Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 8 en 9 november 2023, EFTA-bijeenkomst en EU-voorstel nieuwe eigen middelen (Kamerstuk 21501-07-1986)
Raad voor Economische en Financiële Zaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2023D45634, datum: 2023-11-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-07-1987).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.Z.C.M. Tielen, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (VVD)
- Mede ondertekenaar: A.H.M. Weeber, griffier
- Beslisnota bij het verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 8 en 9 november 2023, EFTA-bijeenkomst en EU-voorstel nieuwe eigen middelen (Kamerstuk 21501-07-1986)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-1987 Raad voor Economische en Financiële Zaken.
Onderdeel van zaak 2023Z18958:
- Indiener: S.A.M. Kaag, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2023-12-06 13:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2023-12-21 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2024-01-18 15:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 1987 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 8 november 2023
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 27 oktober 2023 over de geannoteerde agenda Eurogroep en Ecofinraad 8 en 9 november 2023, EFTA-bijeenkomst en EU-voorstel nieuwe eigen middelen (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1986).
De vragen en opmerkingen zijn op 1 november 2023 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 7 november 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De griffier van de commissie,
Weeber
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken ten behoeve van de vergaderingen van de eurogroep en de Ecofinraad van 8 en 9 november 2023. Zij hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de D66-fractie zijn bezorgd over de constatering dat de arbeidsproductiviteitsgroei sterker vertraagt dan in andere delen van de wereld. Zij wijzen hierbij ook op achterlopende investeringen in research and development (R&D). Kan de Minister een overzicht geven van de cijfers op basis waarvan deze stelling is gedaan? Welke acties onderneemt het kabinet om in Europees verband het aandeel investeringen in R&D te verhogen?
De Europese Commissie heeft voor haar analyse gebruik gemaakt van het bbp per gewerkt uur om de arbeidsproductiviteit te vergelijken, weergegeven in constante prijzen en gecorrigeerd voor koopkracht (Purchasing Power Standard, PPS). De cijfers zijn te vinden in de Ameco database van de Europese Commissie. Op grond van deze maatstaf blijft de productiviteitsgroei van de EU wat achter bij die van de Verenigde Staten over de periode van 1995 tot 2021. Nederland benadrukt in verschillende Europese gremia het belang van voldoende (nationale) investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Daarnaast heeft Nederland in het kader van de onderhandelingen over de meerjarenbegroting van de EU ervoor gepleit dat een groter deel van die begroting wordt ingezet voor de ondersteuning van investeringen in onderzoek en ontwikkeling. De inzet van Nederland voor de volgende meerjarenbegroting is aan een volgend kabinet.
Kan de Minister nader ingaan op de voortgang in het voltooien van de kapitaalmarktunie, aangezien innoverende bedrijven nu sterk afhankelijk zijn van financiering buiten de EU om hun bedrijven te kunnen opschalen?
Verdieping en integratie van de Europese kapitaalmarkten staat hoog op de agenda van de EU. Beter functionerende en diepe kapitaalmarkten zijn belangrijk omdat, zoals in de vraag ook wordt genoemd, de beschikbaarheid van marktfinanciering en risicokapitaal in de EU beperkt is. In bepaalde gevallen, zoals voor investeringen in innovatie door start-ups of groei van scale-ups, kan dergelijke financiering beter geschikt zijn dan bancaire kredieten. Met onder meer de versterking van de kapitaalmarktunie werkt de EU aan betere beschikbaarheid van marktfinanciering, wat duurzame economische groei, het concurrentievermogen en open strategische autonomie van de EU kan bevorderen. Momenteel is de uitwerking van het tweede actieplan kapitaalmarktunie vergevorderd. Op verschillende wetgevende voorstellen is een triloog- of raadsakkoord bereikt en kan de implementatie door de lidstaten en financiële ondernemingen starten. Over recenter gepubliceerde voorstellen wordt nog onderhandeld en is het streven van de Europese Commissie, het huidige trio van Raadsvoorzitters en het Europees Parlement om deze voor de Europese verkiezingen van juni 2024 af te ronden. Een actueel overzicht van de uitvoering van het actieplan is raadpleegbaar op de website van de Europese Commissie. Zoals in de geannoteerde agenda wordt genoemd, ziet het kabinet noodzaak voor het zetten van verdere stappen, omdat de doelstellingen van de kapitaalmarktunie nog niet zijn bereikt met het reeds verzette werk.
De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de positie van Nederland dat er voldoende aandacht dient te zijn voor de aanpak van onnodige regeldruk en administratieve lasten. Op welke terreinen vindt de Minister dat dat nog onvoldoende het geval is? Doet Nederland voorstellen om de aandacht te vergroten?
Binnen de Europese Unie, door de Europese Commissie en de lidstaten, wordt veel gedaan om onnodige regeldruk of administratieve lasten zo veel mogelijk te verminderen. Zo heeft de Europese Commissie in het Commissiewerkprogramma voor 2024 aangekondigd om verschillende stukken regelgeving te evalueren en voorstellen te zullen doen om regelgeving aan te passen. Ook gaat de Europese Commissie door met de One-In-One Out (OIOO)-aanpak en zet de Europese Commissie in op regeldrukvermindering van 25% aan rapportageverplichtingen. Hoewel Nederland positief kijkt naar deze ontwikkelingen is er een element waar Nederland al langer aandacht voor vraagt en dat hier niet in is meegenomen: namelijk het structureel uitvoeren van Impact Assessments tijdens het ontwerpen van nieuwe regelgeving. Deze impact assessments toetsen wat de effecten zijn van de regelgeving en of er onnodige regeldruk ontstaat en daarom is het van belang dat deze altijd worden uitgevoerd. Dit was in recente wetgevingsprocessen niet altijd het geval. Nederland heeft dit punt binnen de EU op meerdere moment gemaakt, in raadswerkgroepen maar ook tijdens de laatste Raad voor Concurrentievermogen. Daarnaast heeft Nederland het concrete voorstel gedaan om de rol van de Regulatory Scrutiny Board (RBS) te vergroten. Dit orgaan ziet toe op de kwaliteit van impact assessments die de Europese Commissie maakt. Nederland zou graag zien dat de Board meer bevoegdheden krijgt zodat er ook commentaar kan worden gegeven op de keuzes van de Europese Commissie om in bepaalde gevallen geen impact assessment te maken. Daarnaast heeft Nederland ook voorgesteld dat de samenstelling van de RSB – anders dan nu het geval is – geheel onafhankelijk moet zijn van de Europese Commissie.
Kan de Minister daarnaast ingaan hoe de constateringen dat de EU achterloopt op arbeidsproductiviteit op bijvoorbeeld de Verenigde Staten stroken met het recente onderzoek van Bruegel dat de arbeidsproductiviteitsgroei juist geconvergeerd is naar de VS in de afgelopen jaren, wanneer gecorrigeerd wordt voor koopkracht?
Het onderzoek waar de leden van D66 naar verwijzen is vermoedelijk een recent gepubliceerd artikel van Bruegel over economische groei in vergelijking met de Verenigde Staten. In het artikel wordt het bbp per gewerkt uur, gecorrigeerd voor de koopkrachtstandaard weergegeven, waarbij het verschil tussen de arbeidsproductiviteit in de EU en de VS tussen 1994 en 2023 licht is afgenomen. Juist omdat de Europese Commissie en Bruegel een vergelijkbare analyse uitvoeren, zijn de verschillende uitkomsten inderdaad opvallend. Op ambtelijk niveau zal dit nader worden bekeken. De verklaring voor de verschillende uitkomsten zal worden opgenomen in één van de aankomende geannoteerde agenda’s verslagen van de Eurogroep en Ecofinraad.
De leden van de D66-fractie wijzen op het grote belang om tot een goede overeenkomst te komen over de herziening van het Europese begrotingsraamwerk. Is er inmiddels al meer duidelijkheid of er compromisteksten beschikbaar zijn voorafgaand aan de Ecofinraad en kan de Minister deze doen toekomen aan de Kamer, inclusief (korte) appreciatie? Welke voortgang is er geboekt sinds de vorige vergadering?
De discussie in de Ecofinraad zal worden gevoerd aan de hand van een nieuwe versie van de door het voorzitterschap voorgestelde landingszone, een document met een beschrijving van de vier voornaamste thema’s. Een uitgebreide beschrijving van deze thema’s en de Nederlandse inzet is opgenomen in de geannoteerde agenda voor de Ecofinraadvergadering van 17 oktober. Een nieuw voorstel bevat mogelijk op de volgende punten aanpassingen. Hierbij moet worden opgemerkt dat de discussies nog gaande zijn en de voorstellen opnieuw kunnen veranderen. Onderstaande betreft een inschatting op basis van ambtelijke besprekingen en contacten. Het stuk dat in de Ecofinraad voor zal liggen is bij het schrijven van dit antwoord nog niet beschikbaar.
Ten eerste wordt in de nieuwe landingszone waarschijnlijk een schuldwaarborg voorgesteld, waarbij landen hun schuld met een minimum gemiddeld jaarlijks percentage moeten hebben afgebouwd aan het einde van de ramingshorizon (14 of 17 jaar). Dit is grotendeels in lijn met de Nederlandse inzet, hoewel Nederland ook inzet op differentiatie naar schuldhoogte waarbij landen met een hogere schuldquote hun schuld sneller moeten afbouwen. Een concreet percentage wordt nog niet in de landingszone genoemd. Nederland blijft inzetten op een voldoende ambitieuze schuldwaarborg. Daarnaast werkt het voorzitterschap op verzoek van een aantal lidstaten, waaronder Duitsland, aan een additionele waarborg voor tekortreductie. Deze tekortwaarborg moet ervoor zorgen dat landen een bepaalde marge houden tot de 3% tekortnorm. Deze waarborg wordt net als de andere waarborgen gebruikt bij het ontwerpen van het uitgavenpad dat landen in hun meerjarenplan opnemen. Er is in het voorstel van het voorzitterschap net als bij de schuldwaarborg geen sprake van toetsing achteraf. Daarmee blijft het uitgavenpad de enige operationele indicator waar op wordt getoetst. Dit is een belangrijk gegeven, omdat daarmee ook de anticyclische werking van de regels wordt geborgd. Over de precieze modaliteiten wordt nog gesproken. Nederland kan een dergelijke tekortwaarborg steunen, op voorwaarde dat dit past binnen de landspecifieke, risicogebaseerde en anticyclische benadering.
Ten tweede zoekt het voorzitterschap op verzoek van een aantal lidstaten naar manieren om investeringen meer te stimuleren. Eerder had het Spaans voorzitterschap voorgesteld om nationale uitgaven die worden gefinancierd met leningen uit de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) in 2025 en 2026 tot een maximum van 0,2% bbp uit te zonderen van de uitgavenregel. Nederland was hier geen voorstander van, omdat het zorgt voor minder transparantie en meer complexiteit en ook HVF-leningen optellen bij de schuld en meewegen in het schuldhoudbaarheidsrisico. Meerdere lidstaten hebben zich tegen deze uitzondering uitgesproken. Als alternatief wordt nu mogelijk voorgesteld om de eis dat de begrotingsinspanning proportioneel moet worden geleverd over de aanpassingsperiode (de waarborg om uitstel van de begrotingsopgave te voorkomen), te versoepelen als landen grote nationale uitgaven doen die worden gefinancierd met HVF-leningen in de jaren 2025 en 2026. Een voorwaarde die daarbij wordt gesteld is dat schuldhoudbaarheid op de middellange termijn niet in het geding komt. Nederland kan zich beter vinden in dit idee dan in het oorspronkelijke voorstel, omdat dit voorstel duidelijk ingekaderd is en een uitzondering op de uitgavenregel wordt voorkomen. Ook blijft de totale begrotingsinspanning gelijk. Daarnaast wordt mogelijk voorgesteld om voor de eerste planningsperiode een verlenging van de aanpassingsperiode naar 7 jaar toe te staan op basis van alleen de hervormingen en investeringen uit HVF. Nederland is hier geen voorstander van, omdat de prikkel om additionele hervormingen en investeringen op te nemen in de jaren na 2026 (wanneer de HVF afloopt) wordt verminderd.
Ten derde zullen mogelijk enkele wijzigingen ten aanzien van institutionele verhoudingen worden voorgelegd. Belangrijke elementen van het raamwerk, waaronder de schuldhoudbaarheidsanalyse, kunnen in het voorstel niet meer worden aangepast met gedelegeerde handelingen. Dit is in lijn met de Nederlandse inzet. Het ESM krijgt waarschijnlijk geen vaste rol in de werkgroep over de schuldhoudbaarheidsanalyse zoals Nederland graag wil, maar kan deelnemen als toehoorder. Dit biedt in de ogen van het kabinet voldoende ruimte om de expertise van het ESM op een goede wijze te benutten. Verder wordt voorgesteld dat besluitvorming in de Raad over de landspecifieke ontsnappingsclausule op basis van gekwalificeerde meerderheid plaatsvindt (conform het Commissievoorstel), en de activatie van de algemene ontspanningsclausule alleen kan worden tegengehouden met een gekwalificeerde meerderheid in de Raad. Hoewel het kabinet de voorkeur heeft om de Raad ook bij de algemene ontsnappingsclausule op reguliere wijze, dus met gekwalificeerde meerderheid, in te laten stemmen, ziet het kabinet wel enige logica om het voorgestelde onderscheid tussen de algemene en de landspecifieke ontsnappingsclausule te maken.
Ten vierde bevat de nieuwe landingszone mogelijk enkele wijzigingen ten aanzien van handhaving. De hoogte van de schulduitdaging als leidende relevante factor (key relevant factor) keert waarschijnlijk terug in het nieuwe voorstel, met als toevoeging dat bij het openen van een buitensporigtekortprocedure alle relevante factoren zullen worden meegenomen. Dit is in lijn met de Nederlandse inzet, omdat daarmee de schulduitdaging op deze manier extra gewicht krijgt ten opzichte van andere «gewone» relevante factoren. Het in ogenschouw nemen van alle relevante factoren is een verplichting die volgt uit de EU-verdragen. Ten aanzien van de positie van het Europese Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) worden waarschijnlijk geen grote wijzigingen voorgesteld vergeleken met de laatste landingszone. Nederland blijft zich inzetten voor een voldoende ruim mandaat voor de EFB, waarbij het orgaan advies kan geven aan de Commissie en de Raad tijdens de implementatie van het Stabiliteits- en Groeipact, inclusief bij het openen van buitensporigtekortprocedures. Evenmin worden in de nieuwe landingszone grote aanpassingen verwacht ten aanzien van de controlerekening. Nederland blijft inzetten op een bepaling die stelt dat cumulatieve afwijkingen van het uitgavenpad volledig moeten worden gecompenseerd wanneer een lidstaat in een buitensporigtekortprocedure een correctief pad aanbevolen krijgt. De nieuwe landingszone laat het percentage voor de drempelwaarde (waarboven stappen richting een buitensporigtekortprocedure moeten worden gezet) in de controlerekening waarschijnlijk nog open; de inzet van het kabinet blijft dat deze drempelwaarde voldoende laag is, zodat afwijkingen van het uitgavenpad beperkt blijven. Dit uitgavenpad is immers nodig om de schuld op termijn geloofwaardig te laten dalen.
Kan de Minister uiteenzetten wat het tijdspad wordt als de opgave om te komen tot een algemene oriëntatie inderdaad te ambitieus blijkt te zijn, zoals de voornoemde leden lezen in de geannoteerde agenda?
Het voorzitterschap heeft na het versturen van de geannoteerde agenda laten weten dat de bespreking van de Ecofinraad omgezet zal worden naar een beleidsdiscussie (in plaats van het streven naar een algemene oriëntatie). Het gesprek zal plaatsvinden op basis van een nieuwe versie van de landingszone, die bij het schrijven van dit antwoord nog niet beschikbaar is. Het voorzitterschap heeft daarnaast aangegeven binnenkort hun voorstel voor wijzigingen in de volledige wetsteksten beschikbaar te zullen maken, op basis van de door hen voorgestelde landingszone. Het is zeer waarschijnlijk dat het voorzitterschap bij de Ecofinraad van 8 december zal proberen een algemene oriëntatie te bereiken, mogelijk via een extra Ecofinraad eind november of begin december.
Ziet het kabinet het belang in van een goede oplossing zodat er een nieuw effectief begrotingsraamwerk komt? Welke acties heeft de Minister reeds ondernomen sinds de vorige Ecofinraad, of is zij nog voornemens om te gaan ondernemen, om een dergelijke oplossing dichterbij te brengen?
Het kabinet onderschrijft het belang van een herziening van het begrotingsraamwerk en beoordeelt het resultaat op basis van haar bijdrage aan houdbare overheidsfinanciën, opwaartse economische convergentie en verbeterde naleving en handhaving. Nederland staat op zowel ambtelijk als politiek niveau in nauw contact met het voorzitterschap en afzonderlijke lidstaten. In deze gesprekken vinden intensieve uitwisselingen plaats met als doel om voortgang te boeken.
Is de analyse correct dat er vooral een akkoord tussen Duitsland en Frankrijk nodig is, en welke rol ziet Nederland daarin voor zichzelf om (wellicht met gelijkgestemde landen zoals Spanje) een bemiddelende rol in te spelen ten behoeve van effectieve regels die noodzakelijke hervormingen en investeringen stimuleren?
Nederland staat op zowel ambtelijk als politiek niveau in nauw contact met het voorzitterschap en afzonderlijke lidstaten, waaronder Duitsland en Frankrijk. Waar het nodig is om de Nederlandse inzet te verwezenlijken en een acceptabele uitkomst voor alle lidstaten te realiseren, speelt Nederland een actieve rol.
Klopt het dat er een alternatief voorstel ligt vanuit Denemarken? Zo ja, wat is daarvan dan de inhoud, bestaat daarvoor draagvlak en hoe luidt de Nederlandse positie?
Verschillende lidstaten hebben voorstellen in de discussie ingebracht, waaronder voor de ambitie van schuldafbouw. Denemarken heeft eerder een voorstel gedaan voor een schuldafbouwcriterium, waarbij lidstaten met een schuld boven 60% bbp hun schuld moeten laten dalen met tenminste 1 tot 1,5% bbp per jaar gemiddeld over de vier jaar die volgt na de aanpassingsperiode van 4 (zonder verlenging) of 7 jaar (met verlenging). Hoeveel een lidstaat concreet dient af te bouwen hangt in het Deense idee af van het schuldhoudbaarheidsrisico en de stand van de conjunctuur. Dit schuldafbouwcriterium heeft gelijkenissen met een voorstel dat Nederland eerder heeft gedaan, waarbij schuld boven de 60% met een bepaald percentage zou moeten dalen aan het einde van de volledige ramingshorizon, waarmee ook onderscheid wordt gemaakt naar schuldhoogte in het schuldafbouwtempo. Nederland heeft daarom eerder de Deense denkrichting gesteund. In de laatste landingszone komt waarschijnlijk een variant op het Deense en Nederlandse voorstel terug, waarbij schuld met een bepaald nog vast te stellen jaarlijkse gemiddeld minimum moet dalen tot het einde van de ramingshorizon. Het voornaamste verschil met het Nederlandse voorstel is dat de landingszone geen onderscheid maakt naar schuldhoogte, waarbij landen met een hoge schulduitdaging hun schuld sneller moeten laten dalen en dat de minimale schuldreductie geformuleerd is als jaarlijks gemiddelde in plaats van een minimale schuldafbouw over het geheel van dezelfde periode. Nederland steunt de richting in de huidige landingszone, omdat dit past binnen het landspecifieke, risicogebaseerde en anticyclische karakter van het raamwerk. Nederland blijft zich daarbij inzetten voor voldoende ambitieuze jaarlijks gemiddelde schuldafbouw voor met name landen met hoge schulden.
De leden van de D66-fractie hebben begrip voor de stellingname van Nederland om bij hoger dan verwachte uitgaven bij de Europese Unie eerst ook te kijken waar er geld bespaard kan worden, net zoals dat nationaal de regel is. Zij hebben vernomen dat Zweden een voorstel voor bezuinigingen heeft gedaan. Kan de Minister nader ingaan op de inhoud van dat voorstel, het draagvlak hiervoor en de Nederlandse appreciatie daarvan? Klopt het dat vooral onderzoeksprogramma Horizon geraakt zal worden door bezuinigingen in dit voorstel? Vindt de Minister ook dat middelen voor onderzoek en innovatie van groot belang zijn voor de Nederlandse academia en economie? Hoe verhoudt een dergelijk voorstel zich tot de aangenomen motie van de leden Van Weyenberg en Van der Lee1 over prioriteit geven aan modernisering van de Europese begroting in gesprekken over het MFK? Zal Nederland een tegenvoorstel doen, waarbij de belangen van Nederland beter geborgd zijn?
Zweden heeft inderdaad een non-paper gecirculeerd met daarin opties voor herprioritering van middelen in het Meerjarig Financieel Kader (MFK) om eventuele uitgaven voortvloeiend uit de tussentijdse herziening van het MFK te kunnen dekken. Zweden kijkt daarbij naar EU-fondsen die niet vooraf in landenenveloppen zijn verdeeld, aangezien deze juridisch minder vastliggen dan fondsen die al aan lidstaten zijn gealloceerd. Hierbij heeft Zweden twee varianten uitgewerkt, een waarbij herprioritering plaatsvindt over alle programma’s die niet in landenveloppen zijn vastgelegd (inclusief Horizon) en een waarbij – gelet op het belang dat veel lidstaten aan het programma hechten – Horizon wordt uitgezonderd van herprioritering. Het kabinet heeft al lang de staande positie dat binnen de EU-begroting de uitgaven voor onderzoek en innovatie (begrotingscategorie 1) belangrijk zijn. Ook in het BNC-fiche over de mid-term review van het MFK is herhaald dat het kabinet het van belang acht dat eventuele wijzigingen niet ten koste gaan van de voor Nederland prioritaire beleidsterreinen. In de onderhandelingen zal Nederland uit blijven gaan van deze inzet. Het kabinet trekt nauw op met gelijkgezinde lidstaten om de Nederlandse inzet te realiseren.
De leden van de D66-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het bericht dat het de regeringsleiders niet mogelijk is gebleken om een akkoord te bereiken over steun aan Oekraïne. Het is voor deze leden moeilijk te verkroppen dat vanwege het vetorecht regeringsleiders zoals die van Hongarije en Slowakije de rest van de EU kunnen gijzelen op een dermate belangrijk onderwerp. Betekent dit voor Nederland dat de discussie over veto’s binnen de Europese Unie weer gestart dient te worden? Welke opties bestaan er nog meer om ervoor te zorgen dat Oekraïne de benodigde steun krijgt, zonder te hoeven toegeven aan de eisen van Hongarije en Slowakije. Welke stappen zet Nederland bijvoorbeeld om alle mogelijkheden te onderzoeken hoe bevroren Russische tegoeden kunnen aangewend om Oekraïne te steunen?
Besluitvorming over steun aan Oekraïne wordt verwacht in de Europese Raad van december. Er is binnen de Raad brede steun voor de door de Commissie voorgestelde Oekraïne faciliteit. Het kabinet bepleit tijdige overeenstemming over dit voorstel. De Unie is zeer vastberaden om Oekraïne van steun te voorzien. Het kabinet blijft het belang van eenheid benadrukken.
Nederland ziet een internationale oplossing voor zich bij het gebruik van bevroren Russische tegoeden. In EU-verband wordt verkend hoe opbrengsten uit het geïmmobiliseerde publieke Russische vermogen ingezet kunnen worden voor de wederopbouw van Oekraïne. Nederland draagt actief bij aan het onderzoeken hiervan. Nederland zet daarbij in op een ambitieuze houding waarbij gehecht wordt aan een juridisch en financieel zorgvuldige oplossing in samenwerking met internationale partners. De Minister van Buitenlandse Zaken coördineert dit dossier en zal uw Kamer op korte termijn een brief sturen over dit onderwerp.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de fractie GroenLinks-PvdA danken het kabinet voor de geannoteerde agenda. Zij hebben hierover enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke diplomatieke strategie het kabinet gaat hanteren om te helpen te voorkomen dat Hongarije en Slowakije de hernieuwing van de Oekraïne-faciliteit blijven blokkeren. Zij vragen bovendien zeer scherp te zijn op het voornemen van de Commissie om aan Hongarije dan maar een deel van het RRF- en MFF-geld beschikbaar te stellen; zo wordt de chantagestrategie van Hongarije immers enkel beloond en blijven we in de toekomst tegen dezelfde chantage aanlopen. Graag ontvangen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hierop een reactie.
De genoemde leden vragen aan voorts welke strategieën op dit moment wordt gewerkt (bijvoorbeeld enhanced cooperation?) om een blijvende Hongaars-Slowaakse blokkade te kunnen omzeilen en Oekraïne alsnog de financiële steun te bieden die het zo hard nodig heeft.
Besluitvorming over steun aan Oekraïne wordt in verwacht in de Europese Raad van december. Er is binnen de Raad brede steun voor de door de Commissie voorgestelde Oekraïne faciliteit. Het kabinet bepleit tijdige overeenstemming over dit voorstel. De Unie is zeer vastberaden om Oekraïne van steun te voorzien. Het kabinet blijft het belang van eenheid benadrukken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke mogelijkheden het kabinet ziet om Russische bevroren tegoeden (of de rendementen daarop) te vorderen en in te zetten voor steun aan Oekraïne in de oorlog. Welke stappen worden hier op dit moment (zowel ambtelijk als politiek) al op gezet?
Zoals aangeven bij de beantwoording van de vraag van de D66-fractie wordt in EU-verband gesproken over het gebruik van bevroren Russische tegoeden. Hierbij wordt gekeken naar rendementen op tegoeden van de Russische Centrale Bank. De gesprekken vinden plaats in een speciaal voor dit onderwerp opgerichte Raadswerkgroep. Er is gekozen voor een stapsgewijze aanpak, waarbij eerst wordt gekeken hoe rendementen opzij kunnen worden gezet. De Minister van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer binnenkort een brief sturen met meer informatie.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken inzake de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP) op dat er een voorstel ligt van Denemarken dat ziet op een achtervang om voldoende schuldafbouw te realiseren. In dit voorstel zouden landen in de jaren na de aanpassingsperiode verplicht een gemiddelde jaarlijkse schuldreductie dienen te realiseren van 1–1.5% (van het bbp) in het geval dat (1) de schuld na de aanpassingsperiode hoger is dan 60% en (2) uit de schuldhoudbaarheidsanalyse blijkt dat de schuldhoudbaarheid onvoldoende geborgd is. Deze leden vragen naar de Nederlandse positie ten aanzien van dit voorstel. Zij beklemtonen dat te allen tijde voorkomen moet worden dat de regels tot anticyclisch beleid dwingen. Hier kan bij een jaarlijks te realiseren reductiepercentage wel sprake van zijn. Onderschrijft het kabinet deze lezing?
Verschillende lidstaten hebben voorstellen in de discussie ingebracht, waaronder voor de ambitie van schuldafbouw. Denemarken heeft eerder een voorstel gedaan voor een schuldafbouwcriterium, waarbij lidstaten met een schuld boven 60% bbp hun schuld moeten laten dalen met tenminste 1 tot 1,5% bbp per jaar gemiddeld over de vier jaar die volgt na de aanpassingsperiode van 4 (zonder verlenging) of 7 jaar (met verlenging). Hoeveel een lidstaat concreet dient af te bouwen hangt in het Deense idee af van het schuldhoudbaarheidsrisico en de stand van de conjunctuur. Dit schuldafbouwcriterium heeft gelijkenissen met een voorstel dat Nederland eerder heeft gedaan, waarbij schuld boven de 60% met een bepaald percentage zou moeten dalen aan het einde van de volledige ramingshorizon, waarmee ook onderscheid wordt gemaakt naar schuldhoogte in het schuldafbouwtempo. Nederland heeft daarom eerder de Deense denkrichting gesteund. In de laatste landingszone komt een variant op het Deense en Nederlandse voorstel terug, waarbij schuld met een bepaald nog vast te stellen jaarlijkse gemiddeld minimum moet dalen tot het einde van de ramingshorizon. Het voornaamste verschil met het Nederlandse voorstel is dat de landingszone geen onderscheid maakt naar schuldhoogte, waarbij landen met een hoge schulduitdaging hun schuld sneller moeten laten dalen. Daarnaast is de minimale schuldreductie geformuleerd als jaarlijks gemiddelde in plaats van een minimale schuldafbouw over het geheel van dezelfde periode. Nederland steunt de richting in de huidige landingszone, omdat dit past binnen het landspecifieke, risicogebaseerde en anti cyclische karakter van het raamwerk. Procycliciteit wordt vermeden omdat niet achteraf wordt gekeken naar wat landen jaarlijks daadwerkelijk aan schuld afbouwen, maar naar wat zij aan het einde van de ramingshorizon moeten realiseren. De beoogde schuldafbouw is bepalend voor het uitgavenpad dat een land opneemt in het meerjarenplan (voor zover de andere eisen en waarborgen niet strenger zijn). Daarna vormt dit uitgavenpad de enige operationele indicator, waarmee de anticyclische werking van het systeem zoals voorgesteld door de Commissie behouden blijft. Bij de discussie over waarborgen blijft Nederland inzetten op voldoende ambitieuze jaarlijks gemiddelde schuldafbouw voor met name landen met hoge schulden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de Franse Minister Le Maire gezegd heeft dat op dit moment diplomatiek gezien vooral een akkoord tussen Frankrijk en Duitsland nodig lijkt om de onderhandelingen over het SGP verder te brengen. Welke constructieve rol gaat Nederland hierin spelen? En op welke manier kan het nog helpen dat Nederland zich in zijn diplomatieke allianties op dit dossier (zie bijv. het non-paper met Spanje) nadrukkelijk breder heeft georiënteerd?
Nederland staat op zowel ambtelijk als politiek niveau in nauw contact met het voorzitterschap en afzonderlijke lidstaten, waaronder Duitsland en Frankrijk. Waar het nodig is om de Nederlandse inzet te verwezenlijken en een acceptabele uitkomst voor alle lidstaten te realiseren, speelt Nederland een actieve rol.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen naar het risico van een gelijk speelveld tussen landen binnen de Europese markt van het toestaan van een golden rule enkel en alleen voor landen die én een begrotingsevenwicht én een laag tot middelhoog schuldhoudbaarheidsrisico hebben. Dat vergroot die ongelijkheid toch juist? Wat vindt Nederland daarvan, omdat een gelijk speelveld voor Nederland immers ook een speerpunt is. De investeringsopgave waar een gulden financieringsregel ruimte voor kan geven is toch uiteindelijk vooral een Europese investeringsopgave?
Het kabinet is geen voorstander van generieke uitzonderingen op de uitgavenregel of het begrotingssaldo (golden rule), omdat deze uitgaven wel gewoon optellen bij de schuld en meewegen in het schuldhoudbaarheidsrisico. Om tegemoet te komen aan landen die pleiten voor meer investeringsruimte, heeft Nederland voorgesteld om tijdelijke afwijkingen van het uitgavenpad bij uitzondering toe te staan voor lidstaten die een begrotingsevenwicht hebben en een laag tot middelhoog schuldhoudbaarheidsrisico, maar te maken krijgen met tijdelijk hogere uitgaven die samenhangen met de implementatiecyclus van EU-programma’s. Deze beperkte uitzondering geeft landen een juiste prikkel om hun schuld en tekort terug te brengen. Het ook toestaan van deze uitzondering voor hoge schuldlanden staat haaks op de noodzakelijke inspanning om de begrotingsposities van deze landen te verbeteren. Dit voorstel van Nederland heeft overigens weinig tractie gekregen in de Raad.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen welke steun er in de Raad is voor het meenemen van klimaatinvesteringen als relevante factor in het al dan niet openen van een buitensporigtekortprocedure. Ook vragen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hoe voorkomen wordt dat het meenemen van defensie als relevante factor in het openen van een buitensporigtekortprocedure aan de productiezijde vooral de wens inwilligt van bijvoorbeeld de Franse defensie-industrie om haar eigen orderboek een boost te geven. Welke waarborgen gaan er aan het gebruik van defensie als relevante factor gesteld worden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen hoe met het «meenemen» van defensie als relevante factor een buitensporigtekortprocedure op voorspelbare wijze geopend zal worden.
Meerdere lidstaten vragen aandacht voor noodzakelijke defensie-uitgaven. Het voorzitterschap heeft in de laatste landingszone voorgesteld om een toename in deze uitgaven vergeleken met de vier jaar voor het begrotingsplan expliciet als relevante factor te aan te merken, die de Commissie en de Raad mee zullen wegen bij het de beoordeling of sprake is van een buitensporig tekort. Deze wens is met name geuit door lidstaten in de nabijheid van Oekraïne of Rusland en die te maken krijgen met sterk groeiende defensie-uitgaven. Het kabinet is terughoudend over dit voorstel, maar is bereid met lidstaten te kijken hoe een dergelijke relevante factor op een afgebakende manier kan worden vormgegeven. Belangrijk is dat wordt afgebakend hoe de defensie-uitgaven meegewogen worden, bijvoorbeeld door te stellen dat alleen tijdelijke, bovengemiddelde, of sterk gestegen uitgaven aan defensie mogen meetellen als een relevante factor. Een dergelijke afbakening past ook bij de kabinetsinzet om het gebruik van relevante factoren te verhelderen, met het oog op het beter voorspelbaar en transparant maken van de buitensporigtekortprocedure. Het meenemen van klimaatinvesteringen als relevante factor maakt momenteel geen onderdeel uit van de discussie in de Raad.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen een reactie van het kabinet op de kritiek van de het Europees Begrotingscomité (European Fiscal Board, EFB) dat het voorstel tot herziening van begrotingsregels niet voorziet in de stimulering van gezamenlijke strategische publieke goederen.
Een belangrijk doel van de hervorming van de Europese begrotingsregels is het beschermen en stimuleren van de publieke investeringen. Het kabinet is tevreden dat investeringen en hervormingen een belangrijke rol in het voorziene raamwerk krijgen. In het voorgestelde herziene kader moeten lidstaten een nationaal «fiscal-structural» plan voor de middellange termijn opstellen met een looptijd van in principe vier jaar. Lidstaten stellen deze plannen op voor zowel hun begrotingsbeleid als het economisch beleid met voorgenomen publieke investeringen en hervormingen. Een lidstaat kan in aanmerking komen voor een verlenging van het uitgavenpad van maximaal drie jaar, als het plan een specifieke set investeringen en hervormingen bevat die voldoet aan een aantal criteria. Uit cijfers van de Commissie blijkt dat een langere aanpassingsperiode (7 in plaats van 4 jaar) ervoor zorgt dat gemiddelde begrotingsinspanning per jaar significant lager is. Lidstaten zullen hierdoor een prikkel ervaren om investeringen en hervormingen van voldoende kwaliteit op te nemen in hun plan. Het kabinet steunt deze manier om investeringen en hervormingen te stimuleren. De EFB heeft hier in haar jaarrapport ook steun voor uitgesproken, maar ziet ook graag een centrale begrotingscapaciteit (central fiscal capacity) gericht op publieke investeringen Het is volgens het kabinet niet wenselijk om Europese beleidsuitgaven voor structurele uitdagingen via gemeenschappelijke schulduitgifte te financieren. Investeringen in strategische publieke goederen kunnen via het Meerjarig Financieel Kader (MFK) gefinancierd worden. Nederland heeft bij de onderhandelingen over het huidige MFK ingezet op modernisering van de EU-begroting. Als de lidstaten het eens zijn over het belang van de stimulering van gezamenlijke strategische publieke goederen, dan is het volgende MFK de geëigende plek om daar afspraken over te maken.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de Commissie recentelijk geconcludeerd heeft dat het effect van de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA) op de Europese (macro-)economie tot nu toe ondanks vele waarschuwingen (vanuit de industrie) beperkt is. Deelt het kabinet deze conclusie? En hoeveel kunnen we uit deze voorlopige conclusie afleiden?
Op 24 oktober jl. heeft de Commissie een mededeling gepubliceerd over de initiatieven die de EU heeft ondernomen om investeringen in schone technologie te bevorderen2. In deze mededeling wordt inderdaad ook ingegaan op de impact die de Amerikaanse Inflation Reduction Act (IRA) heeft op het Europees concurrentievermogen. Voor een appreciatie van deze mededeling verwijst het kabinet naar het verslag van de Europese Raad en de Eurozonetop van 26 en 27 oktober 2023, dat uw Kamer spoedig zal ontvangen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de stukken ten aanzien van de Eurogroep en Ecofinraad. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden nog enkele vragen.
Allereerst merken de leden van de PVV-fractie op dat de motie van het lid Tony van Dijck over niet instemmen met een verdergaande collectieve schulduitgifte in EU-verband3 is aangenomen. Zij willen weten op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan deze motie.
De positie van het demissionaire kabinet ten opzichte van gemeenschappelijke schulduitgifte in EU-verband is op meerdere momenten gedeeld met uw Kamer, waaronder in een brief van 30 maart 2022 met een reactie op de moties Omtzigt en van Haga4, en een brief 14 april 2023 met opvolging van een plenair debat over de toekomst van de EMU.5
Op dit moment zijn er geen voorstellen voor nieuwe instrumenten of fondsen met gemeenschappelijke schulduitgifte in EU-verband waar Nederland zich toe moet verhouden, met uitzondering van de door de Europese Commissie voorgestelde Oekraïne-faciliteit. Voor het verstrekken van leningen aan Oekraïne binnen deze faciliteit leent de Commissie namens de EU middelen op de kapitaalmarkt. Uw Kamer is hierover geïnformeerd in een brief van 25 augustus 2023.6 Deze faciliteit kan naar inschatting van het kabinet rekenen op een brede steun van uw Kamer. Het kabinet interpreteert de motie daarom niet zo dat Nederland niet in zou kunnen stemmen met collectieve schulduitgifte in EU-verband ten behoeve van deze faciliteit. Het kabinet gaat er ook vanuit dat het parlement geen bezwaar heeft tegen de gebruikelijke collectieve schulduitgifte ten behoeve van het bestaande instrument van macrofinanciële bijstand aan derde landen, waarbij de EU middelen op de kapitaalmarkt leent en deze doorleent aan het betreffende land. Het parlement heeft in het verleden nooit bezwaar aangetekend tegen de financieringswijze van macrofinanciële bijstand. Mocht de Europese Commissie een voorstel voor dergelijke macro-financiële bijstand doen dan zal het kabinet het parlement op de gebruikelijke wijze over de voorgestelde kabinetsinzet op de hoogte stellen.
De leden van de PVV-fractie merken tevens op dat de motie van het lid Tony van Dijck over niet instemmen met BEFIT (het EU-voorstel voor een richtlijn «Business in Europe: Framework for Income Taxation») en dat ook onomwonden kenbaar maken aan de Europese Commissie7 is aangenomen. Ook hierbij willen zij weten op welke wijze uitvoering zal worden gegeven aan deze motie.
Het kabinet zal de Commissie van deze motie op de hoogte brengen. Hierbij wordt nu nog bezien op welke wijze en op welk moment deze boodschap het beste kan worden afgegeven aan de Commissie. Verder wil ik aangeven dat de discussie over BEFIT meerdere jaren in beslag zal nemen gegeven de omvang en complexiteit van het voorstel. Naar alle waarschijnlijkheid zullen de onderhandelingen in de Raad over het BEFIT-voorstel op zijn vroegst in de loop van 2024 starten.
In het verlengde hiervan willen de leden van de PVV-fractie weten waarom het demissionaire kabinet in het fiche over het BEFIT-voorstel8 alsnog positief staat tegenover BEFIT, terwijl de voordelen daarvan duidelijk niet opwegen tegen de nadelen. De nadelen die genoemd worden door het demissionaire kabinet zijn o.a. dat sprake is van een stapeling van wetgeving; dat het nog jaren gaat duren om systemen van de Belastingdienst aan te passen; dat de voorgestelde wijze van winsttoerekening aan EU-lidstaten niet proportioneel is; dat de winsttoerekening kan leiden tot een onvoorspelbare belastinggrondslag in Nederland; dat er zeer grote kosten gemaakt moeten worden om een nieuwe administratieve infrastructuur op te zetten en dat het naar eigen inzicht inrichten van het belastingstelsel voor bedrijven in Nederland, die onder de richtlijn vallen, beperkt wordt.
De leden van de PVV-fractie willen weten hoe de vele nadelen opwegen tegen het voordeel dat genoemd wordt, namelijk de lagere administratieve lasten voor bedrijven. Kan de Minister tevens nader stilstaan bij de genoemde nadelen?
Ten aanzien van het BEFIT voorstel staat het kabinet positief over het doel en ambitie maar negatief over de vormgeving. Het voorstel ten aanzien van de gemeenschappelijke grondslag is naar het oordeel van het kabinet, in theorie, geschikt om te komen tot een efficiënter en transparanter EU belastingstelsel. Dat biedt mogelijk voordelen op administratief vlak en ten aanzien van fiscale zekerheid. Om dit doel te bereiken is harmonisatie noodzakelijk en het voorstel tot een gemeenschappelijke grondslag is daarin gerechtvaardigd. In de huidige vorm, en met name in het licht van de implementatie van Pijler 2, voorziet het kabinet echter een cumulatie van wetgeving en het ontstaan van drie parallelle systemen voor de winstbelasting (Wet Vpb 1969, Pijler 2 en BEFIT). Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de uitvoering (in Nederland de Belastingdienst) evenals voor fiscale experts ten aanzien van vennootschapsbelasting werkzaam bij de overheid, adviespraktijk, bedrijfsleven en opleidingscentra. Een minder vergaande optie zou zijn om eerst ervaring op te doen met het Pijler 2-systeem en met een geharmoniseerde grondslag zoveel mogelijk aan te sluiten bij de lessen die hieruit getrokken worden.
Voorts lezen de leden van de PVV-fractie in de antwoorden op vragen van de commissie over het fiche over het BEFIT-voorstel9 dat de Europese Commissie na drie jaar een ander toerekeningsmechanisme kan voorstellen en dat het zou kunnen dat dit mechanisme een soortgelijke verdeelsleutel als de CCCTB kent (op basis van omzet, materiële vaste activa, arbeid en, mogelijk, immateriële activa). De leden van de PVV-fractie vragen hierop te reflecteren: hoe wenselijk is dit?
Het kabinet heeft twijfels bij het voorgestelde tijdelijke winsttoerekeningsmechanisme op basis van resultaten uit het verleden. Doordat er grensoverschrijdende verliesverrekening wordt toegestaan, kan dit leiden tot een onvoorspelbare belastinggrondslag in Nederland die tevens afhankelijk is van verliezen in het buitenland. Dit betekent dat de gevolgen van de aggregatie en voorgestelde winsttoerekening voor de Nederlandse belastingopbrengst moeilijk zijn in te schatten. Verder ziet het kabinet mogelijk een ongewenste samenloop tussen de belasting die volgens BEFIT betaald dient te worden, rekening houdend met grensoverschrijdende verliesverrekening en resultaten uit het verleden, en de Pijler 2-regels die als uitgangspunt de commerciële cijfers van het huidige jaar hebben. Door deze verschillen, kan het voorkomen dat er bijheffing plaatsvindt onder Pijler 2 terwijl de jurisdictie niet laagbelast zou moeten zijn.
Een denkbaar scenario zou hierbij kunnen zijn dat er een stapsgewijze invoering van het BEFIT-voorstel plaatsvindt, waarbij eerst de geharmoniseerde grondslag wordt ingevoerd en, op een later moment, een uitgewerkt systeem van winsttoerekening op basis van de toerekening van productiefactoren volgt. Mocht een dergelijk nieuw voorstel over de winsttoerekening door de Commissie worden gepresenteerd dan zal uw Kamer geïnformeerd worden over de appreciatie door middel van een BNC-fiche.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 8 en 9 november 2023. Zij vinden het verstandig dat er uitvoering wordt gegeven aan de wens van de Kamer om geen onomkeerbare stappen te zetten inzake het EU-voorstel over nieuwe eigen middelen totdat de vaste commissie voor Financiën een overleg heeft kunnen voeren over de Nederlandse inzet. Wel zouden deze leden van het kabinet willen weten wat het voor de Nederlandse inbreng betekent wanneer de voorgestelde nieuwe eigen middelen niet worden doorgevoerd. Dit betekent toch niet dat Nederland steeds meer zal moeten terug onderhandelen omdat hierover nog niet over gesproken is? En wanneer we naar de netto afdracht krijgen, wat zijn dan de gevolgen wanneer de nieuw voorgestelde eigen middelen worden afgewezen en we blijven bij de huidige eigen middelen?
Op 23 oktober jl. heeft u de beantwoording van het schriftelijk overleg inzake het BNC-fiche over de introductie nieuwe eigen middelen en terbeschikkingstelling (mededeling, besluit en verordening) ontvangen (Kamerstuk 22 112, nr. 3813). Hierin wordt ingegaan op het effect voor de Nederlandse afdrachten bij introductie van nieuwe eigen middelen of van het behoud van de huidige systematiek. Er zal zo lang de onderhandelingen over dit EU-voorstel in Brussel lopen en indien er ontwikkelingen zijn op dit dossier, daarover gerapporteerd worden in de reguliere geannoteerde agenda’s of bij de verslagen van de Eurogroep/Ecofinraad. Zodra dit voorstel besproken wordt op de Ecofinraad zult u via de reguliere geannoteerde agenda en verslagen van de Eurogroep/Ecofinraad hierover worden geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie nemen er kennis van dat een gedachtewisseling plaatsvindt over de impact van de Russische agressieoorlog tegen Oekraïne. Zij willen graag weten hoeveel belangen Nederlandse ondernemingen nog hebben in Rusland. Worden deze nu afgebouwd? Wordt dit bijgehouden? En vinden hierover regelmatige voortgangsgesprekken plaats van de Ministeries van Economische Zaken en Financiën met bedrijven die nog belangen hebben in Rusland?
Verder wordt er melding gemaakt dat Nederland zijn «fair share» gaat bijdragen wanneer het gaat om steun aan Oekraïne op het gebied van humanitaire noden, het eerste herstel en wederopbouw. Zijn hierover al scenario’s bekend, wat gaat dit betekenen in de komende jaren? Wat betekent een fair share precies? Gaat het dan om alleen financiële afdrachten of ook in technische, juridische en economische kennis?
De sancties van de EU zijn erop gericht om de Russische oorlogsmachine tegen Oekraïne zoveel mogelijk te belemmeren. Mits bedrijven voldoen aan de actuele sanctieregelgeving, kunnen zij in beginsel zakendoen in Rusland. Het kabinet begrijpt het echter goed als bedrijven ervoor kiezen om vanwege de oorlog in Oekraïne niet langer actief te willen zijn op de Russische markt. Daarbij is het niet zo dat de Nederlandse overheid actief bijhoudt hoeveel belangen Nederlandse ondernemingen nog hebben in Rusland.
De Russische invasie heeft aanzienlijke schade verricht aan de Oekraïense economie en maatschappij. Om deze draaiende te houden – en op termijn te herstellen – is aanhoudende en toereikende internationale steun nodig, ook in de komende jaren. Sinds de uitbraak van de oorlog is het kabinetsbeleid dat Nederland haar «fair share» daaraan bijdraagt.
De precieze berekening van de omvang van de «fair share» is complex en afhankelijk o.a. van de verdere ontwikkeling van het conflict. Daarbij ligt het voor de hand dat de noden (en dus ook de «fair share»-bijdrage van Nederland) zullen toenemen naarmate de oorlog langer voortduurt. Voor de berekeningen van de Nederlandse «fair share» gebruikt het kabinet als uitgangspunt de inschattingen van de totale noden die door de betrokken internationale instellingen, zoals het Internationaal Monetair Fonds de Wereldbank en de Verenigde Naties, worden opgesteld. Het kabinet doet bij de berekeningen de aanname dat andere donorlanden, net als Nederland, een bijdrage leveren die ongeveer proportioneel is aan hun economisch gewicht. Daarnaast wordt de steun die de EU levert, bijvoorbeeld via een eventuele Oekraïne-faciliteit, ook (gedeeltelijk) toegeschreven aan Nederland.
De manier waarop steun wordt geleverd is afhankelijk van de noden. Zo heeft het kabinet als onderdeel van de niet-militaire steunpakketten financiering verstrekt om internationale financiële instellingen in staat te stellen om kritieke herstelwerkzaamheden uit te voeren aan bijvoorbeeld de energie infrastructuur, bij te dragen aan voor voedselzekerheid, technische assistentie gefaciliteerd om de Oekraïense hervormingsinzet te ondersteunen en materiaal geleverd voor reddingsacties n.a.v. de doorbraak van de Kakhova-dam.
Tot slot hebben de leden van de CDA-fractie vragen bij de herstel- en veerkrachtfaciliteit. Deze leden zien geen enkele aanleiding om tegen de voornemens van het kabinet in te gaan om in te stemmen met de aanpassingen van Oostenrijk, Denemarken, Zweden en Litouwen. Nogmaals willen deze leden benadrukken dat zij goed begrijpen dat er aanpassingen plaatsvinden voor de inzet van deze faciliteiten. De herstel- en veerkrachtfaciliteit kent een achtergrond in de bestrijding van de gevolgen van corona. Ondertussen speelt een andere dreiging. Deze leden vinden het een gemiste kans dat bij aanpassing en inzet van deze faciliteit niet veel meer de gezamenlijke bescherming van de Europese Unie is betrokken en aanpassingen zijn gericht op de opbouw van defensie- en veiligheidstaken. Zijn er landen die wel aanpassingen hebben verricht die betrekking hadden op defensie? Zo nee, waarom niet?
Veel lidstaten hebben recent gebruik gemaakt van één of meerdere gronden uit de HVF-verordening om hun plan aan te passen. Deze gronden zijn: het toevoegen van een REPowerEU hoofdstuk; objectieve omstandigheden waardoor het plan, deels of in zijn geheel, niet meer uitvoerbaar zijn; een bijstelling van de beschikbare subsidies op basis van de definitieve subsidieallocatie en het aanvragen van aanvullende leningen. Bij het aanpassen van de plannen op deze gronden blijven lidstaten gehouden aan alle voorwaarden uit de RRF-verordening, en uiteraard ook aan de regels uit het EU-verdrag. Het financieren van defensie-uitgaven in klassieke zin (wapens, materieel) uit de HVF is volgens het EU-Verdrag uitgesloten. Uit de EU-begroting kunnen geen beleidsuitgaven worden gefinancierd die voortvloeien uit operaties die gevolgen hebben op militair of defensiegebied. Wel is er in sommige goedgekeurde herstelplannen sprake van programma’s gericht op innovatie, digitale vaardigheden, cyber security en milieu die door defensie worden uitgevoerd. Als een lidstaat zijn plan aanpast, binnen de voorwaarden die daarvoor gelden, kan een verschuiving naar dit type bestedingen dus ook een optie zijn. Er lijkt echter weinig interesse onder lidstaten om in hun herstelplan meer van dit type maatregelen op te nemen. Litouwen is de enige lidstaat die met de wijziging van het plan maatregelen omtrent het versterken van cyber security van de overheid heeft opgeschaald.
Kamerstuk 21 501-20, nr. 1931↩︎
COM(2023)684 final↩︎
Kamerstukken 21 501-07, nr. 1982↩︎
Kamerstukken 35 925, nr. 170↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2023/04/14/opvolging-plenair-debat-toekomst-euro-van-9-maart-2023↩︎
Kamerstukken 22 112, nr. 3757↩︎
Kamerstukken 21 501-07 nr. 1981↩︎
Kamerstukken 22 112, nr. 3796↩︎
Kamerstuk 22 112, nr. 3816.↩︎