[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Memorie van toelichting

Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025

Memorie van toelichting

Nummer: 2024D31162, datum: 2024-09-17, bijgewerkt: 2024-10-02 09:56, versie: 2

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36600-B-2).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36600 B-2 Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025.

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024–2025
36 600B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025
Nr. 2

Memorie van toelichting

Geraamde uitgaven en ontvangsten

Figuur 1 Geraamde uitgaven artikel 1 gemeentefonds (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 44.896.000.000

Figuur 2 Geraamde ontvangsten artikel 1 gemeentefonds (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 44.896.000.000

A. Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, de verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 3

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben gemeenten gezamenlijk recht op het bedrag dat in de begroting als verplichting voor het totaal van de algemene uitkering en de aanvullende uitkeringen is opgenomen. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet hebben de gemeenten gezamenlijk recht op de bedragen die in de begroting als verplichting voor het totaal van de integratie-uitkeringen en het totaal van de decentralisatie-uitkeringen zijn opgenomen.

De in dit wetsartikel opgenomen bedragen zijn niet rechtstreeks uit de begrotingsstaat af te leiden. De bedragen worden nader onderbouwd in deze memorie van toelichting.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.J.M.Uitermark

De Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst,

F.L.Idsinga

B. Artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen

1. Leeswijzer

Algemeen

Inleiding

Voor u ligt de begroting 2025 van het gemeentefonds.

Groeiparagraaf

Indeling en opzet van de begroting gemeentefonds is niet gewijzigd ten opzichte van vorig jaar.

Gemeentefonds

De gemeentefondsbegroting maakt onderdeel uit van de Rijksbegroting, maar heeft daarbinnen een eigen karakter. Zo kent de gemeentefondsbegroting in tegenstelling tot een departementale begroting slechts één beleidsartikel: het gemeentefonds. Het beleid dat wordt gevoerd ter realisatie van de algemene beleidsdoelstelling is direct verbonden met dit beleidsartikel. Voorts zijn de fondsbeheerders systeemverantwoordelijk voor het gemeentefonds en niet voor de resultaten die gemeenten met hun budget uit dit fonds realiseren. Gemeenten zijn, met inachtneming van de wet- en regelgeving, autonoom in het voeren van hun beleid bekostigd uit het gemeentefonds. De begroting van het gemeentefonds bevat geen output- en/of outcomegegevens. Deze worden door de gemeenten in hun begrotingen gepresenteerd.

Beleidsagenda

De beleidsagenda geeft een overzicht van de hoofdlijnen van beleid. Tevens is een overzicht opgenomen met de belangrijkste mutaties.

Beleidsartikel

In het beleidsartikel komen de met het beleid samenhangende algemene beleidsdoelstelling, de rol en verantwoordelijkheid, de beleidswijzigingen, de budgettaire gevolgen van beleid en de toelichting op de uitgavencategorieën aan bod.

Tabel budgettaire gevolgen van beleid

De apparaatsuitgaven in de zin van materiële en personele uitgaven van de medewerkers bij de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën die betrokken zijn bij het fondsbeheer, zijn niet in de tabel budgettaire gevolgen van beleid opgenomen. Deze kosten worden in de respectievelijke departementale begrotingen verantwoord. Dit geldt eveneens voor het algemene beleid inzake decentrale overheden, waarbij deze uitgaven zijn terug te vinden in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Gemeentefonds in breder perspectief

In hoofdstuk 4 wordt het gemeentefonds in een breder perspectief geplaatst, waarbij ook wordt ingegaan op de overige inkomstenbronnen van de gemeenten, zoals specifieke uitkeringen en lokale belastingen en heffingen.

Bijlagen

Deze begroting wordt afgesloten met diverse bijlagen. Waaronder het verdiepingshoofdstuk waarin de opbouw is aangegeven van de uitgaven van het gemeentefonds vanaf de stand ontwerpbegroting 2024 naar de stand ontwerpbegroting 2025. In het verdiepingshoofdstuk worden de mutaties toegelicht die groter zijn dan of gelijk zijn aan de ondergrens zoals deze in de Rijksbegrotingsvoorschriften is opgenomen. Voor het gemeentefonds is die grens € 10 mln. voor beleidsmatige mutaties en € 20 mln. voor technische mutaties.

2. Beleidsagenda

2.1 Beleidsprioriteiten

Vanuit de Actieagenda Sterk bestuur wordt blijvend ingezet op de interbestuurlijke samenwerking en de betrokkenheid van medeoverheden bij beleid en wetgeving. Het is van belang dat overheden op elk moment gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor de grote opgaven waarvoor Nederland gesteld staat. Dit vraagt ook om het eerder en beter betrekken van medeoverheden bij de voorbereiding van beleid en wetgeving. Het kabinet wil dat de inzichten van de uitvoeringspraktijk over wat wel en niet werkt nadrukkelijk betrokken worden in landelijk beleid. We richten ons op een passende verdeling van taken en bevoegdheden tussen overheden, een goede balans tussen ambities, taken, middelen (financieel en juridisch) en uitvoeringskracht. Ook werken we in 2025 aan de uitwerking van het ‘Beleidskader decentraal en gedeconcentreerd bestuur’ met criteria voor een passende taaktoedeling en op de verdere toepassing van de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO). Verder is ook in 2025 aanpassing en doorontwikkeling van het verdeelmodel middels de onderzoeksagenda noodzakelijk, opdat ook in de toekomst de verdeling van de middelen aansluit op het uitgavenpatroon van gemeenten (Kamerstukken II 2021/22, 35925 B, nr. 24).

In de budgettaire bijlage van het Hoofdlijnenakkoord staat de maatregel om alle specifieke uitkeringen (exclusief de BUIG) over te hevelen naar het Gemeente- en Provinciefonds. Gemeenten en provincies geven aan dat specifieke uitkeringen hen beperken in hun autonomie. De komende tijd wordt gewerkt aan maatregelen om het aantal specifieke uitkeringen te beperken. De budgetkorting van 10% op de relevante specifieke uitkeringen is ingeboekt op de departementale begrotingen. Het verrekenen van de budgetkorting met de medeoverheden vindt plaats op het moment van de feitelijke overdracht naar het gemeente- of provinciefonds. Daarnaast is het belangrijk dat er een balans blijft tussen bestuurlijke en financiële sturing. Het is daarom van belang dat er alternatieven beschikbaar zijn voor de specifieke uitkering. Vanuit dit vertrekpunt zetten we de eerder voorgenomen wijziging van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) voort, waarmee het uitkeringsstelsel vernieuwd wordt onder andere door het introduceren van het instrument van de Bijzondere Fondsuitkering (BFU) als volwaardig alternatief voor de specifieke uitkering. Bij de herziening zal rekening gehouden worden met (de budgettaire bijlage bij) het Hoofdlijnenakkoord, in de zin dat specifieke uitkeringen weliswaar blijven bestaan, maar de voorkeur nadrukkelijker uitgaat naar vrij besteedbare uitkeringen, omdat die minder administratief belastend zijn voor medeoverheden.

2.2 Belangrijkste mutaties

Door wijzigingen in beleid van verschillende departementen kan worden overgegaan tot het beleggen of juist weghalen van taken bij gemeenten. Soms gaat dit gepaard met een toevoeging aan of een uitname uit het gemeentefonds. In de tabel met belangrijkste mutaties worden de mutaties groter dan € 30 mln. weergegeven. Een uitgebreid overzicht met mutaties is opgenomen in de .

Stand ontwerpbegroting 2024 42.873.720 42.258.910 38.413.597 38.280.852 38.097.452 0
Mutaties 1e suppletoire 2024 464.971 644.627 1.472.464 1.436.113 1.417.922 39.434.372
Nieuwe mutaties 498.273 1.992.463 2.350.095 2.288.837 2.272.970 2.272.811
waarvan
1) Accres tranche 2025 1.883.848 1.765.287 1.757.915 1.751.269 1.750.612
2) Ruimte onder plafond BCF 2024 446.667
3) Openbare bibliotheken 59.282 59.282
4) Vervallen besparing jeugdzorg 500.000 511.000 511.000 511.000
5) Overige mutaties 51.606 49.333 25.526 19.922 10.701 11.199
Stand ontwerpbegroting 2025 43.836.964 44.896.000 42.236.156 42.005.802 41.788.344 41.707.183

Toelichting

1) Accres tranche 2025

De accres tranche 2025 wordt in deze begroting toegevoegd aan de begroting van het gemeentefonds.

2) Ruimte onder plafond BCF 2024

De ontwikkeling van het BTW-compensatiefonds (BCF) en het bijbehorende plafond leiden conform het Financieel Akkoord Rijk/VNG/IPO met ingang van 2015 tot een toename of afname van de algemene uitkering van de fondsen. Voor 2024 is vooralsnog sprake van ruimte onder het plafond, met als gevolg een toevoeging aan de algemene uitkering van € 446,7 mln.

3) Openbare bibliotheken

De Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen gaat aangevuld worden met een zorgplicht voor gemeenten. Ter voorbereiding op de invoering van de zorgplicht konden gemeenten in 2023 en 2024 een specifieke uitkering aanvragen ter versterking van bestaande bibliotheekvoorzieningen of het oprichten van een nieuwe bibliotheekvoorziening. In aanloop naar de inwerkingtreding van de wet ontvangen gemeenten in 2025 en 2026 een bijdrage in de vorm van een decentralisatie-uitkering (DU). Het doel van deze DU is gemeenten in staat te stellen zich voor te bereiden op de komende wettelijke zorgplicht door het versterken van het lokale bibliotheekaanbod.

4) Vervallen besparing jeugdzorg

In het basispad van het CPB is de besparing op de jeugdzorg niet overgenomen. Met het Hoofdlijnenakkoord van het Kabinet Schoof vervalt deze besparing van € 511 mln. ook in de rijksbegroting.

2.3 Beleidsevaluaties

Al het beleid dat valt onder een beleidsartikel uit de Rijksbegroting moet tenminste eens in de zeven jaar worden geëvalueerd. Er vindt echter geen afzonderlijke beleidsevaluatie of periodieke rapportage plaats van het beleidsartikel van het gemeentefonds. Evaluatie van de bestuurlijke en financiële verhoudingen met de decentrale overheden, die ten grondslag liggen aan het fonds, vindt plaats via artikelonderdeel 1.1 van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII).

De laatste beleidsevaluatie van artikelonderdeel 1.1 Bestuur en regio is afgerond in 2024. In 2028 wordt dit beleid volgens de nieuwe systematiek van de periodieke rapportage geëvalueerd.

3. Beleidsartikelen

3.1 Artikel 1. Gemeentefonds

A. Algemene doelstelling

Via het gemeentefonds wordt bewerkstelligd dat de gemeenten middelen krijgen toebedeeld om hun taken naar behoren uit te voeren. Deze doelstelling valt uiteen in twee beleidsthema’s:

  1. gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken;
  2. een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten, die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De fondsbeheerders, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Financiën – namens deze de Staatssecretaris van Financiën - Fiscaliteit en Belastingdienst – hebben een regisserende en financierende rol ten aanzien van het gemeentefonds. De fondsbeheerders zijn op basis van de Financiële-verhoudingswet verantwoordelijk voor de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten. Zij dragen daarbij zorg voor een adequate omvang alsmede een goede werking van de verdeelsystematiek van het gemeentefonds. Tevens zorgen zij voor een adequate uitbetaling en vaststelling van de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en decentralisatie-uitkeringen aan de verschillende gemeenten.

Van tijd tot tijd kunnen vragen opkomen of gemeenten als collectiviteit andere prioriteiten zouden kunnen stellen, bijvoorbeeld ter ondersteuning van gezamenlijk onderschreven maatschappelijke opgaven. Naast de fondsbeheerders hebben hierbij ook de desbetreffende vakministers een rol.

Voor de realisatie van de beschreven beleidsthema's is er een aantal instrumenten en activiteiten.

Beleidsthema 1: gemeenten via het gemeentefonds voorzien van voldoende financiële middelen voor de uitvoering van hun taken.

A) Normeringssystematiek

De jaarlijkse ontwikkeling van de omvang van de algemene uitkering van het gemeentefonds wordt – naast taakmutaties – bepaald door de normeringssystematiek. De normeringssystematiek houdt in dat de ontwikkeling van het fonds sinds 2024 gekoppeld is aan de ontwikkeling van het nominaal bruto binnenlands product. De indexatie wordt gesplitst in een volumedeel en een prijsdeel. De volumeontwikkeling van het fonds is gebaseerd op een 8-jaars (t-9 t/m t-2) historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor het fonds minder schommelt. De indexatie voor inflatie volgt de prijs bbp van het lopende jaar, waardoor het fonds reëel ‘op niveau’ blijft. De jaarlijkse toe- of afname van het gemeentefonds die voortvloeit uit de koppeling aan het bbp, wordt het accres genoemd. Het betreft een generieke indexatie die naar eigen inzicht van een individuele gemeenten kan worden ingezet. De normeringssystematiek berust op een bestuurlijke afspraak tussen het Rijk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).

B) Artikel 2 Financiële-verhoudingswet

Er zijn jaarlijks diverse specifieke taakmutaties die tot toevoegingen en/of onttrekkingen aan het gemeentefonds kunnen leiden. Uitgangspunt hierbij is artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet. Dit artikel geeft aan dat indien beleidsvoornemens van het Rijk leiden tot een wijziging van de uitoefening van taken of activiteiten door gemeenten, in een afzonderlijk onderdeel van de bijbehorende toelichting met redenen wordt omkleed en met kwantitatieve gegevens wordt gestaafd, welke de financiële gevolgen van deze wijziging voor de gemeenten zijn. Tevens wordt aangegeven via welke bekostigingswijze de financiële gevolgen voor gemeenten kunnen worden opgevangen.

C) Bestuurlijk overleg financiële verhoudingen

Het Bestuurlijk overleg financiële verhouding (Bofv) tussen de fondsbeheerders, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen (UvW) vindt in principe twee keer per jaar plaats: rond het verschijnen van de Voorjaarsnota en de Miljoenennota. Iedere partij kan agendapunten inbrengen. Zo nodig kunnen ook andere bewindspersonen dan de fondsbeheerders aan het overleg deelnemen.

D) Benchmark woonlasten

De OZB-opbrengsten van gemeenten werd tot en met 2019 op macroniveau gemaximeerd door jaarlijks een percentage vast te stellen waarmee de som van de OZB-opbrengsten van alle gemeenten mocht groeien. Met ingang van 2020 is een benchmark woonlasten geïntroduceerd ter vervanging van de macronorm OZB.

E) Artikel 12-gemeenten

Indien een gemeente grote financiële tekorten op de begroting heeft over langere tijd, dan kan de gemeente om een extra uitkering uit het gemeentefonds vragen. De gemeente krijgt dan een artikel 12-status en komt onder toezicht te staan van de provincie. Het aantal gemeenten dat een beroep doet op artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet is een indicator voor de financiële positie van gemeenten. In tabel 3 is het aantal artikel 12 gemeenten opgenomen.

Aantal gemeenten 2 2 2 2 2 2 2 2
Uitgekeerd bedrag o.b.v. artikel 12 23.799 22.105 39.469 27.597 24.233 22.756 20.700 20.534

F) Monitoring nieuwe middelen sociaal domein

Het College van Burgemeester en Wethouders legt over de besteding van de middelen sociaal domein uitsluitend financiële verantwoording af aan de gemeenteraad. Het Rijk vraagt geen verantwoording over de rechtmatigheid van de besteding door gemeenten. Wel monitort het Rijk de uitvoering van de taken van het sociaal domein, om de systeemverantwoordelijkheid van vakministers en fondsbeheerders te kunnen borgen. Het Rijk ontvangt daartoe via het informatiesysteem Informatie voor derden (Iv3) per gemeente informatie over de uitgaven in het sociaal domein. Iv3 is geen verantwoordingsinformatie en op basis van Iv3 kan niet worden teruggevorderd.

Beleidsthema 2: een verdeling van de beschikbare financiële middelen over gemeenten, die elk van de gemeenten in staat stelt om hun inwoners een gelijkwaardig voorzieningenpakket tegen globaal gelijke lastendruk te kunnen leveren.

G) Verdeelmaatstaven

Het budget van de algemene uitkering van het gemeentefonds wordt over de gemeenten verdeeld via een systeem van verdeelmaatstaven. De fondsbeheerders zijn verantwoordelijk voor ontwikkeling en onderhoud van het systeem van verdeelmaatstaven. Dit verdeelsysteem heeft als doel gemeenten in staat te stellen hun voorzieningen op een onderling gelijkwaardig niveau te brengen tegen globaal gelijke lastendruk en rekening houdend met de structuurkenmerken van de gemeenten.

Zolang voor een uitkeringsjaar de voor de verdeelmaatstaven noodzakelijke statistische gegevens nog niet bekend of definitief zijn, worden de gemeenten bevoorschot op basis van voorlopige cijfers. Hierbij wordt ernaar gestreefd de voorschotten zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de algemene uitkering waarop een gemeente uiteindelijk recht heeft, nadat de statistische gegevens definitief zijn vastgesteld.

Dit streven geldt ook voor integratie- en decentralisatie-uitkeringen. Als er gedurende en na afloop van het uitkeringsjaar definitieve volumegegevens beschikbaar komen, leidt dit tot bijstellingen in de bevoorschotting. Aangezien voor het gemeentefonds de verplichtingen leidend zijn, zullen deze altijd tot uitkering komen.

H) Periodiek onderhoudsrapport

Voor de verdeling van de financiële middelen is het Periodiek onderhoudsrapport (POR) de belangrijkste indicator. Daarin wordt door de fondsbeheerders bijgehouden of de verdeling nog adequaat is. De verdeling is adequaat als deze nog voldoende aansluit bij de daadwerkelijke uitgaven, zoals blijkt uit de gemeentelijke begrotingen. Het POR verschijnt in principe jaarlijks bij de begroting.

I) Onderzoeksagenda

Per 1 januari 2023 hebben de fondsbeheerders een nieuw verdeelmodel voor de algemene uitkering van het gemeentefonds ingevoerd. Dit model is geen eindstation en zal continu onderhoud vragen. Mede op voordracht van de Raad voor het Openbaar Bestuur is daarom een onderzoeksagenda opgesteld. Aanpassing en doorontwikkeling van het verdeelmodel middels de onderzoeksagenda is noodzakelijk, opdat ook in de toekomst de verdeling van de middelen aansluit op het uitgavenpatroon van gemeenten (Kamerstukken II 2021/22, 35925 B, nr. 24).

C. Beleidswijzigingen

De relevante beleidswijzigingen zijn beschreven in de (hoofdstuk 2). De financiële consequenties van deze beleidswijzigingen staan vermeld in en .

D. Budgettaire gevolgen van beleid

In tabel 4 worden voor zowel de verplichtingen, de uitgaven als de ontvangsten de budgettaire gevolgen van beleid van het gemeentefonds weergegeven.

Verplichtingen 41.410.629 43.974.949 44.896.000 42.236.156 42.005.802 41.788.344 41.707.183
Uitgaven 42.204.703 43.836.964 44.896.000 42.236.156 42.005.802 41.788.344 41.707.183
Financiering gemeenten
Bijdrage aan medeoverheden 42.204.053 43.834.003 41.188.803 38.594.798 38.430.926 38.279.390 38.264.031
Algemene uitkering en de aanvullende uitkeringen 36.341.095 38.845.849 40.147.299 37.591.149 37.508.159 37.372.820 37.358.211
Decentralisatie-uitkeringen 2.228.001 1.186.249 1.041.504 1.003.649 922.767 906.570 905.820
Integratie-uitkering Voogdij 18+ 59.518 0 0 0 0 0 0
Integratie-uitkering Beschermd wonen 1.641.470 1.730.992 0 0 0 0 0
Integratie-uitkering Participatie 1.933.969 2.070.911 0 0 0 0 0
Integratie-uitkeringen Overig 0 2 0 0 0 0 0
Integratie-uitkering Beschermd wonen 0 0 1.745.850 1.746.555 1.746.555 1.746.555 1.746.555
Integratie-uitkering Participatie 0 0 1.959.386 1.892.842 1.826.360 1.760.438 1.694.636
Kosten Financiële-verhoudingswet
Opdrachten 183 2.361 1.361 1.361 1.361 1.361 1.361
Onderzoeken verdeelsystematiek 183 2.361 1.361 1.361 1.361 1.361 1.361
Bijdragen aan ZBO's/RWT's 467 600 600 600 600 600 600
Onderzoeken verdeelsystematiek 467 600 600 600 600 600 600
Ontvangsten 42.204.703 43.836.964 44.896.000 42.236.156 42.005.802 41.788.344 41.707.183

Geschatte budgetflexibiliteit

In tegenstelling tot een departementale begroting zijn bij de uitkeringen uit het gemeentefonds de verplichtingen leidend. Dit houdt in dat zij, eenmaal geaccordeerd, altijd geheel tot uitbetaling komen. Geld dat in enig jaar nog niet aan gemeenten wordt uitgekeerd, wordt daarom aan de uitgaven van het volgende begrotingsjaar toegevoegd.

Op basis van de Financiële-verhoudingswet vermeldt de begroting het bedrag dat als verplichting geldt voor het totaal van de algemene uitkering. In de begroting kunnen ook decentralisatie-uitkeringen en integratie-uitkeringen als verplichting worden opgenomen om aan gemeenten te worden uitgekeerd. Het verplichtingenpercentage van de Bijdrage aan medeoverheden is 100%.

Van de Opdrachten en de Bijdrage aan ZBO's/RWT's is respectievelijk 19% en 91% juridisch verplicht. Het restant is beleidsmatig gereserveerd.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

Bijdrage aan medeoverheden

Algemene uitkering en de aanvullende uitkeringen

Dit betreft de uitkering aan alle gemeenten, die ten goede komt aan de algemene middelen van de gemeenten. De uitkering is gebaseerd op de artikelen 5 en 6 van de Financiële-verhoudingswet.

Integratie-uitkeringen overig

Dit betreft de uitkering die wordt toegepast als rechtstreekse overheveling van middelen naar de algemene uitkering bezwaarlijk is vanwege de omvang van de herverdeeleffecten. De integratie-uitkering voorziet dan in een geleidelijke overgang naar de algemene uitkering. De uitkering is gebaseerd op artikel 5 lid 2 van de Financiële-verhoudingswet. Voor een overzicht van de integratie-uitkeringen wordt verwezen naar .

Decentralisatie-uitkeringen

Naast de algemene uitkering en integratie-uitkeringen kent het gemeentefonds ook decentralisatie-uitkeringen. De verdeling van de decentralisatie-uitkering volgt evenmin als die van de integratie-uitkering de regels van de verdeling van de algemene uitkering van het gemeentefonds. Anders dan bij de integratie-uitkering, waar de termijn van overheveling naar de algemene uitkering van tevoren vaststaat, ontbreekt bij de decentralisatie-uitkering een dergelijke termijn. Voor een overzicht van de decentralisatie-uitkeringen wordt verwezen naar .

Uitkeringen per inwoner

Ter informatie geeft de figuur hieronder het verloop van de uitkeringen uit het gemeentefonds per inwoner van 2014–2029 weer. De bedragen 2014 tot en met 2023 zijn op basis van de jaarverslagen. De bedragen 2024 tot en met 2029 zijn op basis van de cijfers in de voorliggende begroting. De accrestranches voor 2026 en verder zijn hier nog niet in verwerkt.

Figuur 3 Uitkeringen gemeentefonds in € per inwoner per jaar

De gemeenten ontvangen in 2025 uit het gemeentefonds € 44.894.039.000. Per inwoner komt de uitkering uit op een landelijk gemiddelde van € 2.485 per inwoner. Ten opzichte van 2024 betekent dit een mutatie van € 43 per inwoner.

Meer informatie over de mutaties in de verschillende uitkeringen en over de verdeling van de uitkeringen over de gemeenten is te vinden in de circulaires van het gemeentefonds. Deze circulaires zijn te raadplegen op Rijksoverheid.nl.

Opdrachten en Bijdragen ZBO's/RWT's

Kosten Financiële-verhoudingswet

Dit betreft het budget dat elk jaar is gereserveerd voor de uitvoering van onderzoeken op het vlak van de omvang en verdeling van het gemeentefonds en het onderhoud van de applicatie waarmee de uitkeringen worden berekend.

Ontvangsten

Ten behoeve van de dekking van de uitgaven is een post ontvangsten ex artikel 4 Fvw opgenomen. Artikel 4, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet bepaalt dat bij (begrotings)wet voor ieder uitkeringsjaar een bedrag aan middelen van het Rijk wordt afgezonderd ten behoeve van het gemeentefonds. Op grond van het tweede lid van dat artikel zijn de uitgaven en de inkomsten van het fonds over ieder uitkeringsjaar aan elkaar gelijk.

4. Gemeentefonds in breder perspectief

In dit hoofdstuk wordt het gemeentefonds in een breder perspectief geplaatst. Daarbij wordt een overzicht gegeven van de (overige) inkomstenbronnen van gemeenten en hoe die zich verhouden tot de uitkering uit het gemeentefonds (). Daarnaast wordt nader ingegaan op de specifieke uitkeringen () en de lokale belastingen en heffingen (). Tot slot is het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) hier opgenomen ().

4.1 Inkomstenbronnen van gemeenten

De uitgaven van gemeenten worden uit verschillende inkomstenbronnen bekostigd. Tabel 5 bevat een overzicht van de verschillende inkomstenbronnen van de gemeenten voor de periode 2019-2024. De cijfers tot en met 2022 zijn op basis van de jaarrekeningen. De cijfers 2023 en 2024 zijn op basis van de begrotingen.

Inkomsten vanuit het Rijk
Gemeentefonds1 31.295 33.434 35.027 36.980 40.476 43.492
Specifieke uitkeringen2 7.000 11.384 10.901 9.881 8.900 11.000
Inkomsten uit eigen bronnen
OZB3 4.165 4.399 4.658 4.881 5.107 5.491
Overige belastingen3 1.740 1.465 1.556 1.644 1.802 2.042
Retributies3 4.603 4.822 5.151 5.314 5.335 5.762
Bouwgrondexploitatie3 3.139 3.477 3.355 3.477 3.337 3.327
Onttrekkingen reserves3 6.764 7.380 7.448 7.380 3.521 3.571
Overige middelen4 8.052 10.422 6.879 7.270 3.018 2.936
Totaal 66.758 76.830 74.975 76.827 71.496 77.621
  1. Bron Ministerie van BZK.
  2. Bron realisatiecijfers OSU. Bron begrotingscijfers departementen (met bewerking BZK).
  3. Bron CBS Statline.
  4. Bron CBS Statline met bewerking BZK.

Inkomsten vanuit het Rijk

De grootste inkomstenbron van gemeenten (56% in 2024) is het gemeentefonds. Het bedrag in de tabel betreft het totale verplichtingenbedrag voor het gemeentefonds en omvat de algemene uitkering, de integratie-uitkeringen en de decentralisatie-uitkeringen.

De specifieke uitkeringen vormen een andere inkomstenbron die vanuit het Rijk afkomstig is. Op de specifieke uitkeringen wordt in dieper ingegaan.

Inkomsten uit eigen bronnen

Naast de uitkeringen van het Rijk hebben de gemeenten inkomsten uit de Onroerende zaakbelasting (OZB), retributies en overige belastingen en heffingen. Op deze opbrengsten uit lokale belastingen en heffingen wordt in ingegaan. Daarnaast is sprake van onttrekkingen uit de reserves en van overige middelen.

4.2 Specifieke uitkeringen

De belangrijkste informatiebron voor specifieke uitkeringen is het Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen (OSU). Het doel van het OSU is inzicht geven in het stelsel van specifieke uitkeringen en in het onderhoud van het stelsel. Het rapport bevat een overzicht van de specifieke uitkeringen en de daarmee gemoeide bedragen. Het OSU wordt op grond van artikel 20 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2023/24, 36 410 B, nr. 12). Het OSU bevat de definitieve cijfers (rekeningcijfers) over aantal en omvang van de specifieke uitkeringen op basis van de jaarverslagen van de betreffende departementen.

De cijfers voor het lopende begrotingsjaar zijn afkomstig uit de bijlage specifieke uitkeringen in de ontwerpbegroting 2024 van de departementen. Die bijlage bevat een overzicht van de bedragen die de diverse departementen in hun ontwerpbegrotingen hebben opgenomen voor specifieke uitkeringen.

Tabel 6 geeft inzicht in het aantal specifieke uitkeringen in de periode 2019–2024 en omvat niet alleen de specifieke uitkeringen aan gemeenten, maar ook die aan provincies en gemeenschappelijke regelingen.

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 10 23 38 31 36 15
Economische Zaken en Klimaat 5 8 12 22 16 6
Financiën 0 1 1 1 1 0
Infrastructuur en Waterstaat 9 33 37 28 34 24
Justitie en Veiligheid 0 4 7 10 8 7
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 3 11 10 13 13 3
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 5 6 9 12 17 9
Sociale Zaken en Werkgelegenheid 4 4 4 6 7 5
Volksgezondheid, Welzijn en Sport 5 9 13 14 22 13
Totaal 41 99 131 137 154 82
  1. Bron 2024: Ontwerpbegrotingen departementen 2024 (begrotingscijfers met bewerking BZK)

4.3 Opbrengst lokale belastingen en heffingen

Tabel 7 bevat een overzicht van de opbrengsten van de lokale belastingen en heffingen van de gemeenten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de OZB, overige belastingen en retributies. Retributies zijn lokale heffingen waar een concrete dienst tegenover staat. Van deze retributies zijn de opbrengst van de rioolheffing en de opbrengst van de reinigingsheffing wettelijk gemaximeerd tot 100% kostendekkendheid op het niveau van de verordening.

De in dit overzicht gebruikte gegevens zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO). De toelichtende cijfers bij deze belastingen in de overige tabellen in dit onderdeel zijn gebaseerd op de gemiddelden zoals gepubliceerd in de jaarlijkse Atlas Lokale Lasten van het COELO.

OZB Onroerende zaakbelasting 4.399 4.658 4.881 5.109 5.491 7,5
Overige belastingen Parkeerbelasting 848 907 1.086 1.192 1.321 10,8
Toeristenbelasting 211 240 396 429 538 25,4
Precariobelasting 280 282 27 41 45 9,8
Andere belastingen 126 127 135 141 138 ‒ 2,1
Retributies Secretarieleges 194 240 263 215 328 52,6
Reinigingsheffingen 1.995 2.182 2.269 2.380 2.529 6,3
Rioolrechten 1.702 1.736 1.784 1.852 1.974 6,6
Baten begraafplaatsrechten 125 122 120 121 125 3,3
Bouwvergunningen 696 739 717 613 629 2,6
Overige leges (inclusief marktgeld) 110 132 161 158 177 12,0
Totale opbrengst 10.686 11.365 11.839 12.251 13.295 8,5

De begrote opbrengsten uit gemeentelijke lokale belastingen en heffingen bedragen in 2024 ca. € 13,3 mld. In vergelijking met 2023 is dit een stijging van 8,5%.

Reinigingsheffing

De begrote opbrengsten uit reinigingsheffingen (afvalstoffenheffing en reinigingsrecht inclusief volume-effect) stijgen in 2024 met circa € 150 mln. tot circa € 2,5 mld. Ten opzichte van 2023 is dit een stijging van 6,3%. Gemeenten hebben de tarieven voor de afvalstoffenheffing verhoogd omdat het tarief voor de landelijke afvalstoffenbelasting is verhoogd en de kosten van verwerking per eenheid is toegenomen.

Tabel 8 geeft het gemiddelde tarief voor één- en meerpersoonshuishoudens voor reinigingsheffing. Het gemiddelde is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van huishoudens.

Eenpersoonshuishouden 256 266 279 3,9% 4,9%
Meerpersoonshuishouden 317 329 346 3,8% 5,2%

Rioolheffing

De begrote opbrengsten uit rioolheffingen stijgen in 2024 met € 122 mln. tot circa € 2,0 mld. Dit is ten opzichte van 2023 een stijging van 6,6%.

Tabel 9 geeft aan wat gemiddeld aan rioolheffing per jaar wordt betaald door een één- en door een meerpersoonshuishouden. Het gemiddelde is gebaseerd op het gewogen gemiddelde van huishoudens.

Eenpersoonshuishouden 191 199 210 4,2% 5,5%
Meerpersoonshuishouden 207 213 225 2,9% 5,6%

Onroerende zaakbelasting (OZB)

De begrote opbrengsten uit de onroerende zaakbelastingen stijgen in 2024 met € 382 mln. tot circa € 5,5 mld. Dit is een stijging van 7,5% ten opzichte van 2023.

In tabel 10 staat bij een gemiddelde woningwaarde per gemeente de gemiddelde OZB-aanslag per woning.

Gemiddelde aanslag woning (bij gemiddelde woningwaarde per gemeente) 380 403 423 6,1% 5,0%
Landelijk gemiddelde woningwaarde 409.000 474.000 484.000 15,9% 2,1%
  1. Tot en met 2021 hanteerde het COELO gemiddelden voor zowel huur- als koopwoningen. Met ingang van 2022 hebben de cijfers alleen bettrekking op koopwoningen

4.4 Periodiek Onderhouds Rapport (POR)

De achtergrond van het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) ligt in de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) in 1996/1997. Toen werd geconstateerd dat het nodig is om het verdeelstelsel van het gemeentefonds voortdurend op zijn werking te bezien en indien nodig bij te stellen. Jaarlijks voeren de fondsbeheerders dit periodiek onderhoud uit en de uitkomsten daarvan worden opgenomen in het POR, dat aan de Tweede Kamer wordt aangeboden als technische bijlage bij de begroting van het gemeentefonds. In het POR worden de veronderstelde uitgaven en inkomsten in het verdeelstelsel afgezet tegen de begrote uitgaven en inkomsten volgens de gemeentelijke begrotingen met als doel te analyseren of de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds het actuele uitgavenpatroon van gemeenten volgt (de aansluiting).

Het verdeelmodel van het Gemeentefonds heeft als doel om iedere gemeente een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te geven, zodat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren tegen gelijke belastingdruk.

Aan de uitgavenkant bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds wordt rekening gehouden met de kosten die gemeenten moeten maken, gegeven de objectieve kostenbepalende kenmerken van elke gemeente (kostenoriëntatie). Daarnaast wordt aan de inkomstenkant rekening gehouden met verschillen in de mogelijkheden die gemeenten hebben om een deel van hun uitgaven uit eigen middelen te bekostigen (inkomstenverevening).

Zo ontvangen gemeenten waar bijvoorbeeld relatief veel mensen in de bijstand zitten of relatief veel ouderen wonen, of gemeenten die relatief veel last hebben van verzakking van de infrastructuur door een slappere bodem (via de verschillende verdeelmaatstaven) hogere bijdragen uit het Gemeentefonds.

Het POR richt zich uitsluitend op de mate van aansluiting tussen hetgeen het verdeelmodel verdeelt over de gemeenten en het daadwerkelijke uitgavenpatroon van gemeenten. In het POR wordt dus niet getoetst of het reeds aanwezig voorzieningenniveau binnen de gemeente voldoende is. Het POR doet ook geen uitspraken over een eventuele noodzaak om aanvullende investeringen te doen in bepaalde gemeenten om het gewenste voorzieningenniveau te bereiken.

Het POR geeft dit jaar slechts een tentatieve indruk. Het nieuwe verdeelmodel is immers per 1 januari 2023 ingevoerd, er zijn dan ook alleen begrotingsdata voor het jaar 2023 en 2024 beschikbaar en nog geen jaarrekeningcijfers.

Uit het POR blijkt dat, net als vorig jaar, de aansluitverschillen voor alle clusters tussen de -/+ vijf %-punt liggen en dat er geen clusters zijn die op dit moment nadere analyse vragen. Het POR 2025 is integraal opgenomen in bijlage 5 bij deze begroting.

5. Bijlagen

Bijlage 1: Verdiepingshoofdstuk

Gelet op het feit dat de uitgaven en ontvangsten gelijk zijn aan elkaar, zijn beide posten in één tabel inzichtelijk gemaakt.

Stand ontwerpbegroting 2024 42.873.720 42.258.910 38.413.597 38.280.852 38.097.452 0
Mutaties 1e suppletoire 2024 464.971 644.627 1.472.464 1.436.113 1.417.922 39.434.372
Nieuwe mutaties 498.273 1.992.463 2.350.095 2.288.837 2.272.970 2.272.811
waarvan Algemene uitkering
1) Accres tranche 2025 1.883.848 1.765.287 1.757.915 1.751.269 1.750.612
2) Ruimte onder plafond BCF 2024 446.667
3) Digitaal Stelsel Omgevingswet ‒ 10.581 ‒ 13.479 ‒ 16.377 ‒ 19.275 ‒ 22.173 ‒ 25.071
4) Vervallen besparing jeugdzorg 500.000 511.000 511.000 511.000
5) Overige mutaties algemene uitkering 1.100 ‒ 200 ‒ 8.130 ‒ 8.130 ‒ 8.030 ‒ 3.656
waarvan Integratie-uitkeringen
6) Afschaffen lage inkomens voordeel 19.789 19.664 19.536 19.410 19.284
7) Volumegroei Beschermd Wonen 2025 14.185 14.185 14.185 14.185 14.185
8) Overige mutaties integratie-uitkeringen 0 0 0 0 0 0
waarvan Decentralisatie-uitkeringen
9) Toekomstbestendig maken energiebeleid 10.004 10.004
10) Openbare bibliotheken 59.282 59.282
11) Faciliteitenbesluit opvangcentra 12.053
12) Wet betaalbare huur 13.435 19.256 16.406 9.150 7.352 6.500
13) Alleenverdienersproblematiek 22.597
14) Overige mutaties decentralisatie-uitkeringen 2.998 ‒ 222 ‒ 222 4.456 ‒ 43 ‒ 43
waarvan Onderzoeken verdeelsystematiek
15) Overige mutaties onderzoeken verdeelsystematiek 0 0 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2025 43.836.964 44.896.000 42.236.156 42.005.802 41.788.344 41.707.183

Toelichting

De mutaties 1, 2, 4 en 10 zijn reeds toegelicht onder Tabel 2  in hoofdstuk 2 Beleidsagenda.

3) Digitaal Stelsel Omgevingswet

Op grond van de Beheerovereenkomst d.d. 18-12-2018 dragen de gemeenten vanaf 1-1-2020 jaarlijks 70% bij aan de kosten van beheer en doorontwikkeling van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) en het Informatiepunt Leefomgeving (IPLO). De gemeentelijke bijdrage wordt structureel verhoogd conform de aanvullende afspraken in het Bestuurlijk Overleg VRO d.d. 13 juli 2023 o.b.v. prijspeil 2024 (CPB index 3,5%).

6) Afschaffen lage inkomens voordeel

Gemeenten worden vanaf 2025 gecompenseerd voor de afschaffing van het Lage-inkomensvoordeel (LIV). Het gaat om het LIV dat de gemeente of haar sociaal ontwikkelbedrijf ontvangt voor werknemers met een interne plaatsing op basis van de Wsw of in nieuw beschut werk op basis van de Participatiewet. Compensatie vindt plaats via de gebruikelijke financieringsstromen voor de SW en voor Beschut werk (de IU Participatie).

7) Volumegroei Beschermd wonen 2025

De omvang van de integratie-uitkering Beschermd wonen stijgt als gevolg van de toekenning van de volume-indexatie voor het jaar 2025 (€ 14,185 miljoen per jaar).

9) Toekomstbestendig maken energiebeleid

In het bestuurlijk overleg Klimaat en Energie van 28 november 2023 en 18 januari 2024 is gesproken over de bekostiging van extra taken bij provincies en gemeenten in het kader van het toekomstbestendig maken van het energiesysteem. Specifiek gaat het om taken op het gebied van het voorkomen van netcongestie, zoals het versnellen van de aanleg van infrastructuur, het bij elkaar brengen van vraag en aanbod van energie via een stimuleringsprogramma energiehubs en het ondersteunen van bedrijven bij hun verduurzaming. Gemeenten ontvangen hiervoor in 2024 en 2025 ruim € 10 mln.

11) Faciliteitenbesluit opvangcentra

In het faciliteitenbesluit is geregeld dat aan gemeenten die een opvangcentrum voor asielzoekers hebben jaarlijks door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) een uitkering wordt toegekend. De uitkering wordt gebaseerd op het aantal door asielzoekers permanent te bezetten capaciteitsplaatsen verminderd met het aantal op 1 januari van het uitkeringsjaar in de basisregistratie personen ingeschreven bewoners van het opvangcentrum.

12) Wet betaalbare huur

Met de Wet betaalbare huur krijgen gemeenten de bevoegdheid om toezicht te houden en handhavend op te treden met betrekking tot maximale huurprijzen, maximale huurprijsstijgingen en de informatieplicht op verhuurders om huurders op de hoogte te stellen van de maximale huurprijs. De middelen zijn bedoeld voor de implementatie en uitvoering van het wetsvoorstel (het ontvangen en behandelen van meldingen en de handhaving op die meldingen).

13) Alleenverdienersproblematiek

Met de DU Alleenverdienersproblematiek worden gemeenten gefinancierd voor de ondersteuning die zij bieden aan getroffen huishoudens middels individuele bijzondere bijstand (huidig handelingsperspectief) over de jaren 2023 en 2024. Deze overboeking betreft de eerste tranche.

Bijlage 2: Integratie-uitkeringen

Voogdij 18+ 0 0 0 0 0 0
Beschermd wonen 1.730.992 1.745.850 1.746.555 1.746.555 1.746.555 1.746.555
Participatie 2.070.911 1.959.386 1.892.842 1.826.360 1.760.438 1.694.636
Wijziging betalingsverloop integratie uitkeringen 2 0 0 0 0 0
Stand ontwerpbegroting 2025 3.801.905 3.705.236 3.639.397 3.572.915 3.506.993 3.441.191

Bijlage 3: Decentralisatie-uitkeringen

100 jaar vriendschap Turkije-Nederland 100
Aanpak laaggeletterdheid 7.300
Aanpak recreatieparken 170
Aanpak tegen ondermijning 210
Alleenverdienersproblematiek 22.597
Bed, bad en brood 1.600
Beeldende kunst en vormgeving 13.500 13.500 13.500 13.500 13.500 13.500
Begeleiding jongeren naar werk 14.895
Behoud sociale voorzieningen Groningen 629
Bodembescherming 8.636 8.636 8.636 8.636 8.636 8.636
BRP centralisering inschrijving vergunninghouders 4.731 4.731 4.731 4.731 4.731 4.731
Correctie Waterschapswegen (Knelpunten verdeelproblematiek) 4.047 4.140 4.235 4.332 4.432 4.534
Dakloze EU burgers 7.000
Einde lening inburgeringsplichtig 2.240
Ex Ante Impact Analyse NPLV 223
Experiment gesloten coffeeshopketen 1.378
Extra capaciteit BOA's 13.000 13.000 13.000 13.000 13.000 13.000
Faciliteitenbesluit opvangcentra 14.218
Gemeentelijke antidiscriminatie voorzieningen 2.500
Jeugd 21.700
Jeugdhulp aan kinderen in een AZC 5.100 5.100 5.100 5.100 5.100 5.100
Kansen voor alle kinderen 85.000 85.000 85.000 85.000 85.000 85.000
Landelijke aanpak adreskwaliteit 2.856
Landelijke beeindigingsregeling veehouderijbedrijven 2.224
LHBTI beleid regenboogsteden 1.212 1.212 1.212
Maatschappelijke begeleiding 1.373
Maatschappelijke opvang 385.057 385.057 385.057 385.057 385.057 385.057
Nationaal Actieplan dakloosheid 55.000 55.000 55.000 55.000 55.000 55.000
Nederlands-Soedanese repatrianten 272
Openbare bibliotheken 59.282 59.282
Outreachend werken 508
Regionale doelgroepspecifieke aanpak 4.784 4.784 4.784
RES regio's 8.781 8.781 8.781 8.781 8.781 8.781
Slavernijverleden 958
Social Labs 700
Toekomstbestendig maken energiebeleid 10.004 10.004
Uitstapprogramma prostituees 6.000 6.000 6.000 6.000 6.000 6.000
Uitvoeringskosten omgevingswet 71.535 5.147 4.499
Vangnetconstructie energietoelage 2023 32.500
Veilig wonen 2.415 2.415 2.415
Veilige steden 675 675 675
Veiligheidshuizen 7.699 7.699 7.699 7.699 7.699 7.699
Verkeersveiligheid 95 95 95 95 95 95
Versterking arbeidsmarktregio's 14.593 14.593 14.593 14.593 14.593 14.593
Versterking dienstverlening gemeenten: personen met verward gedrag 10.000 10.000 10.000 10.000
Versterking omgevingsveiligheidsdiensten 3.825
Voorschoolse voorziening peuters 30.000 30.000 30.000 30.000 30.000 30.000
Vrouwenopvang 230.607 230.621 210.748 210.894 210.894 210.894
VTH-taken 46.700 46.700 46.700 46.700 46.700 46.700
Wet betaalbare huur 13.435 19.256 16.406 9.150 7.352 6.500
Wet kwaliteitsborging bouw 10.076 10.076 10.000
Work in Nederland 1.321
Wijziging betalingsverloop decentralisatie-uitkeringen 2023 270
Stand ontwerpbegroting 2025 1.186.249 1.041.504 1.003.649 922.767 906.570 905.820

In artikel 13, lid 5, van de Financiële-verhoudingswet wordt bepaald dat jaarlijks, in overleg met de ministers die het aangaat, wordt bezien of een decentralisatie-uitkering kan worden gewijzigd in een integratie-uitkering of een algemene uitkering. In het licht van het traject dat de fondsbeheerders gestart zijn om het uitkeringsstelsel te vereenvoudigen zullen geen nieuwe integratie-uitkeringen meer worden gecreëerd. Voor de decentralisatie-uitkeringen betekent dit dat alleen een mogelijke omzetting naar de algemene uitkering aan de orde kan zijn.

In bovenstaande tabel is te zien dat de meeste decentralisatie-uitkeringen niet structureel zijn. Van omzetting naar de algemene uitkering is voor die decentralisatie-uitkeringen dan ook vooralsnog geen sprake. Voor de wel structurele decentralisatie-uitkeringen geldt dat deze niet aan alle gemeenten worden uitgekeerd en/of nu nog niet kunnen worden verdeeld via de maatstaven van de algemene uitkering.

Bijlage 4: Moties en toezeggingen

De motie van de leden Van der Graaf en Inge van Dijk; Verzoekt de regering de verevening van de overige eigen middelen zo snel mogelijk maar uiterlijk met ingang van 2024 beter aan te laten sluiten bij de meerjarige werkelijke ontvangen overige eigen middelen in relatie tot het kostenniveau van de gemeente. Kamerstuk II 2021/22, 35925 VII, nr. 161 Afgedaan. De Tweede Kamer is op 19 september 2023 geïnformeerd in de begrotingsstaat van het gemeentefonds (Kamerstuk II 2023/24, 36410 B, nr. 2).
De motie van het lid Inge van Dijk; Verzoekt de regering serieus te kijken naar de opschalingskorting als onderdeel van de voorjaarsbesluitvorming en eventuele alternatieven; zoals het bevriezen van de opschalingskorting op het huidige niveau tot en met 2029. Kamerstuk II 2023/24, 36410 VII, nr. 77 Afgedaan. De Tweede Kamer is op 14 december 2023 per brief geïnformeerd (Kamerstuk II 2023/24, 36410 VII, nr. 83).
De motie Nijboer; Verzoekt het kabinet de consequenties van de tekorten inzichtelijk te maken en voorstellen voor te bereiden om het ravijn te dichten. Kamerstuk II 2023/24, 36410 VII, nr. 62 Afgedaan. De Tweede Kamer is op 14 december 2023 per brief geïnformeerd (Kamerstuk II 2023/24, 36410 VII, nr. 83).
De motie van de leden Palmen en Mohandis; Verzoekt de regering om de vermogensgrenzen van lokale belastingen gelijk te stellen aan de vermogensgrenzen van de Participatiewet. Kamerstuk II 2023/24, 24515, nr. 742 In behandeling. De Tweede Kamer wordt in tweede helft 2024 geïnformeerd.
N.v.t. N.v.t. N.v.t.
De minister zegt toe samen met de staatssecretaris van Financiën aan een aanpassing te werken van het zogenaamde ‘uitkeringsstelsel’, mede vanwege de bevindingen van de Algemene Rekenkamer over de toepassing van de ‘decentralisatie-uitkering’. Onderdeel daarvan is de vraag welk uitkeringstype past bij het oppakken van gezamenlijke opgaven. Begin 2020 is het conceptwetsvoorstel voorgelegd ter consultatie aan onder andere de VNG, het IPO en de Algemene Rekenkamer. Beoogde inwerkingtreding is 2022. Het voornemen is het wetsvoorstel in het voorjaar 2021 aan de Tweede Kamer aan te bieden. Kamerbrief Antwoorden op vragen gesteld tijdens de begrotingsbehandeling d.d. 15 oktober 2020 (Handeling II 2020/21, nr. 15, item 13) In behandeling. De Tweede Kamer wordt in najaar 2024 geïnformeerd over het proces omtrent de herziening van de Financiële-verhoudingswet.
De ROB heeft tav gemeenten met een beperkte financiële draagkracht en een lage sociaal economische status de zorg geuit dat deze gemeenten relatief veel kosten maken, terwijl het vermogen om eigen inkomsten te realiseren beneden gemiddeld is. Zo wordt dit jaar in het onderzoek naar de centrumfunctie onder andere aandacht besteedt aan de stapeling van problematiek in het sociaal domein (om het model en de uitlegbaarheid ervan verder te verbeteren). De minister zegt de Tweede Kamer toe te zijner tijd te informeren over de uitkomsten van dit onderzoek, welke eerste helft 2023 wordt verwacht. Kamerbrief Antwoorden schriftelijke Kamervragen ontwerpbegrotingen 2023 (Begrotingshoofdstukken BZK H VII en Gemeentefonds, Provinciefonds, Staten-Generaal en overige Hoge Colleges van Staat) d.d. 6 oktober 2022 (Kamerstuk II 2022/23, 36200 B, nr. 8) In behandeling. De Tweede Kamer wordt najaar 2024 geïnformeerd.

Bijlage 5: Periodiek Onderhouds Rapport (POR)

  1. INLEIDING EN SAMENVATTING

De achtergrond van het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) ligt in de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) in 1996/1997. Toen werd geconstateerd dat het nodig is om het verdeelstelsel van het gemeentefonds voortdurend op zijn werking te bezien en indien nodig bij te stellen. Jaarlijks voeren de fondsbeheerders dit periodiek onderhoud uit en de uitkomsten daarvan worden opgenomen in het POR, dat aan de Tweede Kamer wordt aangeboden als technische bijlage bij de begroting van het gemeentefonds. In het POR worden de veronderstelde uitgaven en inkomsten in het verdeelstelsel afgezet tegen de begrote uitgaven en inkomsten volgens de gemeentelijke begrotingen met als doel te analyseren of de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds het actuele uitgavenpatroon van gemeenten volgt (de aansluiting).

Het verdeelmodel van het Gemeentefonds heeft als doel om iedere gemeente een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te geven, zodat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren tegen gelijke belastingdruk.

Aan de uitgavenkant bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds wordt rekening gehouden met de kosten die gemeenten moeten maken, gegeven de objectieve kostenbepalende kenmerken van elke gemeente (kostenoriëntatie). Daarnaast wordt aan de inkomstenkant rekening gehouden met verschillen in de mogelijkheden die gemeenten hebben om een deel van hun uitgaven uit eigen middelen te bekostigen (inkomstenverevening).

Zo ontvangen gemeenten waar bijvoorbeeld relatief veel mensen in de bijstand zitten of relatief veel ouderen wonen, of gemeenten die relatief veel last hebben van verzakking van de infrastructuur door een slappere bodem (via de verschillende verdeelmaatstaven) hogere bijdragen uit het Gemeentefonds.

Het POR richt zich uitsluitend op de mate van aansluiting tussen hetgeen het verdeelmodel verdeelt over de gemeenten en het daadwerkelijke uitgavenpatroon van gemeenten. In het POR wordt dus niet getoetst of het reeds aanwezig voorzieningenniveau binnen de gemeente voldoende is. Het POR doet ook geen uitspraken over een eventuele noodzaak om aanvullende investeringen te doen in bepaalde gemeenten om het gewenste voorzieningenniveau te bereiken.

Het POR geeft dit jaar slechts een tentatieve indruk. Het nieuwe verdeelmodel is immers per 1 januari 2023 ingevoerd, er zijn dan ook alleen begrotingsdata voor het jaar 2023 en 2024 beschikbaar en nog geen jaarrekeningcijfers.

Uit het POR blijkt dat, net als vorig jaar, de aansluitverschillen voor alle clusters tussen de -/+ vijf %-punt liggen en dat er geen clusters zijn die op dit moment nadere analyse vragen.

2. ALGEMENE CONTEXT: OMVANG GEMEENTEFONDS

Dit voorjaar is gesproken over een stabiele en beter beheersbare financiering van gemeenten en provincies. In constructief overleg met de VNG en het IPO – in gewaardeerde aanwezigheid van de UvW – is besloten over te gaan tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in combinatie met het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek in 2024. Dit houdt in dat de koppeling van het accres aan de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp) per 2024 vervroegd is ingevoerd. De gekozen vorm van indexatie levert door de vormgeving op twee componenten de gewenste stabiliteit op. Uitgangspunt is dat de fondsen (gemeentefonds en provinciefonds) meerjarig de ontwikkeling van het nominaal bbp volgen. De indexatie is gesplitst in een volumedeel en een prijsdeel. De volumeontwikkeling van de fondsen wordt gebaseerd op een 8-jaars (t-9 t/m t-2) historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor het fonds minder schommelt (volumedeel). De indexatie voor inflatie volgt de prijs bbp van het lopende jaar, waardoor de fondsen reëel ‘op niveau’ blijven (prijsdeel).

Dit voorjaar is verder onder meer gesproken over de houdbaarheid en beheersbaarheid van de Wmo. Afgesproken is dat in de toekomst (een nader te bepalen deel van de) Wmo niet langer via de algemene uitkering van het gemeentefonds gaat, maar via een aparte financiering. Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een passende geobjectiveerde indexering onderzocht (die aansluit bij de raming die het CPB doet in het kader van het houdbaarheidsonderzoek) en daardoor ook rekening houdt met kostenontwikkeling en demografie/vergrijzing. Het Rijk treft vooruitlopende op de uitwerking een reservering voor een aanvullende indexering voor demografie bovenop de bbp-systematiek. Het betreft vanaf 2026 een jaarlijkse tranche van circa 75 miljoen euro, additioneel oplopend tot 300 miljoen euro in 2029 voor gemeenten.

In het POR wordt geen uitspraak gedaan over de toereikendheid van de omvang van het gemeentefonds en wordt niet getoetst of ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht met elkaar in evenwicht zijn.

3. DE AANSLUITING VAN DE VERDELING VAN DE MIDDELEN IN HET GEMEENTEFONDS BIJ  HET UITGAVENPATROON VAN GEMEENTEN

De achtergrond van het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) ligt in de parlementaire behandeling van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) in 1996/1997. Toen werd geconstateerd dat het nodig is om het verdeelstelsel van het gemeentefonds voortdurend op zijn werking te bezien en indien nodig bij te stellen. Jaarlijks voeren de fondsbeheerders dit periodiek onderhoud uit en de uitkomsten daarvan worden opgenomen in het POR, dat aan de Tweede Kamer wordt aangeboden als technische bijlage bij de begroting van het gemeentefonds. In het POR worden de veronderstelde uitgaven en inkomsten in het verdeelstelsel afgezet tegen de begrote uitgaven en inkomsten volgens de gemeentelijke begrotingen met als doel te analyseren of de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds het actuele uitgavenpatroon van gemeenten volgt (de aansluiting).

Uitgangspunten van het verdeelstelsel zijn globaliteit en kostenoriëntatie. Globaliteit omdat het Gemeentefonds geen geoormerkte budgetten bevat, maar een algemene geldstroom vormt, waaraan geen bestedingsvoorwaarden zijn gesteld. Kostenoriëntatie, in de zin dat in de ontwikkeling van het verdeelmodel aansluiting is gezocht bij de uitgavenpatronen van gemeenten. Het doel van het verdeelmodel is om iedere gemeente een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te geven, zodat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren tegen gelijke belastingdruk. Bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds wordt dus rekening gehouden met de kosten die gemeenten moeten maken, gegeven de objectieve kostenbepalende kenmerken van elke gemeente.

Het POR heeft als doel te analyseren of de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds het actuele uitgavenpatroon van gemeenten volgt (de aansluiting). De clusters fungeren in deze analyse als hulpmiddel. Voor de volledigheid: deze analyse doet niets af aan de bestedingsvrijheid van gemeente ten aanzien van de middelen uit het gemeentefonds.

Het POR geeft dit jaar slechts een tentatieve indruk. Het nieuwe verdeelmodel is immers per 1 januari 2023 ingevoerd, er zijn dan ook alleen begrotingsdata voor het jaar 2023 en 2024 beschikbaar en nog geen jaarrekeningcijfers.

Uit het POR blijkt dat, net als vorig jaar, de aansluitverschillen voor alle clusters tussen de -/+ vijf %-punt liggen, en dat er geen clusters zijn die op dit moment nadere analyse vragen.

Data

Voor de gehanteerde bedragen per eenheid per maatstaf voor 2024 is uitgegaan van de bedragen per eenheid voor 2024 zoals gepubliceerd in de meicirculaire 2023. Voor de volumina per maatstaf voor 2024 is als peildatum de volumina per maatstaf op juli 2023 genomen. Op de bedragen uit het Gemeentefonds is de volgende bewerking uitgevoerd:

  1. In het onderzoek dat ten grondslag ligt aan de herijking van het Gemeentefonds is het subcluster Algemene ondersteuning (AO) voor het grootste deel verklaard met de objectieve maatstaven inwoners en woonruimten. Een deel van het subcluster is verklaard door het uitgavenniveau van gemeenten: hoe meer uitgaven de gemeente heeft, hoe meer middelen ze aanwendt voor algemene ondersteuning. Om een zuivere confrontatie mogelijk te maken tussen de omvang van de clusters in het verdeelmodel en de uitgaven van gemeenten is het cluster algemene ondersteuning opgehoogd en is de omvang van de overige clusters naar rato verlaagd. In deze POR is daartoe dezelfde methodiek gehanteerd als in het herijkingsonderzoek Gemeentefonds.

De uitgaven (netto lasten) van gemeenten zijn inzichtelijk gemaakt met de begrotingscijfers boekjaar 2024 uit het informatiesysteem Iv3. Om de vergelijking zo zuiver mogelijk te kunnen doen, is een aantal modificaties op de Iv3-data uitgevoerd:

  1. Om de clusters uit het Gemeentefonds vergelijkbaar te maken met de Iv3-data dient rekening gehouden te worden met het feit dat in de Iv3-data de taakgerelateerde overhead onder taakveld 0.4 Overhead wordt geboekt, terwijl in het verdeelmodel van het Gemeentefonds de taakgerelateerde overhead aan de inhoudelijke clusters wordt toegerekend. In het herijkingsonderzoek Gemeentefonds is onderzocht dat het taakveld 0.4 Overhead voor 25% uit taakgerelateerde overhead bestaat. Dat onderzoek is gebaseerd op de jaarrekening van boekjaar 2017. Omdat het aandeel salarissen (zowel personeel in dienst als inhuur) binnen het taakveld 0.4 Overhead voor de jaren na 2017, inclusief begroting 2024, een constante reeks vertoont is er in deze POR geen reden om af te wijken van de 25% zoals gehanteerd bij het herijkingsonderzoek. In deze POR is daarom bij iedere gemeente 25% taakgerelateerde overhead uitgenomen uit taakveld 0.4. De uitgenomen overhead is herverdeeld over de inhoudelijke taakvelden naar rato van de salarislasten per inhoudelijk taakveld in 2024. Deze POR volgt hiermee de methodiek zoals die tijdens de herijking van het Gemeentefonds is gehanteerd.
  2. De bedragen die gemeenten hebben ontvangen uit de decentralisatie- en integratie-uitkeringen zijn binnen het desbetreffende Iv3-cluster in mindering gebracht op de netto lasten. Zo wordt een zuivere vergelijking van de algemene uitkering binnen het Gemeentefonds mogelijk gemaakt.
  3. Gemeenten met opmerkelijke afwijkingen in de Iv3-data, zoals bijvoorbeeld het niet opgeven van uitgaven op de voor het cluster Jeugd relevante taakvelden, zijn uitgesloten van de vergelijking. Daarnaast zijn Vlissingen en Lelystad (Artikel-12 gemeente) niet meegenomen. In totaal zijn daarmee vier gemeenten uitgesloten van de vergelijking.

Methodiek

Uitgangspunten van het verdeelstelsel zijn globaliteit en kostenoriëntatie. Globaliteit omdat het Gemeentefonds geen geoormerkte budgetten bevat, maar een algemene geldstroom vormt, waaraan geen bestedingsvoorwaarden zijn gesteld. Kostenoriëntatie, in de zin dat in de ontwikkeling van het verdeelmodel aansluiting is gezocht bij de uitgavenpatronen van gemeenten. Het doel van het verdeelmodel is om iedere gemeente een gelijkwaardige financiële uitgangspositie te geven, zodat gemeenten een gelijkwaardig voorzieningenniveau kunnen realiseren tegen gelijke belastingdruk. Bij de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds wordt dus rekening gehouden met de kosten die gemeenten moeten maken, gegeven de objectieve kostenbepalende kenmerken van elke gemeente.

Het POR heeft als doel te analyseren of de verdeling van de middelen van het Gemeentefonds het actuele uitgavenpatroon van gemeenten volgt (de aansluiting). Hiertoe wordt in deze analyse steeds naar de relatieve aansluitverschillen gekeken op clusterniveau. De clusters fungeren in deze analyse als hulpmiddel. Voor de volledigheid: deze analyse doet niets af aan de bestedingsvrijheid van gemeente ten aanzien van de middelen uit het Gemeentefonds. Voor de analyse zijn zowel de bijdrage uit het Gemeentefonds als de netto lasten per uitgavencluster gedefinieerd als het relatieve aandeel dat zij hebben binnen het totaal van de uitgavenclusters.

Voor de analyse is gekeken naar de inkomsten uit het verdeelmodel en de netto lasten per uitgavencluster gedefinieerd als het relatieve aandeel dat zij hebben binnen het totaal van de uitgavenclusters. De 6,0% die bijvoorbeeld in figuur 6 wordt genoemd als inkomsten uit het verdeelmodel voor het cluster Onderwijs wil zeggen dat alle gemeenten samen gemiddeld 6,0% van de inkomsten uit het verdeelmodel ontvangen op basis van het cluster Onderwijs. Volgens dezelfde werkwijze begroten gemeenten in 2024 gemiddeld 4,9% van hun totaal begrote bedrag op de uitgavenclusters naar Onderwijs.

Het aansluitverschil per cluster wordt gedefinieerd als het verschil tussen de inkomsten uit het verdeelmodel en de netto lasten per uitgavencluster (uitgedrukt in het relatieve aandeel van de totale uitgavenclusters). In het hierboven beschreven voorbeeld resulteert dat in een aansluitverschil van 1,1%-punt voor het cluster Onderwijs. Een positief aansluitverschil duidt erop dat het cluster in het verdeelmodel van het Gemeentefonds een groter relatief aandeel heeft t.o.v. het relatieve aandeel in de netto lasten en vice versa.

Uitkomsten

De analyse toont aan dat de aansluitverschillen per cluster, net als vorig jaar, allemaal onder de -/+ vijf %-punt zitten. Er zijn geen clusters die op dit moment nadere analyse vragen.

Figuur 4

4. DE ONDERZOEKSAGENDA

De verdeling van de middelen uit het Gemeentefonds dient rekening te houden met de objectieve kenmerken van gemeenten. Om te bekijken of dat goed gebeurt, wordt in het POR geanalyseerd of de uitkomsten van het verdeelmodel van het Gemeentefonds aansluiten bij het actuele uitgavenpatroon van gemeenten.

Bij de invoering van het nieuwe verdeelmodel deelden de ROB en VNG in hun adviezen12 de visie dat het nieuwe model een verbetering is ten opzichte van het oude model, maar benadrukten dat verder onderzoek nodig is. De ROB heeft daartoe een onderzoeksagenda voorgesteld, die door de fondsbeheerders is onderschreven. Het model is geen eindstation en zal continu onderhoud vragen.

De onderzoeksagenda bevat onderzoeken naar de maatstaf centrumfunctie (stapeling problematiek sociaal domein) en naar de Overige Eigen Middelen (OEM). De rapporten van deze twee onderzoeken (centrumfunctie/stapeling problematiek sociaal domein en de Overige Eigen Middelen) worden in de tweede helft van 2024 verwacht. Bij het onderzoek naar de stapeling van de problematiek in het sociaal domein is expliciet aandacht voor het feit dat deze stapeling ook in niet-stedelijke gebieden voorkomt. In het onderzoek naar de overige eigen middelen wordt onderzocht of een meer gedifferentieerde benadering van de overige eigen middelen meer recht doet aan de diverse aard van de eigen inkomsten.

Daarnaast loopt er nog een onderzoek naar de grootstedelijkheid. Tijdens het traject is gezamenlijk met de G4 en de 100.000+ gemeenten besloten om het onderzoek niet te baseren op de gegevens van één jaar maar uit te breiden met gegevens van andere jaren om een zo goed mogelijk en betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen. Ook van dit onderzoek wordt het rapport in de tweede helft van 2024 verwacht.

In de POR 2024 is, naar aanleiding van het ROB advies, een analyse opgenomen van de definitie van de maatstaf «eenpersoonshuishoudens». De ROB had in haar advies benoemd dat «het grote gewicht voor eenpersoonshuishoudens laat vermoeden dat de globaliteit is doorgeschoten. Het valt bijvoorbeeld op dat gemeenten met een hoge populatie studenten sterk positief uit de herverdeling komen. Voor de Wmo is dit niet logisch.». De uitkomsten van de vorig jaar uitgevoerde analyse gaven op dat moment geen aanleiding voor aanpassingen aan het model. Er is toen wel toegezegd de effecten van eventuele aanpassing van de maatstaf eenpersoonshuishoudens in integraliteit met de aanpassing van de maatstaf centrumfunctie in het sociaal domein verder te onderzoeken.

De resultaten van bovengenoemde drie onderzoeken en de definitie van de maatstaf eenpersoonshuishoudens zullen de basis zijn voor een bredere onderzoeksopdracht met de vraag of en zo ja hoe deze verwerkt kunnen worden in het huidige verdeelmodel. Daartoe zal na afronding van de drie rapporten een onderzoeksopdracht worden uitgezet. Bij dit onderzoek zal expliciet aandacht zijn voor de kosten van specifieke groepen gemeenten zoals grote steden (100.000 plus), groei- en krimpgemeenten, instellingsgemeenten, toeristengemeenten, universiteitssteden en industriesteden.

Tot slot zal er, conform de door de ROB voorgestelde onderzoeksagenda, een onderzoek worden gestart naar de kosten voor Bestuur & Ondersteuning.


  1. __ROB advies, Advies herverdeling gemeentefonds, 19 oktober 2021↩︎

  2. __VNG advies, Herijking gemeentefonds, 10 februari 2022↩︎