[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Aanvulling op nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36488-6)

Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)

Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag

Nummer: 2024D06683, datum: 2024-02-23, bijgewerkt: 2024-03-12 09:58, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36488-7).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36488 -7 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024).

Onderdeel van zaak 2024Z00245:

Onderdeel van zaak 2024Z02908:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

36 488 Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024)

Nr. 7 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 februari 2024

Hierbij bied ik u voorstel van wet tot Wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in verband met een bijzondere verhoging van het wettelijk minimumloon met 1,2 procentpunt met ingang van 1 juli 2024 (Wet verhoging minimumloon 2024), Kamerstuk 36 488, nr. 2. de eerder aangekondigde nazending aan van antwoorden bij de nota naar aanleiding van het verslag inzake het bovenvermelde voorstel (Kamerstuk 36 488, nr. 6).

Zoals aangegeven in de aanbiedingsbrief bij de nota naar aanleiding van het verslag van 20 februari jl. bevat bijgevoegde nazending de antwoorden die gebaseerd zijn op de nieuwe ramingen van het Centraal Planbureau (Centraal Economisch Plan 2024). Waar relevant is het antwoord geactualiseerd.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip

Nota naar aanleiding van het verslag

Nazending

Deze nazending volgt de indeling van het verslag.

Inhoudsopgave blz.
I. Algemeen 2
1. Inleiding 2
2. Recente ontwikkelingen 2
3. Wijzigingen minimumloon 4
4. Doorwerking andere wet- en regelgeving 5
5. Verhouding tot internationaal recht 8
6. Caribisch Nederland 8
7. Gevolgen van het wetsvoorstel 8
8. Doenvermogen 8
9. Inkomenseffecten en armoede-effecten 8
10. Budgettaire effecten 11
11. Regeldruk 11
12. Uitvoering 11
13. Evaluatie 11
14. Ontvangen commentaren en adviezen 11
15. Overig 12
II. Artikelsgewijs

I. Algemeen

1. Inleiding

2. Recente ontwikkelingen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzichtelijk kan maken hoe het bruto- en nettominimumloon op basis van een 40-urige werkweek zich in de afgelopen 10 jaar heeft ontwikkeld. Wat is de procentuele stijging van het brutominimumloon vanaf bijvoorbeeld 1 juli 2020 tot en met het na inwerkingtreding van het voorliggende wetsvoorstel geldende minimumloon op 1 juli 2024?

Zoals toegezegd in de nota naar aanleiding van het verslag die 20 februari naar de Tweede Kamer is verzonden, zijn de bedragen voor 2024 op basis van het Centraal Economisch Plan toegevoegd.

Jaarlijks wordt op 1 januari en 1 juli het minimumloon geïndexeerd aan de hand van de gemiddelde contractloonontwikkeling. Daarnaast heeft de regering per 1 januari 2023 het minimumloon beleidsmatig verhoogd en per 1 januari 2024 het minimumuurloon ingevoerd. Op 1 juli 2014 bedroeg het minimumloon voor volwassen werknemers met een 40-urige werkweek € 8,63 per uur. Per 1 januari 2024 bedraagt het minimumuurloon € 13,27. De stijging over de afgelopen 10 jaar bedraagt 54 procent.

Op 1 juli 2020 bedroeg het minimumloon voor volwassen werknemers met een 40-urige werkweek € 9,70. De stijging tussen 1 juli 2020 en 1 januari 2024 bedraagt 37 procent. Dit betreft de procentuele stijging van de nominale bedragen.

De ontwikkeling van het brutominimumloon, de totale werkgeverslasten en het nettoloon zijn weergegeven in onderstaande tabel.

Totale werkgeverslasten € 22.582 € 26.611 € 31.095 € 37.227
Brutominimumloon € 19.316 € 21.602 € 25.463 € 30.439
Pensioenpremie (gemiddeld) € 379 € 569 € 778 € 1.062
Te betalen belasting na heffingskortingen € 2.724 € 1.683 € 1.519 € 2.530
Nettoloon € 16.213 € 19.350 € 23.166 € 26.846
Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen. De totale werkgeverslasten kunnen verschillen afhankelijk van o.a. sector en type contract. De berekening van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd op de raming van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Het wettelijk minimumloon wordt nog vóór 1 juli officieel vastgesteld door de regering op basis van eigen berekeningen.

Omdat de inkomstenbelasting over het gehele jaarinkomen wordt ingehouden, moeten er aannames gedaan worden om het nettoloon te berekenen. In de berekeningen is verondersteld dat iemand het gehele jaar het minimumloon verdient, rekening houdend met de verhoging elk jaar in juli. In de berekeningen is uitgegaan van een arbeidsduur van 40 uur per week.

De leden van de VVD-fractie vragen of kan worden uitgerekend wat voor een gemiddelde midden- en kleinbedrijf (mkb’er) met bijvoorbeeld 25 medewerkers die fulltime werken en het minimumloon verdienen de toegenomen werkgeverslasten zijn als gevolg van het wetsvoorstel. Kan eveneens worden uitgerekend wat deze toename is als deze werkgeverslasten vergeleken worden met die op basis van het op 1 juli 2020 geldende minimumloon?

De leden van de SGP-fractie lezen dat de totale structurele loonkosten voor werkgevers in sector markt op 170 miljoen euro neerkomen. Kan de regering inzichtelijk maken hoe de minimumloonsverhogingen van de afgelopen twee jaren uitpakken voor een werkgever met één, vijf, tien en twintig werknemers op minimumloonniveau? Hoe groot is de loonstijging in deze vier situaties?

In onderstaande tabel zijn de werkgeverslasten in 2024 toegevoegd die zijn berekend op basis van het Centraal Economisch Plan. Voor de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van de hypothetische situatie waarin een MKB-bedrijf 25 werknemers in dienst heeft waarvoor de bedragen gelden uit tabel 2. De loonkosten in termen van totale werkgeverslasten zijn voor deze werkgever toegenomen van € 665.275 per jaar in 2020 tot € 930.675 per jaar in 2024 (inclusief beleidsmatige verhoging van 1,2 procentpunt). De toename als gevolg van dit wetsvoorstel is circa € 5.500.

Totale werkgeverslasten 1 werknemer op wml-niveau € 22.582 € 26.611 € 31.095 € 37.007 € 37.227
Totale werkgeverslasten 5 werknemers op wml-niveau € 112.910 € 133.055 € 155.475 € 185.035 € 186.135
Totale werkgeverslasten 10 werknemers op wml-niveau € 225.820 € 266.110 € 310.950 € 370.070 € 372.270
Totale werkgeverslasten 20 werknemers op wml-niveau € 451.640 € 532.220 € 621.900 € 740.140 € 744.540
Totale werkgeverslasten 25 werknemers op wml-niveau € 564.550 € 665.275 € 777.375 € 925.175 € 930.675
Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen. De totale werkgeverslasten kunnen verschillen afhankelijk van o.a. sector en type contract. De berekening van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd op de raming van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Het wettelijk minimumloon wordt nog vóór 1 juli officieel door de regering vastgesteld op basis van eigen berekeningen.

3. Wijzigingen minimumloon

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben, mede naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad van State, enkele vragen over de koppeling van de verhoging van het minimumloon met de Algemene Ouderdomswet (AOW). Deze leden vragen de regering de inkomenspositie en het koopkrachtbeeld van verschillende groepen gepensioneerden, inclusief risico op armoede, nader uiteen te zetten, met en zonder de verhoging van de AOW als gevolg van voorliggend wetsvoorstel.

De koopkrachtontwikkeling is de verandering van het besteedbaar inkomen van huishoudens ten opzichte van het voorgaande jaar. Om de verwachte koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden in beeld te brengen kan naar de koopkrachtontwikkeling van het jaar 2024 ten opzichte van 2023 worden gekeken of van 2025 ten opzichte van 2024. Voor beide jaren geldt dat daarin de helft van het totale effect van de minimumloonsverhoging te zien is, omdat het minimumloon per 1 juli 2024 wordt verhoogd. In 2025 werkt de minimumloonsverhoging door op de parameters van de toeslagen. Om dat effect mee te nemen, wordt in onderstaande tabel de koopkrachtontwikkeling van 2025 getoond.

Alleenstaand alleen AOW 0,4% 0,1%
Alleenstaand AOW + € 10.000 0,3% 0,2%
Paar alleen AOW 0,4% 0,0%
Paar AOW + € 10.000 0,4% 0,2%
Paar AOW + € 30.000 – 0,5% – 0,7%
Armoede onder personen in procenten 4,9% 4,9%
1 De regering baseert zich voor de koopkrachtcijfers en inkomenseffecten op berekeningen van het Ministerie van SZW. Die kunnen iets afwijken van de cijfers van het CPB, omdat SZW daarbij uitgaat van de raming van de zorgpremie van het Ministerie van VWS. Omwille van het tijdpad worden in deze berekeningen de zorgpremies van het CPB gebruikt.

De koopkracht van gepensioneerden is hoger indien bij de minimumloonsverhoging met 1,2 procentpunt per 1 juli 2024 de AOW-hoogte volledig gekoppeld is (kolom 1). Ontkoppeling van de AOW leidt tot een lagere koopkrachtontwikkeling (kolom 2) voor gepensioneerden. Omdat de verhoging halverwege 2024 valt, heeft koppeling zowel in 2024 als in 2025 een positief- effect op de koopkracht. Dit effect is in beide jaren even groot (de koopkrachtontwikkeling in 2024 is daarom niet apart in beeld gebracht).

In de berekeningen van de armoedecijfers wordt de armoede onder personen volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium inzichtelijk gemaakt. Het is echter niet mogelijk een uitsplitsing van de armoedecijfers naar inkomensbron te maken. Tabel 3 laat zien dat de doorwerking op de AOW geen zichtbaar effect heeft op het armoedecijfer in 2025. Dat komt doordat de kans op armoede onder AOW-gerechtigden relatief laag is.

De leden van de SGP-fractie zouden graag zien dat ingezet wordt op verlaging van de lasten op arbeid. Dat betekent het beste van twee werelden: meer geld in de portemonnee van de werknemer en geen lastenverzwaring voor werkgevers. Hoe hebben de lasten op arbeid zich ontwikkeld sinds 2017? Kan de regering daarbij ook de toegenomen marginale druk betrekken? Is ook overwogen het nettominimumloon te verhogen in plaats van enkel het brutominimumloon? Welke stappen zijn hier nodig en mogelijk?

In de nota naar aanleiding van het verslag is in gegaan op de bovenstaande vraag en toegezegd om de lasten op arbeid op minimumloonniveau in 2024 na te zenden op basis van het Centraal Economisch Plan. De lasten op arbeid op minimumloonniveau in 2017, in 2023 en in 2024 zijn hieronder weergegeven.

De totale lasten op arbeid zijn gelijk aan het verschil tussen de totale werkgeverslasten en het nettoloon dat de werknemer ontvangt. Het verschil tussen het bruto- en nettoloon vormt het werknemersdeel van de lasten op arbeid. Het verschil tussen brutoloon en totale werkgeverslasten vormt het werkgeversdeel van de lasten op arbeid. Onderstaande tabel betreft de nominale bedragen.

Totale werkgeverslasten € 24.576 € 31.095 € 37.227
Brutominimumloon € 20.198 € 25.463 € 30.439
Nettoloon € 17.918 € 23.166 € 26.846

Lasten op arbeid

– waarvan deel werkgever

– waarvan deel werknemer

€ 6.658

€ 4.378

€ 2.280

€ 7.929

€ 5.632

€ 2.297

€ 10.381

€ 6.788

€ 3.593

Bron: eigen berekeningen SZW. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 40-urige werkweek, inclusief vakantiegeld, exclusief toeslagen. De berekening van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd op de raming van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Het wettelijk minimumloon wordt nog vóór 1 juli officieel door de regering vastgesteld op basis van eigen berekeningen.

4. Doorwerking andere wet- en regelgeving

De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen in dit kader naar de arbeidskorting. De leden vragen of de regering in een tabel en grafiek kan weergeven wat de hoogte en op- en afbouwgrenzen van de arbeidskorting zouden zijn in de huidige situatie vergeleken met de situatie waarin wel met arbeidskorting geïndexeerd zou zijn. Zij vragen of de regering voor enkele standaard huishoudens kan weergeven wat de koopkrachteffecten zijn van de beslissing om de arbeidskorting niet mee te laten stijgen met het minimumloon.

Onderstaande tabel en figuren geven de inkomensgrenzen van de arbeidskorting weer met en zonder doorwerking van de minimumloonsverhoging op de grenzen van de arbeidskorting in 2025. De grenzen van de arbeidskorting zijn wettelijk gekoppeld aan de hoogte van het minimumloon per 1 januari. De minimumloonsverhoging per 1 juli 2024 zou daarom zonder aanvullend beleid de grenzen in de arbeidskorting in 2025 automatisch verhogen. In dat geval ondervinden werkenden met inkomens onder het minimumloon (zoals deeltijdwerkers) nadeel van de minimumloonsverhoging, omdat hun loon niet stijgt, maar zij wel minder arbeidskorting krijgen, en dus meer belasting moeten betalen. Hoge inkomens zouden door de doorwerking juist meer arbeidskorting krijgen en dus minder belasting betalen. Daarom worden de inkomensgrenzen in de arbeidskorting vanaf 1 januari 2025 vastgesteld op de hoogten zonder de bijzondere minimumloonsverhoging. Tabel 5 toont de inkomensgrenzen van de arbeidskorting met en zonder doorwerking op de arbeidskorting. Figuur 1 geeft de op- en afbouwpaden weer van de arbeidskorting met en zonder doorwerking van de minimumloonsverhoging op de grenzen van de arbeidskorting in 2025. Figuur 2 toont het verschil in euro’s.

Inkomensgrens 1 € 12.216 € 12.073 € 143
Inkomensgrens 2 € 26.389 € 26.079 € 310
Inkomensgrens 3 € 43.281 € 42.585 € 696
Inkomensgrens 4 € 129.364 € 128.668 € 696
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP).

Voor werkenden met een inkomen op het minimumloon (rond het tweede knikpunt) kan het verlies van de arbeidskorting bij de koppeling oplopen tot € 8 per jaar. Tabel 6 geeft een voorbeeld voor een werkende met een inkomen onder minimumloon (deeltijdwerker), waar het verlies oploopt tot € 90 per jaar.

Onder minimumloon (deeltijdloon circa € 26.000) – 0,4% – € 90
Minimumloon 0,0% – € 8
120% minimumloon 0,0% – € 8
Modaal 0,1% + € 45
2 keer modaal 0,1% + € 45
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.

5. Verhouding tot internationaal recht

6. Caribisch Nederland

7. Gevolgen van het wetsvoorstel

8. Doenvermogen

9. Inkomenseffecten en armoede-effecten

De leden van de D66-fractie vragen de regering om ook de inkomenseffecten voor 2025 in kaart te brengen.

Tabel 7 toont de mediane inkomenseffecten in 2025 van de minimumloonsverhoging met 1,2 procentpunt per 1 juli 2024. Omdat het minimumloon halverwege het jaar wordt verhoogd valt grofweg de helft van het inkomenseffect in 2024 en de andere helft in 2025.

De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben een mediaan inkomenseffect in 2025 van 0,1% voor alle huishoudens. Het positieve inkomenseffect slaat met name neer bij de laagste inkomensgroepen (0,4% en 0,3% respectievelijk bij het eerste en tweede inkomenskwintiel). In deze groepen zitten naast minimumloonverdieners ook veel uitkeringsgerechtigden en gepensioneerden. De minimumloonsverhoging leidt door doorwerking op het sociaal minimum en loongerelateerde uitkeringen1 tot een positief mediaan inkomenseffect van 0,6% van de groep uitkeringsgerechtigden. Het mediane inkomenseffect van de groep gepensioneerden ligt op 0,4%. Achter deze mediane inkomenseffecten gaat spreiding schuil. Dit wordt goed geïllustreerd door de groep werkenden (0,0%). De beleidsmatige minimumloonsverhoging bereikt, ondanks overloopeffecten op hogere loonschalen, vooral werknemers met lagere lonen. Het mediane inkomenseffect van alle werkenden is daardoor 0,0%. Uit tabel 8 met voorbeeldhuishoudens blijkt dat het inkomenseffect voor een alleenstaande (ouder) met een inkomen op minimumloon 0,8% is.

1e (<=111% WML) 0,4%
2e (111–175% WML) 0,3%
3e (175–267% WML) 0,1%
4e (267–394% WML) 0,0%
5e (>394% WML) 0,0%
Inkomensbron
Werkenden 0,0%
Uitkeringsgerechtigden 0,6%
Gepensioneerden 0,4%
Huishoudtype
Tweeverdieners 0,0%
Alleenstaanden 0,2%
Alleenverdieners 0,0%
Kinderen
Huishoudens met kinderen 0,0%
Huishoudens zonder kinderen 0,0%
Alle huishoudens 0,1%
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.

Alleenstaande

Minimumloon

0,7%

Alleenstaande ouder

Minimumloon

0,8%

Sociale minima/bijstandsgerechtigden

Paar met kinderen

Alleenstaande

Alleenstaande ouder

0,5%

0,7%

0,4%

AOW (alleenstaand)

(alleen) AOW

AOW + € 10.000 aanvullend pensioen

0,7%

0,5%

AOW (paar)

(alleen) AOW

AOW + € 10.000 aanvullend pensioen

AOW + € 30.000 aanvullend pensioen

0,7%

0,5%

0,3%

Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.

De leden van de SGP-fractie vernemen graag wat dit voorstel betekent voor de marginale druk. Welke effecten verwacht de regering als gevolg van dit wetsvoorstel op dit punt?

In de eerste zending van de antwoorden is toegelicht hoe het wetsvoorstel de marginale druk raakt en is benoemd dat de regering verwacht dat het effect van onderhavig wetsvoorstel op de gemiddelde marginale druk klein is. Het effect van de minimumloonsverhoging op de gemiddelde marginale druk is nul procentpunt in 2025 op basis van de cijfers van het Centraal Economisch Plan.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering of reeds bekend is wat de reguliere (verwachte) indexatie van het Wettelijk minimumloon is per 1 juli 2024 en 1 januari 2025.

De berekening van het brutominimumloon vanaf 1 juli 2024 is een inschatting gebaseerd op de raming van de contractlonen van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP). In deze raming verwacht het CPB een verhoging van het minimumloon van in totaal circa 4,3% per juli 2024. De definitieve verhoging (indexatie plus bijzondere verhoging van 1,2 procentpunt) wordt door de regering vóór 1 juli 2024 officieel vastgesteld en kan hier licht van afwijken door afrondingsverschillen. De Tweede Kamer wordt zo snel mogelijk over de hoogte van het minimumloon vanaf 1 juli 2024 geïnformeerd. Voorliggend wetsvoorstel is daar een bepalende factor in. De indexatie per 1 januari 2025 wordt vastgesteld op basis van de Macro Economische Verkenning van het CPB. Deze verschijnt op Prinsjesdag.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoeveel personen die het wettelijk minimumloon verdienen op basis van een voltijdswerkweek er netto op vooruit gaan met en zonder de voorliggende wetswijziging? Hoe is deze vergelijking voor gepensioneerden met enkel een AOW en voor mensen met een bijstandsuitkering? Hoe verhouden deze koopkrachtplaatjes zich ten opzichte van de koopkrachtontwikkeling voor huishoudens met een modaal en bovenmodaal inkomen?

Onderstaande tabel geeft het netto-inkomen van een alleenstaande in verschillende inkomenssituaties in 2025 weer zonder en met de beleidsmatige verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024. In kolom 3 is te zien dat een werkende op het minimumloon er in 2025 netto € 187 op vooruit gaat met de verhoging van het minimumloon per 1 juli 2024. Het netto-inkomen van een bijstandsgerechtigde en AOW’er zonder aanvullend pensioen stijgt met respectievelijk € 118 en € 137. De laatste kolom geeft het inkomenseffect weer van de verhoging van het minimumloon. Inkomenseffecten worden berekend op basis van de verandering in het besteedbaar inkomen. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. Het inkomenseffect bedraagt 0,7% voor werkenden op minimumloon, bijstandsgerechtigden en AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen. Werkenden met een inkomen op modaal en twee keer modaal niveau gaan er iets op vooruit in euro’s, dit komt onder andere doordat zij minder pensioenpremie afdragen door de hogere pensioenfranchise.

Minimumloon € 25.870 € 26.057 € 187 0,7%
Bijstand € 15.981 € 16.100 € 118 0,7%
AOW (zonder aanvullend pensioen) € 19.104 € 19.241 € 137 0,7%
Modaal inkomen € 35.246 € 35.251 € 5 0,0%
2 keer modaal inkomen € 55.858 € 56.862 € 4 0,0%
Bron: eigen berekeningen SZW op basis van cijfers van het Centraal Planbureau uit het Centraal Economisch Plan (CEP), inclusief zorgpremieraming van het CPB. Alle bedragen zijn per jaar, uitgaand van een alleenstaande met een 36-urige werkweek, inclusief vakantiegeld.

10. Budgettaire effecten

De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat met voorliggend wetsvoorstel ook wordt voorgesteld de doorwerking op de arbeidskorting aan te passen zodat de verhoging van het minimumloon voor mensen met een inkomen onder het minimumloon niet ten koste gaat van een lagere arbeidskorting. Dit zal worden geregeld in het Belastingplan 2025. Deze leden vragen de regering wat de kosten van dit plan zijn en of deze kosten ook reeds gedekt zijn, of nog dekking behoeven.

De budgettaire opbrengst van het terugdraaien van de doorwerking van de minimumloonsverhoging op de grenzen van de arbeidskorting voor de periode 2025 tot en met 2028 is weergegeven in onderstaande tabel. De budgettaire gevolgen worden meegenomen in de lastenbesluitvorming later dit jaar.

Terugdraaien doorwerking minimumloonsverhoging op grenzen AK € 45 € 46 € 45 € 45

11. Regeldruk

12. Uitvoering

13. Evaluatie

14. Ontvangen commentaren en adviezen

De leden van de BBB-fractie vragen de regering wat de effecten zijn voor de middeninkomens, of de lonen van middeninkomens hierdoor niet in verdrukking komen en welk effect dit heeft op de druk op de lonen in het algemeen.

Uitkeringsgerechtigden en werkenden met een inkomen op minimumloon profiteren van de stijging van het minimumloon. De stijging van het minimumloon werkt ook licht door op de lonen voor de lage middeninkomens. Met de cijfers van het Centraal Economisch Plan zijn de inkomenseffecten geactualiseerd. Voor inkomens van 40% tot 60% van de inkomensverdeling (het derde inkomenskwintiel) is het inkomenseffect van de voorgestelde verhoging in 2024 geraamd op 0,1%. Zie hiervoor tabel 7 in de bovenstaande beantwoording. Voor lagere middeninkomens (het tweede kwintiel) is het verwachte inkomenseffect 0,3%. Wat betreft lonen in het algemeen vindt de regering dat de loonstijging die momenteel plaatsvindt verantwoord en wenselijk is. Loonstijgingen zijn het gevolg van de onderhandelingen tussen sociale partners. Daarnaast hebben lonen nog een inhaalslag te maken na de hoge inflatie van de afgelopen jaren. De verhoging van het minimumloon heeft zoals aangegeven vooral effect op de onderkant van het loongebouw en speelt daarom een beperktere rol bij de loondruk in algemene zin.

De leden van de BBB-fractie vragen de regering wat een gestegen minimumloon betekent voor de uitkering van toeslagen. Stijgen deze evenredig mee en werkt de verhoging van die toeslagen door op de marginale druk van mensen die een modaal inkomen hebben?

In de eerste zending van de antwoorden is toegelicht wat onderhavig wetsvoorstel betekent voor de uitkering van toeslagen en hoe het wetsvoorstel de marginale druk raakt. In de eerste zending van de antwoorden is benoemd dat de regering verwacht dat het effect van onderhavig wetsvoorstel op de gemiddelde marginale druk klein is. Het effect van de minimumloonsverhoging op de gemiddelde marginale druk is nul procentpunt in 2025 op basis van de cijfers van het Centraal Economisch Plan.

De leden van de BBB-fractie vragen de regering of deze verhoging van het minimumloon ervoor zorgt dat de marginale druk stijgt van de volgende drie categorieën: ten eerste het minimumloon tot modaal inkomen, ten tweede het modaal inkomen tot twee keer modaal, en ten derde hoger dan twee keer modaal verdienende burgers. Wat is het effect van deze minimumloonverhoging voor de marginale druk in de hiervoor genoemde drie categorieën inkomensklassen?

Het effect van de minimumloonsverhoging op de gemiddelde marginale druk in 2025 is, zoals aangegeven, nul procentpunt. Ook voor de inkomenscategorieën waar de leden van de BBB-fractie naar vragen is het gemiddelde effect op de marginale druk nul procentpunt in 2025. Zoals in de nota naar aanleiding van het verslag is beschreven kan de marginale druk voor individuele huishoudens wel veranderen. De marginale druk kan stijgen voor de beperkte groep toeslagontvangers die recht krijgt op toeslagen. Voor welke inkomensgroep de marginale druk stijgt is afhankelijk van bijvoorbeeld de huurhoogte (bij de huurtoeslag), het aantal kinderen, de leeftijd van kinderen en de gezinssamenstelling (bij het kindgebonden budget). Bij sommige huishoudens in de inkomensgroep minimumloon tot modaal inkomen kan de marginale druk met 13,67 procentpunt stijgen, doordat deze huishoudens recht krijgen op zorgtoeslag. Zij gaan er in besteedbaar inkomen op vooruit, maar krijgen door het recht op zorgtoeslag ook te maken met de afbouw daarvan en dus met een hogere marginale druk. Voor het kindgebonden budget kan de marginale druk voor nieuwe toeslagontvangers met een inkomen tussen modaal en twee keer modaal en hoger dan twee keer modaal stijgen. Indien bijvoorbeeld een werkend paar 3 kinderen heeft, kan de marginale druk met 6,75 procentpunt toenemen voor een nieuwe groep inkomens met een huishoudinkomen hoger dan twee keer modaal (meer dan circa € 150.000).

15. Overig


  1. Bestaande loongerelateerde uitkeringen worden geïndexeerd aan de hand van de verhoging van het minimumloon (reguliere halfjaarlijkse indexatie aan de hand van de contractloonstijging, plus eventuele beleidsmatige verhoging).↩︎