. In de vonnissen wijst het BGH de tweede vordering van Nederland af, waarin de Staat vroeg om deze conclusie ook toe te passen op eventuele toekomstige arbitrageprocedures van RWE en Uniper. Het BGH beperkt zich in deze uitspraak tot deze specifieke zaak. Met deze vonnissen van het BGH komt een einde aan alle procedures in Duitsland. De Duitse rechter bevestigt het standpunt van Nederland dat het sinds de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de Achmea-zaak1 duidelijk is dat een arbitrageclausule in een investeringsverdrag tussen lidstaten niet verenigbaar is met het Europees recht. Dit geldt ook voor intra-EU arbitrageprocedures onder het ECT.

Dit is een belangrijke overwinning voor de Nederlandse Staat. Maar hiermee houden de arbitrageprocedures niet automatisch op. Op grond van de ICSID-Conventie oordelen ICSID-arbitragetribunalen over hun eigen bevoegdheid. Zij baseren zich daarbij op het internationale recht en andere rechtsbronnen.

ICSID-procedures

De internationale arbitrageprocedure van RWE bij het International Centre for Settlement of Investment Disputes (hierna: ICSID) was sinds 18 oktober 2022 geschorst, om een definitieve uitspraak van het BGH af te wachten. De schorsing was in eerste instantie ingesteld voor een periode van negen maanden, maar is vervolgens twee keer verlengd om ruimte te geven voor het bestuderen van de uitspraak. En met resultaat. Op 16 oktober jl. heeft RWE het arbitragetribunaal verzocht om intrekking van de internationale arbitrageprocedure. De Nederlandse Staat heeft met de intrekking ingestemd en tegelijkertijd het arbitragetribunaal verzocht om te beslissen dat RWE de kosten van de arbitrageprocedure voor haar rekening dient te nemen. Over de verdere afwikkeling op dit punt houd ik u op de hoogte. Met het verzoek tot intrekking komt de internationale arbitrageprocedure van RWE tegen de Nederlandse Staat dus definitief tot een einde.

Uniper had een dergelijk verzoek al op 20 december 2022 gedaan, waarna de arbitrageprocedure in die zaak op 17 maart 2023 officieel door het tribunaal beëindind is. Deze beslissing van het tribunaal is te lezen op de website van het ICSID.2 In de brief (Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 2306) van 17 april 2023 heb ik u een overzicht gegeven van de proceskosten die de Staat heeft gemaakt.

Nederlandse procedure

Nu alle internationale procedures met betrekking tot RWE en Uniper zijn beëindigd, blijft alleen het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag over. Dit hoger beroep is door RWE en Uniper ingesteld tegen vonnissen die in eerste aanleg op 30 november 2022 door de rechtbank Den Haag zijn gewezen. In deze vonnissen bevestigt de rechtbank dat de Wvk rechtmatig is en dat de vorderingen tot het betalen van schadevergoeding daarom moeten worden afgewezen. Tegen deze uitspraken zijn de partijen in beroep gegaan. Opvallend is dat RWE in haar hoger beroep ook een rechtstreeks beroep doet op de investeringsbescherming van artikel 26 van het ECT. Dit is de eerste keer dat er een rechtstreeks beroep op de materiële bescherming van het ECT bij de nationale rechter wordt gedaan.

Op 26 september heeft de Nederlandse Staat zijn reactie op het hoger beroep (memorie van antwoord) ingediend. Deze memories zullen binnenkort op de gebruikelijke wijze gepubliceerd worden op de website van de rijksoverheid.

De Minister voor Klimaat en Energie,
R.A.A. Jetten


  1. Arrest van het Hof van Justitie van 6 maart 2018, zaak C-284/16, Achmea, ECLI:EU:C:2018:158. Case Details | ICSID (worldbank.org)↩︎

  2. Case Details | ICSID (worldbank.org)↩︎