Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2024D22358, datum: 2024-06-03, bijgewerkt: 2024-06-27 17:41, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36550-VIII-3).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: I.J.M. Michon-Derkzen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VVD)
- Mede ondertekenaar: M.H.M. Huls, adjunct-griffier
- Beslisnota bij Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)(Kamerstuk 36550-VIII)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 36550 VIII-3 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota).
Onderdeel van zaak 2024Z06223:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Onderdeel van zaak 2024Z09483:
- Indiener: R.H. Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: M.L.J. Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-04-16 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-05-17 12:00: Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-05-23 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-06-05 13:10: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-06-20 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-06-25 15:00: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2023-2024 |
36 550 VIII Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2024 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota)
Nr. 3 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 3 juni 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 17 mei 2024 voorgelegd aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs. Bij brief van 31 mei 2024 zijn ze door de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Primair en Voortgezet Onderwijs beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Michon-Derkzen
De adjunct-griffier van de commissie,
Huls
1
Volgen de salarissen in het onderwijs volledig de contractloonontwikkeling in de markt? Wordt de volledige loonruimte beschikbaar gesteld voor het onderwijs?
De loonruimte is het saldo van de verhoging (de kabinetsbijdrage) met eerdere (cao)uitgaven en nieuwe ontwikkelingen (bijv. wijziging pensioenpremie). Het kabinet stelt jaarlijks de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling voor de overheids- en onderwijssectoren vast. De contractloonontwikkeling als onderdeel van de kabinetsbijdrage is gebaseerd op de contractloonontwikkeling in de marktsector. Het kabinet kan een beleidsmatige afweging maken. OCW geeft de kabinetsbijdrage via de bekostiging onverkort (dus volledig) door aan de onderwijsinstellingen. Dit is afgesproken in de zogenaamde decentralisatieconvenanten.1 De sociale partners in iedere onderwijssector bepalen hoe zij (nieuwe) loonruimte inzetten voor het volgen van de lonen of andere arbeidsvoorwaarden.
Uit recent (herhalings)onderzoek door SEO blijkt dat de primaire arbeidsvoorwaarden in het onderwijs grotendeels marktconform zijn.2
2
Is de incidentele loonontwikkeling ook onderdeel van de volledige loon- en prijsbijstelling voor 2024?
Het kabinet bepaalt periodiek of de incidentele loonontwikkeling (ILO) onderdeel uitmaakt van de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling.3 Deze kabinetsbijdrage is de verhoging van het deel «loon» van de loon- en prijsbijstelling die wordt toegepast op de rijksbijdragen van de onderwijsinstellingen. Het kabinet behandelt de uitkomsten vertrouwelijk, ook over 2024.
3
In hoeverre worden de ruimtebrieven tegenwoordig inzichtelijk gemaakt voor alle sociale partners?
De jaarlijkse brief over de kabinetsbijdrage voor de arbeidskostenontwikkeling, voorheen «ruimtebrief» genoemd, wordt vertrouwelijk gestuurd naar overheids- en onderwijswerkgevers.
Deze brieven worden niet inzichtelijk gemaakt voor alle sociale partners, ze worden met de werkgeversvertegenwoordigers gedeeld. Het is voor de onderwijswerkgevers wel reeds mogelijk om aan de cao-tafel vertrouwelijk sectorspecifieke informatie te delen met de vakbonden over de sectorale arbeidsvoorwaardenruimte voor nieuwe cao-afspraken.4
4
In hoeverre staan de uitgaven van het Nationaal Groeifonds vast voor de komende jaren? Wat betekent het schrappen van het Nationaal Groeifonds door het aanstaande kabinet voor de investeringen in het onderwijs?
Het hoofdlijnenakkoord is een afspraak tussen fracties in de Tweede Kamer. Het is niet aan het demissionaire kabinet om vragen hierover te beantwoorden.
5
Krijgen de meevallers op de onderwijsbegroting ook allemaal een bestemming op de onderwijsbegroting?
Wanneer zich een meevaller voordoet op de begroting dan kan deze ingezet worden voor tegenvallers op de gehele OCW-begroting. Meevallers mogen conform de begrotingsregels niet ingezet worden voor intensiveringen. Een resterende meevaller komt daarmee ten goede aan het generale beeld.
6
Hoeveel geld is er vanuit het Nationaal Groeifonds bedoeld vrijgemaakt voor de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren? Wat heeft dit opgeleverd?
Voor de Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL) is bij Ontwerpbegroting 2024 € 73,1 miljoen uit het Nationaal Groeifonds overgeboekt naar de begroting van OCW voor de periode 2024–2027, waarvan € 3,5 miljoen voor het jaar 2024.
Het programma Nationale Aanpak Professionalisering van Leraren (NAPL) is op 1 januari 2024 van start gegaan. In de eerste maanden is – zoals opgenomen in de projectaanvraag – verder vormgegeven aan de opzet van het programma, wordt de werkorganisatie ingericht en de uitvoering van de eerste onderdelen van het programma voorbereid. Zoals eerder aangekondigd5 is met de uitvoer van de eerste onderdelen gewacht totdat de Eerste Kamer de OCW-begroting had goedgekeurd. Naar verwachting start per september 2024 de uitvoering van de eerste onderdelen van het programma, namelijk: 1. de uitwerking van de expertrollen, zijnde de inhoudelijke thema’s waarin leraren zich kunnen specialiseren; 2. de beschrijving van de (kaders van de) ontwikkelpaden, per sector het ontwikkelpad van start- naar vakbekwaam plus de ontwikkelpaden behorende bij de expertrollen; 3. de beschrijving van de criteria die worden gehanteerd om de kwaliteit van professionaliseringstrajecten te kunnen beoordelen en borgen.
7
Op basis van welke factoren worden de verwachte aantallen leerlingen en studenten berekend en wat is de reden dat het dit jaar verschilt met het daadwerkelijke aantal?
De verwachte aantallen leerlingen en studenten komen uit de Referentieraming 2024 (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2024/04/24/referentieraming-ocw-2024). In deze raming worden stromen van personen in, door, uit en buiten het onderwijs geraamd, om tot verwachte toekomstige aantallen leerlingen en studenten te komen. Hiervoor worden tellingen van het aantal leerlingen en studenten in het bekostigde onderwijs van DUO gebruikt en gegevens over de bevolking van het CBS. Elk jaar verschilt de uiteindelijke telling van leerlingen en studenten enigszins van de raming van het jaar ervoor. Het verschil tussen raming en telling was dit jaar ongeveer 1%, wat vergelijkbaar is met de nauwkeurigheid van eerdere ramingen. Het verschil is dit jaar vooral veroorzaakt doordat er iets minder kinderen in leerplichtige leeftijd naar Nederland gemigreerd zijn dan verwacht. Daarnaast zijn er minder studenten het hbo en wo ingestroomd dan verwacht, zowel minder internationale als minder binnenlandse studenten.
8
Hoe wordt in het beleid en de bekostiging van onderwijsinstellingen rekening gehouden met de leerlingen- en studentendaling op de langere termijn?
Po en vo
De OCW-begroting wordt reeds jaarlijks verhoogd of verlaagd op basis van de verwachte leerlingaantallen. Op die manier wordt er rekening gehouden met stijgende of dalende leerlingaantallen in de toekomst.
De verwachte leerlingaantallen zijn onder andere gebaseerd op de bevolkingsprognoses van het CBS. De komende jaren worden dalende leerlingaantallen in het primair en voortgezet onderwijs verwacht. Zie hiervoor ook de Referentieraming die met de voorjaarsnota is gepubliceerd.
Bij dalende leerlingaantallen kunnen scholen in het primair onderwijs in aanmerking komen voor kleinescholentoeslag en in het voorgezet onderwijs kunnen geïsoleerde vestigingen in aanmerking komen voor aanvullende bekostiging. Op die manier ontvangen kleine scholen extra ondersteuning.
Mbo
Het macrobudget voor mbo wordt aangepast op basis van het aantal verwachte studenten. Als uit de jaarlijkse referentieraming blijkt dat er minder studenten komen, dan neemt het macrobudget van de lumpsum mbo af. Hierdoor zal ook de bekostiging voor instellingen in krimpregio’s verder afnemen en op termijn kan dit mogelijk gevolgen hebben voor het kwalitatieve aanbod van opleidingen en de organiseerbaarheid van het onderwijs van deze instellingen. Het demissionaire kabinet heeft voor de periode 2025–2027 € 90 miljoen beschikbaar gesteld om de ergste gevolgen van de dalende studentenaantallen in het mbo op te vangen. Op dit moment wordt in samenwerking met de sector een plan uitgewerkt op welke wijze deze middelen voor de krimp in het mbo worden verdeeld.
Hbo en wo
Het macrobudget voor het hbo en wo wordt aangepast op basis van het aantal verwachte studenten. Als uit de jaarlijkse referentieraming blijkt dat er minder studenten komen, dan neemt het macrobudget voor onderwijs af. Het demissionaire kabinet heeft voor de periode 2022–2026 € 90 miljoen geïnvesteerd in vitale opleidingen in krimpregio’s in het hbo. Hiermee voorkomen we dat onomkeerbare besluiten zoals het afbouwen van opleidingen worden genomen. Daarnaast is het wetsvoorstel schrappen grondslag kwaliteitsbekostiging ingediend bij de Tweede Kamer. Het voorstel is om de kwaliteitsbekostiging toe te voegen aan de lumpsum, en specifiek de vaste voet. Dit draagt bij aan stabiliteit in de bekostiging van instellingen.
9
Waardoor halen veel minder mensen binnen de gestelde tijd hun diploma, aangezien er circa € 11,6 miljoen minder nodig is dan verwacht voor het omzetten van prestatiebeurzen naar giften?
De bijstelling van € 11,6 miljoen is een optelling van diverse mutaties op artikel 11, 12 en 13. De totale bijstelling op omzettingen naar giften bedraagt – € 8,2 miljoen. Deze bijstelling bestaat uit een bijstelling van – € 2,6 miljoen op de basisbeurs, een bijstelling van € 12,5 miljoen op de aanvullende beurs en een bijstelling van – € 18,1 miljoen op de reisvoorziening. In totaal worden er minder beurzen naar gift omgezet dan verwacht. Het is niet precies bekend wat de verklaring daarvoor is. We zien wel dat meer studenten het onderwijs verlaten zonder diploma omdat de arbeidsmarkt nu gunstig is. Een andere mogelijke verklaring is dat studenten langer over hun studie doen, waardoor de omzetting naar gift later in de tijd plaatsvindt.
10
Waaruit bestaat de openstaande verplichting op het budget bekostiging aan Oekraïense nieuwkomers ter hoogte van € 23,8 miljoen?
Dit betreft de betalingen aan nieuwkomersbekostiging voor Oekraïense leerlingen op teldatum 1 oktober 2023 die in 2024 worden gedaan. Door het verstrekken van nieuwkomersbekostiging aan scholen kan extra ondersteuning worden geboden aan leerlingen bij bijvoorbeeld het leren van de Nederlandse taal. Dit bevordert de aansluiting op het reguliere onderwijs.
11
Hoeveel extra leraren heeft de Regeling zij-instroom opgeleverd? Is er bekend hoeveel potentieel er nog zit aan het aantal zij-instromers? Hoeveel extra aanvragen zijn er gedaan?
In 2023 is er aan 2.285 zij-instromers subsidie toegekend, dat zijn bijna 300 zij-instromers meer dan in 2022. Het aantal toegekende aanvragen is daarmee in 2023 met ruim 14% gestegen. Voor 2024 kan er nog tot en met 15 oktober 2024 subsidie worden aangevraagd. Eind 2024 zal de Kamer geïnformeerd worden over het aantal zij-instromers in 2024 en of de stijging zich heeft doorgezet voor 2024.
Po | 19 | 19 | 71 | 355 | 853 | 785 | 767 | 799 | 916 |
Vo | 158 | 120 | 99 | 136 | 189 | 224 | 330 | 293 | 351 |
Mbo | 380 | 364 | 325 | 427 | 930 | 768 | 794 | 901 | 1.018 |
Totaal | 557 | 503 | 495 | 918 | 1.972 | 1.777 | 1.891 | 1.993 | 2.285 |
12
Vanuit welke posten worden de middelen voor het masterplan Campus Groningen geëxtensiveerd op de artikelen 6 en 7?
De middelen voor het masterplan Campus Groningen zijn op artikel 6 en 7 geëxtensiveerd vanuit de bekostiging voor het onderwijs- en onderzoeksdeel, naar rato van het begrotingsbedrag.
13
Wat is de bestemming van de overige € 3,6 miljoen die vrijvalt vanuit de Convenanten G5 in 2025 nadat cumulatief € 14,8 miljoen in 2024 en 2025 is ingezet voor de ophoging van het budget voor de Regeling zij-instroom?
De budgetregel zij-instroom op de begroting bevat naast de Regeling zij-instroom ook andere subsidieregelingen die zij-instromers ondersteunen en daarmee bijdragen aan het tegengaan van het lerarentekort. De meeste van de middelen die zijn vrijgevallen vanuit de Convenanten G5 worden toegevoegd aan deze budgetregel, en verdeeld over de jaren 2024, 2025 en 2026. De rest van het budget wordt toegevoegd aan de lerarenbeurs in 2026.
Naast het verhogen van de regeling zij-instroom worden deze middelen daarom ook gebruikt voor het verhogen van andere regelingen die staan op dit begrotingsartikel met als doel het bijdragen aan de aanpak van het personeelstekort. Deze herverdeling van de budgetten zorgt ervoor dat de budgetten beter aan zullen sluiten op de verwachte hoeveelheid aanvragers van de verschillende subsidieregelingen.
14
Wat is de reden dat bij twee NGF-projecten de middelen naar achteren worden geschoven (de Biotech booster en het NGF Collectief Laaggeletterdheid)?
Biotech Booster
In mei 2024 is de eerste subsidieronde opengesteld voor de subsidieregeling Biotech Booster. In deze eerste ronde bedraagt het subsidieplafond € 19,5 miljoen en deze eerste ronde is opengesteld tot 30 september 2024. Elk project waarvoor subsidie aangevraagd wordt, duurt maximaal twee jaar. Op basis van de bevoorschottingssystematiek die de uitvoerende dienst hanteert, wordt een deel van de subsidie in 2024 uitgekeerd en een deel in 2025. Daarnaast zijn er ook kosten voorzien voor onder andere de thematische clusters, de uitvoeringskosten en de evaluatie. Om het kasritme in lijn te brengen met de benodigde middelen conform de begroting is hiervoor een kasschuif gedaan.
NGF Collectief
Voor het NGF project LLO Collectief Laagopgeleiden en Laaggeletterden loopt de uitvoering in de twee pilotregio’s – regio Twente en Zuidoost-Brabant – door tot medio 2025. Daarom wordt een deel van de middelen uit 2024 naar 2025 doorgeschoven. De onderwijsinstellingen in de twee regio’s bieden met deze middelen maatwerkonderwijs aan, gericht op het versterken van basis- en vakvaardigheden bij de doelgroep laaggeletterden en laagopgeleiden.
15
Voor welke begrotingsproblematiek wordt € 48,4 miljoen ingezet?
Van de € 48,4 miljoen overige inzet van de Eindejaarsmarge is € 10,0 miljoen ingezet om de rente op gepauzeerde schulden van gedupeerden en ex-partners als gevolg van de kinderopvangtoeslagenaffaire (KOT) op 0 procent vast te zetten. Daarnaast is € 11,3 miljoen ingezet voor de SPUK bibliotheken, omdat hiervoor meer gemeenten belangstelling hebben getoond dan dat er beschikbaar budget was. Met dit geld worden de aanvragen alsnog gehonoreerd. Tot slot, wordt het budget ingezet voor diverse kleine posten zoals voor de gevolgen van het implementeren van de NIS2-richtlijn (cyberbeveiligingswet) voor OCW, een tegemoetkoming aan het Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis vanwege een noodgedwongen verhuizing en tegenvaller op de Wau-middelen en de realisatie-eenheid.
16
Kunt u toelichten welke programma’s voor cultuur in de Oekraïne zijn gefinancierd, hoe «kennisopbouw» en «samenwerking» exact zijn vormgegeven, wat de precieze financiële stromen zijn en wat de toegevoegde waarde van deze programma’s is voor het behoud en versterken van de Nederlandse identiteit en cultuur?
In 2023 is dit bedrag primair beschikbaar gekomen om de Oekraïense cultuur te beschermen, steunen en herstellen. Op grond van plannen en begrotingen zijn de middelen vervolgens verdeeld en is een aantal programma’s voor cultuur in Oekraïne gestart. Veelal via subsidies aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (€ 0,5 miljoen), DutchCulture (€ 0,25 miljoen), Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam (€ 0,5 miljoen), United Ukrainian Ballet (€ 0,5 miljoen), Mondriaan Fonds (€ 0,4 miljoen), Fonds Podiumkunsten (€ 0,3 miljoen), en het Nederlands Letterenfonds (€ 0,5 miljoen). Deze waren bedoeld voor onder meer de voortzetting van noodhulp voor stabilisatie van beschadigd erfgoed, kennisvergaring en -uitwisseling op onder meer museaal en bouwkundig vlak, en ondersteuning van Oekraïense culturele makers in Oekraïne en in Nederland. Deze programma’s lopen deels in 2024 nog door.
Het primaire doel was dus niet het behoud en versterken van de Nederlandse identiteit en cultuur, maar internationale culturele samenwerking zoals deze goed is voor Nederland, door kennisvergroting, inspiratie en verrijking. Het draagt bij aan wederzijds begrip en de positie en reputatie van Nederland en de Nederlandse culturele sector in het buitenland.
17
Wat valt onder niet-relevante sf6-raming en wat valt onder de reguliere sf-raming en hoe verhouden deze budgetten zich tot elkaar?
In de studiefinancieringsraming wordt onderscheid gemaakt tussen uitgaven en ontvangsten die relevant zijn voor het uitgavenplafond (en dus voor EMU-saldo) en uitgaven en ontvangsten die niet-relevant zijn voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiebeurzen die meteen als gift wordt toegekend (voornamelijk in bol 1–2) en uitgekeerde prestatiebeurzen die worden omgezet in een gift (na het behalen van het diploma binnen tien jaar).
Onder de niet-relevante uitgaven studiefinanciering vallen de prestatiebeurzen die in dat jaar worden toegekend (in bol 3–4, hbo en wo) en de rentedragende leningen. Uitbetaalde prestatiebeurzen worden dus in de studiefinancieringsraming in eerste instantie gezien als leningen (en dus als niet-relevant). Wanneer studenten hun diploma halen, worden deze beurzen omgezet naar een gift en worden het relevante uitgaven. Dit gebeurt bij circa 90% van de prestatiebeurzen. De overige 10%, de prestatiebeurzen van studenten die hun diploma niet halen binnen de gestelde termijn, wordt omgezet naar een lening en blijft daarmee niet-relevant voor het uitgavenplafond. Van de rentedragende leningen is de verwachting dat circa 13,6% kwijtgescholden zal gaan worden, bijvoorbeeld omdat een oud-student nog een schuld heeft aan het einde van de terugbetaalperiode. Kwijtscheldingen worden gezien als relevante uitgaven.
18
Hoeveel studenten zijn er minder gaan studeren dan verwacht en hoeveel wordt er gemiddeld minder geleend, aangezien er een meevaller is van € 1,1 miljard op de niet-relevante sf-raming door een lager aantal studenten en doordat er minder wordt geleend?
De bijstelling van € 1,1 miljard heeft betrekking op het kalenderjaar 2024. Voor studentenaantallen wordt er gekeken naar bijstellingen voor studiejaren.
De bijstelling vanuit de referentieraming voor studiejaar 2023/2024 (met als peildatum 1 oktober 2023) is als volgt: in de bol (mbo) zijn er 10.200 minder studenten dan vorig jaar geraamd (– 3,0 procent op een totaal van 329.500). In het mbo hebben alleen bol-studenten recht op studiefinanciering. In het hbo en wo samen zijn er in totaal 21.300 minder studenten dan vorig jaar in de referentieraming geraamd. In het hbo zijn er 11.600 minder studenten dan vorig jaar geraamd (– 2,5 procent op een totaal van 459.700 hbo-studenten). In het wo zijn er 9.700 minder studenten dan vorig jaar geraamd (– 2,8 procent op een totaal van 341.800 wo-studenten).
De bijstelling vanuit de realisatie van de leningen is als volgt: van de totale bijstelling van € 1,1 miljard wordt € 915 miljoen veroorzaakt door een bijstelling op de leningen. Het betreft hier de rentedragende lening, het collegegeldkrediet en het levenlanglerenkrediet. Van dit bedrag wordt € 42 miljoen verklaard door lagere studentenaantallen en € 873 miljoen doordat studenten minder zijn gaan lenen. In de realisatiecijfers is te zien dat het gebruik bij alle soorten leningen fors is afgenomen. Ook het gemiddelde leenbedrag op de rentedragende lening is afgenomen. In 2022 bedroeg het gemiddelde leenbedrag € 633,48 per maand, in 2023 was dit € 620,18 per maand.
19
Hoeveel resterende middelen zijn er vrijgevallen bij de beëindiging van het Nationaal Programma Onderwijs en wat is de bestemming van deze middelen?
Per saldo is € 0,5 miljoen aan middelen voor het Nationaal Programma Onderwijs vrijgevallen bij Eerste suppletoire begroting 2024 op de OCW-begroting. Deze vrijgevallen middelen worden conform de afspraak rond coronamiddelen teruggestort in de Staatskas.
20
Kon worden geanticipeerd op de relevante renteontvangsten, die tegenvallen doordat er bij de vorige raming geen rekening was gehouden met het deel van de studenten voor wie er wel rente wordt gerekend, maar nog niet hoeft af te lossen?
Sinds 2023 wordt er voor het eerst sinds jaren weer een positieve rente geheven over studieleningen. Op het moment dat de raming werd opgesteld voor 2023 en verder was de data over de renteontvangsten op de studieleningen beperkt. De ontvangsten van de rente zijn naast de hoogte van de rente ook afhankelijk van het aflosgedrag van (oud-)studenten, dat lastig te ramen is. De toekomstige renteontvangsten zijn met de beperkte data zo goed als mogelijk geraamd. Het was daarom niet mogelijk om eerder op deze tegenvaller te anticiperen.
Gedurende het jaar 2023 werd vanuit de realisatiecijfers zichtbaar dat de renteontvangsten pas later in de tijd werden geïnd. De eerste mogelijkheid om hier voor 2024 (en meerjarig) op te anticiperen was deze suppletoire begroting. Doordat er meer realisatiegegevens worden vergaard over de renteontvangsten en het aflosgedrag van studenten zullen de renteontvangsten op termijn beter te ramen zijn.
21
Kon worden geanticipeerd op een structurele tegenvaller van € 22,2 miljoen, veroorzaakt door een tegenvaller op de lesgeldontvangsten?
De lesgeldontvangsten zijn in 2024 met € 16,5 miljoen neerwaarts bijgesteld. Deze tegenvaller komt voornamelijk omdat meer studenten in termijnen zijn gaan betalen waardoor de ontvangsten naar latere jaren doorschuiven.
Het was niet mogelijk om eerder op deze tegenvaller te anticiperen. Gedurende het jaar 2023 werd vanuit de realisatiecijfers zichtbaar dat de lesgeldontvangsten neerwaarts bijgesteld dienden te worden. De eerste mogelijkheid om hier voor 2024 (en meerjarig) op te anticiperen was deze suppletoire begroting.
22
Is bekend wat de reden is dat steeds meer studenten het lesgeld in termijnen betalen?
Het is niet bekend wat de achterliggende reden is waarom meer studenten in termijnen betalen. Mogelijk speelt de financiële situatie van mbo-studenten een rol. Momenteel voert het Nibud een onderzoek uit naar de financiële situatie en het financiële gedrag van studenten (mbo, hbo en wo). Uw Kamer zal over de uitkomsten van dit onderzoek worden geïnformeerd.
23
Hoe veel leerlingen en scholen ontvangen nu de schoolmaaltijden?
Per medio mei doen 2.151 scholen in het primair en voortgezet onderwijs mee aan het programma Schoolmaaltijden. Hierdoor worden meer dan 300.000 leerlingen ondersteund met een schoolmaaltijd.
24
Wanneer lopen de schoolmaaltijden af wanneer deze niet verlengd worden, zoals nu het geval is?
Het programma Schoolmaaltijden loopt tot en met 31 december 2024.
25
Wat is de reden dat de aanvullende bekostiging op artikel 1 in de jaren 2025 t/m 2028 wordt verlaagd?
De verlaging van het budget betreft de overboeking van de helft van de middelen voor de regeling Professionalisering en Begeleiding Starters en Schoolleiders (PBSS) naar het budget van de onderwijsregio’s in de begroting onder de post tekorten regio’s. Dit is in navolging van de bestuurlijke afspraak hierover.
26
Waarvoor wordt de circa € 127 miljoen ingezet, die in 2026 wordt gealloceerd vanuit basisvaardigheden in artikel 1.2? Gaat het hier (deels) om een bijstelling naar beneden?
Zoals ook aan u gemeld in de Voortgangsrapportage basisvaardigheden komt er in 2025 een nieuwe tranche van de subsidieregeling basisvaardigheden, nu de structurele bekostiging ingaat per 2027. Het is nodig om middelen uit 2026 deels te schuiven naar 2025 en 2027, gezien de beoogde looptijd van de subsidieregeling van twee schooljaren. Met deze mutaties is een kasschuif opgenomen, zodat de middelen voor een nieuwe tranche van de subsidieregeling basisvaardigheden in het juiste kasritme staan. Deze kasschuiven worden zowel op de budgetten voor het po als het vo toegepast. Het gaat niet om een bijstelling naar beneden. Alle middelen blijven beschikbaar voor het Masterplan basisvaardigheden.
27
Wat zijn de belangrijkste en de meest bekostigde overige subsidies, waarvoor € 23,8 miljoen extra wordt vrijgemaakt in artikel 1.2?
Op het budget voor overige subsidies zijn met de eerste suppletoire begroting veel verschillende wijzigingen gedaan. De belangrijkste wijzigingen zijn de ontvangst van de loon- en prijsbijstelling van € 15,5 miljoen en middelen die bestemd zijn voor het voorkomen van leerlingenverzuim van € 12,4 miljoen. Daarnaast zijn verschillende bijdragen voor subsidies ontvangen of overgedragen aan andere artikelen op de begroting of andere departementen.
28
In hoeverre voldoen de coördinatoren van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die per school een basisteam voor verbetering basisvaardigheden samenstellen en die bestaan sinds september 2022, inmiddels aan de eisen die de Minister wenst te stellen aan de regulering van de onderwijsadviesbranche?
De onderwijscoördinatoren van het Masterplan basisvaardigheden helpen scholen met het evidence-informed werken aan de basisvaardigheden. Daarbij treden zij niet in de bevoegdheden van de school. De scholen die zij helpen geven aan deze vorm van publieke ondersteuning zeer te waarderen, onder andere vanwege de hoge kwaliteit en het feit dat deze kosteloos is. Inmiddels zijn ruim 300 scholen geholpen met individuele begeleiding en wetenschappelijk verantwoorde begeleide leernetwerken.
Er is met de commerciële onderwijsadviesbranche in gesprek getreden over regulatiemogelijkheden van die onderwijsadviesmarkt. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn kwaliteit, evidence-informed werken, maximumtarieven, winstmaximering en een betere positionering van kwalitatief goede zzp’ers in de markt. De onderwijscoördinatoren van het Masterplan basisvaardigheden zijn ambtenaren van OCW, en dus geen onderdeel van die markt.
29
Waarvoor wordt de circa € 75 miljoen ingezet, die in 2026 wordt gealloceerd vanuit basisvaardigheden in artikel 3.2? Of gaat het (deels) om een bijstelling naar beneden?
Zie het antwoord op vraag 26.
30
Wat zijn de belangrijkste en de meest bekostigde overige subsidies, waarvoor € 17,3 miljoen extra wordt vrijgemaakt in artikel 3.2?
Op het budget voor overige subsidies zijn met de eerste suppletoire begroting veel verschillende wijzigingen gedaan. De belangrijkste wijziging is de ontvangst van de loon- en prijsbijstelling van € 19,3 miljoen. Daarnaast zijn verschillende bijdragen voor subsidies ontvangen of overgedragen aan andere artikelen op de begroting of andere departementen.
31
Vanaf wanneer kunnen leerlingen in het praktijkonderwijs hun reiskosten vergoed krijgen? Op welke manier wordt het geld verdeeld?
Vanuit het amendement Westerveld (36 410 VIII, nr. 39) zijn middelen beschikbaar gekomen voor het tegemoetkomen in de reiskosten van leerlingen op het praktijkonderwijs die via de praktijkschool een entreeopleiding volgen. Deze middelen zullen via een subsidieregeling beschikbaar gesteld worden aan de scholen. Deze subsidieregeling wordt na de zomer gepubliceerd, waarop scholen direct een aanvraag kunnen doen. Als alles gaat zoals verwacht, krijgen de scholen nog eind dit jaar het eerste bedrag uitgekeerd en krijgen de leerlingen in schooljaar 2024/25 een tegemoetkoming. Zoals eerder per brief gemeld (31 497, nr. 473), is momenteel niet inzichtelijk welk deel van de leerlingen op het praktijkonderwijs een entreeopleiding volgt. De middelen zullen worden verdeeld op basis van het totaal aantal pro-leerlingen op een school.
32
Waarvoor wordt de circa € 11,8 miljoen ingezet, die in 2024 wordt gealloceerd vanuit het College voor Toetsen en Examens in artikel 4.5? Gaat het hier (deels) om een bijstelling naar beneden?
Het grootste deel van deze middelen wordt overgeboekt naar artikel 3 van voortgezet onderwijs als jaarlijkse bijdrage van mbo aan het werkprogramma van het College voor Toetsen en Examens. Daarnaast is er structureel € 1,1 miljoen overgeboekt naar de KOMEX-begroting van DUO om de uitvoering van de staatsexamens meerjarig op te kunnen vangen. Tenslotte is er in 2024 eenmalig € 3,0 miljoen geëxtensiveerd op het College voor Toetsen en Examens ter dekking van de beheerskosten van NGF-projecten en het aandeel van mbo in de intensivering van de wettelijke rente betaalachterstanden.
33
Wat is de reden dat de bekostiging van het onderwijsdeel van hogescholen op artikel 6 in de jaren 2027 en 2028 wordt verlaagd?
De hoogte van de bekostiging op artikel 6 wordt in 2027 en 2028 met name beïnvloed door een neerwaartse bijstelling van de referentieraming en de uitkering van loon- en prijsbijstellingen. De referentieraming 2024 gaat uit van een daling van het aantal studenten in het hbo ten opzichte van de raming van vorig jaar. De neerwaartse bijstelling van de begroting als gevolg van de lagere studentenaantallen is groter dan het positieve effect van de loon- en prijsbijstelling. Hierdoor is er per saldo sprake van een verlaging.
34
Waarvoor wordt de circa € 22 miljoen ingezet die in 2024 extra is vrijgemaakt voor het studievoorschot kwaliteitsafspraken in artikel 6.1 en waarom was dit extra budget nodig?
De verhoging van het studievoorschot kwaliteitsafspraken op artikel 6 ad circa € 22 miljoen heeft betrekking op de reguliere loon- en prijsbijstelling 2024.
35
Waarvoor wordt de circa € 12,9 miljoen euro ingezet die in 2024 extra is vrijgemaakt voor het studievoorschot kwaliteitsafspraken in artikel 7.1 en waarom was dit extra budget nodig?
De verhoging van het studievoorschot kwaliteitsafspraken op artikel 7 ad circa € 12,9 miljoen heeft betrekking op de reguliere loon- en prijsbijstelling 2024.
36
Kunt u inzake «incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur», toelichten wat wordt verstaan onder «uitwisselen van cultuur» alsmede wat hiervan de meerwaarde is voor het behoud en versterken van de Nederlandse identiteit en cultuur?
Hiermee wordt verstaan subsidies voor kleine incidentele projecten die de internationale en interculturele verhoudingen in brede zin bevorderen. Met betrekking tot meerwaarde van uitwisselen van cultuur wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het internationale cultuurbeleid, te weten:
− Internationale samenwerkingen en uitwisselingen verhogen de kwaliteit van de Nederlandse cultuursector. Dat draagt bij aan ons welzijn en de aantrekkelijkheid van Nederland.
− De creatieve en culturele sector zijn economisch belangrijk in Nederland. Internationale samenwerking draagt ook bij aan onze welvaart.
− Cultuur versterkt het Nederlandse imago in bilaterale relaties met andere landen. En creëert de mogelijkheid om wederzijds begrip en vertrouwen te promoten.
37
Waarom worden de overige subsidies op artikel 9 in de jaren 2026 t/m 2028 met jaarlijks € 735.000,– verlaagd?
Het budget voor de subsidieregeling «Statushouders en de stap naar de klas» wordt voortaan in de begroting geschaard onder de budgetregel Zij-instroom, a € 1,0 miljoen. De subsidiereling blijft bestaan in de huidige vorm. De verplaatsing van het budget betreft een technische wijziging in de begroting. Daarnaast is er voor € 0,3 miljoen aan loon- en prijsbijstelling toegevoegd.
38
Waarom worden op artikelen 11 en 12 de uitgaven op diverse posten in de jaren 2025 t/m 2028 verlaagd?
Er liggen verschillende redenen ten grondslag aan de verlaging van de uitgaven op de posten op artikel 11 en 12. Voor de meeste posten geldt dat de verwachting van lagere studentenaantallen resulteert in lagere uitgaven. Specifiek voor de basisbeurs geldt dat uit de eerste data blijkt dat studenten minder vaak uitwonend zijn dan in het oude basisbeursstelsel, waarop onze raming was gebaseerd. Hierdoor is de verhouding thuiswonend/uitwonend anders dan gedacht bij de herinvoering van de basisbeurs voor het hbo en wo. Dit leidt tot meevallers bij de posten van de basisbeurs.
Op de OV-posten zijn de structurele meevallers te verklaren door de uitkomsten van het herijkingsonderzoek uit 2023. Uit dit onderzoek bleek dat studenten gemiddeld minder zijn gaan reizen, wat structureel resulteert in een lagere prijs voor een ov-studentenkaart. Dit heeft effect op de betalingen van OCW richting de vervoerders, wat leidt tot een structurele meevaller. (Voor de volledigheid zij vermeld dat de opbrengsten van de herijking in 2024 op verzoek van uw Kamer eenmalig ten goede komen aan de I&W-begroting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 23 645, nr. 811)). Zie verder het antwoord bij vraag 39. Ook de uitgaven aan leningen zijn voor de komende jaren verlaagd. De verwachting is dat de positieve rente over studieleningen en de herinvoering van de basisbeurs in het hbo en wo gaan leiden tot lagere leenbedragen en minder gebruik van de lening.
39
Wat zijn de verwachtingen rondom de kosten van het studentenreisproduct, nu het budget kosten OV7-contract met € 120,3 miljoen is verlaagd?
Vanwege de contractuele herijking van het OV-contract tussen de Staat en de vervoerders in 2023 zijn de uitgaven aan het OV-contract per 2024 omlaag gegaan. Deze meevaller volgt uit de herijking waaruit blijkt dat studenten gemiddeld minder kilometers reizen per student. Dit leidt tot een lagere prijs die per studentenkaart moet worden afgedragen aan de OV-vervoerders.
Met de vervoerders is afgesproken om over de periode juli 2023 tot en met juni 2024 opnieuw een herijkingsonderzoek te laten plaatsvinden. De resultaten hiervan worden verwacht in november 2024. Het kabinet kan daar niet op vooruitlopen. Indien uit deze herijking blijkt dat er anders (gemiddeld meer of minder kilometers per student) gereisd wordt door studenten, zal dit conform contract impact hebben op de prijs die het Ministerie van OCW betaalt aan de vervoerders over de jaren 2025 en verder. In afwachting hiervan is bij Voorjaarsnota een eenmalige reservering aangemaakt op de Aanvullende Post, die beschikbaar is voor de OCW-begroting indien de aankomende herijking leidt tot een hogere vergoeding voor vervoerders.
40
Kan nader worden toegelicht hoe de tegenvaller bij DUO8 (het bedrag van € 18,9 miljoen) is verdeeld tussen de huisvesting, het voldoen aan wet- en regelgeving en ICT-systemen?
Onderstaande tabel geeft een uitsplitsing van de tegenvaller van € 18,9 miljoen bij DUO, verdeeld over huisvesting, het voldoen aan wet- en regelgeving, en ICT-systemen.
Compliance (Wet- en regelgeving) | € 10.000 |
Huisvesting (Bovenmatige inflatie van de huisvestingskosten) | € 1.675 |
IKB (Doorwerking CAO-maatregelen voor DUO) | € 6.924 |
Meerkosten ICT (Uitbreiding werkplek performance) | € 267 |
Totaal | € 18.866 |
41
Kan de Minister inzake de subsidies voor «Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)» aangeven waar de stijging van € 569.000 door wordt veroorzaakt?
De stijging van € 569.000 in 2024 op deze post is een saldo van plussen en minnen. De belangrijkste plussen zijn: openstaande verplichtingen voor Oekraïne die in 2023 niet tot besteding zijn gekomen en via de eindejaarsmarge in 2024 weer beschikbaar worden gesteld aan hulp en ondersteuning aan Oekraïense cultuur en loon- en prijsbijstelling 2024. De belangrijkste minnen zijn: een interne overboeking naar de post «specifiek cultuurbeleid» en de overboekingen naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de conferentie ter ere van 70 jaar Unesco Haags Verdrag en een bijdrage aan Expo 2025 Osaka in Japan.
42
Kunt u aangeven wat de meerkosten bij de aankoop van rechten voor uitzendingen van de zogenaamde superevenementen en de Olympische Spelen heeft veroorzaakt alsmede welke regels er zijn m.b.t. de aankoop van rechten voor uitzendingen van «superevenementen»?
Binnen de reguliere (sport)begroting van de NOS en de NPO is geen ruimte voor de volledige aankoop van de rechten van superevenementen. Het deel van die kosten waarvoor geen dekking is wordt meerkosten genoemd. De NPO en de NOS hebben aan het begin van deze erkenningsperiode een inschatting gemaakt van de hoogte van deze meerkosten gedurende die periode. In de jaarlijkse begroting vraagt de NPO vervolgens per jaar het daadwerkelijke benodigde bedrag ter dekking van deze meerkosten aan, afhankelijk van de timing van de verkoop van de rechten voor de specifieke evenementen. Bij toekenning van de middelen verleent de NPO het mandaat aan de NOS om een bod op de rechten van de betreffende evenementen te doen.
De hoogte van het toe te kennen bedrag wordt opgenomen in de Mediabegrotingsbrief aan de Tweede Kamer en verwerkt bij de eerstvolgende Voorjaarsnota. In het geval van 2024 ging het om € 18 miljoen. Die € 18 miljoen past binnen de eerdere inschatting van de meerkosten door de NPO en de NOS. Het is ten opzichte van die eerdere verwachting dus geen tegenvaller. Bij het besluit over toekenning van de middelen wordt een afweging gemaakt tussen de hoogte en beschikbaarheid van het gevraagde bedrag en de waarde voor de uitvoering van de publieke taakopdracht door de landelijke publieke omroep. Verantwoording over de inzet van de middelen is onderdeel van de verantwoordingsstukken van de NOS en de NPO. Aanvullend hierop zijn er geen nadere regels met betrekking tot de aankoop van rechten voor uitzending van superevenementen.
43
Kunt u aangeven wat de herpositionering en duurzame borging van de archief- en bibliotheekfunctie op het gebied van gendergelijkheid precies omvat en waar de kosten van € 1 miljoen precies uit zijn opgebouwd?
Dit betreft een ingezet traject waarbij naar mogelijkheden wordt gekeken die duurzame borging garanderen van onder andere de archieffunctie. Op dit moment worden de opties hoe deze duurzame borging wordt gerealiseerd verkend. Naar verwachting treden door de herpositionering incidentele frictiekosten op. De kosten die met het transitietraject zijn gemoeid worden grofmazig ingeschat op € 1 miljoen. Een meer gedetailleerde onderbouwing is naar verwachting later dit jaar voorhanden als meer duidelijk is over de toekomstige positionering van de archief- en bibliotheekfunctie.
Naast de herpositionering wordt ook verkend of de huidige financieringsstructuur door middel van een vijfjarige subsidieverstrekking vanuit het emancipatiebudget van het Ministerie van OCW nog passend is. De huidige subsidie loopt tot en met 2027.
44
Waarom is er een neergang in de doorstroom richting hbo9?
Het klopt dat er een afname is van doorstroom richting hbo, zoals ook blijkt uit de meest recente referentieraming van OCW. Dit heeft onder andere te maken met de bevolkingsontwikkeling waardoor het aantal 17- tot 25-jarigen afneemt. Daarnaast stromen (ook relatief) steeds minder mensen met een havo- of bol-diploma door naar het hbo, mogelijk mede vanwege de toegenomen waardering van mbo-afgestudeerden op de arbeidsmarkt. Het is onduidelijk waarom de doorstroom lager is en of dit bijvoorbeeld samenhangt met de (grotere) kansen op de arbeidsmarkt. De Inspectie van het Onderwijs (IvhO) heeft in 2022 onderzoeken uitgevoerd naar zelfselectie en de keuze om wel of niet naar het hbo te gaan. Daaruit blijkt dat mbo-studenten af kunnen zien van een vervolgstudie in het hbo door zaken als studiekosten, de duur van de opleiding, de verwachte moeilijkheidsgraad of zaken als faalangst. Het arbeidsmarktperspectief speelt ook een rol. Er is op verschillende manieren gewerkt aan het versoepelen van de doorstroom tussen het mbo en het hbo. Zo is de basisbeurs wederom geïntroduceerd, zijn er keuzedelen voorbereiding hbo in het mbo om studenten voor te bereiden op de overstap naar het hbo en is er een subsidieregeling opgezet om de aansluiting tussen beroepsopleidingen te verbeteren.
45
Waarom hebben geboorteprognoses van het CBS10 nu al effect op de ramingen t/m 2029?
In de Bevolkingsprognose 2023–2070 van het CBS van 15 december 2023 worden de meest recente gegevens over geboortes in 2023 gebruikt. Kinderen die in 2023 geboren zijn, stromen grotendeels vier jaar later, in 2027, het onderwijs in. De geboorteprognoses van het CBS zijn veranderd, er zijn in 2023 minder kinderen geboren dan het CBS eerder verwacht had. Ook verwacht het CBS nu dat er ook in de toekomst minder kinderen geboren worden dan in eerdere geboorteprognoses. Dat heeft vanaf 2027 effect in de Referentieraming 2024. Deze raming van het aantal leerlingen en studenten van 2024 t/m 2029 (en daarna) is een belangrijke onderbouwing voor de Voorjaarsnota.
46
Hoe kon het bedrag van € 89 miljoen voor «school en omgeving», dat nu als meevaller wordt gerekend, onbedoeld uit worden gekeerd? Wat is er met het geld gebeurd? Hoe is er controle op de besteding van dit geld?
De betalingen aan een deel van de deelnemende vestigingen zijn geheel in het najaar van 2023 uitbetaald in plaats van verspreid over 2024 en 2025. Hierdoor hebben deze vestigingen voortijdig hun aangevraagde subsidiebedragen ontvangen. Deze middelen waren hierdoor niet meer in 2024 en 2025 benodigd en deze zijn als meevaller aangeleverd.
Er is niet meer of minder geld uitbetaald aan deze vestigingen dan zou zijn betaald als de betaling over meerdere jaren verspreid zou zijn geweest. De betaling vond slechts op een eerder moment plaats.
Ter voorkoming van een vroegtijdige betaling van subsidiegelden in de toekomst zijn er aanvullende waarborgen opgenomen voor het betaalproces.
Zie bijvoorbeeld Staatscourant 2007, nr. 229 en Staatscourant 2013, nr. 32364↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 27 923, nr. 461↩︎
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 550-VII, nr. 5↩︎
Deze mogelijkheid is onder meer beschreven in het VSO Nadere informatie ruimtebrief d.d. 13-02-2019, Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 35 000 VIII, nr. 159↩︎
Kamerstukken II, 2 oktober 2023, «Kamerbrief over uitvoering nieuw beleid OCW-begroting 2024», 4 1 177408↩︎
sf: studiefinanciering↩︎
OV: openbaar vervoer↩︎
DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs↩︎
hbo: hoger beroepsonderwijs↩︎
CBS: Centraal Bureau voor de Statistiek↩︎