[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Project Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw – melkveehouderij en akkerbouw

Toekomstvisie agrarische sector

Brief regering

Nummer: 2024D03104, datum: 2024-01-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30252-150).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 30252 -150 Toekomstvisie agrarische sector.

Onderdeel van zaak 2024Z01355:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

30 252 Toekomstvisie agrarische sector

31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 150 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 januari 2024

Hierbij bied ik u het rapport van het project Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw voor de melkveehouderij en de akkerbouw aan, dat is opgesteld in opdracht van mijn ministerie door Wageningen Economic Research (WEcR) van Wageningen UR. Met het onderzoek is uitvoering gegeven aan de motie van de elden Bromet en Thijssen waarin werd verzocht om voor verschillende types agrarische bedrijven mogelijke verdienmodellen door te rekenen1. Het rapport geeft eveneens inzicht in de economische effecten van de derogatiebeschikking 2022–2025 en daarmee is de uitvoering van de motie van het lid Van Campen cs. en het lid Boswijk2 volledig afgerond. De rapportage met de ecologische effecten van de derogatiebeschikking is al eerder aan de Kamer gestuurd (Kamerstuk 33 037, nr. 501). Het onderzoek is begeleid door LTO, NAJK, Natuur en Milieu, IPO en mijn ministerie.

Agrarische ondernemers staan voor noodzakelijke, maar omvangrijke en ingrijpende opgaven om de landbouw te verduurzamen. Dat vergt ingrijpende keuzes. Met de afbouw van de derogatie en de aanscherpingen van het mestbeleid worden de gevolgen al tastbaar. Het kabinet erkent de zorgen die in de sector leven, de transitie van de landbouw kan alleen slagen als bij het halen van de verschillende doelen voldoende oog is voor het verdienvermogen van de blijvende boeren.

WEcR is gevraagd een verkenning te doen naar de bedrijfseconomische en mileueffecten op bedrijfsniveau van vastgestelde en mogelijke maatregelen die nodig zijn vanwege de afbouw van de derogatie en een bijdrage leveren aan de doelen voor natuur en stikstof, klimaat en water als ook wat de mogelijkheden zijn ondernemers hierbij in de toekomst te ondersteunen door zowel markt als overheid. Het onderzoek laat zien dat reeds vastgestelde maatregelen, maar ook eventuele verdergaande maatregelen die momenteel geen onderdeel van staand of voorgenomen beleid zijn, invloed kunnen hebben op de continuïteit van agrarische bedrijven. Het kabinet heeft mede daarom, zoals afgesproken in het coalitieakkoord, het Transitiefonds ingesteld om het behalen van de verschillende doelen in het landelijk gebied en de benodigde verduurzaming van de agrarische sector te ondersteunen. Ook met andere instrumenten ondersteunt het kabinet financieel de verduurzamingsopgave van de agrarische sector. Het onderzoek bevestigt daarmee het belang van robuuste nieuwe verdienmodellen en financiële ondersteuning om de transitie te kunnen maken.

Onderzoek

Dit onderzoek richt zich op de melkveehouderij en akkerbouw, inmiddels loopt het onderzoek ook voor overige sectoren. Als deze studie afgerond is stuur ik deze de Tweede Kamer toe. Daarnaast wordt in het kader van het traject van het convenant dierwaardige veehouderij een economische impactanalyse uitgevoerd naar de effecten van maatregelen voor dierwaardigheid, die bij dit onderzoek niet zijn meegenomen (Kamerstuk 28 286, nr. 1321).

Het voorliggende onderzoek heeft voor een aantal bedrijfstypen voor de melkveehouderij en de akkerbouw doorgerekend wat de bedrijfseconomische en milieueffecten zijn van reeds vastgestelde maatregelen om uitvoering te geven aan het 7e Nitraatactieprogramma, de derogatiebeschikking en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Daarnaast is verkend welke aanvullende maatregelen boeren kunnen nemen op bedrijfsniveau. Deze mogelijke, aanvullende maatregelen zijn in verschillende maatregelpakketten (passend bij ontwikkelpaden) doorgerekend en geselecteerd om een bijdrage te leveren aan de doelen voor natuur en stikstof, water en klimaat. De maatregelpakketten variëren in emissiereducerend effect en hangen samen met verschillende ontwikkelpaden. Zo is bijvoorbeeld voor het ontwikkelpad hightech melkveehouderij in het onderzoek uitgegaan van een veebezetting van 2,5 Grootvee eenheden per hectare (GVE/ha). Voor het ontwikkelpad extensivering zijn bijvoorbeeld, passend bij kwetsbare gebieden, normen van 1,0 en 1,5 GVE/ha doorgerekend. Het is goed hierbij op te merken dat deze laatste nog stringenter zijn dan de normen die voorlagen bij het gesprek over het Landbouwakkoord.

De manier waarop in de praktijk de verduurzaming vorm wordt gegeven, kan deels ook in gebiedsprocessen worden bepaald zodat rekening gehouden kan worden met de gebiedsspecifieke omstandigheden.

Helder is dat hoe steviger het maatregelpakket is, hoe groter de milieuwinst, maar ook hoe groter het bedrijfseconomische effect is dat agrarische bedrijven hiervan ondervinden.

Het onderzoek is geen doorrekening van door dit kabinet voorgenomen beleid, maar een verkenning van mogelijke maatregelpakketten en de bedrijfseconomische en ecologische effecten op bedrijfsniveau. Hierbij past de kanttekening dat aan de berekende inkomenseffecten geen absolute waarde kan worden toegekend. Dit komt doordat het effect van autonome ontwikkelingen, een betere prijs voor de boer per product en maatregelen die onder andere uit het Transitiefonds gefinancieerd worden niet zijn meegenomen. Zodra bijvoorbeeld meer bedrijven gebruik maken van beëindigingsregelingen zal dit leiden tot verschillende aanpassingen, zoals structuureffecten, effecten op de prijsvorming van agrarische producten en de mestmarkt. Ook kan dit bijvoorbeeld leiden tot een kleinere resterende verduurzamingsopgave voor de blijvers. De bedrijfseconomische gevolgen kunnen daarom in werkelijkheid beperkter zijn dan dat in dit onderzoek is berekend. Het is daarom belangrijk om voor ogen te houden dat op basis van deze verkenning geen conclusie over het voorgenomen beleid kan worden verbonden. Voor een afgewogen beeld is een beleidsanalyse nodig waarbij rekening wordt gehouden met macroeconomische ontwikkelingen en de structuureffecten in de sector die autonoom en als gevolg van ingezet en toekomstig beleid kunnen optreden.

Omdat het een verkenning betreft, kan op basis van de onderzochte maatregelpakketten ook geen uitspraak worden gedaan of en in welke mate de ecologische beleidsdoelen hiermee kunnen worden gehaald. Dat neemt niet weg dat het onderzoek inzicht geeft in de effecten van de reeds vastgestelde maatregelen, in het bijzonder het afbouwen van de derogatie en van mogelijke verschillende maatregelpakketten en dat daaruit blijkt dat in potentie grote emissiereducties op bedrijfsniveau mogelijk zijn.

Daarnaast komt uit het onderzoek dat, bij ongewijzigde externe factoren, het nemen van de opgestelde maatregelpakketten bedrijfseconomische effecten kan hebben voor duurzame melkvee- en akkerbouwbedrijven en daarmee invloed op de continuïteit van bedrijven kan hebben. Tot slot beschrijft het onderzoek ook de kenmerken van een aantal mogelijke instrumenten vanuit markt en overheid, die kunnen bijdragen aan het behoud van inkomen en de continuïteit van bedrijven.

In de praktijk zijn momenteel de eerste effecten van de vastgestelde maatregelen voelbaar voor de boeren. Zo wordt de veehouderij geconfronteerd met een acute druk op de mestmarkt die leidt tot hoge mestafzetkosten. In samenspraak met de sector breng ik mogelijke handelingsopties om de druk op de mestmarkt te verlichten in beeld, zoals verzocht in de motie van het lid van Campen c.s. (Kamerstuk 30 252, nr. 141) en conform de motie zal ik de Tweede Kamer hierover informeren.

Vervolg

In het onderzoek is gebleken dat data en gegevens van biologische en natuurinclusieve bedrijfstypen beperkt beschikbaar waren en zijn effecten kwalitatief beschreven. In een vervolgproject zal in samenwerking met betrokken partijen worden geïnvesteerd in deze tekortkoming door het verzamelen van data en kennis over het verdienvermogen en andere financiële indicatoren van voorlopers, zoals biologische en natuurinclusieve bedrijven.

Het onderzoek laat zien dat er mogelijkheden zijn waarbij de verduurzaming van de landbouw, het halen van de verschillende doelen en een eerlijk verdienvermogen voor de blijvende boer hand in hand kunnen gaan. Het is aan het volgende kabinet om mede op basis van dit onderzoek tot integraal landbouwbeleid te komen.

Tot slot wil ik de Kamer een technische briefing aanbieden met onder andere de onderzoekers om feitelijke informatie uit te wisselen over de onderzochte bedrijfstypen en de uitkomsten van het onderzoek.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema


  1. Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 38↩︎

  2. Kamerstuk 33 037, nr. 468 en Kamerstuk 33 037, nr. 469↩︎