[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Eindrapport ´'Uitwerking bedrijfstypen voor duurzame landbouw: dierlijke en plantaardige sectoren''

Toekomstvisie agrarische sector

Brief regering

Nummer: 2024D16586, datum: 2024-04-22, bijgewerkt: 2024-04-30 10:47, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-30252-167).

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 30252 -167 Toekomstvisie agrarische sector.

Onderdeel van zaak 2024Z07229:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2023-2024

30 252 Toekomstvisie agrarische sector

31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 167 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2024

Hierbij bied ik u het rapport van het project Uitwerking bedrijfstypen duurzame landbouw voor de overige sectoren aan, dat is opgesteld in opdracht van mijn ministerie door Wageningen Economic Research (WEcR) van Wageningen UR. Het onderzoek heeft betrekking op de varkens-, pluimvee-, vleeskalver- en vleesveehouderij en de fruit-, bollen- en vollegrondsgroenteteelt. Met dit onderzoek is uitvoering gegeven aan de motie Bromet en Thijssen, waarin werd verzocht om voor verschillende types agrarische bedrijven mogelijke verdienmodellen door te rekenen1.

Het vergelijkbare onderzoek voor de melkveehouderij en akkerbouw heb ik op 29 januari jl. naar de Tweede Kamer gestuurd2.

Agrarische ondernemers staan voor noodzakelijke, maar omvangrijke en ingrijpende opgaven om de landbouw verder te verduurzamen. Dat vergt ingrijpende keuzes. Met de afbouw van de derogatie en de aanscherpingen van het mestbeleid wordt een volgende stap gezet en worden de gevolgen al tastbaar. Het kabinet erkent de zorgen die daarover in de sector leven. WEcR is gevraagd een verkenning te doen naar de bedrijfseconomische en milieueffecten op bedrijfsniveau van vastgestelde en mogelijke maatregelen die nodig zijn om een bijdrage te leveren aan de doelen voor natuur en stikstof, klimaat en water als ook wat de mogelijkheden zijn ondernemers hierbij in de toekomst te ondersteunen door zowel markt als overheid.

Het onderzoek laat zien dat reeds vastgestelde maatregelen, maar ook eventuele verdergaande maatregelen die momenteel geen onderdeel van staand of voorgenomen beleid zijn, invloed kunnen hebben op de continuïteit van agrarische bedrijven. Het kabinet heeft mede daarom, zoals afgesproken in het coalitieakkoord, het Transitiefonds ingesteld om het behalen van de verschillende doelen in het landelijk gebied en de benodigde verduurzaming van de agrarische sector te ondersteunen. Ook met andere instrumenten ondersteunt het kabinet financieel de verduurzamingsopgave van de agrarische sector.

Onderzoek

Het voorliggende onderzoek heeft voor een aantal bedrijfstypen voor de verschillende overige sectoren doorgerekend wat de bedrijfseconomische en milieueffecten zijn van reeds vastgestelde maatregelen uit het 7e Nitraatactieprogramma, de derogatiebeschikking en veranderingen binnen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB-NSP). Daarnaast is verkend welke aanvullende maatregelen boeren kunnen nemen op bedrijfsniveau. Deze mogelijke, aanvullende maatregelen zijn in verschillende maatregelpakketten doorgerekend en geselecteerd om een bijdrage te leveren aan de doelen voor natuur en stikstof, water en klimaat. De maatregelpakketten variëren in emissie reducerend effect en hangen samen met verschillende ontwikkelpaden zoals hightech, omschakelen naar een onderscheidend marktconcept of omschakelen naar biologische landbouw of natuurinclusieve landbouw. De manier waarop in de praktijk de verduurzaming vorm wordt gegeven, kan deels ook in gebiedsprocessen en provinciale programma’s van het NPLG worden bepaald zodat rekening gehouden kan worden met de gebiedspecifieke omstandigheden. In een aantal sectoren bleken voor de ontwikkelpaden omschakelen naar biologische en natuurinclusieve landbouw nog weinig data en maatregelen beschikbaar te zijn.

Het onderzoek is geen doorrekening van door dit kabinet voorgenomen beleid, maar een verkenning van mogelijke maatregelpakketten en de bedrijfseconomische en ecologische effecten op bedrijfsniveau. Helder is dat hoe steviger het maatregelpakket is, hoe groter de milieuwinst, maar ook hoe groter het bedrijfseconomische effect is dat agrarische bedrijven hiervan ondervinden. Hierbij past de kanttekening dat aan de berekende inkomenseffecten geen absolute waarde kan worden toegekend. Dit komt doordat de effecten van autonome ontwikkelingen, maatregelen zoals die onder meer uit het Transitiefonds gefinancierd kunnen worden, of een betere prijs voor de boer per product niet zijn meegenomen. Zodra bijvoorbeeld meer bedrijven gebruik maken van beëindigingsregelingen zal dit mogelijk leiden tot verschillende veranderingen, zoals structuureffecten, effecten op de prijsvorming van agrarische producten en op de mestmarkt. De bedrijfseconomische gevolgen kunnen daarom in werkelijkheid gunstiger zijn dan dat in dit onderzoek is berekend. Het is daarom belangrijk om voor ogen te houden dat op basis van deze verkenning geen conclusie over het voorgenomen beleid kan worden verbonden. Voor een afgewogen beeld is een beleidsanalyse nodig waarbij rekening wordt gehouden met macro economische ontwikkelingen en de structuureffecten in de sector die autonoom en als gevolg van ingezet en toekomstig beleid kunnen optreden. Ook dan kan er gekeken worden naar wat de resterende verduurzamingsopgave is voor de blijvende bedrijven.

Daarnaast heb ik op 1 maart jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1330) een quickscan van WEcR en Connecting Agri en Food (CAF) naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze quickscan is in het kader van het traject dierwaardige veehouderij een economische impactanalyse uitgevoerd naar de effecten van maatregelen voor dierwaardigheid die bij dit onderzoek niet zijn meegenomen.

Omdat het een verkenning betreft, kan op basis van de onderzochte maatregelpakketten ook geen uitspraak worden gedaan of en in welke mate de ecologische beleidsdoelen hiermee kunnen worden gehaald. Dat neemt niet weg dat het onderzoek inzicht geeft in de effecten van de reeds vastgestelde maatregelen en van mogelijke verschillende maatregelpakketten en dat daaruit blijkt dat in potentie grote emissiereducties op bedrijfsniveau mogelijk zijn.

Daarnaast komt uit het onderzoek dat, bij ongewijzigde externe factoren, het nemen van de opgestelde maatregelpakketten bedrijfseconomische effecten kan hebben voor duurzame bedrijven en daarmee invloed op de continuïteit van bedrijven kan hebben in met name de niet-grondgebonden veehouderijsectoren. Tot slot beschrijft het onderzoek de kenmerken van een aantal mogelijke instrumenten van markt- en ketenpartijen en van de overheid die kunnen bijdragen aan het behoud van inkomen en de continuïteit van bedrijven. Deze instrumenten kunnen daarmee boeren prikkelen om deze maatregelen ook daadwerkelijk te nemen.

Vervolg

Het onderzoek geeft een indicatie van de mogelijkheden om te komen tot verdere verduurzaming van de onderzochte sectoren met een eerlijk verdienvermogen voor de blijvende boer. Het is aan het volgende kabinet om mede op basis van dit onderzoek tot integraal landbouwbeleid te komen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema


  1. Kamerstuk 36 200-XIV, nr. 38↩︎

  2. Kamerstukken 30 252 en 31 239, nr. 150↩︎