[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Reactie op verzoek commissie over een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015

Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Brief regering

Nummer: 2024D05516, datum: 2024-02-14, bijgewerkt: 2024-03-22 16:59, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-20454-199).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 20454 -199 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen.

Onderdeel van zaak 2024Z02396:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen

Nr. 199 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 februari 2024

Per brief van 18 januari 2024 heeft u mij gevraagd te reageren op een brief die naar het mensenrechtencomité van de Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) is gestuurd over de Backpay-regeling uit 2015. De brief is afkomstig van een Nederlander die aangeeft dat hij de zoon is van twee KNIL militairen die niet in aanmerking kwamen voor de Backpay-regeling uit 2015.

In de brief wordt gesteld dat de Backpay-regeling uit 2015 in strijd is met artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Artikel 26 IVBPR luidt als volgt:

«Allen zijn gelijk voor de wet en hebben zonder discriminatie aanspraak op gelijke bescherming door de wet. In dit verband verbiedt de wet discriminatie van welke aard ook en garandeert een ieder gelijke en doelmatige bescherming tegen discriminatie op welke grond ook, zoals ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale of maatschappelijke afkomst, eigendom, geboorte of andere status.»

Voor de Backpay-regeling uit 2015 kwamen personen in aanmerking die ten tijde van de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië/Indonesië in dienst waren van het Nederlands-Indisch gouvernement, die over deze periode geen of geen volledig salaris hebben ontvangen en die op 15 augustus 2015 nog in leven waren. De briefschrijver geeft aan dat zijn beide ouders niet in aanmerking kwamen voor deze regeling omdat zij op 15 augustus 2015 al waren overleden. Hij stelt dat dit een vorm van discriminatie is die in strijd is met artikel 26 IVBPR.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in vergelijkbare zaken als die in de brief aan de OHCHR aan de orde worden gesteld, uitspraak gedaan.1 Zij heeft geoordeeld dat de Uitkeringsregeling Backpay geen grondslag vindt in enig wettelijk voorschrift. Daarmee heeft de Backpay-regeling het karakter van buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak dient de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven te aanvaarden en is de rechterlijke toetsing beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast. Uit de omstandigheid dat de CRvB in alle zaken die bij haar aanhangig zijn gemaakt over de Backpay-regeling in het voordeel van het Ministerie van VWS heeft beslist, valt op te maken dat het gekozen beleid consistent is toegepast.

Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 3 november 2017 uitspraak gedaan over de vraag of de peildatum van 15 augustus 2015 discriminerend of racistisch was2. Haar oordeel luidde als volgt:

«Het College is van oordeel dat verzoekster met het gestelde onvoldoende feiten heeft aangevoerd die een vermoeden rechtvaardigen dat verweerder onderscheid op grond van ras maakt door in de backpayregeling de voorwaarde op te nemen dat belanghebbenden op 15 augustus 2015 in leven moeten zijn om aanspraak te maken op een uitkering.»

De Backpay-regeling is tot stand gekomen in overleg en samenspraak met verschillende Indische organisaties en vertegenwoordigers uit de Indische gemeenschappen. Voor de symbolische datum van 15 augustus 2015 is mede gekozen omdat op deze datum 70 jaar eerder een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië/Indonesië. Met instemming van uw Kamer is toentertijd bewust gekozen om de Backpay-regeling alleen in te stellen voor de toen nog levende ambtenaren en militairen en geen regeling in te stellen die voornamelijk gericht was op nabestaanden. De toekenningscriteria die daarbij zijn gekozen waren neutraal en objectief in de zin dat ze geen ongeoorloofd onderscheid maken als bedoeld in artikel 26 IVBPR.

Bij het instellen van de Backpay-regeling in 2015 en de daaropvolgende uitvoering is derhalve geen sprake geweest van discriminatie op welke grond dan ook. Er is onderscheid gemaakt tussen personen die op 15 augustus 2015 nog in leven waren en personen die toen al waren overleden. Een eventuele uitspraak van het mensenrechtencomité van de OHCHR, mocht het comité zich over deze zaak uitspreken, zie ik dan ook met vertrouwen tegemoet.

Ten overvloede merk ik nog op dat namens mij contact is opgenomen met de briefschrijver om bovenstaand standpunt nader toe te lichten.

Ik hoop u zo voldoende te hebben geïnformeerd.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M. van Ooijen


  1. Centrale Raad van Beroep 24 december 2020 (zaaknummer 19/1479 AW) ECLI:NL:CRVB:2020:3418↩︎

  2. College van de Rechten van de Mens – Oordeelnummer 2017–126 – https://oordelen.mensenrechten.nl/oordeel/2017–126↩︎