[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op de motie van het lid Flach c.s. over gebieden waar op basis van meer recente bronnenanalyses sprake is van een bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenbelasting van 19% of lager, niet aanwijzen als met nutriënten verontreinigde gebieden (Kamerstuk 30252-138)

Mestbeleid

Brief regering

Nummer: 2023D51366, datum: 2023-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-33037-526).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 33037 -526 Mestbeleid.

Onderdeel van zaak 2023Z20939:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

33 037 Mestbeleid

Nr. 526 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 december 2023

Op 21 december jl. heeft uw Kamer de motie Flach c.s.1 aangenomen, waarin de regering wordt verzocht om gebieden waar op basis van meer recente bronnenanalyses sprake is van een bijdrage van de landbouw aan de nutriëntenbelasting van 19% of lager, niet aan te wijzen als «met nutriënten verontreinigde» gebieden, en ervoor te zorgen dat ook in andere regio’s bronnenanalyses geactualiseerd worden.

Zoals tijdens de stemmingen op 21 december jl. verzocht door het lid Flach, informeer ik uw Kamer met deze brief over de uitvoering van deze motie. Het kabinet heeft alles afwegende besloten aan het eerste deel van het verzoek van de motie geen uitvoering te geven. Met deze brief licht ik dat besluit toe.

Zoals aan uw Kamer aangegeven in mijn brieven van 5 december jl.2 en 20 december jl.3, in de technische briefing op 20 december jl. en in het debat van 21 december jl., is voor de huidige bepaling van de landbouwbijdrage voor de aanwijzing van NV-gebieden gebruik gemaakt van gegevens, die beschikbaar zijn op het niveau van het waterschapsbeheergebied, uit een analyse die landelijk op uniforme wijze is uitgevoerd. Daarmee wordt geborgd dat de aanwijzing in alle gebieden in Nederland wordt gebaseerd op een uniforme, landelijk beschikbare dataset. Bepaalde waterschappen beschikken over meer gedetailleerde en meer recente gegevens voor wat betreft bronnenanalyses, maar andere waterschappen beschikken hier niet over, en dus zijn deze gegevens er niet voor heel Nederland. Daarbij is de methode waarop de betreffende waterschappen dit hebben uitgevoerd niet gelijk. Zo zijn er verschillen in de omvang van het geanalyseerde gebied (gehele beheergebied of deel van het beheergebied), de periode die is onderzocht en is de analysemethode is verschillend. Indien uitvoering gegeven zou worden aan het eerste deel van de motie, zou er rechtsongelijkheid gecreëerd worden, omdat op verschillende plekken op basis van verschillende data de landbouwbijdrage zou worden bepaald, en daarmee de aanwijzing van NV-gebieden niet op gelijke wijze zou worden gedaan. Ik hecht eraan te benadrukken dat de toestandbepaling van de verontreiniging van KRW-waterlichamen op basis van de meest recente gegevens is gedaan.

De NV-gebieden zijn aangewezen met de publicatie van de wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet in de Staatscourant op 19 december jl.4 Deze wijziging heb ik aangekondigd in mijn brief van 5 december jl., waarin ook het tijdspad voor de publicatie is aangegeven. Uitvoering van de motie zou betekenen dat deze aanwijzing zou moeten worden herzien. Een eerdere motie van het lid Van der Plas, om uit te gaan van actuele gegevens, is op 7 december jl. verworpen.5

De aanwijzing van de NV-gebieden is voorts een implementatie van een bindende bepaling van de derogatiebeschikking en is in zijn geheel afgestemd met de Europese Commissie (EC). Het nu wijzigen van (een deel van) de reeds gepubliceerde aanwijzing zou betekenen dat van de met de EC afgestemde aanwijzing wordt afgeweken. Daarmee wordt de gemaakte afspraak niet nagekomen. Daarmee zou de gehele aanwijzing op het spel worden gezet, en dat brengt het risico met zich mee dat heel Nederland (behalve het rivierengebied) als NV-gebied moet worden aangewezen (zoals bepaald in de beschikking) en het risico is ook aanwezig dat Nederland per direct geen gebruik meer kan maken van de begunstigende voorwaarden van de beschikking, en dan zou terugvallen naar 170 kg N/ha aan plaatsingsruimte voor dierlijke mest. De gevolgen hiervan voor de agrarische sector en de reeds zeer gespannen mestmarkt zouden zeer ingrijpend zijn. Hierbij breng ik de reactie van de EC in herinnering die zij op 19 december 2022 heeft gegeven6 toen bij de eerdere implementatie van voorwaarden uit de beschikking, ter uitvoering van de motie Grinwis c.s.7, gezocht is naar ruimte om rekening te houden met de agrarische bedrijfpraktijk.

Om bovenstaande redenen heeft het kabinet besloten het eerste deel van de motie Flach c.s. niet uit te voeren, en de op 19 december jl. gepubliceerde aanwijzing van de NV-gebieden voor de jaren 2024 en 2025 niet te wijzigen.

De motie verzoekt tevens om de bronnenanalyses te actualiseren. Dit deel van de motie voer ik uit. In reactie op een verzoek van de vaste commissie voor LNV heb ik op 20 december jl. daarover reeds het volgende aangegeven.8 Richting het 8e actieprogramma Nitraatrichtlijn (8e AP) moet opnieuw worden beoordeeld of en voor welke doelen of maatregelen de aanwijzing voor NV-gebieden wordt voortgezet. De bronnenanalyses ten behoeve van de vaststelling van de bijdrage van de landbouw zullen geactualiseerd moeten zijn als aanwijzing van NV-gebieden na 2025 wordt vervolgd. In samenspraak met de waterschappen en provincies, wil ik dit daarom zo snel mogelijk uit laten voeren zodat deze ten behoeve van het traject richting het 8e AP is afgerond. Alle bronnen zullen daarvoor geactualiseerd moeten worden. Een actualisatie van de bronnenanalyse betekent overigens niet bij voorbaat dat de bijdrage van de landbouw aan de verontreiniging minder gaat worden. De bijdrage van de landbouw wordt namelijk afgezet tegen de bijdrage van andere bronnen, waardoor de bijdrage van de landbouw ook groter kan worden, als de verontreiniging van andere bronnen bijvoorbeeld harder gedaald is dan die van de landbouw.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema


  1. Kamerstuk 30 252, nr. 138.↩︎

  2. Kamerstuk 33 037, nr. 521.↩︎

  3. Kamerstuk 33 037, nr. 525↩︎

  4. Stscrt. 2023, nr. 34882.↩︎

  5. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1609.↩︎

  6. Bijlage bij Kamerstuk 33 037, nr. 485↩︎

  7. Kamerstuk 33 037, nr. 473↩︎

  8. Kamerstuk 33 037, nr. 525↩︎