Personeel/Materieel (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2024D03130, datum: 2024-01-29, bijgewerkt: 2024-03-01 14:47, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2024-01-29 17:15: Personeel/Materieel (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Defensie
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Personeel/Materieel
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Defensie heeft op 29 januari 2024 overleg gevoerd met de heer Van der Maat, staatssecretaris van Defensie, over:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2024 (36410-X);
de brief van de minister van Defensie d.d. 23 januari 2024 inzake 36410-X Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2024 (2024Z00838);
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2024 (36410-K);
de brief van de minister van Defensie d.d. 23 januari 2024 inzake 36410-K Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaat van het Defensiematerieelbegrotingsfonds voor het jaar 2024 (2024Z00832);
de brief van de minister van Defensie d.d. 19 september 2023 inzake stand van Defensie najaar 2023 (36410-X, nr. 5);
de brief van de minister van Defensie d.d. 23 januari 2024 inzake beantwoording vragen commissie inzake Stand van Defensie najaar 2023 (Kamerstuk 36410-X-5) (2024Z00833);
de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 19 september 2023 inzake Defensie Projectenoverzicht 2023 (27830, nr. 417);
de brief van de minister van Defensie d.d. 23 januari 2024 inzake beantwoording vragen commissie inzake Defensie Projectenoverzicht 2023 (Kamerstuk 27830-417) (2024Z00837);
de brief van de minister van Defensie d.d. 20 november 2023 inzake DMP-A behoeftestelling programma FOXTROT (27830, nr. 418);
de brief van de minister van Defensie d.d. 20 november 2023 inzake B-brief project Militaire Transmissie Bouwblok (MTBB) (27830, nr. 419);
de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 20 december 2023 inzake A-brief over het project "Concentreren en revitaliseren van de Johannes Postkazerne" in Havelte (36124, nr. 37);
de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 20 december 2023 inzake A-brief project Revitalisering vliegbasis Woensdrecht (27830, nr. 421);
de brief van de staatssecretaris van Defensie d.d. 19 december 2023 inzake D-brief project Midlife Update NH90-helikopter (25928, nr. 77).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
De Roon
De griffier van de vaste commissie voor Defensie,
De Lange
Voorzitter: De Roon
Griffier: De Lange
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Boswijk, Dassen, Erkens, Kahraman, Nordkamp, Van Oostenbruggen, Podt, Pool, De Roon en Tuinman,
en de heer Van der Maat, staatssecretaris van Defensie.
Aanvang 17.15 uur.
De voorzitter:
Goedenavond dames en heren. Allen hartelijk welkom bij dit
wetgevingsoverleg van de Tweede Kamercommissie voor Defensie. Bij dezen
heet ik de staatssecretaris van Defensie tezamen met zijn staf van harte
welkom. Het wetgevingsoverleg heeft als onderwerp personeel en materieel
van Defensie. Ik stel voor dat we straks — nadat we uw rapporteurs
hebben gehoord — bij de inbreng van de kant van de Kamer de volgorde
volgen zoals we hier aan tafel zitten. Als iedereen zich daarin kan
vinden, houden we dat aan. Na de eerste termijn van de Kamer zullen we
pauzeren voor de dinerpauze. Die duurt dan volgens mij 45 minuten. De
griffier zegt: ja.
We gaan nu eerst naar de rapporteurs luisteren. Nadat zij zijn
uitgesproken, krijgt de staatssecretaris het woord om daarop te
reageren. De rapporteurs zullen zich in hun rapportage vooral richten op
de personele gereedheid. Het betreft hier de heer Nordkamp van
GroenLinks-PvdA en de heer Kahraman van Nieuw Sociaal Contract. Ik geef
hun het woord. Ze bepalen zelf maar wie van hen het eerst zal spreken.
Gaat uw gang.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Gezien het gestegen ambitieniveau en de
veranderende vraag hebben we als rapporteurs bekeken in hoeverre
Defensie in staat is om het juiste personeel aan te trekken en te
behouden. Dat heeft geleid tot de volgende bevindingen.
Het is niet inzichtelijk wat wordt besteed aan de maatregelen voor het
behouden, binden en inspireren van personeel, en wat de concrete
doelstellingen zijn. Het is niet duidelijk of maatregelen doeltreffend
en doelmatig zijn. De tweede bevinding is dat de trends in de afgelopen
jaren vragen oproepen over het realisme in de begroting van personele
uitgaven voor eigen personeel en de personele vulling. Ook is niet
duidelijk of Defensie goed zicht heeft op de huidige en benodigde
kwalitatieve capaciteiten van het personeel. Het vaststellen en
vastleggen van de vereiste kwalificaties bij arbeidsplaatsen is nog
gaande sinds mei 2021. Ook is niet duidelijk of voldoende kwalitatief
personeel aanwezig is om nieuwe systemen te bedienen. Er wordt geen
informatie gegeven over hoe Defensie gaat concurreren met het
bedrijfsleven voor het aantrekken van schaars technisch en
informatietechnologisch personeel.
De heer Kahraman zal een aantal voorstellen doen.
De heer Kahraman (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Op basis van de bevindingen hebben wij een
vijftal vragen en verzoeken aan de staatssecretaris. Dat vijftal
verzoeken zal ik nu geven.
We verzoeken de staatssecretaris om inzicht te geven in de uitgaven die
zijn verbonden aan de maatregelen voor het behouden, binden en
inspireren van personeel. Kan de staatssecretaris daarbij ook ingaan op
de concrete doelstellingen en de onderbouwing van de doeltreffendheid en
de doelmatigheid?
Kan de staatssecretaris inzicht geven in het realisme in de
verwachtingen ten aanzien van de personele vulling voor 2024 en welke
keuzes moeten worden gemaakt als gevolg van de personeelstekorten?
Als derde. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de huidige
kwalitatieve capaciteit van het personeel en wat benodigd is om het
gestegen ambitieniveau te realiseren?
Als vierde. Kan de staatssecretaris inzicht geven in de personele
consequenties van de in de komende jaren te verwachten nieuwe systemen
en of Defensie voldoende gekwalificeerd personeel zal hebben om de
systemen te kunnen bedienen? Tevens verzoeken wij om hier voortaan
aandacht aan te geven in de Defensie Materieel Procesbrieven.
Als laatste. Kan de staatssecretaris de Kamer informeren hoe Defensie
schaars technisch en informatietechnologisch personeel gaat aantrekken
en wat mogelijke knelpunten hierbij zijn?
Voorzitter. Dat waren onze vijf vragen en aanbevelingen die wij hebben
aan de staatssecretaris.
De voorzitter:
Ik dank beide rapporteurs voor deze uiteenzetting. Ik kijk even naar de
staatssecretaris of hij bereid is om daar direct op te reageren.
Staatssecretaris Van der Maat:
Een klein ogenblik alstublieft.
De voorzitter:
We wachten een klein ogenblik.
We gaan verder, beste mensen. Ik geef het woord aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dank u wel, voorzitter. Dank u wel, leden. Ik moest heel even wat
ruggespraak hebben, omdat er algemene uitspraken gedaan worden over
zaken die geconstateerd zijn en vragen die daaruit voortvloeien. We
hebben bij Defensie zo'n 62 eenheden en het verschilt gewoon nogal over
welke eenheid je het hebt. Het is dus heel ingewikkeld voor mij om nu in
gesprek te komen, want als we het over het KCT hebben dan is het heel
anders dan als we het over de 43ste brigade hebben. Het is heel anders
als we het over de vulling van IT hebben of dat we het hebben over
puntje, puntje, puntje. Je kunt dus heel specifiek gaan. Daarom vroeg ik
net even of de Kamer die inzetmatrix van die 62 eenheden die ik in mijn
hoofd heb — niet op het getal nauwkeurig, voordat u mij daarop gaat
bevragen, maar wel het gedifferentieerde beeld wat daarachter wegkomt —
helder heeft.
Ik ga uw vijf vragen even langs, maar ik wil ook zoeken naar wat we over
en weer kunnen doen om daar meer gericht het gesprek op aan te gaan. Ik
zou bijvoorbeeld een vertrouwelijke briefing kunnen aanbieden om gewoon
door die matrix heen te lopen. Zo kan ik het juiste beeld geven, maar
kunnen we ook kijken wat dat zou vragen van de Stand van Defensie en de
wijze waarop wij onze informatie daar ontsluiten. Moeten we misschien op
een andere manier inzichtelijk maken waar we staan in de voortgang? Ik
zou graag dat vervolggesprek aan willen gaan, want anders blijft het
heel generiek. U geeft aan dat we niet doelmatig zijn, dat het niet
doeltreffend is, dat het eigenlijk niet duidelijk is, maar dat is dus
ook echt heel ingewikkeld als ik dat voor alle eenheden zou moeten
aangeven. Sowieso gaan we dat niet openbaar doen. Het is een behoorlijke
bult papier als u dat allemaal zou willen inzien. Ik zoek daar naar het
juiste informatieniveau waar u naar op zoek bent.
De eerste vraag die u heeft gesteld gaat over het verzoek om inzicht in
de uitgaven van de BBI-maatregelen. Dat kan. Wij kunnen daar altijd
concreter in worden. Het is een trits aan maatregelen. Ik zou het
prettig vinden, als dat past in de werkvorm, om dat eerst verdiepend met
elkaar te verkennen, voordat wij allerlei papier gaan draaien waarvan u
zegt: ja, maar daar hebben we geen behoefte aan. Aan de Stand van
Defensie die er in het voorjaar aankomt, kunnen we tweaken. Dat hebben
we de vorige keer ook zo gedaan. Iedere stap wordt het weer beter. Ik
wil heel graag met u onderzoeken hoe we daar ook de BBI-maatregelen op
het juiste informatieniveau in terug kunnen laten komen.
Dan realisme en verwachtingen ten aanzien van personele verwachting.
Welke keuzes volgen daaruit? We hebben met het huidige demissionaire
kabinet naar de mogelijkheden gekeken die Defensie zijn gegeven om te
groeien. Op basis daarvan en op basis van het militaire advies zijn er
keuzes gemaakt over hoe wij ons denken klaar te maken voor een strijd
die hopelijk niet voor ons ligt. Daar zijn inderdaad de plannen achter
weggekomen voor welk materieel we moeten kiezen en wat dit betekent voor
de personele formatie. Daarna zijn we ook als de wiedeweerga aan de slag
gegaan om alles uit de kast te halen, zoals de BBI en ongetwijfeld ook
het debat dat we dadelijk gaan voeren om ervoor te zorgen dat die
vulling er daadwerkelijk gaat komen. We komen nu — dat zal het gesprek
van zo meteen zijn, denk ik — op het spanningspunt dat we heel
voorzichtig zien dat we groeien. Tegelijkertijd gaat de groei niet hard
genoeg, want de formatie groeit nu harder dan de bezetting. Dat laten we
dus ook zien. Dat heeft u wel kunnen constateren. Ik denk dat een aantal
Kamerleden dat dadelijk ook gaat constateren. We zitten dus in een
permanent gesprek om te kijken welke aanvullende maatregelen we nog
moeten nemen om die groei verder te laten toenemen.
U stelt daarbij ook de volgende vraag: kijken jullie dan wel ver genoeg
vooruit, zodat je geen materiaal aanschaft waar je straks geen mensen
voor hebt? Jazeker. Dat doen we. Ik neem uw suggestie om daar meer
aandacht aan te geven in de brieven mee. Volgens mij is dat ook een
toezegging die ik de vorige keer in het debat heb gedaan. Mocht die
toezegging niet gedaan zijn, dan doe ik de toezegging bij dezen. In de
brief zullen we ook zeker de personele paragraaf een plek geven.
Ultimo — ik zit even te balanceren tussen wat we nu doen en straks — zou
dat natuurlijk ook kunnen betekenen dat je als gevolg van de hard
groeiende formatie waarbij de bezetting achterblijft, zult moeten
prioriteren waar dan de mensen als eerste de bezetting omhoog moeten
gaan brengen.
Ten aanzien van technisch personeel doen we dat ook. Daar zullen we het
zo meteen ook over hebben. We hebben verschillende smaken, verschillende
manieren waarop je bij Defensie kunt meedoen. Die nemen ook toe. Juist
op het gebied van technisch personeel bekijken we voortdurend: wat doen
we zelf en wat laten we het bedrijfsleven doen? Dat zie je ook bij
MatlogCo, onze onderhoudsorganisatie. De vloot wordt bijvoorbeeld al
voor de helft extern onderhouden. Dat is ook omdat we veel meer synergie
willen hebben tussen het personeel dat bij ons zit en het personeel dat
we uit het bedrijfsleven kunnen halen.
Resumé. Een toezegging op materieelbrieven over personele implicaties,
graag de handreiking om te kijken hoe wij op basis van de feedback van
de rapporteurs de stand van defensie moeten doorontwikkelen. Er ligt een
aanbod om met de twee heren daarover nader in gesprek te gaan. En de
spanning die aan het ontstaan is: de groei van de formatie versus de
bezetting die niet hard genoeg meeloopt. Dat kan ultimo tot spannende
interne vraagstukken leiden. Dat komt straks terug.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we nu luisteren naar de inbreng van de
verschillende leden die aan tafel zitten. U heeft een indicatie gegeven
van de spreektijd die u denkt nodig te hebben. Ik heb inmiddels begrepen
dat de PVV en BBB iets meer dan de aangegeven tien minuten nodig denken
te hebben, namelijk vijftien minuten. Dat klopt, hè? Is dat zo? Ja? Dan
weten we dat. Ik zal eenieder van u toestaan om drie vragen te stellen.
Een vraag is gewoon één vraag, dus niet een vraag en een vervolgvraag.
Hoe u die vragen wilt inzetten, bepaalt u uiteraard zelf, maar het
drietal vragen geldt voor eerste termijn Kamer en eerste termijn van de
minister. Als u zegt dat u alles aan de minister wilt vragen …
"Staatssecretaris", corrigeert de griffier mij. Sorry, staatssecretaris.
Als u alle vragen voor de staatssecretaris wilt bewaren, dan moet u ze
op dat moment inzetten. Als u ze wilt spreiden, kan dat ook. Dat is uw
vrijheid. Ik zie dat u daar vragen of opmerkingen over heeft. Meneer
Erkens.
De heer Erkens (VVD):
Is het misschien mogelijk om voorafgaand aan de termijn van de
staatssecretaris even te bekijken hoeveel tijd we nog hebben? Want ik
vind drie vragen voor zowel het onderlinge debat als voor het kabinet
wel erg beperkt. Het ligt misschien ook een beetje aan de zelfcontrole
van de Kamer hoeveel ruimte er is.
De heer Dassen (Volt):
Daarop wil ik aanvullen. Ik vind drie in zijn algemeenheid ook wel heel
weinig. Als we echter moeten afwachten hoeveel tijd er nog over is,
hebben we er alsnog weinig aan, denk ik. Ik zou het liever ophogen naar
vijf interrupties. Dan hebben we er in ieder geval in eerste termijn
twee en kunnen we de staatssecretaris ook nog wat vragen. Anders is het
wel heel beperkt.
De voorzitter:
Weet u wat? We doen het als volgt. Het blijft bij drie, voorlopig. Als
het voortvarend gaat, gemeten aan de klok, kunnen we later altijd nog
van koers veranderen en meer vragen toestaan. Op die manier wil ik het
aanpakken.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Ter verduidelijking, voorzitter: gaat het om vragen aan de
staatssecretaris en over de inbreng van andere Kamerleden, of gaat het
ook om vragen die je in het betoog hebt staan?
De voorzitter:
Nee. U stelt alleen vragen naar aanleiding van wat anderen zeggen. U
stelt dus vragen aan uw collega's en aan de staatssecretaris. Uiteraard
mag er in uw betoog wel een vraag zitten. Dat is geen probleem. Maar zo
pakken we het aan.
Ik denk dat we nu naar de heer Erkens kunnen. Ik moet nog wel even iets
opmerken. Vragen zijn kort, bondig en zonder inleiding. Dat schrijft het
reglement voor. Ik wil proberen om daar de hand aan te houden, want dan
krijgen we de tijd om veel meer vragen te stellen.
Meneer Erkens, het woord is aan u.
De heer Erkens (VVD):
Dank, voorzitter. Dank aan de rapporteurs van de commissie, die hun werk
in vrij korte tijd hebben moeten doen. Ze kregen anderhalve week de
tijd. Ik zal mijn inbreng ook namens de SGP doen, die niet aanwezig kan
zijn tijdens dit debat.
Voorzitter. Onze veiligheid is niet vanzelfsprekend. We zijn als
Nederland te lang te naïef geweest. Door de illegale invasie van
Oekraïne door Rusland zijn we bruut wakker geschud uit onze geopolitieke
winterslaap. Experts waarschuwen terecht dat we ons moeten voorbereiden
op het afschrikken van mogelijke agressie door een heropgebouwde
Russische krijgsmacht binnen drie tot vijf jaar. We moeten onze
krijgsmacht dus zo snel mogelijk op volle sterkte brengen.
De uitgaven voor Defensie gaan gelukkig de laatste jaren fors omhoog.
Veel daarvan wordt besteed aan de aanschaf van nieuw materieel. Dat is
goed, maar niet voldoende. Een tegenstander schrik je immers niet af met
de krijgsmacht die je in de toekomst wil hebben, maar met de krijgsmacht
die je hebt op het moment dat zich een crisis voordoet.
Na het herstelwerk en de investeringen van de afgelopen coalitie,
waardoor in de komende jaren gelukkig veel nieuwe wapensystemen zullen
instromen, zal de focus van een nieuw kabinet ook moeten liggen op het
zo snel mogelijk ophogen van de operationele gereedheid, waardoor nieuwe
wapensystemen ook daadwerkelijk ingezet kunnen worden bij een potentieel
conflict. De operationele gereedheid omhoog brengen is cruciaal, want
zonder een goed fundament kan nieuw materieel niet ingezet worden.
Ik zal ingaan op drie zaken die noodzakelijk zijn om tot een hogere
operationele gereedheid te komen: personeel, onderhoud en geoefendheid.
Daarnaast zullen we kort ingaan op de productie van munitie en andere
inzetvoorraden die noodzakelijk zijn voor onze krijgsmacht.
Ten eerste het personeel. We hebben nog steeds te weinig militair
personeel. Zonder voldoende militair personeel maakt het vrij weinig uit
of we vier of twee onderzeeboten ontvangen. Veel bestaand
personeelsbeleid lijkt nog tot onvoldoende resultaat te leiden, maar is
ook vrij recent ingezet. De vulgraad van militaire functies blijft
schommelen rond 80%. Onlangs is een nieuwe cao afgesloten om de
uitstroom te verminderen. Dat is een goede stap. Op het gebied van de
instroom moet er echter nog fors meer gebeuren.
Volgens de VVD is een belangrijke oplossing, die echt zoden aan de dijk
zal zetten, een forse uitbreiding van het zogeheten dienjaar. Dit model
werkt al goed in Zweden, Noorwegen en Denemarken, in verschillende
varianten. Niet alleen moet het aantal plekken voor deelnemers fors
omhoog, van een paar honderd naar circa 4.000 per jaar — het kabinet gaf
zelf aan dat de instroom van 4.000 deelnemers noodzakelijk is om de
vulgraad van militaire functies structureel te verbeteren — maar het
moet wel sneller gerealiseerd worden dan in 2028. Wat zou daarvoor nodig
zijn? Graag een reactie van de staatssecretaris.
Daarnaast wil de VVD ook dat iedere jongere verplicht een enquête
invult, om zo bekend te raken met de mogelijkheden. We zijn dan ook blij
om te zien dat veel militairen daar publiekelijk toe oproepen. De VVD
zal, mogelijk samen met een aantal andere partijen, hiervoor een motie
indienen aan het eind van het WGO. We hopen op steun van de collega's
hier, want volgens mij gaat de krijgsmacht allen in deze commissiezaal
aan het hart.
De voorzitter:
Er is een vraag voor u van de heer Pool.
De heer Pool (PVV):
Inderdaad heb ik een vraag voor de VVD. Hoe gaat zo'n verplichte enquête
eruitzien? Stel dat een kind besluit om dat niet te willen doen? Krijgt
dat kind dan een boete, of moet het dan de bak in?
De heer Erkens (VVD):
De uitwerking hiervan ligt bij een kabinet, maar een verplichting zou de
vorm kunnen krijgen van een enquête bij de dienstplichtbrief die men nu
ontvangt in het jaar waarin men 17 of 18 wordt. In die brief kan men
worden opgeroepen om de enquête in te vullen. Ik begrijp dat in Zweden
bijna alle jongeren, soms na een herinnering, de enquête invullen. Wat
een gepaste handhaving is, zal volgens mij door het kabinet uitgewerkt
moeten worden. Ik zal in de motie de oproep doen om dat uit te werken en
daarna voor te leggen aan de Kamer, zodat we daar met elkaar nog
discussie over kunnen hebben. Volgens mij is het wel een belangrijke
vraag die u stelt.
De voorzitter:
De heer Erkens vervolgt zijn betoog. O nee, ook de heer Boswijk heeft
nog een vraag. Gaat uw gang.
De heer Boswijk (CDA):
Het CDA is een groot voorstander van een maatschappelijke dientijd,
zeker naar Scandinavisch model. Zou het misschien een idee zijn om, in
plaats van te bestraffen, te zeggen: als je deelneemt aan dat dienjaar,
krijg je een vinkje achter je naam, op basis waarvan je voorrang krijgt
als je later mocht solliciteren bij een ministerie? Dat is misschien een
veel effectievere methode.
De heer Erkens (VVD):
Volgens mij klopt het wat de heer Boswijk zegt. Volgens mij moet het
dienjaar iets prestigieuzer worden; de jongeren moeten het dienjaar
juist willen doen, omdat het gaat helpen in hun verdere carrière. Het
kan een mooi tussenjaar vormen, op grond waarvan een deel van de
jongeren besluit om door te gaan bij Defensie of reservist te blijven.
Maar ook werkgevers kunnen uiteindelijk zien dat jongeren die daaraan
deelgenomen hebben heel veel vaardigheden hebben opgedaan die ook
relevant kunnen zijn voor een toekomstige baan. Ook mijn insteek zou dus
veel meer gericht zijn op het prikkelen en positief stimuleren dan op
straffen. Het hele idee hierachter is dat je selecteert op basis van
vrijwilligheid en op jongeren die gemotiveerd zijn.
De voorzitter:
Als er verder geen vragen zijn, kan de heer Erkens verdergaan met zijn
betoog.
De heer Erkens (VVD):
De enige verplichting daarbij is het invullen van een enquête. Alleen de
gemotiveerde jongeren gaan dan door naar een volgende fase. De meest
gemotiveerde en meest geschikte jongeren worden geselecteerd voor een
mooie ervaring bij Defensie. En hopelijk kunnen zij voor Defensie
behouden worden. Ik vraag de staatssecretaris: welke plannen zijn er
voor het behoud van het dienjaar militairen? Hoe gaat hij de jongeren
over de streep trekken om daarna te kiezen voor een carrière bij
Defensie? Hoe kunnen we faciliteren dat ze reservist worden?
De voorzitter:
Er is een vraag voor u van de heer Tuinman van BBB.
De heer Tuinman (BBB):
Ja, ik heb een vraag voor de heer Erkens. Hij heeft het over een
dienjaar als een mooie ervaring voor de deelnemers. Hoe ziet hij dat in
relatie tot het structureel oplossen van de personeelsproblematiek bij
de krijgsmacht, nu en in de toekomst?
De heer Erkens (VVD):
Het moet een goede ervaring zijn om er zo voor te zorgen dat deelnemers
ook willen blijven bij Defensie. Dat betekent dat ze moeten kunnen
meelopen en activiteiten moeten kunnen doen die relevant zijn. Ze
krijgen volgens mij ook gewoon betaald, in ieder geval volgens de
huidige opzet van het dienjaar, en dat moet ook in stand gehouden
worden. Kijk naar de Zweden of de Noren. Je ziet daar dat bijna de helft
van de deelnemers aan een zogeheten dienjaar, of dienrecht, er daarna
voor kiest om of reservist te worden of voltijds militair. Het gaat mij
erom dat het traject wordt ingericht op een manier die ervoor zorgt dat
deze mensen voor een carrière bij Defensie kiezen en zij dat in hun
sociale omgeving ook aanbevelen bij anderen. Dat principe zie je in
Scandinavië ook, waardoor de reputatie alleen maar toeneemt. Ik denk wel
— en dat ligt ook een beetje onder uw vraag — dat je goed moet kijken
met welk aantal je per jaar opschaalt, omdat Defensie ook de
absorptiecapaciteit moet hebben om deze jongeren op te leiden en een
goede ervaring te geven. Daar gaan natuurlijk wel een aantal jaren
overheen.
De voorzitter:
Dan is er nog een vraag voor u van de heer Van Oostenbruggen.
De heer Van Oostenbruggen (NSC):
Meneer Erkens, dank voor uw betoog. NSC steunt het dienjaar ook zeker.
Het dienjaar heeft momenteel de status van reservist. Iedereen die erin
komt, wordt reservist. Ziet u dat ook zo in de komende jaren?
De heer Erkens (VVD):
Voor mij moet het erop gericht zijn dat reservist worden het minste is
wat deelnemers gaan doen. Ik zou ook graag zien dat er meer wordt
gericht op de structurele werving en op het aanbieden van contracten
voor de langere termijn. Je wilt dat een deel blijft om de vacatures in
te vullen die er op dit moment zijn. Mijn insteek zou dus zijn: meer
gericht op structureel werven.
De voorzitter:
Als er verder geen vragen meer zijn, gaat de heer Erkens verder met zijn
betoog.
De heer Erkens (VVD):
Ja, voorzitter, zo dadelijk zijn alle interrupties al op en heeft
niemand meer wat voor de staatssecretaris. Maar dat kan. Ik heb er dan
nog een aantal.
Voorzitter. Ten tweede wil ik ingaan op de materiële gereedheid of
eigenlijk de onderhoudsachterstanden die Defensie heeft. Deze moeten zo
snel mogelijk worden weggewerkt. Er is een tekort aan technici in heel
Nederland, niet alleen bij Defensie, maar over de hele linie in
verschillende sectoren, bij het bedrijfsleven en de overheid. Defensie
moet kijken of de doorgeslagen bureaucratie op dat vlak, die komt uit de
bezuinigingstijd en die gericht was op kostenbesparing, verder
weggewerkt kan worden. Praktijkvoorbeelden die wij in het veld horen,
zijn bijvoorbeeld de vervanging van een deur, die anderhalf jaar duurde,
of noodzakelijke kleine reparaties die niet mogen plaatsvinden als een
gebouw op de lijst voor vervanging komt te staan. Dit moet anders. We
willen dat de verschillende krijgsmachtonderdelen zelf meer onderhoud
kunnen uitvoeren en kleine aankopen kunnen doen.
Dit hoeft dan ook niet altijd langs de Kamer te gaan. Het is best wel
van de gekke dat de renovatie van een pand bij Defensie per DMP-brief
langs de Kamer moet. Dat doen we ook niet, wanneer de Universiteit
Utrecht een vleugel gaat renoveren, met een brief aan het ministerie van
OCW. Ik zou dat graag gelijktrekken over de ministeries heen. Graag een
reactie van de staatssecretaris. Kan hij een voorstel opstellen langs de
volgende twee lijnen? Ten eerste: nieuwe grenzen voor het DMP-proces.
Ten tweede: een vrijgesteld bedrag, een vrij inzetbaar budget, voor
krijgsmachtonderdelen voor kleine verbouwingen, kleine reparaties en
kleine aankopen, zodat we wat meer autonomie aan de
krijgsmachtonderdelen geven en de bureaucratie in de organisatie
vermindert.
Voorzitter. Ook is Defensie wat ons betreft soms wat te huiverig voor
het uitbesteden van bepaalde vormen van onderhoud aan de industrie. Men
vindt dat men het eigenlijk zelf moet kunnen, maar in de praktijk kan
dat nu vaak niet. Een marineschip ligt dan bijvoorbeeld twee jaar
onnodig aan de kant voor planmatig onderhoud. Is de staatssecretaris
bereid te kijken welke mogelijkheden hiervoor geboden kunnen worden en
voor welke activiteiten dit zonder veiligheidsrisico's voor Defensie
kan? Hierbij doelen we dus op een herbeoordeling van wat Defensie zelf
zou moeten doen om materieel ook tijdens operaties te onderhouden. Dat
wil je niet uitbesteden, dat moet je zelf inhouse hebben en kunnen. Welk
planmatig onderhoud zou uitbesteed kunnen worden of zou plaats kunnen
vinden verder achter de linies? Hierover zou Defensie de afspraak met
het bedrijfsleven kunnen maken dat zij in crisissituaties gegarandeerd
oproepbare capaciteit beschikbaar hebben. Dan kunnen de schaarse
technici bij Defensie zich meer toeleggen op het cruciale operationele
onderhoud.
Voorzitter. Als laatste onder dit thema willen we ook dat Nederland
breder gebruik gaat maken van de uitzonderingsgronden in de
Aanbestedingswet, om op dit vlak meer projecten te gunnen aan
Nederlandse bedrijven. Graag een reactie van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Erkens. Dan is nu het woord aan ...
De heer Erkens (VVD):
Neeneenee, ik ben nog niet klaar. Dit was het einde van een blokje,
voorzitter.
De voorzitter:
Het klonk alsof u klaar was. Gaat u verder. U zei wel "tot slot", maar
goed.
De heer Erkens (VVD):
Het was "tot slot onder het tweede thema", voorzitter. Mijn derde thema
is de geoefendheid. Defensie heeft meer ruimte nodig om te oefenen in
Nederland. Wij zijn dan ook blij met de voorstellen van de
staatssecretaris om dit te gaan doen. We hebben een klein land waarin we
veel naast elkaar moeten doen, dus niet alle trainingen zullen in
Nederland kunnen plaatsvinden. Een deel vindt bijvoorbeeld in
Scandinavië plaats. Ook daar zal in de toekomst meer ruimte gezocht
worden. Maar een deel moet ook in Nederland plaatsvinden. Onze nationale
veiligheid moet daarbij voldoende prioriteit krijgen. Dit betekent dat
we de enorm trage bureaucratie op het gebied van vergunningverlening
moeten verminderen. We kunnen immers niet acht jaar gaan doen over het
gereed stellen van een terrein voor Defensieoefeningen of de uitbreiding
van een kazerne. Hoe gaat de staatssecretaris dit voor elkaar
krijgen?
We willen in ieder geval een Europese uitzondering mogelijk maken voor
bestaande vergunningstrajecten en -procedures. Er kan gewerkt worden met
maximumtermijnen voor de afkeuring van een aanvraag, van bijvoorbeeld
twaalf maanden. Als de aanvraag dan niet afgekeurd wordt, kan die
automatisch goedgekeurd worden zodat er snel duidelijkheid ontstaat. Dit
is ook toegepast tijdens de energiecrisis voor de aandacht voor cruciale
energie-infrastructuur, die noodzakelijk was om onze afhankelijkheid van
Russisch gas af te bouwen. Zou dit ook kunnen op het gebied van
nationale veiligheid? De antwoorden van het kabinet op de schriftelijke
inbreng op dit punt waren nogal ontwijkend en teleurstellend. Dit is dus
ook een kans aan de staatssecretaris en de minister om hier nog een keer
op te reageren en dat goed te maken. We moeten juist aan de voorkant van
Europese besluitvorming onze wensen inbrengen, en niet achteraf
geconfronteerd worden met belemmeringen en zaken die we niet meer kunnen
veranderen.
Voorzitter, nu ga ik wel naar mijn laatste blokje. De munitietekorten.
Nederland en andere landen plaatsen nog vaak afzonderlijk kleine
bestellingen, waardoor de opschaling van de productiecapaciteit niet van
de grond komt. Is het kabinet bereid om samen met Europese partners
langjarige contracten met Europese producenten te sluiten, zodat zij
snel hun productiecapaciteit kunnen uitbreiden? Kunnen contracten die
aflopen met derde landen inzichtelijk gemaakt worden en indien mogelijk
bij het aflopen daarvan overgezet worden naar nationale of Europese
producenten? Als dat niet kan, is het dan mogelijk om dit in de vorm van
een garantiefonds of iets dergelijks te stutten? Een goed voorbeeld is
de productie van Patriotraketten in Europa. Kan dit model uitgebreid
worden naar andere wapensystemen? Hoe kan het kabinet ervoor zorgen dat
Nederlandse bedrijven hier een rol in krijgen? De VVD is van mening dat
we een stevige defensie-industrie nodig hebben in Europa en dat
Nederland daar een aandeel in levert. Dat betekent inzetten op waar we
goed in zijn. We kunnen immers niet alles zelf produceren, maar we
moeten wel gaan kiezen wat wij als Nederland gaan opbouwen. Op het
maritieme terrein doen we dat al veel. De VVD is van mening dat er ook
veel kansen liggen op het gebied van onbemande systemen. We zien in
Oekraïne dat de rol daarvan fors toeneemt. Is het mogelijk om daar in
Nederland op in te zetten en om een sector daarin uit te bouwen? Het
ziet de staatssecretaris dit voor zich en welke andere specialisaties
ziet de staatssecretaris nog meer voor zich?
Voorzitter, nu echt afrondend. We moeten de komende jaren alles op alles
zetten om de operationele gereedheid fors te verhogen. De VVD denkt
graag mee over oplossingen om dit te realiseren. We zien uit naar de
antwoorden van de staatssecretaris.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Erkens. Ik zie verder geen vragen. Dan kunnen we door
naar de heer Boswijk van het CDA. Gaat uw gang.
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. We hebben het vandaag over een belangrijk
onderwerp. Het is goed om te zien dat de opkomst van de Kamercommissie
zo groot is. Dat is in het verleden weleens anders geweest. Wellicht dat
de oproepen van bewindspersonen en generaals, maar ook van
wereldleiders, ons nu inmiddels, na twee jaar, eindelijk hebben wakker
geschud. Laten we hopen dat dat nog wel op tijd is.
Voorzitter. Defensie kan eindelijk weer groeien en investeren. Alleen
het grootste kapitaal en tegelijkertijd het grootste knelpunt van
Defensie om te kunnen groeien, is personeel. Al sinds jaar en dag is het
CDA een groot pleitbezorger voor een maatschappelijke dientijd. In 2017
kwam dit ook in het coalitieakkoord. Ruim tweeënhalf jaar geleden braken
wij als CDA bij de Defensiebegroting een lans voor het dienjaar naar
Scandinavisch model. Dat was niet alleen om uiteindelijk meer personeel
te kunnen werven, maar ook omdat het positief vormend is voor onze
samenleving, vooral voor de jongeren. Helaas waren de geesten hier toen
nog niet rijp voor en werd het idee door toenmalig minister Blok
vakkundig afgebrand. Nog geen vier maanden later — inmiddels had de
Russische invasie in Oekraïne plaatsgevonden — haalde onze motie voor
het dienjaar een meerderheid. En wat een succes is het. Daarom ook veel
complimenten aan de staatssecretaris, de militairen en het
burgerpersoneel, die dit tot een succes hebben gemaakt. Wat ons betreft
is het een voorzichtig begin. Tijd voor de volgende stap! Uit de analyse
van Clingendael van het New NATO Force Model blijkt dat personeel vooral
voor kleinere landen, waaronder Nederland, een groot probleem gaat
worden. Is de staatssecretaris het met mij eens dat we ook moeten gaan
kijken naar minder vrijblijvende manieren dan het dienjaar? Ik begrijp
dat we dan tegen praktische belemmeringen aan zouden lopen, maar ik ben
wel benieuwd wat uiteindelijk het einddoel van de staatssecretaris zou
zijn.
En zo ja, dan blijft bij het opschalen een van de knellende punten de
opleidingscapaciteit. Hoewel ik eerlijk gezegd eerst huiverig was voor
externe inhuur, ben ik inmiddels wel van mening dat het onvermijdelijk
is, omdat we anders nooit kunnen groeien. We zien namelijk dat de druk
op het huidige opleidingskader te groot is, wat er uiteindelijk voor
zorgt dat de onderofficieren, die we heel hard nodig hebben, afzwaaien.
Vorig jaar hebben we dan ook vragen gesteld over de manier van
aanbesteden van externe inhuur, omdat we denken dat dit nog een stuk
beter kan. Deelt de staatssecretaris mijn mening en is hij ook bereid om
scherp te kijken naar de procedures die we daarbij volgen?
De Kamer heeft al eerder moties ingediend over het DMP-proces, waarin we
vroegen om de procedures voor de aanschaf van materieel te verkorten en
het mandaat van de staatssecretaris te vergroten. Ik sluit me dan ook
aan bij de opmerking die mijn collega Erkens hier net over heeft
gemaakt. Ik zeg er ook meteen bij dat het inmiddels twee jaar geleden is
dat ik hierover met oud-collega Valstar moties heb ingediend. Het
frustreert dan wel dat ik nog steeds verhalen hoor over procedures die
doorlopen moeten worden als er eens een keer een deur moet worden
vervangen. De Kamer heeft veel liever — ik spreek nu een beetje voor
mijn collega's — dat de staatssecretaris een miljoen te veel uitgeeft
dan dat er 50 miljoen blijft liggen. En dat laatste is helaas wel het
geval.
De heer Dassen (Volt):
In dezen kan ik de heer Boswijk goed begrijpen, dus daar zal ik geen
vragen over stellen. Ik heb nog wel een vraag over de vraag die de heer
Boswijk aan de staatssecretaris stelde. Hij vroeg eigenlijk een stap
verder te gaan dan het dienjaar. Hij wil dus verder gaan dan de enquête
waarin jongeren kunnen aangeven of ze geïnteresseerd zijn om een jaar
voor Defensie aan de slag te gaan. Hij wil zaken verplicht gaan stellen.
Is dat nu inderdaad het standpunt van het CDA? Wil hij nu eigenlijk al
een verplicht dienjaar instellen?
De heer Boswijk (CDA):
Vrij recent heeft ons wetenschappelijk instituut een rapport geschreven
over het dienen van de samenleving. Dat gaat niet alleen over Defensie,
maar ook over andere kritische delen van onze samenleving, waaronder
natuurlijk ook de zorg. Wij zijn uiteindelijk wel van mening dat een
verplichtend karakter wat ons betreft helemaal geen taboe is. Het is
echt goed we heel veel vrijheden hebben in onze samenleving en dat we
heel veel rechten hebben, maar daar horen ook plichten bij. Iedereen
heeft het nu over de whole-of-society approach en wij vinden het heel
goed om daarnaartoe te gaan en dit kan daarvan een onderdeel zijn. Elke
jongere krijgt dan op een bepaald moment in zijn leven de mogelijkheid
om zijn land te dienen. Dat kan binnen de krijgsmacht. Dat kan binnen de
zorg. Wij zijn daar groot voorstander van, maar wij willen de jongeren
die dat dan doen, dan wel belonen met een extra plus achter hun naam. Ik
zei dat net al in een interruptiedebatje. Het wordt daardoor veel
makkelijk in de rest van je carrière, omdat je dit hebt gedaan.
Mijn militaire ervaring is beperkt, maar ik kan wel zeggen dat de
ervaringen die ik heb opgedaan, voor mij van grote meerwaarde zijn. Ik
zou het daarom iedereen willen aanraden. Het wordt nu vaak nog verkocht
als "het kost een jaar van je leven", maar ik denk dat het een van de
mooiste ervaringen is die je kan hebben. Ik gun dat de hele samenleving
en tegelijkertijd kom je daarmee ook tegemoet aan de realiteit, want ik
ben nu toch wat somber over de vulling. Ik ben daarmee overigens niet de
enige, want ook Clingendael zegt over de vulling, die het New NATO Force
Model van ons vraagt, dat je naar andere manieren moet kijken. Nou vind
ik het dienjaar een heel goede stap om te kijken hoe het werkt, want we
komen van 30 jaar krimp en we zijn overgestapt naar een beroepsleger. Ik
denk dat we nu bij een nieuw scharnierpunt zijn aanbeland en dat we
moeten kijken hoe we ervoor kunnen zorgen dat de hele samenleving
weerbaarder wordt. En dan is dit een hele mooie.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Boswijk. De antwoorden mogen ook kort en bondig, zeg
ik voor het vervolg alvast maar tegen u. Gaat u verder met uw
betoog.
De heer Boswijk (CDA):
Dat is mijn strategie, voorzitter. Ik lul gewoon iedereen dood die een
vraag stelt!
Voorzitter. In 2011 werden de reclamecampagnes als gevolg van
bezuinigingen één Defensiecampagne. Het ging dus niet meer per
krijgsmachtonderdeel. Ik weet nog heel goed dat ik, toen ik jong was,
informatiepakketten van de luchtmacht, de landmacht en de marine
opvroeg. Ik deed dat niet bij de Marechaussee, maar misschien zou ik dat
nu wel doen. Tegenwoordig is het meer in één geheel. Zou het een idee
zijn — misschien is dat heel dom — om te kijken of het effect heeft om
dat toch weer los te doen?
Voorzitter. Naast werving is het behoud van personeel cruciaal. Er zijn
doorbraken gekomen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en het nieuwe
loongebouw. Het CDA is verheugd dat Defensie en de vakbonden tot een
onderhandelingsresultaat over de arbeidsvoorwaarden van 2024 zijn
gekomen. Er komt een salarisverhoging van 7% en eenmalig een
pensioengevende uitkering van €1.500 bruto om het werken bij Defensie
aantrekkelijker te maken.
Daarnaast is het CDA ook groot voorstander van reservisten en waardering
voor reservisten. In 2023 diende ik samen met collega Kuzu een motie in,
die opriep tot meer welwillendheid bij het uitreiken van medailles voor
reservisten bij operationele commando's. Ik krijg signalen dat er nog
steeds niets is gebeurd met de uitvoering van deze motie. Waarom gaat
Defensie niet over tot het toekennen of opnieuw toekennen van een
vrijwilligersmedaille?
We moeten ook wat doen aan de wijze waarop de organisatie wordt
bestuurd. Bij zowel burgers, militairen als reservisten is dat een
belangrijke reden om te vertrekken. De militaire stem in het
bestuursmodel van Defensie lijkt ondervertegenwoordigd. Volgens de igk
neemt bovendien het spanningsveld binnen de organisatie en de
Bestuursstaf tussen de zuilen beleid, uitvoering en toezicht toe. De
scheiding tussen de zuilen mag en kan niet hard zijn. Er is een extra
bestuurslaag gecreëerd. Dat leidt wat het CDA betreft tot meer
bureaucratisering en trage processen. Graag een reactie van de
staatssecretaris hierop.
Voorzitter. Er wordt op dit moment met man en macht gewerkt aan het
herstel van de basisgereedstelling en de verdere versterking van de
krijgsmacht. Eindelijk is er extra geld te besteden. Echter, de
ontwikkeling van het percentage materiële gereedheid van de
hoofdwapensystemen toont een licht dalende trend. Klopt het dat de
materiële gereedheid onder de norm ligt? De mate van geoefendheid van de
krijgsmacht wordt negatief beïnvloed door lage personele en materiële
gereedheid. Hiervoor wijst Defensie vooral naar externe factoren. Kunt u
die specifiek maken? Zijn er ook intern nog factoren die wat de
staatssecretaris betreft beter kunnen?
Voorzitter. Dan de onderuitputting; we hebben er net al wat over gehoord
van collega Erkens. We komen natuurlijk uit een tijd waarin er 30 jaar
lang is bezuinigd, wat ervoor heeft gezorgd dat we een cultuur hebben
gecreëerd waarin elk dubbeltje honderd keer moet worden omgedraaid
voordat het wordt uitgegeven. Zoals ik net al aangaf heeft de Kamer in
de vorige periode meerdere moties aangenomen die zeiden: maak processen
korter. Staatssecretaris, u heeft een groter mandaat, maak daar dan ook
gebruik van! Kom niet voor elk schroefje en boutje bij ons terug, zoals
wij overigens vroeger wel altijd van u hebben gevraagd.
Helaas merken we dat die oude cultuur nog steeds leeft. Het gevolg
daarvan is dat er inmiddels 1 miljard minder is besteed dan was begroot.
In totaal werd er in 2023 op de departementale begroting 1,2 miljard
minder uitgegeven dan waar Defensie budget voor heeft. De
Defensie-uitgaven zijn daarom gedaald naar 1,59% van het bruto
binnenlands product. Mogelijk valt dat percentage nog lager uit, want
uit de Najaarsnota is 655 miljoen onderbesteding gemeld. Gevolg van het
niet-besteden van middelen is dat er afgelopen jaar 46,9 miljoen is
vrijgevallen en terug is gevloeid naar de algemene middelen van de
rijksbegroting.
Bij de mogelijke aanschaf van tanks is er geen sprake van krapte. Er
ligt juist een kans voor een open doel. De Duitse productielijn voor
nieuwe Leopard-tanks is heropend. Duitsland heeft medio 2023 een aantal
partnerlanden, onder andere Nederland, uitgenodigd om deel te nemen aan
de gezamenlijke werving voor de Leopard 2A8.
Ik dank de bewindspersonen voor hun brief over wat nodig is voor de
oprichting van een eigen tankbataljon. De argumenten voor zijn wat ons
betreft zeer overtuigend beschreven. We kunnen zo instappen. Kan de
staatssecretaris één argument noemen, waarom we het niet zouden moeten
doen? Het CDA pleit al veel langer voor het versterken van onze brigades
en niet alleen wij: het is al jaren een topprioriteit van de NAVO. Op
dit punt overwegen wij een motie. Het geld ligt bij Defensie op de
plank. Het proces kan wat ons betreft ook versneld worden. De Leopard is
de enige tank die van de plank gekocht kan worden en die aan de
operationele eisen voldoet. Waar wachten we nog op?
Voorzitter. Ik kom op munitie. Mijn collega Erkens heeft hier ook al
iets over gezegd. Al twee jaar lang, sinds de invasie in Oekraïne,
pleiten wij voor meer regie over de productie van munitie maar ook van
meer defensiemateriaal. Mijn collega Hanke Bruins Slot pleitte daar al
in 2018 voor. Nog steeds zien we dat het niet opschiet. We zijn
inmiddels bijna twee jaar verder en wij zien dat er in Oekraïne nu al
wordt misgegrepen. Is de staatssecretaris bereid om veel meer de regie
te nemen? Dan doel ik bijvoorbeeld op voorbeelden uit de Eerste
Wereldoorlog, waarmee heel veel paralellen te trekken zijn. Destijds
werd zelfs een minister van Munitie aangewezen die de regie had op meer
sturing tussen enerzijds het bedrijfsleven en anderzijds de krijgsmacht.
Ik las vandaag dat VDL wil gaan afschalen en dat er banen op de tocht
komen te staan. Dat zijn allemaal technologische banen. Is daar niet een
combinatie te maken?
Ten slotte, voorzitter. De uitgaven voor de Kustwacht zijn in 2023
gestegen naar 76 miljoen, maar dalen vervolgens in 2024 naar 56 miljoen.
Dit wordt niet verder toegelicht. Waarom niet juist meer geld, in het
kader van de Noordzeestrategie? Zoals u weet, ligt er al een brief met
een toezegging om met een strategie te komen betreffende de beveiliging
van de onderwaterinfrastructuur. Daar heeft de Kustwacht een grote rol
in.
Voorzitter, tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Bosman. Het woord is aan de heer Tuinman, BBB.
De heer Boswijk (CDA):
Dat is de Kamervoorzitter. We worden vaker door elkaar gehaald, maar
mijn grappen zijn beter.
De voorzitter:
Nou, toe maar. De heer Boswijk. Het woord is aan de heer Tuinmán.
De heer Tuinman (BBB):
Yes, voorzitter, dank u wel. Toch mooi om aan deze kant te zitten;
misschien had ik mijn maidenspeech vandaag moeten houden en niet een
aantal weken terug in het grote EU-debat. Maar goed.
"People, ideas and machines, in that order", schreeuwde Colonel John
Boyd jarenlang door de hallen van het Pentagon. Het was volgens een van
de grootste militaire denkers van de afgelopen eeuw hét recept om de
oorlog te winnen. Een oorlog win je namelijk zodra de tegenstander
inziet dat het geen nut meer heeft om door te gaan. Als u het mij
vraagt, zien we vandaag de dag in Oekraïne dat dat nog altijd is wat je
nodig hebt: mensen, ideeën en materiaal. Gelukkig praten we vandaag over
twee van die drie en pakken we volgende week met de minister bij de
begroting de derde, de ideeën.
Mensen blijven de cruciale factor in iedere krijgsmacht. Zij vormen de
mentale component van gevechtskracht, naast de fysieke en de conceptuele
natuurlijk. De mensen bij de Nederlandse krijgsmacht zijn en blijven het
kapitaal van onze verzekeringspolis op vrede en veiligheid, zoals de
Oekraïense militairen, reservisten maar ook burgers dat nu zijn voor de
Europese veiligheid.
Onderofficieren, de ruggengraat van de Nederlandse krijgsmacht, een
uitvinding van onze eigen prins Maurits, verdienen extra onze aandacht.
Ook daar is een Amerikaanse uitspraak superrelevant. "It's the economy,
stupid", schreef de campagneleider van Bill Clinton op een whiteboard.
Als ik hier vandaag een whiteboard had en ik mocht erop kliederen, dan
stond er levensgroot op: it's the onderofficieren, stupid. Alle andere
plannen staan of vallen met genoeg en gemotiveerde onderofficieren, of
het nou gaat om een dienjaar, dienstplicht, dienstrecht, reservisten of
regulier opschalen. Onze onderofficieren moeten alle mensen opleiden,
trainen, leiden, vormen en ook de officieren. Specifiek voor deze groep
is het loonhuis eigenlijk onaantrekkelijk. Een maandsalaris kan zo laag
zijn als een dikke 1.500 piek, en dat voor een rol waarin je grote
verantwoordelijkheid draagt, leidinggeeft en soms zorg draagt over leven
en dood van de mensen, mannen en vrouwen, om je heen. Je moet eigenlijk
wel gek zijn om daarvoor te gaan. Daarom wil ik graag van de
staatssecretaris weten wat de mogelijkheden zijn om onderofficieren
beter te belonen. Wat doet de staatssecretaris specifiek om meer
onderofficieren aan te trekken? Wat doet de staatssecretaris om
onderofficieren te behouden? Is de staatssecretaris bereid om een
actieplan onderofficieren in het leven te roepen om deze cruciale
bouwsteen snel geplaatst te krijgen? Nogmaals: mensen zijn
cruciaal.
De voorzitter:
Een vraag voor u van de heer Boswíjk.
De heer Boswijk (CDA):
Het pleidooi van collega Tuinman is mij uit het hart gegrepen; ik denk
dat hij er de kern mee raakt. Ik vind inderdaad ook dat als je kijkt
naar het resultaat van de onderhandelingen — wat overigens een mooi
resultaat is — de officieren misschien iets minder hadden kunnen krijgen
en de onderofficieren iets meer. Dat was misschien goed geweest. Maar
stel dat we dit niet helemaal kunnen repareren en we de onderofficieren
toch beter recht willen doen, zodat de totale optelsom is dat er meer
geld naar Defensie moet. Zou BBB dan samen met het CDA daarvoor een
voorstel willen indienen?
De heer Tuinman (BBB):
Kijk, het gaat niet alleen over knaken, over geld, want militair zijn is
uiteindelijk een roeping. Het vraagt dus om meer dan dat. De vraag aan
de staatssecretaris over het actieplan is om niet alleen te kijken naar
de financiële aspecten, maar ook naar wat je kunt doen op andere punten.
Onze onderofficieren moeten bijvoorbeeld het hele land doorreizen om
trainingen te geven. Dan zijn ze niet bij vrouw en kinderen. Een tweede
punt is dat veel onderofficieren in de tijd dat zij daadwerkelijk heel
veel rendement hebben als vakman, als instructeur en leider, zo'n beetje
tussen de 25 jaar en de 40 jaar oud zijn. Over het algemeen hebben zij
een gezin. Het zijn vaak ook eenverdieners. We kunnen iets doen met
bijvoorbeeld een crèche, met opvang in de regio. Dat zijn van die
vragen. Ik heb ze hier niet allemaal op een blaadje, maar ik weet zeker
dat de krijgsmacht en de mensen bij het ministerie van Defensie daar
heel goed zicht op hebben. Hoe zou zo'n actieplan eruit kunnen zien om
de onderofficieren, die nu dubbel worden belast, zeker met alle plannen
die wij hier in de Kamer verzinnen, tegemoet te komen?
De voorzitter:
Dat was het wat uw inbreng betreft? Dan kunnen we door naar de heer Van
Oostenbruggen. O, dat dan weer niet. Gaat u verder. Ik kreeg de indruk
dat u klaar was met uw hele betoog.
De heer Tuinman (BBB):
Nou nee, dan kent u mij nog niet.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Tuinman (BBB):
Nogmaals, voorzitter, mensen zijn cruciaal. Mensen die lang blijven,
zijn onmisbaar. Het zijn de krachten die alles al een keer gezien
hebben, die rustig en kalm blijven zodra er onbekende of nieuwe dingen
hun kant op komen. Zoals we van Oekraïne kunnen leren, is
aanpassingsvermogen de sleutel tot succes. Burgerpersoneel, maar met
name militair personeel vertrekt te snel. Defensie lijkt wat dat betreft
soms wel op een open huis. Aan de voordeur nemen we mensen aan die
vervolgens gelijk weer via de achterdeur vertrekken. Hoe houden we
mensen langer vast? Dat is een vraag voor de staatssecretaris. Herkent
hij ook de signalen van onderofficieren en instructeurs dat de werkdruk
met betrekking tot het opleiden en trainen van personeel soms als bijna
ondraaglijk wordt ervaren?
Deze krapte geldt natuurlijk niet alleen voor onderofficieren. Voor alle
rangen is Defensie op zoek naar meer manschappen. Een van de beste
lessen in leiderschap is: lead by example. Op ons ministerie hier in Den
Haag en ook in andere functies zitten in totaal zo'n 22.000
burgermedewerkers, die hard voor Defensie werken, maar niet altijd
uitzendbaar zijn. Soms ondersteunen ze, maar vaak ook maken ze beleid en
nemen ze beslissingen voor de mannen en vrouwen in uniform. Stel dat zij
de kans krijgen om parttime dat uniform te dragen. Voor de krijgsmacht
kan dat extra personeel van grote waarde zijn, en niet alleen wat
betreft aantallen. Het vergroot ook de operationele efficiency van de
krijgsmacht, doordat ervaren professionals met verschillende
achtergronden kunnen worden ingezet. Voor ambtenaren zelf biedt
reservist zijn de kans om hun leiderschapskwaliteiten,
stressbestendigheid en teamwork in de praktijk te brengen. Het vergroot
hun begrip voor de mensen die uiteindelijk in de modder het beleid van
het ministerie moeten uitvoeren. Bovendien verkleint het de afstand
tussen de Haagse Defensie en de krijgsmacht van de barakken.
Verschillende BBB-beleidsmedewerkers zijn recent gekeurd of zitten in
het keuringsproces voor reservist. Iedereen kan zijn steentje bijdragen.
Het is een klassieke win-winsituatie. Het vergroot de pool van
beschikbare expertise en het versterkt de band tussen de overheid en de
krijgsmacht. Ambtenaren met een reservistenrol kunnen hun ervaring en
inzichten integreren in hun dagelijkse werk op het ministerie, wat
overigens de algemene veerkracht en paraatheid van de hele overheid ten
goede komt. Het moedigt ook een cultuur aan van dienstbaarheid en trots
binnen de ambtenarij, wat Nederland weer een stukje beter maakt. Ik heb
deze energie zelf ervaren tijdens een sessie over missiementaliteit in
een kantooromgeving met een van de mensen aan de overkant. Is de
staatssecretaris bereid om alle ambtenaren op zijn ministerie een brief
te sturen met een vrijblijvende uitnodiging om reservist te
worden?
De krijgsmacht gaat richting een adaptieve en wensbare krijgsmacht die
zich snel en continu kan aanpassen aan een veranderende omgeving. Een
van de instrumenten daarvoor is een organisatieverandering. Laat daar nu
net de strategische hr-transitie in de afgelopen acht jaar op vastlopen.
In zijn brief over organisatieverandering geeft de staatssecretaris aan
dat hij van 5 naar 25 verandertrajecten per jaar wil gaan. Trekt deze
maatregel de hr-transitie los? De bal ligt nu bij de sociale partners,
de vakbonden. Misschien werken niet alle vakbonden even hard mee bij de
plannen en veranderingen die Defensie voorstelt. Soms werken ze ook
tegen, zo hoor ik uit het veld. Hoe kijkt de staatssecretaris daar
tegenaan? Staan sommige vakbonden de hr-transitie en daarmee een
effectief functionerende krijgsmacht in de weg? Wat is de mening van de
staatssecretaris?
Munitie. Vorige week kwam de staatssecretaris met een brief over
munitieproductie. Ik ben blij dat dit onderwerp nu eindelijk de aandacht
krijgt die het verdient, maar over de inhoud ben ik nog niet helemaal
tevreden. In deze Kamerbrief proef ik een brede bereidheid en wil om in
Nederland munitie te gaan produceren. Met dat doel hebben we ook de
motie-Tuinman/Van Campen over het plaatsen van orders voor gangbare
munitiesoorten ingediend. Daar is Defensie nu mee aan de slag gegaan.
Dank daarvoor, maar de brief spreekt eigenlijk nog alleen maar over
inkopen uit het buitenland, terwijl het om twee redenen juist van enorm
belang is dat Nederland zijn eigen capaciteiten in de productie van
munitie opbouwt: we kunnen daarmee onze bondgenoot helpen en in tijden
van crisis komen we dan niet onderaan de lijst te staan in het
buitenland. De staatssecretaris lijkt echter te kiezen voor het
standaardpraatje dat we nu al jaren horen: we maken onze
munitieproductie een probleem van het buitenland, terwijl wij die hier
prima zelf zouden kunnen oppakken en terwijl private aanbieders zich
daar ook al bij het ministerie voor hebben gemeld. Daarom een aantal
belangrijke vragen, waar ik gedetailleerde antwoorden op hoop te
ontvangen.
Onder verwijzing naar die specifieke motie-Tuinman/Van Campen stelt de
regering dat Defensie voor non-battle decisive munitions vaak beschikt
over langlopende raamcontracten met buitenlandse producenten. In de
brief wordt niet vermeld dat het hier ook munitieproducenten buiten de
EU en zelfs in de BRICS-landen betreft, aangezien, aldus de regering,
"een eerste marktanalyse uitwijst dat de bestaande Europese fabrikanten
voldoende opschaalvermogen hebben om de Nederlandse meerbehoefte voor de
inzetvoorraad klein- en middenkalibermunitie binnen vier jaar te kunnen
vervullen." Daarom kiest de regering ervoor om de ruimte in de bestaande
raamcontracten nog verder uit te nutten, zodat de munitievoorraden van
Defensie sneller kunnen doorgroeien richting de geplande NAVO-normen. De
vraag aan de staatssecretaris is dus hoe deze keuze voor versterking van
buitenlandse munitieproductiecapaciteit zich verhoudt tot de keuze om
niet in te zetten op het realiseren van een nationale strategische
autonome munitieproductiecapaciteit die naar verwachting binnen vier
jaar munitie zou kunnen leveren.
In de Defensie Industrie Strategie, de DIS, heeft de overheid regels
vastgelegd om de Nederlandse industrie zo veel mogelijk te betrekken bij
Defensiecontracten. Door de nieuwe geopolitieke context beschrijft de
geactualiseerde DIS een veel actievere industriepolitiek, die gericht is
op een robuuste en meer autonome Europese defensiesector, waarin
Nederland een grotere rol moet gaan spelen. Het kabinet zet daarbij in
op versterking, bescherming en betere positionering van de Nederlandse
defensietechnologische industriële basis. Een belangrijk onderdeel van
dat beleid vormt de bereidheid van Defensie om voor Nederlandse
producten een rol als launching customer te spelen. Kan de regering
aangeven hoe zij vorm gaat geven aan deze rol van launching customer
voor ondernemers die Nederlandse faciliteiten voor de productie van
munitie en explosieven willen starten? Kan de staatssecretaris aangeven
waarom hij voor het gehele spectrum aan munitiekalibers kiest voor
volledige afhankelijkheid van andere landen? Dit lijkt in tegenspraak
met de stellingname van de regering dat zij die productie wil
versterken, beschermen en positioneren. De leveranties aan Nederland
zijn daardoor bovendien afhankelijk van nationale prioriteringen die
leverende landen kunnen hanteren, bijvoorbeeld op basis van VWEU-artikel
346 en het Amerikaanse Defense Priorities and Allocations-systeem.
De heer Dassen (Volt):
Ik hoor de heer Tuinman er hier voor pleiten om eigenlijk als Europese
landen, de 27 lidstaten, alles weer zelf te gaan ondernemen. Dat lijkt
mij buitengewoon onverstandig, want juist in deze tijd moeten we zorgen
dat we zo snel mogelijk de Europese defensiecapaciteiten omhoog knallen.
Dat kan het beste als we dat dáár doen waar al bestaande en bewezen
productiefaciliteiten klaarstaan. Laten we dus zorgen dat we die als
Europa zo snel mogelijk opschalen, zodat we die munitie sneller
genereren, zo snel mogelijk Oekraïne kunnen bevoorraden en onze eigen
warenhuizen weer vol kunnen krijgen.
De voorzitter:
De vraag?
De heer Dassen (Volt):
De vraag is uiteindelijk, ook aan de heer Tuinman, of hij ziet dat het
enorm veel geld kost als iedereen dit nu zelf gaat doen. Het Europees
Parlement heeft dat ook berekend. Het is veel minder efficiënt als we
elkaar in de markt gaan beconcurreren op grondstoffen, waardoor we
uiteindelijk veel langzamer zijn in het snel produceren. Plus we
vergeten dan een heel krachtig signaal aan Poetin te geven: wij doen dit
als Europa samen en je blijft met je poten van Europa af.
De heer Tuinman (BBB):
Zeker, dat is een goed punt van de heer Dassen. Volgens mij valt het met
die concurrentie wel mee. Ten eerste is de concurrentie op dit moment in
de markt zo groot dat de prijs van munitie vier of vijf keer omhoog is
gegaan. Dan ten tweede: u zegt dat in Europees verband produceren of in
elk geval bestellen heel erg goed werkt. Welnu, de ASAP-faciliteit
binnen de Europese Unie loopt inmiddels driekwart jaar. Nederland heeft
daar 500 miljoen in gestopt. We hebben met z'n allen afgesproken om
binnen een jaar 1 miljoen granaten te leveren aan de heer Zelensky. Nou,
dat gaat dus ook niet lukken, hè. Dus ik vraag mij af of de Europese
Unie met haar bureaucratie wel in staat is om snel te kunnen leveren.
Het gaat mij er niet om dat we alles hier in Nederland produceren maar
waar het gaat over gangbare munitietypes zitten er eigenlijk drie
componenten in. Het is kleinmetaal, dus de huls is van ijzer. Er zit een
ontsteker in, wat eigenlijk gewoon een Zwitsers uurwerkje is. Daarnaast
bevat het kleine chemische componenten. Dus ik vind het prima als we een
weg zien te vinden, zoals bijvoorbeeld de minister van Estland heeft
aangegeven. We hebben hier een aantal mooie bedrijven die daarin willen
stappen. Er zijn er ook een aantal met mooie patenten waarbij je
circulair munitie kunt produceren. Ik vind het dus prima om dat allemaal
goed te onderzoeken en te kijken wat we daarin kunnen betekenen. Is dat
een antwoord aan de heer Dassen?
De voorzitter:
Nou, dat gaan we niet aan hem vragen, maar hij kan zelf nog een vraag
stellen, als hij dat wil. Dat is dan uw derde vraag, meneer
Dassen.
De heer Dassen (Volt):
Ik vind het wel interessant wat de heer Tuinman aangeeft. Als ik het
goed begrijp, staat de heer Tuinman er dan ook voor open om de
staatssecretaris te vragen of er mogelijkheden zijn om het in Europees
verband te doen als dat er inderdaad toe leidt dat het sneller en beter
gaat en efficiënter is, zodat de defensie-industrie dan sneller munitie
kan leveren.
De heer Tuinman (BBB):
Mijn allergrootste prioriteit is eigenlijk drieledig, namelijk dat we zo
snel mogelijk de munitie produceren die Oekraïne jaarlijks verschiet en
dat we onze munitiecomplexen vullen met de spullen die we zouden moeten
hebben en wat op papier staat. En over het derde hebben we het al gehad:
het NATO Force-model en de uitbreiding van het aantal reservisten. Dat
betekent meer munitie operationeel en meer munitie om te oefenen en te
trainen. Het betekent dus meer munitie omdat we groter gaan worden. Dus
ik denk dat we alles moeten doen om meer te produceren. Mijn inschatting
is dat het plaatsen van langetermijnorders daarin prima past. De
concurrentie tussen allerlei verschillende landen waar u het over heeft,
zie ik niet zo snel gebeuren.
De voorzitter:
Meneer Tuinman vervolgt zijn betoog.
De heer Tuinman (BBB):
Voorzitter. Het lijkt me duidelijk: BBB rust niet totdat we in Nederland
onze eigen munitie of delen van munitie kunnen produceren. Maar ook
"treat first what kills first" is een militaire waarheid waar we niet
omheen kunnen. De oorlog in Oekraïne duwt ons met de neus op de feiten.
Drones, robots, autonome systemen werken zij aan zij met mensen. Als wij
dat niet snel onder de knie krijgen, dan ligt het initiatief bij een
ander. Niet zozeer van bovenaf aangestuurd, maar diep, diep geïntegreerd
in de operaties van maritieme SF-eenheden en in loopgraven maar ook voor
de veiligheid in het achtergebied en de verstoring van bijvoorbeeld GPS,
navigatie- en communicatiemiddelen en elektronische oorlogsvoering. Het
antwoord dat ik heb gekregen op de feitelijke vragen die ik heb gesteld
over het aandeel onbemandheid en robotisering in het
defensieprojectenoverzicht is teleurstellend. Ik zal het niet voorlezen
maar u kunt ervan uitgaan dat het teleurstellend is.
Met de uitspraken van de bewindspersonen en de CDS dat 30% van onze
systemen onbemand en robots gaat worden heb ik de volgende vragen aan de
staatssecretaris. Waar staan we nu met autonomisering van de machines?
Welke initiatieven heeft u ontplooid om de mens-machine teaming bij alle
krijgsmodellen te laten landen? De landmacht heeft een RAS-eenheid, de
eenheid Robots en Autonome Systemen. Hoe doen de andere operationele
commando's dat? Is de staatssecretaris bereid om voortaan de voortgang
met betrekking tot robotisering, onbemande systemen en autonomisering in
het defensieprojectenoverzicht te specificeren?
Maar het gaat verder dan mensen, munitie en machines. De processen rond
de aanschaf van militair materieel gaan te langzaam en te stroperig en
zijn frustrerend. Ik kan hier een eindeloze lijst van materieel
langslopen waarbij het allemaal niet snel genoeg gaat, maar dat zou
symptoombestrijding zijn. De kern is dat onze huidige processen te veel
gericht zijn op de vredestijd. Het moet doordringen in Den Haag dat die
tijd voorbij is. Om Nederland veilig te houden moeten zulke processen
overschakelen naar zoiets als een oorlogseconomie. De harde waarheid is
dat een aanbesteding dan soms minder transparant zal zijn, minder
kostenefficiënt en misschien minder eerlijk en ook minder juridisch
dichtgetimmerd. Maar dan wordt het wel gebóúwd. De aanpak van de
staatssecretaris en de aanschaf van extra munitie op basis van de
motie-Tuinman/Van Campen door plangelden in de begroting te verschuiven
naar de aankoop van munitie juicht de hele fractie van BBB dan ook meer
dan toe. Dank u wel daarvoor.
Want wie nog niet overtuigd is, stel ik de volgende vraag. Wil je straks
uitleggen dat Nederland een oorlog heeft verloren of gefaald heeft om
die te voorkomen en er honderden doden zijn, maar we ons wel perfect aan
elk regeltje hebben gehouden, want "we zijn compliant"? Of zou je liever
wat losser omgaan met de regels en processen met als resultaat dat
Nederland veilig en vredig is? Is de staatssecretaris bereid om
flexibeler om te gaan met plangelden uit de begroting van het
Defensiematerieelfonds om machines aan te schaffen waarvan de noodzaak
nu al vaststaat op basis van wat we leren uit de Oekraïneoorlog? Is de
staatssecretaris bereid om de regels en procedures die aanbestedingen
van materieel vertragen en daardoor een veiligheidsrisico vormen voor
Nederland buiten werking te stellen? De steun van de fractie van BBB
kunt u daarbij tegemoetzien.
Als laatste, voorzitter, en dan hou ik echt op. De antwoorden op de
schriftelijke vragen die ik de staatssecretaris en de minister heb
gesteld over de maritieme capaciteiten, de samenhang van middelen en
deepstrikecapaciteiten naar aanleiding van de ontwikkelingen in de Rode
Zee laten nog even op zich wachten. Dat respecteer ik. De vragen die
mijn fractie heeft gesteld, zijn directie- en
krijgsmachtdeeloverstijgend. Daar is het huidige ministerie niet zozeer
voor ingericht. Dat baart mijn fractie dan wel weer zorgen. Kan de
staatssecretaris ingaan op hoe hij de strijd om aandacht en budget
tussen de verschillende operationele commando's wil gaan oplossen?
Ik dank u voor uw tijd.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Tuinman. Dan is het woord aan de heer Van
Oostenbruggen van Nieuw Sociaal Contract.
De heer Van Oostenbruggen (NSC):
Voorzitter, dank u wel. Dit is het eerste wetgevingsoverleg
Personeel/Materieel en begroting fonds. Ik wil u graag meenemen in hoe
de leden van de NSC-fractie aankijken tegen Defensie. Ik heb zelf geen
militaire achtergrond. Ik kom uit het bedrijfsleven, uit de hr-wereld.
Personeel is mijn kennisgebied. Dat wil niet zeggen dat ik daarbij
helemaal niets over defensie meekreeg. Mijn compagnon was negen jaar
beroepsmilitair. Daarna heeft hij mij vijftien jaar lang bestookt met
allerlei afkortingen, onder anderen met NAVO-stocknummers voor alles wat
we nodig hadden in het bedrijf.
De leden van de NSC-fractie zien de geopolitieke spanningen om ons heen.
We zien de dreiging van grootmachten en een toename van conflicten in de
wereld: op land, in de lucht, op de zee en niet te vergeten in het
digitale domein — en tegenwoordig zelfs in de ruimte. Om kort te gaan
willen wij als fractie dat de ambitie omhooggaat bij Defensie. We willen
graag dat Defensie doorgaat waar anderen, onze vijanden, stoppen.
Misschien willen wij wel dat Defensie in een modus gaat om zich voor te
bereiden op gewapende conflicten die voortvloeien uit de geopolitieke
spanningen aan de grenzen van Europa. Wij zouden graag een ambitierijke
agenda voorgelegd krijgen, waarbij wij als Kamerleden moeten zeggen:
nou, nou, moet het allemaal wel zo groot, duur en snel?
Het is nu eerder andersom. We zien nu dat eigenlijk alle feitelijke
vragen gaan over: mag het wat meer, waarom is het niet gelukt en hoe
lopen we de achterstand in? Herkent de staatssecretaris dit beeld? Deelt
de staatssecretaris de mening dat het slimmer, sneller en beter moet?
Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de bestuurlijke daadkracht te
versterken? De voorbeelden van mijn collega Tuinman zijn mij daarbij uit
het hart gegrepen. Gezien de situatie in de wereld en de verwachte
uitbreiding van de conflicten in de wereld, ver weg maar ook steeds
vaker dicht bij huis, aan de randen van Europa, moet er een groter
urgentiegevoel komen bij ons ministerie van Defensie. De stappen moeten
groter en sneller om de Nederlandse verdedigingscapaciteit op orde te
krijgen.
Dat doen we natuurlijk niet alleen. We zullen in NAVO- en EU-verband
samen moeten werken om voldoende afschrikking te bewerkstelligen: samen
produceren en samen innoveren. Samen standaardiseren hoort daar ook bij.
We kunnen een voorbeeld nemen aan de Verenigde Staten op het gebied van
de inzet van lokaal geproduceerd materieel, de interoperabiliteit in
NAVO-verband en R&D. Als we in Europa elk land z'n eigen materieel
laten ontwikkelen, dan zullen we nooit een serieuze speler worden. Met
de mogelijke komst van de heer Donald Trump in het Witte Huis moeten we
echt werk maken van onze eigen defensiecapaciteit in Europa. Voor de
helderheid: we doen niet niets. Dat heb ik met hoofdletters
opgeschreven. Maar het is nog wel te versnipperd, te weinig en te laat.
Bent u het met mij eens dat standaardiseren een belangrijk onderwerp is?
Welke maatregelen kunt u nog nemen om in Europees verband deze
wenselijke trend te bespoedigen? Welke knelpunten ziet u? Welke
wetgeving en/of procedures en/of besluiten hinderen u om vaart te maken?
Waar kan de Kamer u mee helpen? In de andere commissie waar ik in zit,
SZW, komen ze jaarlijks met een knelpuntenbrief. Dat betekent zoveel als
dat SZW zegt: "Kamer, help ons met deze wetgeving. Op deze stappen zou
de wet kunnen worden aangepast en zouden dingen kunnen worden veranderd,
waardoor we beter worden met elkaar."
Dan heb ik een laatste vraag. Misschien is dit een beetje een naïeve
bullet of vraag: welke out of the box ideeën durft u eigenlijk niet voor
te stellen aan de Kamer, maar zouden wel impact maken in de goede
richting? In het Engels is daar een heel mooi woord voor. Wij willen
"bold" voorstellen hebben. In het Nederlands is dat stoutmoedig. Dat
klinkt wat minder stoer dan bold. Wij krijgen nu voorstellen waarbij we
telkens de vraag stellen: is dit nou de ambitie waarmee we de Russen van
ons lijf houden? Zijn dit de voorstellen waarmee Oekraïne Rusland van
zich af kan houden? Is dit de inzet waarmee de Houthi's gaan stoppen met
raketten afschieten?
Ik geef een paar voorbeelden. Wij vinden dat de wapensystemen op sterkte
gebracht moeten worden. Wij steunen alle voorliggende DMP-brieven die
vandaag op de agenda staan. Graag roepen we de regering op om de kansen
voor Nederland te pakken als het gaat om het opstarten en fors
uitbreiden van de Europese wapenindustrie en daar ook Nederland in mee
te nemen. In de komende jaren gaan honderden miljarden naar Defensie in
Europa. Dit wordt een zeer relevante industrie. Kijk naar Frankrijk. Die
geeft heel veel geld uit aan Defensie, maar dat komt ook weer in hun
eigen economie terecht. Dat maakt overigens ook de pijn van heel veel
geld uitgeven een stuk minder pijnlijk. Hier liggen kansen voor
Nederland, mits we tijdig en ambitievol voorsorteren. Kunt u toezeggen
dat u opnieuw om tafel gaat met EZ om het programma voor Nederland nog
ambitierijker te maken? Welke fondsen en garanties kunt u stellen voor
het Nederlandse bedrijfsleven om vooruit te investeren, hangende komende
aanbestedingen voor munitie en materieel?
Personeel. In de afgelopen vijf jaar zijn de bestedingen aan personeel
marginaal gegroeid, zeker als je het vergelijkt met de materiële
uitgaven. Ze lopen dus uit de pas met alles waar Defensie momenteel mee
bezig is op het gebied van munitie, materieel en vastgoed. Zou u ons
kunnen meenemen in de strategische personeelsplanning van Defensie?
Welke bijzondere inspanning gaat Defensie leveren in 2024 om het immer
lage vullingspercentage militair personeel naar aanvaardbare niveaus te
brengen? Zitten er elementen in de cao die verbeterd zouden kunnen
worden om werken bij Defensie aantrekkelijker te maken? Ja, daar is veel
werk gedaan, en hoe kunnen we verder? Hoe kijken werknemersorganisaties
aan tegen deze arbeidsvoorwaarden? Hebben zij initiatieven en ideeën om
Defensie een aantrekkelijke werkgever te maken? Nee, het gaat niet
alleen om geld, maar van puur loyaliteit kun je ook geen boterham kopen.
Zijn er recent onderzoeken gedaan naar de redenen voor uitstroom? Wat
kunt u hieraan doen? Kunt u ons meenemen in de plannen om
wervingscapaciteit, opleidingscapaciteit, kazernecapaciteit en materiële
capaciteit op peil te krijgen voor het behalen van deze verhoogde
ambities?
In de feitelijke vragen over de voorliggende begroting wordt door het
ministerie aangegeven dat we van twee naar drie lichtingen rekruten voor
het dienjaar gaan. Mijn eerste reactie is: dat is 50% meer. Echter, een
week later vertelt Martin Wijnen in de media dat hij 2.000 tot 3.000
rekruten voor het dienjaar als noodzakelijk minimum ziet. De leden van
de NSC-fractie zien dat als een hogere ambitie en vragen het ministerie
dan ook om de ambitie in die richting bij te stellen. De VVD zal met een
motie komen. Wij vinden het een heel goed idee om een hoger streefgetal
voor het aantal nieuwe rekruten in een dienjaar als uitgangspunt te
nemen, in tegenstelling tot de ambitie van 1.000 rekruten in 2025. Bent
u ertoe bereid om dit bij te stellen?
Ons bereiken signalen dat het dienjaar op elementen, zoals voorwaarden
rondom het halen van een rijbewijs, gunstiger zijn dan voor
beroepsrekruten. Bent u bereid om de arbeidsvoorwaarden van
beroepsmilitairen ten minste op alle punten gelijk of beter te houden?
Bent u bereid om ons te informeren over de verschillen en actie te
ondernemen op de punten waar beroepsmilitairen onderdoen voor rekruten
in het dienjaar? Bent u bereid om ook de website van Defensie door te
akkeren om eventuele onjuistheden en discrepanties met de werkelijkheid
te corrigeren? We hebben bijvoorbeeld begrepen dat de informatie rondom
de SZVK niet geheel juist is.
Ten aanzien van vastgoed is er de nota "Ruimte voor Defensie" en daar
volgt nog een apart debat over. Bij de begroting gaat het over het
toe-eigenen van gelden voor 2024. Is er voldoende gebudgetteerd voor
voldoende kazernes en oefenterreinen voor de hiervoor genoemde
activiteiten, naast de activiteiten die nu op Woensdrecht en Havelte
gaan plaatsvinden? Ten aanzien van deze nota ben ik nu al benieuwd hoe
de gesprekken lopen met burgemeesters en lokale belangengroepen. We
lezen in de media dat ze op lokaal niveau toch bedenkingen hebben over
de plannen van Defensie. We zijn benieuwd hoe de staatssecretaris dat
spel gaat spelen, met begrip voor alle belangen die er in de samenleving
zijn.
Dan mijn laatste punt. Eerdergenoemde onderwerpen en vragen betroffen
plannen voor de toekomst, betroffen ambitie en hebben alles te maken met
de huidige, oplopende geopolitieke spanningen. Het is en blijft altijd
goed om ook terug te kijken naar wat er is gebeurd, naar wat er is fout
gegaan en hoe we leerring kunnen trekken uit het verleden. Er lopen nog
twee onderzoeken naar het mortierongeluk in Mali, waarbij twee van onze
mensen zijn omgekomen. Laten we hun namen nog even noemen: Henry Hoving
en Kevin Roggeveld. Kunt u ons informeren over de voortgang van deze
twee onderzoeken? Kunt u ons informeren wanneer we het eindresultaat van
deze onderzoeken zouden kunnen verwachten?
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank, meneer Van Oostenbruggen. Meneer Kahraman, ik had begrepen dat uw
inbreng hier vanavond bestaat uit het rapporteurschap. We kunnen dan dus
door naar de heer Nordkamp van GroenLinks-PvdA. Gaat uw gang.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Decennialang is er fors bespaard op Defensie. Dat
werd niet alleen veroorzaakt door beleid, maar vooral door een
tijdsbeeld waarin de heersende gedachte was dat zonder forse inspanning
vrijheid ook gegarandeerd zou zijn. Door deze besparingen heeft ons
defensieapparaat volgens de huidige inzichten een fors tekort aan mensen
en middelen, is een aanzienlijk deel van het vastgoed enigszins
verwaarloosd en is er ook op verschillende niveaus veel kennis verloren
gegaan. Ik noem dan bijvoorbeeld hoe Defensie als werkgever weer
concurrerend kan zijn of op welke wijze het best een en ander aangekocht
kan worden. De afgelopen tijd heeft ons helaas doen inzien dat vrede en
veiligheid geen vanzelfsprekendheid zijn. Dat heeft geleid tot een
omslag in denken. We zullen meer inzet moeten plegen in het afschrikken
van vijanden en de verdediging van het eigen grondgebied en dat van onze
bondgenoten. Kortom, we zullen onze krijgsmacht moeten uitbreiden. Niet
alleen omdat landsverdediging een grondwettelijke plicht is, maar ook om
aan onze NAVO-verplichtingen te voldoen en om Oekraïne te kunnen blijven
beleveren. Deze herbewapening kost tijd. Er zullen keuzes gemaakt moeten
worden. Hoe en waaraan kunnen wij ons geld het best uitgeven? Hoe willen
wij dat ons defensieapparaat eruit komt te zien? Doen we van alles een
beetje of zetten we erop in dat bepaalde onderdelen excelleren? Hoe
blijven we niet alleen een betrouwbare partner voor onze bondgenoten in
NAVO-verband, maar worden we ook een belangrijke, liefst onmisbare,
speler in Europa? Defensie is jarenlang gewend geweest aan bezuinigen.
Daarom kost deze transitie tijd. Enerzijds mag dat ook, want het is niet
niks. Het gaat om veel geld en de hiervoor gestelde vragen zullen we met
elkaar zorgvuldig moeten beantwoorden. Anderzijds wordt het gezien de
situatie in de wereld steeds urgenter om op termijn in opperste staat
van paraatheid te zijn. Daarvoor zijn vraagstukken rondom personeel en
materiaal van essentieel belang en niet voor niets ook de onderwerpen
waarvoor wij vandaag dit wetgevingsoverleg voeren.
GroenLinks-PvdA is voorstander van een sterke Europese samenwerking op
het gebied van veiligheid en Defensie. Zowel bij de training van onze
eenheden als bij de inkoop van wapensystemen, zouden we dan ook willen
zien dat deze zijn ingericht op basis van afstemming met onze
bondgenoten. Op deze manier bevorderen we op Europees niveau de
flexibiliteit van mens en middelen en daarmee vergroten we ook de
gezamenlijke wendbaarheid en het samenwerkingspotentieel.
Interoperabiliteit is daar wat mijn fractie betreft een essentieel
onderdeel van. Dan ook de eerste vraag: welke stappen worden er gezet om
de Europese wapensystemen in steeds ruimere mate op elkaar te laten
aansluiten? En welke verdere stappen gaan gezet worden op het gebied van
gezamenlijke inkoop, om te beginnen met onze buurlanden België en
Duitsland? De intentie van gezamenlijke inkoop is er al langer. Toch
geldt voor veel projecten, bijvoorbeeld het project Militaire
Transmissie Bouwblok, dat gezamenlijke werving niet mogelijk blijkt. We
horen graag waar dat aan ligt en welke conclusies of inzichten daaruit
zijn voortgekomen om samenwerking in de toekomst te bevorderen.
We zien dat de Europese defensie-industrie maar moeizaam kan opschalen.
Het tempo en de omvang van de Europese wapenproductie was jarenlang
gebaseerd op een uitgangssituatie van relatieve vrede. Vanwege de
levering van wapens en munitie aan Oekraïne, maar door ook het
versterken van de eigen krijgsmachten, krijgen veel Europese landen een
steeds grotere behoefte aan defensiematerieel. Het gevolg daarvan is een
grotere vraag dan de industrie aankan. Onze vraag is dan ook: welke
acties worden ondernomen om enerzijds de afhankelijkheid van landen
buiten de EU te verminderen en anderzijds de productiecapaciteit binnen
Europa te vergroten?
Op de langere termijn, waarschijnlijk over een fors aantal jaren, zit er
ook een klein risico aan het grootschalig opvoeren van militaire
producties. Laten we hopen dat er weer een tijd komt, waarin de dreiging
minder wordt. Maar goed, dan hebben we nu de productie grootschalig
opgevoerd. Het zou kunnen zijn dat de investeerders of de markt geld wil
blijven verdienen en dat de overtollige productie haar weg gaat vinden
op de exportmarkt, bijvoorbeeld naar autocratische regimes in Afrika. We
hebben dat in het verleden ook gezien. Het is misschien nu niet actueel
en we móeten nu opschalen, maar het is een zorg van ons voor de
toekomst. Wordt daarover nagedacht? En welke geruststellende antwoorden
heeft u daarop?
We zien ook dat de industrie langdurige contracten heeft gesloten met
afnemers van buiten Europa. Volgens onze informatie wordt 40%
geëxporteerd naar landen buiten de EU en men zegt daar niet onderuit te
kunnen komen. Dat is in het belang van onze strategische autonomie niet
wenselijk. Vandaar ook de vraag aan de staatssecretaris: in hoeverre
schat hij in dat de komende jaren het exportpercentage vastligt op 40%?
En zijn er wellicht ook perspectieven om juist weer meer aan Europa te
leveren?
Een laatste punt over materieel. Afgelopen vrijdag deed het
Internationale Gerechtshof een belangrijke uitspraak over de militaire
operatie van Israël in Gaza. We krijgen sterke aanwijzingen dat het
oorlogsrecht daar wordt geschonden. Het Gerechtshof erkent het risico op
genocide. De komende jaren zal de zaak verder onderzocht worden. Wat
GroenLinks-PvdA betreft is het onwenselijk dat Nederland orders plaatst
voor defensiematerieel aldaar, zolang er nog geen einduitspraak
ligt.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Boswijk. Sorry, de heer Tuinman!
De heer Tuinman (BBB):
Ik snap het wel. Boswijk, Tuinkamp ... het is allemaal in dezelfde grond
gegraven. Ik ben wel een beetje van mijn à propos. Dat heb ik niet zo
vaak, maar goed. Weet je, kan ik de vraag even aan de heer Boswijk
geven? Dan pak ik het zo meteen wel op.
De voorzitter:
Dat mag wel, maar dan is het de vraag van de heer Boswijk.
De heer Boswijk (CDA):
Hoe kijkt mijn collega naar het feit dat Israël ... Ik ga me even niet
uitspreken over de vraag of er oorlogsmisdaden worden gepleegd, ja of
nee. Ik denk ook niet dat wij in staat zijn om daar een oordeel over te
geven. Maar we weten wel dat Israël tot op de dag van vandaag letterlijk
onder vuur ligt. Vandaag waren er ook weer raketaanvallen op Tel Aviv.
Daarbij is er nog de dreiging van Hezbollah. Hoe kijkt mijn collega
ernaar dat zo'n besluit het recht van Israël om zichzelf te verdedigen
zou bemoeilijken of zelfs onmogelijk zou maken? Hoe maakt hij die
afweging?
De voorzitter:
Voordat u antwoord geeft, wil ik wel even opmerken dat we een beetje ver
verwijderd raken van het onderwerp van deze bijeenkomst. Het hangt nog
aan uw vraag over het schorsen van bestellingen of het niet plaatsen van
bestellingen. Ik zou u willen vragen om u in de beantwoording daarop te
focussen.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Dat ben ik met u eens, voorzitter. Ik zie ook niet de relatie met
hetgeen u nu zegt. Het gaat over de gedachte om onze bestellingen aldaar
te schorsen. Ik zie geen relatie met hetgeen u zegt.
De voorzitter:
Akkoord. En de heer Tuinman wil toch ook nog interrumperen. Gaat uw
gang, meneer Tuinman.
De heer Tuinman (BBB):
Jazeker, voorzitter. Ik was mijn vraag kwijt, maar ik weet het weer. De
heer Nordkamp heeft het over het stopzetten van de contracten of de
levering van spullen die we in Israël gekocht hebben. Heeft u er zicht
op om welk materieel dat gaat? En als we de contracten bijvoorbeeld één
of twee jaar stilleggen, wat zouden de consequenties dan zijn voor de
veiligheid van Nederland en voor de verantwoordelijkheden die we hebben
in NAVO-verband?
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Ik ben even aan het denken. Ik heb geen concreet antwoord op deze
redelijk concrete vraag. Het is alleen een gedachte binnen onze fractie:
moeten wij nog wel goederen willen bestellen, gezien de situatie aldaar?
We zijn met name benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris
daarop.
De voorzitter:
Akkoord. Gaat u verder met uw betoog.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Dan het personeel. Het binden en behouden van voldoende personeel is een
van de grootste uitdagingen voor Defensie. Dit komt enerzijds voort uit
de uitbreidingsbehoefte en anderzijds vanwege de toenemende krapte op de
arbeidsmarkt en concurrentie met andere organisaties op het vlak van
personeel. De vraag is dan ook of Defensie in voldoende mate in staat is
om het juiste personeel aan te trekken en te behouden, in het licht van
het gestegen ambitieniveau. Vanuit dat perspectief hebben de heer
Kahraman en ik de begroting nader beschouwd en onze bevindingen
gerapporteerd aan de commissie, welke op basis daarvan een aantal
verzoeken aan de staatssecretaris heeft gedaan. Deze zijn zojuist
gedeeld en besproken. De GroenLinks-PvdA-fractie heeft hier nog wel een
drietal vragen over.
We zien dat de personele uitgaven groeien, maar procentueel gezien
groeien de personele uitgaven beperkt mee met de groei van het totale
defensiebudget. Dat hoeft niet problematisch te zijn; daar kunnen heel
goede redenen voor zijn. Maar wel willen wij hiervoor graag een nadere
verklaring of duiding.
Er zijn veel functies vacant. En in alle realiteit moeten we concluderen
dat dit helaas ook nog wel even zo zal blijven. Medio 2023 was het
aantal openstaande vacatures ruim 8.000. Deze aanzienlijke
personeelstekorten zullen ongetwijfeld ook operationele effecten hebben.
Er werd zojuist gesproken over doorprioriteren. Daar gaat mijn vraag
over. Wanneer er als gevolg van aanzienlijke personeelstekorten keuzes
gemaakt moeten worden aangaande de inzet van de schaarse personele
middelen, op basis waarvan wordt die keuze dan gemaakt? Heeft het dan de
voorkeur van de staatssecretaris om van alles een beetje minder te doen?
Zo ja, waarom? Of heeft het de voorkeur om te focussen op bepaalde
onderdelen? We weten dat we gaandeweg keuzes moeten maken omdat de
personele tekorten operationele effecten zullen hebben. Kan de
staatssecretaris ons meenemen in de prioriteiten die dan gesteld zullen
worden?
Daarnaast zien we zowel in 2022 als in 2023 dat er gedurende het jaar
een verschuiving van 10% tot 12% ontstaat van het budget voor eigen
personeel naar inhuur. Wat verklaart deze verschuiving gedurende het
jaar? Voor welk type personeel wordt er extra personeel ingehuurd? Vindt
de staatssecretaris dit een positieve of een negatieve ontwikkeling, en
waarom?
Vervolgens nog de vraag of welllicht ook wordt geprobeerd om het
personeel dat wordt ingehuurd te verleiden om vast voor Defensie te gaan
werken. Worden daar gesprekken over gevoerd? Wat zijn dan de reacties
die daaruit voortkomen? Kunnen die wellicht worden meegenomen in ons
streven om ons als werkgever nog aantrekkelijker neer te zetten?
Op het gebied van het vinden en binden van nieuw personeel is het niet
alleen van belang om een aantrekkelijk werkgever te zijn, om te kunnen
concurreren met andere organisaties, maar is het ook belangrijk om
andere wegen te verkennen om de instroom te vergroten. Het personeel is
het grootste goed van Defensie. Zonder de mannen en vrouwen die zich
iedere dag inzetten voor onze veiligheid kunnen wij mooie plannen maken,
maar die nooit uitvoeren.
Er zijn wat betreft de arbeidsvoorwaarden belangrijke stappen gezet in
de afgelopen jaren; de lagere rangen zijn er flink op vooruitgegaan.
Mijn fractie hoopt dat de gevolgen hiervan in onze aantrekkelijkheid als
werkgever snel zichtbaar worden, aangezien er nu nog geen stijging is in
de personele vullingsgraad.
Wij vragen ons af of de staatssecretaris mogelijkheden ziet om de
criteria om in te stromen bij Defensie te verruimen. Wij vinden de
selectiecriteria af en toe best wel streng, bijvoorbeeld als het gaat
over zorgpersoneel. Aangezien hier grote gaten vallen, zou een
versoepeling van de criteria mogelijkerwijs kunnen helpen. Wij zijn
benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op het idee van
versoepeling van de criteria om de instroom te bevorderen.
Wij zien de resultaten van het vrijwillige dienjaar en het hoge aantal
aanmeldingen. Hierover hebben wij een aantal vragen. Is er al een
indicatie van het percentage jongeren dat geïnteresseerd lijkt om bij
Defensie te blijven na afloop van het vrijwillige jaar? Zijn er
mogelijkheden om het dienjaar uit te breiden zonder dat dit ten koste
gaat van de opleidingscapaciteit voor de reguliere instroom?
De voorzitter:
Een vraag voor u van de heer Erkens.
De heer Erkens (VVD):
Ik ben blij om te horen dat GroenLinks-PvdA zich uitspreekt over een
stevige krijgsmacht. De heer Nordkamp sprak ook over het dienjaar. Is
hij ook bereid om een voorstel te steunen om dat uit te breiden in de
komende jaren, uiteraard binnen de grenzen van het haalbare wat betreft
de opleidingscapaciteit?
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Dat ligt in lijn met hetgeen ik zojuist bepleitte. We zijn zeer zeker
bereid om met elkaar het gesprek te voeren over hoe we dat vorm kunnen
geven. Laten we dat met elkaar verkennen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Naast de aantrekkingskracht van het dienjaar zou voor de aansluiting van
Defensie bij het mbo ook gekeken kunnen worden naar de opleiding mbo
veiligheid. Is dat wellicht een idee? Ziet de staatssecretaris
mogelijkheden om als Defensie zichtbaarder te zijn bij opleidingen zoals
mbo veiligheid? We krijgen ook signalen dat er problemen zouden zijn met
het afgeven van de verklaring van geen bezwaar door de AIVD en de MIVD.
Door capaciteitstekorten aldaar zou er sprake kunnen zijn van een
bottleneck. Erkent de staatssecretaris dat probleem en wordt er ook
gewerkt aan een oplossing daarvoor?
Dan over het behouden van personeel. Als GroenLinks-Partij van de Arbeid
zijn wij positief gestemd over het onderhandelingsresultaat over de
arbeidsvoorwaarden voor Defensiepersoneel voor 2024 welke vorig jaar is
afgesproken, met de loonsverhoging van 7% in combinatie met een
eenmalige uitkering. Dat is niet alleen belangrijk omdat het helpt bij
het behouden van personeel, maar vooral omdat zij het verdienen. Een
vervolgstap zou kunnen zijn dat er uitgebreider wordt gekeken naar de
loopbaanmogelijkheden, waardoor het langjarig perspectief, en daarmee
ook de motivatie van het Defensiepersoneel, zal toenemen. Wordt er op
dit moment standaard een loopbaangesprek gevoerd met militairen die de
opleiding hebben afgerond? Ziet de staatssecretaris verdere
mogelijkheden om dit tot de standaardpraktijk te maken, met meer inzet
op loonbaanmogelijkheden en loopbaanperspectief, om het personeel dat we
hebben te behouden?
Voorzitter, ik ga langzaam afronden. Het is zaak dat we personeel
aantrekken en opleiden en dat we ons materieel weer naar een
fatsoenlijke omvang en niveau tillen. Dat moet snel, maar zeker ook op
een zorgvuldige wijze. Na twintig, dertig jaar van krimp kunnen niet we
zomaar exponentieel groeien. Dat heeft tijd nodig. Wat GroenLinks-Partij
van de Arbeid betreft zit het ministerie op het juiste spoor op het
gebied van personeel en materieel. De minister en de staatssecretaris
hebben hun verantwoordelijkheid genomen door allereerst kritisch in de
spiegel te kijken, om vervolgens een balans op te maken van onze
sterktes en zwaktes. Dit is een eerste cruciale stap welke is gezet en
welke een groot compliment waard is.
Door de stukken heen lezen wij dat er de afgelopen tijd uitgebreid is
nagedacht over hoe Defensie wat meer vet op de botten kan krijgen.
Daarvoor zijn ook de nodige acties uitgerold, waarvan de effecten dit
jaar waarneembaar zouden moeten zijn. Deze inspanningen zijn te prijzen.
Of het uiteindelijk voldoende blijkt te zijn of vals optimisme, weten we
pas over enkele jaren, maar GroenLinks-Partij van de Arbeid wil de
minister en de staatssecretaris complimenteren met de ingezette koers.
Zij hebben daarmee niet alleen het land, maar ook alvast een volgend
kabinet, een enorme dienst bewezen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Nordkamp. Dan is nu het woord aan de heer Pool van de
PVV.
De heer Pool (PVV):
Hartelijk dank, voorzitter. Wat goed, ons eerste debat met deze nieuwe
commissie. Als nieuw Kamerlid vind ik het een voorrecht om namens de PVV
over Defensie en onze nationale veiligheid te mogen spreken. Dit thema
staat gelukkig weer hoog op de politieke agenda. Het was ook een
voorrecht om in deze hoedanigheid de afgelopen tijd zo veel van onze
dappere militairen te mogen ontmoeten en spreken. Ik ben telkens weer
onder de indruk van de passie en de loyaliteit waarmee zij hun
belangrijke werk doen. Zo was ik afgelopen week te gast op de muzikale
jaarbeschouwing van onze Koninklijke Landmacht in Gouda. Hier speelde de
beroemde Johan Willem Friso-kapel en hielden militairen hun persoonlijke
verhaal over hoe zij het afgelopen jaar hadden beleefd. De avond werd
bijgewoond door honderden militairen. Ik was onder de indruk van de
trots en de waardering die werden getoond voor hun inzet.
Voorzitter. Over dat laatste wil ik het graag verder hebben, want we
leven in tijden waarin onze bestuurders ons dagelijks het westerse
schuldbewustzijn inpeperen. Ook Defensie lijdt daaronder. Neem
bijvoorbeeld het Van Heutsz-regiment dat de tradities van het KNIL
meedraagt. In 2022 werd onder leiding van de partijgenoot van onze
minister van Defensie besloten dat de rol van de vaandelwacht tijdens de
Indiëherdenking kleiner moest worden. Ook mocht de vaandelmars niet meer
rechtstreeks op televisie worden uitgezonden én mochten onze militairen
de prachtige bamboehoed niet meer dragen. Afgelopen jaar werd een
absoluut dieptepunt bereikt en ontbrak het vaandel van het Van
Heutsz-regiment volledig op de Indiëherdenking.
Voorzitter. Het is tekenend voor hoe onze globalistische bestuurders de
eer en de trots van onze militairen te grabbel gooien. Iets wat mij
vooral door merg en been ging, was het zien van de reactie van een
Indiëveteraan op de excuses die de Koning maakte voor Nederlands geweld
in Nederlands-Indië. In tranen gooide deze man zijn koninklijke
onderscheiding weg. Het is onvoorstelbaar dat onze militairen, die
toentertijd streden voor het rood-wit-blauw, zo'n trap na hebben
gekregen. De politiek correcte bestuurders verkwanselen de naam van onze
Indiëveteranen voor een land dat zelf niet eens de minste reflectie
toont op zijn rol bij de verschrikkingen van de bersiap. Maar als onze
bestuurders zo omgaan met de eer en trots van onze militairen en
oudgedienden, wie vindt het dan gek dat Defensie een personeelstekort
heeft? Het vullingspercentage bij Defensie is zelfs gedaald, zo blijkt
uit de Stand van Defensie.
Voorzitter. Wat ook niet helpt bij het aantrekken van gemotiveerd
personeel, is al die wokegekte bij Defensie. Zo heeft deze
staatssecretaris het namelijk in zijn hoofd gehaald dat het
verschrikkelijk is dat maar 16% van de mensen die bij Defensie werken,
vrouw is. "Dat is een groot probleem." Welk probleem dat is, weet ik
niet precies. Maar het is een dusdanig serieus probleem, dat het aantal
vrouwen in 2030 bijna verdubbeld moet zijn. Wat betekent dat? Dat
betekent concreet dat vrouwen voorgetrokken gaan worden. In de brief van
de staatssecretaris hierover staat dat bij de instroom een
voorkeursbeleid zal worden ingevoerd en dat bij gelijke geschiktheid de
voorkeur kan worden gegeven aan een vrouw. Normaal werd iedere kandidaat
op volgorde van binnenkomst beoordeeld, maar nu hoeven vrouwen niet meer
op hun beurt te wachten en worden zij als eerst beoordeeld. De PVV is
van mening dat al die geweldige vrouwen die bij Defensie werken helemaal
niet op een voorkeursbehandeling zitten te wachten en roept de
staatssecretaris dan ook op om een einde te maken aan dit doorgeslagen
diversiteitsbeleid.
Voorzitter ...
De voorzitter:
Wacht even, want ik constateer dat mevrouw Podt direct wil
interveniëren. Zij had al aangegeven wat later binnen te komen. Van
harte welkom, mevrouw Podt. Ik had met de anderen maximaal drie vragen
voor deze termijn van de Kamer en de eerste termijn van de
staatssecretaris afgesproken. Dat is dus tezamen drie vragen.
Mevrouw Podt (D66):
Dan ga ik er heel prudent mee om, voorzitter. Ik ben inderdaad wat
later. Dat is niet omdat ik er een gewoonte van maak om te laat te
komen, maar ik ben hiernaast ook betrokken bij een ander
wetgevingsoverleg. Ik heb dus mijn sportschoenen aangetrokken en ik doe
het allebei. Ik kwam volgens mij precies op het goede moment binnen. Het
ging namelijk over vrouwen bij de krijgsmacht. Volgens mij is er
eigenlijk een heel duidelijk antwoord mogelijk op de gedachten van de
PVV hierover. Wat is nou de reden om meer te investeren in meer vrouwen
bij Defensie? Volgens mij is een van de belangrijkste redenen om dat te
doen, dat we een heel groot personeelstekort hebben. Als er meer vrouwen
bij Defensie gaan werken, krijgen we dus meer mensen.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Podt (D66):
De vraag of de heer Pool dit met mij eens is, hoeft volgens mij niet
eens. Als de heer Pool hierop wil reageren dan mag dat. Als hij dat niet
wil, dan vind ik dat ook goed. Dan ga ik zo tijdens mijn eigen tekst
hier nog even mee verder.
De heer Pool (PVV):
O, daar wil ik best een reactie op geven. Wij zijn helemaal niet tegen
meer vrouwen bij Defensie. Het enige wat wij gek vinden, is dat er nu
dus een voorkeursbeleid is. Wat ons betreft is dat niet nodig. Dat
hebben onze vrouwen bij Defensie ook helemaal niet nodig, want mensen
die gemotiveerd zijn en die door de keuring komen, kunnen zich nu gewoon
aanmelden. Zij kunnen solliciteren en door de keuring gaan. Een
voorkeursbeleid zoals dat nu wordt uitgesproken, met een specifiek
streefcijfer van "30% moet vrouw zijn", vinden wij onzinnig. Daarover
heb ik mijn punt gemaakt.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw betoog, meneer Pool.
De heer Pool (PVV):
Uitstekend, mijnheer de voorzitter. Wat natuurlijk ook niet helpt om
mensen voor Defensie te behouden, is het verplicht opleggen van
diversiteitscursussen, het laten optreden van dragqueens voor onze
militairen en het hijsen van de regenboogvlag, terwijl het Van
Heutsz-vaandel wordt weggepoetst. Kunnen we weer even normaal doen met
z'n allen, vraag ik aan de staatssecretaris.
Uit de recente Kamerbrief over de MIVD blijkt dat er een groot gevaar
bestaat voor Defensie. De minister stelt dat er wereldwijd sprake is van
een opleving van rechtsextremisme. De reden dat Defensie hiermee te
maken heeft, is dat de krijgsmacht deel zou uitmaken van het
rechtsextremistische narratief. De MIVD stelt dat jongeren uit deze
gelederen interesse hebben in een baan bij Defensie en is deze groep
momenteel aan het onderzoeken. Dat roept bij ons de volgende vragen op.
Het is namelijk de partij van deze D66-minister die onze partij, de PVV,
telkens weer bestempeld als "extreemrechts". Deze maand nog deed de
oud-partijleider van D66 dat in een interview. Kan dit kabinet daarom
een definitie geven van het begrip "extreemrechts"? Wordt daarmee dus
het gedachtegoed van de PVV bedoeld? Zo ja, dan moet de MIVD onderzoek
doen naar een wél hele grote groep potentiële militairen. En dan is het
natuurlijk ook niet verwonderlijk dat het maar niet wil vlotten met het
vinden van voldoende personeel. Graag een reactie.
Voorzitter. De PVV is van mening dat wij een grote plicht en
verantwoordelijkheid hebben naar de mensen die bereid zijn geweest het
hoogste offer voor volk en vaderland te brengen. De PVV vraagt daarom
naar de stand van zaken omtrent het huisvesten van onze dakloze
veteranen. Uit de begrotingsstukken blijkt dat de noodopvang in 2024
gereed zou moeten zijn. Wanneer is dat precies en hoe groot is de groep
dakloze veteranen op dit moment, vraag ik de staatssecretaris.
Voorzitter. Dan vraagt de PVV aandacht voor de helaas al overleden Klaas
Jol. Jol was in de jaren zeventig een van Nederlands beste mariniers,
maar raakte tijdens een oefening in de Noorse bergen zeer ernstig
gewond. Recent keek ik naar een documentaire over deze marinier en zijn
relatie met Defensie in de nasleep van zijn ongeluk. Mij werd wel
duidelijk dat er toen ernstige fouten zijn gemaakt in hoe er met deze
marinier werd omgegaan. Zo moest hij bijvoorbeeld naar het Academisch
Ziekenhuis in Leiden, maar Defensie hield dat toentertijd tegen,
waardoor hij bijna overleed. Nu heeft Jol postuum een ereteken gekregen
voor zijn verdiensten voor Defensie. Hartstikke mooi! Maar voor de
nabestaanden is het leed nog steeds reëel, omdat er tot op de dag van
vandaag geen erkenning is geweest voor de gemaakte fouten tijd in de
nasleep van het ongeluk. Daarom de vraag of de staatssecretaris bereid
is te erkennen dat deze fouten zijn gemaakt. Zo ja, dan zou de PVV hem
daar zeer erkentelijk voor zijn.
Voorzitter. De PVV heeft zich altijd hardgemaakt voor een goede
behandeling en compensatie voor de slachtoffers van chroom-6. Ik kan er
met mijn hoofd dan ook niet bij dat er nog steeds slachtoffers zijn die
zich bedonderd en bedrogen voelen door het RIVM en onze bestuurders. Is
onze staatssecretaris daarom bereid tot een gesprek met deze mensen? Zo
ja, dan ben ik de staatssecretaris graag ter wille om dat te gaan
realiseren.
Voorzitter. De PVV is en blijft een fel tegenstander van het verplicht
moeten vaccineren tegen corona. Bij Defensie waren alle militairen die
zich voorbereiden op inzet of daarvoor gereedstonden, echter verplicht
deze vaccinatie te nemen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij
nog steeds achter deze verplichting staat en, zo ja, waarom? Ik vraag
dat aangezien er vorige week nog een artikel verscheen over de grote
onduidelijkheid over de bijwerkingen van deze vaccinaties.
Voorzitter. Als we het over materieel hebben, dan is de olifant in de
Kamer natuurlijk de militaire steun aan Oekraïne. De afgelopen periode
heeft het kabinet namelijk bijna alles wat los en vast zit weggegeven,
van pantserhouwitsers tot F-16's en van
Patriot-luchtverdedigingssystemen tot aan grote hoeveelheden munitie. In
totaal is het goed voor ruim 2,6 miljard euro. Het is niet mijn
bedoeling om bij dit wetgevingsoverleg een verhitte discussie over die
steun op zich aan te wakkeren. Ik probeer voor nu vooral inzicht te
krijgen in de effecten van deze steun op onze krijgsmacht. Uit de
begrotingsstukken blijkt namelijk dat de voortdurende steun aan Oekraïne
consequenties heeft voor de eigen gereedstelling en inzet.
Ook heeft deze steun een vertragend effect op verwervingsprojecten.
Daarmee leidt de geleverde steun volgens dit kabinet tot langdurige
effecten op de gereedheid van onze krijgsmacht. Het kabinet beoordeelt
dit zelf als acceptabel. Maar wat bedoelt het kabinet daarmee? Wat is
voor deze staatssecretaris nou acceptabel? Is het voor hem bijvoorbeeld
acceptabel dat de munitievoorraad nog steeds niet op peil is of dat de
materiële gereedheid blijft dalen? Of is het acceptabel dat, zoals de
staatssecretaris het zelf stelde, wij in geval van oorlog maar een paar
dagen kunnen vechten? Graag een reactie.
Voorzitter. Wat voor de PVV natuurlijk onbegrijpelijk is, is hoe dit
kabinet het probleem van het munitietekort te lijf gaat, want in plaats
van vol inzetten op het openen van Nederlandse munitiefabrieken, wendt
dit kabinet zich enkel tot het buitenland. Als het hier bij de
feitelijke vragen over gaat, krijgt de Kamer het antwoord dat alles
Europees moet. Maar waarom? Er zijn gewoon Nederlandse bedrijven die
munitie willen gaan produceren, maar het komt maar niet van de grond. En
dat terwijl we juist zien hoe slecht het is om hiervoor overgeleverd te
zijn aan buitenlandse markten. Daarom de vraag aan de staatssecretaris:
wanneer gaat hij nu eens regelen dat wij weer munitie kunnen produceren
in Nederland? Graag een reactie.
Voorzitter. Dan nog een afsluitende vraag. Is dat prachtige
PULS-raketartilleriesysteem uit Israël al binnen? Als het goed is,
zouden de eerste hiervan eind 2023 moeten zijn binnengekomen en zou het
Vuursteun Commando begin dit jaar gelijk gaan beginnen met trainen. Een
zeer goede ontwikkeling, want hiermee krijgt de landmacht versterking
voor de vuursteun over lange afstand. Echter, wij horen hier nog weinig
over. Waarom is dat? Graag een reactie van de staatssecretaris.
Dank u wel, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pool. Er is een vraag voor u van de heer
Boswijk.
De heer Boswijk (CDA):
Wij zijn als CDA voornemens om een motie in te dienen om het kabinet te
gaan dwingen om toch eens stappen te gaan zetten richting het nakomen
van de NAVO-afspraken over tanks. Hoe staat de PVV daarin?
De heer Pool (PVV):
Ik heb wat u daarover heeft gezegd natuurlijk met interesse gevolgd.
Maar wat ik frappant vind, is dat het CDA heel veel tanks heeft
aangekocht, samen met Duitsland en Denemarken. Alleen hebben ze die
tanks weggegeven. Op die manier kom je natuurlijk nooit aan je eigen
tanks in Nederland, als je ze weg gaat geven. Dat u er dan nu over
begint dat we toch echt eigen tanks moeten aanschaffen: u had die kans,
maar u heeft ze aangeschaft en vervolgens gelijk weggegeven. Misschien
had u dat dan niet moeten doen.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Boswijk, dat was al uw vierde vraag. Ik gun u alles,
maar u komt dan wel bij uw vijfde vraag terecht. Meneer Erkens neemt
wellicht even voor u waar. We gaan het horen.
De heer Erkens (VVD):
De munitie in dit debat is beperkt, dus ik ga toch over een ander
onderwerp praten. Helaas voor de heer Boswijk. Mijn vraag gaat over het
dienjaar. Ik ben heel erg benieuwd hoe de PVV daarin staat en of zij ook
opschaling, mits het kan, binnen de krijgsmacht als wenselijk zien, ook
voor de zichtbaarheid van Defensie onder jongeren. Jongeren die erover
kunnen praten, die er ervaring opdoen, die dan deels naar het
bedrijfsleven gaan, maar deels ook blijven. Ik ben heel benieuwd hoe de
heer Pool daartegenover staat.
De heer Pool (PVV):
De PVV heeft voor die motie gestemd, dus wij zijn daar heel erg positief
over. Het is goed dat jongeren op die manier ervaring opdoen bij
Defensie, dat ze zien wat voor prachtige organisatie het is, hoe
belangrijk Defensie ook is. Wij vinden het wel heel belangrijk dat het
op vrijwillige basis is. Ik heb ook gehoord dat het een groot succes is
en dat er meer aanmeldingen zijn dan dat er plaatsen zijn. Dus als de
staatssecretaris zegt "wij willen dat verder gaan uitbreiden", dan zien
wij die plannen met veel interesse tegemoet.
De voorzitter:
Dan gaan we door naar de heer Dassen van de fractie van Volt.
De heer Dassen (Volt):
Dank, voorzitter. In de wereld om Europa heen wordt het steeds grimmiger
en onveiliger. Na jaren van bezuinigingen op Defensie wordt er eindelijk
weer geïnvesteerd. Dat is een hele goede ontwikkeling. Maar het gevolg
van de bezuinigingen is wel dat we in Europa niet voorbereid zijn op wat
mogelijk komen gaat, terwijl een goede voorbereiding juist ook datgene
is wat vrede kan waarborgen. Experts en hoge militairen in binnen- en
buitenland waarschuwen ons ervoor dat de tijd van achteroverleunen echt
voorbij is, dat we niet meer kunnen profiteren van de Amerikaanse
veiligheidsparaplu en dat we zelf stappen zullen moeten ondernemen.
Landen als Estland doen dat al. Daar doen burgers inmiddels mee aan
oefeningen en ze worden voorbereid op een mogelijke Russische inval. In
Finland zijn ze al sinds 2022 bezig met wat we een "wartime economy
light", oftewel een lichte oorlogseconomie kunnen noemen, om hun
voorraden aan te vullen. In Zweden wordt de bevolking ook alert gemaakt
op wat ons te wachten staat als we niet snel in actie komen.
Voorzitter. De rest van Europa komt nog onvoldoende in actie. Vanuit
Oekraïne galmt de roep om meer geld en munitie steeds luider. Een
Oekraïense soldaat verwoordde het gisteravond bij Nieuwsuur zo: terwijl
wij geen artillerie hebben, barsten de Russen ervan. Dat klopt, en
daarom is die steun ontzettend cruciaal. Mede daarom is het zo
belangrijk dat deze week de 50 miljard financiële steun voor Oekraïne
vrijgemaakt wordt en dat Orbán terug zijn hok in gaat. Maar naast het
geld moeten we veel meer doen, in Europa en in Nederland, want tekorten
aan artillerie spelen niet alleen in Oekraïne. Rusland heeft meer tanks,
artillerie en vliegtuigen dan alle Europese NAVO-landen bij elkaar. We
mogen van geluk spreken dat de kwaliteit daarvan vele malen minder
is.
Dit is wel tekenend voor de huidige situatie. Ik zou het graag eerst
over het financiële plaatje willen hebben. Terwijl de defensiebudgetten
in de VS en Rusland, maar ook in China, de afgelopen decennia veel
sneller toegenomen zijn dan in Europa, investeren die landen ook
gerichter. Ter illustratie: in Europa zijn de defensie-investeringen
tussen 1999 en 2021 toegenomen met 19,7%, terwijl voor de VS, Rusland en
China dit respectievelijk percentages waren van 65,7%, 292% en voor
China zelfs 592%. En dat staat niet alleen, want in Europa verspillen we
over een periode van tien jaar ook nog eens honderden miljarden euro's
doordat de defensie-industrie nog steeds langs nationale lijnen
georganiseerd is.
Daar zitten dus kansen. Nu de urgentie zo hoog is, mogen we niet weer in
die nationale valkuil trappen. Afhankelijk van hoever je de
defensie-industrie integreert, kost dat de belastingbetaler 25 tot 75
miljard euro per jaar — of levert het de belastingbetaler dat op. Hoe
kijkt de staatssecretaris naar deze cijfers, vraag ik mij af. Hoe zorgt
hij er ook voor dat we niet in de valkuil trappen van alles weer
nationaal doen?
De heer Tuinman (BBB):
Ik denk dat de heer Dassen daar een goed punt aansnijdt. De enige vraag
die ik hem wil stellen … Nou, op die vraag kom ik zo meteen. Kijk
bijvoorbeeld naar Rusland. Dat heeft een volledig nationale industrie.
Voor een T-72 tank betaalt Rusland 2 miljoen, omgerekend in euro's. Wij
betalen, als we die tank kopen …
De voorzitter:
Meneer Tuinman, ik hoor graag uw vraag.
De heer Tuinman (BBB):
Jazeker. Ik kom daar ook aan toe.
De voorzitter:
Nee, niet "ik kom erop". Ik wil gewoon dat u uw vraag stelt. Die hele
betogen van u zijn onwaarschijnlijk goed, maar het is de bedoeling dat u
een vraag stelt.
De heer Tuinman (BBB):
Yes. De Duitse tank kost 18 miljoen. Dus hoe ziet hij dat?
De heer Dassen (Volt):
U bedoelt hoe ik die relatie zie? Dit is purchasing parity, dus dit
wordt al gecorrigeerd naar wat de kosten zijn voor de verschillende
spullen.
De voorzitter:
Nou, goed. De heer Dassen vervolgt zijn betoog.
De heer Dassen (Volt):
Volt pleit er daarom ook voor om een echte Europese defensie-industrie
op te tuigen, waarin we veel meer gezamenlijk inkopen, meer gaan
specialiseren en ook veel meer publieke en private investeringen in de
industrie aanjagen. Kan de staatssecretaris mij uitleggen waar de
grootste beperkingen zitten? Is dat juridisch, financieel of is het
politiek? Is de staatssecretaris het ook met mij eens dat het enorm goed
signaal geeft aan de Russische dreiging wanneer Europa zegt: wij bouwen
aan die Europese defensie-industrie?
Voorzitter. Terwijl we juist zo'n behoefte hebben aan een sterke en
efficiënte defensie-industrie, vind ik het toch jammer dat er hier in
deze Kamer ook vandaag weer stemmen opgaan om alles langs de nationale
lijn te willen organiseren. Volt schaart zich dan ook achter de oproep
van Eurocommissaris Breton, die zegt dat er een financiële injectie van
zo'n 100 miljard nodig is in het Europees Defensiefonds. Die is
broodnodig om de decennia aan bezuinigingen op Defensie ongedaan te
maken en de Europese industrie uit de grond te stampen.
Maar als ik dan kijk wat er vrij wordt gemaakt voor het Europees
Defensiefonds — dat is nu in de onderhandelingen met het MFK — zie ik
daar maar een ophoging van 1,5 miljard euro staan. Dat gaat natuurlijk
over de huidige periode, maar toch: het geeft aan hoe weinig we verenigd
zijn als het aankomt op echte, gezamenlijke Europese actie. Hoe kijkt de
staatssecretaris daarnaar? Graag een reactie.
Volt wil graag dat we op een andere manier gaan kijken naar grote
publieke zaken met een grensoverstijgend belang, zoals klimaat maar ook
defensie. De Commissie zou daarvoor namens de EU de kapitaalmarkt op
kunnen gaan om grote bedragen op te halen en die vervolgen investeren.
Bijvoorbeeld Frankrijk en Estland zijn hier voorstander van. Wat zegt de
staatssecretaris tegen zijn collega's uit Estland, die dagelijks
daarvoor in actie komen? En wat zegt de staatssecretaris tegen Europese
lidstaten die graag meer willen investeren in defensie, maar hiervoor
simpelweg niet de ruimte hebben op de begroting vanwege de crisis van de
afgelopen jaren of door een mogelijke stijging van de rentes, waardoor
investeringsruimte vele malen minder wordt? We zullen het toch echt met
elkaar in Europa moeten doen.
Het kabinet geeft aan koploper te willen zijn als het gaat om die
Europese samenwerking op het gebied van defensie en de
defensie-industrie. Ik vraag me af hoe dat zich verhoudt en of zij er
voldoende voor pleiten om dit in Europa gezamenlijk op te pakken. Wat
zijn de stappen die de staatssecretaris hiervoor concreet zet?
Voorzitter. Dan over de 2%-NAVO-norm.
De voorzitter:
Voor u verdergaat: een vraag voor u van de heer Van Oostenbruggen.
De heer Van Oostenbruggen (NSC):
Ik hoor een vlammend betoog voor gezamenlijke Europese productie. Ik
begrijp het. Wij doen het ook. Er zijn heel veel dingen die je in Europa
kan oppakken, zeker met landen als Frankrijk en Duitsland. Ik meen bij
de heer Dassen een breed-Europese aanpak te proeven. Hoe denkt de heer
Dassen om te gaan met landen zoals Hongarije, die ineens een totaal
ander standpunt hebben ten opzichte van de dreiging vanuit Rusland en
ten opzichte van Oekraïne? In Polen hadden we dat ook. Er zitten wat dat
betreft ook risico's aan een beleid zoals we nu hebben in Europa,
waarbij mensen met veto's allerlei dingen kunnen blokkeren. Hoe kijkt de
heer Dassen daartegen aan?
De heer Dassen (Volt):
Het is natuurlijk een grote frustratie dat we mensen als Viktor Orbán in
de Europese Unie hebben zitten. Ik ben ook heel blij met het plan dat
vandaag in Financial Times stond. Daarin stond duidelijk dat als Orbán
dwarsligt bij die 50 miljard, wij hem veel harder gaan korten op de
Europese fondsen. Sterker nog, dan gaan we hem die Europese fondsen
afnemen. Ik denk dat dat heel goed is, want zoiets wil je niet. Het
geeft denk ik ook aan dat de manier waarop de Europese Unie
functioneert, niet werkt. We hebben immers nog steeds te maken met te
veel veto's. Dat elk land een veto heeft, zorgt ervoor dat je niet
efficiënt en daadkrachtig kunt opereren. Daarom was ik ook enigszins
verbaasd toen ik in het NSC-verkiezingsprogramma las dat bij elke
Europese verordening het parlement een veto krijgt.
De voorzitter:
Dan gaan we wel een beetje heen en weer pingpongen over …
De heer Dassen (Volt):
Ja, ja, oké, maar dat is wel mijn verbazing. Dat zorgt er juist voor dat
je niet daadkrachtig kunt reageren, en dat is op dit moment wel nodig.
Zeker in deze tijd is dat urgent.
De voorzitter:
Goed. Als de heer Van Oostenbruggen daar nog kort op wil reageren, dan
mag dat. Hij is als vertegenwoordiger van zijn partij immers wel
persoonlijk aangesproken. Wel kort graag.
De heer Van Oostenbruggen (NSC):
Nou, volgens mij ligt dat wel íétsje anders. Volgens mij onderstreept uw
antwoord dat een volledig Europese strategie vrij riskant is. We zouden
eerst dingen moeten repareren. Die opt-out hebben wij precies daarom in
ons programma opgenomen. Momenteel zijn er immers processen in Europa
die gewoon nadelig voor Nederland kunnen zijn. Dan moet een opt-out
mogelijk zijn zolang dat niet beter geregeld wordt.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we het hier nu bij laten voor wat betreft de vraag hoe
we om moeten gaan met dwarsliggers in Europa, want anders gaan we over
een ander onderwerp spreken. Ik denk dat uw standpunten voldoende
duidelijk zijn, dus vraag ik de heer Dassen om zijn betoog te
vervolgen.
De heer Dassen (Volt):
Volgens mij zijn we het erover eens dat de Europese Unie effectiever en
daadkrachtiger moet en dat daarvoor de nodige hervormingen moeten
plaatsvinden. Ik denk dat we daarover nog vaker het debat kunnen
voeren.
De 2%-NAVO-norm. Nederland, een van de rijkste lidstaten, haalt die norm
al jaren niet en dat is beschamend; daarover hebben wij het vaker in
deze Kamer gehad. Daarom is het goed dat er een initiatiefwetsvoorstel
van onder andere de SGP, het CDA, de VVD en Volt komt om deze norm
wettelijk vast te leggen. Toch de volgende vraag aan de
staatssecretaris: hoe kunnen we dreigende structurele onderbestedingen
voor wat betreft onze Defensie-uitgaven voorkomen? Er is nu al sprake
van geld dat op de spreekwoordelijke plank blijft liggen; collega's
refereerden er al aan. We voldoen ook niet aan de 2%-EDA-norm. Daar
zitten we nu op 1,28%. Pas in 2030 voldoen we aan de norm. Ik vraag de
staatssecretaris waarom dat zo langzaam gaat. Is er geen kans om dat
sneller te doen, juist omdat we in het Oekraïneproces zien dat onderzoek
en ontwikkeling ontzettend belangrijk is. Kunnen we dit proces
versnellen? Ik overweeg een motie hierover in te dienen. Loopt dit ook
allemaal langs nationale lijnen? Wordt er in Europa wel gezamenlijk
gekeken naar waarin wordt geïnvesteerd? Kunnen we daar ook leren van
elkaar?
Voorzitter. Collega's in deze Kamer pleiten er ook voor om investeringen
in de defensie-industrie door pensioenfondsen en banken op te schroeven.
Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt. Welke
belemmeringen spelen op dat vlak? Wat houdt pensioenfondsen en banken
tegen? Welke rol ziet de staatssecretaris weggelegd voor de Europese
Investeringsbank? Hoe kijkt de staatssecretaris naar de uitspraak van de
vicepresident van de Europese Investeringsbank dat eigenlijk niet het
geld het probleem is, maar het aantal te financieren projecten. De
Commissie heeft eerder ook een oproep gedaan. Wat is volgens de
staatssecretaris de gewenste multiplier in dit geval, oftewel de
verhouding tussen publieke en private investeringen in de
defensie-industrie?
Voorzitter. Dan over materieel. Ik heb al het een en ander gezegd over
de enorme tekorten daaraan en het belang en de urgentie van opschaling,
maar de Rekenkamer geeft aan dat 62% van de projecten in het
Defensiematerieelfonds vertraging oploopt. Dit is natuurlijk veel te
hoog. De risico's op verdere vertragingen nemen toe naarmate er meer
investeringen komen. Ik hoor graag een reflectie van de staatssecretaris
hierop.
Een van de aanbevelingen van de Rekenkamer is om de interne regeldruk,
die mede verantwoordelijk is voor de vertraging, eens goed tegen het
licht te houden. Op welke manieren wordt dit nu gedaan?
Daarnaast is het belangrijk om veel meer zicht te krijgen op hoe we de
samenwerking in Europa kunnen verbreden en verdiepen. Dan vind ik het
toch bevreemdend dat de staatssecretaris daar enerzijds over schrijft
dat Nederland koploper wil zijn en anderzijds aangeeft dat er geen goede
indicatoren zijn om dit te meten en dat het kabinet ook niet met een
alternatief voorstel daarvoor komt. Ik kan me niet voorstellen dat dat
niet mogelijk is en dat daar geen indicatoren voor te verzinnen zijn. Ik
zou daar dus graag een reactie van de staatssecretaris op willen, want
het lijkt mij dat we dit toch met elkaar moeten kunnen doen.
Over gezamenlijke inkoop wil ik het volgende aan de staatssecretaris
vragen. Wat Volt betreft kopen we veel meer gezamenlijk in en
ontwikkelen we heldere Europese standaarden. Dit vergroot niet alleen de
interoperabiliteit, maar levert ook enorme kostenbesparingen op: 30% van
de kosten in de aanschaf van materieel kan bespaard worden als we beter
gezamenlijk inkopen. Dus hoe kunnen we dit versnellen? Wat zijn de
knelpunten in het gezamenlijk aanschaffen via het EU Defence
Procurement? Wat gaat er goed en wat gaat er totaal fout? Waarom komt
dit onvoldoende van de grond?
Voorzitter. We zien ook goede initiatieven, zoals bij de gezamenlijke
aanschaf van de Leopardtanks. Terwijl de VS één tanksoort hebben, hebben
we er in Europa zeventien. Tegelijkertijd zien we bijvoorbeeld ook dat
er 23 verschillende versies in omloop zijn van de NH90-helikopter, omdat
elk land net een ander stuur, een andere stoel enzovoort heeft. Het is
allemaal net wat anders, waardoor het superduur is, alleen maar
vertraagt en nu ook weer bij het onderhoud ontzettend veel extra geld
kost. Ook daarop krijg ik dus graag een reactie van de staatssecretaris:
hoe kunnen we daar met elkaar vanaf? En is het nou echt nodig dat elk
land elke keer eigen specificaties daarin krijgt?
Dan nog over het project Militaire Transmissie Bouwblok, onder andere
over de aanschaf van militaire radiosoftware, uitwisseling van data en
randapparatuur. De collega gaf het zojuist al aan: samenwerking met
Duitsland is niet mogelijk gebleken, terwijl interoperabiliteit juist
met Duitsland volgens mij een belangrijk uitgangspunt is. Is er ook
overwogen om met andere landen dan Duitsland samen te werken en waarom
is de internationale samenwerking überhaupt niet tot stand gekomen,
gezien het belang van die interoperabiliteit?
Voorzitter. We mogen natuurlijk ontzettend dankbaar zijn dat alle mensen
binnen Defensie zich dag en nacht inspannen voor onze veiligheid. Dat
hebben ze jarenlang gedaan, ondanks de steeds maar terugkerende
bezuinigingen, de hoge werkdruk en de soms onveilige situatie. Dus ook
van mij een erg groot dankwoord voor al die mensen die zich voor
Nederland en Europa dag en nacht inzetten.
Ik wil graag nog aansluiten bij het dienjaar, naar Zweeds model. Ook wij
vinden het ontzettend interessant wat de collega's op dat punt
voorstellen. Dat zullen wij ook steunen. We hebben wel de vraag hoe dat
proces in zijn werk gaat. De staatssecretaris gaf vandaag op de radio al
aan dat hij hoopt dat er vanuit de Kamer een motie wordt ingediend.
Volgens mij is die net al aangekondigd, maar ik ben benieuwd waar de
vrijwilligheid zit en hoe de staatssecretaris er ook voor zorgt dat ook
de mensen die het, misschien om hen moverende redenen, uiteindelijk niet
willen, geen vervelende situaties daarvan ondervinden. Ik denk immers
dat het een erg mooi model is.
Tot slot een hele korte verhelderende vraag. Ik las dat er geen inzicht
is in hoeveel we nu eigenlijk aan defensie besteden in onze bijzondere
gemeenten overzee. Ik zou daar graag wat meer opheldering over krijgen
van de staatssecretaris, want ik kan me niet voorstellen dat daar niet
wat meer inzicht in te verkrijgen is.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u, meneer Dassen. Dan is het woord tot slot in deze ronde aan
mevrouw Podt van de fractie van D66.
Mevrouw Podt (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het jaar is net begonnen, maar tot nu toe wijst
alles op wederom een geopolitiek turbulent jaar: het toenemende
dreigingsniveau, de aanhoudende Russische agressie in Oekraïne, een
mogelijke nieuwe verkiezingswinst voor Donald Trump en niet te vergeten
de oproepen van steeds meer militaire kopstukken uit Europa over de
noodzaak van defensie om onszelf te beschermen. Alle onrust in de wereld
vraagt van ons om blijvend te investeren in Defensie en een stevige
Europese samenwerking. We hebben wat dat betreft nog een wereld te
winnen. Als gezamenlijke EU-lidstaten geven we 240 miljard euro uit aan
defensie. Dat is evenveel als de Chinezen en drie keer meer dan de
Russen en toch zijn we als Europese Unie niet in staat om onszelf te
verdedigen of slagvaardiger te opereren op het geopolitieke schaakbord
omdat we te weinig samenwerken en ons te veel terugtrekken achter onze
dijken. Dat is niet alleen zonde van het geld, uiteindelijk brengen we
ook onze eigen veiligheid in gevaar. Ons denken over defensie moet
daarom veranderen. We moeten samen met onze bondgenoten vaart maken met
het op orde brengen van onze krijgsmacht. We krijgen dat niet voor
elkaar zonder goed en gemotiveerd personeel. Onze krijgsmacht kan niet
zonder al die fantastische mensen die zich iedere dag weer, soms met
gevaar voor eigen leven, inzetten voor vrede en veiligheid. In mijn
eerste debat als woordvoerder Defensie wil ik dan ook graag mijn enorme
waardering uitspreken voor alle vrouwen en mannen van Defensie.
Voorzitter. Het tekort aan personeel hangt als een donkere wolk boven
ons land, boven bijna alle branches en dus ook boven Defensie. De
afgelopen tijd heeft het ministerie stappen ondernomen om het tekort
terug te dringen. Hierdoor zien we een hele lichte verbetering ten
opzichte van de eerste helft van 2022. De instroom is gestegen en de
uitstroom is gedaald maar het vinden en behouden van voldoende
gekwalificeerd personeel blijft een grote uitdaging. De begroting en de
bijbehorende stukken lezende, deel ik nog niet het optimisme dat naar
voren komt uit de streefgetallen voor personeel. Daarom moeten we meer
doen en soms onorthodoxe maatregelen nemen. Dat begint bij het
binnenhalen van mensen en bij de erkenning dat Defensie bepaald niet de
enige werkgever is die op zoek is. Afgelopen week had ik het in het
arbeidsmarktdebat over het recente SER-advies over arbeidsmarktkrapte en
publieke banen. Dat advies maakt onder meer duidelijk dat er een grote
noodzaak is om over departementen heen te voorkomen dat vacatures in de
publieke en de semipublieke sectoren onderling concurreren en dat mensen
die niet hun hele loopbaan bij Defensie kunnen of willen blijven, kunnen
doorstromen richting bijvoorbeeld de politie of een andere sector. Kan
de staatssecretaris zich inspannen voor een duidelijke strategie met
betrekking tot samenwerking binnen die publieke banen? Daarnaast lijkt
het van belang met al die sectoren samen te onderzoeken hoe vraag en
aanbod samenhangen. Al die ICT'ers waar Defensie naar op zoek is en die
ook gezocht worden door de zorg, de politie en onderwijs, zijn die er
eigenlijk wel op de arbeidsmarkt en, zo nee, welke consequenties heeft
dat dan? Is de staatssecretaris bereid dit met zijn collega's in kaart
te brengen? Ik heb alvast een voorzetje gegeven in de commissie
SZW.
Uit de begrotingsstukken blijkt bovendien dat er een groot gat zit
tussen de realiteit binnen Defensie en het hele proces van werving en
selectie. Het rendement van het selectie- en keuringstraject is 15% en
dat is gewoon echt te laag. De vertrekredenen tijdens de opleiding —
denk aan de toekomstige functie die iemand krijgt of ambieert, sociale
aspecten of persoonlijke aspecten in de opleiding — lijken soms aan te
geven dat er een groot gat zit tussen de verwachtingen en de realiteit
van het werk. Ook hierbij is het dus noodzakelijk dat er een
werving-en-selectiestrategie komt die beter aansluit op het vervolg van
de loopbaan binnen Defensie. Graag een reflectie van de staatssecretaris
op wat er beter kan om ervoor te zorgen dat de selectie en werving beter
aansluiten bij de realiteit en zo effectiever worden.
Ik zei het al: we hebben creatieve oplossingen nodig. Als je meer mensen
nodig hebt, moet je de vijver waarin je vist misschien groter maken. Het
aantrekken van meer vrouwen kan helpen bij het verkleinen van de
tekorten. Op dit vlak zie ik veel ambities, wat ik alleen maar kan
toejuichen, maar ik vraag mij wel af of het lukt om deze waar te maken.
Zo wil Defensie dat in 2030 30% van het personeel bestaat uit vrouwen.
Met nog zes jaar te gaan, lijkt dat streefcijfer onhaalbaar. De
afgelopen 25 jaar nam het aantal vrouwen slechts met 5 procentpunten
toe. Ik ben benieuwd of de staatssecretaris mij ervan kan overtuigen dat
het wel haalbaar is. Wat ook opvalt, is dat het aantal vrouwen in de
commandantenfuncties zelfs nog verder achterblijft. Bijna 18% van de
krijgsmacht is vrouw maar slechts 7% is leidinggevend. Volgens mij zie
je overal dat je niet kunt worden wat je niet kunt zien. Dus wat gaan we
daaraan doen? Ik wil deze ambitie graag meer handen en voeten geven. Dus
ik zal bij de volgende procedurevergadering voorstellen om een
rondetafelgesprek te organiseren over vrouwen in de krijgsmacht.
De problemen rondom personeel werken ook door richting materieel. Je
hebt niets aan materieel als je niet de mensen hebt om het te bedienen.
De gemiddelde materiële gereedheid over alle hoofdwapensystemen is
ondanks alle inzet het afgelopen jaar licht gedaald. Dat komt met name
doordat alle eenheden die dit wapensysteem gebruiken en beheren een
tekort hebben aan materieel, logistiek en technisch personeel. Deze
trend is al enkele jaren zichtbaar en hardnekkig. Innovatieve nieuwe
systemen waarvoor minder personeel nodig is, bieden nieuwe kansen, maar
ook risico's. In de tweede termijn zal ik een voorstel doen om hier meer
zicht op te krijgen.
Voorzitter. De geopolitieke ontwikkelingen van onze tijd vragen om een
actieve industriepolitiek, gericht op een robuuste Europese
defensiesector. Dat vereist een omslag in het denken. D66 is — het zal
niemand verbazen — voorstander van een dergelijke Europese
defensie-industrie. Wij zien graag dat Nederland een voortrekkersrol
pakt in gezamenlijke Europese defensieaanbestedingen. Gezamenlijke
inkoop verbetert namelijk de samenwerking tussen krijgsmachten en zorgt
voor een doeltreffende besteding van budgetten. Daarom is het ook zo
zonde dat de indicator "gezamenlijke aanschaf en instandhouding van
wapensystemen en munitie", zoals die in de begroting staat, is komen te
vervallen, want juist dit geeft ons als Kamer handvatten om de
staatssecretaris en de minister scherp te houden op die broodnodige
samenwerking. Daarom graag een toezegging dat de staatssecretaris komt
met een alternatief voor die KPI.
Voorzitter, ik kom tot een afronding. Voor D66 staat als een paal boven
water dat Europese samenwerking essentieel is om alle uitdagingen die op
ons afkomen aan te gaan, om oplossingen te vinden voor de grote tekorten
aan personeel, om te zorgen voor een krijgsmacht met voldoende en goed
materieel en bovenal om ons land en alles wat ons dierbaar is veilig te
kunnen houden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Podt. Daarmee zijn we nog niet gekomen aan het eind
van de eerste termijn, want ik zie dat de heer Pool een vraag voor u
heeft.
De heer Pool (PVV):
Sorry, we moeten inderdaad nog heel even wachten op het diner. Ik heb
een vraag aan D66, want ik zag vorige week een interessante tweet van
mevrouw Podt voorbijkomen over het openstellen van de krijgsmacht voor
mensen met andere nationaliteiten. Hoe moet ik dat voor me zien? Gaat
Defensie zo meteen een werving-en-selectietentje neerzetten op de markt
in Somalië, waar Somaliërs dan hun interesse om bij Defensie te werken
kenbaar kunnen maken? En is het niet ons morele failliet als land als we
het verdedigen van onze eigen landsgrenzen uitbesteden aan
buitenlanders?
Mevrouw Podt (D66):
Dit is wel een beetje jammer, want nu geeft de PVV een soort spoiler
voor de begrotingsbehandeling van volgende week. Daar wilde ik het hier
inderdaad heel graag over hebben. Dus als de heer Pool er oké mee is,
zullen we het uitgebreide debat daarbij voeren. Dan kunnen we het
namelijk ook doen op basis van mijn voorstel. Maar ik kan alvast aan hem
verklappen dat het werven in Somalië geen onderdeel uitmaakt van dat
plan.
De voorzitter:
Is dat voldoende voor dit moment, meneer Pool? Misschien niet helemaal,
maar zegt u het maar.
De heer Pool (PVV):
Ik heb nog één interruptie over, maar die wil ik graag aan de
staatssecretaris besteden.
De voorzitter:
Ik stel voor dat we voor de termijn van de staatssecretaris het aantal
vragen dat u mag stellen, in totaal dus, verhogen naar vijf. Dat
betekent dus dat sommigen dadelijk toch nog een vraag kunnen stellen en
anderen nog wat meer. That's it. Ik ga nu schorsen. Over drie kwartier
gaan we verder. Dat zal dus zijn om 20.05 uur.
De vergadering wordt van 19.22 uur tot 20.05 uur geschorst.
De voorzitter:
Het woord is aan de staatssecretaris.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dank u wel, voorzitter. Dank aan alle leden van de commissie. Fijn om
elkaar toch al een aantal weken te zien. De betrokkenheid en interesse
van alle nieuwe leden van deze commissie spatten ervanaf. Dat blijkt
niet alleen uit de hoeveelheid vragen die zijn gesteld en de
aanmoedigingen die zijn gegeven, maar vooral ook uit de dank die
iedereen uitspreekt — de mensen die dat niet hebben gedaan, hadden dat
ongetwijfeld ook op hun briefje staan — aan de mannen en vrouwen van
Defensie en het belangrijke werk dat zij doen. Ik heb het in ieder geval
zo ervaren dat er vanuit die gedachte heel veel steun is voor de
hoofdlijn. De hoofdoproep is: beste vrienden van Defensie, zou het
alsjeblieft nog sneller, nog harder en nog beter kunnen? In dat kader
gaan wij een aantal zaken met elkaar bespreken over materieel en
personeel.
Uiteraard begin ik met personeel. Ik hoef niemand uit te leggen waarom
dat is. Personeel heb ik onderverdeeld in een aantal blokjes. Ik eindig
met algemeen. Ik begin met een algemene aftrap over personeel. Dan zeg
ik wat over schaalbare krijgsmacht, om vervolgens in te gaan op onze
positie op de arbeidsmarkt en dan dienjaar, enquête enzovoorts. DMI zit
er ook nog bij en nog een paar blokjes, maar die zal ik iedere keer
introduceren.
Bij Defensie groeien we qua personeel. Dat is het goede nieuws. Maar
tegelijkertijd moet ik daarbij zeggen dat we eigenlijk nog harder moeten
groeien. Dat bleek ook al uit de inbreng. De formatie is het aantal
mensen dat je op papier aan Defensie zou willen verbinden. Daar hebben
we dus ook financiering en plekken voor. De formatie groeit harder dan
de bezetting. De bezetting is het aantal mensen dat we daadwerkelijk
hebben. In een krappe arbeidsmarkt hebben we in totaal zo'n 8.300 nieuwe
collega's aangesteld als militair, burger of reservist. Dat stemt dus
positief. Maar omdat we een stijging van het aantal arbeidsplaatsen
hebben met 1,3%, moeten we dus gewoon nog meer werk verrichten. In 2023
was ook sprake van een forse toename van de instroom van reservisten,
namelijk met 70%. Daar kom ik dadelijk op terug. Onze succesformules
Defensity College en dienjaar zijn daar de oorzaak van.
In algemene zin was uw oproep eigenlijk: het moet nog beter. "Nog beter"
ga ik in drie categorieën beantwoorden. Het eerste blokje is naar een
schaalbare krijgsmacht. Dat is echt de onderlegger van heel veel
antwoorden die ook in de andere twee blokjes gegeven gaan worden,
namelijk onze positie op de arbeidsmarkt en het dienjaar. Wij hebben
namelijk niet al ons personeel altijd nodig. Daarom moeten we
aanvullende initiatieven onderzoeken om invulling te geven aan die
schaalbare krijgsmacht. Dat betekent dat als wij op basis van de manier
waarop we de huidige krijgsmacht hebben ingevuld ... Misschien is het
ook nog wel goed om het volgende te zeggen over de cijfers. Bij
burgerpersoneel loopt de bezetting gelijk op met de formatie. Dat gaat
dus eigenlijk hartstikke goed. De uitdaging zit vooral bij het militaire
personeel, bij onze beroepsmilitairen. Zonder de schaalbare krijgsmacht
opnieuw te doordenken, zouden we van zo'n 40.000 naar 50.000 militairen
moeten groeien. Dat is dus echt een forse opgave voor de komende jaren.
Maar juist als gevolg van de dreiging en de enorme technologische
ontwikkeling die op ons afkomt, zijn we over de volle breedte bij alle
eenheden de schaalbare krijgsmacht opnieuw aan het doordenken. Dat
betekent dat we nadenken over wat door het bedrijfsleven kan worden
gedaan. In de logistieke sector hebben we dat best al aardig op orde. We
maken afspraken met ziekenhuizen. We kijken overal waar we gebruik
kunnen maken van diensten van derden. Waar we dat kunnen doen, gaan we
dat nog meer doen.
Tegelijkertijd kijken we ook hoe reservisten nog meer kunnen worden
ingeschakeld. Dat is denk ik ook een van de antwoorden op de vragen van
mevrouw Podt. Dus reservisten, maar zeker ook dienjaar, zodat de
beroepsmilitair heel erg kan doen waar hij of zij voor wordt aangesteld,
namelijk beroepsmilitair zijn. De beroepsmilitair moet niet bezig zijn
met randzaken of zaken die ook door anderen kunnen worden gedaan. Dat is
best een stevige opdracht. Wij zijn een van de grootste werkgevers, zo
niet de grootste werkgever van Nederland. Het kost tijd om dat over de
volle breedte te doen en innovatie en technologie op die manier op je te
laten inwerken. Over die schaalbare krijgsmacht zijn wat vragen gesteld.
Voor iedereen die iets later is binnengekomen: ik begin met personeel en
ga daarna verder met materieel. Bij personeel heb ik een aantal blokjes.
Ik probeer hier en daar, bijvoorbeeld bij munitie, industrie of
standaardisatie, een aantal hoog over antwoorden te geven om vervolgens
de vragen af te gaan. Ik heb echt een flinke stapel. Als u denkt dat uw
vraag mogelijk niet wordt beantwoord, dan komt dat waarschijnlijk nog.
Anderen hadden natuurlijk ook vragen gesteld.
Wat betreft personeel binden en behouden, was de vraag van de heer
Nordkamp: is Defensie in voldoende mate in staat om personeel aan te
trekken? Over heel 2023 genomen, is de instroom van militair personeel
hoger dan de uitstroom, namelijk plus 400. Dat is het goede nieuws. Maar
de formatie is ook harder gestegen, dus er is meer werk aan de winkel.
Het is niet genoeg en we moeten dus ook die sterke positie op onze
arbeidsmarkt verbeteren en werk maken van de schaalbare
krijgsmacht.
De vraag van de heer Van Oostenbruggen was: moet het niet allemaal een
tandje scherper en harder, gezien de geopolitieke spanningen om ons heen
en het streven dat de ambitie bij Defensie omhoog gaat? We zien dat we
niet snel genoeg gaan, onder andere in de feitelijke vragen. Herkent de
staatssecretaris dat beeld? Ik zal het op hoog tempo doen, af en toe, en
dan zal ik iets vertragen in het antwoord. Ik herken dat beeld zeker en
volgens mij wordt dat beeld in de commissie breed herkend.
Verslechtering van de veiligheidssituatie zien we op ons afkomen, in een
krappe arbeidsmarkt. Daarom moeten we dus ook alle tandjes bijzetten.
Vandaar de vragen die u heeft gesteld en waar ik verder antwoord op ga
geven.
De vraag van de heer Nordkamp was: wat vindt u ervan dat er in 2022 en
2023 een verschuiving plaatsvond van eigen personeel naar inhuur? Dat
was volgens mij ook een vraag van de heer Boswijk. De heer Boswijk vroeg
specifiek naar de instructeurs. Mijn antwoord is daar tweeledig op. Ik
zal u heel eerlijk zeggen dat ik het liefst geen gebruik zou willen
maken van inhuur, omdat ik die mannen en vrouwen het liefst zelf vast in
dienst zou willen hebben. Tegelijkertijd is het zo dat de
afhankelijkheid op dit moment groot is. De heer Tuinman vroeg of ik
herkende dat de werkdruk hoog is. Ja, dat herken ik. Het liefst zou ik
iedereen vast in dienst willen hebben, want er gaan ook mensen met FLO
en ik zie ook echt een andere work-lifebalance, dus we moeten er wel
meer gebruik van maken en dat zijn we ook aan het doen. Dat is hoe wij
het op dit moment benaderen, maar wel voor de tijdelijkheid. Zodra we
weer kunnen omschakelen naar vast, zal ik dat zeker doen.
Mevrouw Podt maakte de opmerking: het lijkt van belang om met alle
sectoren samen te onderzoeken hoe de vraag en het aanbod samenhangen.
Dat klopt en daar wordt ook in het kabinet over gesproken. Wij maken
natuurlijk ook arbeidsmarktanalyses met de vraag of de mensen die we
nodig hebben er wel zijn. Dat hebben we bijvoorbeeld gezien bij de
gelegaliseerde brigade. We hadden twee brigades in Havelte waarvan we
zagen, op basis van arbeidsmarktanalyses, dat bij deze onderdelen, 44 en
45 pantserinfanteriebataljon, nog een paar honderd vacatures waren. We
kunnen dan werven tot we een ons wegen, maar de mensen zijn er gewoon
niet. Dus dan gaan we er eentje hier opbouwen en verplaatsen we er
eentje naar een centrale plek in het land. Dus die analyses maken we en
tegelijkertijd voel ik ook een enorme urgentie om niet te wachten op de
laatste analyses, maar gewoon aan de slag te gaan. Er zit ook wel
concurrentie in en dat kan ik niet op alle punten wegnemen. Maar die
samenwerking en die afstemming proberen we steeds meer te zoeken.
De heer Boswijk zei: waardering voor reservisten. Eerder diende hij met
de heer Kuzu een motie in voor de uitreiking van medailles aan
vrijwilligers en reservisten bij de OPCO's. Het korte antwoord is dat
een reservist in dezen hetzelfde is als een militair. Ik heb al eerder
aangegeven dat wij een medaille voor vrijwilligers geen goed idee
vinden. Een reservist is geen vrijwilliger. Je bent gewoon een reservist
en je krijgt daar een vergoeding voor. We streven ernaar om het nog
normaler te maken dat je, reservist of militair, volwaardig bij onze
krijgsmacht betrokken bent. Dat betekent dus ook dat reservisten in
aanmerking komen voor de medailles die er ook voor de reguliere
beroepsmilitairen zijn. Daar hebben we eerder over gesproken.
De heer Tuinman vraagt: zouden we niet moeten verkennen of aan alle
ambtenaren van het ministerie van Defensie een vrijblijvende uitnodiging
wordt gegeven om reservist te worden? Ik vind het idee heel goed, maar
je vergroot daarmee niet het volume, want diezelfde mensen hebben we
nodig voor wat ze nu doen. Op het moment dat ze reservist worden, is dat
supermooi, maar in die tijd zijn ze niet bezig met de dingen die ze
anders voor de krijgsmacht doen. Waar u aan appelleert, onderschrijf ik
volledig. Ik zou alleen wel willen vragen om mij de ruimte te geven,
zodat ik met ons team kan kijken wat de beste manier is om het nog
actiever onder de aandacht te brengen. Ik zal me er niet gemakkelijk van
afmaken door één internetbericht te plaatsen of zo, maar ik zou niet in
de Kamer op het niveau van het briefinstrument willen laten bepalen hoe
we onze mensen goed voor het voetlicht kunnen brengen. Dus ja, ik ga
kijken hoe we een stap voorwaarts kunnen zetten. Eigenlijk zouden we
natuurlijk gewoon rijksbreed moeten kijken hoe we dat moeten doen.
Dan was er een vraag van de heer Nordkamp over aantrekkelijk
werkgeverschap. Ziet de staatssecretaris mogelijkheden om de criteria te
verruimen om in te stromen bij Defensie? Dat is waar we op dit moment
naar kijken. De Commandant der Strijdkrachten, die rechts naast mij zit,
heeft al uitgevraagd om daarnaar te kijken. Niet door te zeggen: schrap
maar wat criteria. Dat zou wel heel erg out of the box zijn, zou ik
tegen de heer Van Oostenbruggen willen zeggen. Dat doen we niet door
criteria te schrappen, die je nodig hebt in het veld, maar door even
helemaal opnieuw ernaar te kijken. Zijn er criteria die we ooit hebben
gesteld, maar die met de kennis van nu niet meer dusdanig belangrijk
zijn dat je er mensen op laat afvallen? Daar wordt heel specifiek naar
gekeken.
Een schaalbare krijgsmacht. We gaan dat de komende jaren over de volle
breedte toepassen. Er komt een apart projectteam. Uit die schaalbaarheid
van de krijgsmacht gaan naar mijn verwachting meer smaken, meer
variaties, meer typen verbindingen ontstaan met de buitenwereld. Er
komen wellicht verschillende aanstellingsvormen: meer reservisten, een
dienjaar, met derden. In alle scenario's hebben we meer mensen nodig,
zeker in de categorie van beroepsmilitairen. Daarom willen we onze
positie op de arbeidsmarkt aanpakken, in samenwerking met de bonden,
waarvan ik het supergoed vind dat ze hier breed vertegenwoordigd zijn.
We gaan dat met elkaar beetpakken. We hebben daar met het
arbeidsvoorwaardenakkoord al een paar goede stappen in gezet. Het is het
eerste arbeidsvoorwaardenakkoord, zeg ik ook in de richting van de heer
Tuinman, waarin we juist ook een forse stap hebben gezet voor de
onderofficieren en anderen. Ik herken me dan ook niet helemaal in het
salaristabelletje dat hij ergens had opgesnord. Volgens mij ziet dat er
tegenwoordig toch een stuk beter uit.
Het goede nieuws is dat we er bij het meest recente
arbeidsvoorwaardenakkoord voor het eerst in geslaagd zijn om een
avw-akkoord te sluiten voordat het vorige was afgelopen. Ergens is dat
natuurlijk bijzonder. De nieuwkomers in de vcD zullen misschien denken
"dat is toch logisch?", maar bij Defensie was dat in het verleden iets
minder logisch. Ik zie dat ook als een mooi samenwerkingsresultaat
tussen de vakbonden en de Defensieorganisatie.
De heer Nordkamp stelde vast: we zien de personeelsuitgaven groeien,
maar die lopen niet gelijk met het totale Defensiebudget. Hij wil daar
graag een nadere toelichting op. Daar herken ik mij niet in. Ook qua
personeelsuitgaven groeit Defensie fors. We hebben een half miljard
extra uitgetrokken voor de arbeidsvoorwaarden. Misschien zit de
verklaring voor wat de heer Nordkamp in de begroting of in de Stand van
Defensie gezien heeft in het feit dat we nu ook veel extra investeren in
munitie. Voor langeafstandswapens enzovoorts heb je natuurlijk geen
extra personeel nodig. Bij het type keuzes dat we hebben gemaakt, als
onderdeel van de Defensienota — misschien dat de heer Nordkamp daarop
aansloeg — zitten ook veel investeringen waar we niet direct extra
personeel voor nodig hebben. Als voorbeeld noem ik — nu switch ik even
naar een van de andere mapjes — onze raketartillerie PULS. De Commandant
der Strijdkrachten heeft gezegd dat dit typisch iets is om onze
vuurkracht te versterken. Daar zijn niet meteen enorm veel mensen voor
nodig. Dat is dus gewoon een win-winsituatie.
Als wij kijken naar het brede plaatje industrieel, komt PULS misschien
ook nog wel terug. Ik vind dat namelijk een toonbeeld van hoe we heel
slim juist ook productiemogelijkheden op het Europese continent voor
elkaar kunnen krijgen.
De twee waarover we hadden toegezegd dat die eind van het jaar het
terrein zouden oprijden — de heer Pool vroeg daar volgens mij naar —
zijn er inmiddels. Ik dank hem dat hij die vraag stelde, want dat stelt
mij in de gelegenheid om dat nu expliciet te maken. Als uw Kamer er
behoefte aan heeft, zouden we misschien nog meer aandacht moeten
besteden aan alles wat het terrein oprijdt. Het is misschien goed voor
de beeldvorming als we geen kans voorbij laten gaan, of het nu gaat over
PULS of over andere systemen, om dat gewoon meer te laten zien. Ik
beluister dat dat ook een beetje uw oproep is. Dat geldt inderdaad ook
voor PULS. De eerste twee zijn er, zoals beloofd. Afspraak is afspraak.
Dus dat hebben we ook weer gedaan.
De heer Tuinman vroeg naar de vakbonden. Staan sommige vakbonden de
hr-transitie en daarmee een effectief functionerende krijgsmacht in de
weg? Het antwoord is nee. Ik ga ervan uit dat u hier iets meer
toelichting op wil. Laat mij dit zeggen: ik mag nu twee jaar deze rol
vervullen. Ik heb ook in eerdere gesprekken gezegd dat ik het machtig
mooi vind om te zien wat onze mannen en vrouwen van Defensie voor elkaar
krijgen met de beperkte middelen die zij de afgelopen jaren hebben
gekregen. Volgens mij was het de heer Erkens die zei: we hadden
natuurlijk een organisatie die erg gericht was op krimp, controle,
centralisatie, geen risico's nemen, veel dichtregelen enzovoorts,
enzovoorts. Daar is logischerwijs een samenwerkingsdynamiek uit
voortgekomen met de vakbonden, die natuurlijk ook in plannen van
Defensie zagen: nu gaan we dit weer minder doen, nu moeten we daar weer
afscheid van nemen enzovoorts, enzovoorts.
Wat we samen over en weer heel erg proberen te doen, is van een
krimpsamenwerking naar een groeisamenwerking gaan. U zei bijvoorbeeld
ook — ik meende ergens nog een aanmoediging te horen om daar nog verder
in te gaan — dat het DMP zo omhooggaat. Daarvan heeft uw Kamer gezegd:
dat is iets wat wij kunnen bijdragen. Wij zijn eigenlijk permanent in
gesprek, deze week ook weer. Prioriteit één, ook in het huidige
coalitieakkoord, is dat er geld bij moet voor onze mensen. We hebben dan
ook tot twee keer toe een arbeidsvoorwaardenakkoord gesloten. Dat zijn
best tijdrovende activiteiten. Ook hebben we van de 90 reorganisaties
die geprogrammeerd stonden voor 2023, er 80 voor elkaar gekregen.
Daarover kun je twee dingen zeggen die allebei waar zijn. Het is best
goed werk van ons allemaal: 90 reorganisaties en er 80 voor elkaar
krijgen. Maar ik zeg daar ook bij dat het er volgend jaar tussen de 115
en 150 zijn, wat enorm veel tijd kost. De voorganger van de heer
Boswijk, de heer Krul, heeft daar in een vorig debat ook aandacht voor
gevraagd. Zeker ook vanuit die schaalbare krijgsmacht hebben we, nadat
we een aantal goede avw-akkoorden hebben afgesproken, nog wat
activiteiten en afspraken uit het verleden die we, ook als
Defensieorganisatie, voor elkaar moeten krijgen.
2024 wordt voor mij het jaar, dat heb ik ook al eerder met de vakbonden
doorgesproken, waarin we samen nog wel wat vernieuwingen moeten
voortzetten. Kijken naar zo'n URD heb ik aangekondigd dat dat is wat ik
vind, maar we hebben daarover instemmingsplicht, dus daar hebben we ook
met elkaar over te spreken. Hr-vernieuwing, als het gaat over
vernieuwing van arbeidsrelaties, is een van de zaken waarover we met
elkaar moeten spreken. Ik zie bij mezelf een enorme verantwoordelijkheid
om dat de komende weken goed met elkaar te bespreken. Ik hoop dat we
daar met net zo veel enthousiasme en ambitie resultaat kunnen gaan
boeken als we bij het avw-akkoord hebben gedaan. Voor mij is het wel een
gegeven dat een aantal zaken nog moeten veranderen om meer versnelling
te krijgen.
Dan was een vraag van de heer Van Oostenbruggen of er elementen in de
cao zitten die verbeterd kunnen worden. Zo'n vraag is natuurlijk ook
gevaarlijk. Ik denk dat we in de salariëring hele goede stappen
voorwaarts hebben gezet. We zijn daar ook nivellerend te werk gegaan,
wat heel goed is. Ik zie wel twee terreinen waar we nog belangrijke
gesprekken over te voeren hebben. Dat is onder andere het punt van
mobiliteit. Ik weet ook dat dat bij de vakbonden leeft. Ik denk dat we
creatief moeten zijn om a de mobiliteit te moderniseren en b een
aantrekkelijke werkgever te worden. En twee: in het huis van onze
toelagesystematiek hebben we echt nog wel een aantal te stappen te
zetten. Dat is nog under construction in de gesprekken die we voeren.
Voor het overige laat ik me graag influisteren door u als u denkt dat ik
nog een paar dingen vergeet, namelijk puntje, puntje, puntje.
Hoe kijken de werknemersorganisaties aan tegen deze arbeidsvoorwaarden?
Die vraag van de heer Van Oostenbruggen denk ik net te hebben
beantwoord.
Dan vroeg de heer Nordkamp of we standaard een loopbaangesprek voeren.
Het wordt in ieder geval standaard aangeboden. Er wordt niet altijd
gebruik van gemaakt, maar het aanbod staat.
Mevrouw Podt vraagt hoe het zo kan zijn dat het rendement van het
selectie- en keuringstraject 15% is. Dat is echt te laag. Ik heb daarop
volgens mij een antwoord gekregen dat niet helemaal aansluit op de
vraag. Ik kom daar dadelijk nog even op terug.
De heer Boswijk vraagt of er niet kritisch gekeken moet worden naar het
samenvoegen van de wervingsafdelingen van de vier krijgsmachtdelen. Hij
zei: vroeger hadden we landmacht, luchtmacht enzovoort. In mijn beleving
hebben we nu juist een mix gevonden van beide en dan ook nog regionaal.
Ik weet bijvoorbeeld dat we een proeftuin hebben bij Volkel rondom het
bewaken, wat best wel een uitdaging is specifiek voor Volkel. Naast een
campagne voor dat specifieke onderdeel kijken we ook heel regionaal. Op
motivatie is het generatie D: wie ben je, hoe sta je in het leven
enzovoorts? Dat is een generatie D-aanvliegroute. Vervolgens zijn er
volop mogelijkheden voor onze OPCO's om dat ook voor een onderdeel te
doen. Kijk bijvoorbeeld naar Tank zoekt vrouw. Dat vindt de heer Pool
misschien interessant. Nou ja, het is toch vrij duidelijk hoe dat wordt
ingestoken. We kijken ook nog regionaal. Ik heb dus juist het idee dat
het meer en-en-en is dan of-of.
De heer Tuinman vroeg: hoe zorgen we dat we de onderofficieren zo goed
mogelijk belonen, behouden en aantrekken? U stelde een palet aan vragen
daarover. Laat mij beginnen te zeggen dat ik heel erg herken wat u zegt.
Er zijn er nog een paar meer, maar de onderofficieren behoren absoluut
tot de ruggengraat van onze organisatie. Ik heb net even ruggespraak
gehouden met ons team. Ik wil u eigenlijk een brief toezeggen. U heeft
een aantal vragen in detail opgesteld. U zei: maak een actieplan. Ik wil
u een brief toezeggen waarin ik daar wat uitvoeriger op terugkom. We
hebben natuurlijk al de stap gezet wat betreft de vaste aanstelling. Dat
is een langgekoesterde wens van velen. Ik ben blij dat we daarin
geslaagd zijn. We hebben met het avw-akkoord heel specifiek voor die
geleding goede stappen voorwaarts gezet. Maar ik zou daar meer in de
breedte voor de onderofficier in een brief aanvullend op willen
reageren, als u dat goedvindt.
De voorzitter:
Wanneer zouden we die brief tegemoet kunnen zien?
Staatssecretaris Van der Maat:
Wat is het nu? Kan dat in maart?
De voorzitter:
Ik constateer dat daar geen bezwaar tegen is aan de kant van de
vragensteller. We houden het dus op: voor eind maart.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dank. De heer Pool vroeg: waarom is dienen bij Defensie nog niet
aantrekkelijk genoeg? Ik vind dat lastig, want ik denk dat dat heel
aantrekkelijk is. Maar u appelleert natuurlijk aan de vraag waarom de
formatie harder groeit dan de bezetting. Een van de redenen die ik zelf
zie ... Eigenlijk is alles wat ik tot nu toe heb gezegd onder andere
antwoord op uw vraag. Ik weet niet of u dat spotje ooit gehoord heeft.
Ik weet niet meer van welk kantoor dat was. Daarin solliciteren
werkgevers bij een potentiële medewerker. Volgens mij is dat spotje van
een arbeidsmarktbureau. Daarin wordt er niet bij een werkgever
gesolliciteerd. Werkgevers solliciteren dan bijvoorbeeld bij u, meneer
Pool, mocht u geen Tweede Kamerlid zijn: wij komen bij u solliciteren;
kom bij ons.
Die dynamiek, die omdraaiing van de afhankelijkheid van bijna 180
graden, is er in een tijdsgewricht waarin we jonge mensen vragen die op
een hele fijne manier een enorme luxepositie hebben om tussen allerlei
werkgevers te kiezen. Ik denk dat we als Defensie voor de schaalbare
krijgsmacht met de verschillende vormen om mee te doen nog beter moeten
laten zien dat wij aan u vragen: wat is er voor u nodig om bij ons aan
de slag te gaan? Wij moeten nog beter in staat zijn om dat vervolgens te
faciliteren, als u gemotiveerd bent. Het is zeker geen garantie dat
iedereen zomaar door onze vereisten heen komt. Maar dat is wel de kern
van de gedachte. Wij moeten nog 180 graden draaien in die
afhankelijkheid en wij moeten er alles aan doen om een manier te vinden
waarop u bij ons aan de slag kunt. Daarop zijn we in de volle breedte
aan het schakelen.
Dan over het dienmodel. Daarna komen nog D&I en overige. Dan heb ik
in ieder geval geprobeerd alle gestelde vragen wat betreft het blok
personeel te beantwoorden. Eerst wil ik wat zeggen over het dienjaar en
in het verlengde daarvan over de enquête. We zijn afgelopen jaar
begonnen met het dienjaar. In 2023 is het dienjaar van start gegaan met
132 dienjaarmilitairen, verdeeld over vier krijgsmachtdelen. In 2024
zijn er drie lichtingen gepland, waarmee we in totaal zo'n 625
deelnemers een plek willen geven. In 2025 staat een opschaling van 1.000
deelnemers gepland. Dat zijn hele goede stappen voorwaarts. Het
enthousiasme heeft ons eigenlijk ook verrast. Toen we ermee begonnen,
vonden we het best spannend. Daarover hebben we natuurlijk veel
gesproken met de heer Boswijk en anderen. Het is ergens ook wel gek dat
je als Defensie aan de ene kant best nog wel wat vacatures in te vullen
hebt en je aan de andere kant nee aan het zeggen bent tegen mensen. We
hadden gewoon meer aanmeldingen dan dat we plekken hadden.
De logica van het dienjaar is in de eerste plaats dat het een
kwaliteitsbeleving, een kwaliteitservaring, moet zijn. Ik ben echt op
mijn hoede dat het ons overkomt dat er over een jaar of twee allerlei
mensen naar buiten lopen en zeggen: "Ik had wel een plekje, maar het was
niet wat ik ervan verwacht had. Er zijn me andere beloftes gedaan dan
zijn nagekomen." Ik ga zo de vragen nog af, maar ik voel dus heel erg
met u mee als u zegt dat we in het hoogste tempo op moeten schalen. Ik
zal daarbij altijd kijken of we de kwaliteit kunnen bieden. Past het bij
je operationele concept en hoe zie je het tempo van opschaling? Wat heb
je voor ogen als je het een plek moet geven? Ik zal die vragen ook
altijd stellen aan de OPCO's, aan de onderdelen, waar de mensen
geplaatst moeten worden.
We hebben nu sowieso duizend bedacht. In de schriftelijke vragen is
gevraagd: als je die militaire functies van 40.000 naar 50.000 wilt
laten groeien, hoeveel zou je er daar dan eigenlijk voor tien jaar kwijt
kunnen? We hebben daar een inschatting van gemaakt en volgens ons zouden
er 3.000 tot 4.000 dienjaarplekken op termijn in die groei
gepositioneerd kunnen worden. Daar zit die hele gedachte van de
schaalbare krijgsmacht opnieuw doordenken nog niet in. Ik vind daarom de
redenering, de aanvliegroute, ook belangrijker dan het precieze getal.
De verschillende onderdelen die nu voor de Commandant der Strijdkrachten
opnieuw aan het nadenken zijn over hoe die schaalbaarheid er dan voor al
die onderdelen uit zou moeten zien, vragen zich af: moeten we onze
processen anders gaan organiseren? Wie is beroeps en wie is reservist?
Wat halen we uit de markt? Dienjaar? En dan dienjaar ook nog met het oog
op reservist worden of daarna beroeps worden. Dat getal zou nog omhoog
kunnen gaan. Dat sluit ik zeker niet uit voor het dienjaar.
We hebben dan natuurlijk ook nog niet nagedacht over ... Die 3.000 of
4.000 geeft namelijk ook nog geen antwoord op het getal dat je nodig
denkt te hebben in het geval dat je echt denkt richting een zwart
dreigingsscenario te gaan. Dus daarom is dit allemaal beweeglijk. De
relevante vraag is: hebben we dezelfde redenering hier Kamerbreed en in
de Defensieorganisatie over het ambitieniveau? Het ambitieniveau is dus:
zo hoog als mogelijk opschalen op basis van vrijwilligheid en
anticiperend op dat het wie weet ooit anders moet als het zwarte
scenario eraan komt vanuit de getallen nu en met het oog op de
schaalbare krijgsmacht die op ons afkomt. Daarin gepositioneerd zien wij
ook een enquête. Ik ga nu de vragen doornemen, maar dit is hoe we er in
het algemeen tegen aankijken.
De heer Nordkamp zei: we zien de resultaten van het dienjaar, maar er
zijn al indicaties van het percentage jongeren dat wil blijven? Het is
nog te vroeg om daarover iets te zeggen. De eerste lichting is nu bijna
halverwege het dienjaar. De verwachting is dat ongeveer de helft van de
deelnemers de band met Defensie voortzet als beroepsmilitair, reservist
of burger. Dus dat.
De heer Boswijk vroeg: is de staatssecretaris het ermee eens dat er
gekeken moet worden naar een minder vrijblijvende vorm van het dienjaar?
Wat is het einddoel? Minimaal twee dingen daarop. Kijk, zoals ik het
voor me zie ... Ik ben erg blij dat we nu dit gesprek kunnen voeren,
want ik heb er wel een beetje mee geworsteld. Ik was voor de zomer op
werkbezoek in Zweden en ik kwam terug op het moment dat het kabinet zo'n
beetje viel. Dus ik heb daarna met veel enthousiasme alle
verkiezingsprogramma's gelezen en ik zag eigenlijk overal die stappen
voorwaarts bij het dienjaar en de enquête. Dus ik heb de organisatie
opdracht gegeven: ga aan het werk en ga alvast nadenken over hoe een
verplichte enquête en opschaling van het dienjaar er in de Nederlandse
context uit zou moeten gaan zien. Hoe zou dat het Nederlandse model er,
geïnspireerd door Zweden en andere landen, uit moeten gaan zien? Wat is
het model dat bij ons past?
Dan zijn er eigenlijk drie redenen waarom ik voorstander ben van de
invoering van een enquête en er tegelijkertijd bij zeg: dat is een
verplichting die je in de samenleving neerlegt. Ik vind niet dat dat aan
een demissionaire staatssecretaris is. Maar ik heb er ook geen geheim
van gemaakt dat we geen tijd gaan verliezen als de Kamer mij aanmoedigt
om die voorstellen echt verder uit te ontwikkelen, zodat dat ook door de
Kamer mee geregisseerd kan worden en het voor het nieuwe kabinet als een
pakketje, dat eraf kan worden genomen, op de plank ligt. Dadelijk is die
demissionaire status er ongetwijfeld een keer vanaf en dan kunnen er
zaken gedaan worden, misschien nog wel door een Kamer die daar nu vast
op vooruitloopt.
Daar heb ik dus drie redenen voor. De eerste reden is voor mij dat ik
vind dat je tegen een jongere die zijn rijbewijs mag halen, die mag gaan
stemmen en die nog heel veel andere dingen mag doen, ook best mag
zeggen: je bent een volwassen burger in deze samenleving, we leven hier
met z'n allen samen en we moeten die samenleving ook veilig houden, wat
kan jouw bijdrage zijn? Denk daarover na. Neem daar even de tijd voor.
Bewustwording, burgerschap: geef het een naam, maar het lijkt mij
verstandig dat we dat van jongeren gaan vragen.
De tweede reden is dat we met een kleine verplichting om de enquête in
te vullen een enorme kans genereren om op basis van vrijwilligheid veel
meer mensen aan de krijgsmacht te verbinden. Dat dient dus ook ons
wervingsdoel.
De derde reden is ook het antwoord op de vraag van de heer Boswijk.
Gebaseerd op wat ik er allemaal over gelezen en bestudeerd heb, heb je
hiervoor uiteindelijk ook wetgeving nodig. Die heb je nodig omdat het
enerzijds een verplichting is, nog los van boetes en dat soort dingen.
Misschien komt er een vraag om het verder uit te werken, dan gaan we dat
allemaal in beeld brengen. Maar je hebt ook een infrastructuur nodig en
je moet AVG-proof werken. Je moet met data om mogen gaan enzovoort,
enzovoort, enzovoort.
De enquête kan volgens mij een heel gerichte interventie zijn in het
moderniseren van hoe wij denken over dienen. Tegelijkertijd kan het ons
helpen om een infrastructuur te bouwen, waarvan ik hoop dat we 'm nooit
nodig hebben, namelijk dat je met verplichtingen een stap verder zou
moeten gaan. Dat is nu dus totaal niet aan de orde. Maar als we over de
volle breedte nadenken over wat van ons als kabinet, als krijgsmacht
gevraagd wordt indien er een zwart scenario aankomt, dan moet je ook in
deze termen daarover durven nadenken. De enige verplichting die ik nu
voor me zie, is de verplichting om even een halfuurtje de tijd te nemen
om een enquête in te vullen.
Graag een reactie van de staatssecretaris, vraagt de heer Erkens, op hoe
de opschaling naar 4.000 dienjaarmilitairen per jaar sneller
gerealiseerd kan worden.
De voorzitter:
Een vraag van de heer Dassen.
De heer Dassen (Volt):
Dank voor de heldere uitleg van de staatssecretaris. Ik heb een vraag
over de enquête, ook gezien het werk dat daarachter zit en de
verplichting aan de voorkant. Wellicht kan de staatssecretaris met zijn
belevenis uit Zweden toelichten waarom die verplicht zou moeten zijn.
Zou het niet voldoende zijn dat je die meestuurt met de brief en vraagt
om 'm in te vullen? Is de verwachting niet dat het aantal respondenten
dusdanig hoog zal zijn dat een verplichting niet nodig is? Ik denk
namelijk dat dat misschien mooier is en dat dat op een andere manier
jonge mensen kan stimuleren om hierover na te denken dan als het een
verplichting is. Zelf worstel ik daar nog een beetje mee, omdat ik denk:
het is zoiets moois en het kan zo veel brengen! De heer Boswijk gaf net
aan wat het hem gebracht heeft. Ik denk ook dat dit jongeren veel kan
brengen. Maar ik kan mij ook voorstellen dat het voor sommigen een
averechts effect zal hebben als je het meteen als een verplichting
oplegt om daarmee te starten.
Staatssecretaris Van der Maat:
In Zweden is het inderdaad een verplichting. Volgens mij zie je dat op
meerdere plekken. Volgens mij staat er ook een boete tegenover als je 'm
niet invult. Ik heb daarover doorgevraagd in Zweden. Het blijkt dat na
twee of drie herinneringen aan jongelui die 'm nog niet hebben ingevuld,
uiteindelijk 90% of 95% 'm wel invult. Nu denk ik wel dat er in Zweden
een andere breed maatschappelijke veiligheidsbeleving is dan in
Nederland. De verplichting die daarin zit, heeft ook te maken met de
brede infrastructuur die je moet aanleggen, ook met het oog op waar ze
nu in Zweden toch tegenaan gaan lopen. De laatste vraag in die enquête
in Zweden is namelijk, als ik het even heel simpel maak: ben je
gemotiveerd om mee te doen, om bij ons een dienjaar te draaien? Dan is
het "ja", "nee" of "weet ik niet". Wie met "ja" antwoordt, gaat nu
volledig meedraaien. Maar ze komen daar nu in de fase dat ze ook
jongeren moeten vragen die met "weet ik niet" hebben geantwoord. Ze
zitten daar namelijk ook in een opschaling van 6.000 naar 8.000 en ze
willen uiteindelijk naar 10.000. Ze moeten daar nu dus ook achter de
categorie mensen aan die iets minder gemotiveerd zijn, omdat ze toch die
vulling nodig hebben. Ik zeg niet dat dat ook voor Nederland geldt, maar
zo hebben ze het in Zweden gedaan. In ieder geval in Zweden heeft het
dus ook te maken met een verder doordachte infrastructuur. Dat is echter
totaal niet waar ik aan denk. Dus dat is de ene reden. De tweede reden
is dat het niet vrijblijvend is om na te denken over vrede en veiligheid
en over hoe je je daartoe verhoudt. Dus ik snap ook wel dat ze het in
Zweden op die manier hebben gedaan. Ja.
De heer Dassen (Volt):
Hoeveel interrupties heb ik nog?
De voorzitter:
Eén. Meneer Erkens.
De heer Erkens (VVD):
Ik ga er nog even kort op door. De staatssecretaris gaf aan dat het
sowieso wetgeving zou vergen. In alle eerlijkheid: dat zijn meestal
lange trajecten. Maar we willen volgens mij ook op korte termijn meer
instroomresultaat zien. Is het niet mogelijk om er een knip in te maken,
tussen de vrijwillige variant die de heer Dassen noemt, die dan op de
korte termijn overwogen wordt, en een verplichte variant, waarbij je
sowieso eerst wat meer laat uitwerken wat zo'n verplichte variant vergt?
Die vergt immers sowieso wetgeving en er hangt dus een langer traject
aan vast. Daar zou je trouwens ook waarschijnlijk anderhalf tot twee
jaar mee verliezen, in alle eerlijkheid.
Staatssecretaris Van der Maat:
Zeker. In alle scenario's lijkt het mij heel verstandig om al vrijwillig
te beginnen. Dat ligt natuurlijk ook veel dichter bij ons dan het
verplichte karakter. Mijn inschatting is dat als je dit morgen zou
willen doen, er meteen al een paar AVG-hobbels op de weg liggen waar ik
u dan op voorhand over moet informeren. Maar ik word over de volle
breedte uitgedaagd — ik zie wat non-verbale berichten mijn kant op komen
— om out of the box te denken en dat gesprek dan met u aan te gaan. Dus
als de heer Dassen daarnet bedoelde dat ik misschien maar gewoon moet
beginnen met vrijwilligheid en dan kan kijken hoever we komen, dan is
dat een gedachte die mij aanspreekt. Maar ik denk dat het ook gewoon
goed is als … De opdracht is gegeven; werk het uit, Defensie. Er zitten
heel veel opties en mogelijkheden aan. Als deze stap genomen zou worden,
lijkt het me heel verstandig dat de Kamer daarover spreekt op het moment
dat we ons huiswerk gedaan hebben en ik u in positie kan brengen om mee
te denken over wat u daar wel en niet goed in vindt. Volgens mij zouden
we die kant op moeten.
De heer Boswijk (CDA):
Ja, ik weet dat het mijn laatste interruptie is, meneer Erkens, ik
hoorde u daar buiten de microfoon om al een opmerking over maken. In
mijn inbreng had ik een punt over het New NATO Force Model en over de
analyse van Clingendael, die zei dat met name de kleine lidstaten,
waaronder Nederland, klem zitten als het gaat om de personele vulling.
Ik kan het antwoord van de staatssecretaris heel goed volgen en ik vind
het heel goed dat je het dienjaar op een goede manier doet. Je kan het
maar één keer goed doen, dus ik vind het heel verstandig dat het
gebeurt. Maar tegelijkertijd zien we natuurlijk wel nog steeds de
realiteit, namelijk dat het knelt. En we zien ook het advies van
Clingendael dat we naar andere manieren van vrijblijvendheid moeten
kijken. Zou de staatssecretaris een keer een wat specifiekere reactie
kunnen geven op dat advies van Clingendael? Het hoeft nu niet meteen;
het kan wat mij betreft in een brief waarin hij uiteenzet wat de
scenario's zijn als we het dienjaar niet snel kunnen opschalen. Hoe zou
het dan wél kunnen?
Staatssecretaris Van der Maat:
De heer Boswijk stelt terecht een vraag over het New NATO Force Model en
de verplichtingen die we aangaan, waaronder een prioriteitstelling aan
de personele kant. Dat is een nieuwe dynamiek die op ons afkomt. Stel
dat u in deze vergadering mij de opdracht geeft om dat huiswerk over
niet al te lange tijd uw kant op te sturen. Dan lijkt mij dit, juist in
het verlengde van uw vraag over de verplichtingen, een element dat we in
ons huiswerk moeten meenemen. Ik doe dat dan niet in een aparte brief;
laten we het gewoon in het geheel een plek geven.
De voorzitter:
Meneer Boswijk, tot slot dan.
De heer Boswijk (CDA):
Yes, toch gelukt! Het gaat hier heel specifiek over bijvoorbeeld
onderzeebootpersoneel. Daar is de situatie heel erg nijpend. Dus we gaan
even werken aan een opdracht, maar dan gaat het met name ook over dit
punt. Want we kunnen dan misschien zo meteen wel vier onderzeeboten
hebben, maar als we nu al geen mensen hebben, wordt het natuurlijk wel
ingewikkeld.
Staatssecretaris Van der Maat:
Voorzitter, volgens mij kan ik verder met mijn ...
De voorzitter:
Niet, omdat de heer Van Oostenbruggen ook een vraag heeft.
De heer Van Oostenbruggen (NSC):
U sprak net over de AVG-technische problemen bij een eventuele
vrijwillige enquête. Dat is een veelgehoord argument bij het organiseren
van nieuwe zaken die data en personeelsgegevens betreffen. Het lijkt me
erg goed dat dit wordt uitgezocht. Misschien kunt u ons informeren over
de mogelijkheden en, als het niet mogelijk is, wat wij als Kamer dan
zouden moeten doen — dat is precies wat ik bedoelde met een
"knelpuntenbrief" — om te organiseren dat dit gewoon kan. De AVG is
Europese wetgeving, maar in Zweden doen ze het ook, dus in principe zou
je verwachten dat het ergens zou moeten kunnen.
Staatssecretaris Van der Maat:
Zeker. Dit is precies zo'n element dat we voor u inzichtelijk zullen
maken. Het lijkt heel makkelijk, "doe een enquête", maar er zitten
juridische en ook uitvoeringsaspecten aan. We gaan niet een enquête doen
om daar vervolgens geen follow-up enzovoorts aan te geven. Over de volle
breedte, inclusief AVG, gaan we dat in beeld brengen voor u,
absoluut.
De heer Dassen vroeg hoe het proces in zijn werk gaat en zei: ik ben
benieuwd waar de vrijwilligheid zit. Ik denk dat ik die vraag al
beantwoord heb. De vrijwilligheid zit op de vraag of je bijvoorbeeld wel
of geen dienjaar wilt doen, of je een bijdrage wilt leveren aan de
krijgsmacht. Daar zal die vrijwilligheid ook op blijven zitten.
In de feitelijke vragen vroeg de heer Van Oostenbruggen naar de
vermelding in de begroting dat we van twee naar drie lichtingen rekruten
gaan en de opmerking van de heer Wijnen over een hoger noodzakelijk
minimum. Ik denk dat we dat gewisseld hebben. Nu zijn het er 1.000 en op
de iets langere termijn 3.000 à 4.000. Ik wil vooral dat de Commandant
der Strijdkrachten met zijn generaals van de verschillende onderdelen
dat gesprek voert. Daar komt dan het getal uit. Ik wil vooral niet dat
ik als staatssecretaris in mijn bestuursperiode zeg: huppekee, zoveel
duizend. Nee, dan gaat het stuk. Ik hoor van de krijgsmachtonderdelen op
basis van de eerste positieve signalen dat de roep hierom, dat de
behoefte hieraan begint toe te nemen. Daar komt een getal uit en ik denk
dat dit zomaar een slag hoger kan worden.
De heer Van Oostenbruggen vroeg ook of ik bereid ben om de website voor
rekruten door te akkeren. Het antwoord op die vraag is: ja.
Hoe kunnen militairen na hun dienjaar behouden blijven, vraagt de heer
Erkens. Na het dienjaar is doorstroom naar een aanstelling als
beroepsmilitair, reservist of burger in ieder geval ons streven. In de
begeleiding van de militair in zijn dienjaar wordt ook voorzien in een
gesprek over opties van doorstroom binnen Defensie. Als
dienjaarmilitairen na het dienjaar hun loopbaan buiten Defensie
vervolgen, is een functie als basisreservist altijd mogelijk. Ook
behoort doorstroom naar samenwerkende partners in ons ecosysteem tot de
opties.
Bent u bereid om ons te informeren over de verschillen tussen
beroepsmilitairen en dienjaarmilitairen, was de vraag van de heer Van
Oostenbruggen. Ja, dat gaan we doen. Daarover zeggen wij een Kamerbrief
toe.
Voordat ik overga naar het volgende, merk ik op dat ik iets te positief
ben geweest in de richting van de heer Tuinman. Dan gaat het om de
onderofficieren. Ik wil morgen echt nog op kantoor kunnen komen, dus
merk ik op dat het "voor de zomer" moet zijn.
De voorzitter:
Daar wil de heer Tuinman natuurlijk wel iets over zeggen.
De heer Tuinman (BBB):
Zeker, voorzitter. Ik maak me er ook wel een beetje zorgen over. Er
staat ook een personeelsdebat ingepland. Kan een en ander worden
samengevoegd? Dan kunnen we uw agenda en onze agenda zo veel mogelijk
samenvoegen.
De voorzitter:
Dat lijkt me mooi.
Staatssecretaris Van der Maat:
We gaan absoluut kijken wat we kunnen doen, zeker.
De heer Pool denkt een wokegekte te constateren. Hij zegt dat hij daar
een groot probleem ziet. Ik heb goed geluisterd, maar ik zie het toch
anders. Mevrouw Podt zei het eigenlijk ook al een beetje. Ik geloof in
een aantal dingen. In de eerste plaats is het heel belangrijk dat de
krijgsmacht een goede afspiegeling is van de Nederlandse samenleving. Ik
denk dat het de legitimiteit en het draagvlak van onze krijgsmacht enorm
ten goede komt als de samenleving die wij vandaag de dag zijn, dat ook
terugziet in de samenstelling van de krijgsmacht. Daarnaast ben ik ervan
overtuigd en ben ik overal ook tot de conclusie gekomen dat ik de beste
resultaten haal als ik in breed samengestelde teams werk en de meeste
lol beleef. Dat is ook mijn eigen overtuiging, of dat nou in mijn
beperkte sportcarrière, in vrijwilligerswerk of whatever is geweest.
Man, vrouw, Amsterdammer zelfs, Brabander … Het kan allemaal. Ik vind
die combinatie persoonlijk mooi en ik merk ook aan heel veel mensen dat
ze dit ook zo ervaren. Zoals mevrouw Podt ook zei, zie ik gewoon een
enorm wervingspotentieel, zowel bicultureel — we hebben in dat opzicht
gewoon te weinig biculturele mensen, want er zijn echt heel veel meer
mensen met een biculturele achtergrond in Nederland; we laten daar echt
nog kansen liggen — als bij vrouwen. Ik heb daar dus een andere beleving
bij. Ik denk dat het gewoon in het belang van de krijgsmacht is om
daarin stappen voorwaarts te zetten.
Ik ben het in die zin wel met u eens dat we voor streefcijfers hebben
gekozen en niet voor quota. U heeft het terecht goed opgezocht in de
brief, want volgens mij citeerde u wat we daar aanscherpend aan doen.
Kwaliteit staat dus inderdaad altijd op één: bij gelijke geschiktheid
kiezen we op onderdelen eerder voor bijvoorbeeld een vrouw. Dat heeft
ermee te maken dat we ook een paar dingen willen doorbreken.
Tegelijkertijd moet ik op de vraag van mevrouw Podt of ik kan garanderen
dat we het gaan halen, zeggen: nee, want als je de verhoogde instroom,
ook van vrouwen, extrapoleert, kom je daar nog niet. Dat dus op dat
punt.
Voorzitter, zal ik doorgaan of wilt u de heer Pool het woord
geven?
De voorzitter:
Meneer Pool, heeft u een vraag?
De heer Pool (PVV):
Jazeker. De staatssecretaris zegt dus: wat we nu eigenlijk doen in de
selectie met vrouwen, wil ik wellicht doorzetten naar mensen met een
biculturele achtergrond. Komt er dan ook een streefcijfer voor mensen
met een migratieachtergrond en komt er in de selectie eenzelfde soort
voorkeursbeleid voor mensen met een migratieachtergrond?
Staatssecretaris Van der Maat:
Die keuze stel ik nu niet voor, omdat ik graag eerst wil zien hoe het
hanteren van streefcijfers ten aanzien van de verhoging van instroom en
doorstroom van vrouwen werkt. Ik zei zojuist wél dat ik nog een enorm
wervingspotentieel zie, ook bij mensen met een biculturele achtergrond.
Ik heb ook een toezegging gedaan, volgens mij aan de heer Hammelburg,
die voor de verkiezingen in de vaste Kamercommissie voor Defensie zat.
Wat was die toezegging ook alweer? Wij hebben volgens mij toegezegd dat
wij op basis van CBS-cijfers beter in beeld konden brengen hoe de
samenstelling van bicultureel zou kunnen zijn voor Defensie. Dat is dus
een informatieverzoek. Dat kan ik u laten toekomen; ik heb even niet
paraat wat de precieze toezegging was. Maar ik heb nu niet voorgesteld
dat wij naar analogie van dames ook voor biculturele achtergrond
streefcijfers gaan hanteren. Dat was niet wat ik bedoelde te
zeggen.
Voorzitter. Dan overig, nog één mapje personeel en dan gaan we richting
munitie. Er lopen nog twee onderzoeken naar het mortierongeluk in Mali
naar aanleiding van het overlijden van Henry Hoving en Kevin Roggeveld.
De heer Van Oostenbruggen vroeg of ik hem kan informeren over de
voortgang van deze onderzoeken. Ik ga daar een redelijk procedureel
antwoord op geven. Op dit moment lopen er twee onderzoeken naar
aanleiding van het ongeval. De commissie-Den Oudsten onderzoekt of en
hoe eventueel nalatig en/of verwijtbaar handelen kan worden vastgesteld.
Dat is echt een onafhankelijke commissie die gaat bepalen wanneer ze met
adviezen en aanbevelingen komt. Meer kan ik daar nu niet over zeggen,
want op het moment dat ik nu al een indicatie ga geven, lijkt het alsof
er druk, haast enzovoorts achter zit, terwijl dit iets is waar de
commissie helemaal zelf over gaat.
De heer Pool vroeg aandacht voor de heer Klaas Jol. De zoon van wijlen
luitenant-kolonel der mariniers Klaas Jol is met de secretaris-generaal
in gesprek geweest om deze individuele zaak toe te lichten en te
bespreken. Ik heb zelf het gebruik dat ik niet personele casuïstiek hier
in de Kamer in alle openbaarheid ga bespreken. Dat gesprek heeft dus wel
plaatsgevonden. Dus ik hoop dat dat wel recht doet aan de vraag die de
heer Pool heeft gesteld. Meer wil ik er nu eigenlijk niet hier in de
openbaarheid over zeggen.
De heer Pool (PVV):
Daarvan ben ik ook op de hoogte. Dat is dus de reden dat ik de vraag
hier als politicus stel aan een van de mensen die het voor het zeggen
heeft, omdat u er als staatssecretaris een uitspraak over kunt doen. Het
is dus juist niet iets om het in de organisatie neer te leggen. Dus
nogmaals de vraag: deelt de staatssecretaris de mening van de PVV dat er
in die tijd fouten zijn gemaakt door de organisatie? Kan hij dat
erkennen? Er zit ook geen vraag achter van compensatie of wat dan ook.
Het enige wat ook de nabestaanden graag zouden willen, is dat er een
bestuurder zegt: ja, inderdaad, er zijn fouten gemaakt waardoor een van
onze beste mariniers uit die tijd zeer tekort is gedaan. Kan hij
daarvoor erkenning geven of niet?
Staatssecretaris Van der Maat:
Ik ga daar toch niet meer nu op in. Juist als u mij een reactie vraagt,
voor mij hier redelijk onvoorbereid, op een individuele casuïstiek
waarbij u mij ook vraagt of er excuses gemaakt zouden moeten worden, dan
voel ik mij er niet senang bij er nu iets over te zeggen. Dat ga ik dus
ook niet doen. Ik ga er wel naar kijken maar ik ga er nu geen verdere
uitspraak over doen. Stel mij de vraag wellicht nog een keer bij de
begrotingsbehandeling die over twee weken is. U bent ook op zoek naar
wat ik er in de openbaarheid van vind. Dan ga ik mij voorbereiden op wat
ik er in de openbaarheid over kan en wil zeggen.
De heer Pool heeft verder gevraagd naar de stand van zaken rond het
huisvesten van dakloze veteranen. In overleg met het Leger des Heils is
een analyse gemaakt onder veteranen die een opvangbehoefte hebben. De
veteranennoodopvang die door het Leger des Heils is opgezet, ondersteund
door Defensie, voorziet in die behoefte.
Dan de problemen met de verklaringen MIVD/AIVD door tekorten.
De voorzitter:
De laatste, meneer Pool.
De heer Pool (PVV):
De laatste vraag dan inderdaad. Betekent dat dan dus dat er op dit
moment geen dakloze veteranen meer zijn?
Staatssecretaris Van der Maat:
Dat kan ik niet met zekerheid garanderen.
De heer Pool (PVV):
Als er dus een beleid is om dakloze veteranen …
De voorzitter:
U heeft nog niet het woord gekregen en u krijgt het ook niet, want u
bent gewoon door uw vragen heen. Het spijt mij zeer voor iedereen die
tegen die muur aanloopt, maar ik houd er toch aan vast. De
staatssecretaris vervolgt.
Staatssecretaris Van der Maat:
In het verlengde kan ik nog zeggen dat veteranenzorg in de portefeuille
van de minister zit. Bij de begrotingsbehandeling over een dikke week
kan zij er ongetwijfeld nog uitvoerig op reageren. Ik zorg dat deze
vraag dan ook in ons mapje zit en dan komen we er op terug.
De problemen met de verklaringen MIVD/AIVD door tekorten. De diensten
zetten doorlopend in op het vergroten van de personele capaciteit. Vanaf
eind 2023 worden de onderzoeken allemaal boven de 90% afgehandeld. Maar
het is inderdaad zo dat er hiccups waren. Dat had onder andere te maken
met de gevolgen van de veranderingen in het veiligheidsbeeld. De 10% die
niet tijdig wordt afgehandeld, vraagt enorm veel extra tijd. Vanwege de
omstandigheden in de wereld ten opzichte van een tijd geleden zijn er
namelijk gewoon diverse casuïstieken waar ineens fors meer werk aan
zit.
De heer Pool vroeg naar rechtsextremisme: kan de staatssecretaris een
definitie geven van extreemrechts? Allen die tot Defensie behoren,
dienen te letten op een sociaal veilige en inclusieve omgeving, is mij
meegegeven. Maar mocht er sprake zijn van vermoedelijk
rechtsextremistische, antisemitische, discriminerende of racistische
denkbeelden en/of gedragingen, dan dient er eerst door de leidinggevende
een gesprek met de betreffende persoon aan te worden gegaan. Dat gesprek
heeft tot doel om de denkbeelden en/of gedragingen te verifiëren en zo
nodig een officiële waarschuwing te geven. Vaak is dat al
voldoende.
Een deel van de oud-medewerkers voelt zich bedonderd door
RIVM-onderzoek, zegt de heer Pool, en een goede behandeling van de
slachtoffers van chroom-6 is belangrijk. Dat ben ik heel erg met de heer
Pool eens. Wij hebben vorig jaar uitvoerig, in meerdere rondes, over
chroom-6 gesproken. Ik was het toen zelf al voornemens, maar gewaardeerd
collega de heer Van Dijk van de SP heeft mij toen geadviseerd, net zoals
hij dat bij mijn voorganger, mevrouw Barbara Visser, heeft gedaan, om
met chroom-6-slachtoffers te spreken. Dat heb ik dus ook gedaan. Mijn
ervaringen uit die gesprekken hebben we toen ook gewisseld met de
Kamer.
De heer Pool vroeg of de staatssecretaris nog steeds voorstander is van
verplichte vaccinaties. Ik ben er voorstander van dat onze artsen op
basis van het missiegebied waar onze mensen naartoe gaan, bepalen welke
vaccinaties nodig zijn, van hepatitis A tot geelkoorts en pokken. Daar
zou covid ook bij kunnen zitten, maar ik bemoei me daar dus helemaal
niet mee vanuit vaccinatiebeleid. Daar hebben onze artsen verstand van,
dus zij gaan daarover.
Het lijkt niet meer in het systeem van Defensie te zitten om uit te
leggen waarom er wordt afgeweken van staande procedures, zegt de heer
Boswijk. Het CDA wil meer bevoegdheden voor commandanten van de OPCO's.
De afgelopen twee jaar zijn op allerlei gebieden zo veel mogelijk
bevoegdheden doorgemandateerd naar de Defensieonderdelen. Daar stoppen
we niet mee, want ik denk dat er na de jarenlange centralisatie nog meer
mogelijkheden zijn om dat te doen. Ik denk dat in mijn materieelbundel
de vraag zit ... Ik ben even kwijt van wie die was, maar dat betrof:
geef ook regionale commandanten bij de Defensieonderdelen budget voor
vastgoed. Dat is dus al aan de orde. Die mogelijkheid is er dus al. Ik
hoop dat dat ook in de beantwoording zit. Bij een van mijn werkbezoeken
kwam dit ook naar voren. Ik kwam er toen zelf ook achter. Ik ben er dus
achteraangegaan. Ik dacht: hoezo, want dit lijkt me zo logisch als wat,
dus waarom doen we dat niet? Toen bleek die pot er dus ook te zijn. Die
is er. Alleen, we moeten vooral nog de stap zetten om dat dus ook heel
duidelijk te laten weten aan iedereen. Daarin zie je dus ook dat we daar
soms in onze eigen communicatie nog stappen voorwaarts in te zetten
hebben.
Voorzitter, met uw welnemen ga ik richting het materieel. Dit is ook
even een checkvraag om te zien of niemand denkt: ik heb iets gemist.
Even kijken, hoor. Ik moet even een mentale switch maken!
Ik zou graag willen beginnen met iets waarvoor verschillende leden
aandacht hebben gevraagd. Er komen zo dadelijk allerlei vragen van u
voorbij over standaardisatie, over wat er in Europa moet gebeuren en wat
er in Nederland moet gebeuren enzovoorts. Al die vragen ga ik dus nog
langs, maar ik wil heel even op hoofdlijnen schetsen hoe ik het zie. Dat
zit toch een beetje in het midden tussen de heer Dassen en de heer
Tuinman. Daarmee bedoel ik vooral te zeggen dat ik denk dat we elkaar
heel snel vinden op het gebied van de analyses die gemaakt worden in de
trant van: Europese NAVO-partners leggen op dit moment stevige budgetten
op de plank, dus er is sprake van een uniek momentum. Als je dat
inderdaad vergelijkt met onder andere Rusland enzovoorts ... De "2%
structureel"-discussie enzovoorts komt natuurlijk nog, maar we kunnen in
elk geval constateren dat je, voordat je over nog meer extra geld
spreekt — daar ben ik op zich altijd voorstander van — juist die
standaardisatie, interoperabiliteit en zelfs interchangeability zou
moeten willen. Ik ben het er helemaal mee eens dat we te veel
verschillende NH90's hebben. Ik wil er wel gelijk bij gezegd hebben dat
onze mensen razend enthousiast zijn over die NH90. Toen ik op werkbezoek
was, hoorde ik: er wordt zo veel over die NH90 gezegd, maar we zijn er
zo blij mee. Dat mag ook gezegd worden. Daarvan leren we dat we dat niet
nog een keer op die manier willen.
De voorzitter:
Meneer Tuinman, dit wordt uw laatste vraag.
De heer Tuinman (BBB):
Een hele snelle. De vraag is: is voor de NH90 een nationaal traject
doorlopen of is het een heel specifiek traject dat we in Europa en in de
EU hebben vormgegeven?
Staatssecretaris Van der Maat:
In de EU, met heel veel nationale componenten erin. Wat we niet willen —
de heer Dassen geeft dat terecht aan — is dat er zo veel verschillende
NH90's zijn, waardoor het razend ingewikkeld is om te komen tot dezelfde
user group, dezelfde maintenance afspraken, strategische inkoop van
onderdelen enzovoorts. Standaardisatie, interoperabiliteit,
interchangeability. Heel veel defensies staan nu voor hun investeringen.
Mijn redenering begint eigenlijk altijd bij dat ik heel graag zie — ik
weet dat de Commandant der Strijdkrachten er net zo in zit — dat vooral
de Commandanten der Strijdkrachten met elkaar bedenken: "Met wie zouden
wij straks het gevecht in gaan? Met wie willen wij die
interoperabiliteit?" Daarom is er dus ook die enorm intensieve
samenwerking tussen Nederland en Duitsland. Als voorbeeld noem ik de 12
Kn Air Assault vehicles. Het zijn identieke voertuigen. Het is heel
bijzonder dat dit zo'n succes is. Je zou zeggen dat dit het nieuwe
normaal moet worden. Onze landmachten hebben met elkaar gezegd: "Wij
staan schouder aan schouder in waarschijnlijk ieder type conflict dat we
gaan doen. Wij willen dus dezelfde spullen, zodat we met elkaar kunnen
praten, maar de spullen ook kunnen uitwisselen." Het enige verschil is
het nummerbord. Daar moeten we waarschijnlijk ook nog juridisch naar
kijken vanwege verzekeringskwesties, zodat die Nederlander in die Duitse
auto mag rijden.
In het verlengde daarvan gaat er dus een dynamiek komen. Ik zie graag
dat de CDS'en van de krijgsmachten steeds meer tot gezamenlijke uitvraag
gaan komen vanuit hoe zij de toekomst van hun operationeel optreden
zien, zoals de Nederlandse en Belgische marine dat doen ten aanzien van
mijnenbestrijding en Anti Submarine Warfare Fregats. Net zoals we nu
bijvoorbeeld met de Britten aan het kijken zijn ten aanzien van die
LPX'en voor de mariniers. Ook wij hebben een geschiedenis en een
traditie van samen optrekken. Laten we nu proberen zo ver als mogelijk
in ieder geval interoperabel, maar ook op onderdelen interchangeable te
zijn. Meteen interchangeable gaat waarschijnlijk niet, maar wel zo ver
als mogelijk. Daar komt dan ook de behoefte uit naar voren van welk type
vaartuig je nodig hebt.
Dat bedoel ik dus met in the middle. Ik maak het allemaal even heel
simpel, maar dan kunnen we even bij elkaar kijken of we een beetje op
dezelfde bandbreedte zitten. Ik zie het namelijk niet gebeuren dat we in
Europa met elkaar gaan praten, waarbij er Europese defensiemensen zijn
die gaan bepalen: zo zou er gewerkt moeten worden. Daar geloof ik gewoon
niet in. Dat zou veel te snel gaan. Maar ik vind het ook niet verstandig
als we als Nederland achter onze dijk gaan kijken naar wat wij allemaal
nodig hebben. Dat gaan we dus ook niet doen. Met de toenemende
standaardisatie enzovoorts, afgeleid van de behoefte die de CDS'en
hebben, kunnen we hopelijk doorbreken dat een investeringsvraag niet in
precies hetzelfde kwartaal van hetzelfde jaar hoeft te vallen. Dat is
gewoon een legacy waar iedereen mee te maken heeft. Onze vloot wordt nu
ineens helemaal vernieuwd. Dan moet je toch echt geluk hebben. Dat zagen
we onder andere bij de onderzeeboten. Daar hebben we natuurlijk ook naar
gekeken. Alleen de Canadezen en de Japanners hadden een beetje hetzelfde
type, maar zij zaten totaal niet in sync met hun veranderritme. Als dat
wel zo is, ontstaat een window waarin je samen kunt optrekken. Dat is
dus de praktische kant van de zaak.
We willen over de volle breedte pushen: met wie werken we samen en
kunnen we dan dezelfde dingen gaan uitvragen? Dat zie je dus ook tussen
Nederland en Duitsland, bijvoorbeeld nu bij de landmacht. En dan: hoe
zorgen we ervoor dat de Nederlandse industrie optimaal gepositioneerd
staat? Wij doen dus het volgende. U hebt dat kunnen lezen voor maritiem.
Wij hebben daar een heel mooie OEM met Damen. Laat ik het maar gewoon
zeggen. De Nederlandse krijgsmacht, EZK, ikzelf, wij zijn ervan
overtuigd dat we echt gaan kiezen. Ik moet er het volgende nog bij
zeggen. Ik geloof er ook in dat we als Europa veel meer onze eigen broek
moeten ophouden en aan onze strategische Europese autonomie moeten gaan
werken. We gaan dus ook heel veel bij anderen kopen, omdat anderen daar
beter in zijn. We zien dat ten aanzien van de maritieme industrie,
satellieten en radarsystemen. Het is misschien ook een beetje een
specialisatievraag. Ik denk dat er vanuit die standaardisatie ook een
specialisatiebehoefte gaat komen. We zeggen dan: daar zijn we als
Nederland goed in. Dat gaan we niet alleen zeggen, maar dan gaan we ook
industrieversterkend ons inkoopbeleid doen. Het CDA spreekt ook veel met
de Duitsers op allerlei terreinen. De minister, Kajsa Ollongren, doet
dat natuurlijk ook. In die lijn zijn we onze Europese industriepolitiek
aan het voeren. Naarmate die vraagbundeling dus sneller tot stand komt —
op onderdelen gaat dat misschien met heel veel landen, bijvoorbeeld als
het gaat om munitie — dan kunnen Europese instrumenten daar perfect een
rol in spelen. Dus het is een veel gefragmenteerder beeld dan
one-size-fits-all. Dat is een beetje hoe het in mijn hoofd zit. Ik ga nu
door de vragen heen en dan komen er ongetwijfeld ook vervolgvragen
vanuit uw kant.
De heer Nordkamp en de heer Dassen vroegen: bent u het ermee eens dat
standaardisatie een belangrijke norm is? Ja, 100%. Volgens mij heb ik
dat net ook al aangegeven.
Ten aanzien van munitie het volgende. In de brief die u vorige week
heeft gekregen, staan eigenlijk twee dingen. Het eerste is dat onze CDS
militair advies geeft op basis van het dreigingsbeeld. Aanvullend op
alle munitie-investeringen die we al hebben gedaan, moeten we toch nog
versneld extra munitie inkopen. Dat heeft iets minder te maken met de
discussie over hoe we ervoor zorgen dat we ook industrieversterkend
zijn. Het heeft ermee te maken dat we zien wat er gebeurt in de wereld
en dat de plank nu verder gevuld moet worden. Daarvoor gebruiken wij
onder andere, voor klein kaliber, de bestaande contracten die we al
hebben. Waarom niet? Het is de snelste weg naar de behoefte die onze
krijgsmacht heeft: meer munitie op de plank. Overigens is 80% van die
bestaande contacten op Europees continent. Ik kan hier niet zeggen naar
welk percentage we gaan. Ik ga ook niet zeggen bij wie we wel en bij wie
we niet gaan bestellen. Ik zeg wel: 80% is op het Europees
continent.
Vervolgens staat in de brief dat wij aanvullende stappen zetten op de
kapitale munitie. Je zult daar ook zien dat er een vraagbundeling
ontstaat, want dat gaat via FMS-cases, dus dat is een ander traject als
klein kaliber. Daar gaan we een vraagbundeling doen naar analogie van
bijvoorbeeld Patriots, zoals u dat heeft gezien. Eerst moet er
vraagbundeling zijn, dan kan er ook opschaling van de capaciteit zijn.
Zoals u ook in de brief heeft kunnen lezen, gaan we bij de
vraagbundeling van hoogwaardige munitie ook kijken hoe Nederlandse
bedrijven een bijdrage kunnen leveren in de toelevering. Fijn dat het
Nederland is, maar nog fijner dat er dan nog een extra hulpbron komt om
die opschaling voor elkaar te krijgen.
Ik lees met regelmaat de krant en merk dat er veel vragen zijn over de
kleinkalibermunitie. We hebben ook daarvan gezegd: we blijven kijken,
aanvullend op de bestaande contracten die we nog verder gaan uitputten.
Die fictieve ruimte die munitiefabrieken hebben, is nu ook daadwerkelijk
met orders gevuld. Dat is de bijdrage van het opschalen van extra
productiecapaciteit. Juist dat helpt om inzichtelijk te maken wat de
nieuwe stappen zijn die gezet moeten worden. Ook ten aanzien van
kleinschalige munitie gaan wij voor specifieke nummers, specifieke
productietypes kijken of wij een bijdrage kunnen leveren aan
vraagbundeling. Er is geen enkele munitiefabriek in Nederland die rond
kan komen van alleen een Nederlandse bestelling, dus er zal altijd
vraagbundeling moeten zijn. We gaan ook daar, net als bij de
hoogwaardige munitie, kijken hoe de Nederlandse industrie een bijdrage
kan leveren. Dus de vraag die niet is gesteld, maar ik wel had verwacht
is: komt er een Nederlandse munitiefabriek? Daarop is mijn antwoord dat
het zou kunnen, dat weet ik niet. Het is een middel of instrument, maar
in ieder geval niet het doel. Dus op het moment dat vraagbundeling leidt
tot een specifieke vraag en daar zit een propositie in, waarbij het
Nederlandse bedrijf, al dan niet samen met andere bedrijven in het
buitenland, de ruimte vindt en de goede businesscase neerlegt, dan gaan
we daarnaar kijken. En het mag dan zelfs iets duurder zijn dan dat de
reguliere vraag zou zijn. Maar ik wil echt voorkomen dat het doel is:
"een munitiefabriek in Nederland" en niet "opschaling van de productie
en leveringszekerheid garanderen". Ik denk dat ik daarmee een aantal
vragen op dat terrein heb beantwoord.
De heer Erkens vraagt naar langjarige contracten. Zeker, daar kijken we
dus naar. Contracten die aflopen: daar kijken we ook naar in dit licht.
Kan de productie van Patriot-raketten in Europa uitgebreid worden naar
andere wapensystemen? Daar kijken we op dit moment heel concreet naar.
Er zijn ook een aantal leads op dat punt. Die ga ik hier niet delen,
maar naar analogie van die Patriot zijn we bezig met andere
voorbeelden.
De heer Van Oostenbruggen vroeg welke maatregelen ik nog kan nemen om
dit in EU-verband te versnellen. Dat is vooral het gezamenlijk inkopen
van defensiematerieel. O sorry, hier staat iets anders. U vroeg samen
met de heer Dassen: welke maatregelen kunt u nog nemen om in EU-verband
te versnellen en welke knelpunten ziet u om hier vaart in te maken? Het
gezamenlijk inkopen van defensiematerieel kan worden belemmerd, doordat
partners elkaar onvoldoende informeren over de nationale planning. Dat
is precies dat praktische ding wat ik net zei. De industrie heeft
namelijk vooral behoefte aan vraagbundeling. Meer transparantie tussen
de krijgsmachten onderling zou daarbij enorm helpen. We zetten samen met
de NAVO-bondgenoten en Europese partners in om dat veel meer voor elkaar
te krijgen. EDA kan daar bijvoorbeeld bij helpen.
Welke verdere stappen gaan worden gezet op gezamenlijke inkoop? De heer
Nordkamp vroeg dat. Ik denk dat ik dat ook al heb gezegd over
bijvoorbeeld Duitsland en België. Met de Duitsers zijn we nu heel
intensief in gesprek. Dat gaat van het kijken naar het meer alignen van
de doctrine tot en met het kijken of onze vervangingsinvesteringen voor
de landmacht synchroon lopen. Processen worden samengetrokken. Over de
volle breedte zijn we dat aan het bekijken. Met Duitsland wil ik
bovendien nader in gesprek over bijvoorbeeld innovatie. Dat was ook wat
de heer Dassen vroeg. Eigenlijk wil je helemaal aan de voorkant al het
gesprek hebben. Straks komen we nog op de drones. Het zou natuurlijk
heel erg jammer zijn als we allebei voor onszelf gaan bedenken hoe goed
we zijn in specifieke dronetechnologie en dat we volledig apart van
elkaar allerlei innovatie- en kennisopdrachten wegzetten, terwijl de
mensen in het veld er straks gezamenlijk gebruik van gaan maken. Om dat
type gesprek gaat het. Onze CDS en anderen voeren dat gesprek, maar ik
wil het ook helemaal doorgetrokken zien in alle processen die wij
voeren.
De heer Dassen zei: echt Europese industrie opstellen, graag. Ik denk
dat ik daar voor een heel eind op gereageerd heb. Hij vroeg ook of wij
koploper willen zijn in de EU-defensie-industrie. Daar zit wel die
gedifferentieerde benadering van mij achter. Sommige onderdelen: 100%
Europa, die vraagbundeling is een no-brainer. Andere onderdelen zul je
meer subregionaal oppakken. Grosso modo is het voor mij geen opmerking
tegen Amerika, maar voor Europese strategische autonomie. Dat was een
vraag van de heer Van Oostenbruggen, denk ik, maar ik weet het niet meer
zeker. Wij moeten gewoon onze eigen broek kunnen ophouden. Het is voor
mij een vraag over effectiviteit hoe snel we daar komen. De "as
is"-situatie, de legacy die iedereen meeneemt en de praktische dingen
waar je doorheen moet, zijn voor mij leidend. Ik wil vooral niet een
politieke Europese discussie hebben over een Europees leger. Dat gaat
gewoon niet helpen, is mijn overtuiging. Mijn overtuiging is: maximale
push, maximale opschaling op de samenwerking van onze landmacht met onze
luchtmacht, onze marine enzovoorts.
Onze CDS zegt ook altijd: je hebt er niks aan als je dadelijk maar een
of twee systemen hebt. 26 is te veel, maar een of twee is misschien te
weinig. Als er eentje stukgaat, even heel plat gezegd, is het toch wel
fijn als je nog kunt terugvallen op andere dingen.
De heer Nordkamp merkt op dat het tempo en de omvang van de
wapenproductie altijd gebaseerd zijn geweest op relatieve vrede. Hij
vraagt: nu is er een grotere vraag, welke acties zijn in dat kader
ondernomen? Ik denk dat ik die vraag beantwoord heb.
De heer Volt vroeg wat ik tegen mijn collega's uit Estland zeg.
Daarachter zat dat niet iedere lidstaat evenveel financiële
mogelijkheden heeft om geld op de plank te leggen — zo heb ik de vraag
althans onthouden. Ik zou willen zeggen: we doen het samen. Dat betekent
niet dat er een cashflow van Nederland naar Estland gaat. Dat betekent
wel dat ieder land maximaal uitgedaagd moet worden om te leveren wat
geleverd kan worden, vanuit het idee dat iedereen zijn beste beentje
voorzet in het NAVO-bondgenootschap.
Hoe kijken we aan tegen het investeren van de 100 miljard van Breton in
de defensie-industrie? Ook deze vraag was van de heer Volt. De uitspraak
van Commissaris Breton moet gezien worden in de aanloop naar een nieuw
meerjarig financieel kader. Ik kijk er vooral tegen aan zoals ik net het
gedifferentieerde beeld heb proberen over te brengen.
De heer Volt en anderen vroegen ook naar de pensioenfondsen. Er vinden
nu proactief gesprekken plaats met investeringsfondsen, banken en
pensioenfondsen.
De voorzitter:
Het is de heer Dassen, niet meneer Volt.
Staatssecretaris Van der Maat:
Sorry.
De voorzitter:
Meneer Dassen, u had een opmerking?
De heer Dassen (Volt):
Ik had even een korte opmerking. De staatssecretaris gaat nu heel snel
door mijn vragen heen, maar eigenlijk geeft hij geen antwoorden op de
vragen. Ik wil de staatssecretaris toch vragen, tenzij hij die
antwoorden nog gaat geven, om iets meer te zeggen. Bijvoorbeeld ben ik
benieuwd wat de visie van de staatssecretaris is op de 100 miljard van
Breton. Hoe kijkt hij daarnaar, juist ook in het licht van de discussie
die nu gevoerd wordt? Ik weet dat er een discussie gaande is. Dat is
voor mij ook de reden om mijn vraag te stellen. Ik vraag de
staatssecretaris — misschien is dit meer een punt van orde — om daar
rekening mee te houden in de beantwoording van de vraag.
Staatssecretaris Van der Maat:
Mag ik dan in de tweede termijn nog even terugkomen op die
Bretonvraag?
Uw vraag over Estland was hoe ik aankijk tegen de landen die enigszins
achterblijven wat betreft hun financiële mogelijkheden. Zo heb ik de
vraag in ieder geval onthouden. Ik check dat even, want ik wil graag
recht doen aan uw inbreng.
De heer Dassen (Volt):
Ik sprak daarover in het stukje daarvoor — misschien ging ik toen iets
te snel — maar daarna heb ik inderdaad gevraagd wat de minister zegt
tegen de Europese lidstaten die graag willen investeren in defensie,
maar hier simpelweg niet de ruimte voor hebben op hun begroting vanwege
bijvoorbeeld de crisis in de afgelopen jaren en de nodige investeringen
in bijvoorbeeld het klimaat. Dat is ook een beetje in het licht van de
100 miljard van Breton. Dat kunt u samen pakken.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dan neem ik die nog even mee en kom ik daar in de tweede termijn op
terug. Meneer Dassen van de partij Volt vroeg ook naar de
pensioenfondsen. Ik gaf aan dat er gesprekken plaatsvinden tussen
investeringsfondsen, banken en pensioenfondsen. Door ESG-wetgeving en
anticorruptierichtlijnen zijn de financiële instellingen huiverig om in
defensie en veiligheidsindustrie te investeren; dat is wat wij inderdaad
tegenkomen. Ook op ideologische gronden zien investeerders geen heil in
het opbouwen van een portefeuille in deze industrie. Eind Q2 informeren
wij u over de relatie tot de bredere financieringsbehoefte van Defensie,
bijvoorbeeld een garantiefonds. Daar heeft de minister ook eerder
uitspraken over gedaan. Op dit punt komen wij nog met een brief.
De heer Van Oostenbruggen merkte op dat er nu voorstellen voorliggen
waarvan hij denkt: zijn dit nu de ambities waarmee we de Russen
aankunnen? Hij zei ook dat hij alle brieven steunt, waarvoor dank. Hij
vroeg eigenlijk: kunt u toezeggen dat u met EZK opnieuw om tafel gaat om
het programma van Nederland nog ambitierijker te maken? Wij zitten
voortdurend met EZK aan tafel om invulling te geven aan de opgave om de
defensie-industrie te versterken. Bij heel veel projecten zie je dat ook
als er IP-afspraken moeten worden gemaakt. We zetten in op de
Nederlandse sterkten en prioriteiten — onbemande systemen, maritiem en
space zitten daar overigens ook bij — maar ook bijvoorbeeld op
hoogwaardige materialen. Zeker in de Brillianceregio kunnen we echt
toegevoegde waarde leveren.
Ik kom met een brief over innovatie, de Nederlandse industrie en de
keuze van datgene waarop wij meer focus willen leggen om triple
A-kwaliteit voor onder andere Europa te leveren. De brief waarin we dat
uiteenzetten — er komen nog veel brieven uw kant op — is in
voorbereiding. Maar dat betekent inderdaad kiezen. We kunnen namelijk
niet overal gouden medailles in halen. Dat hoeft ook niet als de buren
ook een paar gouden medailles halen waarop wij kunnen meeliften. Maar
dat vraagt dus wel om een gesprek. Dat gesprek voeren we niet solo, maar
met EZK. Daarin werken we dat verder uit.
De heer Tuinman vroeg of wij wel invulling geven …
De voorzitter:
Voordat u verdergaat, is er een vraag van de heer Erkens.
De heer Erkens (VVD):
Dat antwoord stemt mij wat vrolijker. Aan het begin liet de toon over de
munitiefabriek mij denken dat we zelf geen beleid gaan maken om een deel
van de industrie hier in Nederland op te bouwen. Maar volgens mij geeft
u nu juist aan dat we gaan specialiseren. Ik wacht de brief met veel
interesse af over waar we met elkaar voor kiezen, maar het zal wel op
relatief korte termijn nodig zijn, denk ik, gezien alle grote orders die
de komende een à twee jaar vanuit de verschillende krijgsmachten in de
markt gezet gaan worden. Kunt u in die brief ook specifiek ingaan op
bestaande industriële capaciteit en kennis in Nederland? Een collega
vroeg dat ook al. Nedcar werd net genoemd. Zijn er ergens nog
aanhakingspunten met de te kiezen expertise?
Staatssecretaris Van der Maat:
Zeker. Ja. De brief zal dus uitgelijnd zijn langs de, uit mijn hoofd,
vijf focuspunten die we zien. Op onbemand kom ik zo, maar dat zit daar
ook bij. Het punt van hoogwaardige materialen zit erbij en nog een paar
andere. In die brief zal ik ook de verbinding … Dat is een toezegging. U
gaat dan vragen: wanneer komt die brief? Dat zal ik in de tweede termijn
zeggen. We zullen dan ook de verbinding maken met het huidige
industriële landschap. Dat is ook logisch, want anders zouden we ook
niet tot die focus komen.
De heer Tuinman vroeg naar launching customership. Opschaling van
productie kan niet zonder gebruik te maken van de innovatiekracht van
Nederlandse ondernemers. We zijn gestart met het traject innovatief
inkopen, met tien pilotprojecten, om juist dat launching customership
ook te doen. Wat ik zie, is dat we daar in de toekomst nog meer gebruik
van willen maken. Het lukt ons ook echt wel om innovaties van de grond
te krijgen. Maar wat ik vanuit de industrie hoor — daar spreek ik ook
met onze inkooporganisatie COMMIT over, als ik dat zo mag zeggen — is
dat de uitdaging is om van die pilot, juist in die opschaling, meteen
door te kunnen gaan in een aanbesteding en daar dus geen harde knip
tussen zit. Van het innovatief aanbesteden willen we nog meer werk
maken.
De heer Erkens zei: onderhoud uitbesteden. Daar zit dan inderdaad
continuïteit tussen u en de heer Valstar in, want deze vraag heb ik
eerder gehad. Op dat punt doen we echt veel. Het is echt een misvatting
dat we alles zelf zouden doen. Onze marine besteedt al 50% van het
onderhoud uit. Onze MatlogCo voert op dit moment gesprekken over de
vraag: doen we het zelf of laten we het het bedrijfsleven doen? Dat
verandert ook over de volle breedte. Ik denk ook dat die concepten weer
verder door zullen veranderen naarmate we, bijvoorbeeld met Duitsland,
gezamenlijk de inkoop gaan doen. Dan ga je zelfs doorredeneren of we ook
in het onderhoud samen kunnen optrekken. Daarbij gaat het over samen
ontwerpen en samen bouwen, maar ook over samen onderhouden. Met de
vernieuwing van de vloot blijven we dus ook kijken naar wat we zelf
moeten doen en wat anderen kunnen doen.
De heer Van Oostenbruggen vroeg naar de risico's van het op de lange
termijn opvoeren van grootschalige productie en het richting
autocratische regimes gaan van overtollige productie. Nee, volgens mij
heeft u dit niet zo gezegd. Het gaat om het risico dat overtollige
productie richting autocratische regimes gaat. De productie is onderdeel
van de EU-interne markt waarop de EU-Commissie toezichthouder is. Het
Parlement heeft daar de controlerende taak. Strategische goederen zoals
hoogwaardige militaire producten zijn onderhevig aan staand
exportbeleid. BZ blijft het mandaat behouden ten aanzien van de export
van strategisch militair materieel. Daarmee blijft het de
verantwoordelijkheid van de nationale lidstaten.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Het zal aan mij liggen, maar het antwoord was mij niet helemaal
duidelijk. Hoe voorkomen we nu dat doordat de vraag toeneemt ... We
schalen de productie op. Laten we hopen dat er ooit een tijd aanbreekt
met meer zicht op veiligheid, met een lagere behoefte. Maar die
productie blijft hetzelfde. Hoe voorkomen we dat het overtollige
materieel dan terechtkomt op plekken waar we dat niet zouden willen? Het
antwoord was mij zojuist iets onduidelijk.
De voorzitter:
De staatssecretaris.
Staatssecretaris Van der Maat:
Sorry, voorzitter. Ik luisterde mijn eigen antwoord terug en ik kon me
goed voorstellen dat er nog een vraag over is. Eigenlijk zit er de
garantie op dat er actief exportvergunningen gegeven moeten worden. Dan
vindt er een individuele toets plaats. Had ik dat maar meteen
gezegd.
Onbemande systemen. Ik zou daar ...
De voorzitter:
Meneer Dassen, u mag hier nog een vraag over stellen. Gaat uw
gang.
De heer Dassen (Volt):
Top, voorzitter. Dank ook aan de staatssecretaris voor de beantwoording.
Het is heel helder, ook wat betreft de ambitie waar we volgens mij met
elkaar naartoe werken. Bij mij zit er op dat punt nog wel een zorg. Dat
gaat over hoe de lijnen precies lopen. U geeft aan dat de CDS'en van de
verschillende landen met elkaar spreken en kijken met wie zij het liefst
willen samenwerken en hoe ze dat kunnen doen. Maar daar zit natuurlijk
een andere lijn. Dat is de lijn van de defensie-industrieën. Die loopt
nog heel erg nationaal. Daar spelen ook hele grote belangen. Dat zien en
horen we nu ook heel erg terug. Duitsland en Frankrijk praten weinig met
elkaar. Polen koopt op dit moment ergens anders. Nou snap ik dat we
vanuit hier niet overal direct invloed op hebben, maar ik ben benieuwd
naar de initiatieven die de staatssecretaris, eventueel samen met de
minister of de CDS, kan ontplooien om te zorgen dat we die stappen zo
veel mogelijk met elkaar zetten en om te voorkomen dat Duitsland het
zelf doet, Frankrijk het zelf doet en Polen in Zuid-Korea koopt. Die
vraag zou ik graag nog aan de staatssecretaris willen stellen. Kan hij
wellicht het initiatief nemen wat betreft hoe we dat in Europa kunnen
vormgeven?
Staatssecretaris Van der Maat:
Ik denk dat de heer Dassen het terecht het scherpst stelt, op deze
manier. Als grootste van de kleinere landen hebben wij daar een
bijzondere rol in te spelen. We zijn gewoon overtuigd dat dit the way to
go forward is. Als ik met mijn Duitse counterpart spreek, maak ik zelf
precies dit bespreekbaar. Het klinkt misschien gek, maar we hebben
bijvoorbeeld een aantal keer juist aan Duitsland en Frankrijk
aanmoedigingen gegeven. De koek is echt groot genoeg in deze fase, beste
allemaal, om juist veel meer leadership te tonen om hun eigen ketens te
open en die open te stellen voor andere landen om in te participeren.
Maar dat is ook door samen de handen ineen te slaan op een aantal
cruciale materieelvraagstukken qua interoperabiliteit, en door dat met
elkaar te vinden.
Maar we staan zelf ook voor ingewikkelde gesprekken. Volgens mij stonden
ook de brieven rondom radio nu op de agenda. Iedereen heeft daarin zijn
eigen legacy. Nederland en Duitsland willen enorm daarin samen
optrekken, maar je ziet gewoon wel hoe complex het is om daar letterlijk
op dezelfde golflengte te komen en om vooral technologisch in het hoge
tempo allebei dezelfde stappen voorwaarts te zetten. Dus we spreken daar
enorm veel over. De CDS spreekt daar met zijn counterparts over. Onze
National Armaments Director en de leidinggevenden van de COMMIT's
overall hebben daar ook gesprekken met elkaar over. Er is dus
transparantie over de investeringen die eraan komen. En op onderdelen is
gewoon die politiek er! Zoals u van mij verwacht dat ik Nederland en het
Nederlandse bedrijfsleven in positie breng, verwachten andere
parlementen dat weer van hun regering. Mijn hoofdredenering is daarom
iedere keer: ik ga superhard voor het Nederlandse belang.
Dan wordt het mij heel makkelijk gemaakt als ik ook van de experts te
horen krijg dat we er gewoon keigoed in zijn. Als van zo'n beetje
iedereen de mindset is "ik ga heel hard voor ons nationale belang, niet
zozeer omdat het nationaal is, maar omdat we denken dat onze mannen en
vrouwen daarmee de beste spullen gaan krijgen om ooit een oorlog te
winnen als dat nodig is", dan ... Dus zo voeren we die gesprekken. Als
de heer Dassen daar zelf nog ideeën over heeft, dan hoor ik die graag,
maar als er ergens nog een toverstokje was waarmee we dat allemaal
zouden kunnen versnellen, dan zouden we dat absoluut doen.
De voorzitter:
Ik denk dat het goed is dat de staatssecretaris nu gewoon even zijn
betoog voortzet. Dan kunnen we straks kijken of er nog prangende vragen
zijn en of we daar nog tijd voor hebben.
Staatssecretaris Van der Maat:
Voorzitter, ik probeer snel te zijn, maar er zijn gewoon best wel wat
vragen gesteld. Dus ik ga er op tempo doorheen.
Onbemand. Wij hechten ook hier grote waarde aan het verhogen van de
productie en aan de leveringszekerheid. Drones zijn steeds bepalender
voor het militaire optreden. Het was volgens mij een vraag van de heer
Tuinman, maar wij beschikken over onbemande systemen. We hebben
natuurlijk geprobeerd om in de schriftelijke antwoorden aan te geven dat
de landmacht daarin vooroploopt. Dat zal ook incrementeel stap voor stap
op onderdelen misschien spelen. Dat zal soms zijn bij OPCO's en
onderdelen specifiek zo zijn, maar het zal overal vooral geïntegreerd
zijn. U gaat het dus ook steeds meer in het defensiematerieeloverzicht
terugzien.
Maar even terug naar de vraag van de heer Erkens. Wij zijn bezig met een
opschalingsplan voor de droneproductie. Daar zijn we nu voorbereidingen
voor aan het treffen. We proberen dat in Nederland met Europese partners
en de industrie te doen. Dus ook daar zijn we eigenlijk in analogie van
de munitiebrief plannen aan het voorbereiden om onze ideeën over de
industriepolitiek op de capaciteit dronetechnologie toe te passen. We
komen daar dus ook met een opschalingsplan.
Ik zei het net al heel even in de richting van de heer Tuinman, want hij
had daar verschillende vragen over: Defensie werkt aan
arbeidsextensivering voor ons optreden. Dat stond natuurlijk al in de
visie '35 en we zien dat ook in de Defensienota terug. We zien daar drie
fases in. De eerste fase bestaat uit het aanpassen van de
bemanningsconcepten van ons huidige en nog aan te schaffen materieel. We
gaan dat bijvoorbeeld ook bij de marine zien. We denken daar meer
slagkracht te kunnen brengen met kleinere bemanningen. Ook worden
trainingen vaker met behulp van simulatoren uitgevoerd. Dat is echt zo'n
eerste stap. De tweede stap bestaat uit "mensen op afstand".
Defensiepersoneel is dan nog steeds actief betrokken, ook waar robotica
de taak uitvoert. De MQ-9 is daarvan natuurlijk het sprekende voorbeeld,
maar ook de RAS-eenheid van het CLAS, waar u het zelf over had, is met
die EOD-robot daarvan een voorbeeld. De derde stap is volledig autonoom
materieel, maar dat wordt vooralsnog niet gebruikt door Defensie, deels
omdat de technologie het überhaupt nog niet toestaat, maar ook vanwege
de juridische en morele argumenten.
Ik denk dat de intensiteit van deze vraag, zowel ten aanzien van de
drones als ten aanzien van uw benaderingsvraag — hoe gaan we dit nou
overal terugzien? — alleen maar gaat toenemen. Ik denk ook wel dat zelfs
het Oekraïneconflict en wat we daarvan leren ons inzicht geeft in dat
het nog harder gaat dan we gedacht hadden. Dat durf ik daar toch wel
over te zeggen.
Dan vastgoed. Is er voldoende gebudgetteerd voor voldoende kazernes en
oefenterreinen naast de kazernes Havelte en Woensdrecht? We hebben
eerder het Strategisch Vastgoedplan naar de Kamer toegestuurd, zeg ik
tegen de heer Van Oostenbruggen. Dat gaat over een miljardeninvestering
over 30 jaar. Niet alle kazernes kunnen in één keer worden aangepakt.
Daarvoor is er onvoldoende capaciteit binnen Defensie en bij het
Rijksvastgoedbedrijf. Op de markt is die capaciteit ook niet
beschikbaar. We gaan dus ook niet voor een big bang, maar voor een
transitie over vijftien jaar. In de Stand van Defensie nemen wij de
status van het Strategisch Vastgoedplan op. Dat wordt daarin
verwerkt.
U vroeg ook hoe de gesprekken met burgemeesters en belangengroepen
lopen. Er zijn op dit moment veel gesprekken op het punt van het
Nationale Programma Ruimte voor Defensie. In de komende periode hebben
naast medeoverheden ook particulieren de mogelijkheid om te participeren
via gebiedsbijeenkomsten die door de twaalf provincies worden
georganiseerd in april en mei. Er zijn nog verschillende momenten van
inspraak. Zoals ik ook tegen de heer Tuinman zei in het
tweeminutendebat: dit gaat wel voor reuring en schuring zorgen. Maar
goed, niemand kan ons verwijten dat we hebben geprobeerd om op een
achternamiddag allerlei dingen te regelen. Het is heel transparant en er
zijn veel momenten van inspraak. Daarom is ook bij al die provincies
onder de aandacht gebracht: let op en wees hierbij betrokken.
De heer Boswijk vroeg: uit de Stand van Defensie bleek dat de personele
vulling licht gedaald is en dat de militaire vulling onder de gestelde
ambitie ligt. De materiële gereedheid is licht gedaald. Klopt het dat
die ook onder de norm is? In de Stand van Defensie spreken we over
operationele gereedheid. Dat is de status die een eenheid heeft wanneer
de eenheid voldoet aan de eisen van — dat weet u — personele gereedheid,
materiële gereedheid en geoefendheid. Wij hebben binnen alle hoofdtaken
voldaan aan de specifieke verplichtingen, krijg ik mee.
De mate van geoefendheid. Waar kan het intern beter, vraagt de heer
Boswijk. Dat zit 'm vooral op personeel maar soms ook op ... Sorry,
wacht even. De mate van geoefendheid van de krijgsmacht is negatief
beïnvloed door een lage personele en materiële gereedheid. Defensie
wijst naar externe factoren. Waar kan het intern beter, vroeg u. Even
kijken. Ik kom daar straks op terug, want dit is volgens mij een ander
antwoord.
De vraag van de heer Pool, PVV: wat betekent de in totaal 2,6 miljard
euro aan steun voor de interne kant van de zaak? De steun aan Oekraïne
is enorm belangrijk. U gaf aan dat u het daar echt over wilt hebben. Dat
debat hebben we misschien nog wel een keer. Maar wat betekent het nu?
Heeft het impact op de gereedheid? U vroeg naar een aantal voorbeelden,
bijvoorbeeld de beperktere beschikbaarheid van delen van het
Patriotsysteem. Dat is volgens mij geen verrassing. Daardoor zijn de
geoefendheid en de operationele inzetbaarheid lager dan gewenst. Maar
mede door met de VS samen te werken en opleiding en gereedstelling ineen
te schuiven, is een deel van de effecten te mitigeren. Volledige
mitigatie is niet mogelijk.
Wat je veel ziet bij voorbeelden, is dat er na een levering ook meteen
impact is. Levering is acceptabel, er is impact, maar we kijken ook
meteen naar de mitigatie. Een ander voorbeeld zijn de vele leveringen
van munitiesoorten aan Oekraïne. Die geven druk op de munitieketen,
waardoor het inklaren van nieuwe munitie en het aanvragen van eigen
munitie voor bijvoorbeeld trainingen onder druk staan. Dat is ook een
voorbeeld. De logistieke ondersteuning van de landmacht heeft effect op
de beschikbaarheid van voertuigen. Om dit te mitigeren worden externe
monteurs ingehuurd. Dat heeft nog onvoldoende effect om het uitgestelde
onderhoud in te halen. Dus ja, er zijn zeker effecten maar alles bij
elkaar proberen we die effecten maximaal te mitigeren en achten wij die
acceptabel, gelet op het belang ervan dat Oekraïne standhoudt en
hopelijk nog meer dan dat.
Dan industrie en regels. Daarna ben ik toe aan het blok overig materieel
en daarna het blok overig en dan nog overig van het overige. De heer
Erkens en de heer Tuinman hadden het over uitzonderingsgronden voor de
Aanbestedingswet. Recent is in overleg met uw Kamer het DMP
geactualiseerd. Onder meer is de mandateringsgrens aangepast, waarvoor
dank. Aanbestedingswetgeving maakt snel handelen mogelijk als dat moet.
Daarnaast gebruiken we een beroep op 3.46 veel; maar dat weet u
allemaal. Ik zeg er ook bij dat regels doelmatig en rechtmatig moeten
zijn. Maar vooral als het gaat om de aanbestedingsregels zijn we op
Europees niveau aan het kijken wat daar nog extra aan verruimd kan
worden. Op dat punt komen wij nog bij u terug.
De heer Erkens had het over het verminderen van de enorm trage
bureaucratie rondom de vergunningverlening. Hoe gaat de staatssecretaris
dat voor elkaar krijgen? Even kijken; ik zoek even naar de kern van het
antwoord. Volgens mij stelde u uw vraag naar analogie van het Europese
voorbeeld. Ik heb volgens mij ook al in het tweeminutendebat aangegeven
dat ik natuurlijk geïnteresseerd ben in alle mogelijkheden die er op dat
punt zijn. Maar ik wil er graag bij het begrotingsproces op terugkomen,
want ik moet het even preciezer bekijken.
De heer Erkens (VVD):
De vraag is gesteld bij een schriftelijk overleg, bij het vragenuurtje
en ook nu. Dus dan wel het verzoek aan de staatssecretaris om
voorafgaand aan de begroting in een korte brief aan te geven hoe hij dit
gaat doen. Anders blijven we het voor ons uit schuiven en die Europese
besluitvorming loopt nu wel.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dat is goed. Maar dat wordt dan echt een compact briefje, want dat moet
er dan binnen een week uit. Ja, ik zeg dit toe.
Dan een vraag van de heer Tuinman, eigenlijk in dezelfde lijn, over de
aanbestedingsregels. De toezegging die ik eerder aan de heer Erkens
deed, over wat we nog kunnen aanpakken in de regelgeving van
aanbestedingen, doe ik ook aan de heer Tuinman. Naast wat we intern
allemaal kunnen doen, zijn we als het echt over de regelgeving gaat
samen met EZK aan het kijken wat we in Brussel voor elkaar moeten
krijgen. In Q2 komt de brief daarover. Dat is dus voor de zomer.
De heer Tuinman vroeg ook: is de staatssecretaris bereid om flexibeler
om te gaan met de plangelden uit de begroting van DMF? In het reguliere
proces herijken we onze plannen twee keer per jaar, waarbij we kijken
naar kansen en ontwikkelingen. Dat geldt eigenlijk over de volle
breedte; ook ten aanzien van de munitie heeft u gezien dat we daar
herprioriteren. Ik hoop op tijdigheid, met het oog op een potentiële
structurele 2%, maar twee keer per jaar doen we dat dus integraal en
soms is er een aanleiding om het ook nog casusspecifiek te doen.
De heer Dassen had het erover dat een groot deel in de DMO is vertraagd,
over de aanbevelingen van de Rekenkamer en de te hoge regeldruk. Hij
wilde hier graag een reflectie op. Als gevolg van de Defensienota nam de
behoefte van heel veel projecten toe. Het is eigenlijk gewoon bizar: 40%
in een enorm korte tijd erbij. Over de extra miljarden die erbij komen
in een coalitieperiode — in één keer naar 2% — zeg ik toch even dat de
politieke logica een andere is dan die van het investeringsritme dat je
aankunt. We zijn er desondanks in geslaagd om die extra miljarden te
committeren. Maar de bonnetjes komen echt in andere jaren binnen. Dat is
dus een bijzonder beeld.
De vertraging van de levering was eigenlijk niet zozeer het gevolg van
een aanpassing van de behoefte … Sorry. Ook hier kom ik in tweede
termijn op terug, want anders gaat u zeggen: dat was mijn vraag over de
Rekenkamer niet. Daar kom ik dus zo meteen ook nog even op terug.
De heer Erkens vroeg naar nieuwe grenzen voor het DMP-proces. Ik was
even benieuwd waar u precies naar op zoek bent. Wat ik me zou kunnen
voorstellen … Dat is ook een beetje wat de heer Van Oostenbruggen
misschien indirect zei: moeten we daarvoor al die DMP-brieven wel
sturen? De DMP-grenzen zijn opgehoogd. Moeten ze niet nog verder omhoog?
Ik weet niet of de heer Erkens een aanmoediging in die richting deed. Ik
zou de Kamer kunnen voorstellen om nog alleen DMP-brieven te sturen voor
vastgoed indien een vastgoedproject duurder is dan 250 miljoen of als ze
niet via het Rijksvastgoedbedrijf gaan, zoals bij de nieuwe
marinierskazerne. Daar kan ruimte zitten voor verlichting. Misschien
bedoelt de Kamer dat met die opmerking. Zoals ik al eerder zei, hebben
we voor kleine infra een zogeheten COVO-budget, Commandanten
Voorzieningen.
Ik denk dat we nu bij overig materieel zijn. De heer Nordkamp had het
over de belangrijke uitspraak over Israël-Gaza en vroeg naar mijn
reactie daarop. Als gastheerland volgen we de uitspraken met extra
interesse. Op dit moment bestuderen we ze ook. De heer Tuinman hintte er
al een beetje op: een aantal belangrijke wapensystemen komen van
leveranciers uit Israël, zoals de zelfbeschermingssystemen van
vliegtuigen en pantservoertuigen, maar ook antitanksystemen,
raketartillerie en het PULS-systeem waar de heer Pool naar vroeg. Het
stoppen van bestellingen vanuit Israël raakt de inzetgereedheid en de
versnelde levering van materieel van Defensie direct. Ik zie geen
aanleiding om dat nu te gaan activeren. Wij roepen Israël natuurlijk wel
steeds op om zich te houden aan het humanitair oorlogsrecht. Naar
aanleiding van de uitspraak is er extra reden om toegang te geven voor
medische hulp, humanitaire hulp enzovoort. Maar nu allerlei projecten on
hold zetten? Die stap zie ik niet.
Voor een gezamenlijk Transmissie Bouwblok bleek gezamenlijke inkoop niet
mogelijk, zei de heer Nordkamp. Hoe is dat mogelijk? Het eisenpakket van
beide landen verschilde te sterk. Nederland heeft ook bredere
interoperabiliteit dan alleen met Duitsland in het oog gehouden. Daarom
is er uiteindelijk voor gekozen om een nationaal systeem te ontwikkelen
en te verwerven en niet in samenwerking, zoals in eerste instantie wel
was beoogd. Daar balen we van, want de insteek is zo veel mogelijk
samen. Binnen het binationale programma TEN — dat is binnen Foxtrot —
wordt door Nederland en Duitsland nog steeds gewerkt aan het bevorderen
van de interoperabiliteit tussen C2-systemen. Die ambitie is er nog
steeds.
Over PULS heb ik het al gehad. Dan overig. De heer Dassen had het over
de 2%-NAVO-norm. Hoe kunnen we een dreigende structurele onderbesteding
van onze Defensie-uitgaven voorkomen? We voldoen ook niet aan de
EDA-norm, zei hij. De Kamer bereidt nu een initiatiefwet met betrekking
tot die 2% voor, zoals de heer Dassen zelf aangaf. Defensie maakt er
natuurlijk ook geen geheim van dat het op basis van het Dreigingsbeeld
en van de NAVO-afspraken erg belangrijk is dat die 2% structureel wordt.
Wat betreft onderbesteding: grote investeringsprojecten kosten veel
voorbereidingstijd en onderbestedingen in het DMF zijn eigenlijk geen
onderbestedingen, want dat budget blijft gewoon beschikbaar voor ons.
Dat is een resultaat waar de CDS terecht trots op is: alleen al in het
afgelopen jaar zijn we 7,7 miljard aan extra verplichtingen aangegaan
ten opzichte van 2022. Je kunt de focus heel erg leggen op wat we net
niet gehaald hebben, maar ik zet dat af ten opzichte van de performance
die we gewoon met elkaar leveren: we krijgen alle miljarden verplicht en
de investeringsquote neemt enorm toe. Maar terecht is gezegd dat u als
Tweede Kamer nog meer centjes heeft gegeven, die in een nog hoger tempo
besteed moeten worden.
De heer Boswijk vroeg nog naar de uitgaven voor de Kustwacht.
De voorzitter:
U bent door uw vragen heen, meneer Dassen. Het spijt me, maar ik ben
hard voor de anderen en dan moet ik dat ook voor u zijn. Nee, we gaan
het niet doen. De staatssecretaris vervolgt gewoon zijn betoog en hij
richt dat in zoals hij dat zelf wil.
Staatssecretaris Van der Maat:
Sorry, meneer Dassen. Het is echt zo'n bult aan vragen, maar ik ga nu
toch in op het EDA, want ik wil jullie zo graag te vriend houden. Daar
zou ik het graag het volgende over willen zeggen. We hoeven hier niet de
discussie over te doen die we daarover hebben gehad bij de Defensienota.
Wat ik eigenlijk heel belangrijk vind — ook hopelijk met een vervolgstap
in die 2% — is dat de EDA-norm niet als een aparte norm en een apart
budget gezien wordt, maar juist veel meer geïncorporeerd is, gelet op de
enorme innovatie die op ons afkomt. Niet voor niets hebben we bij onze
platformen, bijvoorbeeld bij de marine, innovatie nu opgeschreven als
een belangrijke meerwaarde. Die zie ik ook door juist sectorversterkend
in te kopen, waarbij je bijvoorbeeld met de industrie afspraken kunt
maken over kennis en onderzoek dat moet plaatsvinden. De technologie
raast veel sneller voort dan de snelheid waarin onze platformen, vooral
de staalkant ervan, afschrijven. Ik wil dus veel meer vanuit de
bestaande operationele behoefte en de toekomstige investeringen die
plaatsvinden, een geïntegreerd beeld hebben, bijvoorbeeld ten aanzien
van onbemand, zodat er niet nog ergens een EDA-potje voor onbemand is en
zodat je juist ook in de budgetten van de transitie, bijvoorbeeld van
"onbemand landmacht", kennis en innovatie daar meteen een plek in geeft.
Ik wil dat dus dichter in het hart van de operatie hebben staan. Dan
zult u nog steeds willen zien waar dat zit en of dat wel is ingebakken.
Ik hoop heel erg dat de 2% structureel wordt en dat we dat dus ook op
die manier kunnen laten zien, want zeker ten aanzien van onbemand en die
andere vier focusgebieden ben ik ervan overtuigd dat je daar eigenlijk
al veel gerichter op de investeringsopgave moet gaan zitten en daar
samen met onder andere de universiteiten die innovatie en
kennisontwikkeling tot stand wil brengen.
Dan de laatste vraag van de heer Tuinman: kan de staatssecretaris ingaan
…
De voorzitter:
Meneer Erkens, we waren u bijna vergeten.
De heer Erkens (VVD):
Geen zorgen, voorzitter. Als je je interrupties goed bewaart, dan kun je
er op het einde altijd nog eentje kwijt. Dat is altijd heel fijn, zeg ik
in de richting van de heer Dassen. Heel kort. De staatssecretaris zei
zelf wat het voorstel van de Kamer is inzake de DMP-grenzen. Het gaat
ons eigenlijk om het feit dat zaken zoals de renovatie van vastgoed bij
Defensie een geheel ander proces doorlopen dan de renovatie van vastgoed
bij bijvoorbeeld het ministerie van OCW. Als daar een renovatie
plaatsvindt bij een vleugel van een gebouw, wordt er niet eerst via de
Kamercommissie per brief om toestemming gevraagd. Dat zou ik dus graag
meegeven in dat voorstel. Daaraan gekoppeld had ik ook een vraag over de
vrij inzetbare budgetten voor onderhoud, over wat kleinere
bedragen.
Staatssecretaris Van der Maat:
Ik ga gewoon toezeggen dat u mij oproept om te kijken of we ten aanzien
van vastgoed ook nog de DMP-vernieuwing kunnen doorvoeren. Ik denk dat
bij OCW, in veel door u genoemde voorbeelden, ook de infrastructuur niet
onder de verantwoordelijkheid van OCW valt. Ik bedoel: een universiteit
is geen eigendom van OCW. Voor een school, een basisschool, is de
gemeente toch echt verantwoordelijk. Maar ik snap uw punt. U vraagt:
moeten we dat nou willen? Want er komen anders een heleboel brieven uw
kant op. Ik zeg u toe dat we met een voorstel komen. Dan als antwoord op
uw tweede vraag: het Rijksvastgoedbedrijf is nu bezig met een pilot om
tot €50.000 zelf te herstellen. Dus aanvullend op dat COVO-budget is er
ook sprake van verruiming bij het Rijksvastgoedbedrijf in de richting
zoals u ook aangeeft en aanmoedigt, om nog meer decentralisatie te laten
plaatsvinden. Dus volledig eens met de richting zoals u die voor u
ziet.
Dan de laatste vraag. Kan de staatssecretaris ingaan op hoe hij de
strijd om aandacht en budget tussen de verschillende operationele
commando's wil gaan oplossen? De vraag suggereert dat die strijd er is.
Ik zie het als gezonde competitie. Ik weet niet of de CDS dat kan
beamen, maar hij mag nu toch niets zeggen. De heer Tuinman die deze
vraag stelde, heeft zelf bij de krijgsmacht gewerkt. Je hoeft er geen
geheim van te maken dat onze defensieonderdelen met recht een enorm
toegevoegde waarde zien van datgene wat zij te leveren hebben. Dus ik
vind het heel erg goed dat die ideeënstrijd permanent plaatsvindt over
wat de toegevoegde waarde van elk OPCO is. Iedere week krijgen de
minister en ik een terugkoppeling van de bestuursraad en de
krijgsmachtraad. Dan nemen ze ons mee in welke ideeën er zijn gewisseld
en welke dilemma's er spelen. Als ik dan iedere keer hoor dat niet
iedereen het meteen met elkaar eens is maar dat er toch een goede
richting uitkomt, zijn volgens mij die interne checks-and-balances prima
op orde.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
De heer Van Oostenbruggen had nog een vraag. Begreep ik dat goed?
De heer Van Oostenbruggen (NSC):
Nee hoor.
De voorzitter:
O, dan heb ik een verkeerd bericht gekregen. Dan kunnen we dus nu
concluderen dat de eerste termijn van de kant van de staatssecretaris is
afgerond. Dan kunnen we meteen doorgaan met de tweede termijn.
Staatssecretaris Van der Maat:
Voorzitter, excuus, zou ik één ding mogen zeggen?
De voorzitter:
Ja, u mag nog één ding zeggen.
Staatssecretaris Van der Maat:
Ik kom toch nog even terug op de vraag van de heer Erkens over de
Europese Commissie en om te kijken wat er mogelijk is om
vergunningsprocedures voor een tijdelijke periode te versnellen, zoals
bij de energiecrisis is gebeurd. Naar aanleiding van zijn vraag tijdens
het vragenuurtje zal de minister morgen in haar gesprek met Breton dit
meenemen. Wij kunnen u over de uitkomst van dat gesprek dan bij de
begrotingsbehandeling informeren. Dan ontvangt u dus geen briefje maar
ondernemen we wel meteen actie en komen we volgende week terug op het
resultaat. Dat lijkt mij nog adequater.
De heer Erkens (VVD):
Dat is beter dan papier, voorzitter.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dank u wel.
De voorzitter:
Super. Dan gaan we nu over naar de tweede termijn van de kant van de
Kamer. Als u nog vragen heeft voor die tweede termijn zou ik u willen
vragen die echt beknopt te stellen, want we hebben minder dan een uur
voor uw moties en vragen en voor de beantwoording van de
staatssecretaris. Ik zou dus willen voorstellen dat u vooral kijkt naar
de moties en dat als er nog pregnante vragen zijn, u die beknopt stelt.
Dat is mijn verzoek aan u. Ik geef het woord aan de heer Erkens.
De heer Erkens (VVD):
Dank, voorzitter. Dank ook aan de staatssecretaris voor de beantwoording
en aan alle mensen die achter de schermen heel hard bezig zijn met de
beantwoording van de vragen en die zelfs op dit moment nog op en neer
rennen met een aantal antwoorden die voor de tweede termijn zijn
toegezegd. Ik heb twee moties. De vragen zal ik dan volgende week bij de
begrotingsbehandeling stellen, want dan hebben we bijna onbeperkte
spreektijd. Dus dan gaat dat lekker gewoon door. Dat is overigens geen
dreigement, voorzitter.
De eerste motie gaat over het dienjaar, ook gehoord de discussie met een
aantal collega's, met een voorstel vanuit deze missionaire Kamer aan het
demissionaire kabinet.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat Defensie een groot aantal extra mensen nodig heeft en de
eerste stappen met het dienjaar veelbelovend zijn;
constaterende dat Scandinavische landen succes boeken met een enquête
voor alle 18-jarigen gekoppeld aan een vrijwillige diensttijd;
constaterende dat er volgens Defensie jaarlijks circa 4.000
dienjaarmilitairen nodig zijn om de personele gereedheid op niveau te
krijgen en de vorige Commandant Landstrijdkrachten, Martin Wijnen, een
forse opschaling heeft geadviseerd;
verzoekt de regering om het dienjaar, naar Zweeds model, zo snel
mogelijk fors op te schalen naar ten minste 4.000 deelnemers per
jaar;
verzoekt de regering om met onderwijsinstellingen te onderzoeken of
reservisten die een opleiding doen waarvoor zij studiefinanciering
krijgen de ruimte kunnen krijgen om per jaar minimaal 200 uur
reservisteninzet te doen zonder dat zij daarvoor benadeeld worden;
verzoekt de regering voorbereidingen te treffen om als onderdeel van de
opschaling van het dienjaar een enquête toe te voegen aan de
dienstplichtbrief;
verzoekt de regering om uiterlijk in het derde kwartaal van 2024 een
voorstel naar de Kamer te sturen, inclusief de borgingsmechanismes voor
deelname aan de enquête, waarbij de plannen gericht zijn op
inwerkingtreding van deze enquête in 2025,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Erkens, Boswijk, Van
Oostenbruggen, Diederik van Dijk, Dassen en Podt.
Zij krijgt nr. 25 (36410-X).
De heer Erkens (VVD):
Er zat een klein foutje in de tekst, want er stond Martijn in plaats van
Martin, maar dat passen we bij dezen aan. Dank daarvoor, meneer Boswijk.
Het is voor iedereen laat!
Voorzitter. De tweede motie gaat een heel stuk sneller en korter
zijn.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de vraag naar defensiemateriaal in Europa fors
stijgt;
overwegende dat Nederland hier het beste op kan inspelen door sectoren
te versterken waar Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen goed in
zijn, zoals de maritieme maakindustrie, radars, hoogwaardige onderdelen
en onbemande systemen;
constaterende dat het conflict in Oekraïne laat zien dat naast
munitieproductie ook de productie van onbemande systemen cruciaal is in
moderne oorlogvoering;
constaterende dat Nederland beschikt over de kennis en kunde om op
meerdere terreinen een voortrekkersrol te vervullen;
verzoekt het kabinet te onderzoeken hoe de Nederlandse industrie meer
betrokken kan worden bij zelfstandige productie en licentieproductie in
Europa van hoogtechnologische battle decisive munitie en andere munitie
zoals klein kaliber;
verzoekt het kabinet in samenspraak met relevante bedrijven en
kennisinstellingen een strategie op te stellen voor hoe Nederland een
leidende rol kan spelen bij de ontwikkeling en productie van onbemande
systemen, en deze in het derde kwartaal van 2024 naar de Kamer te
sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Erkens en Tuinman.
Zij krijgt nr. 26 (36410-X).
De heer Erkens (VVD):
Dank, voorzitter. De moties waren iets langer dan beloofd.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Boswijk.
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris voor de antwoorden.
Ik heb een viertal moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de opleidingscapaciteit een van de grootste knelpunten
is voor het opschalen van de krijgsmacht;
constaterende dat specialistische opleidingscapaciteit buiten de
krijgsmacht beschikbaar is;
constaterende dat de huidige inhuur- en aanbestedingsregels het
opschalen van externe opleidingscapaciteit via inhuur of inkoop
bemoeilijken;
verzoekt de regering te inventariseren welke regels en procedures
momenteel nog het opschalen van externe opleidingscapaciteit belemmeren
en deze belemmeringen weg te nemen, en de Kamer hier voor het zomerreces
over te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boswijk, Tuinman en
Erkens.
Zij krijgt nr. 27 (36410-X).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederland zich bij de NAVO-top in Madrid in 2022 heeft
gecommitteerd aan het nieuwe NATO Force Model;
constaterende dat vooral kleinere NAVO-lidstaten, waaronder Nederland,
waarschijnlijk niet kunnen voldoen aan de personele verplichtingen die
hieruit voortvloeien;
verzoekt de regering de personele knelpunten te inventariseren, alsmede
de mogelijke scenario's voor hoe wij toch aan deze verplichting kunnen
voldoen, en deze voor de zomer met de Kamer te delen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Boswijk.
Zij krijgt nr. 28 (36410-X).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Defensie reeds in 2018 een voorstel uitgewerkt heeft
voor de oprichting van een tankbataljon, op basis van de prioritaire
capaciteitendoelstellingen van de NAVO;
overwegende dat de veiligheidssituatie sindsdien verder verslechterd is,
de behoefte aan zware gevechtscapaciteiten toegenomen is en de NAVO
significante tekortkomingen vaststelt bij Nederland als het gaat om het
leveren van een zware en medium infanteriebrigade;
constaterende dat Duitsland een aantal partnerlanden, waaronder
Nederland, uitgenodigd heeft om deel te nemen aan de gezamenlijke
verwerving van tanks via het Europese Leopard 2A8 Procurement Initiative
en zich samen met Nederland in wil zetten voor een Nederlands
tankbataljon binnen de Duits-Nederlandse samenwerking;
overwegende dat uit de productvergelijking in 2018 bleek dat de Leopard
2A7+-gevechtstank als enige aan de operationele en levertijdeisen
voldeed en de modernere Leopard 2A8-tank voordelen kent op het gebied
van levertijd, prijs en Europese interoperabiliteit;
overwegende dat snelle besluitvorming over de oprichting van een
tankbataljon wenselijk en mogelijk is, op basis van de reeds uitgewerkte
plannen en het minimale beslag op de verwervingscapaciteit bij
Defensie;
verzoekt de regering de Kamer uiterlijk 1 juli te informeren over de
behoeftestelling voor de oprichting van een tankbataljon, door middel
van een A-brief,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boswijk en Diederik van
Dijk.
Zij krijgt nr. 29 (36410-X).
De heer Boswijk (CDA):
En de laatste.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leden van de Staten-Generaal thans op geen enkele
wijze actief kunnen zijn als reservist bij Defensie;
constaterende dat leden van de Staten-Generaal wel actief mogen zijn als
politievrijwilliger;
constaterende dat lokale politici en bestuurders reeds actief kunnen en
mogen zijn als reservist;
overwegende dat leden van de Staten-Generaal een voorbeeldfunctie in
zouden kunnen nemen als reservist, ook in het kader van de weerbare
samenleving;
overwegende dat de daadwerkelijke inzet van leden van de Staten-Generaal
als reservist nu niet aan de orde is;
verzoekt de regering te onderzoeken of er een mogelijkheid is te vinden
dat leden van de Staten-Generaal als reservist opleidingen en trainingen
bij Defensie kunnen volgen, alsmede deel kunnen nemen aan oefeningen in
Nederland tijdens recesperiodes,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boswijk en Tuinman.
Zij krijgt nr. 30 (36410-X).
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Boswijk. Dan is het woord aan de heer Tuinman.
De heer Tuinman (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik had drie moties. Ik streep één motie even
naar achter toe. Die ging over de onderofficieren. Ik ben blij dat de
staatssecretaris dat onderkent. Volgens mij doen we dat met de hele
Kamer, dus dat is hartstikke goed. Dan heb ik twee moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nederlandse krijgsmacht zijn vullingsopdracht voor
militair personeel structureel niet haalt;
overwegende dat er ongeveer 22.000 mensen bij het ministerie van
Defensie werken die geen militair of reservist zijn;
overwegende dat alle medewerkers bij het ministerie van Defensie elke
dag heel hard werken om te beschermen wat ons dierbaar is;
verzoekt de staatssecretaris van Defensie alle medewerkers van Defensie
die geen militair of reservist zijn vrijblijvend uit te nodigen om
reservist te worden en daar het selectie- of keuringstraject op of te
stemmen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tuinman, Boswijk, Erkens en Van
Oostenbruggen.
Zij krijgt nr. 31 (36410-X).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Nederlandse krijgsmacht een inhaalslag heeft te
maken op het gebied van militair toekomstbestendig materieel;
overwegende dat er de afgelopen jaren verschillende stappen zijn gezet
in het versnellen van het materieel- en IT-verwervingsproces, zoals Fast
Track Procurement, en snelle verwerving voor operationele behoeften op
basis van de veiligheidssituatie in Oekraïne;
overwegende de instemming van de regering met de motie-Knops/Van den
Bosch (34725-X, nr. 6) uit 2017 die de regering verzocht mogelijkheden
te onderzoeken om uitzonderingsgronden te verruimen op het verplicht
internationaal aanbesteden door het ministerie van Defensie voor vitale
IT en daarbij voorstellen te doen voor aanpassing en/of ruimere
interpretatie;
verzoekt de regering om in lijn van de motie-Knops voorstellen en/of
ruimere interpretatie te onderzoeken met betrekking tot internationaal
aanbesteden voor militaire projecten met een groot concept development
(CD&E) element.
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tuinman en Boswijk.
Zij krijgt nr. 32 (36410-X).
Dank u wel, meneer Tuinman. Meneer Van Oostenbruggen. Nee. Dan meneer
Veldkamp, ik bedoel Nordkamp. Het wordt voor mij ook laat.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Zou ik nog wat kunnen vragen aan de staatssecretaris?
De voorzitter:
Ja, graag kort en bondig, maar het kan zeker.
De heer Nordkamp (GroenLinks-PvdA):
Heel veel is naar tevredenheid beantwoord. Ik heb nog twee vragen
waarbij ik iets meer reflectie of inzicht zou willen. Uit hetgeen we
hebben gerapporteerd aan de commissie bleek ook dat er gaandeweg een
jaar wellicht onvoorzien personeelstekorten blijven ontstaan. Dat heeft
operationele effecten. Welke keuzes worden er dan gemaakt? Hoe neemt u
ons daar dan in mee? Het is niet volledig onvoorspelbaar. Er zit een
mate van voorspelbaarheid in, gezien de afgelopen jaren. Waar kunnen wij
vanuit gaan? Welke keuzes worden gemaakt en welke prioriteiten worden
gesteld als gevolg van het personeelstekort?
Het tweede punt ging over het opschalen van de Europese
defensie-industrie. Van hetgeen nu wordt geproduceerd, wordt 40%
geëxporteerd naar het buitenland. Ziet de staatssecretaris nog
perspectieven om een groter gedeelte van hetgeen in Europa wordt
geproduceerd binnen Europa te houden? Ten slotte nog een vraag. Ik had
het nog over de mogelijke bottleneck met betrekking tot het uitgeven van
een verklaring van geen bezwaar door de AIVD en de MIVD. Is dat zo?
Wordt dat probleem ook gezien? Hoe wordt daaraan gewerkt? Dat waren de
drie vragen.
Dan wat betreft de moties. We zijn zelf ook positief over de motie
dienjaar. Het is even de vraag hoe we naar die enquête kijken. Dat
bespreken we dus in de fractie. Hetzelfde geldt voor onbemande systemen.
De motie van het CDA en de BBB heb ik nog niet gezien, dus daar kan ik
nu ook nog niets over zeggen.
De voorzitter:
Dat hoeft overigens ook niet. Ik geef het woord aan de heer Pool.
De heer Pool (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan de staatssecretaris en de ambtenaren
voor de uitgebreide beantwoording. Dat is hartstikke fijn. Het goed dat
we vandaag geleerd hebben dat de eerste PULS-raket en artilleriesystemen
er al zijn. Een van de dingen die de staatssecretaris terecht in de
Stand van Defensie aankaart, is dat goed functionerend materieel en het
trots kunnen zijn op dat materieel een reden is dat mensen bij Defensie
trots zijn op hun eigen werk. Het is voor Defensie ook een factor in het
behoud van het personeel. Mijn laatste oproep is dus: als het er nu al
is, laat het zien en zorg dat ook de mensen thuis zien dat Defensie weer
materieel heeft waar we trots op kunnen zijn en wat iets toevoegt aan de
verdediging van ons prachtige koninkrijk. Wellicht met een schuin oog
richting de griffier; wij kunnen als commissie Defensie ook eens een
werkbezoek doen. Er is natuurlijk niks mooiers dan zo'n barrage van een
raketartilleriesysteem zien.
De voorzitter:
Dan meneer Dassen.
De heer Dassen (Volt):
Dank, voorzitter. Veel dank aan de staatssecretaris voor de heldere
beantwoording. Erg fijn hoe hij dit heeft gedaan, dus dank daarvoor. Ik
heb drie moties, afhankelijk van de antwoorden van de staatssecretaris.
Op één motie had ik namelijk nog geen antwoord gehad.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet een van de twee indicatoren om te
beoordelen in hoeverre Nederland erin slaagt om de Europese
defensiesamenwerking te verdiepen en verbreden laat vervallen;
constaterende dat het kabinet bovendien aangeeft niet met een
alternatief voorstel te zullen komen;
overwegende dat de regering aangeeft een koploperspositie te willen
vervullen in het verdiepen en verbreden van Europese
defensiesamenwerking;
verzoekt de regering met een alternatief voorstel te komen voor een
betrouwbare indicator voor de gezamenlijke aanschaf en instandhouding
van (wapen)systemen en munitie in bilateraal en multilateraal
verband,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dassen.
Zij krijgt nr. 33 (36410-X).
De heer Dassen (Volt):
Dan een motie waar de staatssecretaris dadelijk nog een vraag over
beantwoordt. Ik dien de motie alvast in, afhankelijk van het
antwoord.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Algemene Rekenkamer aangeeft dat 62% van de
projecten in het Defensiematerieelfonds vertraging oploopt;
overwegende dat een van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer om
complexe regelgeving en administratieve lastendruk te verminderen is om
de interne regeldruk kritisch tegen het licht te houden;
verzoekt de regering om met een plan van aanpak te komen om de interne
regeldruk in kaart te brengen en verschillende opties uit te werken om
deze regeldruk fors te verminderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dassen.
Zij krijgt nr. 34 (36410-X).
De heer Dassen (Volt):
Dan de laatste motie. Ik begrijp dat de staatssecretaris de 2% van de
EDA-norm het liefst overal wil zien en dat dit geen apart potje is, maar
dat neemt niet weg dat we momenteel niet voldoen aan de norm. Mijn
fractie is van mening dat we dit sneller zouden moeten doen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat alle deelnemende landen binnen het Europees
Defensieagentschap zich hebben gecommitteerd aan het streven om 2% van
de defensie-uitgaven te besteden aan kennis en innovatie, in de vorm van
de zogenoemde EDA-norm;
constaterende dat Nederland in 2024 slechts 1,28% van het Defensiebudget
besteedt aan onderzoek in ontwikkeling en dat in de ontwerpbegroting
staat opgenomen dat de EDA-norm pas in 2030 gehaald zou moeten
worden;
verzoekt de regering een voorstel uit te werken om versneld te komen tot
het behalen van de 2% EDA-norm voor kennis en innovatie in het
defensiedomein,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Dassen.
Zij krijgt nr. 35 (36410-X).
De heer Dassen (Volt):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank, meneer Dassen. Dan geef ik het woord aan mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan iedereen voor het geduld met het vele
in- en uitlopen. Ik heb de beantwoording van de staatssecretaris zelf
niet gehoord, maar mijn medewerker vertelde me dat het uitstekend was.
Dat is dan in ieder geval hartstikke fijn. Ik ga dat natuurlijk allemaal
braaf terugkijken. Voor nu heb ik één motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Defensie voor een grote personele opgave staat,
waarbij te weinig personeel ook directe invloed heeft op de materiele
gereedheid;
constaterende dat het gebruik van nieuwe technieken zoals onbemande
systemen zowel kansen als risico's met zich meebrengt;
verzoekt het kabinet in kaart te brengen hoe innovatieve technieken
kunnen bijdragen aan de vormgeving van de krijgsmacht van de toekomst,
met aandacht voor de kansen en risico's van nieuwe systemen en het
effect op de personele opgave en personele gereedheid;
verzoekt het kabinet hierover uiterlijk voor het zomerreces aan de Kamer
te rapporteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Podt.
Zij krijgt nr. 36 (36410-X).
Mevrouw Podt (D66):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dat was het slot van de tweede termijn van de kant van de Kamer. We
schorsen tot 22.35 uur.
De vergadering wordt van 22.23 uur tot 22.39 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder, geachte aanwezigen, met de tweede termijn van de kant
van de staatssecretaris. Ik geef hem het woord.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dank u wel, voorzitter. Ik zal eerst de moties doen. In de moties zaten
nog een paar vragen. Daarna blijven er nog een paar vragen over om de
administratie helemaal schoon op te leveren.
De motie op stuk nr. 25 geef ik graag oordeel Kamer. Die motie verzoekt
de regering om uiterlijk in het derde kwartaal van 2024 een voorstel
naar de Kamer te sturen. Die krijgt dus oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 26 verzoekt het kabinet om in samenspraak met
relevante bedrijven en kennisinstellingen een strategie op te stellen
ten aanzien van onbemande systemen. Die geef ik ook graag oordeel Kamer.
We onderkennen het belang van zowel onbemande systemen als van de
opschaling van de productie van hightech munitie. Een voorbeeld is de
licentiebouw van luchtverdedigingsraketten. Samen met EZK,
brancheorganisaties en kennisinstituten zullen we dus ook die stappen
gaan zetten. Dank voor de aanmoediging op dat punt.
De motie op stuk nr. 27 van Boswijk, Erkens en Tuinman, krijgt oordeel
Kamer. De motie verzoekt de regering te inventariseren welke regels en
procedures momenteel het opschalen van externe opleidingscapaciteit nog
belemmeren.
De motie op stuk nr. 28 krijgt ook oordeel Kamer, maar ik voeg er wel
een opmerking aan toe. We moeten namelijk even goed kijken op welk
abstractieniveau we de motie kunnen uitvoeren. Als we u daarover
informeren moeten we even kijken wat er in de openbaarheid gezegd kan
worden. Dat zult u begrijpen. We moeten er dus nog even goed naar
kijken. Maar u stelt een terechte vraag en u geeft ons huiswerk. Dat
gaan we doen. We zijn er overigens al mee bezig, maar we moeten even
kijken hoe we dat openbaar terugbrengen naar u.
Dan de motie op stuk nr. 29. Ja, eerst het zoet en dan het zuur, meneer
Boswijk. Deze motie ga ik ontraden. De motie verzoekt de regering om de
Kamer uiterlijk 1 juli aanstaande met een A-brief te informeren over de
oprichting van een tankbataljon. Eigenlijk is de argumentatie heel
simpel. Voor aanvullende uitbreiding van welke capaciteit dan ook zal er
eerst aanvullende financiering moeten zijn. Wij zijn op dit moment niet
van plan om tot een herprioritering over te gaan, om deze A-brief naar u
toe te kunnen sturen. Het ontraden van deze motie betekent dus niet dat
dit bij aanvullende financiering geen goed idee zou zijn. Het betekent
dat er eerst aanvullende financiering zou moeten zijn en dat er dan
aanvullende keuzes gemaakt kunnen worden. Dat is aan een nieuw
kabinet.
De heer Boswijk (CDA):
Ik hoop dat we een nieuw kabinet niet hoeven af te wachten. Ik ga de
motie aanhouden en ik ga met mijn buren overleggen.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Boswijk stel ik voor zijn motie (36410-X, nr. 29)
aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dan de motie op stuk nr. 30. Ik hoop dat we dit met een toezegging
kunnen oplossen. Als de motie in stemming komt, moet ik hem ontraden. We
hebben het al eerder nagekeken. Ik snap de bedoeling heel goed, maar in
de huidige wet- en regelgeving is het gewoon verboden om het zo te doen.
Ik kan me ook zomaar voorstellen vanuit uw passie en achtergrond dat u
niet full swing reservist kunt zijn, omdat u dan als Kamerlid onder het
gezag staat van de krijgsmacht. Dat kan natuurlijk niet. Ik zou nog een
inspanning willen leveren en een toezegging willen doen. Als er heel
veel niet kan, is er misschien ook iets wat wel kan. Ik zal u daar op
een later moment over informeren. Ik hoop eigenlijk dat u de motie
terugneemt en genoegen neemt met een toezegging. Als u dat niet wilt,
dan ontraad ik de motie.
De heer Boswijk (CDA):
Prima. Maar op welke termijn zou dat ongeveer kunnen?
Staatssecretaris Van der Maat:
Voor het personeelsdebat. Ik weet niet wanneer dat ingepland staat, maar
dat is volgens mij waar u naar op zoek bent.
De heer Boswijk (CDA):
Prima. Dan trek ik de motie in.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Boswijk/Tuinman (36410-X, nr. 30) is ingetrokken,
maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Staatssecretaris Van der Maat:
Dan de motie op stuk nr. 31. Die verzoekt de staatssecretaris om alle
medewerkers van Defensie die geen militair of reservist zijn
vrijblijvend uit te nodigen om reservist te worden en daar het selectie
en keuringstraject op af te stemmen. Dat hebben we gewisseld. Die
toezegging had u, maar u kunt dat ook beklinken in een motie. De motie
krijgt oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 32, van Tuinman en Boswijk, verzoekt de regering om
in lijn met de motie-Knops voorstellen en/of ruimere interpretatie te
onderzoeken met betrekking tot internationaal aanbesteden voor militaire
projecten met een groot CD&E-element. Deze motie krijgt oordeel
Kamer.
De motie op stuk nr. 33, van de heer Dassen, verzoekt de regering met
een alternatief voorstel te komen voor een betrouwbare indicator voor de
gezamenlijke aanschaf en instandhouding van (wapen)systemen en munitie
in bilateraal en multilateraal verband. Ik zou u willen verzoeken om
deze motie aan te houden tot de begrotingsbehandeling. In mijn geheugen
staat dat wij daarvoor een indicator wilden, maar dat wij gewoon geen
goede indicator konden vinden. Als u ons nu nog een keer verzoekt om een
indicator te gaan zoeken, moet ik de motie ontraden. Het is niet dat wij
het niet willen; we hebben het geprobeerd. We willen een indicator
hebben die kpi-proof is. Wij willen niet de een of andere phony
indicator waar we niets aan hebben, alleen omdat er per se een indicator
moet komen. Het zit dus niet op wilsniveau; het zit puur op het niveau
dat we die indicator niet hebben kunnen vinden. Ik zou u dus willen
verzoeken om de motie even aan te houden tot de begroting. Ik ga dan nog
een keer diep duiken of er echt niets te vinden is.
De heer Dassen (Volt):
Dan houd ik de motie aan.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Dassen stel ik voor zijn motie (36410-X, nr. 33)
aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Staatssecretaris Van der Maat:
De motie op stuk nr. 34, van de heer Dassen, verzoekt de regering om met
een plan te komen om de interne regeldruk in kaart te brengen, ook naar
aanleiding van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Wij zijn
daarmee bezig. Dat is dus staand beleid. Ik kan u een brief toezeggen
waarin we aangeven hoe we dat doen. De motie krijgt oordeel Kamer, maar
ik kan u ook gewoon die brief toezeggen. Dat scheelt u allemaal weer een
stemmingsronde.
De heer Dassen (Volt):
Het lijkt me altijd goed als we voor staand beleid geen moties indienen.
Dat is heel vervelend, zeker voor kleine fracties. Ik trek dus de motie
in en zie de brief graag tegemoet.
Staatssecretaris Van der Maat:
Voor de zomer.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Dassen (36410-X, nr. 34) is ingetrokken, maakt zij
geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
Staatssecretaris Van der Maat:
De motie op stuk nr. 35, van de heer Dassen, verzoekt de regering een
voorstel uit te werken om versneld te komen tot het behalen van de 2%
EDA-norm voor kennis en innovatie in het defensiedomein. Die motie moet
ik ontraden, met dezelfde argumentatie als die ten aanzien van het
tankbataljon. Als dat we nu aanvullend prioriteiten gaan stellen, dus
ook de EDA-normen omhoog doen, betekent dat gewoon herprioriteren. Dat
betekent dat er meer budget naar de EDA-norm gaat en dat er ergens
anders een streep doorheen gaat. Dat piepte en kraakte al toen we dat
voor munitie hebben gedaan. Wij zijn niet van plan om dat nu voor de
EDA-norm te doen. De EDA-normvraag komt wat ons betreft weer op tafel op
het moment dat er bijvoorbeeld 2% structureel komt. Ik moet de motie dus
ontraden.
De motie op stuk nr. 36, van mevrouw Podt, verzoekt het kabinet voor het
zomerreces te rapporteren over innovatieve technieken, enzovoort,
enzovoort. Ook deze motie krijgt oordeel Kamer.
Dan had ik nog een paar vragen openstaan, onder anderen van de heer
Boswijk, die vroeg wat we zelf intern beter kunnen doen aan de mate van
geoefendheid. Wij kunnen onder andere scherper kijken naar wat we kunnen
uitbesteden, dus nog meer gebruik te maken van de markt.
De heer Dassen had nog de vraag over Breton. Ik zou daarvoor graag
willen verwijzen naar onder andere de twee positionpapers die wij hebben
geschreven en die ook naar uw Kamer zijn gestuurd over de
langetermijninzet in het meerjarig financieel kader. Volledigheidshalve
zou ik u daarnaar willen verwijzen.
Dan heb ik nog een aantal losse vragen, van onder anderen de heer
Nordkamp. Welke keuzes worden er gemaakt als echt de nood aan de man is?
Gaan we dan overal een beetje minder doen, of gaan we keuzes maken?
Zonder daarover in detail te treden, kunnen we daar altijd op een ander
moment dieper op ingaan. U kunt daar ook gewoon met onze mensen over
doorpraten. Maar het zit er eerder in dat je dan echt keuzes gaat maken.
We hebben bijvoorbeeld de 44 en 45 Pantserinfanteriebataljons. Die zijn
allebei onvoldoende gevuld. Je moet het natuurlijk altijd afzetten ten
opzichte van het momentum waar je in staat. Als de dreiging heel hoog
wordt, zou het kunnen dat je zegt: in plaats van twee keer half gevuld
kun je beter één keer goed gevuld hebben. Dat type afwegingen komen dan
op ons pad.
Ik heb de volgende vraag nog onvoldoende scherp gekregen, dus ik ga u
dadelijk buiten de uitzending even vragen of we het bij de begroting
misschien kunnen hebben over wat u precies bedoelde met of er niet te
veel vanuit de EU geëxporteerd wordt wat we eigenlijk in Europa zouden
moeten behouden. U heeft daar volgens mij allerlei beelden bij, maar die
wil ik graag even scherp krijgen. Ik ga daar graag op een ander moment
op door.
De vraag over de MIVD had ik geloof ik beantwoord. Ja, daar waren
problemen. 90% gaan we nu halen. Het probleem zit 'm in die 10%. Dat is
ook omdat daar voorbeelden bij zitten van mensen die gewoon heel erg
lang moeten wachten. Dat heeft onder andere te maken met veranderende
veiligheidssituaties. De dienst moet tegenwoordig iets verder kijken om
goed zicht te krijgen of er wel of geen vgb gegeven kan worden. Die
problemen zijn onderkend. Er is overigens ook flink capaciteit bij
gezet. We hebben natuurlijk veel meer vacatures, dus het team vgb bij de
MIVD moet ook gewoon opschalen. Dat zijn we ook allemaal aan het
doen.
Meneer Pool, nogmaals dank voor uw aanmoediging om meer van de mooie
spullen die we hebben besteld te laten zien. Het staat u natuurlijk
volledig vrij, maar ik snap uw behoefte. Ik ga zelf ook iedere week op
werkbezoek. Er is volgens mij een heel plan voor de vcD en werkbezoeken
maar als er aanvullende behoeften zijn, kijken we daar natuurlijk altijd
graag naar.
Voorzitter, met die woorden zou ik mijn tweede termijn willen afsluiten.
Dank u wel.
De heer Dassen (Volt):
Ik heb nog een korte vraag over mijn derde motie. Dat is de motie op
stuk nr. 35. Ik vraag daarin om een voorstel uit te werken. Dat is dus
niet per se om direct een herprioritering aan te brengen. Ik vraag me af
waarom het niet mogelijk zou zijn voor de staatssecretaris om daarnaar
te kijken. Dat is juist omdat het bij het tankbataljon volgens mij ook
zou kunnen.
Staatssecretaris Van der Maat:
Ik zou de heer Dassen hier tegemoet willen komen. De brief over
innovatie is onderweg, onder andere met vijf focusgebieden. Laat mij
daarin iets uitvoeriger ingaan op onze redenering wat betreft het
volgende. Dat is enerzijds dat de huidige — uit mijn hoofd — 1,2%
EDA-norm naar 2% zou moeten, versus: we kunnen beter de beoogde
EDA-middelen meteen bij de platformen het werk laten doen, gelet op de
enorme technologische ontwikkeling. Laten we die toezegging doen. We
zijn er namelijk geen voorstander van om die EDA-pot zomaar op te
plussen naar 2%. Ik zie dat niet aankomen. Anders ga ik hier bij wijze
van spreken oordeel Kamer geven en iets uitwerken waarin we opschrijven
dat we het op een andere manier doen. Dan zegt u vervolgens: betrek dat
bij de innovatiebrief. Dat is dus mijn toezegging aan u. De vraag komt
terug. Moet de 1,2% nou 2% worden, of moet het onderdeel van de
innovatie worden? Dan verwerk ik het in de innovatiebrief.
De heer Dassen (Volt):
Wanneer komt die innovatiebrief?
Staatssecretaris Van der Maat:
Die komt in Q2.
De heer Dassen (Volt):
Oké. Voorzitter, ik ga even nadenken over wat ik ermee doe.
De voorzitter:
Akkoord. Voorlopig is de motie ontraden.
Dan wil ik opmerken dat de moties in stemming komen op dinsdag 6
februari.
Het laatste wat ik moet doen, is de toezeggingen met u doornemen. Dus
even goed luisteren of dit is wat u toegezegd had willen krijgen en of
de staatssecretaris vindt dat hij heeft toegezegd wat ik nu ga
voorlezen.
De eerste toezegging. De staatssecretaris zegt toe dat in DMP-brieven ook aandacht aan benodigd personeel zal worden besteed. Zijn allen hiermee akkoord?
Twee. De staatssecretaris zegt een brief toe inzake het plan van aanpak over het werven en behouden van onderofficieren en zal die voor het komende personeelsdebat aan de Kamer toezenden. Dat is een toezegging aan de heer Tuinman.
Staatssecretaris Van der Maat:
Ik heb een brief toegezegd, maar geen plan van aanpak. Alleen een
brief.
De voorzitter:
Een brief. Dan maken we er "een brief" van.
Drie. De staatssecretaris zegt een brief toe inzake verschillen tussen de positie van beroepsmilitairen en dienjaarmilitairen en zal die voor het komende personeelsdebat aan de Kamer toezenden. Dat is een toezegging aan het lid Van Oostenbruggen.
Dat is akkoord, allemaal?
Vier. De staatssecretaris zegt een brief toe inzake Europese uitzonderingen op bestaande vergunningstrajecten met 2 februari aanstaande als uiterste termijn van ontvangst door de Kamer.
De heer Erkens (VVD):
Die is eruit. De minister gaat dat morgen al met Breton bespreken.
De voorzitter:
Oké, prima. Dan de laatste toezegging.
De staatssecretaris zegt een brief toe inzake verdere versoepeling van de DMP-eisen voor het vastgoed van Defensie. Hij zal die voor het komende materieeldebat aan de kamer zenden.
Ook akkoord aan beide kanten? Dat is het geval.
Als er dan verder niks meer aan de orde hoeft te komen, zijn we helemaal
klaar. Maar ik zie dat meneer Dassen nog iets wil zeggen.
De heer Dassen (Volt):
De staatssecretaris heeft net op mijn moties een toezegging gedaan,
namelijk dat hij in de innovatiebrief ingaat op de 2%-EDA-norm. Volgens
mij gaat hij daarbij ook in op de Algemene Rekenkamer.
Staatssecretaris Van der Maat:
Zeker. Dat zijn staande toezeggingen met extra's erin nu.
De voorzitter:
En de innovatiebrief komt in het tweede quarter. Begrijp ik dat
goed?
Staatssecretaris Van der Maat:
Ja, de innovatiebrief komt in Q2. Daarin laten we ook, zoals besproken,
de EDA-norm terugkeren. De andere motie is ingetrokken, maar dat betrof
een bestaande toezegging. Nee, dat is geen staande toezegging! De
toezegging is inderdaad dat wij een brief zullen sturen over hoe wij tot
red-tape-acties komen en tot acties om de red tape te verminderen. Dat
gaat dus om vermindering van de interne regelgeving. Dat is een actie
die we al doen. Ik heb daar een brief over toegezegd en die komt voor de
zomer. Daarop heeft de heer Dassen gezegd: dan trek ik mijn motie
in.
De voorzitter:
Dat is helder. De griffier noteert dat allemaal even op de juiste wijze.
Ik denk dat we daarmee kunnen volstaan. Ik dank de leden voor hun
bijdrage aan het debat, de staatssecretaris voor zijn beantwoording en
uiteraard zijn staf voor de ondersteuning daarbij. Ik dank iedereen voor
de getoonde belangstelling voor wat hier gebeurt. Ik concludeer daarmee
dat ik dit wetgevingsoverleg kan sluiten.
Sluiting 22.57 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
---|