Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid 27 februari 2024 (Kamerstuk 21501-31-736)
Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D06478, datum: 2024-02-21, bijgewerkt: 2024-02-29 11:02, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-31-738).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: T.M. Meester-Schaap, adjunct-griffier
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 31-738 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken.
Onderdeel van zaak 2024Z02832:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-02-27 16:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-03-07 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-03-14 14:20: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 738 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 21 februari 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 12 februari 2024 over de geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid 27 februari 2024 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 736) en over de brief van 6 februari 2024 over het verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 735).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 februari 2024 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 21 februari 2024 zijn de vragen beantwoord.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie,
Meester-Schaap
I | Vragen en opmerkingen uit de fracties | 2 |
• Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie | 2 | |
• Inbreng van de leden van de VVD-fractie | 3 | |
• Inbreng van de leden van de NSC-fractie | 4 | |
• Inbreng van de leden van de D66-fractie | 5 | |
• Inbreng van de leden van de BBB-fractie | 5 | |
II | Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | 6 |
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid op 29 februari 2024.
Deze leden maken zich ernstige zorgen over de loonkloof in Nederland tussen mannen en vrouwen. Zij vrezen dat het niet meehelpt bij de inzet van de Minister als hij pleit voor gendergelijkheid, terwijl we in Nederland de zaken niet op orde hebben. De Minister werkt aan een spoedige implementatie van de Europese richtlijn loontransparantie om de loonkloof sneller te dichten. Wanneer kunnen de leden die implementatie verwachten? Wat is het meest actuele percentage?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie stellen dat financiële afhankelijkheid ook een belangrijke factor bij genderongelijkheid vormt. Zo zijn in Nederland slechts vier op de tien praktisch opgeleide vrouwen financieel onafhankelijk. Meer dan de helft van hen verdient niet genoeg om voor zichzelf (en eventuele kinderen) te kunnen zorgen. Vooral in de zorg, schoonmaak en kinderopvang hebben veel praktisch opgeleide vrouwen kleine deeltijdbanen, wat hun financiële onafhankelijkheid in de weg staat. Dit maakt vrouwen financieel kwetsbaar, zeker in tijden van inflatie of bij levensveranderende gebeurtenissen, zoals een scheiding, verlies van een naaste of ziekte. Tegelijkertijd waarderen deze leden in Nederland de alliantie Financieel Sterk door Werk als een waardevol initiatief met als doel de duurzame financiële onafhankelijkheid van praktisch opgeleide vrouwen te vergroten. Gaat de Minister ook hiervan een speerpunt maken bij zijn inbreng bij de Informele EPSCO-Raad? Welke kritieke prestatie-indicatoren wil hij dan in dezen bepleiten?
De Minister schrijft over de EU1-richtlijn over het Europees quotum voor gendergelijkheid in de top van beursgenoteerde bedrijven. Nu baren de laatste cijfers over vrouwen aan de top de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zorgen. In september 2023 verscheen er een nieuwe editie van de Female Board index. In het rapport zijn cijfers opgenomen over het aantal vrouwen aan de top bij Nederlandse beursgenoteerde bedrijven en organisaties. Het aantal vrouwelijke bestuurders bij beursgenoteerde ondernemingen bleef in Nederland steken rond de 15 procent. «Dat is nog ver van een evenwichtige verdeling», constateerde het rapport. Het aantal vrouwelijke commissarissen groeide in een jaar tijd amper: van slechts 38 procent in 2022 naar 39 procent dit jaar. Wat gaat de Minister over deze stagnatie inbrengen bij de informele EPSCO-Raad? Het aandeel vrouwen in de top wordt nu overgelaten aan de bedrijven zelf en pas over vijf jaar komt er een evaluatie. Hoe kijkt men elders aan tegen een verplichting van het quotum van vrouwen in de top?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen in de geannoteerde agenda ook dat nog steeds een op de drie vrouwen in de EU te maken heeft met fysiek of seksueel geweld en aanranding, waarbij vrouwen die te maken hebben met intersectionele discriminatie een nog groter risico lopen. Nu bestaat er de richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld, maar hierbij werd verkrachting uit die richtlijn gehaald, met steun van Nederland, wat voor deze leden nog steeds niet te vatten is, zeker niet vanuit de Nederlandse inzet op emancipatie. Onder voorzitterschap van België is een compromis gesloten en is de richtlijn op 6 februari jl. aangenomen, zonder dat verkrachting hierin is opgenomen.
Hoe gaan de lidstaten de waarborgen die Nederland heeft ten aanzien van veiligheid van vrouwen handhaven, ook als straks Hongarije – dat het niet nauw neemt met het verdrag van Istanbul, waarop deze richtlijn is gebaseerd – het voorzitterschap overneemt?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen met instemming dat de Minister schrijft dat het kabinet zich blijft inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en gezondheid en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Gendergelijkheid is niet enkel een kwestie van de primaire arbeidsvoorwaarden. Vrouwen zijn bijvoorbeeld vaker slachtoffer van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Ook dit draagt bij aan genderongelijkheid. Al in 2017 heeft de Kamer de motie-Van den Hul2 aangenomen die de regering verzocht om erop toe te zien dat basisscholen, middelbare scholen en mbo3 in het curriculum gestalte geven aan seksuele weerbaarheid, veiligheid en diversiteit. Nog recentelijk hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie gevraagd om een doorlopende leerlijn van primair onderwijs tot wetenschappelijk onderwijs over omgangsvormen en seksuele vorming. Deze leden vinden dan ook dat de doorgaande leerlijn ook gestalte krijgt door ook me too-lessen verplicht te stellen op universiteiten. In hoeverre is hiervan ook sprake elders in de EU?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de Kamerbrief aangaande Verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023 en de Kamerbrief Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid van 27 februari 2024 en wensen hierover nog enkele vragen te stellen.
Verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023
De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of hij openstaat om met zijn Spaanse ambtgenoot het gesprek aan te gaan over de Spaanse wijze van het gebruiken van vernieuwende en inclusieve manieren van dataverzameling, bijvoorbeeld over partnergeweld. Zou de Minister in overweging willen nemen om, naar Spaans voorbeeld, een crisiscomité op te richten dat met actieplannen komt om partnergeweld te bestrijden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou de Minister de Kamer in het najaar willen informeren over de te nemen stappen?
Geannoteerde agenda van de Informele EPSCO-Raad Gendergelijkheid van 27 februari 2024
De leden van de VVD-fractie constateren dat Nederland het hoogste aantal femicide-gevallen kent binnen Europa en dat dit cijfer afgelopen jaren is toegenomen. Wat deze leden betreft heeft Nederland dus nog een lange weg te gaan als het gaat om gendergelijkheid. Daarentegen kent Spanje juist een heldere aanpak van deze problematiek en is bereid deze te delen zoals in de eerste brief is genoemd. Wanneer gaat de Minister in gesprek om te leren van de Spaanse best-practices om deze problematiek te bestrijden? Is de Minister bereid om de Kamer hierover nader te informeren? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De leden willen de Minister met klem meegeven aandacht te vragen voor de femicide-problematiek in Europa en daarbij te benadrukken dat potentiële slachtoffers het meest geholpen zijn met een eensgezinde oplossing en het uitwisselen van best-practices. Deelt de Minister deze visie? Zo ja, kan de Minister hier nader op ingaan? Zo nee, waarom niet?
Voorts lezen de leden van de VVD-fractie dat de Europese Genderstrategie afloopt in 2024 en dat komende bijeenkomst onder andere dient om deze eerste strategie te evalueren. Kan de Minister nader ingaan op zijn inzet hierop? Welke aspecten van de eerste strategie behoeven volgens de Minister verbeteringen en welke onderdelen zouden volgens de Minister moeten worden doorgezet in een volgende strategie? Is de Minister het met deze leden eens dat femicide en andere vormen van geweld jegens vrouwen zoals genitale verminking als onderwerpen nadrukkelijk aandacht behoeven in een volgende Europese Genderstrategie? Zo ja, welke stappen is de Minister bereid te zetten om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tenslotte merken de leden van de VVD-fractie op dat de vrijheid en het bestaansrecht van de lhbtiq+ gemeenschap in een aantal Europese landen onder druk staat. Deelt de Minister deze zorgen? Is de Minister van plan om deze zorgen te delen met zijn collega’s tijdens het overleg? Is de Minister ook bereid om concrete ideeën te delen om de vrijheid en veiligheid van deze gemeenschap in élk Europees land te kunnen verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben de geannoteerde agenda van de EPSCO-Raad met interesse gelezen. Deze leden vinden het belangrijk dat over gendergelijkheid wordt gesproken in Europees verband. Aangegeven wordt dat «Een belangrijk voorbeeld hiervan is genderverschillen op de arbeidsmarkt, met een ondervertegenwoordiging van vrouwen in slecht betaalde sectoren en een oververtegenwoordiging van mannen in politieke functies». De leden vragen aan de Minister of hier sprake is van een typefout, omdat er naar de mening van deze leden geen ondervertegenwoordiging is van vrouwen in slecht betaalde sectoren maar dat er juist sprake is van oververtegenwoordiging van vrouwen in deze sectoren.
Daarnaast zijn de leden van de NSC-fractie van mening dat een voorwaarde voor gendergelijkheid is dat vrouwen zich veilig voelen. De Nederlandse Vrouwenraad, een vereniging met meer dan vijftig vrouwenorganisaties, roept op om in Europees verband meer aandacht te besteden aan geweld tegen vrouwen. Deze leden vragen de Minister of en hoe hij in de EPSCO-Raad het geweld tegen vrouwen aan de orde gaat stellen.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie vraagt optimaal gebruik te maken van het EU-rechtsstaatinstrumentarium en de wettelijke mogelijkheden om de rechtsstaat te beschermen. Kan het kabinet bevestigen dat zij hiermee ook bedoelen dat de Europese Commissie deze instrumenten optimaal moet inzetten ter bescherming van gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en gezondheid, en gelijke rechten van lhbtiq+ personen, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd om te lezen dat het kabinet zich in Europees verband blijft inzetten voor seksuele en reproductieve rechten en gezondheid. Hoe verhoudt deze inzet zich tot het standpunt van het kabinet over de richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en in het bijzonder het verzet tegen de harmonisatie van het delict verkrachting, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s het kabinet ziet voor de voortgang op dit thema onder het aankomend voorzitterschap van Hongarije. Welke stappen onderneemt het kabinet om op het onderwerp gendergelijkheid met andere gelijkgestemde landen ervoor te zorgen dat de nodige voortgang geboekt zal blijven worden, zo vragen deze leden.
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023. Deze leden onderschrijven het belang van een inzet om geweld of discriminatie, tegen wie dan ook en om welke reden dan ook, actief tegen te gaan. De leden zijn verheugd om de initiatieven op dit vlak in het verslag van de informele EPSCO-Raad terug te lezen, maar hebben enkele vragen en opmerkingen.
Het verslag van de informele EPSCO-Raad meldt dat één op de drie vrouwen in de EU te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld. De leden van de BBB-fractie vragen hoe dit zich verhoudt tot de cijfers in de recente Voortgangsrapportage Emancipatie 2022–2023 waarin werd gesteld dat 50% van de vrouwen in Nederland ooit seksueel geweld heeft meegemaakt als ongewenste seksuele aanrakingen en zoenen worden meegerekend.4
Het Spaanse voorzitterschap spitste toe op de toegenomen en nieuwe vormen van geweld tegen vrouwen die niet zijn opgenomen in het Verdrag van Istanbul, waaronder digitaal, indirect en economisch geweld. De leden van de BBB-fractie vragen of de Minister aan kan geven welke vormen van dataverzameling er reeds plaatsvinden om deze nieuwe vormen van geweld tegen vrouwen in Nederland in kaart te brengen.
De leden van de BBB-fractie lezen daarnaast dat scholen en organisaties die aandacht besteden aan kerndoelen rond seksuele vorming en seksuele diversiteit meer dan andere jaren te maken krijgen met weerstand van een kleine groep. Dit roept enige vragen bij deze leden op. De termen «weerstand» en «klein» zijn van abstracte aard. Kan worden verduidelijkt op welke wijze deze weerstand wordt geuit en welke ruimte er is voor dialoog tussen de scholen, organisaties en dergelijke groepen?
De leden van de BBB-fractie lezen dat Nederland inzet op het aanpakken van de oorzaken van seksegerelateerd geweld, door het bevorderen van cultuurveranderingen omtrent schadelijke gendernormen en verdere gendermainstreaming in relevante sectoren. Deze leden vragen of deze cultuurveranderingen nader kunnen worden toegelicht. Daarnaast vragen zij of kan worden toegelicht wat er wordt bedoeld met «schadelijke gendernormen». Tot slot vragen zij of aangeven kan worden welke sectoren als relevant zijn bestempeld en waarom voor deze sectoren is gekozen.
Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister kan aangeven welke vormen van dataverzameling er reeds worden toegepast om seksegerelateerd geweld in Nederland in kaart te brengen, daar gesteld wordt dat complete en specifieke data de basis vormen voor het creëren van een effectief beleidsraamwerk.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de fracties van uw Kamer. Ik dank hen voor hun inbreng. De antwoorden houden dezelfde volgorde aan zoals in de inbreng van de fracties. De vragen zijn cursief weergegeven.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen op het gebied van gendergelijkheid op de arbeidsmarkt wanneer zij de implementatie van de Europese richtlijn loontransparantie kunnen verwachten. Ook vragen zij naar de meest actuele cijfers over de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Daarnaast vragen de leden of de Minister van financiële onafhankelijkheid een speerpunt gaat maken bij zijn inbreng bij de Informele EPSCO-Raad en welke kritieke prestatie-indicatoren hij dan in dezen wil bepleiten. Ook vragen de leden wat de Minister gaat inbrengen over de stagnatie van vrouwen aan de top bij beursgenoteerde bedrijven en organisaties bij de informele EPSCO-Raad. Daarbij zijn de leden benieuwd hoe men elders aankijkt tegen een verplichting van het quotum voor vrouwen in de top.
De EU-richtlijn loontransparantie is op 7 juni 2023 in werking getreden en dient uiterlijk 7 juni 2026 te zijn omgezet in nationale wetgeving. Het kabinet werkt aan spoedige implementatie in nationale wetgeving. Het streven is dit wetsvoorstel in de tweede helft van 2024 aan de Tweede Kamer aan te bieden.
Gemiddeld verdienen vrouwen per uur nog steeds minder dan mannen. In 2022 lag het gemiddelde uurloon voor vrouwen bij de overheid 5,1 procent lager en in het bedrijfsleven 16,4 procent lager dan dat voor mannen. In 2020 was dat nog respectievelijk 6,7 en 17,3 procent5. De hoogte van het uurloon is afhankelijk van het soort werk, functie, opleiding, ervaring en tal van andere factoren. Omdat mannen en vrouwen op deze kenmerken verschillen, is ook een gecorrigeerd loonverschil berekend. Na correctie bedroeg het loonverschil in 2022 bij de overheid 1,8 procent en in het bedrijfsleven 6,9 procent.
Het kabinet deelt de visie van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie dat financiële onafhankelijkheid kan bijdragen aan gendergelijkheid. Daarom zal ik financiële onafhankelijkheid van vrouwen noemen als prioritair thema voor de volgende Gendergelijkheidsstrategie van de Commissie in mijn inbreng tijdens de Informele EPSCO-Raad.
Om tot goede prestatie-indicatoren voor financiële onafhankelijkheid te komen is het van belang dat sprake is van goede monitoring en dataverzameling. Ik waardeer het werk van het Europees Instituut voor Gendergelijkheid (EIGE) op dit gebied. Zij doen op dit moment onderzoek naar het concept financiële onafhankelijkheid en bekijken verschillende methodologieën om dit te meten in de EU. Ik vind het van belang om de uitkomsten hiervan af te wachten.
Het kabinet streeft naar meer genderdiversiteit in de top. Door middel van een wettelijk ingroeiquotum, verplichte streefcijfers, een rapportageverplichting en monitoring, moedigt het kabinet organisaties en bedrijven aan om snel tot een evenredige genderverhouding in de top te komen. Cijfers van de Female Board Index en de onlangs gelanceerde SER Dataverkenner laten zien dat we er nog (lang) niet zijn. Ik vind het belangrijk dat de toename van vrouwen in de top gaat versnellen.
De eerste resultaten van de Wet «Evenwichtiger verhouding tussen mannen en vrouwen in bestuur en raad van commissarissen» (Topvrouwenwet) worden nu zichtbaar. Op dit moment is het nog te vroeg om te kunnen concluderen dat de ingezette maatregelen voldoen of te kort schieten. Het is belangrijk om de tussentijdse evaluatie van de Topvrouwenwet in 2027 af te wachten. Ik zie geen aanleiding om dit expliciet te adresseren op de informele Raad. Immers, op 22 november 2022 is de EU-richtlijn «Women on Company Boards» aangenomen die lidstaten verplicht om maatregelen te nemen inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen. Alle EU-lidstaten zullen hiermee dus zelf aan de slag moeten om dit op orde te krijgen.
Op het gebied van veiligheid willen de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie weten hoe de lidstaten de waarborgen die Nederland heeft ten aanzien van veiligheid van vrouwen gaan handhaven, ook als straks Hongarije – dat het niet nauw neemt met het verdrag van Istanbul, waarop deze richtlijn is gebaseerd – het voorzitterschap overneemt.
De Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement hebben op 6 februari 2024 overeenstemming over de EU-richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld bereikt. Een politiek akkoord op de EU-richtlijn wordt verwacht binnen het Belgisch voorzitterschap waarna de implementatiefase van de richtlijn start. Binnen deze fase heeft het voorzitterschap geen of een beperkte rol. Het is aan de lidstaten zelf om de richtlijn te implementeren via nationale wetgeving en aan de Commissie om op dat proces toe te zien.
Recentelijk hebben de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie gevraagd om een doorlopende leerlijn van primair onderwijs tot wetenschappelijk onderwijs over omgangsvormen en seksuele vorming. Deze leden vinden dan ook dat de doorgaande leerlijn ook gestalte krijgt door ook me too-lessen verplicht te stellen op universiteiten. In hoeverre is hiervan ook sprake elders in de EU?
Binnen de EU behoren onderwijscurricula tot de exclusieve competenties van de lidstaten. Daarom is weinig bekend over wat andere Europese lidstaten verplicht stellen.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister open staat voor een gesprek met zijn Spaanse ambtgenoot over de Spaanse wijze van het gebruiken van vernieuwende en inclusieve manieren van dataverzameling. Ze zijn benieuwd of de Minister het oprichten van een crisiscomité met actieplannen om partnergeweld te bestrijden in overweging zou nemen. Daarnaast vragen ze wanneer de Minister in gesprek gaat om te leren van de Spaanse best-practices om femicide te bestrijden. De leden horen graag of en wanneer de Kamer hierover wordt geïnformeerd. Tot slot vragen de leden of de Minister hun visie deelt dat potentiële slachtoffers het meest geholpen zijn met een eensgezinde oplossing en het uitwisselen van best-practices.
De Spaanse Minister van Gelijkheid geeft aan dat het crisiscomité bijeenkomt om de zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd in detail te analyseren en om oplossingen te bedenken voor het geweld. Het kabinet heeft een vergelijkbare actie in gang gezet door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid te vragen om te verkennen hoe we een dergelijke analyse in Nederland standaard kunnen gaan doen bij (een poging tot) dodelijk huiselijk geweld of kindermishandeling. Dit zal onderdeel uitmaken van een plan van aanpak om femicide tegen te gaan. Dit plan van aanpak wordt momenteel voorbereid door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Rechtsbescherming. Het plan van aanpak wordt in het voorjaar 2024 naar uw Kamer gestuurd. Ik deel de visie dat het uitwisselen van best practices met mijn Spaanse ambtsgenoot van belang is. Daarom neemt Nederland ook deel aan diverse internationale ambtelijke gremia waarin onder andere op thema’s als gendergelijkheid best practices worden uitgewisseld.
Voorts vragen de leden van de VVD-fractie naar de inzet op de Europese Genderstrategie die afloopt in 2024 en de evaluatie hiervan. Zij zijn benieuwd welke aspecten verbeteringen behoeven en welke onderdelen doorgezet moeten worden in een volgende strategie. De leden vragen of femicide en andere vormen van geweld jegens vrouwen zoals genitale verminking nadrukkelijk aandacht behoeven in een volgende Europese Genderstrategie volgens de Minister? Zo ja, welke stappen is de Minister bereid te zetten om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar wordt bepaald of de Europese strategie voor gendergelijkheid 2020–2025 wordt voortgezet. Het kabinet zet in op het verlengen van deze strategie en zal pleiten voor het behoud van de post van Commissaris voor gelijkheid, met een specifieke portefeuille voor gendergelijkheid.
In een mogelijke nieuwe strategie zal het kabinet inzetten op de thema’s bestrijding van gendergerelateerd geweld, het vergroten van de participatie van vrouwen in STEM en de bevordering van financiële onafhankelijkheid voor vrouwen terug te komen. Aandacht voor het doorbreken van genderstereotypen en het betrekken van mannen en jongens bij gendergelijkheid dienen daar ook onderdeel van te zijn. Ook deel ik de visie dat het bestrijden van geweld tegen vrouwen onderdeel moet zijn van een mogelijke volgende Europese strategie voor gendergelijkheid.
Dit alles zal ik ook adresseren tijdens de informele EPSCO-raad.
Het kabinet zal de Europese Commissie ten slotte blijven aansporen om bij het vormgeven van al haar beleid en wetgevende voorstellen, haar ambities voor gendermainstreaming zoals uiteengezet in de strategie voor gendergelijkheid, toe te passen.
Tenslotte vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister de zorgen deelt dat de vrijheid en het bestaansrecht van de lhbtiq+ gemeenschap in een aantal Europese landen onder druk staat. De leden zijn benieuwd of de Minister deze zorgen en ideeën om de vrijheid en veiligheid van deze gemeenschap te verbeteren zal delen met zijn collega’s tijdens het overleg.
De Minister deelt de zorgen over de vrijheid en veiligheid van lhbtiq+ personen in een aantal Europese landen. Het kabinet zet zich daarom in om de positie van lhbtiq+ personen in de gehele Europese Unie te verbeteren. Uw Kamer is op 22 januari jl. geïnformeerd over de voortgang van deze inzet in de EU.6 Tijdens deze Raad zal ik dit ook tijdens het overleg en in gesprekken bespreken met mijn collega’s.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie vragen zich af of in de volgende passage sprake is van een typefout «Een belangrijk voorbeeld hiervan is genderverschillen op de arbeidsmarkt, met een ondervertegenwoordiging van vrouwen in slecht betaalde sectoren en een oververtegenwoordiging van mannen in politieke functies». De leden vragen ook aan de Minister of en hoe hij in de EPSCO-Raad het geweld tegen vrouwen aan de orde gaat stellen.
In de betreffende passage is inderdaad sprake van een typefout. De juiste bewoording in de passage moet zijn «met een oververtegenwoordiging van vrouwen in slecht betaalde sectoren».
Zoals eerder aangegeven deel ik de visie dat het bestrijden van geweld tegen vrouwen aandacht behoeft in Europees verband. Het kabinet acht het van groot belang dat prioriteiten met betrekking tot het bestrijden van gendergerelateerd geweld op Europees niveau worden gehandhaafd. Daarom zal ik tijdens de informele EPSCO-Raad het bestrijden van geweld tegen vrouwen benoemen als onderwerp dat moet worden voortgezet in een volgende mogelijke Europese strategie voor gendergelijkheid. Ook zal het onderwerp ter sprake komen in gesprekken met mijn ambtsgenoten.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet de Europese Commissie vraagt optimaal gebruik te maken van het EU-rechtsstaatinstrumentarium en de wettelijke mogelijkheden om de rechtsstaat te beschermen. De leden van de D66-fractie vragen zich af of het kabinet kan bevestigen dat zij hiermee ook bedoelen dat de Europese Commissie deze instrumenten optimaal moet inzetten ter bescherming van gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en gezondheid, en gelijke rechten van lhbtiq+ personen, zo vragen deze leden.
Het kabinet staat pal voor de bescherming en de bevordering van de Europese waarden van artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging van de mensenrechten. De naleving van die waarden is essentieel voor een gezonde democratie en samenwerking in de EU. Het kabinet bepleit met gelijkgestemden een stevige inzet hierop, ook om de Europese Commissie scherp te houden in haar rol als «hoedster van de Verdragen». Daarnaast laten (recente) uitspraken van het EU-Hof7 en aanhangige zaken bij het EU-Hof8 zien dat maatschappelijke ontwikkelingen omtrent gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten en gezondheid en gelijke rechten van lhbtiq+ personen op EU-niveau aandacht krijgen. Of de rechtsstaatinstrumenten kunnen worden ingezet voor de bescherming van deze onderwerpen is per instrument verschillend en hangt af van de reikwijdte van het betreffende instrument.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd om te lezen dat het kabinet zich in Europees verband blijft inzetten voor seksuele en reproductieve rechten en gezondheid. De leden vragen hoe deze inzet zich verhoudt tot het standpunt van het kabinet over de richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en in het bijzonder het verzet tegen de harmonisatie van het delict verkrachting.
De Kamer is op 5 februari 2024 geïnformeerd over de afwegingen met betrekking tot het standpunt van het kabinet ten aanzien van de EU-harmonisatie van het delict verkrachting.9 Dit standpunt doet niet af aan het standpunt over de voortgang van de inzet van het kabinet voor gendergelijkheid in de Europese Unie, waar uw kamer op 22 januari over is geïnformeerd.10 Ook het bestaande Nederlandse beleid ter bestrijding van seksueel geweld en geweld tegen vrouwen wordt onverkort voortgezet.
Dit blijft een belangrijke prioriteit van het huidig kabinet.
De leden van de D66-fractie vragen welke risico’s het kabinet ziet voor de voortgang op dit thema onder het aankomend voorzitterschap van Hongarije van de Raad van de EU. Welke stappen onderneemt het kabinet om op het onderwerp gendergelijkheid met andere gelijkgestemde landen ervoor te zorgen dat de nodige voortgang geboekt zal blijven worden, zo vragen deze leden.
Hongarije treedt aan als voorzitter van de Europese Raad op 1 juli van dit jaar. Dit is net na de Europese verkiezingen en in de periode dat de nieuwe Europese Commissie gevormd wordt. Dit is een zogenaamde «wetgevingsluwe» periode. Belangrijke onderhandelingen zoals op de richtlijn ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld en de richtlijn loontransparantie zijn afgerond en de nieuwe Commissie dient eerst aan te treden alvorens beleidsvoornemens en nieuwe wetgevende voorstellen worden gepresenteerd. Om die redenen ziet het kabinet geen grote risico’s voor de voortgang op thema’s als gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Desalniettemin houdt het kabinet het voorzitterschap en ontwikkelingen nauwlettend in de gaten en zal Nederland zich ook tijdens dit voorzitterschap inzetten op deze thema’s in de EU. Uw Kamer is op 22 januari geïnformeerd over de voortgang van deze inzet.11
Inbreng van de leden van de BBB-fractie
De leden van de BBB-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de informele EPSCO-Raad voor het onderdeel sociaal beleid van 24 november 2023, waarin onder andere staat vermeld dat één op de drie vrouwen in de EU te maken heeft gehad met fysiek en/of seksueel geweld. Naar aanleiding van het verslag vragen de leden van de BBB-fractie naar hoe dit zich verhoudt tot de cijfers in de recente Voortgangsrapportage Emancipatie 2022–2023.12 Ook vragen de leden of de Minister aan kan geven welke vormen van dataverzameling er reeds plaatsvinden om nieuwe vormen van geweld tegen vrouwen in Nederland in kaart te brengen. Tot slot vragen de leden van de BBB-fractie of de Minister kan aangeven welke vormen van dataverzameling er reeds worden toegepast om seksegerelateerd geweld in Nederland in kaart te brengen.
Bij het verzamelen van data spelen diverse factoren een rol, waaronder de gebruikte definities, meldingsbereidheid en de mate waarin data worden verzameld. Deze factoren kunnen leiden tot variërende cijfers. In dit geval is het putten uit verschillende bronnen de verklaring voor de uiteenlopende percentages.
Data over gendergerelateerd geweld worden op verschillende manieren verzameld. Online seksuele intimidatie maakt deel uit van de prevalentiemonitor Huiselijk Geweld en Seksueel Grensoverschrijdend gedrag. Cijfers over online dreigen met geweld, pesten, stalken en shamesexting maken deel uit van de Veiligheidsmonitor. Daar waar het geweld te linken is aan een reeds bestaand strafbaar feit worden data verzameld door het WODC en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Dit gebeurt op basis van de instroom van zaken bij het openbaar ministerie en de Raad voor de Rechtspraak.
In aanvulling hierop verzameld Veilig Thuis data over meldingen en adviezen met betrekking tot huiselijk geweld en (ex)partnergeweld. Voor geweldsvormen die moeilijk in beeld te brengen zijn, zoals bijvoorbeeld vrouwelijke genitale verminking, wordt gebruikt gemaakt van een gerede schatting.
Het is van belang om te melden dat de scheidslijn tussen geweldsvormen niet altijd duidelijk is. Dit kan de registratie in verschillende categorieën ingewikkeld maken. Zo kan bijvoorbeeld stalking tegelijkertijd online en offline plaatsvinden en kan dwingende controle bijvoorbeeld bestaan uit een combinatie van economisch, psychisch en fysiek geweld.
De leden van de BBB-fractie vragen daarnaast om verduidelijking bij de volgende passage uit de Voortgangsrapportage Emancipatie 2022–2023 waarin staat dat scholen en organisaties die aandacht besteden aan kerndoelen rond seksuele vorming en seksuele diversiteit meer dan andere jaren te maken krijgen met weerstand van een kleine groep. Zij vragen naar op welke wijze deze weerstand wordt geuit en welke ruimte er is voor dialoog tussen de scholen, organisaties en dergelijke groepen?
De vrijheid van richting en inrichting van het onderwijs maakt dat scholen volgens hun eigen onderwijskundige visie, levensbeschouwelijke overtuiging en met oog op de populatie van leerlingen keuzes kunnen maken in de vormgeving van het onderwijs, zo ook wat betreft seksuele vorming en seksuele diversiteit.
Weerstand wordt op verschillende manieren geuit, bijvoorbeeld op sociale media of bij de desbetreffende school. We adviseren scholen om ouders tijdig te informeren over de lessen relationele en seksuele vorming en met hen en de medezeggenschapsraad in gesprek te gaan als er vragen leven. De ervaring is dat scholen dat ook doen.
Als ouders en de schoolleiding er niet samen uit komen, en de formele klachtenprocedure van de school ook geen uitkomst biedt, kunnen ouders zich wenden tot de Inspectie van het Onderwijs. In 2023 was sprake van enkele tientallen telefoontjes met vragen, en zijn geen formele klachten ingediend.
De leden van de BBB-fractie vragen naar de inzet van het kabinet op het aanpakken van de oorzaken van seksegerelateerd geweld, door het bevorderen van cultuurveranderingen omtrent schadelijke gendernormen en verdere gendermainstreaming in relevante sectoren. Tot slot vragen zij of aangegeven kan worden toegelicht wat wordt bedoeld met «schadelijke gendernormen», welke sectoren als relevant zijn bestempeld en waarom voor deze sectoren is gekozen.
Schadelijke gendernormen verwijzen naar maatschappelijke verwachtingen, stereotypen en normen die bepaalde rollen voor mannen en vrouwen, genderidentiteiten of -expressies als minderwaardig of ongewenst beschouwen. Dit kan mensen in hun vrijheid beperken, kansengelijkheid belemmeren en is een oorzaak van gendergerelateerd geweld. Daarom is het kabinet van mening dat dit vraagt om een verandering in de maatschappelijke opvattingen over de rollen van vrouwen en mannen, over de manier waarop we met elkaar omgaan en het respecteren van elkaars grenzen. Dit vraagt ook om een versterking van de positie van vrouwen en personen die niet voldoen aan de heersende maatschappelijke normen over gender en seksualiteit.
Stereotiepe gendernormen zijn nog alom aanwezig in de samenleving. Een cultuurverandering gaat dan ook de hele samenleving aan en kan niet tot specifieke sectoren worden beperkt. Voor de bredere inzet van het kabinet op dit gebied verwijs ik naar de Emancipatienota 2022–202513, het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld14 en bijbehorende voortgangsrapportages15 , 16.
EU: Europese Unie.↩︎
Kamerstuk 34 775 VIII, nr. 91.↩︎
mbo: middelbaar beroepsonderwijs.↩︎
Kamerstuk 30 420, nr. 386.↩︎
Centraal Bureau voor de Statistiek (2023), Monitor loonverschillen mannen en vrouwen 2022.↩︎
Kamerstuk 30 420, nr. 388.↩︎
C-673/16 (Coman) en C-490/20 (VMA).↩︎
Bijvoorbeeld C-769/22, C-4/23, C-247/23, C-713/23.↩︎
Kamerstuk 28 345, nr. 276.↩︎
Kamerstuk 30 420, nr. 388.↩︎
Kamerstuk 30 420, nr. 388.↩︎
Kamerstuk 30 420, nr. 386.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 30 420, nr. 374.↩︎
Kamerstukken II 2022/23, 34 843, nr. 67.↩︎
Kamerstukken II 2023/24, 30 420, nr. 386.↩︎
De voortgangsrapportage over het Nationaal Actieprogramma Aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld ontvangt u in het eerste kwartaal van 2024.↩︎