Slotwet, Jaarverslag 2023 en de Staat van het Onderwijs (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2024D24095, datum: 2024-06-10, bijgewerkt: 2024-06-11 12:36, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2024-06-10 10:00: Slotwet, Jaarverslag 2023 en de Staat van het Onderwijs (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Jaarverslag en slotwet ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023 en de Staat van het Onderwijs
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft op 10 juni 2024 overleg gevoerd met de heer Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en mevrouw Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, over:
het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023 (36560-VIII);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 juni 2024 inzake verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over het wetsvoorstel Jaarverslag en slotwet Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023 (Kamerstuk 36560-VIII) (2024Z09746);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 15 mei 2024 inzake jaarverslag ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023 (36560-VIII, nr. 1);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 juni 2024 inzake beantwoording vragen commissie over het jaarverslag ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2023 (Kamerstuk 36560-VIII-1) (36560-VIII, nr. 7);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 15 mei 2024 inzake aanbieding van het rapport resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (36560-VIII, nr. 2);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 juni 2024 inzake beantwoording vragen commissie over het rapport resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 36560-VIII-2) (36560-VIII, nr. 6);
de brief van de president van de Algemene Rekenkamer d.d. 4 juni 2024 inzake beantwoording vragen commissie, gesteld aan de Algemene Rekenkamer, over de brief inzake aanbieding van het rapport resultaten verantwoordingsonderzoek 2023 bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Kamerstuk 36560-VIII-2) (36560-VIII, nr. 5);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 17 april 2024 inzake beleidsreactie Staat van het Onderwijs 2024 (36410-VIII, nr. 125);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 4 juni 2024 inzake beantwoording vragen commissie over de beleidsreactie Staat van het Onderwijs 2024 (Kamerstuk 36410-VIII-125) (36410-VIII, nr. 134);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 3 juni 2024 inzake jaarverslag 2023 van de Inspectie van het Onderwijs (36410-VIII, nr. 132);
de brief van de voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven d.d. 31 mei 2024 inzake doorgeleiding van tijdens de V-100 geformuleerde vragen over departementale jaarverslagen (2024Z09444);
de brief van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 21 mei 2024 inzake voortgangsrapportage maatschappelijke diensttijd (mdt) 2023 (35034, nr. 31);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 10 mei 2024 inzake rapportage burgerbrieven 2023 van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (29362, nr. 358);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 24 april 2024 inzake stages in het mbo, hbo en wo (31524, nr. 605);
de brief van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 17 april 2024 inzake reactie op de moties en amendementen ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 16 en 18 januari 2024 (36410-VIII, nr. 126);
de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 16 april 2024 inzake signalen van mogelijke misstanden met diploma's in de zorg (28828, nr. 135);
de brief van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 9 april 2024 inzake stand van zaken nieuwkomersonderwijs (36373, nr. 23);
de brief van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 20 maart 2024 inzake toelichting op reikwijdte voorgenomen wetsvoorstel Toezicht op informeel onderwijs en opheffingsnormen en discretionaire bevoegdheid in primair onderwijs (29614, nr. 172);
de brief van de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 4 maart 2024 inzake schooladvisering, doorstroomtoetsen en overgang p.o.-vo 2024 (31293, nr. 720).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De fungerend voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs,
Cultuur en Wetenschap,
Michon-Derkzen
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap,
Verhoev
Voorzitter: Michon-Derkzen
Griffier: Verhoev
Aanwezig zijn veertien leden der Kamer, te weten: Beckerman, Blaauw, Ergin, Van der Hoeff, De Kort, Krul, Martens-America, Michon-Derkzen, Pijpelink, Rooderkerk, Soepboer, Stultiens, Van der Velde en Van Zanten,
en de heer Dijkgraaf, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en mevrouw Paul, minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs.
Aanvang 10.04 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen. Ik open hierbij de vergadering van de vaste commissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het betreft een wetgevingsoverleg over
de slotwet en het jaarverslag over vorig jaar. Dat behandelen we tussen
10.00 uur en ongeveer 11.30 à 12.00 uur. Om 12.30 uur beginnen we met de
Staat van het Onderwijs. We hebben dus twee debatten, beide over heel
belangrijke onderwerpen.
Ik heet beide ministers van OCW van harte welkom, maar natuurlijk ook de
leden, die in groten getale aanwezig zijn. Ook heet ik iedereen op de
publieke tribune van harte welkom, evenals eenieder die dit anderszins
volgt en het slechte weer heeft getrotseerd.
We beginnen met het jaarverslag en de slotwet van vorig jaar. We hebben
twee rapporteurs: de heer Stultiens en mevrouw Van der Velde. Zij zullen
aan de hand van een presentatie hun bevindingen met ons allen delen.
Nadat ze dat hebben gedaan, reageert het kabinet daarop. Dat gezegd
hebbende, wil ik graag het woord geven aan meneer Stultiens. Aan u het
woord!
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Veel dank. Het is ook heel eervol om dit samen met collega Van der Velde
als rapporteurs namens de commissie te mogen doen. Op de diapresentatie
ziet u de acht onderwerpen die we willen behandelen. Ik zal deel 1 doen,
en mijn collega deel 2. Ik begin gelijk met de hoofdconclusie. Dit is
tevens een conclusie van de Rekenkamer over het hele kabinetsbeeld, die
ook voor OCW geldt, namelijk dat het nog steeds lastig is om een relatie
te leggen tussen de doelen, maatregelen, geldstromen en de resultaten.
Wel zien we dat een deel van de aanbevelingen van de afgelopen jaren
opgevolgd is. We zien verbeteringen. Daar zijn we blij mee, maar er
blijft ook nu nog steeds ruimte voor verbeteringen, en die willen we
graag meegeven, met name aan de opvolgers van deze ministers.
Ik begin bij de Rekenkamer zelf. Het is misschien lastig te lezen op de
tv-schermen, maar ik zal de belangrijkste punten eruit lichten. Die zijn
grotendeels positief, met name wat betreft rechtmatigheid: wordt het
geld uitgegeven in lijn met wet- en regelgeving? Ja, zegt de Rekenkamer.
Is het betrouwbaar? Ja. Ook in de bedrijfsvoering neemt het aantal
onvolkomenheden al jaren af, van vier naar drie naar twee. We zien nog
twee punten openstaan. Dat betreft de informatiebeveiliging ten aanzien
van DUO en de subsidies aan onderwijsinstellingen. Hiervan zegt de
Rekenkamer: we zien hier verbetering, maar nog niet voldoende om van een
kruisje een vinkje te kunnen maken. Eigenlijk is onze vraag als
rapporteurs de volgende. Kunnen de ministers toezeggen dat volgend jaar
ook deze laatste twee kruisjes een vinkje zijn geworden, zodat we alle
onvolkomenheden opgelost hebben?
Dan kom ik bij onze hoofdfocus: de relatie tussen doelen, geld en
resultaten. Ik zal zelf de eerste twee punten belichten, en mijn collega
het derde en vierde punt. Het gaat dus met name om de doelen van het
kabinet. De Rekenkamer zegt over het hele kabinetsbeleid: "Het blijft
lastig om te beoordelen of de doelen zijn behaald, ook omdat soms niet
eens duidelijk is wat het doel precies was". Het advies van de
Rekenkamer aan ons allemaal is: "Het parlement zou vaker en tijdiger in
de gaten moeten houden of doelen wel gehaald worden". Daarom geven wij
de volgende aanbevelingen mee, onderverdeeld in drie categorieën.
Categorie 1a zijn de doelen die wel al duidelijk zijn geformuleerd, maar
nog lastig te vinden zijn in de jaarverslagen. Dat is eigenlijk relatief
makkelijk op te lossen. Dat is gewoon een kwestie van: waar zet je die
informatie neer? Categorie 1b zijn de doelen die wel zijn bepaald, maar
niet smart zijn geformuleerd, dus niet meetbaar of met een bepaald
tijdstip, waardoor lastig te beoordelen is of het doel behaald is.
Categorie 1c is eigenlijk het lastigst. Dat zijn de zaken waarvoor
helemaal geen doelstelling is geformuleerd. Van al deze categorieën
zullen wij een paar voorbeelden noemen.
Categorie a zijn de doelen van het kabinet die wel heel duidelijk zijn
geformuleerd, maar nog lastig terug te vinden zijn in het jaarverslag.
Neem "nul thuiszittende kinderen in 2030". Dat is een duidelijk doel,
waarvoor we ook wel kengetallen zien staan; je ziet dus bepaalde
voortgang in het jaarverslag, maar niet heel duidelijk een overzicht,
bijvoorbeeld op bladzijde 1 van het jaarverslag, in de zin van: dit
waren de doelen, zo staan we ervoor, met groene, oranje of rode
kleurtjes. Het maakt ook niet uit hoe je het formuleert of presenteert,
maar dan zou het voor de lezers en de mensen thuis duidelijk zijn of
deze doelen worden bereikt. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor het doel om
3% van het bbp uit te geven aan onderzoek, aan research en development,
ook wel bekend als de Lissabon-doelstelling. Wij kennen dit doel, maar
het staat niet duidelijk in het jaarverslag. We weten uit onze
schriftelijke vragen dat het kabinet nu ongeveer op 2,3% zit. Dus weten
we ook dat het doel zonder beleidswijzigingen lastig behaald gaat
worden, zeker niet met bezuinigingen. Maar daarvoor zou je dus ook een
prognose willen hebben in het jaarverslag, waarin je laat zien: hé, we
koersen wel of niet op dit doel af, en dit is nodig om het doel te
bereiken.
Een derde voorbeeld zijn de voortijdige schoolverlaters. De minister
geeft in antwoord op onze schriftelijke vragen aan dat dit doel
waarschijnlijk gehaald gaat worden, maar dat had wat ons betreft ook wel
in het jaarverslag gemogen met een soort prognose.
Tot slot de basisvaardigheden. Daarover geeft de Rekenkamer een
compliment. Er worden nu namelijk hele duidelijke doelen gekozen wat
betreft hoeveel kinderen voor welk jaartal aan welke vaardigheden moeten
voldoen. We zijn blij met deze doelstellingen. Ook hierbij hopen we dat
het jaarverslag de komende jaren duidelijk weergeeft of we op koers
zitten om de doelen te gaan halen.
Het laatste doel, dat ook de Rekenkamer noemde, was de toegang tot
onderwijs voor nieuwkomers. Het kabinet heeft als doel dat alle
nieuwkomers recht hebben op onderwijs, maar nog steeds staan er 2.000
nieuwkomers op de wachtlijst. Het zou goed zijn om ook dat soort doelen
heel duidelijk te belichten in het jaarverslag.
Dan nog een klein voorbeeldje van iets wat wel heel goed was in het
jaarverslag. Dat is leuk voor de boekhoudkundige types. Het gaat om het
streefpercentage voor het op tijd betalen van facturen. Binnen OCW moet
95% van de facturen binnen een maand worden betaald. Het ministerie
voldoet al jaren aan dit doel, en het afgelopen jaar was het 96,8%. Dat
is een duidelijk voorbeeld waarbij je ziet: dit was het doel en het werd
gehaald. Dat is voor mij als Kamerlid inzichtelijk om te volgen.
Dan categorie twee. Daarvoor ga ik één slide verder. Het gaat hierbij
over de doelen die wel zijn geformuleerd, maar nog niet smart, of die
moeilijk te volgen zijn. Eén duidelijk voorbeeld is kansengelijkheid.
Daarover zegt de Rekenkamer ook: de minister vindt het belangrijk en er
gaat veel geld naartoe, maar het is onvoldoende duidelijk wat nou
precies het beoogde doel is en wanneer je kunt zeggen dat het geld goed
besteed is en de goede mensen heeft bereikt. Dat sluit toevallig goed
aan bij de Monitor Brede Welvaart, waarin ook veel aandacht wordt
besteed aan dit thema, maar we missen de link tussen het jaarverslag en
deze indicatoren. Daarom zegt ook de Rekenkamer: zou het niet goed zijn
om de doelen uit het jaarverslag meer te linken aan de indicatoren van
het CBS?
Ik noem een paar andere kleine voorbeelden uit het jaarverslag waarbij
er wel doelen zijn gesteld, maar die nog niet smart geformuleerd zijn.
Ten eerste cultuur. "We bevorderen deelname aan cultuur. De kengetallen
zijn in lijn met de doelstelling." Het lastige is alleen: we zien wel
kengetallen en die lijken best hoog — een groot deel van de mensen komt
dus in aanraking met cultuur — maar er is geen doel afgesproken in het
jaarverslag. Hoe kunnen we dan beoordelen of het doel echt bereikt
is?
Een ander voorbeeld: "We willen dat alle wetenschappelijke artikelen
voor iedereen gratis toegankelijk zijn." Dat is een duidelijk doel, maar
het is niet duidelijk voor welk jaartal dat zo moet zijn. We zien dat
het nu 90% is. Dat is al best hoog, maar de vraag is of het kabinet nu
genoeg doet om het doel van 100% te gaan halen.
Een laatste voorbeeld: "We willen de openbare bibliotheek op zo veel
mogelijk plaatsen terugbrengen." Wat bedoelt de minister hier precies
mee? Wat is "zo veel mogelijk"? Wanneer kunnen we zeggen dat het doel is
bereikt?
De laatste categorie bevat onderwerpen waarvoor überhaupt een
doelstelling ontbreekt. Het belangrijkste daarvan is eigenlijk het
lerarentekort. De minister schrijft zelf op dat dit prioriteit heeft en
dat er een groot risico is op tekorten in het onderwijs, maar het
jaarverslag laat niet duidelijk zien hoeveel we nu tekortkomen, wanneer
dat tekort opgelost moet zijn en wat de minister hieraan gaat doen. Ik
moet erbij vermelden dat er op de website OCW in cijfers — dat is
overigens een hele mooie website — wel mooie plaatjes staan over het
huidige tekort. Wij vinden dat dit soort belangrijke onderwerpen ook in
het jaarverslag mogen. Maar bij deze plaatjes zijn geen duidelijke
doelen vermeld of jaartallen wanneer die bereikt moeten zijn. We snappen
dat deze minister nu geen nieuwe doelen gaat bepalen voor deze categorie
van onderwerpen waarvoor er nog geen doelstelling is. Dat is natuurlijk
aan haar opvolger. We willen aan die opvolgers, maar ook aan de Kamer
zelf graag meegeven: hou goed in de gaten of er concrete doelen worden
gekozen, met jaartallen, zodat we als Kamer kunnen beoordelen of we op
de goede weg zijn.
Tot slot het extra geld uit het coalitieakkoord. Hierover zegt de
Rekenkamer eigenlijk hetzelfde als wij net zeiden. Zeker bij extra nieuw
geld, bij grote bedragen, is het belangrijk om in beeld te brengen wat
het doel is, wat we willen bereiken en of we een link kunnen leggen
tussen het extra geld en deze doelen.
De basisvaardigheden heb ik al genoemd. Op deze laatste slide willen we
als goed voorbeeld nog het hogeronderwijs-, onderzoeks- en
wetenschapsbeleid meegeven. Hierbij zagen we als rapporteurs een
duidelijke koppeling tussen hoofd- en subdoelen, aandacht voor
indicatoren en een duidelijke voortgangstabel waarin staat wat er
gebeurt, zodat we als Kamer goed kunnen volgen waar het geld heen gaat.
Dit vonden wij een goed voorbeeld om uit te lichten.
Ik wil graag het woord geven aan mijn collega, maar niet voordat ik
namens ons allebei onze kenniscoördinator heb bedankt voor het harde
werk, want zonder haar was het niet mogelijk geweest. Dank je wel, Inge
van der Heul.
(Applaus)
De voorzitter:
Mevrouw Van der Velde.
Mevrouw Van der Velde (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Dank aan collega-rapporteur Stultiens en
inderdaad ook dank aan Inge voor al haar harde werk.
Ik ga u op een heel ander onderwerp meenemen, namelijk Beleidskeuzes
uitgelegd. Volgens artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet moeten
beleidsvoorstellen altijd een toelichting bevatten op onder andere
financiële gevolgen, doeltreffendheid en doelmatigheid. Praktisch gezien
houdt dat in dat beleidsvoorstellen van 20 miljoen of meer volgens het
kader "Beleidskeuzes uitgelegd" moeten worden toegelicht. Bij OCW waren
er in 2023 zeven voorstellen die aan deze toelichting moesten voldoen.
Maar nul van deze zeven voorstellen voldeden aan deze werkwijze. Deze
voorstellen kunt u ook terugvinden op pagina 9 van de aan de commissie
verzonden notitie van de rapporteurs. Tijdens het onderzoek kwam naar
voren dat wanneer er wel toelichting gegeven was, ook in eerdere jaren,
de uitwerking hiervan niet altijd hetzelfde is. Bij het ene stuk wordt
er bijvoorbeeld gebruikgemaakt van een tabel en bij het andere stuk weer
van tekst. Die tabellen zijn redelijk overzichtelijk, maar geven soms
beperkte informatie. Maar alleen tekst is dan weer niet altijd even
overzichtelijk. Wat wij wel een heel goed voorbeeld vonden, was de
meerjarenbrief cultuur 2023-2025, Beleidskeuzes uitgelegd. Zoals op de
slide te zien is, zitten daarin duidelijke lijnen en de daarbij
behorende doelen en maatregelen. Er zit ook een financiële tabel bij die
daar bijna volledig mee overeenkomt.
Dan neem ik u mee naar de periodieke rapportages en de SEA. Sinds begin
2021 werken onze ministeries met een Strategische Evaluatie Agenda. Deze
biedt een overzicht van de belangrijkste beleidsthema's van een
departement, een korte toelichting op de inzichtbehoefte per thema en
een daarbij passende agendering van evaluatieonderzoek. In het
jaarverslag OCW 2023 geeft het ministerie een overzicht van de
gerealiseerde periodieke rapportages of beleidsdoorlichtingen over een
periode van zeven jaar. Daarin valt op dat niet altijd de indeling van
de SEA wordt aangehouden, zoals in de begroting van 2023-2024. Dat was
de aanleiding voor ons om verder te kijken in hoeverre de genoemde
rapportages en doorlichtingen de thema's van de SEA dekken en welk ander
monitor- en evaluatieonderzoek nog wordt uitgevoerd per thema.
Ook hebben we gekeken in hoeverre de SEA-thema's dekkend zijn voor de
begrotingsartikelen. Komen die artikelen voldoende en met regelmaat aan
bod? Zo kwamen wij erachter dat veel thema's gekozen begrotingsartikelen
dekken. Dat is natuurlijk positief, al zijn niet alle
begrotingsartikelen of -thema's even goed gedekt. Soms valt een thema
samen met een begrotingsartikel, zoals bijvoorbeeld bij het thema
"herstel, vernieuwing en groei in de culturele en creatieve sector",
artikel 14 Cultuur. De overige thema's gaan over begrotingsartikelen
heen, waardoor een begrotingsartikel vanuit meerdere perspectieven wordt
doorgelicht. Vooral de afgelopen drie jaar zijn er heel veel periodieke
rapportages uitgevoerd, waarbij we ook de oude beleidsdoorlichtingen
meetellen. Interdepartementale beleidsonderzoeken hebben we hier even
buiten beschouwing gelaten omdat die een ander doel dienen, namelijk het
doel van het ontwikkelen van beleidsopties. Maar we realiseren ons dat
in de analyses de ibo's vaak wel worden gebruikt voor het bijsturen van
beleid.
We zien ook dat een aantal grote evaluaties bijna door kunnen gaan voor
een periodieke rapportage, bijvoorbeeld de evaluatie passend onderwijs
2020 en de evaluatie van de doelmatige leerwegen en
kwalificatiestructuren in het mbo van 2023. Alleen daarin ontbreekt dan
weer het onderdeel van de onafhankelijke deskundigen over validiteit en
betrouwbaarheid van de bevindingen. Daarom kan die ook niet doorgaan
voor periodieke rapportage.
De rapportages zijn aardig verdeeld over de huidige SEA-thema's, ook al
waren die thema's er in 2021 en 2022 nog niet, en de
begrotingsartikelen. Goede voorbeelden zijn het cultuur- en mediabeleid,
hoger onderwijs, lerarenbeleid en het wetenschapsbeleid. Wat ons
eigenlijk ook opviel, is dat niet altijd duidelijk is wanneer de
eerstvolgende periodieke rapportages worden ingepland. Dat mag wat ons
betreft wel wat inzichtelijker worden gemaakt.
De commissie voor de Rijksuitgaven heeft verzocht in het onderzoek naar
de kwaliteit van de verantwoordingsstukken dit jaar ook expliciet
aandacht te besteden aan de uitkomsten van beleidsevaluaties op enkele
in termen van budgettaire en maatschappelijke relevantie belangrijke
beleidsthema's. Als voorbeeld hebben wij de aanbevelingen voor het
evalueren van het lerarenbeleid gepakt. Deze was goed getimed in aanloop
naar het nieuwe beleid. Op deze slide kunt u zien dat de aanbevelingen
nauwelijks worden opgevolgd. Wel zijn bij de start van het nieuwe beleid
ineffectieve maatregelen geschrapt en succesvolle maatregelen
geïntensiveerd. Maar op basis van deze analyse en gelet op wat ons
opvalt aan de dashboards, hebben wij zorgen over het inzicht in de
voortgang op de doelstellingen. Kan tussentijds of achteraf
geconstateerd worden of hier nu de juiste beleidsmix wordt gekozen? Wij
raden de minister daarom aan om de doelen meetbaar te maken en ze met
elkaar in lijn te brengen op de verschillende plekken. Ook zou er in de
SEA nog ruimte kunnen zijn voor de evaluatie van het beleid in meer
overkoepelende zin en voor een duidelijk tijdstip voor het opmaken van
de balans.
Dan komen we bij de vraag: hoe duurzaam zijn die SEA-thema's? Zijn die
wel bestand tegen het wisselen van de wacht? De huidige SEA-thema's zijn
namelijk gekoppeld aan de beleidsagenda, die ook weer gekoppeld is aan
het coalitieakkoord van het demissionaire kabinet. Nu kunnen er altijd
weer nieuwe thema's opgevoerd worden en oude thema's afgevoerd, maar hoe
blijft er aandacht voor de middellange termijn van periodieke rapporten,
elke vier tot zeven jaar op thema's en/of begrotingsartikelen? Een
uitzondering hierop lijkt cultuur en media te zijn, maar daar kwamen we
dus pas weer achter bij de uitwerking van de SEA in de bijlage.
Tot slot willen wij bij dit onderzoek de aandacht vestigen op
onderuitputting en in hoeverre die te wijten is aan de krapte op de
arbeidsmarkt, wat een focusonderwerp was in het financieel jaarverslag
Rijk, net als de norm voor externe inhuur. Zoals u kunt zien, was de
onderuitputting bij het ministerie van OCW bijna 600 miljoen in 2023.
Het ministerie geeft op een aantal onderwerpen aan dat de
onderuitputting een gevolg is van arbeidsmarktkrapte. Schoolmaaltijden
zijn hier een voorbeeld van, waarbij een deel van de scholen te weinig
capaciteit had om aanvragen in te dienen. Apparaatskosten zijn een ander
voorbeeld. Vacatures staan namelijk langer open bij het ministerie
wegens deze krappe arbeidsmarkt, waardoor taken niet alleen niet op de
gewenste manier opgepakt kunnen worden, maar ook de werkdruk voor het
zittende personeel een stuk hoger is. Echter, het is niet duidelijk of
dit enkel geldt voor het kerndepartement of ook voor DUO. Wij horen
graag van de minister of DUO hier ook onder valt. Wij horen natuurlijk
ook graag om welk type vacatures het gaat. Hoe vaak wordt er nou precies
overgegaan op externe inhuur? Zou de minister ons ook kunnen vertellen
welke taken en welk beleid nu niet op de gewenste manier kunnen worden
uitgevoerd of worden uitgevoerd?
U heeft wellicht gehoord van de motie-Roemer, die bepaalt dat
ministeries maximaal 10% van de totale loonsom mogen uitgeven aan extern
personeel. Het gehele ministerie van OCW komt met 17,5% boven deze
Roemernorm uit. Het kerndepartement zit er met 7,5% onder. Bij DUO gaat
maar liefst 26,5% van de totale personeelskosten naar externe inhuur. De
toelichting vanuit het ministerie is dat bij de dienstverlening van DUO
sprake is van veel informatisering en digitalisering en dat het hier
gaat om ICT-gerelateerde opdrachten, waar DUO externe expertise voor
nodig heeft. Ook zouden er doelmatigheidsoverwegingen meespelen bij het
inhuren van deze externen. Maar ja, dat roept natuurlijk bij ons als
rapporteurs ook weer een aantal vragen op. Waarom wordt er bij DUO
gekozen voor het inhuren van externe expertise, in plaats van voor het
zelf in dienst nemen van medewerkers met deze expertise? Om hoeveel
ICT-gerelateerde fte's gaat het bij de externe inhuur? Wat zijn de
doelmatigheidsoverwegingen die spelen bij die inhuur? En de laatste
vraag: is de kans op meer externe inhuur op het kerndepartement aanwezig
nu bepaalde vacatures moeilijk vervuld worden? Dat is natuurlijk best
wel veel om over na te denken.
De focus van het onderzoek lag ook op de relatie tussen de doelen, de
maatregelen, de middelen en de prestaties van het beleid. Daarover
concluderen we het volgende. De directe relatie tussen de
doelstellingen, maatregelen, geldstromen en resultaten blijft lastig om
vast te stellen. Bovendien heeft het ministerie ten opzichte van de
begroting 2023 wel verbetering laten zien en zijn er her en der ook
mooie voorbeelden waarin deze relatie beter zichtbaar wordt, maar op
basis daarvan hebben we natuurlijk wel een aantal verzoeken aan de
minister. De eerste daarvan is om de doelen smart te maken, wat staat
voor specifiek, meetbaar, acceptabel, relevant en tijdsgebonden. Op deze
manier zijn ze goed te meten en te evalueren. Ten tweede:
basisinformatie moet overzichtelijk en uniform worden aangeleverd en op
één plek worden gepresenteerd, zowel bij de start als daarna. Dit zou
natuurlijk prima kunnen in een dashboard of zoals op de site
ocwincijfers.nl, waarvan collega Stultiens terecht aangaf dat dit een
hele mooie site is. Ten derde de SEA: de periodieke rapportages zouden
alvast ingepland moeten worden, want de thema's die nog niet onderzocht
zijn, krijgen dan voorrang. Ook moet er aandacht zijn voor het
onafhankelijk oordeel over en de duurzaamheid van deze gekozen thema's.
Natuurlijk zien we ook graag dat er doorgegaan wordt met de nu al
ingezette verbeteringen.
Als laatste willen we u nog een slide tonen met een voorbeeld van hoe
een dashboard met informatie er eventueel uit zou kunnen zien. Zoals u
kunt zien, is deze mooi overzichtelijk, wat iedereen hartstikke veel zou
kunnen helpen.
Verder dank ik u allen voor uw aandacht bij deze presentatie.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zou de heer Stultiens en mevrouw Van der Velde hartelijk
willen danken voor het goede werk dat zij hebben gedaan. Ik denk dat dit
wel een klein roffeltje waard is.
(Geroffel op de bankjes)
De voorzitter:
Dank voor het goede werk. De presentatie van de Rekenkamer in mijn
achterhoofd hebbende, zou de voorzitter van de Rekenkamer trots op de
commissie zijn, die echt heel consciëntieus de stukken heeft
doorgevlooid en deze vragen heeft gesteld. Dus dat is aan u allen een
compliment. Dit gezegd hebbende, gaan we naar de reactie van het kabinet
luisteren. Daarna is er voor de leden nog een korte tweede termijn,
zoals qua procedure is besproken, en daarna ronden we af. Ik kijk naar
de leden van het kabinet. Wenst u nog een korte schorsing?
Minister Dijkgraaf:
Een paar minuten graag.
De voorzitter:
Dan schors ik voor een paar minuten.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
We gaan luisteren naar de reactie van de zijde van het kabinet op de
presentatie van de rapporteurs die we net hebben gehoord over het
jaarverslag en de slotwet. Minister Dijkgraaf.
Minister Dijkgraaf:
Dank u wel, voorzitter. Laat ik beginnen met het uitspreken van mijn
waardering voor de commissie voor het agenderen van dit debat en in het
bijzonder voor de heldere analyse van de beide rapporteurs. U bent
bijzonder grondig en systematisch door het jaarverslag heen gegaan. Ik
voel dat er een, althans gematigd, overall positief beeld is, maar ik
hoor ook hele duidelijke aanmoedigingen om dingen te versterken. Er zijn
echt nog verbeteringen nodig. U benoemt volgens mij terecht een aantal
kritische noten, met name over de koppeling tussen beleidsdoelen, geld
en resultaten. We hebben daar als kabinet op ingezet. U constateert
enerzijds verbeteringen, maar u zegt ook terecht dat het beter kan. Ook
de concrete suggesties die u heeft meegegeven voor de beleidscyclus
nemen we ter harte.
We kijken hiermee natuurlijk ook voor onszelf terug op het
begrotingsjaar. We hebben het gevoel dat er vele constructieve stappen
zijn gezet om de grote uitdagingen op het terrein van OCW aan te pakken.
Denk aan grote maatschappelijke opgaven zoals basisvaardigheden en
sociale veiligheid. We hebben meerdere initiatieven in gang gezet en er
is veelvuldig contact geweest met ouders. In het algemeen heeft u goed
geschetst dat we juist in het OCW-domein soms hele hoog overkoepelende
doelen hebben, maar de uitdaging is dan om ze concreet genoeg te maken
om erop bij te sturen. Ik moet wel zeggen dat we ons tijdens dat proces
soms ook realiseren dat we nog scherpere monitoring nodig hebben. Er
komen andere thema's bij. U noemde al twee goede voorbeelden. Binnen
wetenschapsbeleid zijn er inderdaad een aantal thema's bij gekomen,
zoals open access en erkennen en waarderen. Dat zijn misschien niet de
soort metrieken waar vijf jaar geleden op werd gerekend. Hetzelfde geldt
voor kansengelijkheid, waarbij we met de terugkoppeling van de
Rekenkamer hebben geleerd dat we meer moeten inzoomen om ons beleid daar
scherp op te kunnen afstemmen.
In verschillende voortgangsbrieven en debatten hebben we deze
initiatieven aan uw Kamer toegelicht en met u besproken. Voor bijna al
deze OCW-thema's geldt dat ze een lange adem vragen. We hebben in het
coalitieakkoord bijvoorbeeld een miljard aan structurele middelen
opgenomen om de onderwijskwaliteit te versterken. Maar waar zit dat nou
precies in en wat zijn de precieze doelen? Dat is natuurlijk een
langetermijnopgave. Het Masterplan basisvaardigheden is een andere. De
conceptkerndoelen Nederlands en rekenen en wiskunde zijn volgens
planning in september 2023 gepresenteerd. Daarnaast heeft OCW in
november van vorig jaar voor het eerst de monitor basisvaardigheden
uitgebracht, die voor het eerst een geïntegreerd beeld geeft van de
prestaties van leerlingen op deze vaardigheden. Een ander voorbeeld is
de gelijke waardering en behandeling van alle studenten en goede stages,
waar ik me persoonlijk sterk voor heb ingezet. In het mbo hebben we een
jaar geleden een stagepact gesloten, met hele concrete doelen en
maatregelen.
Ik denk dat wij in het begrotingsjaar enige effecten zien van het
geschetste beeld. Vanuit zo'n integrale thematische blik zetten we ook
in op versterking van het inzicht daarin. Terugkomend is dat je de
beleidsresultaten niet direct in één begrotingsjaar terugziet. Het echte
rendement van deze investeringen vraagt om een lange adem.
Dat is gelijk een mooi bruggetje naar uw vragen in de toelichting. U
vraagt naast inzicht in de resultaten om een uniform overzicht en een
jaarlijkse rapportage over doelen, maatregelen, middelen en resultaten
van beleid. De motie-Van der Lee ging daar ook over. In uw presentatie
gaf u aan dat het los van de lange adem nodig is om inzichtelijk te
maken wat de relatie is tussen beleidsinzet, financiële inzet en
beleidsresultaten. Die kritiek nemen we ter harte. Ook het kabinet heeft
de wens en de behoefte om de relaties tussen doelstellingen,
maatregelen, geldstromen en resultaten nog duidelijker te maken. We
hebben daar trouwens meerdere initiatieven voor genomen, bijvoorbeeld
via de hernieuwde systematiek van beleidsindicatoren. Deze systematiek
begint per beleidsopgave of thema met het benoemen van de doelen. Op
basis van deze systematiek komen we tot betere resultaten van het
beleid. Dat kunnen we kwantitatief en kwalitatief onderbouwen. Ook
bevorderen we via het Beleidskompas dat er goede beleidstheorieën worden
gemaakt.
Het identificeren en smart beschrijven van deze doelen kan volgens u
beter. Dat nemen wij echt ter harte. Aan de andere kant voelen we dat
OCW een pionier is op dit gebied. Eerlijk gezegd worstelen alle
departementen hiermee. We zijn het eerste ministerie dat indicator en
doelstelling koppelt aan zijn begroting en jaarverslag. Dat proberen we
ook op de website www.ocwincijfers.nl zichtbaar te maken. Ik vond het
goed om te horen dat u daarop heeft gekeken en dat ook heeft
teruggezien. Maar ook die website kan verder worden doorontwikkeld. De
suggesties die u heeft gedaan, nemen we daarbij zeker ter harte.
Dan nog enige concrete punten die u heeft genoemd. De heer Stultiens
noemde bij de doelstelling voor cultuur het bevorderen van deelname aan
cultuur. De kengetallen zijn in lijn met de doelstelling. Hoe kun je dat
beoordelen als er geen afrekenbare doelstelling is geformuleerd in het
jaarverslag? De kengetallen in het jaarverslag en op de website zijn
bedoeld om de ontwikkeling van bezoek en beoefening van kunst en cultuur
te volgen. Die kengetallen hebben een soort signaleringsfunctie. Als er
grote schommelingen in het percentage zijn, kan dat reden zijn voor
nader beleid. Er is geen streefwaarde aan gekoppeld op basis waarvan
eenvoudig kan worden vastgesteld of de doelstellingen zijn behaald. Om
dit te kunnen beoordelen is er, naast de kengetallen, behoefte aan een
bredere set van aanvullende data, onderzoek en beleidsevaluatie. Daar
zijn we hard mee bezig. Zo is eind 2022 de beleidsdoorlichting
cultuurdeelname uitgevoerd en naar de Kamer verzonden en zijn in de SEA,
de Strategische Evaluatie Agenda, de nog uit te voeren onderzoeken en
evaluaties opgenomen. Dit is dus een duidelijke boodschap en daar zijn
we mee bezig.
U gaf een ander voorbeeld: de peerreview van wetenschappelijke
artikelen. Nu is dat 89%. Wat is ons doel? Het doel is heel helder:
100%. Op dit moment zijn we met 89% een heel eind onderweg. Wij doen er
alles aan om de transitie zo snel mogelijk te maken, maar het is gewoon
lastig om daar concrete data, cijfers en datums aan te koppelen. Een
belangrijke speler in de transitie naar open science is bijvoorbeeld het
Regieorgaan Open Science. Onze inzet is om zo veel mogelijk
beleidsontwikkeling hiervoor te ondersteunen, met een duidelijk, helder
doel van 100%, maar het is erg lastig om aan te geven hoe snel we daar
kunnen komen. We zitten nu op 89%, dus de 11% die we nog moeten, is de
moeilijkste 11%. Waar lopen we precies tegen aan? Nederland is hierin
koploper, ook in de Europese ruimte, en als koploper kunnen we niet
kijken naar andere landen om te zien welke realistische doelen precies
na te streven zijn.
Dan kom ik op wat algemene vragen. U vroeg naar de relatie tussen
doelstellingen, maatregelen, geldstromen en resultaten. Zoals ik al zei,
heeft ook het kabinet absoluut de wens en de behoefte om de relatie
tussen geldstromen en resultaten duidelijker te maken. We hebben daartoe
meerdere initiatieven genomen. Ik heb ze al genoemd: de hernieuwde
systematiek en het Beleidskompas.
U vroeg ook: hoe gaat de minister ervoor zorgen dat de Tweede Kamer
ervan op aan kan dat het beleid waarvoor extra geld is gereserveerd,
goed kan worden gevolgd en geëvalueerd? Ik zei al: de
evaluatieprogrammering en de monitoring volgen de prioriteiten van
beleid, zoals die in de hoofdlijnenbrieven zijn uitgewerkt. Dat doen we
dan in het jaarverslag.
Waarom zijn de SEA-thema's niet consistent terug te zien in de begroting
of het jaarverslag? De SEA-thema's in de begroting volgen de thematische
indeling van de eerste begroting van het huidige demissionaire kabinet.
In het jaarverslag van 2023 worden de hoofdthema's niet vermeld, maar
wordt wel de opzet van de tabel in de begroting voor 2023 gevolgd. Dat
is dus een iets andere systematiek.
U gaf ook aan dat nog niet alle SEA-thema's goed zijn afgedekt. Dat is
waar. In 2023 ging de aandacht uit naar het ontwikkelen van een compleet
monitor- en evaluatieprogramma van de hoofdlijnen van beleid. Dit jaar
besteden we aandacht aan de plannen van de periodieke rapportages die
daarop zijn gebaseerd. We gaan er nu dus eigenlijk in meer detail
naartoe.
U vroeg ook naar het ontbreken van het oordeel van onafhankelijke
deskundigen. In het algemeen wordt voor periodieke rapportages het
oordeel van onafhankelijke deskundigen gevraagd. Dat gebeurt ook in de
vorm van een strategisch advies op basis van periodieke rapportages,
bijvoorbeeld in het geval van het lerarenbeleid. Voor andere
strategische evaluaties geldt dat ze in veel gevallen onafhankelijk
worden uitgevoerd.
Wordt altijd bepaald wanneer de volgende periodieke rapportage dient
plaats te vinden? Ja, het plannen van een periodieke rapportage is
gekoppeld aan de beleidscyclus, en dus ook aan de besluitvormings- en
evaluatiemomenten die in de toekomst zijn voorzien. Bij het opstellen
van de SEA bekijken we elk jaar of het totaal van de programmering
dekkend is voor de thema's.
U vroeg ook hoe bestendig deze Strategische Evaluatie Agenda's tegen een
wisseling van de wacht zijn. We maken een onderscheid tussen twee types.
Er zijn de hoofddoelstellingen van beleid die, denk ik, per definitie de
bedoeling hebben om langer mee te gaan. Daar hoort het bekende drietal —
de kwaliteit, de toegankelijkheid en de doelmatigheid — in bijvoorbeeld
het hoger onderwijs toe. Die veranderen eigenlijk niet bij een wisseling
van de wacht. Ik denk dat ook volgende kabinetten dat nog steeds als
doelstelling hebben. Het tweede type bevat natuurlijk thema's die de
prioriteiten van een kabinet volgen. Het kan natuurlijk goed dat die
prioriteiten verschuiven. Maar ik denk dat ook voor grotendeels deze
thema's, bijvoorbeeld als het gaat over kansengelijkheid en
basisvaardigheden, geldt dat ze zeer bestendig zijn tegen een wisseling
van de wacht.
Dan waren er een paar vragen over onderuitputting. Ik denk dat de vraag
over schoolmaaltijden bij de minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs ligt, maar ik kan 'm wel beantwoorden. De vraag was: in
hoeverre is de arbeidsmarktkrapte de oorzaak van onderuitputting bij
schoolmaaltijden? Het programma is in de loop van 2023 gestart, waardoor
het bereik gedurende het jaar is gegroeid. Doordat niet alle scholen
vanaf de start van het programma hebben deelgenomen, is inderdaad
onderuitputting ontstaan. Een deel van de scholen heeft aangegeven dat
ze te weinig capaciteit hebben om mee te doen.
Dan waren er wat vragen over DUO. Waarom wordt er bij DUO gekozen voor
het inhuren van externe expertise in plaats van voor het zelf in dienst
nemen van medewerkers? Wat zijn de doelmatigheidsoverwegingen? Dit is
trouwens een onderwerp waar ik regelmatig met uw Kamer over gesproken
heb. DUO streeft over de volle breedte van de organisatie naar een
gezonde verhouding van interne en externe medewerkers. Het proces van
externe inhuur is gericht op het vervullen van functies op verschillende
plekken binnen de organisatie die niet structureel vervuld kunnen
worden. Het zijn vaak functies met een hele specifieke expertise. Het
zal geen verrassing zijn dat we dat terugzien bij veel
automatiseringspersoneel, bij de ICT. Daarnaast is er schaarste te zien
door werkpakketuitbreidingen vanwege werkzaamheden rondom Werk aan
Uitvoering in het regeerakkoord en compliance.
Voor DUO is van het belang dat er geen risico's ontstaan rondom zijn
publieke dienstverleningstaak. Daarom wordt in bepaalde gevallen gekozen
voor tijdelijke externe inhuur. Voor ons staat de continue
dienstverlening die we kunnen verzekeren, gewoon boven alles. Waar
mogelijk zal DUO voortdurend bezig zijn met het zogeheten verambtelijken
van de externen, vooral op het gebied van automatisering en
klantcontact. Dat betekent dat we interne kennisopbouw vergroten, en
daarmee ook de kostenverlaging realiseren. Daarnaast hebben de kosten
van de inhuur van externen alleen betrekking op de directe uren. De
indirecte uren van externen worden niet vergoed — verlof, ziekte en
training — waardoor de loonkosten van externen per uur weliswaar hoger
zijn, maar het aantal productieve uren omgekeerd ook hoger is.
Hebben we last van de arbeidskrapte bij DUO of gaat het alleen om de
kerndepartementen? Ik denk dat DUO net als het kerndepartement last
heeft van krapte op de arbeidsmarkt op heel veel plekken in Nederland.
Vanwege het verschil in de publieke taak gaat het echter wel om
verschillende soorten functies. Soms speelt ook de locatie een rol. DUO
is natuurlijk grotendeels in Groningen, in Noord-Nederland,
gelokaliseerd, terwijl het kerndepartement grotendeels in de randstad
zit.
Welke typen vacatures staan open? Dat zijn vooral vacatures die een hele
specifieke expertise vragen. We zien bij DUO bij de
werkpakketuitbreiding echt hele specifieke ICT-technologie die absoluut
heel erg schaars is in Nederland. Daar spreken we vaker over, breed in
Nederland maar natuurlijk ook als het gaat om DUO, want het is een
gigantische uitvoeringsorganisatie met heel hoogwaardige
ICT-technologie.
Welke taken of beleid worden niet op de gewenste manieren uitgevoerd? Ik
denk dat DUO er alles aan doet om de risico's in de primaire
dienstverlening aan klanten en opdrachtgevers tot een minimum te
beperken. Ik weet op dit moment niet van situaties waarin we vanwege de
arbeidsmarktkrapte ons primaire proces niet volwaardig kunnen uitvoeren.
Daarom doen we in voorkomende gevallen ook een beroep op externe
expertise voor een tijdelijke invulling van werkzaamheden, maar bij ons
blijft steeds vooropstaan dat de continue dienstverlening absoluut
cruciaal is.
Ten slotte denk ik dat het goed is dat we dit soort gesprekken hebben.
Een aantal doelstellingen werd genoemd. Ik ga even terug naar de
algemene analyse in de introductie van de heer Stultiens. Hij gaf aan
dat de doelstellingen enorm verschillend zijn. Hij noemde bijvoorbeeld
de Lissabondoelstelling, die heel helder is: 3% van het bbp. Dat kun je
heel snel berekenen, maar je ziet natuurlijk ook dat die doelstelling
grotendeels moet worden behaald met private investeringen. Daar gaan wij
helemaal niet over. Het is dan heel erg lastig om daar een inschatting
van te maken. Bij de publieke investeringen zien we dat die bijvoorbeeld
bij een kabinetswissel heel dramatisch kunnen veranderen, naar boven of
naar beneden. Het is dus ontzettend lastig om daar een soort natuurlijke
inschatting van te maken. Aan de andere kant noemde u vsv, voortijdig
schoolverlaten. Dat zit in mijn eigen domein. Daar zijn we minder
afhankelijk van de schommelingen in het beleid. Vooral de conjunctuur
speelt daar een rol. In onze analyse hebben we gezien dat er een
veelheid aan oorzaken is, die we allemaal adresseren. Het is goed om de
doelstellingen scherp te hebben, maar ook hier is het soms erg lastig om
in een samenstel van factoren en een samenstel van beleid precies aan te
geven welk beleidsdomein verantwoordelijk is voor welk percentage van
het behalen van de doelstelling.
Als laatste opmerking geef ik mee dat we soms ook leren. Dat is ook mijn
ervaring in de wetenschap. Soms is het heel prettig om heel scherpe
cijfers te gebruiken als doelstelling. In de wetenschap wordt heel vaak
het aantal citaties gebruikt als kwaliteit van het wetenschappelijk
onderzoek. Er is een mooi boekje over de tirannie der metrieken. Het is
een proxy, een afgeleid iets. We zijn steeds op zoek naar nieuwe
indicatoren die ook de soms hele zachte elementen van het OCW-beleid
proberen te vangen in harde cijfers. Dat doen we, maar dat is een lerend
proces. Daarmee is een dag als vandaag, waarop we een terugkoppeling
krijgen in een best scherpe rapportage, een grote aanmoediging voor alle
medewerkers van het departement om nog scherper te zijn op onze
doelstellingen en op hoe ons beleid hierop inwerkt. Daarmee wil ik u nog
een keer bedanken voor deze heldere aanmoediging.
Met die woorden geef ik graag het stokje over aan mijn collega, minister
Paul.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan luisteren naar de bijdrage en aanvullingen van
minister Paul.
Minister Paul:
Voorzitter, dank. Een korte aanvulling van mijn kant. In de eerste
plaats veel dank aan de commissie voor het agenderen van dit debat. In
het bijzonder dank ik de twee rapporteurs, Van der Velde en Stultiens,
voor hun heldere analyse. In aanvulling op hetgeen collega Dijkgraaf
heeft gezegd, wil ik inzoomen op wat werd gezegd over het smarter maken
van bepaalde doelen. Ik hoorde daarin positieve geluiden, zowel van uw
Kamer als vanuit de Algemene Rekenkamer, over wat we bij de
basisvaardigheden hebben gedaan ten aanzien van heldere doelen en een
inzichtelijke rapportage. Volgens mij geeft u ons de opdracht of de
aanmoediging om dat ook te doen op andere belangrijke thema's, zoals de
lerarenstrategie en kansengelijkheid. Dat nemen we graag mee, want u
zult begrijpen dat dat heldere inzicht en overzicht ook voor ons
belangrijk zijn om te kunnen sturen. Niet voor niets is het gevleugelde
gezegde: meten is weten. Op basis daarvan kun je je beleid verder
aanscherpen en verbeteren. Ik zou daarbij overigens ook willen zeggen —
even aanhakend op wat collega Dijkgraaf net zei over de zachte effecten
van het onderwijs — dat heel veel van wat we doen in het onderwijs
misschien niet meetbaar is, maar wel heel goed merkbaar is. Dat is iets
waar alle leraren en docenten zich dag in dag uit voor inzetten. Dat kun
je niet altijd in harde cijfers of rapportages vangen, maar dat is wel
degelijk te constateren wanneer je kijkt naar het welzijn van leerlingen
en klassen. De opdracht aan ons is helder. Die neem ik mee. Die zal ik
ook zeker doorgeven aan mijn opvolger.
Dan is er nog een klein punt dat ik ook even wil aanstippen. Minister
Dijkgraaf ging daar ook al even op in. Dat ging over de
schoolmaaltijden. Voor de goede orde is het belangrijk om aan te stippen
dat gebrek aan capaciteit niet de doorslaggevende factor was, maar dat
we later in het jaar met het programma zijn gestart en dat scholen in de
loop van het jaar zijn aangehaakt. Hierdoor had je die onderuitputting.
Dat is hoe het zat met de schoolmaaltijden. Overigens, op heel veel
andere vlakken in het onderwijsveld speelt gebrek aan capaciteit
natuurlijk wel een rol. Vandaar dat ook die lerarenstrategie in het
aanpakken van het lerarentekort zo'n belangrijk punt is. Tegelijkertijd
is het ook de opdracht aan ons om ervoor te zorgen dat we voorzichtig
zijn met alle opgaven die we verder in het onderwijs neerleggen, om
overladenheid te voorkomen. Dat van mijn kant. Dank u wel,
voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Er wordt driftig gezwaaid. Inmiddels is er een klas naar ons
aan het kijken. Allemaal voor onderwijs. Ze zijn niet op school. Even
zwaaien. Heel mooi en goed dat we dat hier faciliteren. Prachtig.
Ik kijk naar de leden. We hebben een iets andere orde van het debat,
maar we hebben dus nu een tweede termijn. Dat doen we dan per
woordvoerder en niet meer apart de rapporteurs. Nu geef ik u per partij
een minuut of twee. Om hierop te reflecteren: omdat u ook geen eerste
termijn heeft gehad, is dit ook het moment om moties over deze stukken
in te dienen. Ik kan me voorstellen dat u dat doet bij de bespreking van
de slotwet, want dan kunt het ook wat langer aanlopen. Anders komt het
zo op het dak vallen.
Dat gezegd hebbende, wil ik graag de leden de gelegenheid geven voor een
tweede termijn. Dan kijk ik als eerste naar de heer Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik wil graag de ministers bedanken voor de beantwoording. Minister
Dijkgraaf noemde ons gematigd positief, met kritische bevindingen.
Volgens mij is dat een goede typering. We zijn blij dat de suggesties
ter harte worden genomen. Het is een stevige aanmoediging. We hopen
volgend jaar, eigenlijk al bij de begroting, maar ook bij het
jaarverslag, vooruitgang te zien.
We erkennen ook dat eigenlijk alle ministeries hiermee worstelen. Dat
gaf u terecht aan. Laten we dan als extra doel formuleren dat OCW
koploper blijft op dit terrein.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van der Velde.
Mevrouw Van der Velde (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik dank de ministers voor hun antwoorden. Ik
zou wel willen aankaarten dat ik op één vraag niet een volledig antwoord
heb gehad, omdat de focus vrijwel alleen op DUO lag. Maar de vraag was
ook, wat betreft de taken die niet goed uitgevoerd kunnen worden, hoe
dit betrekking heeft op OCW als ministerie, dus niet alleen DUO zelf.
Zou u daar later op terug willen komen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Volgens de formaliteiten ga ik de fracties van groot naar klein langs en
kom ik bij de leden van de VVD. Heb ik dat nu goed gedaan? Les één voor
iemand die gaat voorzitten: altijd goed naar de griffier luisteren, zeg
ik tegen de heer Soepboer. We hebben dus nu de reactie van de
rapporteurs gehad. Daarmee gaan we dan naar de tweede termijn van de
leden. Dat doe ik volgens fractiegrootte, van groot naar klein. Dan gaan
we al eerste luisteren naar de tweede termijn van de PVV. Daarvoor voert
het woord de heer Blaauw.
De heer Blaauw (PVV):
Dank u voor het woord, voorzitter. Namens de PVV wil ik de rapporteurs
heel erg bedanken. Ik begreep net dat de rapporteurs inderdaad niet
namens hun partij spraken maar namens zichzelf. Bij dezen dank aan de
rapporteurs. Dank voor de beantwoording door het kabinet, al staat er
nog één vraag open, zo begreep ik. De rest van de inbreng zal ik straks
doen bij de Staat van het onderwijs.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank. Ook mijn dank aan de rapporteurs en dank aan de ministers voor de
beantwoording. Het woord "smart" is een paar keer gevallen. Ik denk dat
dat ten aanzien van het onderwijs iets is waar het hele onderwijsveld
nog wel wat stappen in kan zetten. Dat begint op het ministerie. Het is
goed om te horen hoe de ministers daarop reageerden. Maar het smart
formuleren van beleidsdoelen is niet het eindpunt van het traject, want
je wil namelijk de inhoud bereiken van dat smart gestelde doel. Ik heb
het bijvoorbeeld over de basisvaardigheden. Hartstikke goed dat die zo
scherp geformuleerd zijn, maar ik vroeg mij wel af wat dat betekent voor
bijvoorbeeld het onderwijsveld zelf, maar zeker ook voor de Inspectie
van het Onderwijs, die we echt nodig hebben voor het uiteindelijk
behalen van die doelen. Daar wil ik graag een reflectie op.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kom ik nu wel bij de fractie van de VVD. De heer De
Kort.
De heer De Kort (VVD):
Dank, voorzitter. Ook bijzondere dank aan beide rapporteurs en aan het
kabinet voor de beantwoording. Ik heb nog één aanvullende vraag. Dat is
eigenlijk een verdiepende vraag op die van mevrouw Pijpelink. Het is
positief dat we een keer iets positiefs horen over de basisvaardigheden,
want die staan zwaar onder druk. Maar ze zijn wel smart geformuleerd,
dus dat is erg mooi. Nu de prestaties nog, zou ik bijna willen zeggen,
als het dan gaat om die basisvaardigheden.
Toen ik keek naar de toelichting van de Rekenkamer, viel me daarin op
dat vooral bij incidentele middelen de doelen en ook de effectiviteit
vaak helder zijn, maar dat dat over het algemeen minder goed zichtbaar
is bij structurele middelen. Denk bijvoorbeeld aan de
lumpsumfinanciering. Ik ben heel benieuwd — ik zou de vraag aan minister
Paul willen stellen of misschien wel aan beide ministers — hoe zij
kijken naar het smarter kunnen formuleren ten aanzien van die
structurele middelen en wat zij hun mogelijke opvolgers daarover willen
meegeven.
Dank.
De voorzitter:
Dank u wel. We gaan luisteren naar de bijdrage van de heer Soepboer,
NSC.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Een woord van dank vooraf natuurlijk aan degenen
die zich hiermee bezig hebben gehouden: de rapporteurs, het ministerie
en de ministers. Dank daarvoor. Het valt mij op dat het glas bij u
halfvol is. Dat vind ik erg mooi om te constateren, want we hebben ook
mensen nodig met halfvolle glazen, die dat ook gewoon ruiterlijk
toegeven. Er moet namelijk altijd hoop blijven. Dat doet u goed. Ik zou
toch willen zeggen, zonder daarmee uw positiviteit teniet te doen, dat
er wel degelijk een stuk uit het glas mist en dat we dat altijd goed
voor ogen moeten blijven houden. Dus ondanks uw positiviteit zou ik
zeggen: kijk goed naar de opdracht die hieruit voortkomt om deze
middelen beter te besteden en met het geld meer resultaten te boeken.
Maar ik denk dat we het daar straks ook wel even over gaan hebben. Maar
ieder geval dank voor uw positiviteit.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Rooderkerk spreekt namens D66. Aan u het
woord.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ik wil vooral mijn dank uitspreken naar de rapporteurs
voor de analyse. Dank ook aan de bewindspersonen. Terugkijken is van
belang. We zullen dat meenemen als we het straks hebben over de
toekomst.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Zanten namens de BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank, voorzitter. Ook namens BBB veel dank aan beide rapporteurs en aan
het kabinet voor de beantwoording van de vragen. Op dit moment hebben we
geen verdere opmerkingen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Beckerman namens de SP. Aan u het woord.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel, voorzitter. Uiteraard ook veel dank aan de rapporteurs en
dank aan het kabinet. Ik heb toch nog wel een inhoudelijke vraag, want
ik vind de constatering lastig dat aan de ene kant voor OCW vier doelen
zijn gesteld en dat aan de andere kant de rapporteurs concluderen dat
zij bij het raadplegen van de begroting als jaarverslag deze doelen als
zodanig niet herkennen en dat zij ook constateren dat "een samenhangend
verhaal over de voortgang van deze doelen ontbreekt". Daar begint mijn
worsteling, want wij zijn de controlerende macht. Ik snap de opmerking
van de minister, die zegt: ja, maar in de wetenschap heb je bijvoorbeeld
een citatie-index en die zegt niet alles over het behaalde resultaat.
Dat deel ik uiteraard. Je kunt de grootste doorbraak in een kleine
studie hebben, die alsnog een H-index zal hebben die laag is, terwijl je
misschien bij biomedische wetenschappen al sneller een hoge citatie
krijgt. Dat begrijp ik. Ik vind het ook lastig om te constateren dat
doelen weliswaar niet behaald worden, maar wel smart geformuleerd zijn.
Daar hebben we ook niet zo heel erg veel aan. Een nieuw kabinet zal
opnieuw doelen stellen. Ik zou toch wel iets meer reflectie willen op
hoe we dan zorgen dat we die juist als controlerende macht goed kunnen
controleren. Een citatie-index of een smart geformuleerd doel is niet
per definitie de oplossing, maar we zullen wel inzicht moeten krijgen in
de resultaten die behaald worden.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Beckerman. Tot slot de heer Ergin namens DENK. Aan u
het woord.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. Ik heb eigenlijk één vervolgvraag, omdat het voor mij een
beetje moeilijk te volgen is. Er is bijvoorbeeld eerder een onderzoek
geweest van de Rekenkamer over de kansengelijkheidssubsidies voor het
mbo. Als ik de stukken lees en ook op basis van de beantwoording van de
ministers, is het voor mij moeilijk om een inschatting te maken. We
weten eigenlijk al langer dat sommige dingen of in ieder geval de
resultaten niet goed meetbaar zijn. Ik zou toch aan de minister willen
vragen wat er naar aanleiding van dat onderzoek is gebeurd. Welke
verbeteringen zijn er doorgevoerd en wanneer kunnen we het hier naar
verwachting ook over de resultaten hebben?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we aan het einde van deze wat bijzondere tweede
termijn van de zijde van de commissie. Ik zou even twee minuten zodat u
even een beetje kan hergroeperen ... Is dat prettig? Ga ik gelijk door?
Geen chaos? Niet zo veel? Niet meer chaos dan ik zelf heb veroorzaakt?
Minister Dijkgraaf, aan u het woord.
Minister Dijkgraaf:
Dat is een van onze kerndoelen: geen chaos.
Dank u wel aan alle leden van de commissie voor de aanvullende vragen en
opmerkingen. Misschien eerst even concreet de vraag van mevrouw Van der
Velde die nog niet beantwoord was. Inderdaad, ik heb wat gezegd over hoe
de krapte op de arbeidsmarkt DUO beïnvloedt en dat we daar met externen
zorgdragen dat de basisvoorzieningen altijd op orde blijven. U heeft mij
trouwens ook regelmatig horen zeggen dat we met het invoeren van nieuwe
maatregelen, bijvoorbeeld rondom studiefinanciering, uiteindelijk een
bepaald tempo bij DUO moeten doorlopen. We kunnen niet alles in één
keer. De basisbeurs bijvoorbeeld is dit jaar gekomen, maar de
tegemoetkoming komt pas een jaar later. Ik kan zeggen dat de krapte op
de arbeidsmarkt er niet toe heeft geleid dat we in het kerndepartement
dingen niet kunnen uitvoeren. Maar ik moet wel zeggen dat als er nog
heel veel nieuwe taken bij komen, er op een gegeven moment toch enige
triage zal moeten plaatsvinden voor wat je wel onmiddellijk kan doen en
wat je uiteindelijk op de langere termijn moet doen. Dat zit 'm
bijvoorbeeld in wetgevingstrajecten, want we hebben maar een beperkt
aantal juristen. Nieuwe initiatieven zullen dus achteraan moeten
aansluiten, denk ik.
Dan kwam er best een interessante discussie los. Ik denk dat mijn
collega minister Paul en ik ... Die discussie ging natuurlijk wel een
beetje met de blik in de achteruitkijkspiegel. De afgelopen tweeënhalf
jaar hebben we in ons beleid enerzijds een aantal grote thema's gezien,
zoals kansengelijkheid, basisvaardigheden en rust en ruimte in het
vervolgonderwijs, waarbij Kamer en kabinet heel erg op dezelfde lijn
zaten, maar je toch moet vaststellen dat zowel de doelen alsook de data
er nog niet zijn. We hebben de discussie gehad over basisvaardigheden in
het mbo. Ik zie zelf dat er vaak nog een nulmeting moest plaatsvinden.
We zetten daar wel op in; het is een mooie focus, waar denk ik iedereen
achter staat. We moeten in het onderwijs in brede lijnen daarop
focussen, maar we moeten gewoon vaststellen dat we daar nog niet alle
data voor hebben en dat er ook aan de kant van de inspectie soms een
gebrek aan data is. Dat betekent dat we hier toch een soort knik hebben
gemaakt in ons beleid. We beginnen met de nulmetingen en we gaan daar
natuurlijk scherp op letten.
Er zijn een paar andere thema's. Neem bijvoorbeeld het thema
stagediscriminatie, waar we ook veel over gesproken hebben en waarover
we eigenlijk ook nog heel weinig data hebben, anders dan een algemene
indicatie dat het veel voorkomt. De vraag van de heer De Kort in dat
verband was als volgt. Met incidentele middelen ga ik scherpe doelen
stellen, maar hoe zit dat nou met die structurele middelen, met de
lumpsum? In het mbo hebben we de werkagenda en in het h.o. de
bestuursagenda afgesproken. Die gaan eigenlijk over het totale beleid.
Wat we dus keer op keer doen, is extra middelen als een mooie
gelegenheid gebruiken om een veel grotere afspraak te maken met de
instelling, waar dus ook een groot gedeelte van de lumpsum of eigenlijk
de hele lumpsum onder valt. Want je kunt de kwaliteit niet alleen maar
met die extra middelen verbeteren. Wat algemene afspraken betreft — neem
de sociale veiligheid of kansengelijkheid in het hoger onderwijs — heb
je in zekere zin ook wel leverage op de totale som, juist vanwege die
incidentele middelen. Maar het is inderdaad waar dat je bij iedere
nieuwe investering weer een mooie afspraak kunt maken. Dat helpt dan
inderdaad om uiteindelijk dat veel grotere gesprek met elkaar te
voeren.
Mevrouw Beckerman vroeg hoe je die doelen nou vaststelt. De domeinen
vervolgonderwijs en hoger onderwijs laten daarvan een goed voorbeeld
zien. De vraag is: wat willen we precies? Vanuit het veld komt dan het
antwoord: we willen meer rust en ruimte voor docenten. Hoe gaan we dat
dan meten? Dat meten we met enquêtes et cetera. Of we kijken hoeveel
tijd je aan onderwijs en onderzoek besteedt. In andere domeinen wordt er
gekeken naar wat de belasting is. Of je kijkt naar hoeveel vaste
contracten er zijn. In de uitvoering van deze agenda hebben we dus
gezien dat het best wel mogelijk was om daar een aantal indicatoren voor
op te stellen, samen met het veld maar wel gericht op de
bestuursakkoorden die zijn afgesloten. Het jaar daarna hebben we met
elkaar geprobeerd om dat in cijfers te vangen, niet in één cijfer maar
een twintigtal. Die staan nu. Dat betekent dus dat je daar nu op kan
gaan koersen. Dus nogmaals: bij een aantal beleidsterreinen hebben we
die knik gemaakt, en dus is het nu ook wel echt aan ons om dat over de
langere termijn te gaan volgen.
De heer Ergin vroeg wat we hebben geleerd van de Rekenkamer als het gaat
om het thema kansengelijkheid, bijvoorbeeld in het mbo. Die heeft
gezegd: als je echt effectief wil zijn in je kansengelijkheidsbeleid,
dan moet je eigenlijk wat verder achter de komma kijken. Dan gaat het
niet meer om algemene landelijke cijfers maar dan gaat het om de
verschillen tussen scholen of de verschillen binnen een school. Wat leer
je daarvan? Daarvan leer je dat je een ander soort indicatoren nodig
hebt. Die ga je dan weer met elkaar opstellen. Daarmee zoom je steeds
meer in. In het beste scenario worden we door interacties zoals vandaag,
maar ook op basis van externe rapporten, dus steeds smarter in het
stellen van de precieze doelen en kunnen we daar ook beter op afrekenen.
Maar ik denk dat het voor ons heel belangrijk blijft om niet alleen maar
in interacties met u maar ook in interacties met het veld uiteindelijk
cijfers te krijgen. De vraag is echter: hebben we de juiste cijfers? Dat
betekent waarschijnlijk dat we een iets gedetailleerder portret van de
kwaliteit van het onderwijs moeten hebben. Dat kan je niet in één cijfer
vangen, maar daar heb je er een aantal van nodig. Dat doe je in
iteraties. Vervolgens hebben we denk ik steeds een soort dubbele reactie
in de zin van: mooi dat we nou de juiste doelen hebben gesteld, maar
jammer dat we er eigenlijk pas dit jaar mee beginnen. Dat is wel een
dilemma waarvoor we ons geplaatst zien. We zullen er straks nog verder
over spreken, maar ik denk dat ook voor de inspectie vaak geldt dat er
steeds zaken naar boven komen waar we nog niet genoeg cijfers over
hebben om een langetermijnanalyse te kunnen maken. Maar dat doet niets
af aan de urgentie om dit onderwerp te benoemen en om daar beleid voor
te ontwikkelen.
Samenvattend is het dus goed om met elkaar een beetje dit metagesprek te
voeren over de betekenis van doelen en hoe we die scherp moeten
inrichten, maar ik ben het ook helemaal eens met wat de heer Stultiens
zei, namelijk dat we een kennisdepartement zijn. Dus als één departement
erin geïnteresseerd zou moeten zijn om al het goede werk dat het doet
uiteindelijk in meetbare doelen te vangen, dan zou het OCW moeten
zijn.
Daarmee geef ik het stokje over aan minister Paul.
De voorzitter:
Minister Paul.
Minister Paul:
Dank u wel, voorzitter. Over doelstellingen gesproken: ik geloof dat ik
twee concrete vragen heb gekregen. De eerste was van mevrouw Pijpelink.
Zij vroeg wat de smart doelstellingen betekenen voor de inspectie. De
doelstellingen die we hebben geformuleerd, zijn in de eerste plaats
beleidsdoelstellingen om te zien of de aanpak die we hebben ingezet, het
beleid dat we hebben ingezet, voldoende effect heeft, of het werkt. De
inspectie ziet daarnaast heel scherp toe op de kwaliteit van het
onderwijs en de basisvaardigheden. Dat doet ze ook op individuele
scholen wat betreft die basisvaardigheden, bijvoorbeeld via de aparte
standaard basisvaardigheden. Als scholen daarop onvoldoende scoren, dan
krijgen ze herstelopdrachten en worden ze ook ondersteund om die
basisvaardigheden op een hoger peil te brengen. Eigenlijk versterken die
beide elementen elkaar. Volgens mij heb ik eerder, in het debat dat we
hadden over toezicht, nadrukkelijk naar voren gebracht dat het gaat om
die beide kanten. Nu jat ik even van collega Dijkgraaf; die heeft het
altijd over een schaar. Je hebt aan de ene kant de beleidskant en aan de
andere kant de toezichthoudende kant van de inspectie, en samen werk je
aan verbetering van de kwaliteit en de veiligheid in het onderwijs. Dat
wat betreft de plek van de inspectie.
De heer De Kort van de VVD vroeg hoe we meer grip kunnen krijgen op de
middelen binnen de lumpsum. Dat is een terecht punt. Dat is ook de reden
waarom ik bezig ben met het wetsvoorstel over gerichte bekostiging om
middelen aan de lumpsum toe te voegen mét voorwaarden. Dan kan nu niet.
Op dit moment kunnen we alleen maar voorwaarden stellen wanneer het gaat
om tijdelijke subsidies. We weten allemaal — want ook dat hebben we
weleens gewisseld in debatten — dat dat leidt tot commentaar over
"subsidieconfetti" en "subsidiespaghetti". Ik zeg er overigens wel bij
dat je altijd vormen van subsidie zult houden, omdat je ook kortlopende
taken hebt waar je heel nadrukkelijk voorwaarden aan wilt stellen. Maar
het idee is om via die gerichte bekostiging vastheid en structuur te
bieden aan scholen ten aanzien van de opdracht die ze moeten uitvoeren.
We beginnen bij die gerichte bekostiging dan ook met basisvaardigheden,
want daar willen we meerjarig, langdurig en voortdurend aandacht voor.
De middelen die daartegenover staan, zijn dan ook structureel. In het
hoofdlijnenakkoord wordt daarnaast gesproken over normering in de
lumpsum voor geld dat gaat naar het primaire proces en ook echt in de
klas moet landen. Dit sluit volgens mij heel goed aan op wat ik
geschreven heb in mijn sturingsbrief van april en ook op een eerdere
motie van de heer Soepboer. Ik heb er alle vertrouwen in dat een volgend
kabinet hier voortvarend mee aan de slag gaat.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee zijn we ook aan het einde gekomen van de tweede
termijn van de zijde van het kabinet. Dan rest mij de formele vraag te
stellen of u ermee instemt dat aan deze bewindspersonen voor de slotwet
en het jaarverslag decharge wordt verleend. Dat geven we dan formeel
door aan de commissie voor de Rijksuitgaven en die neemt dat besluit. We
gaan natuurlijk ook nog over de slotwet stemmen, zoals we ook over de
Begrotingswet stemmen. Dat zal niet aanstaande dinsdag zijn — zeker niet
morgen, maar ook niet volgende week dinsdag — maar waarschijnlijk op een
nog te plannen moment. Over begrotingen stemmen we in één keer. Wanneer
dat is, weet nu nog helemaal niemand. Dat kan ik u dus ook niet zeggen.
Maar dat komt eraan. Daarmee dank ik u voor het verzoek om decharge te
verlenen. Dat zullen we doorgeven. Ik dank natuurlijk ook het
kabinet.
Om 12.30 uur — het is even goed om dat te expliciteren — gaan we starten
met het debat over de Staat van het Onderwijs. Dat doen we hopelijk in
dezelfde samenstelling, in ieder geval aan de kant van het kabinet.
Daarmee rond ik dit debat af en ...
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter? Het is misschien een heel vervelende vraag, maar volgens mij
zijn we wat vroeger klaar dan gepland. Is het niet mogelijk om gewoon
door te gaan, bijvoorbeeld over een kwartier of over een halfuur, in
plaats van nu een uur en een kwartier te wachten? Het is een beetje
zonde van de tijd om nu met z'n allen het pand in te gaan, denk
ik.
De voorzitter:
Op de convocatie is dit eerste deel gepland van 10.00 uur tot 11.30 uur
en het tweede deel van 12.30 uur tot 18.00 uur. Daar hebben mensen zich
ook op ingesteld. Ik kijk even naar de leden. Als zij nu door zouden
willen, kunnen we door, maar het is in ieder geval niet zoals iedereen
had verwacht.
De heer Soepboer (NSC):
Ik wil beslist geen spelbreker zijn. Ik laat het dus vooral aan de
meerderheid. Voor mij geldt in ieder geval dat het mij niet zou lukken,
omdat ik in mijn agenda inderdaad rekening heb gehouden met de tijd die
op de convocatie stond. Mocht u het besluit nemen om wél eerder te
beginnen, dan mist u daarmee ook uw voorzitter, zeker aan het
begin.
De voorzitter:
Het gaat altijd in meerderheden hier. Het is dus nog maar de vraag of
dit verzoek van de heer Soepboer om te beginnen om 12.30 uur staande
houdt of dat u in meerderheid zegt dat we gaan beginnen. Het is aan
u.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Het lijkt me wel van belang dat we een voorzitter hebben. De vraag is
dus even of daar een oplossing voor is. Of is dat opgelost als we er
12.00 uur van maken? Het is een beetje zonde om zo'n lange pauze te
doen. Ik weet niet of daarin te schipperen is.
De heer Soepboer (NSC):
Een ordevoorstel, voorzitter. Kunnen we het zo doen dat we om 12.00 uur
beginnen, dat u dan de eerste vijf minuten of iets dergelijks voorzit en
dat ik mij dan hierheen spoedt en het daarna van u overneem? Dan
beginnen we om 12.00 uur.
De voorzitter:
Dan beginnen we om 12.00 uur. Maakt u dan ook gebruik van de gelegenheid
om voor 12.00 uur een klein broodje of zoiets te eten? Om 12.00 uur gaan
we verder.
De vergadering wordt van 11.15 uur tot 12.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedemiddag allemaal. Hierbij open ik het debat over de Staat van het
Onderwijs. We hebben eerder vandaag gesproken over het jaarverslag en de
slotwet. Deel 2 van het debat ziet op de Staat van het Onderwijs. We
behandelen de Staat van het Onderwijs, een document, in het verlengde
van het WGO van vanochtend. Daarmee hebben we indicatieve spreektijden.
Op de convocatie is met u gewisseld dat er een indicatieve spreektijd is
van zeven minuten. Als u meerdere woordvoerders per fractie heeft, kunt
u die tijd onderling verdelen. De sprekersvolgorde is ook zoals bij een
WGO, dus naar de grootte van de fracties. Daarbij wil ik gezegd hebben
dat mevrouw Van Zanten van de BBB vanwege een dringende privéafspraak
hier maar kort bij aanwezig kan zijn. Ik wil u vragen of u er bezwaar
tegen heeft als zij begint, waarna we het debat vervolgen in de volgorde
zoals we die altijd met elkaar afspreken. Voordat wij gaan beginnen
natuurlijk ook van harte welkom aan beide ministers, al hun hier of
ergens anders aanwezige medewerkers, iedereen op de publieke tribune en
wie dit anderszins volgt.
Heb ik alles gezegd? Er is dus een indicatieve spreektijd van zeven
minuten. Ik zou een maximum willen voorstellen van vijf interrupties per
fractie in de eerste termijn. Voor de volledigheid: de heer Soepboer zal
dit debat voorzitten. Hij is onderweg. Er vindt dus een
voorzitterswisseling plaats, wellicht na de eerste inbreng, maar het kan
dan hopelijk allemaal ongemerkt doorgaan.
Dit alles gezegd hebbend kijk ik u aan en zie ik dat er geen bezwaar
tegen is als mevrouw Van Zanten begint. Ik geef mevrouw Van Zanten van
de BBB het woord voor haar bijdrage in deze eerste termijn.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank, voorzitter. Ook dank aan de commissie, omdat ik als eerste mag
spreken. BBB maakt zich grote zorgen om de staat van het onderwijs. Het
aantal leerlingen dat de basisvaardigheden niet goed of zelfs slecht
beheerst, blijft duizelingwekkend snel groeien. Door het lerarentekort
vallen er steeds vaker lessen uit. Dat is voor alle leerlingen
onwenselijk, maar met name voor de kwetsbare leerlingen. De
onderwijskwaliteit en het passend onderwijs zijn steeds verder onder
druk komen te staan. Ik wil vandaag specifiek ingaan op enkele
onderdelen uit het rapport: de veiligheid op scholen, het passend
onderwijs, het lerarentekort en de basisvaardigheden.
Afgelopen dinsdag debatteerden we tijdens het vragenuurtje met de
minister over heftige incidenten in het voortgezet onderwijs, zoals
vechtpartijen, drugsgebruik, drugshandel, wapens en zelfs prostitutie
binnen de schoolmuren. BBB verbaast zich daarom over de paragraaf over
veiligheid in de Staat van het Onderwijs, zoals ik dinsdag ook al
aangaf, waarin te lezen is dat het veiligheidsbeleid op bijna alle
scholen in orde is. Wat klopt er dan niet? Is het onderzoek van de
inspectie dan niet in orde geweest of kloppen de eisen die aan het
veiligheidsbeleid gesteld zijn niet? Ik wil graag een reactie van de
minister.
In het rapport staat dat er weinig bekend is over het welbevinden en de
sociale veiligheid van leerlingen in het gespecialiseerd onderwijs. Dat
is zorgelijk, maar ook onbegrijpelijk. Mariëtte van Leeuwen, nu
BBB-gedeputeerde in Zuid-Holland maar destijds directeur van
scholenkoepel iHUB, waaronder tientallen scholen voor speciaal onderwijs
in de Randstad vallen, luidde hierover al in februari 2020 de noodklok.
Zij zei tegen RTL Nieuws destijds: als we dit in de doofpot blijven
stoppen en niet agenderen, zal er uiteindelijk geen oplossing komen. Ook
stichting LBVSO stuurde een brandbrief over de onveiligheid in het
speciaal onderwijs. In april 2021 stond die nog op de agenda van deze
commissie. Graag een reactie van de minister op de vraag waarom hier
helemaal niks mee lijkt te zijn gedaan.
Wat ook opvalt is het grote aantal monitoringsinstrumenten dat nu in het
gespecialiseerd onderwijs wordt gebruikt. Dat maakt het lastig om een
algemeen beeld te krijgen van het veiligheidsgevoel van de leerlingen.
Graag een reactie van de minister op de vraag hoe we in het
gespecialiseerd onderwijs tot een meer uniforme monitoring kunnen
komen.
Voorzitter. De samenwerkingsverbanden zorgen nog niet voor een dekkend
netwerk aan voorzieningen voor passend onderwijs. De inspectie roept op
om vaker naar de tijdelijkheid te kijken van het dure speciale
onderwijs, dus om eens in de zoveel tijd de afweging te maken of en met
welke ondersteuning de leerling terug kan naar een reguliere school.
Mijn vraag aan de minister is hoe we deze afweging beter kunnen
borgen.
Verder concludeert de inspectie dat maatwerkmogelijkheden op dit moment
nog niet voldoende worden benut. Dit zou mede veroorzaakt zijn door een
gebrek aan kennis over de mogelijkheden. Hierbij dan ook de vraag aan de
minister of zaken zoals afwijking van de onderwijstijd en het inrichten
van speciale voorzieningen beter onder de aandacht kunnen worden
gebracht bij de betrokkenen. Hierbij hebben we wel zorgen over de
gevolgen voor de werkdruk, maar we zien de noodzaak om de druk op het
gespecialiseerd onderwijs te verlichten, vooral ook op de korte
termijn.
28% van de docenten in het mbo en het hoger onderwijs geeft aan niet
over voldoende kennis te beschikken om passend onderwijs te bieden. Dat
is iets wat ik zelf ook regelmatig terug hoor uit het veld. De inspectie
geeft aan dat besturen de ontwikkeling van leraren moeten blijven
stimuleren. Mijn vraag aan de minister is hoe dit verder kan worden
aangemoedigd en hoe er meer en serieus aandacht kan worden besteed in de
lerarenopleidingen aan het herkennen van ASS, ADHD, hoogbegaafdheid en
gedragsstoornissen, en hoe deze leerlingen te helpen zijn in hun
ondersteuningsbehoefte.
Voorzitter. De materie in de Staat van het Onderwijs leest een beetje
als een dominospel van problemen, waarin het lerarentekort het eerste
steentje is. Door het lerarentekort zijn klassen te groot en de werkdruk
te hoog. Hierdoor is er onnodige uitval van leerlingen, ook naar het
gespecialiseerd onderwijs, omdat passend onderwijs binnen het reguliere
onderwijs door de werkdruk soms onmogelijk is. Het gespecialiseerd
onderwijs is duur, wat weer van invloed is op de beschikbare middelen
voor de aanpak van de problemen. Kortom, een vicieuze cirkel. BBB maakt
zich zorgen om het tekort aan personeel in het onderwijs. Er zijn
maatregelen genomen om het tekort terug te dringen. Die hebben geleid
tot resultaten, maar helaas is dat nog niet genoeg, zoals we
weten.
BBB kijkt bij het aanpakken van het lerarentekort nadrukkelijk naar de
aanvullende arbeidsvoorwaarden. Veel personeel in het onderwijs geeft
aan dat de werkdruk te hoog is. Dit wordt ook bevestigd door
schoolleiders op bladzijde 98 in het rapport. Verlaging van de werkdruk
werkt het beste. Daarnaast geven veel schoolleiders aan dat aandacht
voor het welbevinden van leraren goed werkt. Ik lees opnieuw dat de
werkdruk ook kan worden verlaagd door de inzet van professionals voor
ondersteuning buiten de les, bijvoorbeeld voor het invoeren van gegevens
in het leerlingvolgsysteem of voor eenvoudig nakijkwerk. Hiervoor
dienden we eerder een motie in, om de bedrijfsvoering in het onderwijs
te onderzoeken. De motie is betrokken in het onderzoek naar de
administratieve druk in het basisonderwijs. Wij kijken heel erg uit naar
de resultaten.
Tot slot wijd ik enkele woorden aan de desastreuze afname van de kennis
van de basisvaardigheden. Volgens BBB is dit momenteel naast het
lerarentekort het meest urgente probleem in het onderwijs. Er worden
door de inspectie een aantal concrete aanbevelingen gedaan. Zo geeft de
inspectie aan besturen, scholen en opleidingen de aanbeveling: stel
ambitieuze doelen voor alle leerlingen en studenten. Hebben zij volgens
de minister ook de ruimte om dit te kunnen doen? Ik hoor namelijk ook
regelmatig dat de eisen juist naar beneden worden bijgesteld. Welke
ruimte hebben scholen voor het verbeteren van het onderwijsaanbod als
het gaat om de basisvaardigheden? En hoe kunnen scholen in het
voortgezet onderwijs nog iets doen aan de belabberde rekenvaardigheden,
die in het primair onderwijs geleerd hadden moeten zijn? Graag een
reactie.
Tot zover.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik hoor mevrouw Van Zanten over ambities en visies, aanvullende
arbeidsvoorwaarden, een lagere werkdruk en, eerder al, over kleinere
klassen. Als er allemaal extra ambities bij komen, moeten we natuurlijk
ook kijken naar het geld dat daarvoor beschikbaar is. Wat de nieuwe
coalitie wil doen, is een enorme bezuiniging doorvoeren. Mijn vraag aan
mevrouw Van Zanten is: waar wil zij al deze ambities van betalen?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Zoals ik mevrouw Rooderkerk al eerder heb gezegd — en niet alleen ik heb
dat gedaan — gaan wij niet bezuinigen op het gespecialiseerd onderwijs
en op het primair onderwijs. Dit zijn onderwerpen waar wij gewoon heel
erg in blijven investeren met elkaar. Daar gaat geen geld vanaf.
Uiteindelijk gaat het ook om: wat doe je met je geld? We hebben de
afgelopen jaren gezien dat het belangrijk is hoe je je geld besteedt en
dat je het niet uitgeeft aan niet-bewezen onderwijsmethoden. Je moet
heel gericht kijken naar wat wel werkt, en daar je geld aan
uitgeven.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dit is dus gewoon een hele grote leugen. Ik vind het echt ongelofelijk.
Heeft mevrouw Van Zanten zelf wel het hoofdlijnenakkoord gelezen en de
financiële bijlage daarbij? Ze zegt nu: geen bezuinigingen op het
primair onderwijs. Maar in die bijlage staat gewoon het volgende.
Afschaffen brede brugklas, korten rijke schooldag: 210 miljoen.
Bezuinigen op de salarissen van leraren in de Randstadregio's: 75
miljoen. Ik kan zo nog wel even doorgaan. Ik wil echt dat mevrouw Van
Zanten dit terugneemt. Dit is gewoon een leugen. Sorry, dit kan gewoon
niet. Ze moet wel bij de feiten blijven.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik vind het een bizar frame. De brede brugklas is een onderwijsmethode
waar wij van zeggen: daarvan is de effectiviteit niet bewezen. Ik vind
het echt belachelijk dat mevrouw Rooderkerk dit zo insinueert. Het gaat
erom waar je je geld aan uitgeeft en dat je ervoor zorgt dat je dat goed
besteedt. Ga dat niet aan onderwijsmethoden uitgeven die — ik zeg het
nogmaals — niet bewezen zijn en waar je dus onnodig geld in stopt. Zorg
dat je je geld goed besteed. De brede brugklas is een onderdeel van iets
waarvan wij nu hebben gezegd: dit past niet in ons
hoofdlijnenakkoord.
Mevrouw Beckerman (SP):
Laat ik eerst een compliment geven, want ik vond het een heel mooie
bijdrage van mevrouw Van Zanten. Het gaat om leerlingen die onze steun
heel hard nodig hebben. Maar dan kom ik toch even op het
hoofdlijnenakkoord. We zien dat juist bij dit soort leerlingen de
bezuinigingen het hardst zullen aankomen. De SP is er heel erg bang voor
dat de kansenongelijkheid zal toenemen. Laten we er één ding uit halen.
Schoolboeken en leermiddelen zullen fors veel duurder worden, voor
scholen die ze nu kopen, maar ook voor leerlingen of studenten op het
mbo, hbo en de universiteit. Vindt BBB dat redelijk en wenselijk?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
In de eerste plaats moet ik gezegd hebben dat bezuinigingen nooit leuk
zijn. Die doen altijd pijn. Maar we hebben nu met zo'n enorm groot
tekort te maken, dat we ergens op moeten bezuinigen. Er is voor gekozen
om bepaalde keuzes te maken, die absoluut pijn doen, maar die wel moeten
worden gemaakt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dat is natuurlijk de vraag: moet je die keuze maken? Het is altijd de
vraag: bezuinigen of belasten? De coalitie kiest er niet voor om
bijvoorbeeld extra belasting te heffen bij die hele kleine groep die
zo'n groot deel van het Nederlandse vermogen heeft, maar kiest ervoor om
te bezuinigen. Mijn vraag ging heel specifiek over die bezuiniging die
heel hard aan zal komen bij juist leerlingen die al minder kansen
hebben. Laten we het even hebben over de langstudeerboete. Uit cijfers
van het CBS blijkt dat juist leerlingen met ouders met een lager
inkomen, het vaakst studievertraging oplopen. Wat willen we nou? Willen
we dat die studenten met een mooi diploma van het mbo, het hbo of de
universiteit komen en ze misschien nog door kunnen als ze dat zelf graag
willen? Of zegt u: langstudeerboete en we waarderen uw inzet niet? Hoe
kunt u die langstudeerboete verdedigen?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
De langstudeerboete is natuurlijk ook een middel om leerlingen te
stimuleren om sneller door de studie heen te gaan. Als je maar geld
blijft geven, dan kun je op een gegeven moment nog een studie en nog
weer een studie gaan doen. Het is dus ook om een stimulans te geven om
je studie af te ronden.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik moet zeggen dat ik het echt een heel ongeloofwaardig verhaal van de
BBB vind. Uit alle onderzoeken blijkt dat late selectie in het onderwijs
heel goed is ter bevordering van kansengelijkheid. Dus hoe komt mevrouw
Van Zanten er dan bij dat uit onderzoek zou zijn gebleken dat brede
brugklassen niet werken? Want ik ken alleen maar onderzoeken die
aangeven dat het wel werkt. Dus ik ben heel benieuwd. Mag ik doorgaan
met de volgende vraag, voorzitter?
De voorzitter:
Gaat u door.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Het ongeloofwaardige zit wat mij betreft in het volgende. Mevrouw Van
Zanten houdt terecht een heel gloedvol betoog over de zorgen van haar
fractie over de basisvaardigheden en het lerarentekort. Die zorgen
hebben wij ook en ik zal er straks in mijn bijdrage ook op terugkomen.
Maar als ik haar dan hoor over die bezuinigingen en ik haar antwoord
hoor op de vraag van mevrouw Beckerman daarover, dan is dat een
bezuiniging met de mond vol over hoe ernstig het wel niet is maar dan
wel een bezuiniging over de rug van onze hoop voor de toekomst, namelijk
onze jeugd. Ook daarop krijg ik graag een reactie.
De voorzitter:
U hebt twee vragen ineen, mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Allereerst de vraag over de brede brugklassen. Voor sommige kinderen
blijken die misschien wel te werken maar dus niet voor alle kinderen.
Kinderen die al op de basisschool weten dat ze naar het gymnasium gaan,
hoeven niet drie jaar lang in bepaalde brugklassen te zitten, omdat het
voor hen niet altijd stimulerend werkt. Waarom zou je kinderen gaan
verplichten om zo'n brede brugklas te volgen? Als er bepaalde scholen
zijn die dat willen, is het prima dat die keuzevrijheid er is, maar er
moet dan ook de keuzevrijheid zijn voor kinderen die dat niet willen.
Kan mevrouw Pijpelink haar tweede vraag herhalen, want die ben ik even
kwijt?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Van Zanten heeft terecht de mond vol over de situatie rondom
basisvaardigheden en het lerarentekort maar vervolgens zegt ze wel
doodleuk dat er sprake moet zijn van een bezuiniging. Ik vind dat een
ongeloofwaardig verhaal. Ik hoor daarop graag de reactie van de
BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank voor het herhalen. Wij geloven heel erg dat je moet kijken naar wat
wel werkt. We kijken daarbij ook naar hoeveel geld de afgelopen
tientallen jaren is uitgegeven aan onderwijs en hoe dat ook niet heeft
gewerkt. In de jaren tachtig werd er minder geld uitgegeven aan
onderwijs en was er niet zo'n gebrekkige kennis van basisvaardigheden
zoals we die nu kennen. Dus het gaat er niet om hoeveel miljarden je er
in pompt, maar dat je het geld efficiënt besteedt aan wat wel
werkt.
De voorzitter:
Ook de heer Ergin heeft een vraag aan u. O, toch niet. Daarmee zijn we
gekomen aan het eind van de termijn van mevrouw Van Zanten. Dan gaan we
nu even de voorzitterswissel doen.
Voorzitter: Soepboer
De voorzitter:
Ik hoop op jullie begrip voor dit kleine changement. Nieuwe voorzitter,
nieuwe kansen, zou ik zeggen. We gaan verder met de heer Blaauw van de
PVV.
De heer Blaauw (PVV):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik moet meteen mijn hele spreektekst
aanpassen, want ik was gewend aan "mevrouw de voorzitter", maar hopelijk
komen we eruit.
Voorzitter. De hoofdlijnen waarop een nieuw kabinet zal worden gebouwd,
zijn uiteengezet en de coalitiepartners hebben overeenstemming bereikt.
De nieuwe oppositie heeft her en der al op het hoofdlijnenakkoord
gereageerd, maar de details in het hoofdlijnenakkoord op het gebied van
onderwijs zullen met een nieuwe bewindspersoon spoedig duidelijk worden.
Het is dan ook een fantastisch hoofdlijnenakkoord.
Voorzitter. De staat van het onderwijs verkeert in een staat van verval.
Te vaak lag de focus op kansengelijkheid in plaats van op de kwaliteit
van de kansen. Te lang is de activistische wokecultuur dominant geweest
in de collegezalen en de onderwijsinstellingen. Te vaak ging politiek
activisme boven wetenschappelijke integriteit. Die tijd is gelukkig
voorbij. Dit akkoord is dé mogelijkheid om samen met
onderwijsinstellingen het roer om te gooien: weg van het huidige
ineffectieve beleid en naar een Nederlands onderwijsstelsel waar de zon
weer schijnt.
Het resultaat van het beleid van deze minister was duidelijk. Het
verlagen van de eisen aan resultaten maakte de kansen tot slagen
waarschijnlijker. Zelfs het bsa moest eraan geloven. En waarom? De druk
op studenten werd volgens de minister te hoog om goed te kunnen
presteren. Ook helpen de interesses van veel onderwijsbestuurders de
onderwijskwaliteit niet verder.
Voorzitter. Hoe helpen diversity officers leerlingen degelijk te lezen?
Hoe maken curricula over de kritische rassentheorie, dekolonisatie,
feminisme en global justice onze studenten betere analytische denkers?
In de tussentijd hebben we te maken met een schrikbarend hoog percentage
jongeren en masterstudenten en -docenten aan universiteiten die zijn
bevangen door woke gedachtegoed. Eerst was dat nog op enigszins
onschuldige wijze, maar inmiddels worden Israëlische studenten
aangevallen en bedreigd.
Voorzitter. Er zullen toch daadwerkelijk bezuinigingen moeten worden
doorgevoerd, voornamelijk in het hoger onderwijs. Het zal neerkomen op
zo'n 970 miljoen euro waar het hoger onderwijs op wordt gekort. Vergis u
niet, dat is niet bedoeld om studenten te pesten of te straffen,
integendeel. Het onderwijsprobleem is namelijk geen geldprobleem. Dit is
niet alleen goed voor studenten, maar uiteraard ook voor de
belastingbetaler, wiens portemonnee dit onderwijs voor een groot deel
vergoedt. Alleen zo biedt het de onderwijsinstellingen een mogelijkheid
om hun prioriteiten te heroverwegen. Willen onze onderwijsinstellingen
politiek activisme op het menu of degelijk onderwijs en degelijk
onderzoek?
Voorzitter. Voor de PVV is het duidelijk: het geld is er al jaren. Maar
waar wordt het geld aan besteed? Dat is wat ertoe doet. Met het oog
hierop heb ik een vraag aan de ministers. Ik sprak net in het enkelvoud,
maar dat was een foutje van mijn kant. Ik bedoel uiteraard beide
ministers. Zien zij de verkeerde focus van onderwijsinstellingen ook? Of
zijn dit belangrijke uitgaven voor de verbetering van het onderwijs?
Voor de PVV is het cruciaal dat studeren serieus genomen wordt. Ben je
niet bereid om serieus te studeren, dan is de universiteit wellicht toch
niet voor jou en kun je beter terecht bij een geweldige hogeschool of
mbo-instelling. Ook de waardering daarvoor gaat weer omhoog. De
capaciteitsbekostiging is wederom een buitenkans om universiteiten hun
interesses te laten herwaarderen.
Voorzitter. Dan behandel ik, voor de verandering, graag het funderend
onderwijs. De PVV constateerde dat ook hier onder het mom van
kansengelijkheid en eindeloze vernieuwingsdrang en modernisering de
onderwijskwaliteit juist steeds verder is afgegleden. We hoorden het net
al bij de vorige spreker, en een aantal andere sprekers zullen dat ook
zeker benoemen, vrees ik. De bevindingen tonen aan dat 20% van de
onderzochte scholen als onvoldoende werd beoordeeld.
In Nederland boden we ooit als vanzelfsprekend uitstekend onderwijs aan,
waar iedere leerling beter van werd. Dat onderwijs had tot doel te
verheffen en te emanciperen. Maar nu zijn we beland in de afschuwelijke
situatie waarin een derde van de 15-jarige leerlingen niet meer
fatsoenlijk kan lezen. Daarvóór luidde de PVV al de noodklok en daarmee
zijn we niet gestopt; hopelijk hoeven we dat in de toekomst niet meer te
doen. Al die tijd werden onze zorgen voor het grootste deel weggehoond.
De oorzaken van de teloorgang van ons onderwijs zijn voor ons altijd
volstrekt helder geweest. Al jarenlang uiten wij opbouwende kritiek op
onder andere de lumpsumfinanciering, onderwijsbestuurders en de
desastreuze impact van grootschalige onderwijsvernieuwing. Gelukkig
stonden wij hierin nooit alleen. Wij hoorden vele verhalen van ervaren
docenten en toonaangevende wetenschappers. De huidige staat van het
onderwijs was volstrekt voorspelbaar en, helaas, dus te voorkomen
geweest. Hoe kijken de ministers nu terug op deze tijd?
Voorzitter. In het hoofdlijnenakkoord is het Herstelplan Kwaliteit
Onderwijs opgenomen. Wij pleiten daarmee voor een herwaardering van
effectieve, bewezen onderwijsmethoden en voor het terugdraaien van
destructieve onderwijsvernieuwingen. De huidige curriculumherziening
wordt doorgezet. Het rijtje basisvaardigheden, lezen, schrijven en
rekenen, zullen we nog vaak horen in de toekomst. Die basisvaardigheden
zullen we ook altijd blijven benadrukken: lezen, rekenen, schrijven.
Onthou dat goed, collega's en voorzitter. De huidige
curriculumherziening wordt dus doorgezet en krijgt absolute
prioriteit.
De methodes om te toetsen worden beter. Hoe belangrijk gestandaardiseerd
en uniform toetsen is, blijkt wel uit de doorstroomtoets in groep 8 dit
jaar. Wij vonden het uiterst onverstandig dat de ondergewaardeerde
Centrale Eindtoets, die betrouwbaar is en overal werd gebruikt, per se
vervangen moest worden door de doorstroomtoets. Wat blijkt? De
resultaten van de doorstroomtoets hebben geleid tot verwarring op
scholen. Ze weken dusdanig af van de voorlopige schooladviezen aan
leerlingen dat schoolleiders betwijfelen of de nieuwe toetsmethodes wel
betrouwbaar zijn. Oftewel, zijn de ministers het met ons eens dat
uniform toetsen belangrijk is en blijft en dat alle leerlingen dus
dezelfde betrouwbare toets moeten krijgen, zoals ook het geval is bij
het centraal eindexamen in het voortgezet onderwijs?
Voorzitter, ten slotte de financiering van ...
De voorzitter:
U zit op uw spreektijd, meneer Blaauw, dus ik zou u willen vragen om tot
een afronding te komen. Ik hoor u zeggen dat er "indicatief" bij de
spreektijden staat, maar dan zeg ik bij dezen dat u indicatief op uw
spreektijd zit.
De heer Blaauw (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb letterlijk nog een paar zinnetjes te
gaan, dus we zijn er bijna doorheen, voorzitter.
Ten slotte de financiering van het funderend onderwijs. Middelen moeten
direct ten goede komen aan het primaire proces. Daarbij is het van
belang dat er een volstrekt helder kader is voor wat men onder het
"primaire proces" verstaat, namelijk het lesaanbod door bevoegde
docenten.
Voorzitter, dank u wel.
De voorzitter:
Ik kijk even rond en ik zie dat er een tweetal interrupties is. Als
eerste geef ik het woord aan mevrouw Beckerman van de SP voor haar
vraag.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik wil een vraag stellen over de btw-verhoging op schoolboeken, op
leermiddelen. De heer Blaauw woont net als ik in Groningen, een
provincie waar veel mensen nog steeds in armoede leven. De verhoging van
de kosten van schoolboeken gaat niet alleen scholen hard treffen, maar
juist ook studenten die hun eigen schoolboeken en leermiddelen moeten
kopen. Is de heer Blaauw net als de SP van mening dat dit echt een hele,
hele domme bezuiniging is?
De heer Blaauw (PVV):
Ik kon mij enigszins vinden in het begin van de vraag van mevrouw
Beckerman, tot de laatste zin, want daar is de PVV het uiteraard niet
mee eens. Nu al blijkt uit het hoofdlijnenakkoord dat men erop
vooruitgaat, zeker in "de regio", om het zo maar te noemen, al noemen
mevrouw Beckerman en ik het, denk ik, liever "de provincie". Oftewel,
een kleine verhoging van de prijs van boeken zal met een hogere
koopkracht een minder groot probleem zijn. Zo zal er in de portemonnee
meer over zijn voor basisbehoeften. Ik sprak net over basisvaardigheden,
maar laten we dit "basisbehoeften" noemen.
De voorzitter:
Ik zie dat er behoefte is om hierop door te gaan.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, want dit is natuurlijk totale onzin. Die gemiddelden zeggen nog heel
erg weinig. Die zeggen zeker niks over juist die armere groepen. Kijk,
een gemiddeld mens heeft ook één borst en één testikel. Maar als we dat
gaan beweren, dan wordt de PVV boos over woke. Dus laten we weer
teruggaan naar die leerling in Oost-Groningen die zo graag een
mbo-opleiding afrondt. Die heeft hier wel degelijk een probleem. We
hebben de afgelopen jaren al gezien dat heel veel studenten een probleem
hebben en de schoolspullen moeilijk kunnen betalen. Ik had dus verwacht
dat de partij die altijd zegt dat zij daar oog voor heeft, zou
ingrijpen. We zien immers dat schoolboeken de afgelopen jaren juist veel
te duur zijn geworden. Maar in plaats daarvan grijpt u niet in op die
enorme vrije markt, maar zegt u: ach, we maken het nog wat duurder. Zou
u specifiek op deze maatregel in willen gaan en willen aangeven hoe die
juist studenten die armer zijn, gaat treffen?
De voorzitter:
Meneer Blaauw, de vraag is of u specifiek op de maatregel in wil
gaan.
De heer Blaauw (PVV):
Dan verwijs ik specifiek nog steeds naar mijn vorige antwoord. Mevrouw
Beckerman kan het er wel niet mee eens zijn, maar dat is hoe het nou
eenmaal werkt. Als mensen meer geld in de portemonnee overhouden — uit
het hooflijnenakkoord blijkt dat dit het geval zal zijn, vooral ook voor
mensen uit de regio — dan hebben ze dat geld ook over voor studieboeken.
Dan maakt een btw-verhoging daarop minder uit.
De voorzitter:
Ik denk dat mevrouw Beckerman het hierbij laat. Dan gaan we naar de heer
Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
In de bijdrage van de heer Blaauw van de PVV hoorde ik een zinsnede dat
er te veel focus zou zijn geweest op kansengelijkheid. Dat roept bij mij
de vraag op of volgens de PVV kansengelijkheid een uitdaging is en of er
volgens de PVV beleid gevoerd moet worden om kansengelijkheid in
Nederland te bevorderen.
De heer Blaauw (PVV):
Volgens mij wordt de kansengelijkheid juist vergroot, voor iedereen, of
je nou uit een gezin komt met een laag inkomen of met een hoog inkomen.
Die wordt juist vergroot door dat primaire proces, door die
basisvaardigheden te ontwikkelen. Goed onderwijs is belangrijk voor die
kansengelijkheid. Daarom zei ik ook in mijn betoog: de focus werd gelegd
op kansengelijkheid, maar het moet gaan over de kwaliteit van kansen, om
die te bevorderen. En dat doe je door dat primaire proces te bevorderen.
Dat zal de heer Ergin hopelijk met mij eens zijn.
De heer Ergin (DENK):
Als het gaat om de kwaliteit van de kansen, dan is er een programma
opgetuigd met de titel School en omgeving. Ik heb er nu als Kamerlid mee
te maken, maar ik heb er ook als wethouder mee te maken gehad. Ik zag
dat scholen in de meest kwetsbare wijken — in de volkswijken, in de
wijken waar uw stemmers maar ook de stemmers van DENK in grote
meerderheid wonen — extra lessen konden aanbieden. Er waren extra lessen
in sport, taal, cultuur en er waren meer mogelijkheden om in contact te
komen met dingen waar normaal geen tijd voor is. De PVV geeft aan dat we
meer geld in kwaliteit moeten steken, maar zij bezuinigt op een
programma dat juist dat stukje kwaliteit toevoegt aan de
basisvaardigheden van de leerlingen. De PVV bezuinigt dat stukje
onderwijs weg. Dan rest mij eigenlijk de vraag of de PVV wel begrijpt
waar ze voor hebben getekend.
De voorzitter:
Meneer Blaauw, begrijpt u waar u voor hebt getekend?
De heer Blaauw (PVV):
Ja, ik begrijp zeker goed waarvoor is getekend. Ik heb daar overigens
persoonlijk niet voor getekend, maar mijn partij heeft daarvoor
getekend. Maar dat terzijde. Ik zei net al in mijn betoog dat het
systeemprobleem in het onderwijs geen geldprobleem is. Er is in de
afgelopen tien jaar naar ik meen iets van 18 miljard extra naar
onderwijs gegaan. Het is aan het aankomende kabinet om daar invulling
aan te geven en ervoor te zorgen dat de bewezen effectieve
onderwijsmethode onderdeel uitmaakt van het curriculum. Daar heb ik alle
vertrouwen in. Ik ben hartstikke benieuwd wie de volgende minister van
Onderwijs gaat worden.
De voorzitter:
Dan zie ik geen nieuwe aandrang bij de heer Ergin, maar wel links van
mij, althans fysiek links van mij, bij de heer Krul van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Of ik ook niet fysiek links van u zit, voorzitter, weet ik nog niet.
Maar daar komen we komende jaren wel achter. Ik heb een vraag aan de
heer Blaauw. Die had ik niet voorbereid, maar ik ben er op basis van
zijn inbreng wel benieuwd naar. Hij verklaart eigenlijk de aanval aan
het activisme in het onderwijs. Hij zegt ook dat daar heel veel slechts
van gekomen is en dat het doorgeslagen is. Hij heeft het ook over het
hoofdlijnenakkoord als in "daardoor gaat ook de zon weer schijnen in het
onderwijs". Ik ben heel benieuwd. In het akkoord staat ook iets over
voorlichting, over seksuele voorlichting, over bewezen wetenschappelijke
methodes, en dat dat politiek neutraal moet zijn. Hoe leest de heer
Blaauw dat, ook in het licht van zijn eigen inbreng?
De heer Blaauw (PVV):
Ik verbaas mij bijna dat de vraag — het is een goede vraag trouwens —
vanuit het CDA komt, maar goed. Ik probeer 'm natuurlijk goed te
beantwoorden. Het staat erin omdat de basisvaardigheden absolute
topprioriteit krijgen. We hebben het over politiek neutraal onderwijs.
Het is geen geheim en het blijkt ook uit onderzoeken dat veel leraren
links stemmen. Dat is helemaal niet erg; dat is geen probleem. Maar
vervolgens hebben wij de afgelopen jaren veel berichten en e-mails
gekregen van en hebben wij gesprekken gevoerd met leerlingen die zeggen:
ja, maar dat gedachtegoed wordt te erg op ons overgebracht. Dan moet je
je toch wel even achter de oren krabben en zeggen: "Het is prima wat
elke leraar stemt. Of dat nou overwegend links is of rechts, dat maakt
niet uit. Maar zorg ervoor dat je dat niet ook meeneemt naar de klas,
niet meer dan noodzakelijk is." Daarom staat dat specifiek in het
hoofdlijnenakkoord.
De voorzitter:
Ik geloof dat de heer Krul een vervolgvraag wil stellen.
De heer Krul (CDA):
Ja, ik ga toch even door. Dan pak ik ook nog even de interruptie van
mevrouw Beckerman, die zei dat we gemiddeld één borst en één testikel
hebben. Dat is allang niet meer zo natuurlijk, want we hebben gemiddeld
nog veel meer tegenwoordig. Daar ga ik even op door, want ik hoor de
heer Blaauw eigenlijk zeggen: dat hele Lentekriebels, daar moeten we
eigenlijk mee stoppen. Dat zocht ik in het hoofdlijnenakkoord, maar dat
kon ik niet terugvinden. Maar dat is eigenlijk wel wat ik hem hoor
zeggen als we het hebben over basisvaardigheden en dat het moet
aansluiten bij de leeftijd van leerlingen. Dat zijn nou precies de
dingen waar die linkse leraren — zeg ik even in zijn woorden — maar mee
zouden moeten stoppen. Moet ik zijn antwoord dan zo interpreteren?
De heer Blaauw (PVV):
Ik denk dat wij misschien ooit nog een leuk debatje kunnen hebben — dat
kan nu natuurlijk niet — over de vraag of Lentekriebels onderdeel zou
moeten uitmaken van de basisvaardigheden. Dat vind ik niet, maar
wellicht vindt de heer Krul dat wel.
De voorzitter:
De heer Krul is klaar. Dan mevrouw Martens-America van de VVD.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik zit wat schuin achter de microfoon, maar ik heb ook een aanvullende
vraag aan de heer Blaauw. Ik hoor hem nu hardop zeggen: dat gedachtegoed
moet buiten de klas blijven. Maar hebben we het er dan over dat seksuele
voorlichting, die volgens mij objectief en door een externe organisatie
wordt gegeven en in het hoofdlijnenakkoord staat als "neutraal", wat het
volgens mij ook is, een "gedachtegoed" is?
De heer Blaauw (PVV):
Ik denk dat mevrouw Martens-America mij dan verkeerd heeft verstaan.
Nogmaals, gedachtegoed van leraren interesseert mij eerlijk gezegd niet.
Het gaat erom in hoeverre … Die berichten hebben wij de afgelopen jaren
veel gekregen: dat dat te veel naar voren kwam in het klaslokaal, wat
niet de taak is van de docent op dat moment. Ik denk dus dat ze mij
verkeerd heeft verstaan.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Volgens mij heb ik dat niet, want we hadden het over "leraren", "links",
"dat gedachtegoed". Het bruggetje werd direct gemaakt naar seksuele
voorlichting. Maar volgens mij is seksuele voorlichting zoals wij het in
Nederland hebben vormgegeven, geen gedachtegoed en ook zeker niet links
of rechts. Ik vind het dus heel kwalijk dat die implicatie hier wel
wordt gedaan, vooral omdat we impliceren dat het een voorkeur van een
docent is op welke basis hier wordt lesgegeven. Ik vind dit heel kwalijk
voor alle docenten die hiernaar kijken en dit hele moeilijke onderwerp
moeten doceren op school, wat inmiddels in dit huis inmiddels zo enorm
politiek gemaakt is terwijl dat nooit zo had moeten zijn. Ik wil dat
punt hier echt hebben gemaakt, want die docenten vervullen op dit moment
een hele belangrijke taak in een zeer gepolariseerde samenleving. Nu
doen alsof seksuele voorlichting, met door een externe organisatie
aangeleverd materiaal, links of rechts zou zijn, dat wil ik echt heel
ver naast mij neerleggen.
De voorzitter:
Dat was een constatering, maar de vrijheid is aan meneer Blaauw om daar
al dan niet op in te gaan.
De heer Blaauw (PVV):
Ik wil daar toch even op reageren, want dat impliceer ik helemaal niet.
Ik snap heel goed dat leerlingen op wat latere leeftijd op de
basisschool te maken krijgen met seksuele voorlichting door de docenten.
Dat vind ik geen probleem; prima. Dat heeft niets te maken met links of
rechts gedachtegoed. "Lentekriebels" staat daar compleet los van. Dat
wilde ik nog even gezegd hebben. En dat ik dat dus niet impliceer.
De voorzitter:
Ik kijk rond en constateer dat er geen interrupties meer zijn. Daarmee
komt de heer Blaauw aan het einde van zijn eerste termijn. Zonet heb ik
de heer Blaauw geïnterrumpeerd en hem gezegd dat hij op zijn zeven
minuten zat. Even een kleine correctie: we doen vandaag wetgeving en
daarbij staat het in principe vrij om je eigen termijn te bepalen. We
hebben met elkaar gezegd dat zeven minuten indicatief is. Als mevrouw
Pijpelink de zeven minuten nadert, zal ik ook tegen haar zeggen dat ze
indicatief op haar zeven minuten zit, maar ook zij is vrij om daarna
door te gaan. Mevrouw Pijpelink, GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Met de stukken die vandaag in het
wetgevingsoverleg op de agenda staan, blikken we terug op het afgelopen
jaar. Terugblikken heeft wat onze fractie betreft twee doelen. Het
eerste doel is controleren of de uitvoering van de plannen en de
besteding van de middelen die er waren doelmatig en doeltreffend waren.
Het tweede doel is benoemen wat nodig is voor de komende periode en
waarom dat nodig is, dit vooral kijkend naar de Staat van het Onderwijs
opgeleverd door de Inspectie van het Onderwijs. We zijn nu in dat deel
van het debat beland.
Voorzitter. Eerst wil ik dit moment aangrijpen om complimenten te geven
aan de bewindspersonen op het ministerie van OCW: mevrouw Gräper, die er
vandaag niet is, mevrouw Paul en meneer Dijkgraaf. Wij zien als fractie
de wijze waarop zij zich op hun eigen specifieke portefeuilles inzetten
voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Ze spelen daar ieder voor zich,
de een wat langer dan de ander, een heel belangrijke en goede rol in. Ze
zetten zich elke dag weer in om te proberen de kwaliteit van het
onderwijs te verbeteren, om kunst en cultuur toegankelijk te maken voor
iedereen. En ze zetten zich in voor de kwaliteit en onafhankelijkheid
van de Nederlandse wetenschap, die op heel veel gebieden belangrijk werk
doet. Onze fractie hecht hier waarde aan. We zien en waarderen de inzet
van het ministerie. Maar hoe kijkt een nieuw Kamerlid met een kloppend
hart voor onderwijs en voor de ontwikkeling van het welzijn kinderen en
jongeren naar het jaarverslag 2023 en naar de Staat van het Onderwijs?
Ik zal u eerlijk zeggen: met veel zorgen, met veel wensen en vooral met
veel twijfels en vragen of de komende jaren geleverd gaat worden wat
echt nodig is.
Alle stukken die vandaag voorliggen heb ik bekeken en gewogen vanuit het
voor onze fractie en voor mij leidende principe van kansengelijkheid.
Kansengelijkheid juist als beschaafd, doeltreffend en meest humane
principe waarom we investeren in onze kinderen, in het vaardigheden- en
kennisniveau van Nederland en in onze maatschappij, waar wordt
samengeleefd in de samenleving en waar wordt samengewerkt in de
economie. Kansengelijkheid is een principe juist voor kwaliteit van
onderwijs. Dan kan ik niet anders dan heel veel zorgen hebben. De
kansengelijkheid is vooral afgenomen. De kansenongelijkheid is
toegenomen. In het prachtige democratische en welvarende land dat we
zijn, lukt het ons niet om de kloof tussen hen die veel hebben of alles
mee hebben en degenen die veel missen en tekortkomingen hebben, te
verkleinen. Ik schaam me daar diep voor, juist omdat ik een kind ben van
de kansen die de politiek biedt en ik die kansen dus wel heb
gekregen.
Neem het p.o. en vo. Er zijn twee grote crises die ons recht in de ogen
staren: het tekort aan leraren en onvoldoende vaardigheden van onze
jeugd op het gebied van lezen, schrijven en rekenen. De aanpak van het
lerarentekort dreigt straks flinterdun te worden, met maatregelen
waarvan je je afvraagt of ze daadwerkelijk iets gaan opleveren, zoals de
splitsing van de pabo. Voor de bevordering van zijinstromers en meer
docenten fulltime voor de klas is geen budget gecreëerd. Hoe ziet de
minister de aanpak van het lerarentekort en wat is er volgens haar juist
wel nodig?
We zouden graag willen weten waarom geen uitvoering wordt gegeven aan de
Kamerbreed aangenomen motie van Lisa Westerveld, waarin wordt verzocht
om meer vaste aanstellingen te creëren in het onderwijs. Deze week
kwamen de berichten naar buiten dat een kwart van de leraren geen vast
maar een tijdelijk contract heeft. Wij roepen de minister en de sector
op hun verantwoordelijkheid te nemen en te laten zien hoe belangrijk
startende leraren worden gevonden, om hen direct te binden aan het
onderwijs en hun de zekerheid van een vast contract te geven. Het tekort
aan leraren is het grootst op die scholen waar achterstanden zijn en
waar talentvolle kinderen zitten die het extra hard nodig hebben dat
goede leraren ze verder helpen.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, er is een interruptie van mevrouw Martens-America van
de VVD.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik heb een inhoudelijke vraag aan mijn collega van GroenLinks-Partij van
de Arbeid, want ik hoor haar heel terecht zeggen dat een vierde van de
docenten geen vaste arbeidsovereenkomst heeft. Dat geldt natuurlijk voor
het p.o. en het vo, maar ook voor hbo, wo, et cetera. Maar we hebben aan
de andere kant ook gezien dat extra geld niet per se heeft geholpen. Er
wordt dinsdag gestemd over het voorstel om de kwaliteitsgelden op te
nemen in de lumpsum, maar die kwaliteitsgelden hebben daar ook niet aan
bijgedragen. Ik ben daarom heel benieuwd welke oplossing
GroenLinks-Partij van de Arbeid, buiten extra geld, ziet om te zorgen
dat het wel gebeurt. Mevrouw Pijpelink legt nu namelijk wel een directe
link tussen geld en die contracten, terwijl dat blijkbaar niet de reden
is. Welke reden ziet zij hier dus?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij vraagt mevrouw Martens twee dingen. Zij vraagt namelijk naar
de reden, maar ook naar de oplossing. En zij voegt daaraan toe dat de
oplossing niet meer geld is. Laat ik dan naar die oplossing gaan.
Ik zie een heel grote rol weggelegd voor de bestaande
samenwerkingsverbanden. Nee, ik moet het beter zeggen: voor de
onderwijsregio's. Ik bedoel de onderwijsregio's, waar de minister de
laatste keer vol lof over heeft gesproken. Je ziet dat daar goed wordt
samengewerkt. Het zou heel mooi zijn als besturen die samenwerken in die
onderwijsregio, samen wat meer de gezamenlijkheid betrachten om aan de
bestaande docentenpool wat meer vaste contracten te durven aanbieden.
Maar dat vraagt dus wel om gezamenlijkheid. Ik heb de minister er daarom
de vorige keer ook naar gevraagd, omdat ik denk dat juist samenwerking
de oplossing is. Maar aan de andere kant betekent lumpsum dat je
concurrentie tussen scholen bewerkstelligt, omdat het op basis van
leerlingenaantallen gaat. Dat aantal bepaalt immers hoeveel je krijgt.
En dat zit volgens mij de oplossing dwars.
Voorzitter, ik hoop dat mevrouw Martens dit goed vindt. Maar die vraag
zou ik eigenlijk ook aan de minister willen stellen. Ziet zij die
richting ook als een oplossing? En wat zou dat dan vervolgens kunnen
betekenen voor de lumpsum?
De voorzitter:
Ik kijk naar mevrouw Martens-America of ze het goed vindt. Ze vindt het
goed. Althans, ze vindt het op dit moment geen aanleiding voor een
nieuwe vraag. Mevrouw Pijpelink vervolgt haar betoog.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. De inzet op versterking van de basisvaardigheden moet echt
ambitieuzer, zo zegt ook de inspectie. Maar waar zien we dat dan? We
hebben de mond ervan vol, maar mijn fractie ziet het niet in het
afschaffen van de Subsidieregeling heterogene brugklassen, waar het net
al even over ging, omdat late selectie juist zo belangrijk kan zijn. Het
is een belangrijk instrument voor kansengelijkheid en voor verbetering
van basisvaardigheden bij grote groepen leerlingen. We zien het ook niet
als we lezen dat er nog geen budget beschikbaar is gesteld voor het
herstelplan kwaliteit onderwijs. En we zien het helemaal niet in de
structurele bezuinigingen van 1,4 miljard op de begroting van OCW. De
mond ervan vol hebben dat het allemaal beter moet, maar geen boter bij
de vis: ik vind het echt heel erg teleurstellend.
Dan een stukje over onderwijshuisvesting. Dat is echt een olifant in de
kamer die maar weinigen willen aankijken. En dit terwijl scholen en
gemeenten er echt grote, grote zorgen over hebben. Tijdens een eerder
tweeminutendebat hebben wij al aandacht gevraagd voor het grote
financiële tekort bij onderwijshuisvesting. Volgens het
interdepartementaal beleidsonderzoek moet er tot 2050 jáárlijks 730
miljoen worden geïnvesteerd.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, u heeft een interruptie van mevrouw Van Zanten,
BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik wil even terugkomen op de brede brugklassen waar mevrouw Pijpelink
het net over had. Uit verschillende onderzoeken wordt toch ook wel heel
duidelijk dat die brede brugklassen nadelig zijn voor leerlingen met een
duidelijk vwo-profiel en dat het ook bij de kinderen met een mavo/havo-
of vwo-advies eigenlijk alleen maar gunstig is voor de groep met het
lagere p.o.-advies. Hoe rijmt u dat dan? Moeten we dan alleen maar
kijken naar de belangen van kinderen met een lager advies? En moeten we
de kinderen met een hoger advies dan maar gewoon naar beneden trekken?
Het lijkt mij beter om kinderen met een lager advies juist naar boven te
halen.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Van Zanten gaat gigantisch voorbij aan het feit dat docenten
heel goed in staat zijn om gedifferentieerd les te geven.
Gedifferentieerd lesgeven is echt iets wat de laatste tien jaar bij de
lerarenopleidingen veel meer op de agenda staat. Ik kan me voorstellen
dat zij wellicht put uit een verder verleden, waarin dit echt wel aan de
orde was. Ik herinner me dat dat ook zo was toen ik als docent aan brede
brugklassen lesgaf. Maar dat is echt niet meer zo. Uit alle onderzoeken
blijkt juist dat late selectie — brede brugklassen zijn daar een
instrument voor — alle groepen helpt, niet alleen de groepen die wat
meer tijd en begeleiding nodig hebben, maar juist ook de groepen met een
hoger onderwijsadvies. Daarnaast — maar dat heeft niet alleen te maken
met de basisvaardigheden — komt uit alle onderzoeken naar voren hoe
belangrijk het is in deze toch wel ingewikkelde samenleving om zo lang
mogelijk met kinderen van allerlei gezindten bij elkaar te zitten. Dat
vinden wij als fractie ook een heel belangrijke component van brede
brugklassen, of liever gezegd late selectie, want ik heb het liever
daarover.
De voorzitter:
Ik kijk naar mevrouw Van Zanten. Die wenst verder te gaan.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik vraag me toch het volgende af. De onderzoeken die ik heb gelezen en
die ook recent zijn, zoals die van de Universiteit Utrecht, zeggen toch
wat anders. Daarnaast zie je ook dat juist de leerlingen die wat minder
goed meekomen, nu drie jaar lang worden geconfronteerd met het feit dat
ze minder goed meekomen. Lijkt het mevrouw Pijpelink dan niet handiger
dat deze kinderen gewoon de kans krijgen om zich op hun eigen niveau
verder te ontwikkelen, zonder dat ze zich keer op keer onzeker hoeven te
voelen over het feit dat ze niet met de gemiddelde leerling uit de klas
kunnen meekomen? Moeten we misschien ook eens een keer stoppen met hoger
onderwijs te zien als belangrijk voor elk kind en moeten we ook eens het
praktisch onderwijs genoeg credits geven? Want het is belangrijk voor de
samenleving om dat ook te hebben. Laten we daar dan alsjeblieft zo snel
mogelijk mee beginnen, zodat kinderen ook zo snel mogelijk verder kunnen
gaan met wat ze willen en waar ze goed in zijn.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, er zat een vraag in het eerste stukje.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Laten we elkaar niet om de oren slaan met rapporten, want zo heb ik een
rapport van de Universiteit van Amsterdam waarin toch echt onderzocht is
en bewezen wordt dat het anders ligt. Maar nogmaals, laten we dat niet
doen via welles-nietes. Er zijn een paar dingen in het betoog van
mevrouw Van Zanten die mij opvallen. Ze heeft het over leerlingen en hun
eigen niveau. Laat nou uit al die onderzoeken komen dat op je 12de,
sterker nog, op je 11de, als de keuze vaak gemaakt moet worden, nog
helemaal niet duidelijk is wat je eigen niveau is, maar dat juist de
kans moet worden geboden om dat verder te ontwikkelen. Ik denk dat
mevrouw Van Zanten weet dat Nederland een van de grote uitzonderingen in
Europa is als het gaat om vroege selectie. Dan denk ik: waarom zou het
dan hier anders zijn? Het is ook niet zo dat we bij PISA bovenaan
zitten. We zitten daar juist onderaan en we zijn hierop een
uitzondering.
Overigens kan ik me wel vinden in hetgeen zij zegt over de scheiding
tussen praktijkonderwijs en theoretisch onderwijs. Maar ook in het
praktijkonderwijs kun je later selecteren. Dat hoeft ook niet meteen
kader of beroepsgericht of vmbo te zijn. Daar kan ook nog een verschil
in zitten. Ik denk dat we elkaar daar wél vinden.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pijpelink. Ik meende activiteit te zien bij de heer
De Kort, VVD.
De heer De Kort (VVD):
Ja, dat klopt. Mevrouw Pijpelink had het over onderwijshuisvesting. Ik
geloof dat er een bedrag van 730 miljoen werd genoemd. Als ik het
verkiezingsprogramma van GroenLinks-PvdA goed gelezen heb, dan zie ik
daarin niet terug dat ze geld willen vrijmaken voor
onderwijshuisvesting, en volgens mij ook niet in de doorrekeningen. Mijn
vraag is dus heel simpel: hoeveel geld wilt u daarvoor vrijmaken en waar
wilt u dat van betalen?
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, hoeveel geld en waar wilt u het van betalen?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Het gaat er vooral om dat uit dat onderzoek blijkt dat er jaarlijks heel
veel geïnvesteerd moet worden en dat die kosten vervolgens nog stijgen
vanwege de gestegen bouwkosten en de inflatie. Dat is de grote olifant
die wij zien. De motie die ik daar onlangs voor heb ingediend, is ook
door de aanstaande coalitie weggestemd, dus het is wat makkelijk om mij
nu op basis van ons verkiezingsprogramma te vragen waar we het vandaan
zouden halen. Ik heb daar nu geen kant-en-klaar antwoord op, maar wat ik
wel hoor op alle werkbezoeken die ik op dit moment heb, is dit. Ik was
afgelopen vrijdag bij de wethouders Onderwijs van Zeeland en ik vroeg
hen: wat willen jullie mij meegeven? Dit was met stip het onderwerp dat
ze wilden meegeven. Ze maken zich hier grote zorgen om. Ik weet dat het
op meer gebieden speelt. Als meneer De Kort daarmee wil zeggen dat de
nieuwe bewindspersoon, die nog bekendgemaakt moet worden, daar wellicht
wel wat mee gaat doen, ben ik de eerste aan uw zijde om daarnaar te
kijken. Maar het is echt iets waar we niet omheen moeten kijken.
De voorzitter:
Meneer De Kort, met de vijfde interruptie voor de VVD.
De heer De Kort (VVD):
Vijf al? O, nu goed. Ik maak uit dit antwoord op dat ook GroenLinks-PvdA
geen geld hiervoor uittrekt en dat ook GroenLinks-PvdA in de
doorrekening hier geen aandacht voor heeft. Mevrouw Pijpelink kan hier
aangeven dat het de grote roze olifant in de kamer is. Maar op het
moment dat u het hier benoemt en vervolgens geen middelen daarvoor
uittrekt, dan blijft het ook bij een loze belofte. Dat wil ik toch
opgemerkt hebben. Ik denk dat gemeenten hierin een hele belangrijke
verantwoordelijkheid hebben. En ik merk toch op dat GroenLinks-PvdA niet
aangeeft waar ze het van wil betalen en hoeveel geld ze ervoor wil
uittrekken. Dus nogmaals de vraag aan mevrouw Pijpelink.
De voorzitter:
Nogmaals de vraag aan mevrouw Pijpelink. Mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Beckerman had het net over bezuinigen of belasten. Ik denk dat
het heel duidelijk is in ons verkiezingsprogramma dat als het gaat om
belasten, wij echt nog wel mogelijkheden zien om geld op te halen. Maar
ik wil nu eigenlijk niet die discussie in, niet om eromheen te duiken,
want daar gaat het mij helemaal niet om. Wij vinden dit een heel
belangrijk onderwerp; dat zou eigenlijk de hele commissie moeten vinden.
Ook de kwaliteit van de gebouwen heeft met kansengelijkheid te maken.
Als de coronatijd iets duidelijk heeft gemaakt, dan is het dat het met
het binnenklimaat op scholen verschrikkelijk slecht gesteld is. Ik vind
het jammer dat de VVD mij nu voor de voeten werpt dat ik er geen potje
voor heb. Ik zou beginnen met het gezamenlijk vaststellen dat dit die
grote olifant is die we wel moeten aankijken. Dan ben ik heel erg bereid
om mee te kijken waar we het geld vandaan halen. Alleen zit onze partij
niet bij de nieuwe coalitie.
De voorzitter:
Ik kijk rond. Mevrouw Pijpelink vervolgt haar betoog.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Dan een stukje over het nieuwkomersonderwijs.
Voor nieuwkomers, hebben we afgesproken, gelden dezelfde
kwaliteitseisen, en terecht, als voor het reguliere onderwijs, maar in
de praktijk zien we wat anders. Op dit moment hebben 2.000 nieuwkomers
geen toegang tot onderwijs; 2.000 talenten die hun talenten niet kunnen
ontwikkelen. De spoedwetten die de minister heeft ingevoerd, nemen niet
alle knelpunten en risico's weg en vergroten zelfs het risico op
onvoldoende kwalitatief onderwijs. Er wordt veel afgeweken van de
reguliere onderwijswetgeving zonder dat er minimumeisen zijn
geformuleerd. Juist voor deze kinderen, die zich in een kwetsbare
leefsituatie bevinden, met vaak een ingewikkelde achtergrond, zou het
onderwijs kansen moeten bieden om Nederlands te leren en ook de andere
basisvaardigheden.
Daarnaast zien we dat er problemen zijn met de bekostiging. De
bekostiging voor een leerling, een nieuwkomer, gaat in zodra deze voor
het eerst naar school gaat. Maar mocht deze leerling verhuizen en niet
gelijk terecht kunnen in een nieuwe schakelklas, dan loopt de teller van
twee jaar bekostiging gewoon door terwijl ze op dat moment geen
onderwijs genieten. Mijn vraag is waarom de minister niet kiest voor een
financiering van de daadwerkelijk genoten onderwijstijd, zodat de
bekostiging ook klopt. Graag een reactie daarop.
Ten slotte een stukje over de schoolboeken en de vrije keuze van
schoolboeken; het ging er net al eventjes over. Artikel 23, een bekende
in onderwijsland, tweede lid van de Grondwet bepaalt dat het geven van
onderwijs vrij is. Deze vrijheid betreft zowel de richting, dus de
godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag, als de inrichting. Dan
gaat het over het onderwijskundige, pedagogische en organisatorische
klimaat. In het zesde lid wordt de vrije keuze der leermiddelen
expliciet genoemd. De vrije keuze van leermiddelen komt toe aan de
dragers van de vrijheid van onderwijs. Dat zijn de bevoegde gezagen, de
schoolbesturen.
De voorzitter:
U bent inmiddels de zeven minuten gepasseerd, maar dat is puur
indicatief.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. U doet dat heel vriendelijk. Ik ga naar een
afronding. In de tweede termijn wil ik op dit punt een motie indienen,
omdat daar in het hoofdlijnenakkoord iets over staat wat ons zorgen
baart. Er is net in de interrupties al wat gezegd over de btw-verhoging.
Wij maken ons daar grote zorgen om, precies om de redenen die mevrouw
Beckerman ook aangaf.
Dan de laatste zinnen, voorzitter. Zolang ik me als Tweede Kamerlid met
onderwijs mag bezighouden, zal ik blijven vechten voor kansengelijkheid.
Uit de opsomming in mijn bijdrage blijkt duidelijk waarom dat nog steeds
heel hard nodig is.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pijpelink. Meneer Ergin van DENK wil een interruptie
plegen.
De heer Ergin (DENK):
Mevrouw Pijpelink had het over artikel 23 van onze Grondwet. Zo kan ik
nog een aantal andere vrijheden opnoemen, zoals de vrijheid van
vereniging et cetera. We weten ook dat de demissionaire minister op één
onderwerp heel missionair is, namelijk als het gaat om het voorbereiden
van een wet om toezicht te houden op informeel onderwijs. Dat is ook
onderdeel van het debat van vandaag. Ik ben wel benieuwd, gelet op de
vrijheden en verworvenheden die we in dit land hebben, hoe
GroenLinks-PvdA naar deze wet kijkt. Daarbij mag de minister ingrijpen,
toezicht houden en aanwijzingen geven, zoals het verbieden van onderwijs
en bepaalde boeken, bijvoorbeeld als het om weekendonderwijs gaat. Is
dat iets wat GroenLinks-PvdA zou wensen?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Een terechte vraag. Voor ons is heel erg leidend dat al het onderwijs
geen campagne mag zijn tegen de democratie zoals wij die in Nederland
hebben ingericht, tegen de rechtsstaat zoals wij die hebben ingericht,
en eigenlijk tegen alle waarden en wetten zoals we die in Nederland
kennen. Dat is een belangrijk vertrekpunt. Wat het toezicht op informeel
onderwijs betreft maakt het voor onze fractie heel eerlijk gezegd niet
uit of dat dan toezicht op formeel of informeel onderwijs betreft, want
het leidende principe is wat ons betreft daarbij hetzelfde.
De voorzitter:
Meneer Ergin, wilt u daar nog op reageren?
De heer Ergin (DENK):
Ik wil daar nog een vraag over stellen. Het gaat niet per se om de
principes die er zijn. Ik onderschrijf wat mevrouw Pijpelink daarover
zegt, maar het gaat erom dat er een situatie zal ontstaan waarbij de
minister zonder enige vorm van financiële tegenprestatie ... Bij het
primair onderwijs zijn er immers middelen mee verbonden. Een aantal
vrijheden staan gewoon onder druk met deze nieuwe wet. Volgens mij komt
er zo snel mogelijk een wetsvoorstel naar de Kamer toe, in ieder geval
ter consultatie. Het knelt bij de vrijheid van religie, het knelt bij de
vrijheid van vereniging. Volgens mij zien we allemaal dat deze coalitie
met een rechts-radicale partij een andere koers gaat varen. In ieder
geval in de bijdrage van meneer Blaauw hebben we daar een glimp van
kunnen opvangen. Maakt de fractie van GroenLinks-PvdA zich geen zorgen
dat we met zo'n wet het rechts-radicale kabinet dat er gaat komen — we
gaan nog zien hoe de posten verdeeld gaan worden —een stok geven om het
moskeeonderwijs mee te slaan? Maakt de fractie van GroenLinks-PvdA zich
daar echt geen zorgen over?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ja, zeker maakt onze fractie zich daar zorgen over. De heer Ergin gaf
net al een beetje aan dat het zich ook lijkt te richten tegen een
specifieke achtergrond en religie. Je zou het dan ook zo moeten
definiëren dat je naar meerdere achtergronden en religies kijkt. Ik
vraag me af of dat dan überhaupt een meerderheid gaat krijgen. Heel
eerlijk gezegd ben ik ook wel heel benieuwd naar de standpunten van VVD
en NSC in dezen. Maar om concreet antwoord te geven op uw vraag: dit
zijn ook de waarden van onze democratie en rechtsstaat; dus, ja, hier
maken wij ons ernstige zorgen over.
De voorzitter:
Ik constateer dat mevrouw Pijpelink aan het einde van haar termijn is
gekomen en dat er geen verdere interrupties zijn. Dan gaan we verder met
de VVD, die te kennen heeft gegeven met twee sprekers aanwezig te zijn.
Wie van u zal beginnen? De heer De Kort, VVD, trapt af.
De heer De Kort (VVD):
Dank, voorzitter. Ik ben het voorprogramma en mevrouw Martens-America is
de hoofdact vandaag. Ik ga het hebben over primair en voortgezet
onderwijs en mijn collega over het vervolgonderwijs.
Voorzitter. Helaas kan ik niet autorijden. Het is dan wel belangrijk om
door de voorruit te kijken. Ik zou natuurlijk het liefst 130 willen
rijden, maar als je veilig voorwaarts wil, is het ook belangrijk om in
de achteruitkijkspiegel te kijken. Dat is eigenlijk wat we hier vandaag
met elkaar doen.
Als ik terugblik op het primair en voortgezet onderwijs in het afgelopen
jaar, dan zie ik dat er veel goede stappen zijn gezet. Het was het
eerste jaar waarin de Wet uitbreiding bestuurlijk instrumentarium
onderwijs van kracht was. We hebben onlangs met het hoorrecht en de
steunpunten ook mooie stappen gezet op het gebied van passend onderwijs.
De positie van ouders en leerlingen hebben we daarmee versterkt. Maar
het was helaas ook het jaar waarin de basisvaardigheden nog meer onder
druk kwamen te staan en zelfs onder het OESO-gemiddelde kwamen te
liggen, en het jaar waarin het lerarentekort nog niet is opgelost. Waar
ik echter het meest van schrok toen ik de Staat van het Onderwijs tot
mij nam, is de veiligheid; mevrouw Van Zanten had het daar ook
uitgebreid over. Daar wil ik in mijn bijdrage op focussen.
Het is belangrijk dat onze leerlingen in een vertrouwde en veilige
omgeving hun talenten kunnen ontwikkelen en dat onze leerkrachten in
alle veiligheid hun vak, hun ambacht kunnen uitoefenen. We hebben het er
vorige week nog over gehad in het vragenuur. Ik ben de ambtenaren op het
departement dankbaar voor de antwoorden op de vragen die ik aanvullend
nog heb gesteld, maar met de inhoud was ik nog niet helemaal tevreden.
Ik heb vijf richtingen die ik het kabinet wil voorhouden. Uit de Staat
van het Onderwijs blijkt dat in de afgelopen twee jaar het aantal
meldingen van fysieke en sociale onveiligheid verdrievoudigd is en dat
er 2.933 meldingen zijn gedaan over onveiligheid. De onderwijsinspectie
heeft een op vijf scholen in het middelbaar onderwijs een
herstelopdracht gegeven op het gebied van veiligheid. Dit is echt wel
iets wat we niet kunnen en mogen accepteren. Dit is randvoorwaardelijk
voor een goede leeromgeving.
Het eerste punt dat ik het kabinet wil voorhouden, is een
aangifteplicht. De minister geeft in haar beantwoording aan dat ze het
aanmoedigt dat scholen of schoolleiders aangifte doen, maar ik denk dat
dat niet genoeg is. Kunnen we niet beter naar een aangifteplicht gaan?
Wanneer het niet in het belang van het kind is dat er aangifte wordt
gedaan, moet je daar natuurlijk van afwijken, maar aanmoedigen is met
dit soort heftige incidenten — steekincidenten, drugsdeals en noem maar
op — gewoon te weinig. Laten we het omdraaien, laten we naar een
aangifteplicht gaan en daarvan afwijken waar het nodig is.
Een tweede punt dat denk ik belangrijk is, is beter beleid rondom
schoolkluisjes. Veel scholen werken al met het rouleren van
schoolkluisjes. Kunnen we dit niet nog meer stimuleren op scholen, vraag
ik de minister.
Een derde, belangrijk punt is gegevensdeling. Ons bereiken signalen dat
de AVG, wederom, bijvoorbeeld bureau Halt en scholen te vaak in de weg
zit. Hoe kijkt de minister daarnaar? Hoe kunnen we die gegevensdeling
nog beter inrichten om meldingen op het gebeid van veiligheid te
voorkomen?
De voorzitter:
Ik wil de heer De Kort graag indicatief meegeven dat hij op drieënhalve
minuut zit.
De heer De Kort (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb nog twee punten over veiligheid, ten
eerste de schorsingsmogelijkheid. Ik gaf het al aan: er zijn heel veel
heftige incidenten. Scholen kunnen nu alleen een schorsing van een
beperkte duur opleggen, namelijk maximaal een week. In uitzonderlijke
gevallen moet een verruiming mogelijk zijn wat de VVD betreft. Ik ben
heel benieuwd hoe de minister daarnaar kijkt.
Dan het laatste punt: dermate heftige incidenten dat je een leerling van
school zou moeten verwijderen. Het is belangrijk dat leerlingen dan de
juiste begeleiding en aandacht krijgen. Nu kunnen scholen leerlingen nog
niet verwijderen als er nog geen alternatief is gevonden. De VVD vindt
natuurlijk dat er een alternatief gevonden moet worden, maar wil daar
niet op wachten. In echt uitzonderlijke gevallen zou een verwijdering
moeten kunnen plaatsvinden.
Dan wou ik graag naar de hoofdact, voorzitter.
De voorzitter:
Voordat we naar de hoofdact gaan even de tijd om om te bouwen. In die
tijd kunnen we een interruptie van de heer Krul van het CDA doen.
De heer Krul (CDA):
De heer De Kort doet zichzelf tekort, zou ik willen zeggen. Het is een
beetje verwarrend, omdat ik eigenlijk wil doorgaan op een
interruptiedebatje tussen mevrouw Martens en de heer Blaauw, terwijl het
eigenlijk uw portefeuille is; mevrouw Martens kon het denk ik niet
laten. Dat gaat over de voorlichting in het basisonderwijs. Mevrouw
Martens gaf de heer Blaauw een behoorlijke veeg uit de pan, zo van "het
is allemaal wetenschappelijk bewezen" en "dit onderwerp is zwaar
gepolitiseerd". Nou, dat klopt. Wij waren als CDA des te verbaasder dat
dit zo specifiek is opgenomen in het hoofdlijnenakkoord. Als het
blijkbaar allemaal op basis van wetenschap is, is datgene wat in het
hoofdlijnenakkoord staat dan enkel een beschrijving van wat we al doen
of is het wel degelijk een koerscorrectie?
De heer De Kort (VVD):
Wij zijn als VVD natuurlijk één team met één taak, dus het maakt niet
uit wie daarin ... Mevrouw Martens vroeg netjes aan mij of zij hierop
mocht interrumperen, want het deed terecht veel met haar. Ik lees die
zin zo dat we in een land leven waar mannen met mannen moeten kunnen
gaan, waar je je geslacht kan wijzigen, waar iedereen zichzelf moet
kunnen zijn. Zo lees ik dat. Docenten zijn professioneel genoeg en doen
dat al op een hele goede manier, en daar gaan we mee door. Dat is hoe de
VVD daarnaar kijkt.
De voorzitter:
Meneer Krul van het CDA wenst een vervolgvraag te stellen.
De heer Krul (CDA):
Dat is een beetje een flauw antwoord. Het is wel het antwoord op een
vraag, maar niet op mijn vraag. Mijn vraag aan de heer De Kort was: is
dit een koerscorrectie of een beschrijving van wat we al doen? Nogmaals,
wat het CDA daarvan vindt, laat ik even buiten beschouwing, maar wij
waren verbaasd dat dit in het hoofdlijnenakkoord opgenomen is. Als ik
dan de lezing van de heer Blaauw hoor, die mijlenver staat van de lezing
van mevrouw Martens-America, dan ben ik heel benieuwd hoe ik dit moet
lezen, hoe leraren in Nederland dit moeten lezen. Is dit een
koerscorrectie? Er staat namelijk specifiek in het hoofdlijnenakkoord
dat we het meer toegesneden op de leeftijd van kinderen gaan doen en dat
het politiek neutraal moet zijn. Is dat dan een koerscorrectie op iets,
en op wat dan? Of is het een beschrijving van hetgeen we al doen?
De voorzitter:
Meneer De Kort, de heer Krul vraagt of het een koerscorrectie is of
datgene wat we al doen.
De heer De Kort (VVD):
Ik lees het als een beschrijving van de professionaliteit van de
leerkrachten die lesgeven. We leven in een land waar iedereen kan zijn
wie hij wil zijn wanneer hij dat wil zijn; zo lees ik dat. Volgens mij
is dat precies wat mevrouw Martens-America aangaf en wat ik aangeef. Ik
denk dat we daar gewoon op een goede manier mee door moeten gaan.
De voorzitter:
Ik kijk rond en ik zie mevrouw Rooderkerk van D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik wil daar toch nog even op doorgaan, want in het akkoord staat dat de
doelen politiek neutraal moeten zijn. Dat stelt me toch voor de vraag:
als de VVD vindt dat er gewoon nog seksuele voorlichting moet worden
gegeven op scholen, waarom heeft ze dan toegestaan dat dit in het
akkoord is beland? Is het streng-christelijke religieuze gedachtegoed
van een hele kleine minderheid uit de VS hiermee niet doorgesijpeld in
dit regeerakkoord? En maakt de VVD het hiermee niet mogelijk dat het
antiwokefetisjisme van de PVV in dit akkoord is beland?
De voorzitter:
Meneer De Kort gaat daar zo op antwoorden. Dit is natuurlijk wel een
debat over de jaarverslagen, de slotwet enzovoort, en niet per definitie
over het hoofdlijnenakkoord, maar goed. Meneer De Kort.
De heer De Kort (VVD):
Nou ja, ik ga gewoon in herhaling vallen. Neutraal is neutraal. Dat
houdt in dat leerkrachten gewoon les kunnen geven en dat we in een land
wonen waar je kunt daten met wie je wilt daten en kunt zijn wie je wilt
zijn. We hebben het vandaag ook over begrijpend lezen gehad. Zo lezen
wij het. Het is heel logisch, lijkt me. Ik denk dat mevrouw Rooderkerk
als liberaal heel content is met hoe wij daarin zitten.
De voorzitter:
Ik kijk naar mevrouw Rooderkerk. Nee, mevrouw Rooderkerk is niet
content, maar bewaart haar interrupties.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik ga hier toch nog even op door. De VVD noemt een paar keer heel
nadrukkelijk de professionaliteit van docenten. Ik ben heel blij om die
woorden te horen. Toch begrijp ik dan niet de zinsnede dat er politiek
neutrale lesmethoden moeten worden gebruikt. Al zou ik dat vanuit
bepaalde perspectieven van bepaalde nieuwe coalitiepartijen nog kunnen
snappen, dan snap ik niet waarom de VVD daar haar handtekening onder
heeft gezet, juist omdat ik de heer De Kort hier nadrukkelijk de
professionaliteit van docenten hoor noemen. Welk dubbel signaal geeft de
VVD nou af? En vervolgens is mijn vraag: wat is het echte signaal?
De heer De Kort (VVD):
Mevrouw Pijpelink vraagt hoe ik het lees. Ik heb volgens mij al vier
keer aangegeven hoe ik het lees en zo lees ik het: dat je kunt zijn wie
je wanneer wilt zijn. Zo moet u dat lezen. Ik kan dat nog een keer
uitleggen, maar volgens mij ben ik heel helder en heel liberaal.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, ik denk … Een punt van orde, hè?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ja, een punt van orde. Dit was niet mijn vraag. Het gaat niet over de
zinsnede die stelt dat seksuele voorlichting neutraal en
leeftijdsgebonden moet zijn. Het gaat om die andere zin, namelijk dat er
politiek neutrale lesmethoden gebruikt moeten worden. Daar wil ik heel
specifiek nog een reactie op.
De voorzitter:
Zonder hier nog iets bij aan te tekenen, gaan we het nog één keer
proberen bij meneer De Kort, maar meneer De Kort is natuurlijk de baas
over zijn eigen antwoord.
De heer De Kort (VVD):
Nogmaals, neutraal is neutraal. Ik heb het nu al zes keer aangegeven:
dat we in een mooi land leven, dat je mag zijn wie je wilt zijn en dat
je bent wie je bent. Volgens mij kan ik het niet helderder aangeven en
weet mevrouw Pijpelink heel goed dat ik daar hetzelfde over denk als zij
en als velen hier.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, heeft u behoefte aan een verdere interruptie?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ja, toch wel.
De voorzitter:
Dan tellen we die wel.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Het gaat hier over de zinsnede over politiek neutrale lesmethoden. Als
ik geschiedenisdocent ben en met mijn sectie een lesmethode kies, heeft
dat niet te maken met het feit dat ik mag zijn wie ik ben. Het gaat erom
welk signaal nu wordt afgegeven over hoe niet politiek neutraal die
lesmethoden dan wel zijn versus de uitspraak van de heer De Kort —
nogmaals, die uitspraak juich ik toe — dat docenten professionals
zijn.
De heer De Kort (VVD):
Nogmaals, docenten zíjn professionals. Ik weet niet waar mevrouw
Pijpelink naartoe wil. Wat had er dan moeten staan? Dat het "onneutraal"
zou moeten zijn? Volgens mij ben ik helder en willen we ook hetzelfde.
Dat is hoe ik die zin lees.
De voorzitter:
Ik zie geen verdere interrupties. Dan gaan we door met mevrouw
Martens-America, die door de heer De Kort "het hoofdprogramma" werd
genoemd. Dat gaan we meemaken.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank, voorzitter. In navolging van de heer De Kort reflecteer ik graag
vanuit de portefeuilles mbo, hbo en wo zowel op het rapport van de
Algemene Rekenkamer dat we vandaag bespreken als op de Staat van het
Onderwijs.
Er vallen mij twee zaken op waarop ik graag een reflectie zou willen
ontvangen van de minister. Ten eerste zijn dat de extra gelden voor het
verbeteren van de kwaliteit van ons mbo-onderwijs. Er zijn in Rutte IV
miljoenen en miljoenen vrijgemaakt voor de verbetering van de kwaliteit,
ook van ons mbo-onderwijs. Dat is terecht. Een groot gedeelte daarvan
zou naar het creëren van gelijke kansen moeten gaan. In het rapport van
de Algemene Rekenkamer staat echter bijvoorbeeld op pagina 24: "geen
inzicht in de resultaten van extra geld". Punt. We hebben het hier over
gigantische bedragen. Op pagina 55 lees ik de reactie van de minister.
Daar staat eigenlijk: "Dat klopt." Punt. Maar: "het omzetten van daden
is aan de volgende minister."
U begrijpt dat ik het wel erg simpel vind om te zeggen dat na jaren
miljoenen uitgeven aan de verbetering van ons onderwijs het omzetten
naar concrete maatstaven dan maar aan de volgende bewindspersoon is,
terwijl wij hier natuurlijk zijn om te controleren. Ik voorspel — dat is
de reden waarom ik dit aanhaal — dat een aantal collega's de komende
jaren zullen blijven hameren op eventuele voorgenomen bezuinigingen,
terwijl we op dit moment bedragen moeten controleren waarbij wij niet
goed weten waarop we moeten controleren en of deze doelmatig zijn
uitgegeven. Ik ontvang graag een reflectie van de minister daarop.
In hetzelfde rapport lees ik dat het aantal ambtenaren van 4.900 naar
ruim 6.100 is gestegen in een paar jaar. Ik kan me daarom niet
voorstellen dat er onvoldoende mankracht was om van tevoren bij
incidentele gelden duidelijke kaders te stellen. Waarom is ervoor
gekozen deze niet op te stellen? Ik ben heel erg benieuwd hoe de
minister hiernaar kijkt.
Tot slot. Op het punt van de Algemene Rekenkamer het volgende. Daar gaat
het opnieuw over doelmatigheid. Op pagina 12 is te lezen dat er 5,2
miljoen euro overspent is als het gaat om onvolledige inkoopdossiers.
Dat vind ik dan toch wel spannend. Het zijn de kleine regeltjes en de
kleine bedragen die je hier en daar leest, waardoor wij onze taak
onvoldoende kunnen uitvoeren. Het is een groot bedrag. Ik ben benieuwd
of de minister kan aangeven of het beleid met betrekking tot deze
inkoopdossiers nu is verbeterd. Wat zouden we wat dit betreft in het
jaarverslag over 2024 anders kunnen gaan zien? Dat was mijn punt met
betrekking tot het onderdeel dat we vanochtend hebben besproken.
Dan wil ik nog op één punt ingaan. Ik zie de voorzitter al met een
schuin oog naar zijn horloge kijken, en terecht. Dat punt is de Staat
van het Onderwijs. Ik gok dat we het hier zomaar dagen of weken over
zouden willen hebben met z'n allen. Ik denk ook dat we dat nog gaan
doen. Daarom haal ik er voor nu één punt uit. In navolging op wat mijn
collega net noemde, gaat dat over veiligheid. Ik geloof echt heilig dat
alles wat wij vandaag aan inhoud bespreken — of dat nu seksuele
voorlichting, schoolontbijten, verschillende vakken of basisvaardigheden
zijn — niet kan binnenkomen op het moment dat je niet welkom bent op een
school, je je daar onveilig voelt of als de deuren van je instelling
gesloten zijn, zoals de afgelopen weken natuurlijk regelmatig gebeurd
is. Het is iets heel basaals dat vandaag de dag helaas niet meer zo
normaal is. Er zijn Joodse of Israëlische studenten die niet naar school
durven, die door hagen van schreeuwende demonstranten moeten die roepen
dat er voor hen geen plek is op de universiteit. Er zijn docenten die
dit roepen en wij verwachten vervolgens dat zij zich daarbij aansluiten
in de klas. En dat speelt op instellingen waar het begrip "sociale
veiligheid" te pas en te onpas wordt gebruikt en waar safe spaces worden
ingericht als het even tegenzit of als je niet jezelf kunt zijn. Maar we
verwachten van Joodse en Israëlische leerlingen dat ze hier
daadwerkelijk doorheen lopen en opgaan in de school.
De voorzitter:
U bent ondertussen over uw indicatieve spreektijd heen, maar gaat u
gerust verder.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik ben bijna op het eind, voorzitter. Het is de dubbele moraal die ik
heel pijnlijk vind. Instellingen die van oudsher een plek waren waarvan
iedereen onder de vlag van inclusiviteit onderdeel uit zou moeten maken,
veranderen in exclusieve instellingen waar iedereen de juiste mening
moet hebben. Daar maak ik mij zorgen over. Ik weet dat deze minister
zich daar ook zorgen over maakt. Ik wil hem danken voor het feit dat hij
zich heel duidelijk uitsprak, de afgelopen tijd, over wat er gaande is
op onze instellingen. Ik heb afgelopen zaterdag in Trouw een heel
bemoedigend stuk gelezen waarin verschillende universiteiten schrijven
dat gesprekken tussen instellingen en wetenschappers over pijnlijke
onderwerpen vragen om wederkerige erkenning en het belang daarvan.
Alleen door in gesprek te blijven, blijft de weg naar wetenschappelijke
diplomatie over. Maar ik weet ook dat vandaag de dag heel veel
universiteitsbesturen onder druk van zeer vocale kleine groepen moeite
hebben om hun deuren open te houden en dit gesprek te laten
plaatsvinden.
Ik rond af. Er zijn op dit moment verschillende instellingen bezig met
het aanstellen van ethische commissies om deze ethische kaders te
herzien. Het vreemde vind ik dat de focus daarbij lijkt te liggen op één
situatie in de wereld, namelijk op wat er op dit moment gaande is in
Gaza en Israël, terwijl er ook andere verschrikkelijke geopolitieke
situaties zijn. Ik ben benieuwd hoe de minister reflecteert op deze
eenzijdige focus. Hoe kijkt hij aan tegen het feit dat de groepen die op
dit moment worden samengesteld echt grotendeels bestaan uit leden die
zeer uitgesproken en vocaal zijn over het huidige conflict, waardoor we
eigenlijk al weten wat de uitkomst is? Wat de VVD betreft is dit
gebalanceerd en objectief, ook om ervoor te zorgen dat hier draagvlak
voor blijft bestaan. Ik ben benieuwd hoe de minister hier zelf naar
kijkt. Voor nu laat ik het hierbij.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Martens-America. Ik zie een interruptie van mevrouw
Pijpelink van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Omdat mevrouw Martens altijd heel erg begaan is met het mbo heb ik nog
even een vraag aan haar. We weten dat er zo'n 30.000 studenten
voortijdig hun school zonder diploma verlaten. Dat zijn vooral
mbo-studenten. Een van de oorzaken lijkt te zijn dat mbo-studenten al op
hun 15de een keuze moeten maken. Havisten en vwo'ers kunnen dat later
doen. Ik ben wel benieuwd hoe mevrouw Martens kijkt naar een
oriëntatiejaar voor oud-vmbo-leerlingen die aanstaande mbo-leerlingen
zijn. Daar zou ik graag haar reactie op horen.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank voor deze vraag. Het klopt. Ik heb een aantal voorstellen ingediend
een paar weken geleden, ook met betrekking tot de uitval. Ik vind het
een heel interessant vraagstuk. Ik ben zelf zo'n 15-jarige geweest die
na de mavo vier keer de foute beslissing heeft genomen en uiteindelijk
goed terecht is gekomen, denk ik. Ik ben een heel mooi voorbeeld
daarvan. Het is een heel goede vraag. Ik vind het heel erg interessant.
Ik hoop dat we dit samen de komende jaren verder kunnen onderzoeken,
helemaal omdat ook het bedrijfsleven op dit moment, na heel veel jaren
niet meer een heel specialistische maar een generiekere focus vraagt,
ook gezien het feit dat we bijvoorbeeld 550 verschillende
mbo-opleidingen hebben. Als we daardoor mensen warm kunnen maken voor
bepaalde vakken waar ze anders niet voor zouden hebben gekozen, dan denk
ik dat dit een heel mooie stap is. Ik hoop dat we hierover nog heel vaak
met elkaar van gedachten kunnen wisselen.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik kijk rond. Er zijn geen verdere interrupties. De
spreekvolgorde volgt normaal gesproken de grootte van de Tweede
Kamerfracties, maar het is ook goed gebruik dat de voorzitter zijn
inbreng aan het einde levert. Ik wil daarom verdergaan met mevrouw
Rooderkerk, D66. Ik was van plan de pauze pas na de eerste termijn te
doen, mevrouw Rooderkerk. Dus mevrouw Rooderkerk van D66, als het u
belieft.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Nou, vooruit, voorzitter. De afgelopen jaren is er hard gewerkt aan goed
onderwijs. Leraren kregen hogere lonen en het gat in de
lerarensalarissen is gedicht. Ook kregen zij meer tijd voor
lesvoorbereiding en eigen ontwikkeling. Kinderen kregen extra tijd en
meer aandacht voor basisvaardigheden en een rijke schooldag, met les in
cultuur, burgerschap en gratis schoolmaaltijden voor wie die vanuit huis
niet meekrijgt. Studenten kregen weer een basisbeurs. Er kwamen meer
vaste contracten in het vervolgonderwijs. Mbo-studenten kregen de
waardering waar zij al jaren recht op hadden.
Is het genoeg? Nee, we zijn er nog niet. Het lerarentekort is niet
opgelost en het gaat niet goed met het niveau van rekenen en taal. Wat
nodig is, is dat we structureel blijven investeren in het onderwijs, in
kansen en kwaliteit. Maar wat doet het nieuwe kabinet? Het voert de
grootste onderwijsbezuiniging door van deze eeuw. Ik wil de feiten toch
even noemen. Het afschaffen van de brede brugklas en het korten op de
rijke schooldag: 210 miljoen. Het afschaffen van sectorplannen van
universiteiten: 215 miljoen. Lagere lerarensalarissen in de Randstad: 75
miljoen. Bezuinigen op internationale studenten: 293 miljoen. De
langstudeerboete: 300 miljoen. Bezuinigingen op onderwijssubsidies: 500
miljoen. In totaal is het 1,8 miljard per jaar.
Op onderwijs bezuinig je niet, juist vanwege de uitdagingen waar we voor
staan. Namens D66 zal ik er alles aan doen om dit te voorkomen. Hierover
heb ik meteen wat eerste vragen aan de minister van OCW. Er gebeuren
geweldige dingen met de sectorplannen en het wetenschapsfonds. Ik hoor
signalen uit het veld dat hierop bezuinigen echt niet kan. Is het
eigenlijk wel uitvoerbaar om deze investeringen terug te draaien? Met de
sectorplannen zijn er 1.200 banen bij gekomen. Komen die mensen op
straat te staan?
Ik wil op drie bezuinigingen nader ingaan: de btw-verhoging op boeken,
de schoolmaaltijden en de langstudeerboete. Ik ga daarop in, juist omdat
deze heel veel impact hebben op de kwaliteit van ons onderwijs en
gelijke kansen.
Voorzitter. De btw-verhoging op boeken is eigenlijk een
schaduwbezuiniging. Deze heeft namelijk ook impact op het onderwijs. Het
kost scholen minstens 60 miljoen per jaar aan duurdere schoolboeken. Dat
is geld dat er niet is en dat ze moeten vinden door te kiezen voor
minder lesmateriaal of minder leraren. PVV, VVD, NSC en BBB zeggen wel
dat ze willen investeren in basisvaardigheden, maar bezuinigen keihard
op schoolboeken en scholen. Het is alsof je zegt dat je wil afvallen,
maar vervolgens elke dag naar de McDonald's gaat. Dat werkt dus niet.
Ook voor studenten worden boeken duurder, zeker die in het mbo. Daarom
overweeg ik met meerdere partijen een motie om het lage btw-tarief voor
schoolboeken te handhaven.
Daarnaast heb ik een tweetal vragen. Kan de minister inventariseren
hoeveel scholen kwijt zijn aan schoolboeken in 2024? Dat vraag ik omdat
de berekening voor het basisonderwijs uit 2015 komt. Kan zij met de
Kamer delen of er ook gevolgen zijn voor programma's als de Bibliotheek
op school?
Voorzitter. Dan de schoolmaaltijden. Een tijdje terug gaf ik cultuurles
aan kinderen op scholen in Amsterdam-Zuidoost. Ik probeerde hen wat bij
te brengen, net zoals de cultuurlessen mij vroeger veel gaven toen ik
die zelf kreeg. Maar hoe ik ook mijn best deed op deze school in
Zuidoost, het lukte mij gewoon niet om de leerlingen bij de les te
houden. Ik vroeg mij af: wat is het, wat maakt nou dat het hier niet
lukt? Uiteindelijk kwam ik erachter dat deze kinderen zonder eten naar
school gingen. Toen ik dit hoorde — dit is ruim tien jaar geleden —
schrok ik er zelf enorm van maar dit is wel de realiteit. Ik besloot
toen ook dat daar iets aan moest veranderen. En gelukkig was ik niet de
enige. Vele organisaties, vele Kamerleden, velen in deze Kamer hebben
zich hiervoor ingezet. Inmiddels zijn er gratis schoolmaaltijden op ruim
2.100 scholen in Nederland voor 350.000 kinderen, waarvan veel in
armoede. Nu staan we opnieuw voor een keuze, want de schoolmaaltijden
worden volgend jaar wegbezuinigd. We hebben het voorstel gedaan om deze
te verlengen en bij de stemmingen morgen moet de nieuwe coalitie kleur
bekennen. Ik hoop dat ze dat echt doen voor deze kinderen.
Daarnaast stelden we voor om partijen en scholen die bezig zijn met de
schoolmaaltijden in deze Kamer uit te nodigen om lessen te trekken, maar
helaas hielden de nieuwe coalitiepartijen dit tegen, met als argument
dat dit aan een nieuw kabinet is. Ik vind dit echt onbegrijpelijk. Is
dat wat we verstaan onder meer macht voor de Tweede Kamer? Daarom mijn
vraag aan de minister of zij bereid is om, voordat zij vertrekt, in
gesprek te gaan met het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis om lessen
te trekken uit dit programma. Kan de minister toezeggen dat zij de inzet
vanuit OCW om schoolmaaltijden volgend jaar te organiseren, niet
stopzet?
Voorzitter, tot slot. BBB, NSC, VVD en PVV willen een langstudeerboete
invoeren. Dat vind ik echt een heel slecht idee. Vandaag stuurden heel
veel jongerenorganisaties een brandbrief aan de Kamer. De
langstudeerboete gaat studenten ontzettend veel stress opleveren, in een
tijd dat het al heel slecht gesteld is met het mentaal welzijn. En voor
mij persoonlijk ook heel belangrijk: het is niet eerlijk. Studenten met
rijke ouders kunnen straks wel iets naast hun studie doen en de rest zit
met een gigantische extra schuld. Afgelopen vrijdag las ik de adviezen
van ambtenaren en zij zeggen over de maatregel: het is niet uitvoerbaar
in 2026 en de opbrengsten zijn onzeker. Kan de minister hierop ingaan?
Is het überhaupt mogelijk de langstudeerboete in 2026 in te voeren? Is
er rekening gehouden met uitzonderingen zoals ziekte en bestuursjaren?
Ik hoorde ook Pieter Omtzigt zeggen dat hij zoiets wil.
Voorzitter. Met het nieuwe kabinet komen er onzekere tijden aan voor het
onderwijs. Ik hoop dan ook in de Kamer meerderheden te vinden voor goed
onderwijs. Want investeren in onderwijs is investeren in de
toekomst.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Rooderkerk, voor uw betoog, en ook keurig binnen de
indicatieve tijd. Ik kijk rond en constateer dat er geen interrupties
zijn. Ik dank u vriendelijk en dan gaan we door naar de volgende partij.
Mevrouw Van Zanten van de BBB heeft aan het begin gesproken. Dat
betekent dat we nu gaan luisteren naar de heer Krul van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Ik moet denk ik nu al beginnen met twee excuses. Het eerste
is dat ik die indicatieve spreektijd van u net niet ga halen.
De voorzitter:
Ik ga u er wel op wijzen op een gegeven moment.
De heer Krul (CDA):
Dat is uw goed recht. Ten tweede, excuses dat ik er vanochtend niet bij
kon zijn. Ik wil toch nog even van de gelegenheid gebruikmaken om de
rapporteurs te complimenteren.
De voorzitter:
Waarvan akte, meneer Krul. Netjes van u. Gaat uw gang.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Dan nog een compliment, namelijk aan de bewindspersonen van
OCW, aan mevrouw Gräper die er nu niet is en aan de heer Dijkgraaf en
mevrouw Paul. Zij hebben de afgelopen jaren keihard gewerkt aan het
Nederlands onderwijs en daar moeten we ze heel erg dankbaar voor zijn.
Ik denk dat dit voor hen ook wel een beetje een gek debat is, want ik
zie de heer Dijkgraaf en mevrouw Paul met de pen in de hand wachten op
vragen die echter zelden komen, omdat we vooral met elkaar en met het
hoofdlijnenakkoord bezig zijn. Dat is op zich ook wel begrijpelijk, want
we zitten nu in een wat rare interbellumperiode.
Maar goed, in een paar minuten tijd de Staat van het Onderwijs ontleden:
ga er maar aan staan. Het zal mij in ieder geval niet lukken. Ik heb al
ontzettend veel goede inbrengen gehoord en ik heb er ook een klein
beetje op vertrouwd dat mijn kundige collega's een paar hele grote
belangrijke onderwerpen zouden aansnijden, zodat ik misschien wat meer
ruimte zou hebben voor de niche, voor de wat kleinere onderwerpen. En ze
hebben mij niet teleurgesteld. Zo had mevrouw Rooderkerk een prachtig
verhaal over de basisvaardigheden. Ik pak drie onderwerpen, te weten de
Staat van het Onderwijs, het informeel onderwijs en een mystery subject
dat ik aan het eind zal onthullen.
Onderwijs is de basis van alles, want ieder kind verdient alle kansen
zichzelf te ontwikkelen en zijn of haar roeping te vinden. Goed
onderwijs is daar een cruciaal onderdeel van. Sinds de inbreng van de
heer Blaauw ben ik hierover al een beetje aan het malen en ik denk — en
misschien is dat wel wat controversieel — dat er wel een kern van
waarheid zit in zijn betoog als hij zegt: de jacht naar kansengelijkheid
is niet altijd goed voor de kwaliteit van het onderwijs. Ik vind dat
stiekem best een treffende uitspraak. Hij zegt eigenlijk: doordat wij
allerlei maatschappelijke problemen op het gebied van kansengelijkheid
aan het onderwijs overlaten, is daar minder tijd voor goed onderwijs. En
ja, dat kan gaan van zwemmen tot ontbijt en heel veel andere
onderwerpen. Ik denk dat daar een kern van waarheid in zit.
Als we heel eerlijk kijken naar de staat van het onderwijs, moeten we
namelijk toegeven dat het helemaal niet zo goed gaat. Zowel op de OESO-
als op de PISA-schaal zakken we steeds verder weg, of het nou gaat om
leesvaardigheid, begrijpend lezen of wiskunde. Het rechterrijtje is niet
meer in zicht; we staan er inmiddels in. Er is ook nog eens een
lerarentekort. Er is hoog verzuim en hoge uitval. Kortom, je kunt
inderdaad van een crisis spreken, zoals mevrouw Pijpelink zegt. Maar dat
moet je dan weer niet te hard doen, want voor je het weet heb je een
noodwet gefabriceerd, en dat willen we denk ik ook niet doen
vandaag.
De kernvraag is volgens mij of de investeringen die de afgelopen
coalitieperiode zijn gedaan, de tijd krijgen om echt tot bloei te komen
en het tij van het dalen op de eerdergenoemde lijstjes te keren. De
conclusies van de Staat van het Onderwijs geven immers aan dat er nog
veel werk aan de winkel is en dat we tegen de stroming in roeien, zoals
bij het tekort aan leerkrachten en docenten. Ik ben heel benieuwd of de
bewindspersonen hierop kunnen reflecteren. Hoe hebben zij dat gezien de
afgelopen periode? Kunnen we de resultaten van de investering, die wel
degelijk gedaan is, al langzaam zien of is het een olietanker die nog
lang niet gekeerd is?
Voorzitter. Ik had al aangegeven dat ik toch iets wil zeggen over het
informeel onderwijs. We hebben de contouren van het wetsvoorstel gezien
en daar zijn we van geschrokken. We zijn erg benieuwd hoe de minister
kijkt naar de meest principiële vraag: hoe verhoudt dit aangekondigde
voorstel zich tot de grondrechten die de rechtsstatelijke vrijheden
juridisch moeten beschermen? Uit de contourenbrief blijkt dat de
reikwijdte van de maatregel binnen dat informeel onderwijs zeer breed
is, doordat alle vormen van informeel onderwijs hieronder vallen:
religieus, niet-religieus, jongerenbijeenkomsten met een educatief
karakter, klein, grootschalig, alles. Kan de minister voor ons nog één
keer uiteenzetten waarom zij het noodzakelijk acht dit allemaal in haar
toolbox te zetten? Het lijkt wel alsof we met een kanon op een mug gaan
schieten.
Voorzitter. Dan mijn mystery subject — ik denk dat sommigen het al
hadden geraden — en dat is de maatschappelijke diensttijd. Niet heel
lang geleden spraken wij met de minister over de MDT. Toen had de
minister net de 100.000ste deelnemer gefeliciteerd. Het was een prachtig
moment. De minister sprak over de verhalen die zij had gehoord van
jongeren, over hoe de MDT die jongeren had geleerd om weer mee te doen
in de samenleving, hoe dat hun het zelfvertrouwen gaf om een steentje
bij te dragen, hoe straatjochies in Arnhem van hangen en rottigheid op
het parkeerterrein van de voetbalclub nu zelf op zaterdagochtend via de
MDT de lijnen trekken. Hoe bestaat het dat in een tijd van
maatschappelijke onrust juist een project als dit, dat de samenleving
weerbaar maakt, wordt gekild? 118 maatschappelijke partners staan al
klaar voor 2024. Ik heb bij dat debat gehoord hoe enthousiast de
minister was over dit project, dus ik weet dat zij er net als het CDA
ongetwijfeld flink de balen van heeft.
Voorzitter. Voor nu heb ik een paar feitelijke vragen, omdat ik hoop dat
ik mijn aanstaande collega's met feiten nog beter kan overtuigen dan met
enkel en alleen een politiek frame. Ik heb dus wat feitelijke vragen.
Vanaf 2022 is het budget voor de MDT verdubbeld. Is de groeistrategie
die bij de MDT is ingezet, ook geslaagd? Er is inmiddels een landelijk
dekkend netwerk van MDT-projecten. Ik wil graag weten hoe dat de
minister gelukt is. Hoeveel jongeren hebben we bereikt sinds de start
van het programma? In de voortgangsrapportage, die ook geagendeerd staat
voor dit debat, zien we dat ruim 126.000 jongeren gestart zijn. Wij zijn
echter benieuwd wat het meest actuele cijfer is over de deelname van
jongeren in 2024. Waar staan we nu?
Voorzitter. In het vorige coalitieakkoord is de MDT verbonden aan
maatschappelijke vraagstukken en er wordt samengewerkt met andere
ministeries. Kan de minister ons vertellen wat er nu verloren gaat op
verschillende beleidsterreinen, bijvoorbeeld als het gaat om de
arbeidsmarkt, mentale gezondheid of defensie? Kan de minister dat voor
ons in kaart brengen?
Voorzitter. Er is een spreekwoord dat luidt: andermans boeken zijn
duister te lezen. Boeken lezen gaan we ook niet meer doen met deze
nieuwe coalitie, maar goed. Dat spreekwoord zegt eigenlijk zoveel als:
het is moeilijk om de beweegredenen van een ander te raden, laat staan
te gissen. Ik ben oprecht benieuwd wat het idee was achter het killen
van dit project. Ik weet bijvoorbeeld dat NSC het nota bene in zijn
verkiezingsprogramma had staan.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Meneer Krul, ik complimenteer u met een inbreng, die keurig binnen de
tijd was. Ik kijk rond en zie dat er een interruptie is van mevrouw
Pijpelink. Dat is haar vijfde interruptie.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Mijn vraag gaat over het eerste deel van het betoog van meneer Krul,
want daarin zette hij mij een beetje aan het denken. Dat denkproces
moest ik even doorlopen voordat ik mijn vraag kon formuleren. De heer
Krul sloot zich aan bij de PVV toen hij het had over kansengelijkheid en
kwaliteit van onderwijs. Voor onze fractie ís kansengelijkheid kwaliteit
van onderwijs. Ik heb u niet horen zeggen dat u het begrip
"kansengelijkheid" niet belangrijk vindt, dus ik ga ervan uit dat u dat
wél belangrijk vindt, maar toch heb ik een vraag. U zei: ik herken daar
wel wat in. Wat zou u dan willen voorstellen? Is het programma te
overladen? Dat is vraag a. Vraag b is de volgende. Uit alle onderzoeken
blijkt dat achterstanden vooral in de leeftijdscategorie tussen 0 en 4
jaar worden opgelopen. Ik zou heel graag van het CDA horen of zij dat
ook zo zien en wat in hun optiek een oplossing zou kunnen zijn om
kinderen bij aanvang, in groep 1, al wat meer op gelijk niveau te
krijgen.
De voorzitter:
Dat was een interruptie met twee vragen.
De heer Krul (CDA):
Maar wel hele wezenlijke, voorzitter. Daar ligt denk ik ook een bepaalde
manier van kijken naar de samenleving aan ten grondslag. Ik heb
basisschoolleraren gesproken die groep 1 lesgeven en kinderen tegenkomen
die nog niet zindelijk zijn. Dan wil je als basisschoolleraar beginnen
met die jongste generatie basisvaardigheden bij te brengen, maar dan sta
je nog luiers te verschonen.
Dan kun je twee dingen doen, en dat zegt denk ik veel over hoe je als
politicus of als partij naar de samenleving kijkt. Een: je kunt zeggen
dat de leerplichtleeftijd omlaag moet of dat we meer moeten doen aan
voorschoolse educatie, omdat we er als overheid voor moeten zorgen dat
die kinderen naar hetzelfde niveau getrokken worden en gelijke kansen
hebben. Twee: je kunt zeggen dat ouders gewoon hun kinderen moeten
opvoeden. Je hebt de verantwoordelijkheid voor kinderen. Als politiek
moeten wij een appel kunnen doen op de samenleving omdat hier iets
misgaat. Ik vind kansengelijkheid ook extreem belangrijk. Als je voor
het eerste kiest, zie ik wel degelijk het risico dat de heer Blaauw
beschrijft: als de basisschooldocent luiers staat te verschonen, gaat
dat natuurlijk ten koste van iets anders. Wat is de oplossingsrichting?
Volgens de nieuwe coalitie is dat de voorschoolse educatie. Als we die
kinderen uit met name kansarme wijken eerder bij ons hebben, kunnen we
voorkomen dat ze later een achterstand hebben die ze niet meer
goedmaken. Dat begrijp ik, maar dat raakt niet de kern van het probleem
dat we als samenleving hebben, namelijk dat we onze kinderen niet meer
opvoeden of dat we vinden dat de overheid dat moet doen. Daar botsen
denkbeelden, denk ik, en dat geeft ook helemaal niet.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Krul. Ik kijk rond en constateer dat er verder geen
interrupties zijn. Dan gaan we door met de volgende spreker en dat is
mevrouw Beckerman van de SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil vooraf zeggen dat ik dit best een
ingewikkeld debat vind. Ik vond het ook ingewikkeld om voor te bereiden.
Dit debat gaat over hele grote, wezenlijke problemen. De staat van ons
onderwijs is ondermaats. Het lerarentekort is gigantisch. De problemen
voor leerlingen zijn immens. Als Kamer dragen wij daar een grote
verantwoordelijkheid voor. Tegelijkertijd is het een ingewikkeld moment:
het oude kabinet is demissionair en bijna klaar, maar het nieuwe kabinet
is er nog niet. De vraag voor vandaag is welke ruimte wij als Kamer
nemen. Welke ruimte kunnen partijen van de nieuwe coalitie voor hun
gevoel nemen? Ik heb namelijk weinig zin om een debat te voeren waarin
ik simpelweg alleen maar lippendienst kan bewijzen aan het onderwijs.
Het gaat erom wat we willen veranderen.
Voorzitter. Ik heb vier punten waar ik vandaag iets over wil zeggen:
financiering, kansengelijkheid, kosten van schoolboeken en discriminatie
door DUO. Laat ik beginnen met de financiering. De onderwijskwaliteit
holt achteruit. Leerprestaties dalen in rap tempo. Er is nu sprake van
een enorme bureaucratie, die een groot deel van de lumpsum opslokt.
Kinderen leren minder op school, wat de ongelijkheid vergroot. Kinderen
uit welvarende gezinnen krijgen thuis voldoende ondersteuning of bijles,
terwijl kinderen uit minder welgestelde gezinnen die luxe vaak niet
hebben. Het onderwijs, bedoeld om kansen te egaliseren, drijft zo de
samenleving ver uit elkaar. Het is geen wonder dat de Staat van het
Onderwijs 2024 concludeert dat de verschillen tussen scholen te groot
zijn.
Voorzitter. Voor mijn partij hangen deze problemen ook samen met de
manier waarop we als overheid omgaan met het onderwijs en hoe we het
onderwijs gefinancierd hebben. Het hangt samen met op welke afstand wij
als politiek zijn gaan staan van het onderwijs. Sinds de invoering van
de lumpsumfinanciering — in 1995 voor het voortgezet onderwijs en in
2006 voor het basisonderwijs — heeft de overheid zichzelf op afstand
geplaatst. Dat is duidelijk en dat past geheel in de neoliberale agenda
die Nederland sinds de jaren negentig in haar greep houdt. Maar dat leek
even voorbij. Minister Wiersma begon een jaar geleden te pleiten voor
meer controle en meer verantwoordelijkheid van de overheid voor het
onderwijssysteem. Dat maakte de SP ook voorzichtig hoopvol. Zou het
kunnen dat de foute besluiten die de overheid op een afstand plaatsten,
teruggedraaid zouden worden? Wat is nu de stand van zaken? Ik vind dat
dit raakt aan het moeilijke moment waarop we dit debat organiseren.
Alleen als we gaan voor een fundamentele herziening van de financiering
van het onderwijs — dat betreft dus ook de manier waarop we als politiek
kijken naar hoe dicht wij bij het onderwijs betrokken moeten zijn —
kunnen we de grote problemen oplossen.
Voorzitter. Dan over kansengelijkheid. De onderwijsinspectie waarschuwt
in de stukken die vandaag op de agenda staan, dat kansenongelijkheid
voor leerlingen en studenten een urgent probleem is dat dringend moet
worden aangepakt. Tegelijkertijd worden er in het hoofdlijnenakkoord
forse bezuinigingen op onderwijs aangekondigd. Dat betreft structureel
bijna een miljard op studenten, hogescholen en universiteiten en een
half miljard op het primair en voortgezet onderwijs. Veel van de
bezuinigingen die men noemt, raken precies aan de kansengelijkheid in
het onderwijs. Juist kinderen uit de armste gezinnen worden geraakt door
voorgenomen bezuinigingen. Er zijn er vandaag al veel voorbijgekomen,
zoals de afschaffing van de subsidieregeling voor brede brugklassen en
minder investeren in School en omgeving. Dit raakt vooral armere
leerlingen. Uitstel van selectie is volgens wetenschappers een van de
belangrijkste maatregelen om kansengelijkheid te vergroten.
Maar laat ik ook nog enkele woorden wijden aan de langstudeerboete. Ik
moet zeggen dat ik dat echt een uitermate treurige maatregel vind. Het
gaat om €3.000 boete als je meer dan een jaar vertraging hebt. Deze
maatregel raakt juist studenten uit armere gezinnen het hardst. Dat
bedenk ik niet, dat blijkt ook uit cijfers van het CBS. Die laten zien
dat studievertraging tijdens je bachelor afhangt van de welvaart van je
ouders. Dus de kans om een bachelordiploma binnen de nominale duur van
de studie te behalen, is aanzienlijk kleiner voor studenten uit de minst
welvarende groepen. Juist studenten uit de werkende klasse worden gepakt
door de voorgenomen plannen voor een langstudeerboete. In plaats van dat
zij gesteund worden, krijgen ze een boete. Deze plannen moeten wat de SP
betreft echt van tafel. We hopen ook echt dat al die uitspraken dat de
Kamer meer ruimte voor zichzelf zal opeisen en zich niet simpelweg zal
voegen naar het juk van een nieuwe coalitie, een nieuw kabinet, ook echt
wat waard zijn.
Voorzitter. Dan over de kosten van schoolboeken en leermiddelen. Bij de
begroting van OCW maakte de SP een punt van de kosten van schoolboeken
en leermiddelen die als gevolg van marktwerking in de afgelopen jaren
flink zijn gestegen. We haalden toen onder andere het
Investico-onderzoek aan. Scholen moeten zich verhouden tot een wirwar
van bedrijven die met telkens nieuwe producten komen. Scholen voelen
zich ook in een soort koppelverkoop gedwongen. Overheidsdiensten die
scholen voorheen begeleidden met het kiezen, zijn dan weer
geprivatiseerd. Leermiddelen zijn door deze marktwerking duur en sluiten
vaak niet aan bij wat er nodig is, laat staan bij de laatste
wetenschappelijke inzichten.
Met de gepresenteerde plannen van de nieuwe coalitie is daar eigenlijk
een gigantisch probleem bij gekomen. Geen aanpak van deze marktwerking
maar het omgekeerde: een forse verhoging van de prijzen van schoolboeken
en leermiddelen. Die btw-verhoging op boeken lijkt gewoon te gaan gelden
voor schoolboeken en leermiddelen, en dat terwijl 33% van de 15-jarigen
onvoldoende lees- en rekenvaardig is om goed in de maatschappij mee te
kunnen doen. Dus dat is het uitgangspunt. En wat doe je vervolgens: bam,
btw-verhoging! Hoe ga je ervoor zorgen dat de beheersing van
basisvaardigheden wordt vergroot als je schoolboeken en leermiddelen nog
duurder maakt? P.o- en vo-scholen hebben al laten weten dat het hun
ongeveer 60 miljoen per jaar kost. Maar wat betekent het voor studenten
op een mbo, een hbo of een universiteit die zelf hun boeken en
leermiddelen moeten betalen? De afgelopen jaren zagen we al wat dit voor
mbo'ers betekent. Soms kunnen ze hun schoolspullen gewoon niet betalen
en moeten ze afhaken.
Voorzitter. Tot slot een aantal woorden over de discriminatie bij DUO.
In maart hadden we daar toch wel een vrij heftig debat over. Het kabinet
heeft excuses gemaakt voor indirecte discriminatie. Studenten met een
migratieachtergrond hadden veel meer kans om van fraude beschuldigd te
worden. Maar inmiddels blijkt uit vervolgonderzoek dat de situatie nog
ernstiger is.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman, u zit inmiddels op uw indicatieve spreektijd.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb nog vijf zinnen voor u, en dan laat ik mijn conclusie
achterwege.
Ik ga nog even door op de discriminatie door DUO. Ook alweer een audit,
die spreekt van "een duidelijk structurele trend in vooringenomenheid".
Bij het vorige debat dat we hadden over die discriminatie, zijn nog een
aantal moties van onder anderen onszelf en de heer Ergin verworpen. Wat
is de reactie van het kabinet op het nieuwe onderzoek? Welke extra
stappen gaat het zetten voor onterecht beschuldigde studenten? Hoe kijkt
het nu naar de moties die het toen heeft ontraden?
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Hartstikke mooi. Ik kijk rond en zie geen interrupties. Heeft meneer
Ergin een vraag? Dat dacht ik even. Dan gaan we door. Bedankt voor uw
inbreng, mevrouw Beckerman. Dan gaan we door met meneer Ergin van
DENK.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. Het onderwijs verkeert in zwaar weer. 20% van de scholen
scoort een onvoldoende of "zeer zwak". Steeds meer leerlingen verlaten
school zonder voldoende te kunnen lezen, schrijven en rekenen. We lezen
in het rapport van de onderwijsinspectie dat een op de drie leerlingen
moeite heeft met lezen en schrijven en dat een op de vier leerlingen
onvoldoende scoort op rekenen. Dit beeld is zeer zorgwekkend.
Voordat ik inga op mijn inbreng van vandaag, wil ik om te beginnen mijn
waardering uitspreken voor alle leerkrachten die iedere dag weer opnieuw
voor de klas staan. Ik heb nooit voor de klas gestaan, maar voordat ik
Tweede Kamerlid werd, stond ik wekelijks in een docentenkamer en had ik
regelmatig contact met leerkrachten. Nu is dat helaas iets minder, maar
toen was dat veel meer, ook vanuit mijn werk. Daar zag ik mensen met een
gouden hart, met gigantisch veel energie voor het onderwijs en met
onwijs veel liefde voor de leerlingen, vaak in te slechte
schoolgebouwen, met schimmel, vocht en te veel tocht. Ik wil daar
eigenlijk in een ander debat op terugkomen, maar toch vraag ik de
minister hoe het staat met de motie waarin een heel redelijk voorstel
werd gedaan om te bekijken wat het effect is als de
onderwijshuisvestingsmiddelen in het Gemeentefonds geoormerkt worden.
Dan hoeven we niet op zoek te gaan naar miljarden, naar miljoenen, naar
een flinke zak met geld, maar kunnen we in het huidige systeem op zoek
gaan naar een oplossing.
Voorzitter. Ik kom even terug op de leerkrachten, want vandaag hebben
wij het over het grotere plaatje, over de onderwijskwaliteit. Dat doet
wat mijn fractie betreft niets af aan de inzet van alle leerkrachten en
docenten die dagelijks voor de klas staan. Sterker nog, DENK is van
mening dat we veel beter moeten luisteren naar die leerkrachten,
bijvoorbeeld over de hoeveelheid subsidiespaghetti met een tijdelijke
duur, over de administratieve druk die dat met zich meebrengt, over de
rapportages, waardoor er te weinig tijd is om les te geven in overvolle
klassen. Dan weer is er een Nationaal Programma Onderwijs, gevolgd door
een Masterplan basisvaardigheden en een deltaplan tegen het
lerarentekort, dan weer een programma School en omgeving. Ik kan nog
even doorgaan. Ik vind sommige programma's afzonderlijk heel sterk en
broodnodig, maar ik vraag me af of het totaalplaatje nog wel allemaal te
handelen is.
Maar het gaat erom dat er de afgelopen jaren extra tijd, aandacht en
geld is vrijgemaakt om de kwaliteit op te krikken. Er is veel extra geld
beschikbaar gesteld, soms zo veel dat het lijkt alsof de
verantwoordelijke minister moeite heeft met grip op resultaat. Op dit
punt zou ik graag een reactie willen van de minister.
Voorzitter. De grootste uitdaging in het onderwijs ligt wat DENK betreft
op het gebied van kansengelijkheid en armoede, want de
onderwijsinspectie zegt dat je wieg en het opleidingsniveau van je
ouders leidend zijn voor je toekomst. Daarmee zegt de inspectie
eigenlijk dat het principe om van een dubbeltje een kwartje te worden,
onder druk staat. Er zit zand in de emancipatiemotor. De ministers
kunnen nog 80 programma's optuigen, maar leren op een lege maag lukt
gewoon niet. Ik kan dit debat niet los zien van de gratis
schoolmaaltijden die we sinds kort hebben en die, zoals het ernaar
uitziet, aan het einde van dit jaar verdwijnen. Ik hoop, en die oproep
wil ik nogmaals doen, dat de motie om de schoolmaaltijden in ieder geval
met één jaar te verlengen, morgen kan rekenen op een meerderheid in de
Kamer. Eigenlijk is dat ook meteen een vraag aan de minister. Hoe rijmt
de minister dit met de inzet van de afgelopen jaren wat betreft
kansengelijkheid? Waarom heeft dat er niet toe geleid dat het Programma
Schoolmaaltijden is geregeld in de plannen voor 2025 en de jaren
daarna?
Als we kijken naar het nieuwe coalitieakkoord, dan staan we voor een
gigantische kaalslag in het onderwijs. Er ligt een bezuiniging van 210
miljoen voor School en omgeving. Dat is niets anders dan het schrappen
van bijvoorbeeld extra taalonderwijs in de kwetsbaarste wijken van
Nederland. Dat is niets anders dan het straffen van leerlingen die veel
in hun mars hebben, maar net de ondersteuning missen die ze nodig
hebben. Deze bezuinigingsmaatregel versterkt de kansenongelijkheid. En
alsof dit allemaal niet genoeg is, heeft de nieuwe coalitie ook
verzonnen om de btw op leermiddelen te verhogen. Hoppa, weer 60 miljoen
euro per jaar weg. Opgeteld gaat het om een bezuiniging van een half
miljard, 500 miljoen euro; en dat in een tijd waarin we juist meer
moeten doen om het onderwijs te versterken. Ik ben het ermee eens dat we
sommige dingen anders moeten doen, maar we moeten wel meer doen. De
vraag aan de minister is: hoeveel scholen en leerlingen vallen er nu weg
bij de bezuinigingen op School en omgeving? Volgens mij wordt de norm
van 10% naar 5% verlaagd. Wat is het effect daarvan? Ik kan dat op dit
moment niet inschatten.
Voorzitter. Kansengelijkheid valt of staat met een eerlijke behandeling.
We weten dat veel leerlingen te maken hebben met onderadvisering. De
minister kwam met de doorstroomtoetsen om hier iets aan te doen. Dat
betekende in de praktijk dat het advies omhoog zou worden bijgesteld,
als een leerling hoger scoorde bij één van die toetsen. We weten
inmiddels — dat heeft de minister ook in haar brief geschreven — dat één
op de drie leerlingen hoger scoort dan het advies van de leerkracht. Eén
op de drie.
Maar wat mijn fractie vooral opvalt, is dat 70% van de eindadviezen niet
omhoog wordt bijgesteld, zoals het geval zou moeten zijn bij de
doorstroomtoetsen. Daarom de vraag aan de minister: wat gaat de minister
nou doen om ervoor te zorgen dat het systeem van doorstroomtoetsen wel
gaat werken?
Dan over het mbo. Met een flinke impuls van 1 miljard euro zou je iets
meer aan resultaten verwachten, bijvoorbeeld als het gaat om het
tegengaan van stagediscriminatie. Tegelijkertijd lezen we ook in het
rapport van de Rekenkamer dat de minister regelmatig geen inzicht heeft
in de resultaten. Een simpele vraag aan de minister: hoe kan dit en waar
ligt dit nou aan?
Dan mijn een-na-laatste punt, over het nieuwe experiment van de
minister: het toezicht op informeel onderwijs. Gezien de zorgwekkende
staat van het onderwijs zou je denken dat er voor de minister genoeg
werk aan de winkel is om ervoor te zorgen dat leerlingen weer kunnen
rekenen, lezen en schrijven. In plaats daarvan richt de minister zich op
toezicht op de scoutingclub, op verenigingen die taallessen verzorgen,
stichtingen die cultuurlessen verzorgen en weekendonderwijs in de
moskeeën. Ik geef die opsomming omdat we allemaal hier weten dat deze
wet één aanleiding heeft, en dat is natuurlijk een artikel dat een paar
jaar terug is verschenen over één instelling die toen moskee-onderwijs
verzorgde.
De voorzitter:
U zit nu op zeven minuten, maar gaat u gerust door.
De heer Ergin (DENK):
Ik ga gerust door, voorzitter. Eigenlijk is de hamvraag: voor welk
probleem komt de minister nou met een oplossing? Hoe groot is dat
probleem? Ik vraag ook of de minister überhaupt heeft gesproken met
informele onderwijsinstellingen. Ze komt nu met een kant-en-klaar
wetsvoorstel. Wat krijgt de minister nou terug van die informele
onderwijsinstellingen?
Voorzitter, dan mijn laatste punt. Op veel hogescholen en universiteiten
staan studenten op tegen onrecht en tegen moordpartijen in Palestina.
Afgelopen weekend zagen we weer een bloedbad: 210 Palestijnen die zijn
vermoord en 400 Palestijnen die zijn verwond in Nuseirat. De boodschap
van Nederlandse studenten is al tijden helder: verbreek alle banden met
Israëlische onderwijsinstellingen. Exact hetzelfde deden wij ook bij
Rusland, toen het Oekraïne binnenviel, namelijk het verbreken van banden
met Russische universiteiten. De universiteiten in Israël zijn namelijk
een propagandakanaal van het criminele regime van Netanyahu. Deze
universiteiten hebben nauwe banden met de oorlogsindustrie van Israël.
Deze universiteiten zijn onderdeel van bezetting, onderdrukking en
apartheid. Daarom zal ik in mijn tweede termijn een motie indienen om de
oproep van Nederlandse studenten tegen onrecht in Palestina over te
nemen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Bedankt voor uw betoog, meneer Ergin. Ik kijk nog even rond en
constateer dat er geen interrupties zijn. Dan zou ik willen voorstellen
om het voorzitterschap over te geven aan mevrouw Pijpelink, die daartoe
bereid was. Dan geef ik u nu bij dezen het woord als voorzitter, mevrouw
Pijpelink.
Voorzitter: Pijpelink
De voorzitter:
Dank u wel. Vanaf deze plek geef ik het woord aan de laatste in de rij,
de heer Soepboer van NSC. Aan u het woord.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb soms het gevoel dat ik op repeat sta als
ik spreek over het onderwijs. Als ik het vandaag zo beluister, dan ben
ik geloof ik niet de enige. Ik zou vandaag graag een ander, vrolijker
deuntje voor u spelen. Als ik echter de stukken lees die onder het debat
van vandaag liggen, dan kan ik niet anders dan toch weer de klaagzang in
e-mineur uit de kast halen, de blues voor u spelen — ondanks het feit
dat ik geloof in goed onderwijs, want dat doe ik uit de grond van mijn
hart. Ik denk ook niet dat het te maken zal hebben met slecht onderwijs
op zich, want in de meeste gevallen zal het hartstikke goed zijn. U
heeft vandaag al vaker gerefereerd aan al die fantastische docenten, die
dag in, dag uit keihard werken en heel mooi werk doen. Maar ik denk dat
het wel te maken heeft met slechte keuzes die we de afgelopen tijd
gemaakt hebben en met een gebrek aan goede informatie en inzichten die
daaraan ten grondslag liggen.
Voorzitter. Als we de rapporten van de Rekenkamer lezen, dan komen we
tot de conclusie dat er weinig tot geen zicht of controle is op de
uitgekeerde onderwijssubsidies, dat er een groot probleem is met
vaststellen van de rechtmatigheid van bekostiging en dat regelingen niet
sluitend zijn. Ik wil even met u inzoomen op de regeling Verbeteren
gelijke kansen mbo-studenten. De Rekenkamer concludeert dat zowel de
minister als de besturen van de instellingen geen inzicht hebben in de
resultaten van de regelingen en de extra gelden die zij inzetten om de
gelijke kansen van mbo-studenten te verbeteren.
Dan vraagt u zich natuurlijk af: hoe kan dat nou? De Rekenkamer geeft
twee oorzaken. Eén. De minister en de bestuurders waren vergeten te
definiëren wat nou precies gelijke kansen waren. Twee. "Er is niet
bepaald en concreet gemaakt wat men precies wilde bereiken en wat men
nodig had om vast te stellen of zij met de gekozen maatregelen en het
geïnvesteerde geld de resultaten hadden bereikt die zij wilden
bereiken."
Dat komt bij mij een beetje over als de groenteman die ziet dat het niet
al te best gaat met zijn zaak, maar die toch besluit een investering in
zijn zaak te doen, zonder te weten welke groente nou daadwerkelijk de
oorzaak is van de teruglopende opbrengsten. Hij investeert dus gewoon
geld en hoopt dat het goed komt, terwijl hij eigenlijk misschien zou
moeten weten dat het juist de bloemkool is die ervoor zorgt dat het aan
het einde van het jaar niet sluitend is.
Je moet dus van te voren een duidelijk en helder doel, een duidelijk en
helder plan, hebben voordat je overgaat tot investeren: "Ik wil 365
bloemkolen per jaar extra verkopen. Dat is gemiddeld één per dag." Dan
kun je daar ook op meten en monitoren. Dan kun je na die tijd dus ook
zeggen: "het geld dat we hebben geïnvesteerd, heeft geholpen" of "het
geld dat we hebben geïnvesteerd, heeft niet geholpen". In het laatste
geval, of in het geval dat je dat niet weet, zou je dat een volgende
keer toch anders aanpakken, zou ik zeggen.
Dat lerende vermogen en inzicht hebben lang ontbroken bij het
ministerie. Daardoor is van tientallen miljarden euro's onduidelijk wat
ermee is gebeurd en wat het resultaat is. Het geldt niet alleen voor de
gelijke kansen in het mbo. Het geldt ook voor de NPO-gelden, de
heterogene brugklassen, School en omgeving, de G5-aanpak van het
lerarentekort, en ik kan nog wel even doorgaan.
De voorzitter:
Ik onderbreek u even, want u heeft een interruptie van mevrouw
Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
De heer Soepboer heeft het hier over bloemkolen, maar het gaat niet om
bloemkolen; het gaat hier om leraren waarop bezuinigd wordt. Bij de
maatregelen die worden voorgesteld door de nieuwe coalitie staat
bijvoorbeeld een grote bezuiniging op leraren in de Randstadregio's. Dat
zijn de plekken waar twee keer zoveel tekorten zijn aan leraren. Als je
nog verder inzoomt: bij de scholen waar de meeste kinderen met
leerachterstanden zitten zijn nog eens twee keer zoveel tekorten aan
leraren. Kortom, als de heer Soepboer zoals hij zegt wil investeren in
de basisvaardigheden en de onderwijskwaliteit, dan begint dat natuurlijk
bij de leraren. Waarom dan deze bizarre bezuiniging?
De heer Soepboer (NSC):
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik het voorbeeld van de bloemkolen
gaf om u inzicht te geven in wat er ongeveer met het onderwijsgeld is
gebeurd dat de afgelopen tijd in het onderwijs is geïnvesteerd, en waar
we dus eigenlijk geen grip meer op hebben. Dat was de metafoor.
Vervolgens zegt mevrouw Rooderkerk: u bezuinigt op leraren in de
Randstad. Wij bezuinigen niet op leraren in de Randstad. We bezuinigen
wel — tenminste, dat is de voorgenomen maatregel in het
hoofdlijnenakkoord — op de functiemix in de Randstad. De functiemix in
de Randstad is een politieke keuze, zou je kunnen zeggen. We vinden dat
ook in de Randstad de functiemix gelijk zou moeten zijn aan die in de
regio. Trouwens, hij is al heel lang 1,4 procentpunt hoger dan in de
regio. Daarom hebben wij gezegd: dat gaan we op een andere manier doen.
Er zijn ook andere manieren om toch tegemoet te komen aan het werken in
de Randstad, waar een hele grote maar misschien een andere
probleemstelling is dan bijvoorbeeld in de regio.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat mevrouw Rooderkerk nog een vervolgvraag
heeft.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik denk dat de heer Soepboer de implicaties van deze bezuiniging nog
niet helemaal doorziet. Het betekent een bezuiniging van €250.000 per
school in de Randstadregio's, waaronder bijvoorbeeld ook Almere valt.
Dat betekent dat er een gat wordt geslagen van 2% in begrotingen van
scholen. Over goed bestuur gesproken! Omdat scholen aangeven dat ze het
geld niet ergens anders vandaan kunnen halen, betekent het dat ze
gemiddeld drie docenten minder hiervan kunnen betalen. Hoe draagt dit
bij aan de basisvaardigheden?
De heer Soepboer (NSC):
Mevrouw Rooderkerk stelt nu dat het om een bezuiniging op een aantal
docenten gaat; 2% van de begroting zegt zij. Dit geld zou moeten worden
ingezet voor een evenwichtige functiemix. Dat betekent dat je een docent
bevordert van een LB- naar een LC-schaal. Daar is het geld voor, mevrouw
Rooderkerk. Deze specifieke bezuiniging staat hierin omdat het een
politieke keuze is, omdat er volgens ons andere manieren zijn om toch
tegemoet te komen aan die docenten die in de Randstad werken. Maar wij
vinden dat heel Nederland een evenwichtige functiemix verdient, en die
hoort ook in de regio gewoon goed te zijn.
De heer Ergin (DENK):
Ik hoorde de heer Soepboer van NSC een goed verhaal houden over
kansengelijkheid; dat het een uitdaging is waar we mee aan de slag
moeten. Ik was het daarmee eens. Tegelijkertijd lees ik in het akkoord
een soort van boodschap dat het eigenlijk wel een onsje minder kan. Want
waarom zou je anders 310 miljoen euro bezuinigen op het programma School
en omgeving voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben bij het
aanleren van basisvaardigheden, en die uren van die kinderen afnemen? Ik
ben benieuwd waar het dan een onsje minder kan volgens NSC.
De heer Soepboer (NSC):
Ja, een onsje minder. Wij hebben de hele tijd gezegd dat het ons gaat om
het maken van een herstelplan kwaliteit onderwijs over structurele
financiering. De afgelopen kabinetten is er steeds maar geld gesmeten
naar het onderwijs toe. Dat betekent dat die begroting steeds uitdijt.
Als we kijken naar wat de resultaten daarvan zijn geweest, dan kunnen we
dat simpelweg niet vaststellen. Dat was ook het begin van mijn pleidooi.
U noemt nu als specifieke bezuiniging School en omgeving. Daar hebben
wij goed naar gekeken. Wij zeggen dat School en omgeving hartstikke
belangrijk is, maar we willen het daar inzetten waar het hoogstnodig is.
Dus de 5% scholen met de grootste achterstanden blijven we gewoon
financieren binnen de regeling School en omgeving.
We waren natuurlijk genoodzaakt te bezuinigen. De afgelopen kabinetten,
waar bijvoorbeeld ook D66, de Partij van de Arbeid en GroenLinks in
zaten ... En ook een aantal andere partijen, zeker. Nou, u hebt zeker in
een van die kabinetten gezeten, maar goed, dat terzijde. Die kabinetten
hebben ervoor gezorgd dat we nu met een financiële plaat zitten die ons
dwingt tot bezuinigingen. Die zijn niet allemaal leuk. Alleen, de
hoofdboodschap is — ik denk dat we het daarover eens zijn, meneer Ergin
— dat als we het zo om kunnen buigen dat het structureel staat als een
huis, je misschien niet méér geld nodig hebt; maar dan moet je wel
kijken naar hoe je je geld investeert. Als je dat op een verstandige
manier doet, dan zijn zowel de scholen als de leraren en de leerlingen
daarmee geholpen.
De voorzitter:
Ik moet u erop wijzen dat u uw laatste interruptie hebt
opgebruikt.
De heer Ergin (DENK):
Dat hebt u goed bijgehouden, mevrouw de voorzitter.
De voorzitter:
Ik kreeg een seintje. Dat betekent dat ik u ook echt niet meer het woord
kan geven.
De heer Ergin (DENK):
Maar ik mag nu toch nog een interruptie plaatsen?
De voorzitter:
U zat aan vijf. Maar ik weet niet wat de regel is bij een WGO. De
spreektijd is indicatief. Ik vraag even of dat ook voor interrupties
geldt.
De heer Ergin (DENK):
Dan hou ik het hierbij. Maar volgens mij had ik er vier. Dan heb ik
waarschijnlijk niet goed geteld. Ik heb kennelijk ook problemen met
rekenen.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de griffier.
Mevrouw Beckerman (SP):
Een ordevoorstel, voorzitter. Het is een wetgevingsoverleg. Ik snap ook
wel dat we niet eindeloos de tijd hebben, maar een extra interruptie mag
gewoon.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de griffier. Die zegt dat het aan de voorzitter is.
Dan sta ik deze interruptie toe en komen we op dit onderwerp misschien
tot een afronding.
De heer Ergin (DENK):
Waar ik moeite mee heb in dit verhaal ... Ik kreeg wel een antwoord,
maar niet per se een antwoord op de vraag waar het volgens NSC dan
minder zou kunnen. Het antwoord begon met "we moeten meer structureel
financiering regelen". Daar ben ik het volledig mee eens. Maar de
woordvoerder van NSC eindigde met "maar we moeten ook bezuinigen".
Daarmee erkent hij dat NSC bij de onderhandelingen op het gebied van
kansengelijkheid heeft ingeleverd. De vraag is waar het dan minder mag
in de uitwerking van die bezuiniging van 210 miljoen euro vanaf volgend
jaar, of het jaar daarop. Bij welke activiteiten, bij welke lessen, op
welke gebieden, in welke regio's vindt NSC dat er een onsje minder
gestoken mag worden in kansengelijkheid?
De heer Soepboer (NSC):
Laat ik vooropstellen dat kansengelijkheid voor ons begint bij goed
onderwijs. Kansengelijkheid is voor ons dus niet iets wat je met een
subsidiepotje afkoopt. Kansengelijkheid begint voor ons bij goed
onderwijs. Als jij geen goed onderwijs krijgt, dan worden jouw
sociaal-economische achtergrond, waar jij vandaan komt, de mensen om je
heen, des te relevanter. Hoe beter het onderwijs, hoe minder relevant
jouw achtergrond en jouw vangnet worden voor het uiteindelijk kunnen
behalen van bijvoorbeeld een diploma en het door kunnen stromen naar de
arbeidsmarkt. Met andere woorden: kansengelijkheid begint bij goed
onderwijs. Dat is daar randvoorwaardelijk aan. Daar tornen wij niet aan,
daar komen wij niet aan. Er zijn wel een aantal potjes waarvan we hebben
gezegd: daar zou een deel van af kunnen. Ik heb net het voorbeeld
genoemd van School en omgeving. Daar gaan we niet alles korten. We gaan
die 5%-scholen stevig overeind houden. Zo zijn er nog een aantal potjes
waarbij we hebben geconstateerd dat er heel veel geld is blijven liggen.
Daar is niet aangekomen. Daarbij hebben we ook gekeken dat die
investering anders kan. We hebben bijvoorbeeld ook gezien dat het eigen
vermogen van de scholen de afgelopen jaren is gestegen tot zo'n 3,9
miljard en 3,4 miljard. Dat zijn dus allemaal signalen die aangeven dat
dingen misschien anders kunnen als we ze anders gaan aanpakken. Dat is
wat wij proberen te zeggen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Mijn vraag gaat over de aangekondigde btw-verhoging op boeken en dus ook
op leermiddelen. Dat is echt heel, heel wrang. Om schoolboeken en
leermiddelen duurder te maken, juist op het moment dat we constateren
dat zoveel leerlingen als functioneel analfabeet het onderwijs verlaten
en zowel de lees- als de rekenvaardigheden ver ondermaats zijn, is heel
pijnlijk. Ik ben dan ook heel benieuwd naar wat er is overgebleven van
de opmerkingen van Nieuw Sociaal Contract over de grotere rol van de
Tweede Kamer en dat Tweede Kamerleden zouden moeten kunnen zeggen: nee,
dit niet; deze doen we niet?
De heer Soepboer (NSC):
U vraagt mij naar deze specifieke regeling. Als we met z'n vieren om
tafel zitten en deze bezuinigingsopgave waarmee we opgezadeld werden —
want dat is het eigenlijk — uit moeten voeren, dan komen daar natuurlijk
dingen uit die ook pijnlijk zijn. Ik zie ook dat dat pijnlijk en
vervelend is. Het is trouwens ook aan het volgende kabinet, dat met het
hoofdlijnenakkoord aan de gang gaat, om dit uit te voeren. Dat wil ik
ook gezegd hebben.
Uw laatste vraag was: hoe zit het met de uitspraak van NSC dat de Kamer
in principe de baas is? Die staat natuurlijk fier overeind, mevrouw
Beckerman. We willen alles in de tijd doen, maar dan lijkt het ons wel
goed dat er eerst een nieuw kabinet met een integraal plan komt.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman, u heeft ook al vijf interrupties gehad, maar als ik
de meneer Ergin de kans geef, dan mag u ook een vervolginterruptie
doen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Er wordt elke keer gezegd: "als je met vier om tafel zit" en "we moeten
bezuinigen". Dat is de vraag. Wil je midden in zo'n crisis bezuinigen op
leerlingen die goede schoolboeken en goede leermiddelen juist het hardst
nodig hebben? Wil je keihard bezuinigen op mbo'ers, hbo-studenten en
universitair studenten? Dat is de vraag. De rijkste 10% in Nederland
heeft twee derde van het vermogen. Daar doen we niet zo veel aan. We
gaan het halen bij die leerling wiens leesvaardigheid nu al onvoldoende
is. Kan de heer Soepboer zich voorstellen dat we als Kamerleden — dat is
immers onze verantwoordelijkheid op dit moment — zeggen "nee, dit doen
we niet"?
De heer Soepboer (NSC):
Daarop blijf ik u op dit moment het antwoord helaas schuldig. Het is een
van de voorgenomen bezuinigen in het hoofdlijnenakkoord, waar we nu niet
aankomen. Ik heb u net gezegd dat er bezuinigingsmaatregelen zijn die
pijnlijk zijn, ook voor ons. We wachten het integrale plan van het
kabinet af. Dan kunnen we kijken wat er wel en wat er niet mogelijk is.
Misschien is er een andere manier om de schoolboeken te financieren. Ik
heb net de positie genoemd die de scholen de afgelopen jaren hebben
verworven: 3,4 respectievelijk 3,6 miljard euro eigen vermogen. We gaan
kijken wat er mogelijk is. We wachten een nieuw voorstel af. Dan kunnen
we het er wellicht eens over gaan hebben.
De voorzitter:
Meneer Soepboer, u kunt verder met uw betoog. Volgens mijn teller bent u
op de helft van uw indicatieve spreektijd: 3 minuut 30. Gaat u
verder.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ik zou willen zeggen: er is toch ook positief
nieuws. Want het Masterplan basisvaardigheden lijkt een heel positieve
uitzondering te zijn op alles wat ik daarnet schetste. Dat betekent dat
het ministerie gelukkig heeft gezien dat dingen niet goed gaan en dat ze
nu aan het bijsturen zijn. Dat is toch wel iets hoopvols. Of die
trendbreuk ook daadwerkelijk gaat opleveren wat we hopen dat hij gaat
opleveren, gaan we nog zien, maar we zijn voorzichtig hoopvol gestemd
dat dit ook echt verschil gaat maken.
Ik wil daar wel een kanttekening bij maken. We vroegen de minister welk
percentage van de scholen "voldoende" of beter had gekregen van de
inspectie, maar desalniettemin onvoldoende scoorde op de
basisvaardigheden. Daar kwam toch wel een schrikbarend antwoord op. Ten
eerste meten we dit pas vanaf augustus 2025; we moeten dus nog even op
het definitieve antwoord wachten. In het p.o. zien we wel, zo heeft het
ministerie gezegd, dat 59% van de scholen — in het voortgezet onderwijs
is het 70% — die positief waren beoordeeld en dus "voldoende" of beter
hadden, alsnog een herstelopdracht voor de basisvaardigheden kreeg. Dat
zijn wel zorgwekkende percentages. Dus: ja, we zijn hoopvol, maar we
zullen hier wel kritisch naar blijven kijken.
Daarnaast maakt Nieuw Sociaal Contract zich een beetje zorgen over de
financiën van de hbo-instellingen. We zien namelijk dat het aantal
studenten daar in de toekomst mogelijk zal afnemen. Als deze trend
doorzet, kan die weleens toch gevolg hebben dat de financiële
structurele voet van de hogescholen in gevaar komt. Misschien kan de
minister daar straks iets over zeggen.
Voorzitter. Het advies van de Algemene Rekenkamer is duidelijk, en dat
sluit aan op wat Nieuw Sociaal Contract voorstaat: "Het is verstandig om
de structurele problemen met structurele middelen op te lossen." We
moeten dus naar een structurele bekostiging toe. Dat betekent een
procentuele daling van de subsidies bij de bekostiging, doelgerichter
werken en ook meer sturen. Ook scholen zullen doelgerichter aan de slag
moeten. Veel scholen, met name in het vo, hebben dat nu nog helemaal
niet op orde, zo blijkt uit de stukken. De sturingsbrief van de minister
hebben wij allemaal kunnen lezen. Die schetst drie scenario's. A en C
zijn eigenlijk beide wat aan de extreme kant; die wil niemand. We zouden
dus automatisch uit moeten komen op B. Laat ons in ieder geval zeggen
dat wij niet mee willen in dat nu al kiezen tussen drie scenario's. Wij
willen eigenlijk ruimte om te kijken wat er nodig is om de financiering
en de sturing zo goed mogelijk in te richten. Gelukkig zijn we daar ook
met de hele commissie voor OCW mee bezig.
De voorzitter:
Ik onderbreek u, want er is een interruptie van mevrouw
Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
De heer Soepboer had het over structurele financiering. We willen
allemaal dat de incidentele middelen structureel worden. We willen ook
dat goed wordt gemeten wat er gebeurt met het onderwijsgeld. Maar wat er
nu gebeurt, is dat die incidentele middelen op heel veel fronten gewoon
wegbezuinigd worden. Dat is natuurlijk totaal tegenstrijdig. Mijn vraag
is dan ook of de heer Soepboer kan toezeggen dat die bezuiniging van 0,5
miljard, die nog moet worden ingeboekt, niet ten koste gaat van de
basisvaardigheden en ook niet ten koste gaat van de basisteams van het
ministerie die dit moeten uitvoeren.
De heer Soepboer (NSC):
Mevrouw Rooderkerk, u begrijpt natuurlijk dat ik hier nu als Kamerlid
geen uitspraak over ga doen, maar ik ga zeker met u kijken of die
basisvaardigheden niet in gevaar komen. We willen die bezuinigingen, die
we dus inderdaad moeten doen, op een zo verstandig mogelijke manier
laten plaatsvinden én daarnaast de basisvaardigheden en al die dingen
die zo belangrijk zijn om de problemen waar we nu in zitten — die lage
OESO-scores; we hebben ze net allemaal al genoemd — toch ook kunnen
oplossen. Wij zien dat dit zou moeten kunnen met de middelen die daar
eigenlijk voor staan.
De voorzitter:
Dan vraag ik u om uw betoog af te maken.
De heer Soepboer (NSC):
Dan tot slot. We gaan met z'n allen voor een herstelplan kwaliteit
onderwijs, waarbij wij zo structureel mogelijk willen financieren, met
zo laag mogelijke administratieve lasten, waarbij goede bestuurders,
bevlogen schoolleiders en ook professionele docenten betrokken zullen
zijn, met de juiste focus op concrete en meetbare doelen, waarvan
iedereen is doordrongen, en met genoeg instrumenten om te kunnen sturen
en te verantwoorden. Ten derde moet de aantrekkelijkheid van het
onderwijs worden vergroot voor lesgevend én ondersteunend personeel.
Leerlingen moet kwalitatief het beste onderwijs worden geboden dat
mogelijk is en dat zo goed mogelijk aansluit op hun behoeften en
talenten, maar waarbij de grenzen van passend onderwijs ook worden
bewaakt en andere mogelijkheden niet uitgesloten worden. Laat ons dat
met elkaar als commissie voor OCW als uitgangspunt nemen en de juiste
keuzes maken op basis van de juiste informatie.
U zult vandaag van ons geen motie zien, omdat het gaat over de grote
lijnen, die niet met een simpele motie zijn op te lossen. Geen
symptoombestrijding, maar een fundamentele aanpak voor de lange termijn,
voor focus, voor stabiliteit en voor kwaliteit in het onderwijs. Dan
hoop ik dat ik, als we hier over een paar jaar weer zitten, niet weer de
klaagzang in e-mineur uit de kast hoef te halen, maar dat we dan met
elkaar een vrolijk volksdeuntje of zo kunnen doen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft uw spreektijd ook als indicatief opgevat. Er is nog
een interruptie van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Misschien zelfs wel anderhalve interruptie. Er is trouwens helemaal niks
met een goed stuk in e-mineur. Ik ben blij dat de heer Soepboer toch wel
wat openingen gaf op het punt van de btw-verhoging. Ik heb hem horen
zeggen dat er misschien wel mogelijkheden zijn om te kijken of we daar
iets aan kunnen doen. Het CDA is daar in ieder geval zeer geïnteresseerd
in. Het vermogen van scholen zou daarvan een onderdeel kunnen zijn. Ik
had trouwens ook niet anders verwacht van de heer Soepboer als auteur
van een paar geweldige lesboeken. Hij heeft zelfs een mooie prijs
gewonnen en een mooi boek geschreven over de Gouden Eeuw.
Lesmateriaal over de Gouden Eeuw zou volgens sommige politieke partijen
al niet meer politiek neutraal zijn. Daar heb ik een vraag over, waarmee
ik terugkom op het interruptiedebatje waar we het aan het begin van dit
debat een paar keer over hadden, namelijk over politiek neutraal
lesmateriaal. Ik heb de vraag aan de VVD gesteld en aan de PVV. Ik ga
die vraag ook aan u stellen, meneer Soepboer. In het hoofdlijnenakkoord
lezen we: "Doelen over relationele en seksuele voorlichting zijn
neutraal en beter toegesneden op de leeftijd van leerlingen, in het
bijzonder in het basisonderwijs." Het is mij nog steeds niet duidelijk
wat hier staat. Ik ga het dus ook aan u vragen. Wat leest u hier? Hoe
moet ik dit opvatten? Is dit een koerscorrectie op iets? Op wat dan? Of
is dit gewoon doorgaan op de slagroeier?
De heer Soepboer (NSC):
Als u onze boeken leest, meneer Krul, dan komt u erachter dat we
proberen de geschiedenis altijd zo neutraal mogelijk te benaderen. Elk
beeld willen we daarin naar voren laten komen. Ik vind ook dat dat de
taak van het onderwijs is. Dat is wat mij betreft niet iets wat nu nieuw
is. Dat is wat mij betreft iets wat altijd zo moet zijn, had moeten zijn
en zal zijn. Ik ben een tijdlang docent geweest en heb altijd getracht
wat ik persoonlijk vond achterwege te laten en mijn leerlingen te leren
zo kritisch als mogelijk voor zichzelf na te denken. Dat is eigenlijk
ook wat ik bedoel met wat er in het hoofdlijnenakkoord staat. Ik hoop
dat u daarmee uit de voeten kunt.
De voorzitter:
De heer Ceder heeft nog een vervolgvraag. Sorry, de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Het had zomaar de heer Ceder kunnen zijn, op inhoud. Ik heb er eentje
besteld zojuist. Ik ben heel benieuwd. Ik ga het zeker aan mijn zoontje
voorlezen als hij het een beetje begrijpt. Maar goed, ik heb toch wat
moeite met deze uitleg. Ik hoor eigenlijk hetzelfde verhaal als bij de
VVD, namelijk dat wat hier staat, eigenlijk is zoals het nu al werkt.
Dan denk ik: waarom zou je in een hoofdlijnenakkoord dingen opschrijven
zoals die nu al werken, ook in het licht van opvattingen die we net
gehoord hebben? Dan zegt u misschien dat u daar niet aan tafel zat. Maar
dit geeft toch een bepaald signaal? Dat snapt de heer Soepboer toch ook
wel? Als je dit expliciet opneemt, dan geef je toch een bepaald signaal
af?
De heer Soepboer (NSC):
Het geeft zeker een signaal. Ik denk dat het signaal moet zijn dat je
altijd kritisch moet zijn op wat je in de klas doet. Je moet
bijvoorbeeld kritisch kijken naar de methoden die je gebruikt voor dit
soort lessen. Die moeten op een gelijke manier besteld kunnen worden en
moeten even duur en even gemakkelijk verkrijgbaar zijn. Dat zou
bijvoorbeeld al heel belangrijk zijn. Ik vind ook dat we signalen die we
horen altijd serieus moeten nemen. We moeten die niet per definitie
overdrijven, maar we moeten wel goed kijken wat er speelt in de klassen.
Daar moeten we ook op acteren. We moeten dus met elkaar proberen een zo
neutraal mogelijke lespraktijk neer te zetten. Dat is voor mij
belangrijk.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie geen interrupties meer. Ik geef u graag het
voorzitterschap weer terug.
Voorzitter: Soepboer
De voorzitter:
Dank u wel. Ik moest even schakelen, zoals u ziet. Ik constateer dat we
aan het einde van de eerste termijn van de Kamer gekomen zijn. We hebben
dat allemaal mooi en keurig net binnen of net buiten onze indicatieve
spreektijd gedaan. We gaan zo meteen kijken wat het ministerie ervan
maakt. Ik kan me zo voorstellen dat ze zich daar even op voor willen
bereiden. Ik zou voor willen stellen om dat in ongeveer een halfuur te
doen. Laten we om 15.00 uur verdergaan.
De vergadering wordt van 14.23 uur tot 15.00 uur geschorst.
De voorzitter:
Dames en heren, wat fijn dat u er allemaal weer bent. Ik wil beginnen
met de eerste termijn van het ministerie. Ze hebben ongeveer een halfuur
gehad om alle gestelde vragen voor te bereiden. Ik wil voorstellen om
ongeveer dezelfde vijf interrupties te handhaven. Het is natuurlijk aan
jullie zelf om daar een gepaste voet in te vinden. Ik wil naar het
ministerie gaan. Aan het geknik van de heer Dijkgraaf te zien, denk ik
dat ik hem het woord mag geven.
Minister Dijkgraaf:
Dank u wel, voorzitter. Wat een mooie gelegenheid om het samen met mijn
collega Paul hier met u over de Staat van het Onderwijs te hebben. Er is
geen mooier geschenk dat we jonge mensen kunnen geven dan de
mogelijkheid om de beste versie van zichzelf te worden. Ik wil graag
beginnen met het uitspreken van grote waardering — sommigen van u hebben
dat ook al gedaan — aan alle docenten en onderwijsprofessionals die zich
hier iedere dag opnieuw voor inzetten.
We kijken natuurlijk voornamelijk terug, hoewel het debat ook ging over
de toekomst. Het is misschien goed om u er nog even aan te herinneren
dat er een lange traditie is van de Staat van het Onderwijs. De eerste
Staat was van 1817, toen nog geschreven door de commissaris-generaal
voor het onderwijs, de kunsten en de wetenschappen. In maart 1818 is die
naar de Tweede Kamer der Staten-Generaal gestuurd. Ik lees een klein
stukje voor uit de inleiding. "Men vergenoegt zich niet om de kinderen
te leren lezen, schrijven, rekenen en hun moedertaal, maar men zorgt
voornamelijk dat hunner verstandelijke vermogens op een langzame en
geregelde wijze geoefend en ontwikkeld worden. Nimmer wordt hun iets
geleerd hetgeen hun begrip te boven gaat. De eerste regel is dat ze
alles grondig verstaan. Daartoe wordt van de beginselen af en bij alle
voortgaande trappen van onderwijs de meeste voorzichtigheid nagespoord
en opgevolgd. Langs deze weg wil men de belangstelling der kinderen
opwekken. Hun beloning is te vinden in het onderricht zelf en in hun
gevoel hunner vorderingen, teneinde alzo teweeg te brengen dat de
prikkel van na-ijver, die op openbare scholen niet kan worden gemist,
getemperd en tot een groot doel bestuurd worden."
U ziet hier dat de aandacht voor de basisvaardigheden er toen, in 1817,
ook al was. Maar men zegt hier ook: "Men neemt de gelegenheid te baat om
bij hen te ontwikkelen tevredenheid met hun stand …" — kansengelijkheid
was toen nog niet aan de orde — "… liefde voor hun medeleerlingen,
ouders en meesters en hen te doen kennen en beminnen de plichten welke
zij als mensen en burgers van de staat te betrachten hebben". Dus
burgerschap was ook toen al onderdeel van onze discussies. Zoveel over
de vernieuwing van het onderwijs.
Ik zit hier toch met trots. De heer Blaauw vroeg aan ons: geloven jullie
in je eigen beleid? Dat doe ik. Ik ben ook trots op de investeringen die
we hebben gedaan. Ik noem in mijn eigen portefeuille het terugbrengen
van de basisbeurs voor studenten aan hogescholen en universiteiten. Ik
noem wat wij in het vervolgonderwijs hebben gedaan met de Werkagenda
mbo, de bestuursakkoorden in het hoger onderwijs, de precieze monitoring
die we daar hebben afgesproken — daar hebben we het vanochtend over
gehad — en de investeringen in de wetenschap. De Rabobank berekende
daarover onlangs dat iedere euro er minstens vijf oplevert. Ik noem
onder andere 1.200 nieuwe posities aan onze universiteiten, waarmee veel
jonge docenten en onderzoekers mogelijkheden hebben gekregen. Ik vind
het ook mooi dat we die afspraken allemaal gemaakt hebben met de
instellingen, maar ook heel nadrukkelijk met de studenten. Daar kan ik
trots op zijn.
Ik heb gehoord dat deze commissie zowel bezorgd is over de staat van de
kwaliteit van het onderwijs, met name wat betreft de basisvaardigheden,
als over kansengelijkheid. Ik wil u één ding meegeven, wat in ieder
geval mijn persoonlijke lezing van de Staat van het Onderwijs is. Dat is
dat die twee dingen samengaan. Wat betreft basisvaardigheden: we hebben
het hier heel gauw over de gemiddelde kwaliteit van ons onderwijs,
terwijl de Staat van het Onderwijs ons eigenlijk twee dingen leert.
Enerzijds leert die ons dat die kwaliteit onder druk staat. Het
PISA-onderzoek is al genoemd. Daar gaat mijn collega ongetwijfeld meer
over zeggen. Maar de Staat stelt ook vast dat de spreiding, de variatie,
in de resultaten ook aan het toenemen is. Dat tweede maakt mij eigenlijk
minstens zo bezorgd als het eerste.
We zien dat de verschillen tussen groepen leerlingen en studenten die
het moeilijk hebben in de verschillende onderwijsvormen eigenlijk steeds
groter worden, en dat er een bepaalde groep leerlingen en studenten is
die keer op keer aan het kortste eind trekt. Ik denk dat het een beetje
vergelijkbaar is met als we hier een discussie zouden hebben gehad over
bestaanszekerheid; enerzijds hebben we het dan over het gemiddelde
inkomen, maar we hebben het dan natuurlijk ook over de spreiding tussen
de inkomens. Ik denk dus dat een mogelijke tegenstelling tussen deze
twee beleidsdoelen een schijntegenstelling is, en dat we, als we juist
meer willen doen aan de basisvaardigheden, wat heel belangrijk is, ook
oog voor de grote verschillen in ons onderwijs moeten hebben. Die zorgen
delen wij, en we zullen daar denk ik in onze beider portefeuilles verder
op reflecteren.
Ik vind het ook belangrijk dat we, naast voor de kwaliteit van het
onderwijs, ook heel nadrukkelijk aandacht hebben voor een sociaal
veilige leer-werkomgeving. Sommigen van u hebben daar al aan
gerefereerd. Ook daar hebben we heel veel mooie dingen kunnen doen. Ik
denk zelf dat de staat bevestigt dat we met de juiste prioriteiten aan
de slag zijn, maar dat voor het uiteindelijk realiseren van die
doelstellingen een lange adem nodig is. Dat betekent denk ik ook dat we
rust en ruimte moeten bieden aan het onderwijs en de ruimte moeten
scheppen die iedereen die daar iedere dag zo hard aan het werk is,
verdient om hier onverminderd mee door te kunnen gaan en om daarin
ondersteund te worden.
Dat was mijn inleidende opmerking. Dan, voorzitter, de concrete vragen
in mijn portefeuille. Ik vond het erg lastig om deze in kopjes in te
delen, dus het is een beetje een grabbelton. Ik wou beginnen met de
allereerste vragen van mevrouw Van Zanten over passend onderwijs; in
chronologische volgorde en naar onderwijsvorm. Haar eerste vraag was: is
er wel voldoende kennis bij mbo-docenten voor passend onderwijs? We zijn
in januari '21 gestart met de Verbeteragenda passend onderwijs mbo. Uit
de meest recente monitor blijkt dat het mbo toegankelijk is voor
studenten met een ondersteuningsbehoefte, maar dat er ook
aandachtspunten zijn.
Ik heb zelf ook heel veel gesprekken gehad met juist studenten met een
beperking, met een chronische ziekte et cetera, omdat ze nog niet altijd
de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben en ook de informatie over
de ondersteuning niet altijd kunnen vinden. Dat kan en moet beter. Samen
met de partners uit de verbeteringsagenda zal ik daar ook de komende
periode de schouders onder zetten. Dat doen we onder andere door
verbetering van de informatievoorziening. We organiseren workshops voor
instellingen over hoe het ondersteuningsaanbod op websites, open dagen
et cetera beter kan worden toegelicht.
Er geldt sinds dit jaar ook een wettelijke verplichting om afspraken
tussen instelling en student vast te leggen. Dat was de eerste wet die
ik als minister met u mocht behandelen: over de rechtspositie van
mbo-studenten. En er is speciale aandacht voor de overstap van
leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs naar het mbo. Daarnaast
wordt er een handreiking passend onderwijs voor onderwijspersoneel
ontwikkeld die meer inzicht geeft in wat kan en mag en waar studenten
mee ondersteund kunnen worden. En ik doe ook nog eens een keer onderzoek
naar de toerusting en ondersteuning van docenten.
Daarmee kom ik automatisch op de tweede vraag van mevrouw Van Zanten:
hoe kunnen we meer aandacht in de lerarenopleidingen krijgen voor het
herkennen van gedragsstoornissen als ADHD en ASS? In dat onderzoek wordt
nadrukkelijk de rol van de lerarenopleidingen meegenomen. Dat onderzoek
is trouwens bijna afgerond. Na de zomer volgt een beleidsreactie. Naar
aanleiding van dit onderzoek ga ik met de lerarenorganisaties,
werkgevers, hogescholen, universiteiten in het opleidingsberaad
afspraken maken over hoe we deze uitkomsten van het onderzoek kunnen
meenemen in de landelijke kaders, zoals de bekwaamheidseisen en de
kennisbasis voor lerarenopleidingen.
We hebben het nu over de vragen die door mevrouw Martens, de heer Ergin
en de heer Soepboer zijn gesteld over kansengelijkheid en het mbo en het
rapport van de Algemene Rekenkamer. De Algemene Rekenkamer constateert
dat in het verleden vanuit OCW onvoldoende richting is gegeven aan het
gelijkekansenbeleid in het mbo, met name door een gebrek aan
kwantitatieve doelstellingen en doordat er weinig zicht was op voortgang
en op wat wel en niet werkt. Ik wil heel nadrukkelijk zeggen dat dit de
periode tot en met 2022 betrof, dus de periode voordat we de Werkagenda
mbo hebben opgesteld met alle partners. De Algemene Rekenkamer geeft dan
ook aan dat de monitoring van de werkagenda die net een jaar oud is, een
hele goede volgende stap is. Daarnaast — en dat is voor mij de
belangrijkste les — stellen ze vast dat we in detail moeten kijken naar
het thema kansengelijkheid in het mbo. De vaststelling betreft de
verschillen tussen de scholen, of nog sterker, de verschillen binnen de
scholen en soms de verschillen binnen de docenten.
Er ligt dus een grote opdracht aan het mbo en de mbo-scholen om in veel
meer detail te kijken wat er nodig is om te zorgen dat die gelijke
kansen er ook daadwerkelijk voor alle studenten zijn. In die werkagenda
hebben we een paar concrete stappen gedaan. De grootste investering in
die werkagenda, namelijk 150 miljoen, betreft de studenten op niveau 2,
om ze beter te begeleiden, met kleinere klassen en intensievere
begeleiding.
Er zijn inmiddels 22 samenwerkingsverbanden van vo-, mbo- en
hbo-instellingen, waarmee de aansluiting tussen de opleidingen in
regionale tekortsectoren wordt verbeterd. Vanaf het studiejaar 2024-2025
krijgen minderjarige mbo-studenten een tegemoetkoming in de kosten voor
het aanschaffen van leermiddelen voor de basisvaardigheden.
Dus we hebben een aantal instrumenten ingezet. De monitoring van de
werkagenda en het stagepact dat daarbij hoort, betreffen een belangrijke
taak die u hier heeft. Maar gebruik dat rapport van de Rekenkamer dat
voornamelijk terugkijkt naar het beleid van het vorige kabinet, niet als
een stok om tegen onze aanpak van de kansengelijkheid te gaan slaan,
want dit is duidelijk iets waar wij van hebben geleerd, en het veld ook,
denk ik. Met onze werkagenda hebben we een belangrijke eerste stap gezet
om dat te adresseren. De Rekenkamer is in die zin kritisch maar heeft
ook wel een paar mooie woorden gewijd aan de dingen die we vanaf 2023
hebben ingezet.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Martens-America.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank aan de minister voor de beantwoording. Wij hebben die hele mooie
woorden van de Rekenkamer zeker ook gelezen. Echter, het stuk dat we
hier bespreken is natuurlijk het rapport van de Algemene Rekenkamer,
waarbij het onze taak is om te controleren hoe u ons belastinggeld
uitgeeft. Daarin lees ik dat het onmeetbaar is hoe het geld is
uitgegeven. Als antwoord in de bijlage schetst u dat doorpakken hierop
aan de volgende bewindspersonen is. Dan kunt u mij niet kwalijk nemen
dat ik vraag waarom we dit niet aan de voorkant heel concreet hebben
gemaakt. Ik ben het wel helemaal met u eens dat de variabelen die we
zullen moeten gebruiken wellicht andere zijn dan die welke we gebruiken
in het hbo en wo, maar de voorwaarden daarvoor hadden we wel vooraf
kunnen stellen. Dus we moeten nog goedkeuring geven aan de uitgaven van
miljoenen, zonder dat we weten waar dat geld daadwerkelijk terecht is
gekomen.
Minister Dijkgraaf:
Hier zit het in de timing. De Rekenkamer heeft de periode van voor de
werkagenda bekeken. Ze hebben er een tijd over gedaan om dat goed te
analyseren. De resultaten daarvan hebben we dit jaar gekregen. De
werkagenda hebben we in 2023 afgesloten. Daarbij hebben we geprobeerd
een stuk concreter te zijn waar het gaat om onze inzet voor
kansengelijkheid. Daar zit ook een heel monitoringtraject achter.
Wat betreft de beantwoording van de schriftelijke vragen over hoe nu
verder, ligt een volgende iteratie van de werkagenda niet meer binnen
mijn taak. Wel hadden we gedeeltelijk al een voorschot genomen op die
analyse van de Rekenkamer. Ikzelf vond die analyse ook erg nuttig omdat
die ons ook vertelde, wat ik ook een belangrijk advies aan u allen vind:
kijk niet te grofmazig naar dit soort thema's. Kansenongelijkheid is
namelijk uiteindelijk een opeenstapeling van effecten; ik weet zeker dat
collega Paul daar ook iets over gaat zeggen.
Als het gaat om bijvoorbeeld een school in een moeilijke wijk met een
groot lerarentekort, dan kom je voordat je het weet in een negatieve
spiraal terecht. Dat zien we bijvoorbeeld ook in het mbo; waar het gaat
om bepaalde locaties waar het lastiger is, vraagt dat om meer aandacht.
Ik zou adviseren dat instrumenten rondom kansengelijkheid ook in de
toekomst enige detaillering behoeven. Generiek beleid is goed — daar
heeft u met recht aandacht voor — maar om in een hele ongelijke wereld
gelijke uitkomsten en gelijke kansen te krijgen, zul je ook ongelijk
beleid moeten hebben. Dat betekent dat je specifiek zal moeten
investeren in de plekken waar het extra lastig is, denk ik. Maar er zit
inderdaad een gekke volgordelijkheid in, omdat we de adviezen van de
Rekenkamer kregen nadat we de werkagenda hadden opgesteld.
De voorzitter:
Ik moet u helaas nog heel even onderbreken, want mevrouw Martens-America
wil geen vervolgvraag meer stellen, maar mevrouw Pijpelink van
GroenLinks-PvdA wel, geloof ik.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Het is geen vervolgvraag op de vraag van mevrouw Martens-America, maar
omdat dit over kansengelijkheid en het mbo gaat, lijkt het me goed om de
volgende vraag aan de minister te stellen. Hoe weegt de minister een
mogelijk verbod op onbetaalde stages in het mbo als het gaat om
kansengelijkheid?
Minister Dijkgraaf:
De stages zijn een cruciaal element in het mbo. Onderdeel van het
stagepact dat we hebben gesloten met alle partners — de leraren, de
vakbonden, de studenten en de werkgevers — is om een adequate stage en
een adequate stagevergoeding voor alle studenten te regelen. We hebben
gezegd dat we dat nauwkeurig gaan monitoren. Het glas is halfvol, maar
we hebben wel gezien dat er het afgelopen jaar vooruitgang is geboekt en
dat het aantal cao's waarin een goede stagevergoeding is geregeld, is
toegenomen.
Ik vond het heel positief dat we dit onlangs in het voortgezet onderwijs
hebben weten te regelen. Dank aan iedereen voor de inzet. De zorg en
techniek zijn andere goede voorbeelden. Het dilemma is of je dit
wettelijk moet gaan regelen en wat dat precies betekent voor de
bedrijven. Van de 250.000 leerbedrijven zijn er heel veel heel klein,
met een of twee werknemers. Het gaat om de balans. Dat we het grote
aanbod aan stages, waar ik trots op ben, in Nederland weten te regelen
voor onze 500.000 mbo-studenten, moeten we altijd afwegen tegen de
maximale druk om uiteindelijk die adequate stagevergoeding te
krijgen.
We hebben toegezegd, ook in opvolging van moties, dat we gaan verkennen
wat precies de plussen en minnen van het wettelijk regelen zijn. Daar
kom ik binnenkort op terug, voor de kerst. Maar dit dilemma is er wel.
We proberen het in de tussentijd met deze afspraken, waar de
handtekeningen toch onder staan, voor zo veel mogelijk studenten te
regelen. Ik zie vooruitgang. Als we op een gegeven moment zeggen "dit is
wat je met goede wil en alle goede inzet geregeld kan krijgen", moeten
we dan nog een volgende stap zetten? Zijn er dan weer situaties waar je
uitzonderingen op wil hebben? Dat zijn precies het soort vragen die we
in het onderzoek proberen te beantwoorden.
De voorzitter:
Ik constateer dat er geen vervolgvragen zijn. De minister vervolgt zijn
betoog.
Minister Dijkgraaf:
Voorzitter. Dan kom ik op een heel ander onderwerp, namelijk de banden
van onze hogescholen en universiteiten met Israël en het gesprek dat
daarover plaatsvindt in het kader van de studentenprotesten. Mevrouw
Martens-America vroeg daarnaar. Dit is een onderwerp waar ik zo'n beetje
dagelijks over spreek met onderwijsinstellingen en in bestuurlijke
overleggen, waar heel duidelijk de vertegenwoordigers van Justitie en
Veiligheid bij zijn.
We hebben geprobeerd de instellingen zo veel mogelijk te ondersteunen en
te zorgen dat ze daar een duidelijke lijn in trekken, zowel als het gaat
over veiligheid als over de vraag hoe om te gaan met deze internationale
verbanden. In mijn Kamerbrief van vorige week heb ik aangegeven dat ik
de instellingen duidelijke uitgangspunten heb meegegeven om hun eigen
proces en werkwijze voor het beoordelen van samenwerkingsverbanden door
te ontwikkelen. Ik heb in die brief ook geschreven dat het
kabinetsstandpunt is — dat heb ik een aantal keren gezegd en onze mp
heeft dat ook gezegd — dat wij de grote waarde zien van het contact met
de academische gemeenschap in Israël, omdat veel medewerkers van de
universiteiten daar bijzonder kritisch zijn op het interne beleid en
zich al jarenlang inzetten voor de vredesbeweging. We hebben een aantal
uitgangspunten, bijvoorbeeld dat de universiteiten de
samenwerkingsverbanden, die ze sowieso zouden moeten beoordelen, op
landenneutrale wijze beoordelen, dat potentiële samenwerkingen worden
beoordeeld op basis van individuele omstandigheden, dat de volledige
universitaire, academische, gemeenschap daarin wordt meegenomen, dat het
op het een veilige manier gebeurt en nog een heleboel andere factoren.
Zo is ook in die uitgangspunten opgenomen dat instellingen de bestaande
gedragscodes voor wetenschappelijke integriteit daarbij betrekken, en de
volledige academische gemeenschap daar inderdaad bij insluiten. Ik
onderschrijf dus het belang van een zorgvuldige, objectieve,
gebalanceerde manier van beoordelen van de academische
samenwerkingsverbanden.
Daaronder valt de inzet van ethische commissies. Het verschilt een
beetje per instelling, maar bij veel instellingen bestaan die commissies
al. In andere debatten die ik met uw Kamer heb gevoerd, bijvoorbeeld
over kennisveiligheid, omdat we ons over een aantal landen grote zorgen
maken, kwamen dezelfde ethische vraagstukken aan de orde. Die zijn
trouwens veel breder. Denk aan de medische ethiek. Het is heel
belangrijk dat die gedragscode op allerlei aspecten goed wordt
geïnterpreteerd.
Ik vind het dus op zich voor de hand liggen dat instellingen de
uitgangspunten die ik heb benoemd, betrekken bij … Eerlijk gezegd, in de
brief van de rectoren in Trouw van afgelopen zaterdag waar mevrouw
Martens aan refereerde, lees ik zelf dat ze die uitgangspunten ook
omarmen. Het is natuurlijk belangrijk dat ze die uitgangspunten
betrekken bij het samenstellen en invullen van ethische commissies. Dat
hebben ze tot nu toe altijd goed gedaan, in mijn ogen. Het blijft wel
hun eigen verantwoordelijkheid.
Nogmaals, er zijn hele duidelijke gedragscodes voor wetenschappelijke
integriteit, waar de academische instellingen zich aan verbonden hebben.
Daarin staat dat de instelling van zo'n commissie met brede instemming
en zorgvuldig moet gebeuren. Ik heb er dus vertrouwen in dat dit proces,
dat misschien wel in een stroomversnelling is gekomen door de protesten
en de concrete vraag hoe je omgaat met de relatie met Israël, zo zeg ik
nogmaals, in een veel bredere context wordt neergezet en dat de
beschouwing van de internationale samenwerkingsverbanden op een
landenneutrale wijze plaatsvindt. Er zijn eerlijk gezegd nog genoeg
andere landen in de wereld die extra aandacht vragen. Dat hebben de
rectoren in hun brief ook nadrukkelijk aangegeven, want hoe ga je om met
…
De voorzitter:
Minister, u heeft een interruptie van mevrouw Claire Martens-America van
de VVD.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik vind het heel leuk dat u ook mijn voornaam erbij noemt, voorzitter.
Dat maakt het nog leuker om de hele reeks uit te spreken.
Dank aan de minister voor zijn reflectie. Ik denk dat ik daar voor 99%
wel in mee kan gaan. Ook ikzelf — dat zal ik hier maar heel open en
eerlijk delen — ben echt zoekende naar de relatie tussen de vrijheid van
de instellingen en de rol, taak en stelselverantwoordelijkheid die de
minister heeft, want wanneer en hoe zet hij die dan in? Ik ben het
helemaal met hem eens — blij dat te horen — dat het voor heel veel
geopolitieke zaken op dit moment nodig is om de geschetste kaders te
herzien. Echter, een aantal onderwijsinstellingen stond niet onder de
brief. Ook zijn er op dit moment onderwijsinstellingen die regelmatig
hun deuren sluiten en waar de frisdrankmachines van een bepaald merk
naar buiten worden gedragen omdat zij zionistische banden zouden hebben,
en dat is dan iets negatiefs. Dat zegt voldoende over de
toegankelijkheid voor Joodse en Israëlische leerlingen op dat moment.
Niet elke onderwijsinstelling is dus in staat of heeft de steun — want
het is niet altijd onwelwillendheid; laat ik dat erbij zeggen — om dit
zelf te kunnen doen.
Ik ben dus echt zoekende naar de eindverantwoordelijkheid die de
minister heeft om dit in goede banen te leiden. Hoe kunnen wij ervoor
zorgen dat er kaders worden meegegeven als er instellingen zijn die zich
daar, wellicht onder druk, niet aan kunnen houden? Nogmaals, ik probeer
te bewaken dat er zo veel mogelijk afstand is tussen de politiek en de
instellingen zelf, maar we zien allemaal dat er nu wel
eindverantwoordelijkheid moet worden genomen. Ik ben benieuwd waar de
minister zelf die ruimte ziet.
Minister Dijkgraaf:
Het is mooi dat we het er hier met elkaar over eens zijn dat de
academische vrijheid een groot goed is. Het is een vrijheid die niet
bewaakt wordt door de politie, maar door de academische gemeenschap
zelf. De vraag is natuurlijk: wat kun je vanuit het ministerie doen om
deze verantwoordelijkheid zo nadrukkelijk bij de instellingen te leggen
en ook te zien dat ze die verantwoordelijkheid oppakken? Dan zie ik het
op dit moment vooral als mijn rol om duidelijke uitgangspunten mee te
geven. Dat heb ik ook in de brief gedaan. Ik was er zelf dan ook
verheugd over dat de rectores deze hebben opgepakt. Er stonden de
handtekeningen van vijftien universiteiten onder. Dat zijn ze ook zo'n
beetje allemaal. Maar er zijn natuurlijk ook nog wat hogescholen waar u
aan refereert.
Maar goed, de brief is kortgeleden uitgegaan. We hebben veel overleg.
Uiteindelijk is het belangrijk dat die zorgvuldigheid zo goed mogelijk
uniform wordt bewaakt. Dat betekent niet dat de uitkomsten van het
proces uniform zijn. Er zijn onderwijsinstellingen die een andere
samenstelling hebben. Die hebben misschien een andere filosofie als het
gaat om de vraag hoe ze met de geopolitiek omgaan. Dat zien we trouwens
in de hele wereld. Maar ik denk dat wij wel een taak hebben om keer op
keer die zorgvuldigheid, die objectiviteit en die balans te blijven
benadrukken. Maar nogmaals, het is uiteindelijk wel iets waarvan ik
gewoon graag zie dat de onderwijsinstellingen dat zelf oppakken.
Ik ben ook echt wel benieuwd of ook de hogescholen met een beleid komen.
Ik ben wel realistisch en weet dat bepaalde kunstacademies hierover al
bepaalde uitspraken hebben gedaan. Maar ook daar geldt dat het heel
belangrijk is dat niet alleen die academische vrijheid maar ook de
zorgvuldigheid in het proces bewaakt wordt.
Wat ik hier wel heb geleerd, is dat een belangrijke rol voor het
ministerie en voor de minister is dat je wel mensen om de tafel kunt
roepen en dat soort gesprekken kunt voeren. We hebben bij veiligheid
gezien dat het om de tafel brengen van de instellingen en de NCTV echt
goed heeft gewerkt om van elkaar te leren. De vraag hoe moet worden
omgegaan met alles wat in de wereld speelt, is iets waar we nog niet zo
snel klaar mee zijn. Dit is iets waarbij we vanuit het ministerie
uitdrukkelijk kijken of we de instellingen hierbij ook kunnen helpen.
Wat zegt de wetenschap zelf over hoe het onderwijs met dit soort zaken
moet omgaan? Daarbij hebben wij dus vooral een stimulerende en
coördinerende rol.
De voorzitter:
We gaan eens kijken of er na dit uitgebreide antwoord nog een
vervolgvraag is. Ik zie mevrouw Martens en daarna de heer Ergin van
DENK.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik bedank de minister voor het eerlijk schetsen van de balans die hij
hier zoekt. Maar dan wil ik het wel graag heel concreet maken. Op dit
moment zijn er onderwijsinstellingen — inderdaad een aantal hogescholen
— waar de situatie die ik net heb geschetst, gaande is. Maar op dit
moment zijn er leerlingen die niet naar school gaan of die worden gedoxt
in verschillende groepsapps op basis van hun afkomst of religie. De
minister zegt: ik ben wel stelselverantwoordelijk, maar ik wil de
vrijheid bij de instellingen laten. Wij weten allemaal dat op dit moment
mensen niet naar school gaan, omdat ze zijn wie ze zijn. Dan kan het
niet zo zijn dat de minister hier zegt: het is mijn taak om iedereen aan
tafel te krijgen. Ik doe een laatste poging. Ik ben dan toch wel heel
benieuwd naar het antwoord van de minister op de vraag: wat is de grens?
Wanneer zegt de minister: oké, feitelijk blijkt dat een aantal mensen
niet naar school gaan; er zijn onvrijheden en ik grijp in? Waar ligt nu
dan de grens?
Minister Dijkgraaf:
Het is totaal onacceptabel als het onderwijs onveilig is. Daar spreek ik
ook de instellingen en hun besturen op aan. We hebben trouwens in een
bredere context rondom sociale veiligheid scherpe afspraken gemaakt. Het
gaat ook over discriminatie in brede zin. Het gaat over sociaal
onveilige situaties, grensoverschrijdend gedrag et cetera. Ik zie gewoon
dat de besturen van de instellingen dit onderschrijven. Die moeten dat
ook allemaal implementeren. U heeft in de Kamerbrief kunnen lezen dat
wij hen ook helpen om zo'n veilige situatie te bewerkstelligen. Wij
hebben daar op alle mogelijke manieren een adviserende rol in. Wij
monitoren dat natuurlijk ook zorgvuldig. Dan zullen we ook niet nalaten
om instellingen erop aan te spreken als we het gevoel hebben dat ze die
taak niet op een goede manier oppakken.
Maar ik voel zelf wel dat de beste manier om die veiligheid te
waarborgen is om ervoor te zorgen dat degenen die verantwoordelijk zijn
voor de instellingen, zich honderd procent realiseren dat ze op de
juiste manier geëquipeerd worden om uiteindelijk voor die veiligheid te
zorgen. Ik heb ze ook heel nadrukkelijk opgeroepen om met de Joodse
gemeenschap op hun instelling in contact te blijven. Dat doen ze ook,
hoor ik van rectoren en van de bestuurders van de hogescholen.
Maar nogmaals, we monitoren dat heel zorgvuldig. Wat mij betreft is het
principe dat mevrouw Martens nadrukkelijk neerlegde, namelijk dat een
onderwijsinstelling voor iedereen veilig moet zijn, ononderhandelbaar.
Daar blijven we ook heel scherp op toezien.
De heer Ergin (DENK):
We weten dat alle Israëlische universiteiten, allemaal, vestigingen
hebben in bezet gebied. We weten — dat kunnen we gewoon zien aan de
verklaringen van al die Israëlische universiteiten na oktober vorig jaar
— dat ze eigenlijk de oorlogsretoriek van de regering van Netanyahu
overnemen. Zo staat in een aantal van die verklaringen dat er in Gaza
geen goede mensen leven, en dat soort oorlogstaal. We weten, zoals ook
blijkt uit diverse onderzoeken die in Israël zelf zijn uitgevoerd, dat
vanuit de universiteiten in Israël kennis wordt gedeeld met de militaire
industrie, die vervolgens Palestijnen kapot bombardeert. Dit zijn de
feiten. Die feiten stroken voor mij niet met de uitspraak van de
minister zojuist, toen hij aangaf dat hij de waarde zag van academische
samenwerking die bijdraagt aan vrede. Ik ben oprecht benieuwd hoe de
minister kan stellen, met de voorbeelden die ik zojuist noemde, dat er
academische samenwerking moet zijn om vrede te bewerkstelligen.
Minister Dijkgraaf:
Allereerst is ons beleid geweest om duidelijke uitgangspunten te geven
aan onze instellingen om zelf die afweging te maken. De academische
vrijheid staat hun toe om te besluiten wel of niet zo'n
samenwerkingsverband aan te gaan. We hebben ook gezegd: kijk dan ook
heel nadrukkelijk, eigenlijk per project, waar je dat wilt doen. Dat
doen we in de volle breedte. Dat doen we op een landenneutrale wijze.
Uiteindelijk is de beste waarborg, denk ik, dat instellingen dat soort
keuzes op een zorgvuldige manier maken.
We hebben gezegd dat we ons als kabinet kunnen voorstellen dat het juist
nuttig is om contact te houden met de academische gemeenschap in brede
zin, omdat ik weet dat er ook veel critici zijn van het huidige beleid.
Ik zei dat ik ook uit persoonlijke ervaring weet dat veel Israëlische
wetenschappers zich levenslang voor het vredesproces hebben ingezet. De
waarde van dat soort contacten kan er dus zijn.
Maar nogmaals, dit is eigenlijk een breed beleid. Er zijn heel veel
moeilijke gebieden in de wereld. We zeggen keer op keer: wees gewoon
heel zorgvuldig met het stoppen met academische banden. Ook in het kader
van science diplomacy is dit een belangrijke manier om contact met
landen te houden, vaak met het kritische deel in een land. Wat dat
betreft doen we dat met bijna alle landen in de wereld. Vandaar dat we
als kabinet sowieso niet vinden dat we categoraal alle banden met een
land zouden moeten verbreken. Er is dus ook nog genoeg ruimte binnen de
academische vrijheid om zelf die afweging te maken.
Dat doet niets toe of af aan de argumenten die de heer Ergin heeft
ingebracht. Dat zijn typisch argumenten die kunnen worden ingebracht in
zo'n discussie binnen een instelling. Maar we zien geen rol voor het
ministerie of voor het kabinet om hier een uitspraak over te doen.
De voorzitter:
Ik kijk naar meneer Ergin. Hij wenst een vervolgvraag te stellen.
De heer Ergin (DENK):
In Gaza zijn er geen universiteiten meer. Er waren elf universiteiten,
die allemaal van de kaart zijn geveegd. We weten dat 408 van de 563
scholen kapot zijn gebombardeerd. 6.400 Palestijnse studenten en 300
docenten en andere stafleden zijn vermoord. Ik las het afgelopen weekend
in een van de kranten een open brief van bestuurders van een aantal
universiteiten. Zij gaven aan: we doen het alleen als de regering daarom
vraagt. Ik zou de vraag naar de regering willen doorgeleiden. Is de
regering bereid om, op basis van de cijfers en voorbeelden die ik net
gaf, Nederlandse hogescholen en universiteiten op te roepen om de
samenwerking te verbreken?
Minister Dijkgraaf:
Om te beginnen met dat laatste: nee, dat gaan we niet doen. Dat heb ik
ook in de Kamerbrief geschreven. En eerlijk gezegd, dat is ook niet wat
de rectoren in hun brief schrijven. Ze zeggen gewoon: wij willen zelf
dat proces op een ordentelijke manier laten verlopen. We zien de waarde
van deze contacten. Overwegingen over internationale samenwerking in
zijn algemeenheid doen we via ons eigen interne proces.
De feiten die de heer Ergin deelde over de vreselijke taferelen in Gaza,
ook over hoe onderwijsinstellingen, universiteiten, zijn geraakt, gaan
mij ook echt aan het hart. Het is vreselijk wat daar gebeurt. Er ligt
ook een interessante vraag: wat kunnen onze Nederlandse
onderwijsinstellingen doen om daar te helpen? Misschien kunnen ze in de
toekomst helpen daar de onderwijsinfrastructuur op te bouwen. Wat kan je
doen aan beurzen voor studenten? Er is ook een positieve manier waarop
je gebieden in de wereld waar het onderwijs letterlijk in puin ligt, of
waar het onder grote druk staat, kan helpen.
Het is ook een lange traditie aan met name onze universiteiten, om
vluchtelingstudenten en vluchtelingdocenten te ondersteunen. Als ik
internationaal kijk, zie ik aan heel veel instellingen dit gesprek
plaatsvinden, ook aan instellingen waar protesten zijn. Wat kunnen we
doen om nu en in de toekomst de inwoners van Gaza te helpen? Ik vind dat
ook een legitieme vraag. Ook daar kunnen instellingen zich over
buigen.
Nogmaals, wij gaan namens het Nederlandse kabinet niet de uitspraak doen
dat alle banden met Israël moeten worden verbroken. Dat doen we alleen
bij hele hoge uitzondering.
De voorzitter:
Ik zie verder geen interrupties. Dan vervolgt de minister zijn
beantwoording.
Minister Dijkgraaf:
Dan heb ik een paar vragen die aan ons zijn gesteld over het
hoofdlijnenakkoord van het komende kabinet. Met enige terughoudendheid
beantwoord ik die vragen, want het is natuurlijk totaal aan mijn
opvolger om invulling te geven aan de bezuinigingen waarover is
gesproken.
Mevrouw Rooderkerk vroeg hoe het zit met de sectorplannen. Is het wel
uitvoerbaar om de investeringen terug te draaien? Zijn er niet gewoon
harde afspraken gemaakt? Die sectorgelden zijn structurele middelen. Aan
de Nederlandse universiteiten en universitaire medische centra is
gevraagd om met een gezamenlijk plan te komen over hoe ze willen
investeren en rust en ruimte willen brengen in het hoger onderwijs. Dat
is inmiddels ingericht en mensen zijn in vaste dienst aangenomen. Het
betreft zo'n 1.200 extra vaste banen. Een groot deel van het personeel
is in 2023 reeds aangesteld. Met het stopzetten van de middelen voor de
sectorplannen en de korting op het fonds valt de financiering hiervan
weg. Het is dan aan mijn opvolger om samen met de universiteiten te
bepalen hoe uiteindelijk deze bezuiniging kan worden uitgevoerd.
Er was een vraag in dezelfde geest over de langstudeerboete. Mevrouw
Rooderkerk vroeg of het mogelijk is om die in 2026 in te voeren. Is er
rekening gehouden met uitzonderingen, zoals ziekte en bestuursjaren? Ook
hiervoor geldt dat dit eigenlijk een vraag is aan mijn opvolger, maar
feitelijk kan ik u aangeven dat op basis van de eerste beschouwing het
invoeren van de maatregel een wetswijziging vraagt. Dat proces duurt
gemiddeld zo'n twee jaar. Vervolgens heeft DUO zo'n negen maanden de
tijd nodig om de uitvoering in te regelen.
Ik begrijp de vraag over het rekening houden met uitzonderingen. Ik voeg
er graag op persoonlijke titel aan toe dat ik grote waarde hecht aan
toegankelijk onderwijs voor iedere student. Ik hoop dan ook dat een
volgend kabinet ook rekening houdt met de ambitieuze student die zich
graag wil ontplooien naast de studie, bijvoorbeeld door een bestuursjaar
te doen, of met de studenten die helaas ziek worden tijdens de studie of
die een beperking hebben.
Mevrouw Beckerman vroeg wat de btw-verhoging op boeken betekent voor de
basisvaardigheden van met name mbo- en h.o.-studenten die zelf hun
boeken moeten betalen. Het is inderdaad zo dat studenten in het mbo, hbo
en wo zelf verantwoordelijk zijn voor de aanschaf van schoolboeken. Die
btw-verhoging op school- en studieboeken zal dus effect hebben. De
schoolkosten, waaronder de kosten voor lesmateriaal en boeken, zijn van
invloed op gelijke kansen, en een goede ontwikkeling van de
basisvaardigheden hangt hiermee samen. Ik zei al "laten we alsjeblieft
geen tegenstelling maken tussen basisvaardigheden en kansengelijkheid",
want uiteindelijk willen we dat iedereen de basis leert kennen. Daarom
heet het ook "basis".
Ik ben op dit moment aan het voorbereiden dat, net zoals voor leerlingen
in het vo, vanaf het studiejaar '26/'27 gratis studieboeken en licenties
voor de basisvaardigheden taal, rekenen en burgerschap beschikbaar
worden gesteld aan mbo-studenten jonger dan 18 jaar. Dat zijn dus alleen
de studenten die leerplichtig zijn. Voor de twee tussenliggende
studiejaren hebben we een tijdelijke maatregel in voorbereiding. Daar is
zo'n 10 miljoen per jaar voor beschikbaar gesteld. Punt.
Als ik door mag, dan ...
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb eigenlijk bijna twee vragen over de studieboeken op het mbo, die
gratis of voor een deel van de vakken gratis worden voor 16- en
17-jarige jongeren. Laat ik beginnen met mijn wat meer inhoudelijke
vraag. We hebben gezien dat op het moment dat leerlingen op het p.o. en
vooral op het vo niet meer zelf verantwoordelijk waren voor hun
schoolboeken en de scholen die gingen inkopen, daarop ingesprongen werd
door de verkopers van die lesmethoden. Daardoor werden vaak niet meer de
grotere boeken aangeboden maar werkboeken, waardoor scholen elk jaar
opnieuw kosten moeten maken. Ziet de minister dat gevaar ook en vindt
hij ook niet dat je daar wat aan moet doen, voordat je gratis
schoolboeken invoert voor een deel van de mbo-studenten?
Minister Dijkgraaf:
We hebben al eerder besproken dat dit ook weer een verdienmodel kan
worden. We hebben toen ook gesproken over wat we nu online en met
licenties kunnen doen om dingen makkelijker beschikbaar te maken. Daar
loopt op dit moment een verkenning naar. Ik denk dat we daar wat meer
over kunnen zeggen wanneer die onderzoeken beschikbaar komen. Maar het
is zonder meer een punt van zorg. We hebben soms ook gezien dat er maar
een heel beperkt aantal leveranciers is en dat je daardoor niet een
soort natuurlijke markt hebt voor deze boeken.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman voor een vervolgvraag.
Mevrouw Beckerman (SP):
Het gaat nu veel over de btw-verhoging, maar het andere punt blijft
natuurlijk ook heel evident. We hebben daar inderdaad bij de begroting
aandacht voor gevraagd en het is ook de reden waarom we ons zorgen maken
over die btw-verhoging. Schoolboeken en leermiddelen zijn namelijk al
heel erg duur. Maar wat gaat dit betekenen voor leerlingen op het moment
dat ze 18 worden? We hebben de afgelopen jaren ook gezien dat mbo'ers
soms gewoon afhaken. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij kappersopleidingen
waar de leermiddelenkosten heel erg hoog zijn. Is het dan wel afdoende
om het twee jaar en voor een beperkt aantal vakken gratis beschikbaar te
maken? Of moet er ook echt breder gekeken worden naar de kosten van
boeken en leermiddelen?
Minister Dijkgraaf:
Het huidige beleid is inderdaad gedeeltelijk beperkt door de dekking die
we hiervoor hebben kunnen vinden. Ik kan me voorstellen dat u daar in de
toekomst een ingrijpende discussie over hebt. Het Nibud voert trouwens
ook nog een studentenonderzoek in 2024 uit. Daarin wordt nadrukkelijk
aandacht gevraagd voor de kosten van studieboeken in het hbo en het wo.
Uit eenzelfde onderzoek in 2021 bleek dat studenten gemiddeld zo'n €47
per maand besteden aan studieboeken en -benodigdheden. Dat een
btw-verhoging daar impact op heeft en dat die impact niet voor alle
studenten hetzelfde zal zijn, zal ongetwijfeld het geval zijn. Maar ik
denk dat het meer geëigend is om deze discussie te voeren met het
volgende kabinet.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman, nog een keer? Niet? Oké. De minister vervolgt zijn
betoog. Excuus, mevrouw Rooderkerk. Ik zag u over het hoofd. Mevrouw
Rooderkerk met een interruptie!
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik hoorde de minister in de beantwoording van mijn vraag over de
langstudeerboete zeggen dat dit nog wat tijd en werk van onder andere
DUO vraagt. Mag ik daar dan uit opmaken dat het niet voor 2027 of 2028
geregeld is, en dat dit dus een gat in de begroting van de nieuwe
coalitie van 285 miljoen oplevert, dan wel een geruststelling voor
studenten voor komend jaar?
Minister Dijkgraaf:
Het is erg lastig voor mij om daarop vooruit te lopen. Nogmaals, de
termijnen in de procedure die ik schetste — twee jaar voor een
wetstraject en negen maanden voor DUO — zijn allemaal gemiddelden. Als
je dit wil laten ingaan in het collegejaar'26-'27, dan is het belangrijk
dat op 1 oktober 2025 de inschrijving daarvoor opengaat. Als je
terugrekent, betekent dat dat de wetgeving in januari '25 al aangenomen
zou moeten zijn om DUO genoeg tijd te geven. Dat is — laat ik het zo
zeggen — wel een heel steil traject.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
"Een steil traject." Ik zou dat "een onzalig traject" noemen. Maar dank
voor deze nadere toelichting.
De voorzitter:
Daar schuilt geen vraag in, constateert de voorzitter. Ik kijk nog
eenmaal rond. De minister vervolgt.
Minister Dijkgraaf:
Ik ga door naar vragen van mevrouw Beckerman over de uitwonendenbeurs.
Daar heb ik kort geleden al uitgebreid met u over gesproken. We hebben
gezien dat er sprake was van indirecte discriminatie bij DUO in de
algoritmes, of in ieder geval in de processen die bij het controleproces
zijn uitgevoerd. Sindsdien zijn er de resultaten van Algorithm Audit.
Die onderstrepen het onderzoek van PwC. De vertekening is eigenlijk nog
scherper. We hadden een wat wazige foto waar al een slecht beeld uit
naar voren kwam, maar door de foto wat meer in focus te hebben, zien we
het nu eigenlijk nog scherper. Ik heb dit al eerder met uw Kamer gedeeld
en ik heb mijn excuses gemaakt voor hoe betreurenswaardig het is; niet
alleen dat deze situatie er is geweest, maar ook omdat we die sinds 2010
hebben laten bestaan. We werken er op het moment aan om te zien hoe het
controleproces anders moet.
Specifiek in antwoord op de vraag wat het kabinet extra gaat doen voor
de studenten, wil ik het volgende zeggen. We hebben gezegd: begin met
gesprekken met de gecontroleerde studenten. Dat was ook het advies aan
ons. We hebben veel van deze gesprekken gehad. Ik ben zelf ook bij zo'n
gesprek aanwezig geweest. Ik moet zeggen dat het heel veel indruk heeft
gemaakt. Ik wil deze gelegenheid gebruiken om te zeggen dat alle
opmerkingen die de studenten maakten, scherp en nuttig waren en ons echt
hielpen. Het heeft namelijk ook te maken met de vraag of je in het
proces oog hebt voor deze studenten en hun typische situatie. Ze waren
daartoe allemaal bereid en de verhalen van de studenten waren echt
behulpzaam voor ons om beter beleid te maken, en ook voor wat nodig is
om hieraan richting te geven. Dat vraagt zorgvuldigheid en dat vraagt
ook tijd.
De voorzitter:
Er is nog een vervolgvraag van mevrouw Beckerman, geloof ik.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ja, maar ik vind het wel een heel fijn antwoord. Het is natuurlijk een
hele pijnlijke episode als je als kabinet zo veel studenten indirect
gediscrimineerd hebt. Die scherpere foto waar het kabinet nu over
spreekt, is natuurlijk een nog pijnlijker foto. Het gevoel dat je
onterecht van iets beschuldigd wordt, is volgens mij een van de naarste
gevoelens die je kunt hebben, en al helemaal als daaraan discriminatie
ten grondslag ligt. Dus dank voor het fijne antwoord, maar de vraag is
natuurlijk ook deze. We moeten vooruitkijken; dat is heel nuttig, maar
we moeten natuurlijk ook die studenten niet alleen aanhoren. Er komen al
individuele excuses. Maar onze vraag uit het vorige debat, of er niet
ook een vorm van compensatie tegenover moet staan, blijft ook echt wel
staan, omdat het zo raakt aan de kern van het vertrouwen in de
rechtsstaat.
Minister Dijkgraaf:
Laat ik allereerst iets corrigeren. Het gaat niet over het ten onrechte
beschuldigd zijn van fraude. Wat er gebeurd is, is dat een groep
studenten veel meer gecontroleerd is dan een andere groep. Wat ik wel
heb geleerd, ook van deze gesprekken, is dat zo'n thuisbezoek heel
ingrijpend kan zijn. Sommige studenten deelden hun verhalen daarover.
Een student deelde zelfs met mij: ik durfde eigenlijk niet meer bij mijn
ouders langs te gaan, omdat ik bang was dat er een controleur langs zou
komen. Het heeft dus wat met hen gedaan. Nogmaals, ik denk dat we echt
hebben geleerd hoe belangrijk het is om met de doelgroep in gesprek te
gaan; ze hebben ook heel veel adviezen gegeven.
Mevrouw Beckerman vroeg ook naar de moties die zijn ingediend bij het
eerdere debat. Ik denk dat zij onder andere doelt op de motie die zij
samen met de heer Ergin heeft ingediend, met het verzoek aan de regering
om te onderzoeken op welke wijze studenten die gedupeerd zijn vanwege de
fraudeaanpak financieel gecompenseerd kunnen worden. Ik heb die motie
toen ontraden, omdat ik eerst in gesprek wilde met studenten en niet
wilde voorsorteren op wat de volgende stappen zouden zijn. Daar sta ik
nu ook nog achter. Voor mij staat zorgvuldigheid voorop. Ik vraag ook de
ruimte daarvoor. Dat is ook het advies dat de Ombudsman en anderen ons
hebben gegeven. Dat betekent echter niet dat we daar niet op terugkomen.
In november hebben we dat proces verder afgelopen en dan wil ik uw Kamer
informeren over waar we precies staan en wat we gaan doen.
Maar nogmaals, ik wil deze gelegenheid wel gebruiken om alle studenten
te bedanken die naar deze gesprekken zijn gegaan. Dat hebben ze uit
eigener beweging gedaan. Veel van deze studenten bleken uiteindelijk
trouwens keurig netjes uitwonend te zijn, maar hebben wel heel
indringend met ons gedeeld wat zo'n huisbezoek precies doet en hoe je
dat goed en hoe je dat niet goed kunt doen.
Voorzitter. Dan heb ik nog drie losse vragen. De eerste vraag is van u,
voorzitter. Ik mag u dus direct aanspreken. Die gaat over de zorgen over
de financiën bij de hbo-instellingen vanwege de demografische krimp, die
regionaal soms ook nog eens extra aangescherpt wordt. Inderdaad,
hogescholen worden collectief geconfronteerd met dalende
studentenaantallen. Dat geldt trouwens voor het hele onderwijs. In
krimpregio's is dat extra voelbaar en ook extra kwetsbaar. We hebben het
eerder gehad over de vraag in hoeverre de bekostiging van
onderwijsinstellingen mee schommelt met de studentenaantallen: in het
mbo is dat eigenlijk 100%, in het hbo grotendeels en bij de
universiteiten weer wat minder.
Het kabinet heeft eenmalig 90 miljoen beschikbaar gesteld voor met name
kleine opleidingen in de krimpregio's die strategische waarde hebben —
denk aan techniek of aan de lerarenopleidingen — zodat er geen
onomkeerbare besluiten worden genomen. Daarvan hebben we een eerste
tranche uitgevoerd en volgens mij doen we volgend jaar de tweede
tranche. Ook hebben we discussie gevoerd over de middelen voor de
kwaliteitsbekostiging. Door die toe te voegen aan de vaste voet wordt er
een belangrijke stap gezet in het verhogen van die vaste voet. Dat heeft
met name voor de hogescholen veel effect. Dat is structureel 410 miljoen
die aan hun vaste voet wordt toegevoegd. Maar er is een derde stap: het
breder beschouwen van de bekostiging in het licht van dit vraagstuk. Dat
is echt een strategisch vraagstuk: wat willen we met het onderwijs op de
lange termijn? Dat doen we ook in het kader van de
motie-Stultiens/Hertzberger.
Dan was er een vraag over de 5,2 miljoen euro overspent op kleine
inkoopdossiers. Dat is een groot bedrag. Kan de minister aangeven of het
beleid is verbeterd en wat wij hier in het Jaarverslag 2024 van gaan
merken? Ik vind het belangrijk om te benadrukken dat het niet gaat om te
veel uitgeven, maar om een onvolledig inkoopdossier. Dat wil zeggen: het
is wel uitgegeven, maar het is niet precies genoeg geadministreerd via
een contract of een prestatieverklaring. Dit was een duidelijke oproep
om dat wél te gaan doen. Vanaf nu monitoren we dat dan ook zeer strikt.
We verwachten aan de resultaten over 2024 ook echt wel te zien dat de
dossiers beter op orde zijn.
Ten slotte was er een vraag over een stijging van het aantal ambtenaren,
namelijk van 4.900 naar 6.100. Ik vind het best ingewikkeld om de vraag
te beantwoorden wat er nou precies is gebeurd. Is er onvoldoende
mankracht geweest om duidelijke kaders te stellen bij incidentele
gelden? Waarom is er niet voor gekozen om deze kaders eerder op te
stellen? Ik wil deze vraag eigenlijk schriftelijk beantwoorden, want
daar heb ik op dit moment niet het volledige overzicht van.
Daarmee ben ik aan het einde van de beantwoording van mijn vragen.
De voorzitter:
Maar er is nog een interruptie van mevrouw Martens-America.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Misschien kan ik het de minister makkelijker maken. Volgens mij was die
vraag van mij. Ik refereerde aan het feit dat we die kaders niet hebben
aan de voorkant. Tegelijkertijd kan het niet liggen aan de hoeveelheid
mankracht die we hebben. Ik hoef daarover niet een aparte rapportage.
Het antwoord is voor mij voldoende. Als het antwoord dus alleen aan mijn
adres gericht was, daarover hoeft geen brief te komen. Ik legde de link
tussen het feit dat we dat niet voldoende hebben uitgewerkt en het
gestegen aantal ambtenaren.
Minister Dijkgraaf:
Fijn. We proberen het altijd zorgvuldig te doen. Het is goed om te
benadrukken dat van het aantal ambtenaren bij OCW het merendeel bij DUO
werkt, onze uitvoeringsorganisatie. Er zijn best wel een heleboel dingen
op het bordje van DUO terechtgekomen. Denk aan de invoering van de
basisbeurs, de tegemoetkoming et cetera. Het zijn dus niet alleen maar
mensen die in de Hoftoren werken.
De voorzitter:
Ik kijk nog één keer rond en constateer dat wij verder kunnen gaan. Ik
geef het woord aan de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
mevrouw Paul.
Minister Paul:
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met een kleine disclaimer. U had het
misschien al gemerkt: ik krijg op de meest onhandige momenten een
kriebelhoest. Ik hoop dat dat nu niet gaat gebeuren. Ik heb
hoestsnoepjes bij de hand, maar dat is ongemakkelijk praten. Ik hoop dus
dat ik ze niet nodig heb. Maar goed, ik ga vol goede moed van start; het
glas is halfvol.
Voorzitter. Toen de laatste editie van de Staat van het Onderwijs net
was uitgekomen, kreeg ik op allerlei plekken de vraag: bent u zich niet
rot geschrokken van de resultaten? Die vraag is heel terecht en heel
begrijpelijk, want het rapport schetst een confronterend beeld. Zo
schiet ruim een op de vijf scholen tekort als het gaat om de kwaliteit
van het onderwijs, ondanks — ondanks, zeg ik — het harde werken van al
die docenten, schoolleiders en andere onderwijsprofessionals die zich
dag in, dag uit keihard ervoor inzetten om hun leerlingen alles te geven
wat ze nodig hebben.
De Staat van het Onderwijs laat zien dat het anders moet, dat we het
gezamenlijk beter moeten doen; alle actoren in het onderwijs. Dat doen
we inmiddels ook, op diverse manieren. Bijvoorbeeld door goed naar onze
eigen rol als overheid te kijken, want als overheid zijn we niet altijd
even consistent geweest in onze aansturing, in onze prioriteiten en in
onze financiering. Dat moet anders, want scholen kunnen niet bouwen op
tijdelijke opdrachten, tijdelijke krachten en tijdelijke potjes. Daarom
nemen we als kabinet meer de regie. Schoolleiders en leraren moeten meer
te zeggen krijgen over wat er in de klas gebeurt en het is belangrijk
dat scholen meer samenwerken en hun onderwijs vormgeven op een manier
die werkt, bewezen effectief, zowel in de praktijk als in de wetenschap.
We moeten ook veel duidelijker zijn over wat we van scholen verwachten;
zorgen voor minder ruis en meer focus.
Dat brengt mij bij mijn tweede punt: het Masterplan basisvaardigheden,
een meerjarig plan waarmee we concrete hulp bieden in de scholen en zo
ook meer focus aanbrengen. Met het plan willen we ervoor zorgen dat elke
leerling goed leert lezen, rekenen en schrijven, zodat je als leerling
een solide basis meekrijgt, waar je je hele leven op voort kunt bouwen.
Nog voor de zomer krijgt 60% van alle leerlingen in het primair en
voortgezet onderwijs daar extra hulp bij. We zien ook al de eerste
positieve resultaten, variërend van meer leesmogelijkheden op school,
een leeshoek op school, het integraal benaderen van rekenen, dus ook bij
andere vakken, tot meer rust en ruimte voor leraren om zich verder te
professionaliseren.
Ten derde werken we hard aan het vernieuwen van het curriculum. Daarbij
stellen we heldere doelen: focus aanbrengen en duidelijk maken wat
leerlingen echt moeten kennen en kunnen.
Ten slotte pakken we ook het tekort aan onderwijspersoneel structureel
en gestructureerd aan. Omdat de situatie in Amsterdam wezenlijk anders
is dan die in Elst of Appelscha, is het belangrijk dat organisaties
binnen een bepaalde regio — scholen, lerarenopleidingen en gemeenten —
samenwerken om het tekort aan onderwijspersoneel in hun gebied aan te
pakken. Door samen te werken en solidair te zijn bereiken we meer dan
wanneer we elkaar beconcurreren. Want er is absoluut ruimte om elkaar te
helpen en van elkaar te leren. Dat toont de laatste Staat van het
Onderwijs eveneens aan. Op de ene school gaat het, ondanks allerlei
uitdagingen, uitstekend, terwijl de andere school enorm worstelt,
bijvoorbeeld om voldoende personeel aan te trekken. De uitdagingen zijn
groot en veelomvattend. Ze vragen om een lange adem van ons allemaal —
collega Dijkgraaf gebruikte die kreet ook al — en om een gerichte,
heldere aanpak. Daar zijn we al volop mee bezig met het onderwijsveld en
met uw Kamer. We zetten samen stappen. Nu is het zaak om vast te houden
aan onze koers en om samen door te pakken, in het belang van goed
onderwijs voor iedere leerling.
Voorzitter. Voordat ik in vier verschillende blokjes overga tot het
beantwoorden van de vragen wil ik even stilstaan bij de reflectie die de
heer Blaauw van de PVV van mij vroeg, omdat dat een wat algemenere
reflectie is, gekoppeld aan de vraag of ik herken dat de focus van
onderwijsinstellingen in de afgelopen jaren verkeerd heeft
gelegen.
Ik zeg daar maar direct bij wat ik niet herken, namelijk uw beeld dat
docenten te woke zijn en bezig zijn met politiek activisme. Docenten
werken volgens mij kei- en keihard aan goed onderwijs voor al hun
leerlingen. Dáár ligt hun passie, dáár ligt hun drive en dáár ligt hun
focus. Ik kom dat elke keer weer tegen bij mijn bezoek aan inmiddels
vele scholen. Wat ik wél herken, is dat er meer focus moet zijn op
basisvaardigheden en het ontzettend belangrijke "de basis op orde
krijgen". Vandaar dat ik bezig ben met een aangescherpt curriculum met
meer focus op basisvaardigheden en een Masterplan basisvaardigheden, dat
scholen helpt om meer focus te leggen op die basisvaardigheden. Die
beweging is inmiddels echt ingezet op scholen. Ik merk zelf ook — dat
krijg ik terug wanneer ik met leraren, met docenten spreek — dat zij
eigenlijk heel blij zijn met die scherpe keuzes om daar de focus op te
leggen, omdat dat hun ook concrete handvatten geeft. Specifiek over de
basisvaardigheden heb ik vorige week nog een voortgangsrapportage
gestuurd waarin ook heel duidelijk wordt dat we echt stappen zetten. Ik
ben daar dus blij mee.
Dan ga ik door naar het eerste blokje. Dat is een verzameling die is
opgehangen aan het hoofdkopje "kwaliteit van het onderwijs". In dat
blokje raak ik ook de thema's basisvaardigheden en
onderwijsprofessionals. Ik begin met de vraag van de heer Ergin van DENK
over het extra geld dat beschikbaar is gesteld voor het verbeteren van
de kwaliteit. De vraag was of we daar wel grip op hebben en hoe ik
daarnaar kijk. De afgelopen jaren is er veel geïnvesteerd in het
onderwijs. Ik ben er eigenlijk ook heel trots op dat er op basis van het
coalitieakkoord, het oude coalitieakkoord, substantieel is geïnvesteerd
in allerlei belangrijke zaken. Dat begint nu zijn vruchten af te werpen.
Daarom is het wat mij betreft van belang om de ingezette lijn vast te
houden. De heer Ergin vroeg of we hier wel grip en zicht op hebben. Op
al die thema's rapporteren we periodiek aan uw Kamer. Ik gaf net al aan
dat we op het heel belangrijke thema van de basisvaardigheden vorige
week nog hebben gerapporteerd.
Dan een vraag van de PVV en de SP over kansengelijkheid versus
kwaliteit. Dat was de vraag aan collega Dijkgraaf en mijzelf hoe wij
terugkijken op een aantal zaken, de staat en de vernieuwingsdrang. Ik
zou willen refereren aan een brief die ik de Kamer in april heb
gestuurd. Daarin heb ik u geïnformeerd over de sturing in het funderend
onderwijs, onder meer naar aanleiding van de motie-Beertema, die
verzocht om het sturingsmodel te evalueren. Ik ga niet die hele brief
reproduceren; dat zou te ver voeren. In die brief staat een uitgebreide
en gedegen probleemanalyse, waarin ik onder andere aankondig dat ik meer
regie wil nemen en dat het belangrijk is dat de overheid meer regie moet
nemen op het onderwijs en ook vaker een helpende hand in de school moet
bieden. We zijn daar al volop mee gestart, bijvoorbeeld in het
Masterplan basisvaardigheden. In die brief ga ik ook uitgebreid in op de
financiering in het onderwijs. Uw Kamer heeft recent gesproken over de
behandeling van deze brief en begint volgens mij op 21 juni met de
feitelijke vragen. Daarna gaat er een heel traject lopen. Ik stel me zo
voor dat de Kamer uiteindelijk na de zomer komt te spreken met de nieuwe
bewindspersoon.
Dan een vraag van de heer Blaauw van de PVV: zijn de ministers het ermee
eens dat uniform toetsen belangrijk is en blijft en dat alle leerlingen
dezelfde betrouwbare toets moeten krijgen, net zoals het centraal
eindexamen in het vo? Het huidige toetsstelsel met een divers aanbod aan
doorstroomtoetsen komt voort uit de keuze van de Tweede Kamer uit 2014
om scholen keuzevrijheid te bieden ten aanzien van die toetsen. Wat dan
super belangrijk is — ik denk dat de heer Blaauw daar een beetje aan
refereert — is de vergelijkbaarheid en het feit dat de zwaarte van die
toetsen overeen moet komen. We werken voortdurend aan de onderlinge
vergelijkbaarheid van de verschillende doorstroomtoetsen. Dankzij een
nieuwe inrichting van het toetsstelsel en een nieuwe normering onder de
regie van het College voor Toetsen en Examens zijn de toetsadviezen
sinds dit jaar onderling beter vergelijkbaar. Dit is best technische
materie, dus ik zou de Kamer willen aanbieden om hierover een technische
briefing te organiseren. Als u daar behoefte aan hebt, zijn wij daar
graag toe bereid, met name het College voor Toetsen en Examens. Ik geef
het u maar even mee ter overweging.
Dan een vraag van mevrouw Van Zanten van BBB. Zij zei dat de inspectie
concludeert dat maatwerkmogelijkheden nog niet goed genoeg worden benut,
mede door onbekendheid. Dat geldt bijvoorbeeld voor het afwijken van de
onderwijstijd en het inrichten van speciale voorzieningen. Kan dit beter
onder de aandacht worden gebracht bij betrokkenen, was haar vraag. Dat
is een terecht punt. Dat doet de inspectie al bij het toezicht op
scholen en samenwerkingsverbanden. Daar wordt gevraagd hoe gebruik wordt
gemaakt van maatwerk en hoe samenwerkingsverbanden hierop sturen. Ik zal
daar zelf ook met de inspectie contact over houden, want het is
natuurlijk heel zonde als mogelijkheden die er zijn, niet optimaal
worden benut.
Dan een andere vraag van mevrouw Van Zanten, over de basisvaardigheden.
Welke middelen en ruimte hebben scholen voor het verbeteren van het
onderwijsaanbod waar het gaat over basisvaardigheden? Kunnen scholen in
het vo nog iets doen als leerlingen vanuit het p.o. binnenkomen met
slechte basisvaardigheden? Scholen hebben die middelen. Dit is al een
primaire taak van scholen. Ze krijgen via de subsidie Verbetering
basisvaardigheden extra middelen. Met de tranche in 2024 wordt ruim 60%
van de leerlingen bereikt. Ik gaf dat zojuist in mijn introductietekst
ook al aan. Daarnaast hebben scholen ook de ruimte en zelfs de taak om
in het onderwijsaanbod te werken aan basisvaardigheden, zeker als
leerlingen achterstanden hebben opgelopen in het p.o.
De heer Krul van het CDA vroeg eigenlijk ook om te reflecteren op de
Staat van het Onderwijs in relatie tot kwaliteit en tekorten. Kunnen we
al de resultaten zien van gedane investeringen of is — in de woorden van
de heer Krul — de olietanker nog lang niet gekeerd? Dit kabinet heeft
een meerjarige strategie ontwikkeld, zowel op het gebied van
basisvaardigheden als de lerarenstrategie. De eerste resultaten van de
aanpak Masterplan basisvaardigheden worden zichtbaar. Ik zie dat scholen
met de subsidie voortvarend aan de slag gaan en andere, meer gerichte,
keuzes maken. Ze brengen dus echt focus aan op die basisvaardigheden. Ze
zetten stevig in op een schoolbrede aanpak voor rekenen of bieden
leerlingen rijke teksten aan. Je ziet dus allerlei veranderingen al
gebeuren, ook bijvoorbeeld aan de hand van de reeds aangeboden
conceptkerndoelen voor taal en rekenen, burgerschap en digitale
vaardigheden. Zeker die voor taal en rekenen worden nu beproefd. Je ziet
dat scholen daarmee aan de slag gaan. Met onderzoek worden de effecten
kwalitatief en kwantitatief in kaart gebracht. Voor wat betreft de
lerarenstrategie zijn er inmiddels 29 onderwijsregio's van start gegaan
en was er in 2023 een recordaantal zijinstromers. Ik herhaal nog maar
eens dat dit positief is. Wat mij betreft is het glas halfvol. Bij de
pakken neerzitten heeft geen zin. Nee, toch? Collega Dijkgraaf knikt mij
bemoedigend toe. Ik herhaal wel dat de aanpak van dit vraagstuk om een
lange adem vraagt. Die tanker wordt voorzichtigjes gekeerd en we moeten
blijven doorpakken. Het is een complex vraagstuk, waar niet één simpele
oplossing voor is.
Dan een vraag van mevrouw Pijpelink van GroenLinks-PvdA, over het
lerarenbeleid. De vraag was waarom er geen uitvoering is gegeven aan de
motie van mevrouw Westerveld waarin wordt verzocht om meer vaste
aanstellingen te creëren in het onderwijs. Ik vind het zelf ongelofelijk
belangrijk dat leraren een vast contract hebben. Ik vind het eigenlijk
onbestaanbaar dat dit op allerlei plekken niet gebeurt, dat leraren aan
het lijntje worden gehouden en een beperkt aantal uren of steeds maar
een tijdelijk contract krijgen omdat dat beter uitkomt in de roosters,
of noem het maar op. Dat vind ik onbestaanbaar in deze tijden. Om
uitvoering te geven aan de motie-Westerveld werk ik voor het funderend
onderwijs aan het wetsvoorstel SHRM, over strategisch hr-beleid. In dit
wetsvoorstel regelen we dat leraren bij goed functioneren na een jaar
een vast contract krijgen. Die wet komt — ik moet even spieken — voor
Prinsjesdag … Ja, precies, "snel". Het is iets wat mij ook hoog zit. We
willen graag doorpakken.
Dan een vraag van mevrouw Pijpelink over de aanpak van het
lerarentekort. Wat is er verder nodig? Ik zei al — misschien val ik een
beetje in herhaling — dat het een aanpak van de lange adem is. Dit
kabinet heeft een meerjarige lerarenstrategie ontwikkeld. In april 2022
is met de sociale partners een onderwijsakkoord gesloten, waarmee 1,5
miljard euro is geïnvesteerd in het funderend onderwijs. In het werkplan
zijn afspraken gemaakt over het vormen van de onderwijsregio's, om in te
spelen op regionale verschillen en de samenwerking tussen schoolbesturen
te stimuleren. We flexibiliseren en verbeteren de lerarenopleidingen.
Bevoegdheden worden geoptimaliseerd; dit speelt met name in het vmbo.
Voor de zomer — dat is binnen een paar weken — wordt de Kamer
geïnformeerd over de voortgang op dit thema.
Voorzitter. Dan ga ik door naar blokje twee. Dat gaat over
kansengelijkheid en passend onderwijs. Ik begin met een vraag van de
heer Ergin van DENK. Die ging erover dat leerlingen te kampen hebben of
zouden hebben met onderadvisering. De heer Ergin refereert aan de
doorstroomtoets waarbij het advies omhoog kan worden bijgesteld. Het
punt is dat de heer Ergin verwijst naar cijfers over de situatie van het
vorige schooljaar. Vanaf het schooljaar 2023-2024 is het verplicht om
het advies bij te stellen wanneer de leerling hoger scoort dan verwacht
werd op grond van het voorlopige schooladvies. Die maatregel is
ingesteld op verzoek van de Kamer, juist omdat het grootste gedeelte van
de adviezen in het verleden niet werd bijgesteld en omdat bijna de helft
van de scholen geen enkel advies bijstelde. Hoe deze maatregel dit jaar
heeft uitgewerkt, gaan we heel scherp in de gaten houden. Onze
verwachting is dat veel scholen dit jaar gehoor hebben gegeven aan de
nieuwe maatregel. Maar het precieze beeld van de toetsadviezen en
schooladviezen wordt na de zomer, in het najaar, met uw Kamer gedeeld.
Maar voor de goede orde: de cijfers waar de heer Ergin aan refereerde,
waren dus van vorig jaar.
Dan een andere vraag van de heer Ergin van DENK: wat is het effect van
de voorgenomen bezuiniging op School en omgeving? Het antwoord gaat bij
deze en ook bij een aantal andere vragen hetzelfde zijn. Mevrouw
Beckerman refereerde er al een beetje aan dat het debat aan de ene kant
heel mooi is en aan de andere kant ook een beetje ongemakkelijk. We
zitten in een interbellum. Ik heb me één ding voorgenomen voordat ik aan
dit debat begon: ik ga niet over mijn graf regeren. Dat betekent dat de
uitwerking van de voorgenomen bezuiniging op School en omgeving
afhankelijk is van de manier waarop deze bezuiniging wordt ingevuld. Die
nadere invulling is aan het nieuwe kabinet en aan uw Kamer. Als je een
bezuiniging moet doorvoeren, zou je kunnen kijken naar het kleiner maken
van de groep of het kleiner maken van het bedrag per leerling. Er zijn
natuurlijk allerlei scenario's en varianten mogelijk, maar dat is echt
aan een nieuw kabinet.
Dan een vraag van de heer Ergin en van D66. Zij vroegen mij hoe ik de
inzet van de afgelopen jaren op het gebied van kansengelijkheid rijm met
het feit dat het Programma Schoolmaaltijden niet structureel is
geregeld. Voor het Programma Schoolmaaltijden is in 2022 een motie
aangenomen door uw Kamer. Dat is tijdens de APB gebeurd. Dit betrof
incidentele middelen voor 2023. In 2023 heeft het demissionaire kabinet
besloten het programma nog met één kalenderjaar te verlengen. Ik heb
daar zelf mijn stinkende best voor gedaan en heb de collega's van SZW en
VWS weten te mobiliseren, en zij hebben daar ook van harte aan
bijgedragen. Daarmee loopt het Programma Schoolmaaltijden nog door tot
het einde van dit jaar. De besluitvorming over een eventuele
voortzetting van het programma is aan een nieuw kabinet en aan uw Kamer.
Dus to be continued — althans, de besluitvorming daarover en het gesprek
daarover, voordat ik verkeerde verwachtingen wek; laat ik duidelijk
zijn. Dit is misschien heel onbevredigend, maar je moet wel duidelijk
zijn; dat is mijn stelregel.
Voorzitter. Dan een vraag een beetje in het verlengde van die van
mevrouw Rooderkerk van D66: of ik bereid ben het gesprek aan te gaan met
het Jeugdeducatiefonds en het Rode Kruis. Nou, het programma loopt tot
het einde van dit jaar. Wat mij betreft is de nadere uitwerking van het
hoofdlijnenakkoord aan een volgend kabinet en kan mijn opvolger
desgewenst in dat kader in gesprek gaan met het Jeugdeducatiefonds en
het Rode Kruis. Ik denk dat dat veel steekhoudender is.
Dan een vraag van mevrouw Van Zanten over gespecialiseerd onderwijs: hoe
kunnen we de afweging speciaal versus regulier onderwijs beter borgen?
Ik houd het antwoord kort, want op 10 mei heb ik een uitgebreide brief
hierover gestuurd. Op 29 mei hadden we een uitgebreid en mooi debat
hierover. Wat mij betreft is het uitgangspunt dat leerlingen zo veel
mogelijk in het reguliere onderwijs zitten, omdat ze zo dichter bij huis
naar school kunnen gaan, samen met hun vriendjes en vriendinnetjes en
buurtgenoten, en zo bovendien, zeker als je kijkt naar het voortgezet
onderwijs, ook meer keuzemogelijkheden hebben. Dus dat. En dat is dat
blokje twee.
Dan ga ik naar blokje drie, dat gaat over sociale veiligheid. Ik neem
even een slokje. So far, so good — maar dat is de goden verzoeken, dus
dat had ik niet moeten zeggen. Voorzitter, dus het blokje veiligheid.
Nou, we hebben daar onlangs — de heer De Kort refereerde daar ook al aan
— best uitgebreid over gesproken in het vragenuur. Dat was vorige week,
inderdaad. De heer De Kort vraagt om het verplichtstellen van de
aangifteplicht. Ik heb daar vrij omstandig op geantwoord en het zou zeer
verrassend zijn als ik nu een totaal ander antwoord zou geven. Dus het
zal voor de heer De Kort geen verrassing zijn dat ik geen voorstander
ben van een aangifteplicht, want het kan zijn dat een slachtoffer zelf
niet door het proces van een aangifte heen wil. Ik blijf daarom van
mening dat men per casus moet bepalen of dat gepast is of dat daarin
moet worden doorgepakt.
Maar ik zeg daarbij — en dat heb ik in het vragenuur ook gezegd — dat,
wanneer er sprake is van ernstige en strafbare feiten, dat consequenties
moet hebben. En ik zal, zoals toegezegd, de mogelijkheden om aangifte te
doen, ook namens het slachtoffer, beter onder de aandacht brengen van
scholen. Schoolbesturen, de werkgevers, kunnen dat namens het
slachtoffer doen. Dat geeft een heel duidelijk signaal richting de
daders, richting de slachtoffers, richting de gehele school en onze
samenleving als geheel. Ik vind dat heel belangrijk, want wij staan
naast die slachtoffers en willen dat hun recht wordt gedaan. Het
ministerie zal scholen daarom nogmaals wijzen op de mogelijkheid dat
schoolbesturen aangifte doen. Dat zullen we doen via onze eigen
nieuwsbrieven. Daarnaast zal ik ook de Stichting School & Veiligheid
en de sectorraden vragen om scholen hierop te wijzen.
Dan, voorzitter, een vraag van BBB over het gespecialiseerd onderwijs.
Die ging over veiligheid in het gespecialiseerd onderwijs, dat we daar
meer zicht op willen krijgen. Ik kan eigenlijk alleen maar bevestigen
wat ik in het debat van 29 mei ook heb gezegd. Daarin heb ik een
toezegging gedaan omdat ook ik beter zicht wil op de veiligheid in het
gespecialiseerd onderwijs op landelijk niveau. Daar gaan we dus ook aan
werken. Voor het einde van het jaar zal ik een brief naar de Kamer
sturen, of zal mijn opvolger een brief naar de Kamer sturen, over hoe we
dat gaan doen en welke instrumenten we kunnen inzetten om dat betere
zicht te krijgen. Zeker ook waar het gaat om kwetsbare kinderen en
jongeren is het extra belangrijk om daar zicht op te hebben en te sturen
op optimale veiligheid.
De heer De Kort vraagt om beter beleid rondom schoolkluisjes. Ik deel
dat het beleid goed op orde moet zijn. Het is goed dat scholen weten wat
wel en niet mag, maar scholen kunnen dat ook heel goed zelf bepalen.
Scholen hebben namelijk al de mogelijkheid om kluisjes te controleren op
wapens en andere onwenselijke voorwerpen. In opdracht van mijn
ministerie is er een handzame checklist beschikbaar gekomen voor
controle op bijvoorbeeld wapenbezit en om scholen hierbij te helpen.
Scholen kunnen zelf beslissen om dagelijks te rouleren met kluisjes,
maar ik zeg er ook bij dat het niet altijd en overal wenselijk is.
Sommige leerlingen gebruiken het kluisje voor het bewaren van een extra
set schoolboeken omdat het voor hen te zwaar is om die boeken elke dag
mee naar school te nemen, of hebben daar andere spullen in zitten, wat
het heel onhandig maakt. Dus ik laat het heel graag aan scholen, omdat
zij heel goed kunnen beslissen wat wel en niet past in hun
situatie.
Dan de vraag van de heer De Kort over het schorsen en eventueel
verwijderen van leerlingen. Ook over dit onderwerp hebben we al
gewisseld in het vragenuurtje. Als het gaat om schorsen en verwijderen
maken scholen steeds een zorgvuldige afweging. Hierbij gaat het ook om
het duidelijke signaal dat ze afgeven. Het is ook een beetje in lijn met
wat ik zei over de aangifteplicht. Wij staan naast de slachtoffers en
moeten opkomen voor de slachtoffers en zorgen dat er recht wordt gedaan.
Schorsing of verwijdering kan een middel zijn om een mogelijk
slachtoffer en om ook andere leerlingen en de leerkrachten te
beschermen. Tegelijkertijd wijs ik erop dat de daders een leerplicht
hebben, waar ook aan voldaan moet worden. Dus het is het wegen van die
factoren. Het klinkt gemakkelijk om dat hier vanuit de toren in Den Haag
te besluiten, maar we hebben het in deze Kamer ook heel vaak over het
geven van vertrouwen aan leraren en schoolleiders. Ook op dat punt wil
ik hun heel graag dat vertrouwen geven.
De voorzitter:
Mevrouw de minister, voordat u verder gaat, heeft meneer De Kort een
interruptie.
De heer De Kort (VVD):
Voor een deel begrijp ik het antwoord van de minister over schorsen en
in extreme gevallen zelfs verwijderen, maar voor een deel ook niet.
Ieder leed is natuurlijk leed, maar ik heb het hier niet over klein
pestgedrag, maar over een steekincident, structurele drugshandel et
cetera, dus flinke, zware delicten die steeds vaker op onze middelbare
scholen plaatsvinden en die zelfs in ons primair onderwijs vaker
voorkomen. Laat ik de vraag dan anders stellen. Is de minister het niet
met de VVD eens dat het dan eigenlijk heel vreemd is dat in dit soort
gevallen de beperkte schorsingsduur van een week geldt?
Minister Paul:
Schorsen is op zich een zwaar middel. Wanneer een school vindt dat dat
moet gebeuren, dan sta ik daar volledig achter. Uit gesprekken met het
veld heb ik echter nog niet begrepen dat er behoefte is aan zwaardere
straffen, langere schorsingsduur en dat soort zaken. Het klinkt heel
gemakkelijk om te zeggen: we schorsen die leerlingen, we verwijderen ze
van school en we zien ze nooit meer terug. Maar de realiteit is dat we
ze dan volledig uit het oog kunnen verliezen.
Ik onderstreep dat het slecht gedrag is en dat we moeten voorkomen dat
dat gedrag überhaupt plaatsvindt. Maar dan komt het erop aan dat je als
school met andere instanties — of dat nou met politie, jongerenwerk of
sociaal werk is — en met de ouders gaat kijken hoe je dit het beste kunt
oplossen. Dan kan het zijn dat leerlingen in sommige gevallen inderdaad
van school verwijderd worden of op een andere school of een andere
voorziening terechtkomen. Maar ik zou niet willen overgaan tot het
uitbreiden van de mogelijkheden op dit moment.
De voorzitter:
Ik kijk de heer De Kort aan. Als hij wil interrumperen, wordt dat zijn
vijfde interruptie.
De heer De Kort (VVD):
Oké, voorzitter. Ook de VVD is natuurlijk van mening dat er een
alternatief moet worden gevonden voor die leerlingen; uiteraard.
Iedereen verdient namelijk een tweede kans, ook in die uitzonderlijke
gevallen. Ook daarvoor moeten we perspectief bieden. In de praktijk is
het nu alleen zo dat er wordt gewacht op dat alternatief, dat er best
weinig bereidheid is bij andere scholen om bepaalde leerlingen aan te
nemen en dat de school geen mogelijkheden heeft. Ik ben op zoek naar een
mogelijkheid om de leerling toch al te verwijderen en tegelijkertijd aan
het alternatief te werken. Op dit moment wacht men op elkaar en dat kan
natuurlijk niet de bedoeling zijn.
Minister Paul:
Ik heb niet het idee dat er op elkaar wordt gewacht, want ik denk dat
scholen op dit soort momenten heel snel schakelen. Ik vind het
belangrijk om te benadrukken dat uit allerlei onderzoeken blijkt dat het
schorsen en verwijderen een van de minst effectieve manieren is om
wangedrag aan te pakken. Het is inderdaad een manier om ervoor te zorgen
dat als er heftige en gewelddadige dingen hebben plaatsgevonden, degene
die dat heeft veroorzaakt weg is en slachtoffers en andere leerlingen
daar niet mee worden geconfronteerd. Maar op de langere termijn biedt
dat geen oplossing.
Ik herhaal dus wat ik net al zei: de maatschappij heeft er geen baat bij
als deze jongeren schoolverlater worden en verder afglijden. Om dit te
voorkomen is het wat mij betreft zaak dat de school samenwerkt met
lokale partners, zoals jeugdzorg, andere scholen, gemeenten en politie.
Ik denk dat het belangrijk is om daar zwaar op in te blijven zetten. Dat
is in ieder geval mijn streven. Maar het is te gemakkelijk. Het klinkt
heel stoer, maar het is te gemakkelijk en het biedt geen structurele
oplossing voor die jongeren, die vervolgens misschien nog verder
afglijden. Ik herhaal wat ik eerder heb gezegd toen we het hadden over
het schorsen en verwijderen en over aangifte doen: de school maakt de
afweging met het belang van de slachtoffers en de veiligheid van alle
leerlingen in gedachten. Dat is leidend. Als het in dat kader nodig is
om te schorsen of te verwijderen, dan gebeurt dat. Maar dat tot in
lengte van dagen doen, is niet de oplossing.
Voorzitter. Ik ga door met de vraag van de heer De Kort over
gegevensdeling. Hij merkte op dat de AVG te vaak in de weg zit en vroeg
hoe ik daarnaar kijk. Ik kuchte even, maar dat was niet mijn emotie rond
de AVG, al zul je die soms best hebben, want de AVG maakt het ons
inderdaad niet altijd gemakkelijk. De AVG is er echter met een reden.
Privacy is ook een vorm van veiligheid. Voor zover het binnen de kaders
van de AVG mogelijk is, ben ik er groot voorstander van dat er een goede
en strakke informatie-uitwisseling plaatsvindt tussen politie en scholen
om dit soort zaken eerder in beeld te krijgen. Ik vind dat we de ruimte
die er is ten volle moeten benutten.
Voorzitter. Dan ga ik door naar de vraag van de heer Krul over informeel
onderwijs en de contouren van het wetsvoorstel. De grondrechten zijn en
worden heel zorgvuldig gewogen bij dit wetsvoorstel. In de
contourenbrief heb ik uiteengezet waarom het voorgestelde toezicht in
overeenstemming is met de rechtsstatelijke vrijheden; ik wil dat nog wel
kort samenvatten. De overheid heeft de verantwoordelijkheid om kinderen
tegen haatdragende boodschappen te beschermen. Dat volgt uit het
Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind. We hebben in dat
verband zorgwekkende signalen van misstanden. Ik vind het belangrijk om
te benadrukken dat het signaalgestuurd toezicht is. Dat betekent dat je
het per definitie breed moet inzetten, omdat het, als je heel selectief
op een bepaald type school zou inzoomen, per definitie discriminatie is.
Ik wil dat op allerlei plekken … Voor mij gaat het niet om een bepaald
type school. Het gaat om plekken waar kinderen haatdragende boodschappen
meekrijgen, waar ze inhoud meekrijgen die indruist tegen waar wij voor
staan in onze democratie en rechtsstaat. Ik zou de Kamer toch willen
melden dat er, wanneer er krantenkoppen verschijnen over inmenging van
Chinese weekendscholen of andere zaken, vragen op mijn bureau komen te
liggen: minister, wat doet u daaraan? Nou, dit is wat ik eraan doe:
werken aan een voorstel om toezicht te kunnen houden op informeel
onderwijs.
Voorzitter. Ik ga door met het blokje overig. Dat is er altijd; daar is
geen ontkomen aan. De collega's kunnen dat bevestigen. Ik heb het
geprobeerd, maar er is toch een blokje overig.
Ik begin bij de heer Krul, die, zoals hij zelf aangaf, een aantal
feitelijke vragen had over de maatschappelijke diensttijd. Hij begon met
de vraag of er een landelijk dekkend netwerk van projecten is. Is dat
gelukt? Zo ja, hoe ziet dat er dan uit? Ik kan bevestigen dat er
inmiddels een landelijk dekkend netwerk van vraag en aanbod is. Dit is
gelukt doordat steeds meer organisaties betrokken zijn geraakt bij mdt
en mdt in verschillende regio's aanbieden. Om dit extra aan te jagen is
Nederland vanuit de landelijke aanpak van de rijksoverheid ingedeeld in
negentien regio's. Elke regio heeft sinds 2023 een regiofacilitator, die
samenwerking in de regio actief aanjaagt. Hierdoor is actief gewerkt aan
het verminderen van witte vlekken. In het debat over mdt — ik meen dat
dat vorig jaar september was; ik geloof het wel — kwam ter sprake dat er
witte vlekken waren. Er is dus hard gewerkt aan het afdekken
daarvan.
Dan de volgende vraag van de heer Krul. Vanaf 2022 is het budget voor
mdt verdubbeld. Is de groeistrategie geslaagd? Dat staat in de
voortgangsrapportage. De groeistrategie richtte zich op de groei van het
aanbod en het aantal deelnemers. Wat mij betreft is die strategie
geslaagd. Volgens mij is die rapportage vorige week uitgestuurd; nee,
het was eind mei, hoor ik hier.
De heer Krul heeft ook gevraagd hoeveel jongeren we hebben bereikt sinds
de start van het programma en wat het meest actuele cijfer van deelname
van jongeren in 2024 is. Sinds de start van het programma tot en met het
eerste kwartaal van 2024 zijn 150.000 jongeren bereikt. Dat is het meest
actuele cijfer dat ik heb.
De voorzitter:
Er is een interruptie voor u van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Dit is weer een feitelijke vraag, dus ik begrijp dat die misschien in de
tweede termijn moet terugkomen. We hebben dus een best forse groei
gerealiseerd in 2024. Bij mdt gaat het debat er vaak over dat er
onderuitputting zou zijn, maar toch zien we een gigantische groei. Ik
ben heel benieuwd hoeveel subsidie er in 2024 is aangevraagd. We weten
wat het budget is en we weten hoe dat gaat, maar ik ben hier heel
benieuwd naar. Als je zo'n grote groei realiseert met het aantal
jongeren, is er blijkbaar vraag, dus hoeveel subsidie is er aangevraagd
in 2024? Het antwoord mag de minister ook in tweede termijn geven. Dat
zou ik wel willen koppelen aan het aantal jongeren uit de meest actuele
stand van zaken.
Minister Paul:
Daar kom ik heel graag in tweede termijn op terug. Ik kan daarbij nog
wel zeggen dat er een bepaald kasritme zit in wat er wordt besteed en
hoe de uitgaven worden gedaan. Dat hebben wij ook gewisseld in het
eerdere debat over mdt. Naarmate het meer op stoom is gekomen en die
allianties waarin mdt wordt vormgegeven, meer vorm hebben gekregen,
komen ook die uitgaven meer op stoom. Daar zit dus een soort van
vertraagd effect in. Maar ik kom daar in tweede termijn graag op
terug.
Ik ga door met een volgende vraag van de heer Krul. Hij vroeg wat er
verloren gaat op verschillende beleidsterreinen wanneer mdt zou stoppen
en of ik dat in kaart kan brengen. Mdt heeft zich sinds 2022 gericht op
een aantal specifieke beleidsterreinen, zoals mentale gezondheid,
inburgering en integratie, tekortsectoren, sport en bewegen en
kansengelijkheid. Om dit mogelijk te maken, zijn samenwerkingen
aangegaan met onder andere de departementen van SZW, VWS en Defensie.
Ook wat dit betreft zou ik willen zeggen dat ik niet over mijn graf ga
regeren. Ik denk dat het mooi zou zijn als wat opgebouwd is, op de een
of andere manier behouden wordt. Maar het is toch echt aan een nieuw
kabinet om te kijken hoe ze dat dan kunnen vormgeven.
Ik ga door naar een vraag van mevrouw Pijpelink van GroenLinks-PvdA over
onderwijshuisvesting. Zij geeft aan dat er grote zorgen zijn bij
gemeenten en scholen en dat er eerder aandacht is gevraagd voor het
financieel tekort. In het ibo Onderwijshuisvesting uit 2021 is inderdaad
aangegeven dat aanvullende middelen nodig zijn om de verouderde
schoolgebouwen aan te pakken. Het bedrag dat toen becijferd is, is
inmiddels nog hoger vanwege de gestegen bouwkosten en andere zaken.
Tegelijkertijd laat het ibo ook zien dat er in het stelsel efficiënter
kan worden gewerkt, bijvoorbeeld door processen en producten meer te
standaardiseren. Er wordt op dit moment gewerkt aan maatregelen die
ervoor zorgen dat de huidige middelen doelmatiger worden uitgegeven en
dat de sector startklaar is voor een eventuele versnelling van de
aanpak. Het is aan mijn opvolger om hier verder invulling aan te geven.
Wat inmiddels is ingezet, is een meer programmatische aanpak om die
verouderde schoolgebouwenvoorraad aan te pakken. We hebben daarbij ook
gebruikgemaakt van middelen uit het Nationaal Groeifonds. De brede
voortgangsbrief over huisvesting zit in de pijplijn. Die zal voor de
zomer nog naar de Kamer komen. Dan kan de Kamer ook kennisnemen van de
stappen die we in de tussentijd hebben gezet.
De voorzitter:
Mevrouw de minister, ik kijk even rond of er nog iemand iets wil vragen
over huisvesting. Ik zie dat we nog even terug moeten gaan naar de mdt.
De heer Krul wil daar toch nog een interruptie aan wijden.
De heer Krul (CDA):
De minister ging snel door naar de volgende vragensteller, maar ik moest
er iets langer over nadenken. Ik begrijp dat de minister zegt dat zij
niet over haar graf gaat regeren en dat nog uitgewerkt moet worden hoe
dat vorm gaat krijgen. Daar heb ik op zich wel begrip voor. Maar er is
op dit moment heel veel onrust onder zowel jongeren als organisaties die
actief zijn binnen de mdt. Ik ben heel benieuwd of de minister op dit
moment in ieder geval kan aangeven of die mdt 2024-regeling gewoon
doorgaat volgens planning. Dat is, denk ik, een vraag voor nu. Er zijn
ontzettend veel organisaties die zich daar nu toch wel wat zorgen over
maken.
Minister Paul:
Dat begrijp ik. Misschien kan ik door het antwoord en de cijfers die ik
nu kan geven, iets van die onrust wegnemen. Er is voor 2024 nog 150
miljoen euro aan budget en er is voor 328 miljoen euro aangevraagd. Dat
betekent dat er overtekend is, om het zo maar te zeggen. Er is dus groot
enthousiasme. De beoordeling van de aanvragen loopt nog. Ik kijk even
naar rechts met de vraag of we weten wanneer de aanvragers uitsluitsel
krijgen. Nee. Daar kom ik dan in tweede termijn op terug. Maar de
aanvragen voor dit jaar lopen dus inderdaad door.
De voorzitter:
Een vervolgvraag van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik brand ze gewoon op, voorzitter. Zijn die subsidieaanvragen voor één
jaar of zijn er ook projecten die voor twee of drie jaren een
subsidieaanvraag doen? Feit is dat dat budget vanaf volgend jaar vrij
rap tot nul wordt afgebouwd. Ik kan me dus heel goed voorstellen dat als
je wilt iets opbouwen, zoals een mooi project in de ouderenzorg of bij
een eredivisievoetbalclub, en je een subsidieaanvraag doet voor drie
jaar, die onrust er een beetje blijft, als je weet dat je misschien maar
voor één jaar krijgt. Zijn die aanvragen dus voor één, twee of drie
jaren? Hoe moet ik dat zien?
Minister Paul:
Ik kom daar heel graag in tweede termijn op terug, want dan kan ik het
correcte antwoord geven.
Voorzitter. Dan ga ik door naar de vraag van mevrouw Pijpelink van
GroenLinks-PvdA over de bekostiging van het nieuwkomersonderwijs. Per 1
juli wordt de startdatum aangepast naar de startdatum op de basisschool,
dus niet vanaf het moment dat de nieuwkomer, het kind of de jongere, in
het land is. De nieuwkomersbekostiging vangt dan aan vanaf het moment
dat er onderwijs wordt gevolgd. Voor het vo gaat die wijziging in per 1
januari 2026. De financiering moet zo goed mogelijk aansluiten bij de
daadwerkelijk genoten onderwijstijd. Met het wijzigen van de startdatum
wordt dit zo veel mogelijk opgelost. Maar ik zeg er ook bij dat het hele
vraagstuk behoorlijk complex is. Je moet proberen zo veel mogelijk
maatwerk te bieden. Een van de punten waar mevrouw Pijpelink aan
refereerde, betreft toch ook de verhuisbewegingen die kinderen meemaken.
Het zou me een lief ding waard zijn als die verhuisbewegingen zo beperkt
mogelijk worden en echt volledig worden teruggebracht, want het is in
het belang van een kind om zich op een stabiele plek te kunnen
ontwikkelen. Helaas heb ik de dingen die verderop in de asielketen
gebeuren ook niet helemaal in de hand, maar ten aanzien van de
bekostiging wordt in ieder geval een slag gemaakt.
Dan ben ik daarmee volgens mij aangekomen … Dat was de laatste vraag,
ja. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik kijk even rond. Misschien is er nog een punt van orde of is er een
vraag gemist of iets dergelijks. Ik zie de heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Ik heb aan de minister gevraagd op basis van welk probleem ze bezig is
met een wet om informeel onderwijs onder toezicht te stellen. Hoe groot
is het probleem? Heeft de minister cijfers die ze met mij zou willen
delen?
De voorzitter:
De minister, om nog een aanvulling te geven op hetgeen ze net al heeft
gezegd hierover.
Minister Paul:
Elk signaal dat ik krijg, is er een te veel. Het punt is: als we geen
wettelijke basis hebben om überhaupt toezicht te kunnen houden, zijn
mijn handen gebonden. Dan zijn er ook geen instrumenten om ervoor te
zorgen dat kinderen overal veilig zijn en het juiste gedachtegoed
meekrijgen. Ik herhaal wat ik hiervoor zei. Op het moment dat in de
kranten wordt gerept over Chinese staatsinmenging op Chinese
weekendscholen, is Leiden ook in last en heb ik die vragen ook op mijn
bureau. Dat is ook de reden dat ik het belangrijk vind dat we dit
doen.
Dit dan misschien ter geruststelling: ik ben ervan overtuigd dat het
gros van de informele scholen, of het nou weekendscholen zijn of
andersoortige scholen, of het bijbelklasjes zijn of muziekinitiatieven,
met goede intenties heel mooi werk verrichten. Ik denk dat ik, toen ik
jong was, het ontzettend leuk had gevonden om naar een klasje te gaan
waar ik Pakistaanse dansen had geleerd en Pakistaans eten had leren
koken. Dat had ik zelf fantastisch gevonden, maar dat was er toen niet,
in ieder geval niet in het dorp waar ik ben opgegroeid.
Ik wil maar zeggen dat het gros van de initiatieven bonafide is en met
de juiste intenties bezig is om kinderen te verrijken buiten de normale
schoolomgeving om. Dat geldt voor al die initiatieven. Maar ik zou
denken dat juist vanuit die gedachte ook de heer Ergin er belang aan
hecht dat het kaf van het koren wordt gescheiden. Door er zicht op te
houden en instrumenten te hebben om te kunnen ingrijpen waar het
misgaat, zorg je ervoor dat al die goede initiatieven zonder welke
problemen dan ook kunnen bestaan, maar dat je kunt ingrijpen waar het
misgaat. Daar is het mij om te doen.
De voorzitter:
Meneer Ergin. Ik heb ondertussen volgens mij dezelfde kriebel als de
minister; het spijt mij zeer. Snoepjes zo meteen. Meneer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
De minister vertelde dat ze graag naar kookles was geweest, om de
Pakistaanse keuken beter te leren kennen. Ze kan geen antwoord geven op
de vraag wat het probleem is en wat de omvang van het probleem is. We
moeten inderdaad het kaf van het koren scheiden. Daar hebben we in
Nederland de rechter voor. Die toetst of iets haat, geweld of
discriminatie is. In die zin maakt het niet uit of de onderwijsinspectie
ergens naartoe gaat en moet beoordelen of iets haat, geweld of
discriminatie is, of dat de rechter dit uiteindelijk doet. We blijven
namelijk gelukkig dezelfde vrijheden houden in dit land.
Mijn vervolgvraag is als volgt. De minister is in een andere
hoedanigheid de afgelopen twee jaar bezig geweest met deze wet. De
minister is toen keer op keer tegen een muur aan gelopen. Ik citeer even
een artikel waarin haar eigen ambtenaren zeggen "dit is onhaalbaar", de
landsadvocaat zegt "dit is onuitvoerbaar" en de onderwijsinspectie zegt
"dit is ongrondwettelijk". Dan rest mij de vraag aan de minister: wat
heeft zij in de afgelopen periode gedaan om ervoor te zorgen dat het
plan dat ooit uit het VVD-verkiezingsprogramma is gekomen, op dit moment
wel haalbaar, uitvoerbaar en grondwettelijk is?
Minister Paul:
Om daartoe te komen is mijn ministerie in gesprek gegaan met allerlei
stakeholders in en om het informele onderwijs en met verschillende
instanties die zich hier ook mee bemoeien. Ik herken de sentimenten en
gevoeligheden die er zijn. Volgens mij is kijken naar hoe die wet eruit
ziet de enige manier om dit te tackelen. Het wetsvoorstel gaat volgens
mij voor Prinsjesdag nog in internetconsultatie. Daarna komen wij
daarover te spreken, of althans: mijn opvolger komt daarover te
spreken.
Ik snap dat er gevoeligheden rond dit wetsvoorstel leven en spelen. Ik
heb heel duidelijk aangegeven, en ik herhaal dat maar, dat het voor mij
belangrijk is om zicht te hebben op het informele onderwijs en te kunnen
ingrijpen daar waar het misgaat. De suggestie dat dit een heksenjacht
zou zijn of dat we oneigenlijke dingen doen, daar ga ik niet in mee. Ik
zou eigenlijk tegen de heer Ergin willen zeggen: laten we op het moment
dat de wet voorligt daar gewoon een goed debat over voeren. Dan is er
alle ruimte om alle ins en outs te wegen en alle gedachten en ideeën die
daarover leven te wisselen.
De voorzitter:
Meneer Ergin, met zijn vijfde interruptie.
De heer Ergin (DENK):
Ik probeer echt met de minister te bewegen om samen met haar de inhoud
in te gaan. Zij weet op dit moment welke wet er ligt. We zagen in de
beantwoording van schriftelijke vragen dat er nu al een wet klaarligt.
Die gaat in internetconsultatie. Ik noem vrijheid van meningsuiting. Dat
wordt een probleem als deze wet in de huidige reikwijdte erdoorheen
komt. De vrijheid van onderwijs komt in het geding als de wet doorgaat
zoals die nu voorligt. De minister kan een aanwijzing geven om bepaald
materiaal en bepaalde boeken te verbieden. Dat staat namelijk in de
hoofdlijnen. Dan hebben we het over de vrijheid van drukpers die in het
geding is. De minister weigert daarop te reageren. Ik trek daaruit maar
één conclusie: de minister is op dit moment bezig met een wet die straks
door haar opvolger, misschien een PVV-minister, gebruikt gaat worden als
een stok om islamitische organisaties mee te slaan. Die conclusie kunnen
we nu al trekken en ik hoop dat de minister het daarmee eens is.
De voorzitter:
De vraag aan de minister is of zij het daarmee eens is.
Minister Paul:
Nee, ik ben het daar totaal niet mee eens. Ik heb uitgelegd dat de reden
waarom de wet breed wordt ingezet, is dat je juist niet specifiek op een
bepaalde groep of een bepaald type onderwijs inzoomt. Je wilt kunnen
ingrijpen op die plekken waar het misgaat. Dat beogen we met deze wet.
Ik vind het belangrijk om dit debat, dat gaat over de staat van het
onderwijs, niet te gebruiken om het een beetje hap-snap over deze wet te
hebben, want we komen hier nog over te spreken. Mijn opvolger komt
daarover te spreken. Voor Prinsjesdag gaat deze wet in
internetconsultatie en alle toetsen die we moeten doen, moeten allemaal
nog plaatsvinden. We gaan deze wet dus nog voorleggen aan de Raad van
State en aan de inspectie. Zoals bij andere wetgeving zullen we dat ook
nu heel zorgvuldig doen.
De voorzitter:
Ik constateer dat overal antwoord op is gegeven. Ik stel voor dat we
naar de tweede termijn van de Kamer gaan en dat we daarbij een
indicatieve spreektijd hanteren van drie minuten en vier interrupties
per partij. Ik schat zo in dat dat moet kunnen. We hanteren dezelfde
sprekersvolgorde als in eerste termijn en dat betekent dat we beginnen
met de PVV.
De heer Blaauw (PVV):
Dank u, voorzitter. Ik vrees dat ik deze keer in tegenstelling tot de
eerste termijn niet aan die drie minuten ga komen, want in eerste
termijn ging ik met twee zinnen net over de zeven minuten heen.
Ik wil de ministers bedanken voor hun beantwoording en dan vooral
minister Paul. We delen niet dezelfde portefeuille en dit is daarom
waarschijnlijk ons laatste debat samen. De heer Dijkgraaf ontzie ik nu
even. Nu even geen woorden voor hem, want als het goed is, zie ik hem
nog weer. Maar wel dank aan minister Dijkgraaf en alvast heel veel
succes gewenst met wat hij hierna gaat doen! We weten nog niet wat hij
gaat doen, maar wie weet: als het goed is, is hij nog VVD-lid.
Ik wil nog wel een verduidelijkende vraag stellen. Een van de eerste
zinnen in de beantwoording van een van mijn vragen ging over woke. Ik
deel niet helemaal zijn bevindingen, want het kwam bij mij een beetje
over alsof ik alle docenten op die manier zou wegzetten. Dat is echt
niet zo. Wij dragen docenten een warm hart toe, maar wij willen wel
benadrukken dat de signalen die wij krijgen, en die ik helaas in mijn
studietijd ook zelf heb gekregen, serieus genomen moeten worden. Ik zeg
dat tegen beide ministers.
Dat was het, voorzitter.
De voorzitter:
Ik constateer dat er geen interrupties zijn. Dank u wel voor uw inbreng,
meneer Blaauw. We gaan door met vrouw Pijpelink van GroenLinks-Partij
van de Arbeid.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Een levendig debat! Ik vond dat echt heel goed.
Dank aan de ministers voor de beantwoording.
Ik gebruik dit moment om twee moties in te dienen. Met uw goedvinden
lees ik ze nu voor, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het lerarentekort en de achteruitgang van de
beheersing van de basisvaardigheden tegenwoordig in Nederland ernstige
bedreigingen vormen voor de onderwijskwaliteit;
van oordeel dat het niet valt te verwachten dat deze problemen zich de
komende tijd vanzelf gaan oplossen;
verzoekt de regering om de aanpak van deze problemen de komende tijd de
hoogste prioriteit te geven in het beleid voor het funderend
onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Pijpelink en Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 8 (36560-VIII).
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Deze motie dien ik ook namens D66 in. Dan de tweede motie.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, wie van D66?
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
O, excuus. Mevrouw Rooderkerk.
De voorzitter:
Mevrouw Rooderkerk van D66. Dat leek mij logisch, maar ik vroeg het
zekerheidshalve toch maar.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Helemaal goed. Vindt u het goed dat ik mijn tweede motie voorlees?
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de grondwettelijke onderwijsvrijheid een pedagogische
autonomie van scholen en docenten impliceert, ook ten aanzien van de
keuze van de leermiddelen;
verzoekt de regering als uitgangspunt te hanteren dat de overheid voor
het funderend onderwijs de kerndoelen en eindtermen vaststelt, de
educatieve uitgeverijen daarvoor methodes schrijven en de scholen de
vrijheid hebben uit het aanbod hun keuzes te maken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Pijpelink.
Zij krijgt nr. 9 (36560-VIII).
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dan een paar slotwoorden. Ik moest er net aan denken dat komende
woensdag voor heel veel leerlingen in het voortgezet onderwijs de
uitslagdag is. In de twintig jaar dat ik daar actief ben geweest, vond
ik dit een van de meest intense dagen, maar ook een van de mooiste
dagen. Maar het was ook altijd een zware dag, omdat je als docent en
school ook altijd weer het naderende afscheid voelt van mensen van wie
je eigenlijk geen afscheid wil nemen, maar die je natuurlijk wel de
wereld in wil sturen.
Helaas is het nog steeds zo dat aankomende woensdag er voor heel veel
leerlingen in het speciaal onderwijs niet dat nationaal gedeelde ritueel
van die vlag met een tas, hoog aan het huis, is. Dat vind ik nog steeds
heel jammer, maar ik moest eraan denken. Wellicht zijn er mensen in de
zaal die kinderen hebben die komende woensdag de uitslag krijgen. Dit
jaar is het bij ons thuis niet, volgend jaar hopelijk weer wel. En toen
dacht ik: het is zo'n prachtige sector en het wordt gigantisch
onderschat hoe emotioneel en prachtig het is, maar ook best wel zwaar.
Mijn gedachten gaan uit naar de leerlingen die die spanning de komende
dagen hebben, hun ouders maar ook hun docenten. En ik wens die laatsten
heel veel sterkte met het afscheid van wat ongetwijfeld weer een
prachtige groep leerlingen is.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pijpelink. Dan gaan we door met de VVD.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank, voorzitter. Ik deel mijn moties even op in twee delen. De eerste
twee zijn namens de heer De Kort omdat hij ze zelf niet voorlezen kan,
dus ik begin.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende uit het jaarverslag van de inspectie dat er een totaal van
2.933 veiligheidsmeldingen is gemaakt;
constaterende dat het aantal signalen van fysieke en sociale
onveiligheid in het onderwijs in de afgelopen twee jaar verdrievoudigd
is;
constaterende dat scholen niet altijd aangifte doen na incidenten,
bijvoorbeeld omdat dit te veel tijd zou kosten;
overwegende dat bij ernstige veiligheidsincidenten betrokkenheid van de
politie en justitie wenselijk is;
van mening dat aangifte bij veiligheidsincidenten vrijwel altijd
wenselijk is, maar dat uitzonderingen mogelijk moeten zijn waarbij het
niet in het belang van de leerling is om aangifte te doen;
verzoekt de regering een aangifteplicht voor scholen bij ernstige
veiligheidsincidenten te verkennen en de Kamer in het najaar hierover te
informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Kort.
Zij krijgt nr. 10 (36560-VIII).
Mevrouw Martens-America (VVD):
De tweede van de heer De Kort.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Rotterdamse vo-scholen eerder hebben aangegeven meer
informatie-uitwisseling met bijvoorbeeld de politie te willen zodat zij
risicoleerlingen eerder in beeld hebben;
overwegende dat de veiligheid van leerlingen en leraren van het grootste
belang is;
overwegende dat het wenselijk is als scholen mogelijke
veiligheidsrisico's in beeld hebben en daarop bijvoorbeeld begeleiding
van leerlingen aan kunnen passen;
verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre informatie van politie
en justitie over leerlingen nu gedeeld mag worden met scholen, met
voorstellen te komen om informatiedeling te bevorderen, en de Kamer
hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid De Kort.
Zij krijgt nr. 11 (36560-VIII).
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter. Dan heb ik drie moties van mijzelf.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Kamer haar controlerende taak enkel serieus kan nemen
wanneer er duidelijke doelstellingen gekoppeld worden aan specifieke
gelden;
overwegende dat het nu vaak onvoldoende is of incidentele gelden in
relatie tot de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs doelmatig
zijn besteed en hebben bijgedragen aan de ambitie;
verzoekt de regering concrete doelstellingen te koppelen aan gelden
zoals aangedragen in het rapport van de Algemene Rekenkamer, en de Kamer
hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Martens-America en De
Kort.
Zij krijgt nr. 12 (36560-VIII).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de academische vrijheid van onze instellingen een groot
goed is;
overwegende dat onze instellingen de kans moeten krijgen vrij, veilig en
toegankelijk te zijn voor alle studenten;
overwegende dat er vandaag de dag studenten zijn die niet vrij en veilig
toegang hebben tot deze kennisinstellingen en worden gehinderd door
intimidatie;
verzoekt de regering om als stelselverantwoordelijke actief de Kamer te
rapporteren wanneer een onderwijsinstelling niet vrij, veilig of
toegankelijk is voor studenten en daarbij te vermelden welke maatregelen
zij actief nemen om dit tegen te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 13 (36560-VIII).
Mevrouw Martens-America (VVD):
Tot slot een boekwerk, maar ik ga mijn best doen om 'm goed en
zorgvuldig voor te lezen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat geopolitieke conflicten op dit moment zorgen voor
onrust binnen onze kennisinstellingen en zelfs leiden tot gesloten
instellingen;
overwegende dat universiteiten en hogescholen een plek moeten zijn waar
debatten op haar scherpst gevoerd worden en afkomst en religie nooit een
reden mogen zijn om te worden uitgesloten van standpuntbepaling,
wetenschappelijke invalshoek of debat;
constaterende dat op dit moment universiteiten overgaan tot het
aanstellen van ethische commissies om ethische kaders te herzien;
overwegende dat de minister stelselverantwoordelijkheid draagt;
overwegende dat het stellen van hernieuwde kaders enkel volgens
wetenschappelijke normen kan plaatsvinden wanneer de commissie een
objectieve en gebalanceerde weerspiegeling is van de wetenschap, waarbij
geopolitieke vraagstukken in brede zin worden geanalyseerd en zich niet
enkel focussen op één land of één conflict;
overwegende dat de wetenschap niet enkel een instellingsaangelegenheid
is maar van belang is voor ons hele land, waarbij besluiten op basis van
geopolitieke conflicten met grote zorgvuldigheid dienen te worden
genomen;
verzoekt de regering om het belang van objectiviteit en balans bij
ethische commissies over te brengen aan de verschillende instellingen en
ondersteuning te bieden waar gewenst;
verzoekt de regering richtinggevende kaders op te stellen ten aanzien
van de samenstelling en invulling van deze ethische commissies en
daarbij ten minste transparantie van overwegingen, procedures voor het
komen tot adviezen en het met redenen omkleden van adviezen op te
nemen;
verzoekt de regering de Kamer hierover te informeren voor het
zomerreces,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 14 (36560-VIII).
Dan is er nog een vraag van de heer Krul.
De heer Krul (CDA):
Ik heb een vraag over de motie hiervoor. Mevrouw Martens constateerde
eigenlijk zelf al in haar bijdrage dat het nu aan de gang is. Dus
eigenlijk zegt zij zelf: er zijn studenten die niet naar school gaan,
die die vrijheid niet meer hebben. Dat was eigenlijk haar eigen
constatering. De motie lezend krijg ik een beetje de indruk dat ze graag
wil weten of dat het geval is. Ik ben dus een beetje benieuwd waar ze
precies om vraagt. Volgens mij vraagt ze namelijk gewoon om maatregelen.
Hoe moet ik dat zien?
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank voor de vraag; die is ook heel legitiem. Ik heb gezocht naar
enerzijds de balans tussen de vrijheid en verantwoordelijkheid van de
instellingen en anderzijds wil ik dat wij als Kamer wel op de hoogte
worden gebracht als er onderwijsinstellingen zijn die hier niet actief
mee aan de slag zijn gegaan. Op dit moment heb ik er een of twee op mijn
netvlies staan die hier niet heel actief mee zijn. Voor ons is het
natuurlijk wel belangrijk dat we allemaal dezelfde objectieve informatie
krijgen over de stappen die zijn gezet. Daarmee probeer ik dus de balans
te vinden tussen dat de minister niet eigenhandig ingrijpt maar wij wel
op de hoogte worden gebracht van welke voorstellen er door de
instellingen zelf zijn gedaan.
De voorzitter:
De heer Krul zegt: het is duidelijk. Dan vraag ik mevrouw
Martens-America om haar tweede termijn af te maken. Die is hierbij
afgerond; wat fijn. Dank u wel voor uw inbreng.
Dan gaan we door naar de volgende spreker, mevrouw Rooderkerk van
D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Ik heb drie moties. Een minuutje per motie, dus ik
steek meteen van wal.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het hoofdlijnenakkoord de btw wordt verhoogd op
school- en studieboeken;
constaterende dat dit scholen in het primair en voortgezet onderwijs
jaarlijks 60 miljoen euro extra kost, waardoor scholen minder geld
overhouden voor leerkrachten en het verbeteren van
onderwijskwaliteit;
constaterende dat studenten hierdoor meer geld kwijt zijn aan
studieboeken terwijl de basisbeurs daalt, en mbo-studenten in het
bijzonder harder geraakt worden omdat zij gemiddeld meer geld kwijt zijn
aan studieboeken;
constaterende dat de onderwijsinstellingen minder boeken kunnen inkopen
voor mediatheken en universiteitsbibliotheken of elders moeten
bezuinigen;
overwegende dat iedere leerling op school fouten mag maken, omdat je
daarvan leert;
overwegende dat we dit de nieuwe coalitie ook gunnen;
spreekt uit dat de btw op school- en studieboeken niet verhoogd moet
worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Pijpelink, Beckerman
en Ergin.
Zij krijgt nr. 15 (36560-VIlI).
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dan de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat PVV, VVD, NSC en BBB een langstudeerboete willen
invoeren van €3.000 per jaar;
overwegende dat deze boete doorstuderen voor velen onmogelijk maakt,
studenten voor één verkeerde keuze fors afstraft, in de praktijk een
boete is op mantelzorg, vrijwilligerswerk of bestuurswerk en bovendien
fors de kansen beperkt van studenten die geen financiële steun van
ouders te verwachten hebben;
spreekt uit dat de langstudeerboete een dramatisch slecht idee is,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Rooderkerk, Paternotte, Kostić,
Beckerman, Stultiens en Dassen.
Zij krijgt nr. 16 (36560-VIII).
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Omdat hierover zojuist ook weer discussie is gevoerd en ik vind dat we
richting leraren en schoolleiders geen enkele twijfel moeten laten
ontstaan, tot slot de volgende motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in Nederland al geruime tijd seksuele voorlichting
wordt gegeven in het primair en voortgezet onderwijs, met aandacht voor
zowel biologische thema's als respect voor seksuele diversiteit;
overwegende dat iedereen zichzelf moet kunnen zijn in Nederland en dat
seksuele voorlichting daaraan bijdraagt;
overwegende dat in het hoofdlijnenakkoord staat dat seksuele
voorlichting "neutraal" moet zijn en "beter moet worden toegesneden op
de leeftijd van kinderen";
spreekt uit dat er in Nederland reeds neutrale seksuele voorlichting
plaatsvindt, dit al goed toegespitst is op de leeftijd van kinderen en
het van belang is dat dit zo wordt voortgezet,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 17 (36560-VIII).
Dat is dan het einde van uw tweede termijn, mevrouw Rooderkerk. Dank u
wel.
Dan gaan we door met de volgende spreker. De woordvoerder van BBB is
inmiddels weg; die heeft daar ook keurig een reden voor opgegeven. Dan
gaan we naar de heer Krul van het CDA.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Een woord van dank aan de bewindspersonen voor de
beantwoording. Ik vermoed dat dit wel mijn laatste keer is. Dat is toch
wel een beetje jammer, want het was altijd een genot om met beide
bewindspersonen te debatteren, zeker als het gaat om botsende
neutronensterren in Chili en dat soort zaken. Dat ga ik echt, echt heel
erg missen. Dat meen ik oprecht. Politiek mag af en toe ook een beetje
luchtig zijn.
Enfin, geen moties van het CDA, voorzitter. Misschien moeten wij nog een
beetje wennen aan die nieuwe oppositierol, maar ik heb net alweer
honderden miljoenen aan spreekt-uitmoties voorbij zien komen. Wij
wachten rustig op de regeringsverklaring en komen dan met gefundeerde
tegenvoorstellen. Een van die voorstellen zal echt op het gebied van de
maatschappelijke diensttijd zijn. In het huidige tijdsgewricht is het zo
onverstandig om dit te killen! Dat is dan even geen feitelijke
constatering maar gewoon een politieke overtuiging. We moeten de
samenleving weerbaarder maken en dat doen we echt door de generatie
jongeren een steuntje in de rug te geven.
Daar laat ik het bij, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Krul. Uw fractievoorzitter zal trots zijn op het
aantal moties dat u vandaag indient, denk ik. We gaan door naar de
volgende spreker: mevrouw Beckerman van de SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Ik ben wel een beetje jaloers op het geduld dat de heer Krul
heeft.
Ik dank het kabinet voor de antwoorden. Tegelijkertijd blijft bij ons
het gevoel bestaan — het kabinet kan dat niet wegnemen — dat dit een
heel ingewikkeld debat is. Aan de ene kant voel je bij allemaal, van de
heer Krul tot mijzelf, het ongeduld om in te willen grijpen als je zo'n
Staat van het Onderwijs leest, en je verantwoordelijkheid als Kamer te
nemen. Tegelijkertijd is dit een ingewikkeld moment. Daarom hebben we
twee moties mee ingediend: geen btw-verhoging voor schoolboeken en
leermiddelen en geen langstudeerboete.
Zelf wil ik nog twee moties indienen. De eerste gaat over iets waar we
het ook bij de begrotingsbehandeling over hadden, namelijk de markt voor
leermiddelen en lesmethoden die ervoor zorgt dat scholen vastzitten aan
een beperkt aantal methoden, die vaak te duur zijn en niet altijd de
kwaliteit hebben die je zou mogen verwachten. Daarom de volgende
motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat leermiddelen door marktwerking duurder zijn geworden
en minder vaak aansluiten bij de behoeftes van scholen en
leerlingen;
constaterende dat dit gevolgen heeft voor de kwaliteit van het onderwijs
en voor leerlingen en studenten die moeite hebben met de bekostiging van
leermiddelen;
verzoekt de regering onderzoek te doen naar het aanpakken van
marktwerking in schoolboeken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Pijpelink.
Zij krijgt nr. 18 (36560-VIII).
Mevrouw Beckerman (SP):
Dan mijn tweede motie. Ik dank het kabinet nogmaals voor de
beantwoording over de indirecte discriminatie bij de fraudeaanpak van
DUO. Het kabinet bood al een opening voor compensatie. In herhaling dien
ik samen met de heer Ergin de volgende motie in.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet excuses heeft aangeboden vanwege indirecte
discriminatie bij de fraudeaanpak van DUO;
constaterende dat in de afgelopen jaren duizenden studenten overmatig
zijn gecontroleerd door DUO en sommige studenten ook financieel nadeel
hebben geleden;
verzoekt de regering om te onderzoeken op welke wijze studenten die
gedupeerd zijn vanwege de fraudeaanpak door DUO financieel gecompenseerd
kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Ergin.
Zij krijgt nr. 19 (36560-VIII).
Mevrouw Beckerman (SP):
Dit gaat echt specifiek over de groep die niet alleen indirect
gediscrimineerd is en dus extra controles heeft gehad, maar ook
onterecht een boete heeft ontvangen of een terugbetaling heeft moeten
doen.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Beckerman. Dan gaan we naar de heer Ergin van
DENK.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. Ik heb geen motieschaamte, want ik voel me als Tweede
Kamerlid missionair en ook geroepen om stappen te maken. Ik heb drie
moties. Ik ga snel van start.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het coalitieakkoord tussen PVV, VVD, NSC en BBB een
bezuiniging van 215 miljoen wordt voorgesteld op het programma School en
Omgeving;
constaterende dat het programma School en Omgeving in 2022 startte om
kansengelijkheid onder kinderen en jongeren te vergroten door p.o.- en
vo-scholen extra activiteiten op het gebied van sport, techniek, cultuur
en huiswerkbegeleiding aan te laten bieden;
overwegende dat deze bezuinigingsmaatregel verregaande gevolgen heeft
voor kinderen en jongeren die deze aanpak het hardst nodig hebben;
verzoekt de regering om de effecten van het terugschroeven van het
criterium 10% hoogste achterstandsscores naar 5% in beeld te
brengen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 20 (36560-VIII).
De heer Ergin (DENK):
Dan de tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er grote uitdagingen zijn in het onderwijs als het
gaat om kansengelijkheid;
constaterende dat er in de afgelopen jaren veel tijd, energie en
financiële middelen zijn gestopt in het bevorderen van
kansengelijkheid;
verzoekt de regering de ambities op het gebied van kansengelijkheid ook
in de komende jaren in stand te houden en te prioriteren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 21 (36560-VIII).
De heer Ergin (DENK):
De allerlaatste motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit onderzoek van Maya Wind blijkt dat er sprake is
van institutionele vervlechting van Israëlische universiteiten met de
Israëlische wapenindustrie, en met het criminele en racistische regime
van bezetting, kolonisering en apartheid dat Israël op de Palestijnen
uitoefent;
constaterende dat alle elf universiteiten in Gaza van de kaart zijn
geveegd, 408 van de 563 scholen kapot zijn gebombardeerd en 6.400
Palestijnse studenten en 300 docenten en andere strafleden zijn vermoord
door Israël;
constaterende dat studenten van vele hogescholen en universiteiten
hebben opgeroepen om banden met Israëlische onderwijsinstellingen te
verbreken;
van mening dat samenwerken met partijen die op welke manier dan ook
bijdragen aan de totale verwoesting van Gaza zeer ongewenst is;
verzoekt de regering om besturen van hogescholen en universiteiten in
Nederland op te roepen om samenwerkingen met Israëlische
onderwijsinstellingen te verbreken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 22 (36560-VIII).
Dank u wel, meneer Ergin. Ik zou voor de zekerheid heel kort het
voorzitterschap willen overgeven aan mevrouw Pijpelink.
Voorzitter: Pijpelink
De voorzitter:
Dat doe ik graag. Het is gek om jezelf het woord te geven. Dat doe ik
dus graag: voor de tweede termijn, NSC, de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil graag vanaf deze stoel als ex-voorzitter
— en straks weer voorzitter — maar in ieder geval als lid van Nieuw
Sociaal Contract en Kamerlid u beiden vriendelijk bedanken voor de
afgelopen tijd en u heel veel succes en geluk wensen in de toekomst.
Mogelijk treffen we elkaar nog plenair of hier, maar in ieder geval wil
ik dat gezegd hebben.
Ik zie verder af van een tweede termijn, omdat ik volgens mij volstrekt
duidelijk ben geweest over waar wij voor staan: wij willen gaan voor een
structureel gefinancierd onderwijsstelsel met concrete, meetbare doelen
en wij willen de aantrekkelijkheid daarvan vergroten, zeker ook voor de
leraar, waar we zo aan hechten met elkaar. We hebben dus ook geen
moties, omdat we dat structurele karakter juist willen
benadrukken.
Daar laat ik het graag bij in de tweede termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord terug aan de voorzitter, volgens mij
voor de afronding.
Voorzitter: Soepboer
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Pijpelink, maar ik denk dat u een beetje aan de
snelle kant bent, want ik denk dat wij nog in blijde afwachting zijn van
een appreciatie van de kant van het ministerie. Ik denk ook dat daar een
aantal minuten voor nodig zal zijn. Ik schat in: tien tot vijftien
minuten. Maar misschien heb ik het mis. Ik hoor "een kwartiertje".
Daarmee kunnen we akkoord gaan. Laten we dan om 17.30 uur
verdergaan.
De vergadering wordt van 17.13 uur tot 17.30 uur geschorst.
De voorzitter:
We gaan verder met de tweede termijn van het kabinet. Ik zou weer een
maximumrichtgetal van vier interrupties willen hanteren. We gaan kijken
wat de appreciatie is. Mag ik u eerst het woord geven, minister
Dijkgraaf?
Minister Dijkgraaf:
Dank u wel, voorzitter. Ik wil de Kamerleden graag danken voor de
interessante inbreng en de vele vragen. Het voelt als bewindspersoon
toch een beetje alsof je een centraal mondeling examen doet over de
staat van het onderwijs, maar het is mooi hoeveel dingen er voorbij zijn
gekomen bij de volgens mij 206de keer dat we de Staat van het Onderwijs
met de Tweede Kamer bespreken.
Ik ga naar de appreciatie van de moties. Ik begin met de motie op stuk
nr. 12 van mevrouw Martens-America en de heer De Kort over het koppelen
van concrete doelstellingen aan gelden, zoals aangedragen in het rapport
van de Algemene Rekenkamer. Die motie geef ik graag oordeel Kamer. Ook
het kabinet heeft de wens en de behoefte om de relatie tussen
doelstellingen, maatregelen, geldstroom en resultaten zo concreet
mogelijk te maken. Ik beschouw deze motie als een ondersteuning en
aanmoediging van ons beleid en in de lijn van het gesprek dat we hebben
gehad in het WGO.
Dan de motie op stuk nr. 13 van mevrouw Martens-America over incidenten
aan universiteiten. Zij vraagt om de Kamer te informeren als een
onderwijsinstelling niet vrij en veilig is. Ik wil deze motie ontraden.
Het rapporteren van incidenten per instelling is niet hoe we sturen op
het stelselniveau. Ik wil de Kamer wél periodiek informeren over de
veiligheid op stelselniveau, dus niet per instelling en per incident,
zeker naar aanleiding van wat er op dit moment allemaal gaande is, zoals
ik vorige week heb gedaan, maar ook als onderdeel van de regelmatige
rapportage rondom sociale veiligheid. Als er concrete incidenten en
meldingen zijn, kan de inspectie daar natuurlijk onderzoek naar
doen.
Dan de motie op stuk nr. 14 van mevrouw Martens-America. Ik onderschrijf
het belang van een zorgvuldige, objectieve en gebalanceerde beoordeling
van internationale samenwerkingsverbanden, waaronder de beoordeling via
het instrument van ethische commissies. Om die reden heb ik die
uitgangspunten meegegeven aan de instellingen. In die uitgangspunten is
bijvoorbeeld opgenomen dat instellingen de bestaande gedragscode voor
wetenschappelijke integriteit toepassen en dat ze de academische
gemeenschap betrekken in het proces. De academische vrijheid weegt
zwaar, ook in dit delicate proces. Het is aan de gemeenschap zelf om
deze te bewaken. Als we dit deels toebedelen aan de minister zouden we
ons op glad ijs begeven. Ik vind het voor de hand liggend dat de
instellingen de door mij gegeven uitgangspunten ook betrekken bij de
samenstelling en de invulling van hun ethische commissies. Maar hoe ze
dat doen, blijft in mijn ogen een eigen verantwoordelijkheid van de
instellingen. Om die reden ontraad ik de motie. Het ontraden van de
motie zit 'm voor mij dus in de bemoeienis van de minister met de
samenstelling en invulling van zo'n ethische commissie, laat staan dat
de minister zich zou bemoeien met de manier waarop zo'n commissie tot
een advies komt. Het zou ook verder gaan dan de uitgangspunten die ik de
instellingen al heb meegegeven. Bovendien hebben alle academici die een
rol hebben bij de beoordeling van samenwerkingen zich op basis van de
Nederlandse gedragscode voor wetenschappelijke integriteit te houden aan
de principes van eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie,
onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. Ik vertrouw erop dat dit
gebeurt.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank voor de beantwoording van de minister. Ik vind het wel jammer om
dit te horen over twee heel concrete moties. Die zoeken toch wel naar de
feitelijkheden die op straat gebeuren en naar het mandaat dat de
minister heeft, en waar hij bij weg wil blijven. Dat is wel wat ik moet
concluderen. Maar even heel specifiek. Ik heb hem natuurlijk gehoord en
daar heb ik de motie ook op aangepast. Ik heb verzocht om het meegeven
van richtinggevende kaders. Er wordt dus niet gesteld dat de minister
moet bepalen hoe die commissies eruit moeten zien. Wat ik wel zie, is
dat heel veel instellingen zoekende zijn en dit goed zouden kunnen
gebruiken om ervoor te zorgen dat dit allemaal op dezelfde manier gaat.
Ik ben dan wel benieuwd waar de minister in de motie leest dat hij moet
opleggen hoe die ethische commissies eruit moeten zien, want dat staat
er niet in.
Minister Dijkgraaf:
Ik zie geen reden om verder te gaan dan de uitgangspunten die ik in de
brief naar u heb gestuurd. Eerlijk gezegd, die uitgangspunten zijn de
uitgangspunten die wat mij betreft ook precies zo ver gaan als ik wil
gaan. Ik ga ervan uit dat de instellingen bij de samenstelling van het
hele proces die uitgangspunten meenemen en die dus ook reflecteren in de
ethische commissie. De motie verzoekt nog aanvullende kaders op te
stellen ten aanzien van de samenstelling en invulling van die ethische
commissie. Dat gaat voor mij net één stap te ver.
Dan ga ik door met de achtste motie, die op stuk nr. 15. Dat was een
spreekt-uitmotie, alsook de negende motie, die op stuk nr. 16. Het is
natuurlijk niet aan ons om die te appreciëren, maar ik kan wel opmerken
dat dit allemaal gaat over maatregelen die in het hoofdlijnenakkoord
zitten en die niet onderdeel zijn van het huidige beleid, dus u kunt
zich wel voorstellen hoe ik daarover denk.
Dan de motie op stuk nr. 18. Die motie van zowel mevrouw Beckerman als
mevrouw Pijpelink kan ik oordeel Kamer geven. Zowel voor het funderend
onderwijs als voor het mbo lopen er op dit moment verkenningen naar de
schoolboekenmarkt. Beide verkenningen, zo kan ik toezeggen, kunnen in
het najaar beschikbaar komen. Het daadwerkelijk aanpakken van de
boekenmarkt is wel aan de ACM, de autoriteit als toezichthouder op de
markt.
Dan de motie op stuk nr. 19 van mevrouw Beckerman en de heer Ergin. We
hebben hier in het vorige debat uitgebreid over gesproken. Ik heb toen
ook gezegd: de Ombudsman heeft ons geadviseerd om eerst in gesprek te
gaan. Ik zou eigenlijk willen vragen — dat heb ik de vorige keer ook
gedaan — om 'm aan te houden. Het is, denk ik, belangrijk om dit gesprek
te hebben als we verder zijn in het proces. Maar ik wil sowieso meegeven
dat ik een eventuele compensatie zeker niet uitsluit. Dus het verzoek is
om deze aan te houden. Als u 'm niet wilt aanhouden, dan zal ik 'm
moeten ontraden omdat die voor mij te vroeg komt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Kijk, in principe snap ik dat verzoek. De minister heeft zelf ook gezegd
dat hij een van die gesprekken heeft gedaan. Daarmee zegt hij niet dat
het voorbij is, maar hij zei ook hoe indrukwekkend dat was, hoe
studenten heel mooi hebben meegedacht. Deze motie gaat niet heel erg
ver, hè. We hebben ons natuurlijk al eerder uitgesproken voor
compensatie, maar deze motie zegt: kijk nou op welke wijze je dit zou
kunnen vormgeven. We zouden ook nog kunnen zeggen "verzoekt de regering
om na de gesprekken te onderzoeken", en dan maken we 'm nog iets meer in
lijn met wat het kabinet zegt. Maar ik denk dat het voor ons wel
belangrijk is om zo'n uitspraak te doen. Zou het kabinet — en dat is
eigenlijk mijn concrete vraag — kunnen leven met "verzoekt de regering
om na de aangekondigde gesprekken te onderzoeken"?
Minister Dijkgraaf:
We doorlopen een heel zorgvuldig proces. Dit is niet alleen een kwestie
van deze gesprekken met de studenten, maar ook die binnen het
departement. We worden er ook over geadviseerd; ik noemde al de
Ombudsman. We kijken ook of we in het hele traject vanuit de wetenschap
nog meer informatie kunnen inbrengen. Het is mij vooral veel waard om
dat traject zijn eigen pad af te laten lopen. Ik zou dus nog steeds aan
u willen vragen om deze motie aan te houden, ook in de manier waarop u
'm net formuleerde, en deze echt in te brengen op het moment dat dat
relevant is, namelijk als wij dit uiteindelijk allemaal hebben gedaan.
Nogmaals, ik kan u echt toezeggen dat dit project loopt, dat we het
zorgvuldig doen en dat we in het najaar vanuit het ministerie gewoon met
een zienswijze hierover moeten komen.
Mevrouw Beckerman (SP):
U kent de SP natuurlijk als een zeer milde partij, dus ... Ja, toch nog
iemand aan het lachen gemaakt vandaag. Nee, we houden 'm dus aan.
De voorzitter:
Op verzoek van mevrouw Beckerman stel ik voor haar motie (36560-VIII,
nr. 19) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
Dan gaan we verder met de appreciaties.
Minister Dijkgraaf:
De laatste motie die ik zal appreciëren is de vijftiende motie, die op
stuk nr. 22, van de heer Ergin. We hebben hier eigenlijk al over
gesproken. Ik heb al gezegd dat het aan de instellingen zelf is om hun
samenwerking tegen het licht te houden naar aanleiding van alle
geopolitieke verschuivingen. Ik heb voor het beoordelingsproces een
aantal uitgangspunten meegegeven. Ik vind het niet wenselijk om op
voorhand institutionele of persoonlijke samenwerking met een bepaald
land uit te sluiten of op te schorten. Ik verwacht dat de instellingen
een samenwerking zorgvuldig en neutraal wegen op basis van de inhoud,
inclusief alle argumenten die daarbij een rol spelen. Daarmee wil ik
deze motie ontraden.
Dan ben ik aan het einde van mijn appreciaties.
De voorzitter:
Dan gaan we verder met de minister voor Primair en Voortgezet
Onderwijs.
Minister Paul:
Dank, voorzitter. Veel dank aan de Kamer voor het mooie debat. Voordat
ik op de moties inga: ik had nog een vraag openstaan van de heer Krul
over mdt. Ik kan daarop het volgende zeggen. De looptijd van de
aanvragen is twee of drie jaar. De hele procedure van aanvraag en
beoordeling loopt. De definitieve toekenningen zullen in november van
dit jaar plaatsvinden. Dat zal door mijn opvolger gebeuren, maar dat is
de planning.
De heer Krul (CDA):
Even over de systematiek. We hebben het eerder gehad over de regeling en
de kasschuif en dat ritme, als het ware. Neem een aanvraag die drie jaar
loopt. Dan krijg je 60 in het eerste, 30 in het tweede en 10 in het
laatste jaar. Is dat dan het budget van 2024 of zijn het drie
jaren?
Minister Paul:
Dat zijn dan drie jaren.
De heer Krul (CDA):
Dus … Sorry, voorzitter.
De voorzitter:
Meneer Krul nogmaals.
De heer Krul (CDA):
Ik ben een organisatie en ik doe een aanvraag. Die wordt gehonoreerd
voor drie jaar. Ik krijg uit het budget voor 2024 mijn 60%. Volgend jaar
bezuinigen we op het budget. Dan krijg ik mijn 30 niet meer. Is dat hoe
het dan werkt?
Minister Paul:
Nee, het eerlijke antwoord is als volgt. Als mijn opvolger besluit om er
niet mee door te gaan, dan gebeurt dat in november. Als je duidelijkheid
biedt, moet je volledige duidelijkheid bieden, zodat je weet waar je aan
toe bent in de komende jaren. Of het stopt. Leuker kan ik het niet
maken, maar dat is wel transparant, denk ik.
Voorzitter. Dan ga ik door met de moties. Ik begin met de motie op stuk
nr. 8 van mevrouw Pijpelink van GroenLinks-PvdA over het lerarentekort
en de onderwijskwaliteit, met de vraag om daar prioriteit aan te geven
in het beleid voor het funderend onderwijs. Strikt genomen is het niet
aan mij om hier verder opvolging aan te geven, maar gezien het grote
belang van dit thema en ook gezien het hoofdlijnenakkoord, waar ik dan
door mijn oogharen naar kijk, zou ik deze motie oordeel Kamer willen
geven. Ik zie dit namelijk als iets wat in een warme overdracht goed kan
worden meegenomen.
Dan de motie op stuk nr. 9 van mevrouw Pijpelink, die verzoekt als
uitgangspunt te hanteren dat de overheid voor het funderend onderwijs de
kerndoelen en eindtermen vaststelt, dat de educatieve uitgeverijen
daarvoor methodes schrijven en dat de scholen de vrijheid hebben uit het
aanbod hun keuzes te maken. Ook deze motie kan ik oordeel Kamer geven,
want het dictum van deze motie sluit geheel aan bij de grondwettelijke
verdeling van verantwoordelijkheden ten aanzien van leermiddelen. De
keuze hiervoor ligt bij de scholen. Ik zou daar wel aan willen toevoegen
dat mij er veel aan gelegen is om te kijken hoe we de kwaliteit van het
onderwijs verder kunnen verbeteren door bijvoorbeeld scholen te
stimuleren om voor bewezen effectieve methoden te kiezen. Dat hebben we
gedaan in het Nationaal Programma Onderwijs en dat doen we bij het
Masterplan basisvaardigheden. Het ligt in de lijn om dat ook te blijven
doen, maar nogmaals, de uiteindelijke keuze ligt bij de scholen.
Dan de motie op stuk nr. 10 van de heer De Kort, over het verkennen van
een aangifteplicht voor scholen bij ernstige veiligheidsincidenten en de
Kamer in het najaar hierover te informeren. Ik heb mijn aarzelingen over
een aangifteplicht al verschillende malen met u gedeeld, maar ik herken
de urgentie van de heer De Kort. Een aangifte bij ernstige incidenten
kunnen we niet genoeg aanmoedigen. Dat doen we en dat blijven we doen.
We gaan dat zelfs via meer kanalen doen. Zo'n aangifteplicht moet dan
wel, zoals de heer De Kort ook aangeeft, uitzonderingen toelaten, want
soms wil een slachtoffer geen aangifte doen, bijvoorbeeld omdat hij of
zij niet door een mogelijk lange en pijnlijke procedure heen wil. Ik
vind het ongelooflijk belangrijk dat we dat we dat dan kunnen
respecteren. Maar ik ben bereid om te verkennen of het kan, hoe het
vormgegeven kan worden en of het wenselijk is. Ik geef de motie daarom
oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 11 van de heer De Kort verzoekt de regering te
onderzoeken in hoeverre informatie van politie en justitie over
leerlingen nu gedeeld mag worden met scholen, met voorstellen te komen
om informatiedeling te bevorderen en de Kamer hierover te informeren.
Deze motie kan ik oordeel Kamer geven, omdat ik het ook van belang vind
dat er informatie wordt gedeeld tussen politie, justitie en scholen.
Maar, zoals ik in het debat al zei, moet het wel binnen de kaders van de
AVG, want die AVG is er ook met een reden. Privacy is een vorm van
veiligheid! We moedigen scholen en instellingen dan ook aan om contact
te zoeken met de politie, concrete afspraken te maken om tot efficiënte
samenwerking te komen en om aangifte te doen bij de politie als zich op
school strafbare feiten voordoen. Dan kan de politie ook over de
relevante informatie beschikken. Als ik de motie zo mag opvatten dat ik
met het ministerie van Justitie en Veiligheid de mogelijkheden ga
bespreken, dan geef ik 'm inderdaad oordeel Kamer. Ik kom hier dan voor
het einde van het jaar, in het najaar, op terug, want we hebben ook wel
even tijd nodig om dat goed te doen.
De motie op stuk nr. 20 van de heer Ergin verzoekt de effecten van het
terugschroeven van het criterium van 10% hoogste achterstandscores naar
5% in beeld te brengen. Deze motie moet ik ontraden. De heer Ergin kan
'm ook aanhouden, want dit is aan het nieuwe kabinet. Uiteindelijk is
het namelijk erg afhankelijk van hoe het precieze voorstel voor de
bezuinigingen eruit gaat zien. Ik ontraad 'm dus of de heer Ergin kan 'm
aanhouden.
De motie op stuk nr. 21 verzoekt de ambities op het gebied van
kansengelijkheid in de komende jaren in stand te houden en te
prioriteren. Deze motie is zo algemeen en breed gesteld, en er gaat zo
veel achter weg, dat ik 'm ga ontraden. Het is wat mij betreft aan het
volgende kabinet om verder uitvoering te geven aan de plannen op dit
vlak.
Dat was mijn laatste motie. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Ik kijk rond en constateer dat er geen interrupties meer zijn. Ik hecht
er waarde aan om u te melden dat er op 18 juni over de moties gestemd
zal worden en dat we op 4 juli gaan stemmen over de slotwet en het
verlenen van decharge.
Ik loop met u de toezeggingen langs en als dat allemaal akkoord is,
kunnen we inderdaad voor 18.00 uur de vergadering afhameren.
In november 2024 wordt de Kamer geïnformeerd over het vervolg van het controleproces op de uitwonendenbeurzen door DUO.
Het wetsvoorstel Strategisch hrm-beleid wordt spoedig ingediend bij de Kamer.
Voor het eind van 2024 ontvangt de Kamer een brief over de wijze waarop toezicht wordt gehouden op de veiligheid in het speciaal onderwijs.
Voor de zomer van 2024 ontvangt de Kamer een brede voortgangsbrief over onderwijshuisvesting.
Rond de kerst van 2024 komt er een verkenning naar de plussen en minnen van een wettelijk vastgestelde stagevergoeding.
Voor de zomer van 2024 wordt de Kamer geïnformeerd over de lerarenstrategie.
In het najaar van 2024 ontvangt de Kamer de verkenningen naar de kosten en de beschikbaarheid van leermiddelen en schoolboeken.
Ik kijk rond en constateer dat er niks meer is. Ik wens u allen een fijne maandag.
Sluiting 17.48 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
---|