Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2024D36097, datum: 2024-10-01, bijgewerkt: 2024-10-02 09:56, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (PVV)
- Mede ondertekenaar: Y.C. Kling, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij 36600-B Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025
Onderdeel van kamerstukdossier 36600 B-8 Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025.
Onderdeel van zaak 2024Z14759:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-10-03 13:36: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-10-10 12:00: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
36600-B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025
nr. Verslag houdende een lijst van vragen
Vastgesteld (wordt door griffie ingevuld als antwoorden er zijn)
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken belast met het voorbereidend onderzoek van het wetsvoorstel inzake Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2025, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen in de vorm van een lijst van vragen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vraag afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.
Voorzitter van de commissie,
De Vree
Adjunct-griffier van de commissie,
Kling
Nr | Vraag | Bijlage | Blz. (van) | t/m |
1 | Hoe kan de Kamer controleren of er voldoende middelen in het gemeente- en provinciefonds zitten voor alle taken van gemeenten en provincies? Antwoord: De middelen uit het gemeente- en provinciefonds zijn vrij besteedbaar. Het is aan de gemeenten en provincies hoe ze deze middelen aanwenden. Ze leggen over de besteding van de middelen verantwoording af aan de gemeenteraad dan wel de provinciale staten. De ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds volgde tot en met 2023 de omvang van de Rijksuitgaven. Oftewel als het Rijk meer te besteden had, hadden gemeenten en provincies meer te besteden. Maar ook omgekeerd als het rijk moest bezuinigen, moesten ook gemeenten en provincies bezuinigen. Vanaf 2024 volgen het gemeente- en provinciefonds de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. Voor nieuw beleid geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet, artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet waaruit volgt dat bij toekenning van een nieuwe taak door het Rijk er ook gesproken moet worden over de dekking van de bijbehorende uitgaven. In geval van medebewind geldt , artikel 108 Gemeentewet waaruit volgt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed. Het gaat om de balans tussen ambitie, taken, middelen, en uitvoeringskracht. Dit is dan ook het uitgangspunt voor dit kabinet. Dat is waar het om gaat: dat wij samen als overheden ons werk kunnen doen voor de samenleving. Dat is geen exacte wetenschap, waarbij het geld op basis van een simpele rekensom wordt toegekend. Dit kabinet heeft dan ook als doel om gedurende de regeerperiode de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht te vinden en gezamenlijk met gemeenten en provincies te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven. Daarnaast is het van belang, zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord, dat medeoverheden vroegtijdig worden betrokken bij voorbereiding van beleid en van wetgeving (mede aan de hand van de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden). Eind augustus is dan ook het zogenaamde Overhedenoverleg, overleg tussen Rijk en koepels (VNG, IPO en UvW), geweest. Dit najaar zal er wederom een Overhedenoverleg plaatsvinden over de mogelijke gevolgen van de beleidsvoornemens uit het Regeerprogramma voor de hierboven genoemde ‘balans’. Ter voorbereiding hierop werken Rijk en koepels de komende maanden ambtelijk gezamenlijk aan het inzichtelijk maken van de consequenties van het Regeerprogramma voor uitvoerbaarheid. |
|||
2 | Is er een overzicht van lopende onderzoeken op grond van artikel 2 Financiële verhoudingswet? Zo nee, waarom niet? Antwoord: Nee, dat overzicht is er niet. Het is aan de vakdepartementen om dergelijke onderzoeken uit te voeren. Het kabinet Rutte IV heeft de uitvoerbaarheidstoets decentrale overheden (UDO) geïntroduceerd, waarmee bij nieuw beleid wordt gekeken of nieuwe taken naar behoren kunnen worden uitgevoerd bij een bestuurlijk en financieel arrangement dat in balans is. Voor nieuw beleid geldt artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet, artikel 108 Gemeentewet en artikel 112 Provinciewet waaruit volgt dat bij toekenning van een nieuwe taak er ook gesproken moet worden over de dekking van de bijbehorende uitgaven. In geval van medebewind geldt, artikel 108 Gemeentewet waaruit volgt dat de kosten, verbonden aan de uitvoering, voor zover zij ten laste van de betrokken gemeenten blijven, door het Rijk aan hen worden vergoed. |
|||
3 | Wanneer heeft het laatste reguliere Bestuurlijk Overleg financiële verhoudingen plaatsgevonden? Welke punten zijn daar besproken? Antwoord: Dit heeft plaatsgevonden op 12 juni 2024. Aangezien het kabinet Rutte IV toen demissionair was en duidelijk was dat het nieuwe kabinet spoedig zou aantreden, zijn er toen geen inhoudelijke besluiten genomen. Er is teruggeblikt op de afgelopen periode en er is afgesproken dat er begin juli een hoogambtelijk overleg zou zijn om de plannen van aanpak met betrekking tot infrastructuur, openbaar vervoer en natuur af te ronden. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden en de plannen van aanpak zijn inmiddels afgerond. |
|||
4 | Is het de bedoeling dat de macronorm voor stijging van de Onroerendezaakbelasting (OZB) wordt geherintroduceerd? Antwoord: Zoals in het regeerprogramma staat, gaat het kabinet met gemeenten in gesprek en onderzoekt met hen of en hoe de stijging van de gemeentelijke woonlasten (OZB) kan worden gemaximeerd. |
|||
5 | Kan een geactualiseerd overzicht geven worden van de onderzoeksagenda herijking, inclusief aangepast tijdschema? Antwoord: Zoals in de begroting gemeentefonds van 2025 vermeld lopen er nu drie onderzoeken: stapeling problematiek sociaal domein, overige eigen middelen en grootstedelijke kosten. Deze onderzoeken zijn bijna afgerond en ik hoop uw Kamer dan ook nog dit jaar of uiterlijk begin volgend jaar over de uitkomsten van deze onderzoeken en het bijbehorende vervolgtraject te informeren. Verder zal ik conform de onderzoeksagenda het onderzoek opstarten naar de kosten voor bestuur en ondersteuning. |
|||
6 | Waarom is het Gemeentefonds in 2026 3,8 miljard euro lager? Hoe valt dit verschil te verklaren? Zijn er ook grote aanpassingen in het takenpakket van gemeenten voor gemeenten? Antwoord: In onderstaande tabel staan de gemeentefondstotalen 2024 tot en met 2029 zoals opgenomen in de septembercirculaire gemeentefonds 2024. Hierbij is het accres voor 2026 en verder reeds toegerekend aan het gemeentefonds. Het accres 2026 en verder staat in de begroting van het gemeentefonds nog op hoofdstuk 60. Zoals in de tabel te zien is de omvang van het gemeentefonds in 2026 groter dan in 2024 |
|||
7 | Hoe weten de fondsbeheerders of de middelen in gemeente- en provinciefonds voldoende zijn voor het uitvoeren van alle taken? Wat is de onderbouwing om het gemeentefonds in 2026 (fors) lager vast te stellen? Is dit in overeenstemming met de medeoverheden gebeurd? Antwoord: Zoals bij vraag 1 aangegeven bewoog de ontwikkeling van de fondsen tot en met 2023 mee met de rijksuitgaven en vanaf 2024 met het bruto binnenlands product. Bij nieuwe taken door het Rijk wordt er expliciet gesproken over de financiële dekking. Uiteindelijk gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht waarover ik in gesprek met de andere overheden. |
|||
8 | Wat is precies de nieuwe financieringssystematiek? In hoeverre is vergroting van het belastinggebied voor gemeenten en provincies daarbij betrokken? Antwoord: De nieuwe financieringssystematiek is uiteindelijk, zoals opgenomen in de Voorjaarsnota 2024, door het kabinet Rutte IV vorm gegeven door de invoering van een nieuwe normeringssystematiek: ontwikkeling van het gemeente- en het provinciefonds op basis van het bruto binnenlands product (bbp) met ingang van 2024. Er heeft onder Rutte IV geen verruiming plaatsgevonden van het gemeentelijk en provinciaal belastinggebied. |
|||
9 | Wat is het verschil tussen een financieringssystematiek en een normeringssystematiek? Klopt het dat de normeringssystematiek wel is aangepast, maar dat er verder geen nieuwe financieringssystematiek is vanaf 2026? Antwoord: Zoals bij vraag 8 aangegeven is door het kabinet Rutte IV de nieuwe financieringssystematiek vorm gegeven door de invoering van een nieuwe normeringssystematiek per 2024. |
|||
10 | Het Periodiek Onderhoudsrapport (POR) gaat wel in op de vraag of de middelen in het gemeentefonds goed zijn verdeeld (2e beleidsthema), maar zegt niets over of de middelen wel toereikend zijn (beleidsthema 1). Hoe wordt die laatste vraag beantwoord? Antwoord: Zoals bij vraag 1 aangegeven bewoog de ontwikkeling van de fondsen tot en met 2023 mee met de rijksuitgaven en vanaf 2024 met het bruto binnenlands product. Bij nieuwe taken door het Rijk wordt er expliciet gesproken over de financiële dekking. Uiteindelijk gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht waarover ik in gesprek met de andere overheden. |
|||
11 | Is de gehele Rijksbegroting bijgewerkt voor de bijstelling van de definitieve Macro Economische Verkenning (MEV) 2025 ten opzichte van de augustusraming van het Centraal Planbureau (CPB)? Antwoord: De Macro Economische Verkenning (MEV) 2025 van het CPB is gebruikt om de Rijksbegroting te actualiseren. In deze raming is ook de macro-economische doorwerking van de augustusbesluitvorming verwerkt. Hierdoor is de Miljoenennota opgesteld op basis van de meest actuele macro-economische inzichten. Uitzondering hierop zijn de effecten van de loon- en prijsontwikkeling over 2024, aangezien deze voor de gehele Rijksbegroting, waaronder ook het gemeente- en provinciefonds, definitief is vastgesteld bij Voorjaarsnota 2024. De geactualiseerde loon- en prijsontwikkeling in latere jaren is wel meegenomen in de begroting. |
|||
12 | Waarom wijken de accrespercentages gemeentefonds 2025-2029 af van de ramingen van de ontwikkeling van het volume-bbp en het prijs-bbp van de definitieve MEV 2025? Antwoord: De accrespercentages 2025 volgen de ontwikkeling van het bruto binnenlands product. De normering is gesplitst in een volumedeel en een prijsdeel. De volumeontwikkeling van de fondsen is gebaseerd op een 8-jaars (t-9 t/m t-2) historisch gemiddelde van de ontwikkeling van het bbp, waardoor het fonds minder schommelt. De normering voor inflatie volgt de prijs bbp van het lopende jaar, dat conform de rest van de rijksbegroting definitief wordt vastgesteld in het voorjaar van het lopende jaar. |
|||
13 | Waarom ontbreekt de bijstelling van het accres 2024 gemeentefonds conform de nieuwe bbp-systematiek? Antwoord: Voor de systematiek gebruikt het Rijk de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. |
|||
14 | Waren de afspraken met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) afgerond over de bbp-systematiek voor de jaarlijkse indexering van het gemeentefonds vanaf 2024 al droog, toen is nagelaten het accres 2024 bij te stellen conform deze nieuwe systematiek? Antwoord: In het Voorjaar van 2024 is in constructief overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) – in gewaardeerde aanwezigheid van de Unie van Waterschappen (UvW) – besloten over te gaan tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek in 2024. In de Voorjaarsnota 2024 is het accres voor het jaar 2024 gebaseerd op de bbp-systematiek en voor dat jaar, conform de rest van de Rijksbegroting, zoals is aangegeven bij vraag 13, definitief vastgesteld. |
|||
15 | Zijn de fondsbeheerders bereid met gemeenten (VNG) en provincies (IPO) in gesprek te treden voor een aanpassing van de bbp-systematiek met ingang van dit jaar nu blijkt dat het geraamde prijspeil bbp in het Centraal Economisch Plan (CEP) voor het lopende jaar structureel achterblijft bij de meting ervan na afloop van het jaar en gemeenten daardoor structureel te weinig accres dreigen te ontvangen? Antwoord: Het gemeente- en provinciefonds volgen vanaf 2024 de ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp). Het kabinet Rutte IV heeft in constructief overleg met de koepels van de medeoverheden besloten om de oploop van de opschalingskorting vanaf 2026 te schrappen in combinatie met het vervroegd invoeren van de bbp-systematiek in 2024. Deze systematiek – de normeringsystematiek - is stabiel, transparant en biedt gemeenten en provincies vroeg in het jaar duidelijkheid over de middelen waar zij dat jaar over kunnen beschikken. De berichten geven aan dat gemeenten en provincies aparte inflatiecompensatie ontvangen. De normeringssystematiek kent echter geen directe compensatie voor inflatie (of andere kostenontwikkelingen). De gekozen systematiek zorgt ervoor dat het gemeentefonds en provinciefonds meegroeien met de omvang van de economie. Hierdoor houden de inkomsten van gemeenten en provincies op de lange termijn gelijke tred met de economie, waaronder prijsstijgingen en bijvoorbeeld het stijgend aantal inwoners. Het accres (de jaarlijkse ophoging van de fondsen) is bestedingsvrij. Dit betekent dat het aan individuele gemeenten en provincies is hoe het accres wordt ingezet. Verder wordt in de berichten gesteld dat het moment waarop het Rijk de CPB-cijfers vaststelt nadelig is. Het Rijk gebruikt de cijfers zoals deze in het voorjaar door het CPB worden aangeleverd en past deze voor het lopende jaar niet meer aan. Deze werkwijze wordt Rijksbreed toegepast, dus ook voor de ministeries. Gemeenten en provincies worden hierbij niet anders behandeld. Dit is onafhankelijk van de wijze van normering en deed zich ook voor in de oude systematiek waarbij de ontwikkeling van de Rijksbegroting werd gevolgd. Het CPB is onafhankelijk, deskundig en gaat over haar eigen ramingen. Schommelingen in de ramingen kunnen zich voordoen. De afgelopen jaren was de inflatie volatiel en lastig te ramen, onder andere door de inval van Oekraïne en de energiecrisis (welke twee hebben geleid tot aanvullende middelen voor o.a. gemeenten en provincies). |
|||
16 | Hoe hoog is het bedrag van het incidenteel accres 22-25 dat in 2026 weer uit het gemeentefonds wordt genomen als men afziet van al het heen en weer geschuif van bedragen? Antwoord: Uit de vraag blijkt niet duidelijk wat er bedoeld wordt met het heen en weer geschuif van bedragen. De vraag is geïnterpreteerd als het verschil van het accres 2022-2025 in 2026 ten opzichte van 2025. In onderstaande tabel is weergeven met welk bedrag de accrestranches van 2022-2025 verschilt in 2026 ten opzichte van 2025. Hier spelen twee effecten een rol. Het grootste deel van het verschil zit in de accrestranches van 2022 en 2023. Dit is te verklaren doordat voor deze jaren geen structureel volume-accres is uitgekeerd. In het coalitieakkoord Rutte IV is besloten om het accres vast te zetten op een plus van 1 miljard euro ten opzichte van de Miljoenennota 2022 in 2026, daarmee liepen de volumetranches 2022-2025 tot 2026. Daarnaast waren de accrestranches voor het Gemeentefonds in de jaren 2022 en 2023 (incidenteel) historisch hoog, door de stijging van de rijksuitgaven. Dit heeft er mede toe geleid dat de financiële positie van gemeenten is verbeterd, zo lieten de jaarrekeningen van gemeenten de afgelopen jaren een overschot zien. In het voorjaar van 2024 is door het vorige kabinet in constructief overleg met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) – in gewaardeerde aanwezigheid van de Unie van Waterschappen (UvW) – besloten over te gaan tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting (675 miljoen euro structureel) in combinatie met het vervroegd invoeren van de nieuwe normeringssystematiek in 2024. Met deze afspraak zijn volume-accrestranches van 2024 en 2025 weer structureel. Tevens is in het voorjaar 2024 door het vorige kabinet besloten om extra middelen voor de Wmo ter beschikking te stellen (75 miljoen euro in 2026 oplopend naar structureel 300 miljoen euro in 2029). Deze middelen zijn bij de Miljoenennota 2025 overgeheveld naar het accres. Het tweede effect wat tot een lager accres leidt in 2026 ten opzichte van 2025 is de grondslag. Door een lagere grondslag van het Gemeentefonds in 2026 is het accres ook lager. De daling in de grondslag van 2026 naar 2025 komt voornamelijk door de hierboven beschreven incidentele volume-accres van 2022 en 2023. |
|||
17 | Klopt het dat van de omvang van het financieel ravijn 2026 gemeentefonds aan het begin van dit begrotingsjaar van ruim 3 miljard euro per saldo alleen de opschalingskorting van 675 miljoen euro is vervallen? Antwoord: Het schrappen van de oploop van de opschalingskorting leidt vanaf 2026 tot een stijging van het gemeentefonds met 675 miljoen euro. Dit is in combinatie gedaan met het vervroegen van de bbp-systematiek. Aanvullend is in de Voorjaarsnota 2024 met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) afgesproken dat in de toekomst (een nader te bepalen deel van) de Wmo niet langer via de algemene uitkering van het Gemeentefonds gaat, maar via een aparte financiering. Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een passende geobjectiveerde indexering onderzocht die ook rekening houdt met de kostenontwikkeling en demografie/vergrijzing. Vooruitlopend op de uitwerking is een jaarlijkse tranche van 75 miljoen euro vanaf 2026 oplopend tot 300 miljoen euro in 2029 gereserveerd voor een aanvullende indexering voor demografie. Ook zet het kabinet de uitvoering van de Hervormingsagenda Jeugd door. De ingeboekte besparing van 511 miljoen euro op de jeugdzorg komt structureel te vervallen. |
|||
18 | Met welk bedrag schommelen de oude accrestranches uit de jaren 2022-2025 in het jaar 2026 naar beneden? Antwoord: Uit de vraag blijkt niet duidelijk wat er bedoeld wordt met het schommelen van accrestranches. De vraag is geïnterpreteerd als het verschil van het accres 2022-2025 in 2026 ten opzichte van 2025. Onderstaand is de tabel uit vraag 16 weergegeven, welke laat zien met welk bedrag de accrestranches van 2022-2025 verschilt in 2026 ten opzichte van 2025. Zoals bij vraag 16 aangegeven spelen hier twee effecten een rol. Het grootste deel van het verschil zit in de accrestranches van 2022 en 2023. Het tweede effect is de lagere grondslag van 2025 ten opzichte van 2026. |
|||
19 | Met welk bedrag schommelen de oude accrestranches uit de jaren 2022-2026 in het jaar 2027 naar beneden? Antwoord: Uit de vraag blijkt niet duidelijk wat er bedoeld wordt met het schommelen van accrestranches. De vraag is geïnterpreteerd als het verschil van het accres 2022-2026 in 2027 ten opzichte van 2026. In onderstaande tabel is weergeven met welk bedrag de accrestranches van 2027 verschillen ten opzichte van 2026. Door een lagere grondslag van het Gemeentefonds in 2026 is het accres ook lager. |
|||
20 | Wanneer zal het beleidskader Decentraal en gedeconcentreerd bestuur in 2025 gereed zijn en hoe zal dit beleidskader helpen voor een betere middelen/taakverdeling voor gemeentes? Antwoord: Het beleidskader decentraal en gedeconcentreerd bestuur is een afwegingskader voor het rijk voor het toedelen van nieuwe taken en bevoegdheden aan het decentraal en gedeconcentreerd bestuur. Het helpt -aan de hand van staatsrechtelijke kenmerken en criteria- bij het bepalen of een taak bij gemeenten moet worden belegd, of dat het beter past bij een ander bestuurslichaam. Door meer samenhang aan te brengen bij het toedelen van taken en bevoegdheden door in alle beleidsdomeinen dezelfde uitgangspunten te hanteren kan dat bijdragen aan een betere verdeling van taken en middelen. Bij taaktoedeling aan gemeenten dient voldoende recht te worden gedaan aan de wettelijke verplichting om de kosten van het medebewind adequaat te vergoeden. Het beleidskader kan naar verwachting in Q2 2025 aan de Kamer worden gestuurd. |
|||
21 | Volgens welke verdeelsleutel worden specifieke uitkeringen overgeheveld naar het gemeentefonds? Hoe zorgen wij ervoor dat dat gemeentes die veel specifieke uitkeringen ontvangen er niet op achteruit gaan bij deze overheveling? Antwoord: De verdeling van de specifieke uitkering over gemeenten wordt niet noodzakelijkerwijs gewijzigd bij overheveling naar het gemeentefonds Indien een specifieke uitkering wordt omgezet in bijvoorbeeld een decentralisatie uitkering of de aanstaande Bijzondere Fondsuitkering, kan dezelfde verdeling over de gemeenten worden gehanteerd. |
|||
22 | Geldt hetzelfde als dat zowel de structurele als de niet-structurele decentralisatie-uitkeringen niet kunnen worden overgeheveld naar de algemene uitkeringen niet ook voor de specifieke uitkeringen, die nu wel overgeheveld gaan worden? Is het niet onvermijdelijk dat er een paar grote bijzondere fondsuitkeringen overblijven? Antwoord: De bijzondere fondsuitkering kan pas toegepast worden op het moment dat de Financiële-verhoudingswet aangepast is. Daarom is het toekomstige aantal bijzondere fondsuitkeringen vooralsnog onbekend. Overigens geldt voor de bijzondere fondsuitkering dat deze ook structureel toegekend kan worden en dat overheveling naar de algemene uitkering geen eis is. |
|||
23 | Hoe zal worden omgegaan met de hoge algemene reserves van gemeentes? En hoe zal ervoor gezorgd worden dat deze voor meer structurele doeleinden kunnen worden ingezet? Antwoord: Dankzij exploitatieoverschotten de afgelopen jaren is het eigen vermogen (bestaande uit de algemene reserve, bestemmingsreserve en het saldo van rekening) van gemeenten sinds 2020 met ruim 7 miljard euro gestegen. Hoe hiermee wordt omgegaan is aan gemeenten zelf, als autonome bestuurslaag. Wel zijn in de notitie incidenteel/structureel (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/vergaderstukken/2023/11/21/notitie-incidenteel-structureel-voor-het-najaars-bofv-2023) de bestaande mogelijkheden die gemeenten hebben om vermogen in te zetten verduidelijkt en uitgebreid. Deze notitie is in het Bestuurlijk Overleg Financiële verhoudingen (BOFv) van 21 november 2023 vastgesteld. Gemeenten moeten in hun begroting structurele lasten dekken met structurele baten of, als dit niet het geval is, zorgen dat dit evenwicht in de meerjarenraming is hersteld. Met ingang van 2024 staan de provinciale financieel toezichthouders onder voorwaarden een verruimde inzet toe bij gemeenten van het surplus in de algemene reserve. De sterk gestegen reserves van de afgelopen jaren kunnen hiermee worden ingezet voor structurele doeleinden. In het kader van de Agenda Toekomst Toezicht (ATT) wordt nader gekeken naar de inzet van reserves. Hierbij wordt in samenwerking met de provinciale financiële toezichthouders bezien of bij de beoordeling van de begroting de norm structureel en reëel evenwicht aangevuld kan worden. Naar verwachting kan ik uw Kamer hierover nader informeren in het tweede kwartaal van 2025. |
|||
24 | Wat is het tijdpad voor de wijziging van de Financiële-verhoudingswet (FvW)? Antwoord: In het najaar van 2024 zal het wetsontwerp geconsulteerd worden en daarna zo snel mogelijk voorgelegd worden voor advisering aan de Raad van State. |
|||
25 | Hoe zullen gemeentes gecompenseerd worden voor de in 2025 door de wisseling van de financieringssystematiek verwachte dip in de inkomsten van gemeenten? Antwoord: In constructief overleg met de koepels is besloten door het kabinet Rutte IV over te gaan tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in combinatie met het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek in 2024. Het besluit tot het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek heeft invloed op de lopende begroting van gemeenten en provincies. Om die reden is besloten de impact hiervan volledig (2024) en deels (2025) te dempen. Ook voor 2026 tot en met 2029 vindt compensatie plaats. Deze is zodanig dat dit per saldo voor de periode 2026 tot en met 2029 resulteert in een plus van 675 miljoen euro voor gemeenten en 44 miljoen euro voor provincies. Tevens is in het voorjaar 2024 door Rutte IV besloten om extra middelen voor de Wmo ter beschikking te stellen (75 miljoen euro in 2026 oplopend naar structureel 300 miljoen euro in 2029). Tot slot, is in het kader van de Voorjaarsnota 2024 door Rutte IV afgesproken dat de concrete vraagstukken met betrekking tot infrastructuur, openbaar vervoer en natuur nader worden uitgewerkt. Het gaat hierbij om de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht. Voor deze drie beleidsterreinen wordt door Rijk en medeoverheden samen aan een verdere concretisering van de handelingsperspectieven en oplossingsrichtingen gewerkt. Zoals bij vraag 7 aangegeven, ook dit kabinet gaat het om de balans tussen ambitie, taken, middelen, en uitvoeringskracht. Waar het om gaat is dat wij samen als overheden ons werk kunnen doen voor de samenleving. Dat is geen exacte wetenschap, waarbij het geld op basis van een simpele rekensom wordt toegekend. Dit kabinet heeft dan ook als doel om gedurende de regeerperiode de balans tussen ambitie, taken, middelen en uitvoeringskracht te vinden en gezamenlijk met gemeenten en provincies te sturen op een aantal bepalende gezamenlijke maatschappelijke opgaven. Daarnaast is het van belang, zoals aangegeven in het Hoofdlijnenakkoord, dat medeoverheden vroegtijdig worden betrokken bij voorbereiding van beleid en van wetgeving (mede aan de hand van de Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden). Eind augustus is dan ook het zogenaamde Overhedenoverleg, overleg tussen Rijk en koepels (VNG, IPO en UvW), geweest. Dit najaar zal er wederom een Overhedenoverleg plaatsvinden over de mogelijke gevolgen van de beleidsvoornemens uit het Regeerprogramma voor de hierboven genoemde ‘balans’. Ter voorbereiding hierop werken Rijk en koepels de komende maanden ambtelijk gezamenlijk aan het inzichtelijk maken van de consequenties van het Regeerprogramma voor uitvoerbaarheid. |
|||
26 | Welke nadelige gevolgen heeft het feit dat de aanvullende afspraken met betrekking tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) met ingang van 2026 ingaan en dat tegelijkertijd voor 2025 geldt dat de bbp-systematiek niet voldoende compenseert voor gemeenten? Zijn de gereserveerde middelen vanaf 2026 voldoende? Antwoord: Zoals bij vraag 25 aangegeven, in constructief overleg met de koepels is door het kabinet Rutte IV besloten over te gaan tot het schrappen van de oploop van de opschalingskorting in combinatie met het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek in 2024. Het besluit tot het vervroegd invoeren van de nieuwe financieringssystematiek heeft invloed op de lopende begroting van gemeenten en provincies. Om die reden is besloten de impact hiervan volledig (2024) en deels (2025) te dempen. Ook voor 2026 tot en met 2029 vindt compensatie plaats. Deze is zodanig dat dit per saldo voor de periode 2026 tot en met 2029 resulteert in een plus van 675 miljoen euro voor gemeenten en 44 miljoen euro voor provincies. Voor de Wmo geldt dat Rijk en VNG in gezamenlijkheid een meerjarig onderzoek doen naar de houdbaarheid van de Wmo 2015. Uit dit traject volgen beleidsopties die benut kunnen worden voor het toekomstgericht houdbaar houden van de Wmo 2015. Het houdbaarheidsonderzoek dient een bijdrage te leveren aan duurzame bestuurlijke en financiële verhoudingen tussen het Rijk en gemeenten, met een balans tussen ambities, taken, uitvoeringskracht en ambities. Als onderdeel hiervan zal ook gekeken worden naar de toekomstige financieringsvorm. Vooruitlopende hierop is in de Voorjaarsnota 2024 afgesproken is dat in de toekomst (een nader te bepalen deel van de) Wmo niet langer via de algemene uitkering van het gemeentefonds gaat, maar via een aparte financiering. Qua financieringsvormen zal in ieder geval worden gekeken naar de opties van een Bijzondere Fonds Uitkering en een constructie als de BUIG (bijstand) met daarbij oog voor de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Rijk en gemeenten. Bij de uitwerking van de financieringsvarianten zullen de inzichten worden benut die zijn en worden opgedaan bij de ontwikkeling van financieringsvarianten voor jeugd die momenteel plaatsvindt door een werkgroep van VWS, BZK, Fin en de VNG. Afhankelijk van de gekozen bekostigingsvorm wordt een passende geobjectiveerde indexering onderzocht (die aansluit bij de raming die het CPB doet in het kader van het houdbaarheidsonderzoek) en daardoor ook rekening houdt met kostenontwikkeling en demografie/vergrijzing. Het Rijk treft vooruitlopende op de uitwerking een reservering voor een aanvullende indexering voor demografie bovenop de bbp-systematiek. Uitgaande van de demografie raming van het CPB voor de Wlz van 1,7 procent en de actuele CBS-realisatie reserveert het Rijk op de Aanvullende Post vanaf 2026 een jaarlijkse tranche van circa 75 miljoen euro additioneel oplopend tot 300 miljoen euro in 2029 voor gemeenten. |
|||
27 | Waarom is er gekozen voor het beperken van het aantal specifieke uitkeringen in plaats van het overhevelen van alle specifieke uitkeringen (exclusief de gebundelde uitkering (BUIG)) naar het Gemeente- en Provinciefonds? Antwoord: Na het verschijnen van (de budgettaire bijlage bij) het Hoofdlijnenakkoord zijn bij de Startbrief nog enkele specifieke uitkeringen uitgezonderd van de grondslag en de verplichting tot omzetting. Het betreft hier specifieke uitkeringen op het terrein van de afhandeling van de aardbevingsschade in Groningen, de toeslagenaffaire, Corona en Oekraïne. Op deze gevoelige terreinen werd een continuering van de bestaande praktijk, ook op het financiële vlak, wenselijk geacht. Momenteel wordt gewerkt aan een afwegingskader dat moet helpen bij het verdere proces van de overheveling. Omzetting van Specifieke Uitkeringen in fondsuitkeringen is de hoofdregel. Verdere uitzonderingen zijn slechts mogelijk als overheveling zal leiden tot een voorzienbare onrechtmatigheid. De eerdere bevindingen van de Algemene Rekenkamer zijn hierbij leidend. Afwijking hiervan vergt een besluit in de ministerraad. |
7 | ||
28 | Wanneer krijgt de Kamer duidelijkheid over het beperken van het aantal specifieke uitkeringen? Wanneer moet dit zijn beslag voor de gemeenten krijgen? Antwoord: Hierover wordt uiterlijk bij Miljoenennota 2026 uitsluitsel gegeven. |
7 | ||
29 | Waarom moeten er alternatieven beschikbaar zijn voor de specifieke uitkering? Antwoord: Decentrale overheden hebben zich herhaaldelijk beklaagd over hoge verantwoordings- en controlekosten, die verbonden zijn aan specifieke uitkeringen. Die kosten zijn niet of in mindere mate verbonden aan uitkeringen die verstrekt worden uit het gemeente- en provinciefonds. De decentralisatie uitkering, die hiervan deel uitmaakt, is een alternatief voor de specifieke uitkering. Dat geldt ook voor de bijzondere fondsuitkering, een opvolger van de decentralisatie-uitkering die wordt geïntroduceerd in de te wijzigen Financiële-verhoudingswet. |
7 | ||
30 | Wat is het verschil tussen een “specifieke uitkering” en een “bijzondere fondsuitkering”? Antwoord: Bij een specifieke uitkering worden de daarmee verband houdende lasten verantwoord in de jaarrekening van een gemeente of provincie. De lasten worden door de controlerend accountant ook beoordeeld op rechtmatigheid. Bij een onrechtmatigheid of een onderbesteding, kunnen de middelen tevens teruggevorderd worden door het Rijk. Ten slotte wordt de specifieke uitkering vanaf de departementale begroting verstrekt. Een bijzondere fondsuitkering, die geïntroduceerd wordt bij de herziening van de Financiële-verhoudingswet, wordt daarentegen niet verstrekt vanaf de departementale begroting, maar vanuit het gemeente- of provinciefonds. Er gelden geen verantwoordingseisen en de accountant voert geen specifieke controlewerkzaamheden uit. Bij de bijzondere fondsuitkering kan wel (beleids-)informatie opgevraagd worden, over prestaties of effecten. De middelen vanuit de bijzondere fondsuitkering zijn beleids- en bestedingsvrij. |
7 | ||
31 | Wanneer krijgt de Kamer meer duidelijkheid over het nieuwe instrument van de “bijzondere fondsuitkering”? Wanneer moet dit zijn beslag voor de gemeenten krijgen? Antwoord: De bijzondere fondsuitkering maakt onderdeel uit van de herziening van de Financiële-verhoudingswet. Het wetsontwerp wordt naar verwachting in 2025 ingediend bij de Tweede Kamer. Op het moment dat de wet van kracht wordt, zal de bijzondere fondsuitkering ook toegekend kunnen worden aan gemeenten. |
7 | ||
32 | Zijn de bedragen in figuur 3 op pagina 14 gecorrigeerd voor inflatie? Zo nee, kan deze grafiek ook weergegeven worden met de cijfers gecorrigeerd voor inflatie? Antwoord: Figuur 3 op pagina 14 geeft de uitkeringen uit het gemeentefonds per inwoner weer, waarbij het accres 2026 en verder, zoals aangegeven bij vraag 6, nog staat op hoofdstuk 60. In de septembercirculaire is het accres voor 2026 en verder reeds toegerekend aan het gemeentefonds. Als deze gemeentefondstotalen worden gebruikt geeft dat onderstaande grafiek. |
14 | ||
33 | Klopt het dat de decentralisatie uitkering voor vrouwenopvang wordt verlaagd vanaf 2026? Waarom is dat het geval? Waar is deze daling op gebaseerd? Antwoord: Met de (centrum)gemeenten eind 2023 is overeengekomen om de uitname uit de decentralisatie uitkering vrouwenopvang van € 43.000 in verband met het toenemend beroep dat wordt gedaan op het Landelijk knooppunt huwelijksdrang en achterlating (LKHA) vanaf 2024 structureel te maken. De middelen zijn overgeheveld naar de begroting van het ministerie van VWS. Deze middelen worden via een specifieke uitkering verstrekt aan de gemeente Den Haag voor activiteiten die nodig zijn voor de uitvoering van het LKHA. Ten aanzien van de bekostiging na 2025 wordt nog nader bezien hoe deze moet worden vormgegeven, gelet op wat er in de budgettaire bijlage bij het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen over specifieke uitkeringen. |
24 | ||
34 | In de begroting is te zien dat de decentralisatie uitkeringen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang in de periode 2024-2029 jaarlijks hetzelfde bedrag zijn (voor vrouwenopvang zelfs lager vanaf 2026), vindt er geen jaarlijkse indexatie plaats van deze decentralisatie uitkeringen? Ontvangen de centrumgemeenten deze indexatie? Zo niet, wie ontvangt dan indexatie voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang? Hoe gaat u zorgen dat de centrumgemeenten die verantwoordelijk zijn voor beleid en uitvoering voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang deze indexatie ontvangen? Antwoord: De basis voor de grondslag waarover de indexatie van het gemeentefonds wordt berekend is (1) het jaarlijks budget in het gemeentefonds voor zover dit verantwoord wordt op het uitgavenplafond Rijksbegroting, exclusief middelen in het sociaal deelfonds en corona- en Oekraïne-noodmaatregelen, en (2) het nog niet in het gemeentefonds verwerkte volume-accres. Het jaarlijks budget bevat zowel de algemene uitkering als de decentralisatie-uitkeringen. Het accres wordt cf. de systematiek van het gemeentefonds verdeeld over gemeenten op basis van de algemene uitkering en ook toegevoegd aan de algemene uitkering. Als het accres verdeeld zou worden op basis van de algemene uitkering en decentralisatie uitkering leidt dit tot zeer marginale verschuivingen in de uitkering die gemeenten ontvangen. Het accres is naar eigen inzicht van een individuele gemeente in te zetten. Het accres wordt dan ook door de fondsbeheerders niet toegerekend aan specifieke clusters binnen de algemene uitkering en/of decentralisatie-uitkeringen, maar als geheel toegerekend aan de algemene uitkering. Het is aan de lokale democratie om te bepalen welk deel van het accres wordt toegerekend aan de maatschappelijke opvang en de vrouwenopvang. De integratie-uitkeringen worden ieder jaar opnieuw geïndexeerd volgens de voor dat jaar van toepassing zijnde loon- en prijsontwikkeling (constante prijzen). Ik vind het wel belangrijk dat het voor gemeenten duidelijk is op welke wijze de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang worden geïndexeerd. In de circulaires van het gemeentefonds is daarom expliciet opgenomen dat de decentralisatie-uitkeringen grondslag zijn van de accres berekeningen en dat de besteding van het accres aan gemeenten is. Zoals vermeld in de Voorjaarsnota 2024 is voor de langere termijn inmiddels afgesproken dat een nader te bepalen deel van de Wmo niet langer via de algemene uitkering van het Gemeentefonds gefinancierd wordt, maar dat gezocht wordt naar een nieuwe financieringsvorm. In het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen wordt hiertoe een procesvoorstel uitgewerkt. |
24 |