Anticiperen wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet
Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet
Brief regering
Nummer: 2024D08229, datum: 2024-03-05, bijgewerkt: 2024-03-08 08:36, versie: 4
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36506-5).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 36506 -5 Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet.
Onderdeel van zaak 2024Z03477:
- Indiener: C.E.G. van Gennip, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-03-06 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-03-12 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 506 Wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet
Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 maart 2024
Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen in verband met het verlengen van de werkingsduur van die wet is door Zijne Majesteit de Koning aan uw Kamer aangeboden1 en is door uw Kamer in behandeling genomen. Dit wetsvoorstel is onderdeel van het arbeidsmarktpakket dat dit kabinet samen met sociale partners heeft uitgewerkt. In het arbeidsmarktpakket is zorgvuldig gezocht naar een goede balans tussen het realiseren van meer zekerheid voor werkenden, en meer wendbaarheid voor werkgevenden. Het pakket bevat daarom verschillende maatregelen en initiatieven, waaronder zes wetstrajecten. De verlenging van de werkingsduur van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen is het eerste wetsvoorstel uit het arbeidsmarktpakket dat aan uw Kamer is aangeboden. Ik heb uw Kamer in oktober vorig jaar geïnformeerd over de voortgang van de uitwerking van het arbeidsmarktpakket2.
Het wetsvoorstel regelt de verlenging van de toegang tot de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (hierna: Wet IOW) met 4 jaren. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat het recht op een IOW-uitkering na de WW (Werkloosheidswet) of WGA (Werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten) met terugwerkende kracht geldt vanaf 1 januari 2024 tot en met uiterlijk 31 december 2027.
Gedurende de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer en Eerste Kamer kan het voorkomen dat enkele personen die na afloop van hun WW-of WGA-uitkering vanaf 1 januari 2024 toch geen IOW-uitkering ontvangen, hoewel ze daar op grond van het wetsvoorstel wel recht op zouden hebben, omdat de wet nog niet is aangenomen en in het Staatsblad is gepubliceerd. Het is onwenselijk dat deze personen enige tijd geen IOW-uitkering krijgen. Daarom kan met ingang van 1 januari 2024 door UWV worden geanticipeerd op de inwerkingtreding van de verlenging van de Wet IOW. Dit licht ik hieronder toe.
De IOW biedt personen die een WW-of WGA-uitkering ontvangen op grond van de WW of de WGA, en die bij aanvang van de werkloosheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid 60 jaar en 4 maanden of ouder zijn, na afloop van die uitkering inkomensondersteuning op sociaal-minimumniveau tot de AOW-leeftijd. Anders dan bij een bijstandsuitkering is er in de Wet IOW geen partnerinkomenstoets en geen vermogenstoets van toepassing. De terugwerkende kracht die in het wetsvoorstel is opgenomen zorgt ervoor dat mensen die voldoen aan de voorwaarden voor recht op IOW na inwerkingtreding van de wet vanaf 1 januari 2024 recht krijgen op een IOW-uitkering. Verreweg het grootste deel van deze groep heeft langere WW- of WGA-rechten en daarom zal een periode tussen 1 januari 2024 en het moment van inwerkingtreding van de verlenging van de Wet IOW geen effect op hen hebben.
Bij een zeer beperkt deel van de mensen uit de doelgroep die op of na 1 januari 2024 werkloos of gedeeltelijk arbeidsgeschikt worden kan het recht op WW of WGA aflopen voordat de verlenging van de Wet IOW in werking is getreden. Op basis van de huidige regelgeving kunnen zij dan géén aanspraak maken op een IOW-uitkering (de mogelijkheid tot instroom in de huidige wet is immers per 1 januari 2024 gestopt).
Na inwerkingtreding van de Wet IOW kunnen zij wel een IOW-uitkering krijgen, maar in de tussentijd zou men voor hun bestaanszekerheid terug moeten vallen op een uitkering op grond van de Participatiewet (bijstand) of hun eigen vermogen moeten aanwenden. Voor de Participatiewet gelden echter wel een partnerinkomens- en vermogenstoets, een kostendelersnorm en een tegenprestatie, die voor de Wet IOW niet gelden. Dat leidt tot onwenselijke verschillen binnen de doelgroep en mogelijk tot (financiële) problemen bij de groep die in deze situatie tussen wal en schip valt.
Ik ben mij ervan bewust dat anticiperen op wetgeving die nog niet door de Staten-Generaal is aangenomen een zwaar middel is. Het tijdelijk moeten terugvallen op een bijstandsuitkering of op eigen vermogen is hier echter onwenselijk omdat het in strijd is met het doel van de Wet IOW en ik acht het daarom onbillijk om in deze situaties en met het oog op het ingediende wetsvoorstel een aanvraag voor een IOW-uitkering te weigeren. Bij deze overweging en belangenafweging speelt mee dat het anticiperen in alle gevallen een begunstigend karakter heeft.
Ik zal afspraken met UWV maken over de wijze van periodieke verantwoordingsinformatie over het verloop van de uitvoering. Op basis van deze verantwoordings- en toezichtsinformatie zal ik verantwoording aan uw Kamer afleggen. Aangezien het besluit tot anticiperen op wetgeving de Staten-Generaal in de hoedanigheid van medewetgever aangaat en daarmee betrekking heeft op beide Kamers, heb ik een gelijkluidende brief aan de Voorzitter van de Eerste Kamer gestuurd.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
C.E.G. van Gennip