Inbreng verslag schriftelijk overleg over het Fiche: Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad (Kamerstuk 22112-3938)
Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2024D22071, datum: 2024-05-30, bijgewerkt: 2024-06-07 12:12, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2024D22071).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: C.H. Bosnjakovic , adjunct-griffier
Onderdeel van zaak 2024Z07933:
- Indiener: H.G.J. Bruins Slot, minister van Buitenlandse Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-05-14 15:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-05-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-05-30 10:00: Fiche: Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-05-30 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2024-07-04 09:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
2024D22071 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 8 mei 2024 inzake het Fiche: Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad (Kamerstuk 22 112, nr. 3938).
De fungerend voorzitter van de commissie
Michon-Derkzen
Adjunct-griffier van de commissie
Bosnjakovic
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
– Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
– Inbreng van de leden van de VVD-fractie
– Inbreng van de leden van de NSC-fractie
– Inbreng van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het fiche «Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad». Deze leden juichen dit soort initiatieven voor de versterking van grensoverschrijdende samenwerking in het hoger onderwijs in beginsel van harte toe. Daarin kan een gemeenschappelijke Europese graad goede diensten bewijzen, mits versterking van de kwaliteit en de toegankelijkheid van onderwijsvormen centraal staan en de autonomie van Nederlandse onderwijsinstellingen gerespecteerd wordt. De leden hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie vragen of kan worden voorzien in een risicoanalyse voor de Nederlandse hoger onderwijsinstellingen en een overzicht van concrete voor- en nadelen van invoering van een gemeenschappelijke Europese graad. Is er bijvoorbeeld inmiddels een concreet beeld van de verplichtingen die een dergelijke gemeenschappelijke Europese graad in het leven roept en hoe deze verplichtingen zich verhouden tot de autonome positie van Nederlandse hoger onderwijsinstellingen? Aan welke uitdagingen moet worden gedacht om het Nederlandse onderwijssysteem te laten aansluiten op de onderwijssystemen van andere Europese landen? En in hoeverre heeft het pakket gemeenschappelijke Europese graad ingespeeld op de specifieke behoeften van mensen met een beperking? Hoe wordt het streven naar aantrekkelijke, inclusieve en competitieve omstandigheden voor studenten en personeel in het hoger en wetenschappelijk onderwijs precies ingevuld?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie lezen dat Nederland terughoudend is in het van overheidswege stellen van criteria om de door de Commissie gepresenteerde doelstellingen van een Europese gemeenschappelijke graad te behalen. Aan welke criteria wordt specifiek gedacht en in hoeverre kunnen onderwijsinstellingen binnen hun inherente autonomie wél voorzien in dit soort criteria? Hoe moeten deze leden de door het kabinet veronderstelde faciliterende rol van de Nederlandse overheid precies voor zich zien?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de onderliggende stukken en hebben op dit moment geen verdere vragen.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben met bezorgdheid kennisgenomen van het fiche «Pakket Gemeenschappelijke Europese Graad». Hierbij hebben deze leden een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet een positieve grondhouding heeft ten opzichte van het concept van een gemeenschappelijke Europese graad. Deze leden lezen echter ook dat de Minister aangeeft dat het onduidelijkheid is hoe een gemeenschappelijke Europese graad van toegevoegde waarde en daarmee onderscheidend kan zijn. Ook geeft de Minister aan dat het nog noodzakelijk is om duidelijkheid te krijgen. Daarom vragen deze leden waar het kabinet dan precies een positieve grondhouding tegenover heeft.
De leden van de NSC-fractie lezen dat dit pakket voortbouwt op de Bologna-afspraken, wat als doel had om het voor studenten makkelijker te maken om overal te studeren. Echter constateren deze leden nu, 25 jaar later, dat het Nederlandse onderwijs veel internationaler is ingesteld dan die van de andere deelnemende landen. Daarom vragen zij of de Minister vindt dat, zeker met het oog op het hoge gehalte van internationalisering in het Nederlandse hbo1- en wo2, Nederland niet te ver doorschiet in het internationaliseren van het onderwijs.
De leden van de NSC-fractie vragen de Minister voor welke concrete probleem dit pakket een oplossing is. Welke hordes zijn er nu bijvoorbeeld in het erkennen en in het herkennen van internationale diploma’s en hoe kan een Europese graad dit oplossen?
De leden van de NSC-fractie lezen dat dit pakket onder andere tot doel heeft om het Europese hbo- en wo-onderwijs te versterken. Deze leden vragen welke risico’s de Minister ziet bij dit pakket voor de kwaliteit en de concurrentiekracht van het Nederlandse hbo en wo.
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister ervoor wilt zorgen dat Nederlandse hbo- en wo-instellingen zichzelf kunnen blijven onderscheiden, ook wanneer er een Europese graad zou worden ingevoerd. Vindt de Minister daarbij de kwaliteit van het hoger onderwijs in alle Europese lidstaten nu van zodanige kwaliteit dat dit de invoering van een Europese graad rechtvaardigt? Kunnen daarbij de Nederlandse masteropleidingen nu dusdanig bouwen op de kwaliteit van de opleidingen in andere deelnemende landen dat deze diploma’s in de praktijk ook directe toegang kunnen verschaffen tot Nederlandse masteropleidingen?
De leden van de NSC-fractie vragen hoe de Minister actief wilt voorkomen dat een Europese graad binnen het Nederlandse werkveld niet gaat leiden tot verwarring en dat in de praktijk niet de kwaliteit van alle Europese diploma’s als gelijk wordt gezien.
De leden van de NSC-fractie lezen dat het kabinet voorstander is van automatische en wederzijdse diplomaerkenning, volgens de wens van de Commissie. Echter bleek onlangs dat een Italiaanse universiteit, waar geneeskundestudenten daadwerkelijk stage liepen in het ziekenhuis, nep te zijn. Ook bleken er vorig jaar in België veel tandartsen aan de slag te gaan met een gekocht Roemeens diploma. Daarom vragen deze leden hoe de Minister wilt garanderen dat dit er niet toe leidt dat in Nederland veel mensen aan de slag gaan met een frauduleus diploma.
De leden van de NSC-fractie lezen in dit fiche dat er een Raadsaanbeveling is over een Europees kwaliteitszorg- en erkenningssysteem om zo de onderlinge erkenning van diploma’s te stimuleren. Deze leden vragen daarbij wat de Minister als concrete meerwaarde hiervan ziet ten opzichte van het huidige European Qualification Framework. Wat betekent dit volgens de Minister daarnaast voor organisaties als de NVAO3 en de Inspectie van het Onderwijs?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het European Qualification Framework steeds verder wordt uitgebreid. Daarom vragen deze leden wat de opbrengst is van deze uitbreidingen en van het systeem. Daarnaast zijn deze leden benieuwd hoe UNL4 en de Vereniging Hogescholen aankijken tegen een gemeenschappelijke Europese graad.
De leden van de NSC-fractie vragen in welke mate de non-formele opleidingen vallen onder deze Europese graad en onder het voorliggende pakket.
De leden van de NSC-fractie zien dat er op dit moment al erg veel regeldruk is binnen het hbo en het wo. Daarom vragen deze leden wat de impact zal zijn van dit pakket op de regeldruk en de administratieve lasten van hbo- en wo-instellingen.
De leden van de NSC-fractie lezen dat in de Wet Internationalisering in Balans5 «joint programmes» worden beschreven als «evident doelmatig». Deze leden vragen daarbij aan de Minister wat naar verwachting de aard en het aantal is van deze «joint programmes». Zijn dit naar verwachting bijvoorbeeld meer masters of bachelors? Wat verwacht de Minister daarnaast wat de impact van deze wet is op het aantal Engelstalige opleidingen en het aantal internationale studenten?
De leden van de NSC-fractie constateren dat het aantal internationale studenten in Nederland sinds 2016 is verdubbeld. Daarbij komt dat het CBS6 stelde dat vorig jaar 40 procent van de startende studenten uit het buitenland kwam. Daarom vragen deze leden in welke mate de Minister verwacht dat dit bij zal dragen aan de studiemigratie in Nederland.
De leden van de NSC-fractie lezen dat, naar aanleiding van de motie van het lid Dassen7, wordt onderzocht hoe het mbo8 kan aansluiten op het verdrag van Bologna. Deze leden vragen daarom of dergelijke onderzoeken ook spelen bij andere aangesloten landen en hoe Nederland daarin samen met hen kan optrekken.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de blauwdruk voor een gemeenschappelijke Europese graad. Deze leden zijn ervan overtuigd dat meer leermobiliteit in de EU goed is voor Nederland. Het maakt het makkelijker voor Nederlandse studenten om in het buitenland te studeren en zal de innovatiekracht en wereldwijde concurrentiepositie van Nederland en de EU versterken.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister welke stappen hij in Nederland en de EU gaat ondernemen om de Europese graad zo snel mogelijk een realiteit te maken. Deze leden vragen de Minister welke effecten hij verwacht van een Europese graad en een Europees label voor de uitgaande internationale mobiliteit.
De leden van de D66-fractie constateren dat de Commissie voor invoering van de graad obstakels ziet op het gebied van kwaliteitsborging en erkenning. Deze leden lezen dat er een Raadsaanbeveling is gedaan op dit onderwerp. Zij vragen Minister of er op basis van deze Raadsaanbeveling aanpassingen in het Nederlandse kwaliteitsborgingssysteem nodig zijn.