Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden
Nummer: 2024D36129, datum: 2024-10-01, bijgewerkt: 2024-11-12 08:18, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36600-VII-7).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.H. de Vree, voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (PVV)
- Mede ondertekenaar: J.P. van der Haas, adjunct-griffier
- Beslisnota bij het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden inzake Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025 (Kamerstuk 36600-VII)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 36600 VII-7 Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025.
Onderdeel van zaak 2024Z12750:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Onderdeel van zaak 2024Z14774:
- Indiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-09-19 15:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-09-23 14:00: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025 (TK 36600-VII) (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-09-26 12:00: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-10-03 13:36: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-10-07 14:00: Vaststelling van de begrotingsstaten van BZK, EZ en van JenV voor het jaar 2025 voor zover het onderwerpen betreft die zien op digitalisering (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2024-10-09 11:30: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025 (36600-VII) (inclusief gemeentefonds (36 600-B) en provinciefonds (36 600-C)) 1e TK (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2024-10-10 12:00: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-10-10 18:40: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025 (36600-VII) (inclusief gemeentefonds (36 600-B) en provinciefonds (36 600-C)) antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2024-11-11 10:00: Wetgevingsoverleg inzake de begrotingen BZK, JenV en EZ voor zover het onderwerpen betreft die zien op digitalisering. (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Digitale Zaken
- 2024-11-18 17:15: Herstel Groningen (de tweede termijn zal op een later moment aanvangen) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2024-12-02 10:00: Herstel Groningen (tweede termijn) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 600 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2025
Nr. 7 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 1 oktober 2024
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.
De vragen zijn op 24 september 2024 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 1 oktober 2024 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens Staatssecretarissen van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, beantwoord.
Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
De Vree
Adjunct-griffier van de commissie,
Van der Haas
Vragen en antwoorden
1
Vraag:
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoeveel geld er op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) wordt uitgegeven aan diversiteits- en inclusiebeleid, cursussen, werving en selectie, trainingen en colleges, etc.?
Antwoord:
BZK werkt aan een sociaal veilige werkomgeving waar diversiteit en inclusie worden bevorderd. Voor sociale veiligheid, inclusie en diversiteit staan trainingen op het gebied van inclusief werven en selecteren op de planning van 2025. Ook worden omstanderstrainingen georganiseerd en teams begeleid. BZK faciliteert de organisatie te werken aan een personeelsbestand dat een brede afspiegeling van de maatschappij is. Hiermee werkt BZK aan het behouden en binden van medewerkers. Voor 2025 is door BZK € 350.000,– begroot.
2
Vraag:
Was het vaststellen van het regeerprogramma een besluit van de ministerraad? Zo ja, kunnen alle onderliggende juridische adviezen die ten grondslag liggen aan het regeerprogramma met de Kamer worden gedeeld conform de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's? Zo nee, waarom kan dit niet?
Antwoord:
Het regeerprogramma is vastgesteld in de ministerraad van 6 september 2024 en op 13 september 2024 aan de Tweede Kamer gezonden bij brief van de Minister-President.1 Op grond van de Beleidslijn actieve openbaarmaking nota’s 2022 wordt in beginsel bij ieder stuk dat een bewindspersoon aan het parlement stuurt de onderliggende ambtelijke adviesnota meegezonden waarmee hij over de verzending van dat stuk is geadviseerd. Ik heb naar aanleiding van deze vraag geconstateerd dat dit bij voornoemde brief van 13 september 2024 per abuis niet is gebeurd. Bij dezen stuur ik u, namens de Minister-President, de desbetreffende nota alsnog toe.
Ten aanzien van (juridische) adviezen over het regeerprogramma geldt dat de in het regeerprogramma vervatte voornemens nog nadere uitwerking en besluitvorming door het kabinet vergen. Hoewel het kabinet goede informatievoorziening aan de Kamer van groot belang acht, is het verstrekken van interne ambtelijke adviezen aan de Kamer in dit stadium waar de besluitvorming nog gaande is, niet gebruikelijk. Voor verstrekking van ambtelijke adviezen in een nog niet afgerond proces van besluitvorming door de ministerraad, zoals tijdens de afgelopen algemene politieke beschouwingen, is slechts bij (hoge) uitzondering plaats. Voorkomen moet worden dat de besluitvorming hierdoor in dit stadium te veel wordt beïnvloed en de ambtelijke advisering onderwerp wordt van publiek debat. Het kabinet hecht aan een zorgvuldig proces waarbij in de regel eerst door (leden van) het kabinet – mede op basis van ambtelijke adviezen – besluiten worden genomen. Deze worden daarna gemotiveerd kenbaar gemaakt aan de Tweede Kamer, waarbij in het hierop volgende parlementaire debat het kabinet graag bereid is om vragen vanuit uw Kamer te beantwoorden.
3
Vraag:
Wat is de stand van zaken omtrent de inwerkingtreding van de rijksbrede klachtencommissie ongewenste omgangsvormen? Zijn er kosten gemoeid met de inwerkingtreding en zo ja, zijn deze middelen op tijd beschikbaar, mocht de klachtencommissie eerder starten, zoals verzocht in de motie van de leden Rajkowski en Van Baarle (Kamerstuk 30 950, nr. 417)?
Antwoord:
De bestaande departementale klachtencommissies worden vervangen door één Rijksbrede klachtencommissie. De voorbereidingen hiervoor zijn vergevorderd. De Kamer wordt nog vóór het einde van dit jaar geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de Rijksbrede klachtencommissie. Op het moment is er geen sprake van dat de middelen niet op tijd beschikbaar zijn.
4
Vraag:
Op welke wijze is het Ministerie van BZK betrokken bij het opstellen van de dragende motivering voor het in werking stellen van artikelen 110 en 111 van de Vreemdelingenwet?
Antwoord:
Binnen het kabinet is aandacht voor het belang van de Grondwet en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, waaronder de verplichting in verband met de positie van de volksvertegenwoordiging en de grondrechten. Dit is een bijzondere verantwoordelijkheid van de Minister van BZK, evenals de toetsing van ontwerpregelgeving aan de Grondwet, constitutionele beginselen en mensenrechtenverdragen.
De Vreemdelingenwet en de toepassing van de bevoegdheden die daarin zijn vastgelegd vallen onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Asiel en Migratie. Het is dus aan de Minister van Asiel en Migratie om een dragende motivering op te stellen. Alle maatregelen die het kabinet neemt om de asielinstroom te beperken moeten in overeenstemming blijven met Europese regelgeving en internationale verdragen. De ministerraad zal besluiten over de voordracht voor een Koninklijk besluit op grond van artikel 110 Vreemdelingenwet en het daarbij behorende voorstel voor een voortduringswet en de eerste AMvB's.
5
Vraag:
Wat zijn de resultaten van het door de Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) c.q. het Ministerie van BZK uitgevoerde onderzoek naar donaties (in natura) van Remarkable aan BBB?
Antwoord:
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is toezichthouder op de naleving van de Wet financiering politieke partijen (Wfpp). De Commissie toezicht financiering politieke partijen (Ctfpp) adviseert de Minister over de toepassing en het toezicht op de naleving van de wet. Op 9 november 2023 publiceerde BNR een nieuwsartikel over de financiële relatie tussen ReMarkAble en de BoerBurgerBeweging (BBB). In het artikel stond informatie vermeld die duidde op een mogelijk niet opgegeven gift in natura van ReMarkAble aan de BBB in het kalenderjaar 2022. Naar aanleiding van deze berichtgeving heeft er op het Ministerie van BZK een gesprek plaatsgevonden met de BBB. In dit gesprek is de BBB verzocht om aanvullende informatie. Op basis van de reeds ontvangen verantwoording over het kalenderjaar 2022, de goedkeurende verklaring van de accountant van de BBB over de verantwoording 2022 en de aanvullende informatie die is verstrekt heeft BZK geconcludeerd dat er geen sprake was van een gift in natura.
6
Vraag:
Wat is, per ministerie, de voortgang op de doelstelling om minder ambtenaren en externe inhuur in dienst te hebben met een taakstelling van 22 procent kostenreductie?
Antwoord:
Het kabinet brengt het aantal ambtenaren en externe inhuur substantieel terug. Aan deze opdracht is een budgettaire taakstelling van 22% gekoppeld. De taakstelling is in de Ontwerpbegroting 2025 bij alle ministeries ingeboekt. Momenteel wordt per ministerie, in nauw overleg met de verschillende belanghebbenden, bekeken wat de taakstelling betekent. Centrale vraag hier: hoe kan de taakstelling op een verantwoorde en realistische manier gedekt worden? Dit in het licht van de in het regeerprogramma genoemde doelen (toekomstbestendig maken van de Rijksoverheid, minder onnodige procedures, overhead en administratieve lasten).
Daarbij geldt dat het een budgettaire taakstelling betreft: de Ministers hebben de ruimte gekregen om breed naar dekkingsmogelijkheden te kijken. Daarbij kan bijvoorbeeld ook gekeken worden naar dekking uit andere middelen dan apparaatsmiddelen.
7
Vraag:
Hoeveel fte is er per ministerie nieuw in dienst gekomen, uitgesplitst naar functiecategorie, sinds het openbaar maken van het hoofdlijnenakkoord?
Antwoord:
In tweede kwartaal van 2024 zijn er bijna 5.100 medewerkers ingestroomd bij het Rijk. Ook zijn er bijna 2.900 uitgestroomd. Per saldo is de instroom netto ±2.200 medewerkers (in aantallen). In FTE ligt dit een fractie lager.
8
Vraag:
Welke kerntaken gaat de Rijksoverheid afstoten als gevolg van de ambitie om de kosten van het ambtenarenapparaat met 22 procent te reduceren?
Antwoord:
De overheid dient toekomstbestendig te worden gemaakt. Belangrijk daarbij is de vraag «welk werk moet er (nu) gebeuren gelet op onze maatschappelijke opgave?» Mede vanwege de structurele arbeidsmarktkrapte moeten ambtenaren worden ingezet waar ze het hardste nodig zijn en beleid maken dat goed uitvoerbaar is. Hierin moeten keuzes worden gemaakt. Onnodige procedures kunnen worden afgeschaft, de overhead moet worden teruggedrongen en de rijksbrede bedrijfsvoering zal worden doorontwikkeld. Dit is gekoppeld aan het vereenvoudigen en verminderen van regels en het terugbrengen van administratieve verplichtingen voor burgers, ondernemers en de uitvoeringsorganisaties. De Ministers moeten de komende jaren, in nauwe betrokkenheid met de verschillende belanghebbenden, de vraag beantwoorden «welk werk moet er gebeuren gelet op de maatschappelijke opgave» en ambtenaren inzetten waar ze het hardste nodig zijn. De beantwoording van deze vragen zal duidelijk maken welke taken mogelijk afgestoten kunnen worden.
9
Vraag:
Wat was het totaal aantal dagen Eerste en Tweede Kamerervaring van alle bewindspersonen tezamen op het moment van beëdiging van het huidige kabinet en dat van Rutte-II, -III en -IV?
Antwoord:
Het Ministerie van BZK heeft geen beschikking over de gevraagde gegevens over de anciënniteit van Eerste en Tweede Kamerleden die bewindspersoon zijn geworden. De Eerste en de Tweede Kamer houden overigens zelf nauwgezet de anciënniteit van zittende Kamerleden bij op hun eigen websites maar die informatie is na het aftreden als Kamerlid niet meer daar aanwezig.
10
Vraag:
Wanneer volgt de in het regeerprogramma aangekondigde meerjarenagenda voor de preventie en aanpak van alle vormen van discriminatie en racisme en hoe wordt de betrokkenheid van het parlement hierbij geborgd?
Antwoord:
Het kabinet streeft ernaar de meerjarenagenda, die momenteel onder coördinatie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) wordt opgesteld, eind 2024 of begin 2025 aan uw Kamer te sturen.
11
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de bestendiging van de aanpak van alle vormen van discriminatie en racisme bij de politie door het Expertisecentrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) structureel te financieren vorm krijgt en hoeveel middelen hiervoor worden uitgetrokken in vergelijking met de voorgaande jaren?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Als onderdeel van het programma Politie voor Iedereen voert de politie in opvolging van de motie-Paternotte een pilot uit waarin landelijke expertise wordt ontwikkeld ter versterking van de rol van de politie in de (strafrechtelijke) aanpak van discriminatie in de samenleving, en waar de discriminatierechercheurs onderdeel van zijn. Het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie-Politie (ECAD-P) wordt vorm gegeven met tijdelijke middelen (7 miljoen incidenteel in totaal van 2021 tot 2025) binnen de operationele sterkte. Dit kabinet wil de aanpak van strafrechtelijke discriminatie bij de politie versterken door het ECAD-P structureel te gaan financieren. Ik verwacht u voor de behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid nader te informeren over de structurele middelen voor het ECAD-P.
12
Vraag:
Kan in een overzicht worden aangegeven op welke manier van de Kiesraad een Kiesautoriteit wordt gemaakt? Welke bevoegdheden vallen onder deze Kiesautoriteit en zal deze ook de bevoegdheid krijgen om verkiezingsgeschillen te beslechten?
Antwoord:
De transitie van de Kiesraad tot verkiezingsautoriteit is opgedeeld in twee fasen: 1) de programmatuur ter ondersteuning van het berekenen en vaststellen van de verkiezingsuitslag, 2) de uitbreiding van taken ten behoeve van de verdere kwaliteitsbevordering in het verkiezingsproces.
De eerste fase behelst de taakuitbreiding van de Kiesraad omtrent het beheer van de uitslagprogrammatuur met de Wet programmatuur verkiezingsuitslagen. Dit wetsvoorstel is op 7 respectievelijk 19 maart 2024 door de Tweede- en Eerste Kamer aangenomen. Inwerkingtreding staat gepland op 1 juli 2025, afhankelijk van de uitwerking in lagere regelgeving. Met deze wet wordt de Kiesraad in de Kieswet aangewezen als beheerder van de programmatuur die wordt gebruikt bij de berekening van stemtotalen en de vaststelling van de verkiezingsuitslag. Verder worden verantwoordelijkheden, bevoegdheden en eisen aan het gebruik en het beheer van de uitslagprogrammatuur in de Kieswet vastgelegd. Het gebruik van de uitslagprogrammatuur die de Kiesraad ter beschikking stelt wordt verplicht, en de Kiesraad kan in geval van risico’s die leiden tot een gevaar voor de betrouwbare en veilige werking van de uitslagprogrammatuur een beheersaanwijzing geven aan de gebruiker, of in het uiterste geval het gebruik (doen) onderbreken.
In de tweede fase wordt de Kiesraad toegerust op het waarborgen en waar mogelijk bevorderen van de kwaliteit van de uitvoering van het verkiezingsproces, met de Wet kwaliteitsbevordering uitvoering verkiezingsproces. Ook wordt de adviesbevoegdheid van de Kiesraad verbreed naar alle onderwerpen die verkiezingen aangaan. Dit wetsvoorstel is op 3 mei 2024 ingediend bij de Tweede Kamer en de vaste Kamercommissie voor Binnenlandse Zaken heeft op 28 juni 2024 verslag uitgebracht.
De kwaliteitsbevorderende rol die de Kiesraad krijgt met dit wetsvoorstel is gebaseerd op de volgende drie pijlers: 1) Ondersteunen van de organisatie van verkiezingen (middels instructies, kwaliteitsstandaarden en het vaststellen van modellen voorafgaand aan een verkiezing), 2) Waarnemen en indien nodig bijsturen (ten behoeve van de kwaliteitsbevordering) tijdens een verkiezing, 3) Beoordelen van het verloop van de verkiezing (via een rapportage en advies aan het vertegenwoordigend orgaan na een verkiezing).
Naast de hierboven genoemde bevoegdheden had de Kiesraad reeds de volgende rollen en taken: centraal stembureau bij landelijke verkiezingen (voor de Eerste- en Tweede Kamer en het Europees Parlement), het verzamelen van de uitslagen van de op basis van de Kieswet gehouden verkiezingen en het ontsluiten daarvan en kennis- en expertisecentrum op het gebied van verkiezingen.
De Raad van State heeft deze zomer voorlichting uitgebracht over de inrichting van het systeem inzake de beslechting van verkiezingsgeschillen. Het streven is om u de kabinetsreactie op deze voorlichting begin 2025 toe te sturen. In deze kabinetsreactie zal ook worden ingegaan op de vraag of en zo ja welke rol de Kiesraad in dit proces zal krijgen.
13
Vraag:
Kan de regering een analyse geven van de verschillende vormen van burgerparticipatie die de afgelopen vijf jaar zijn uitgeprobeerd en wat het succes van die vormen is geweest? Zijn er naast de huidige initiatieven op het gebied van burgerparticipatie nog initiatieven in voorbereidingen?
Antwoord:
Burgerparticipatie kent verschillende vormen. De voormalige Minister van BZK heeft in haar brief van 17 maart 2023 de aanpak beschreven ten aanzien van burgerparticipatie en burgerfora (Kamerstukken II 2022/23, 30 184, nr. 38). In de brief wordt ingegaan op de verschillende vormen van burgerparticipatie die al worden toegepast en die worden voorbereid, zowel op decentraal niveau als op nationaal niveau. Dit betreft onder meer burgerfora, burgerbegroten, digitale participatie, internetconsultatie en uitdaagrecht. In de brief wordt ook aangekondigd dat een monitor burgerparticipatie wordt uitgevoerd. In haar brief van 11 maart 2024 heeft de voormalige Minister van BZK vervolgens de voortgang geschetst van de aanpak op het gebied van burgerparticipatie (Kamerstukken II 2022/23, 30 184, nr. 39).
Het kabinet streeft ernaar om ook op nationaal niveau burgerparticipatie te vergroten met burgerfora. Hiertoe is op 18 juli 2023 het Nationaal burgerforum klimaat en energie ingesteld (Kamerstukken II 2022/23, 32 813, nr. 1286). De vraag die aan de leden van het burgerforum zal worden gesteld is: «Hoe kunnen we als Nederland eten, spullen gebruiken en reizen op een manier die beter is voor het klimaat?» Op dit moment wordt de uitvoering van het burgerforum voorbereid in samenwerking met uw Tweede Kamer. Om kennis over burgerparticipatie binnen de rijksoverheid te vergroten is door het Ministerie van BZK in juni 2024 een Strategische verkenning burgerparticipatie op nationaal niveau uitgebracht (www.kennisopenbaarbestuur.nl/documenten/rapporten/2024/07/22/essaybundel-burgerparticipatie-op-nationaal-niveau).
Ten aanzien van burgerparticipatie op decentraal niveau is in juni de Wet versterking participatie op decentraal niveau aangenomen, na behandeling in de Eerste Kamer. Per januari 2025 zal deze inwerking treden, met een overgangstermijn van twee jaar. Dit wet verbreedt de inspraakverordening tot een participatieverordening en verplicht decentrale overheden tot het opnemen van voorwaarden voor het uitdaagrecht. In het voorjaar van 2024 is de Monitor burgerparticipatie uitgebracht, uitgevoerd door Bureau Regioplan in opdracht van het Ministerie van BZK (www.kennisopenbaarbestuur.nl/documenten/rapporten/2024/03/11/eindrapport-monitor-burgerparticipatie-regioplan). Deze monitor maakt inzichtelijk wat er in de praktijk allemaal gebeurt onder de brede noemer van participatie en maakt ook inzichtelijk waar de knelpunten liggen in de uitvoering, zowel vanuit het perspectief van inwoners als van bestuurders. Ook door de Vereniging van Rekenkamers wordt momenteel onderzoek uitgevoerd naar de praktijk van burgerparticipatie op lokaal niveau. Zij maken een meta-analyse van bestaande lokale Rekenkamerrapporten over participatie.
Het Ministerie van BZK ondersteunt decentrale overheden op verschillende manieren op het gebied van burgerparticipatie, bijvoorbeeld bij de voorbereiding en uitvoering van burgerfora en het verder brengen en verankeren van digitale participatie. In een samenwerking tussen de Ministeries van VRO en BZK wordt er momenteel gewerkt aan twee burgerparticipatie pilots. Beide pilots verkennen de kansen om woningbouw te versnellen door het waarborgen van participatie in een zo vroeg mogelijk stadium van een ontwikkeling. De eerste pilot onderzoekt de kansen van het opstellen van een sociaal contract tussen gemeente en inwoners voorafgaand aan een participatietraject. De tweede pilot verkent de voor- en nadelen van het organiseren van participatie vóór de tenderfase.
14
Vraag:
Wanneer wordt het Wetsvoorstel versterking waarborgfunctie Awb ingediend?
Antwoord:
Het wetsvoorstel is in (internet)consultatie geweest tot 1 augustus. Gelijktijdig hebben uitvoeringsinstanties, decentrale overheden en de rechtspraak het wetsvoorstel getoetst op uitvoerbaarheid. Deze inbreng wordt momenteel verwerkt met het oog op aanbieding van het wetsvoorstel aan de Raad van State voor advies (voorzien eerste helft van 2025). Het wetsvoorstel wordt naar verwachting niet eerder dan tweede helft 2025 bij de Tweede Kamer ingediend.
15
Vraag:
Kan er een tijdlijn/overzicht komen van de wijze waarop het ministerie hardheden in wetgeving zal opsporen, openbaar maken en aanpakken? Welke plannen zijn al in ontwikkelingen en welke plannen moeten nog ontwikkeld worden?
Antwoord:
Het streven is om uw Kamer voor het eind van het jaar te informeren over de aanpak. De komende maanden wordt de ambitie uit het Regeerprogramma vertaald in een duurzame aanpak. In de aanpak worden alle benodigde perspectieven betrokken, zoals dienstverlening, openbaar bestuur, wetgeving, ambtelijk vakmanschap, werkwijze en cultuur overheid. In contact met de relevante partijen voor de opsporing van hardheden worden procesafspraken gemaakt en uitgewerkt. Dit alles onder coördinatie van de Minister van BZK en in nauwe samenwerking met de overige bewindspersonen waaronder in het bijzonder de Minister van SZW als verantwoordelijk bewindspersoon voor wetgeving voor sociale zekerheid, toeslagen en inkomstenbelasting en Werk aan Uitvoering (WaU).
16
Vraag:
Welke concrete doelstellingen zijn er bij het ministerie voor het opsporen, openbaar maken en aanpakken van hardheden?
Antwoord:
In de afgelopen jaren is duidelijk geworden dat door (stapeling van) wetten, beleid en de uitvoering ervan, onevenredig harde effecten kunnen optreden die (groepen) burgers en ondernemers hard raken en potentieel ontwrichten.
De doelstelling is om hardvochtige effecten in wetgeving, beleid en de uitvoering daarvan bij inwoners te voorkomen.
Hiervoor gaan we het opsporen van onevenredige hardheden in wet- en regelgeving en de uitvoering ervan intensiveren en vooral ook oplossen. We willen hierbij maximaal gebruik maken van alle inzichten die er bij instituten, vanuit het burgerperspectief, aanwezig zijn.
Hiertoe worden in ieder geval de Raad voor de Rechtspraak, de Hoge Raad, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven, de beide Kamers van de Staten-Generaal, de (kinder)Ombudsman en andere overheidsinstellingen uitgenodigd om aan het begin van elk kalenderjaar een hardhedenrapport bij de Minister van BZK aan te leveren. Ook de standen van uitvoering en de jaarlijkse Staat van de Uitvoering kunnen gaan bijdragen aan de aanpak net als de naleving van wetgeving inzake het verantwoord gebruik van gegevens en algoritmes waarmee we toekomstige hardheden kunnen voorkomen. Daarnaast worden burgers zelf nadrukkelijk uitgenodigd signalen te melden.
Alle verkregen signalen worden gecombineerd met al bestaande inzichten om zo (domein)overstijgende rode draden en trendanalyses te maken en dit inzicht te gebruiken om te komen tot oplossingen.
Naast het opsporen van hardheden in wetgeving, beleid en uitvoering daarvan is het doel uiteraard hardheden in nieuwe wetgeving en beleid voorkomen. Hiertoe zullen de bestaande instrumenten Beleidskompas en Uitvoerbaarheidstoets Decentrale Overheden (UDO) worden benut en zo nodig verder aangescherpt.
Om het lerend vermogen van de overheid en instituten verder te vergroten, maar vooral om de urgentie te versterken om geconstateerde hardheden zo spoedig mogelijk op te lossen, worden verkregen inzichten jaarlijks geopenbaard in een rapport met als werktitel «Hardheden en oplossingen». Om hardheden op te lossen is vergaande samenwerking en inzet nodig vanuit alle departementen en medeoverheden. Gezamenlijk realiseren we zo stap voor stap de voorwaarden die zorgen dat hardheden in de toekomst worden voorkomen en dragen we bij aan het herstel van de vertrouwensband tussen samenleving en overheid.
17
Vraag:
Met welke specifieke regio’s aan de randen van het land gaat u een gebiedsgerichte aanpak ontwikkelen?
Antwoord:
Vanuit het traject Elke regio telt gaan we een gebiedsgerichte aanpak ontwikkelen voor de volgende regio’s aan de randen van het land:
• Zuid-Limburg
• Midden-Limburg
• Noord-Limburg
• Zeeuws-Vlaanderen
• De Achterhoek
• Twente
• De Kop van Noord-Holland
• Zuid- en Oost-Drenthe
• Zuidoost-Friesland
• Noord-Fryslân
• Noord- en Oost-Groningen
18
Vraag:
Hoe ligt de bevoegdheidsverdeling tussen het Rijk en de regio’s waarmee een gebiedsgerichte aanpak wordt ontwikkeld? Hoe zorgt u ervoor dat de regio’s concrete zeggenschap hebben over de wijze waarop deze gebiedsgerichte aanpak wordt vormgegeven?
Antwoord:
Voor een sterk bestuur is het van belang is dat taken en bevoegdheden aan het best passend bestuurlijk niveau worden toebedeeld en dat medeoverheden hun taken overal in Nederland kunnen uitvoeren: ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht – en democratische controle daarop – moeten in balans zijn. Er zijn op dit moment met de regio’s nog geen concrete afspraken gemaakt over de bevoegdheidsverdeling. Uitgangspunt van de gebiedsgerichte aanpak is dat Rijk en regio dit samen doen en dat de behoefte van de regio hierbij centraal staat. Samen met de bovengenoemde regio’s is in regiodialogen en reflectiedagen gesproken over die behoeften van de verschillende regio’s en hoe dit vanuit het Rijk goed ondersteund zou kunnen worden. Het voorstel voor een gebiedsgerichte aanpak, dat op basis van deze regiodialogen wordt ontwikkeld, wordt ook vormgegeven met deze regio’s. In de aanpak wordt zoveel mogelijk ruimte gecreëerd om de regionale opgaven en kansen op de best passende manier aan te pakken.
19
Vraag:
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het parlement meer betrokken wordt bij het opstellen of wijzigingen van verdragen?
Antwoord:
Ingevolge artikel 1 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen ontvangt de Staten-Generaal ieder kwartaal een overzicht van ontwerpverdragen, inclusief wijzigingsverdragen, waarover onderhandeld wordt. Bij de totstandkoming van verdragen is een effectief optreden van de regering in het internationaal verkeer van groot belang, naast de grondwettelijke rol van de Staten-Generaal. Naast de mogelijkheden, die de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen nu al biedt, zal onderzoek worden gedaan naar alternatieven om de rol van het parlement te versterken. De Minister van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer hierover informeren.
20
Vraag:
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Woo-verzoeken op centraal en decentraal niveau binnen de wettelijke termijn en naar tevredenheid van de Woo-verzoeker worden afgehandeld?
Antwoord:
Het kabinet wil inzetten op goede uitvoering van de wet en betere uitvoerbaarheid. Onderdeel daarvan is het sneller beantwoorden van Woo-verzoeken en beter contact met Woo-verzoekers. Op 21 juni jl. is de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets aan uw Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2023/24, 32 802, nr. 94). In deze reactie is een stevig en evenwichtig pakket aan maatregelen aangekondigd om de uitvoering én uitvoerbaarheid van de Woo te verbeteren. Zo worden Woo-processen bij organisaties efficiënter en responsiever ingericht, wordt ingezet op meer en beter contact met Woo-verzoekers door de positie van de Woo-contactpersoon te versterken en bij omvangrijke Woo-verzoeken worden voortaan eerst de meest relevante documenten verstrekt.
21
Vraag:
Wat is de reden van de schommelingen in de begroting voor de post «Bestuur en regio» tussen 2023–2028?
Antwoord:
In het Hoofdlijnenakkoord is een generieke subsidietaakstelling opgenomen en deze is verwerkt vanaf 2025 in de nog niet aangegane verplichtingen op het gebied van «Bestuur en regio».
22
Vraag:
Hoe typeert u het karakter van een extraparlementair kabinet en op welke wijze ondersteunt het handelen van dit kabinet in de afgelopen maanden het karakter van dit kabinet?
Antwoord:
In de staatsrechtelijke literatuur bestaat geen vastomlijnde of uitgewerkte definitie van het begrip extraparlementair kabinet. Doorgaans wordt daaronder verstaan een kabinet dat geen vaste of een minder nauwe band heeft met fracties in de Tweede Kamer. Deze losse(re) band kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen, bijvoorbeeld door geen of minder Kamerleden te benoemen in het kabinet en niet te werken op basis van een (gedetailleerd) regeerakkoord tussen fracties. In het huidige kabinet is besloten om de lijsttrekkers van PVV, VVD, NSC en BBB niet tot Minister te benoemen en te kiezen voor een Minister-President die van buiten deze partijen komt. Verder is het extraparlementaire karakter zichtbaar in de beslissing om het kabinet te vragen het Hoofdlijnenakkoord zelf uit te werken in een regeerprogramma.
23
Vraag:
Wat wordt bedoeld met de «fundamentele omslag in de werkwijze van de Rijksdienst en de decentrale overheden»?
Antwoord:
Bepalend voor de benodigde omslag is een werkwijze die maatschappelijke opgaven centraal stelt en ambtenaren noopt de bedoeling van hun werk te betrekken, om echt voor burgers te werken en schrijnende situaties in de uitvoering te voorkomen.
24
Vraag:
Aan de hand van welke criteria wordt de «fundamentele omslag in de werkwijze van de Rijksdienst en de decentrale overheden» vorm gegeven?
Antwoord:
De beoogde omslag in de werkwijze moet tot uitdrukking komen in het gedrag dat ambtenaren laten zien in hun werk ten aanzien van opgavegericht werken in samenwerking met de samenleving, medeoverheden, uitvoering en toezicht om zo tot beleid en maatregelen te komen die werken. Beoogd wordt dat alle rijksambtenaren opgavegericht, met de bedoeling voor ogen, werken. De komende jaren zal vanuit verschillende invalshoeken informatie worden verzameld over waar we staan voor wat betreft de voortgang van het realiseren van deze doelstelling.
25
Vraag:
Hoe en aan de hand van welke concrete doelstelling wordt gemeten of de «fundamentele omslag in de werkwijze van de Rijksdienst en de decentrale overheden» wordt uitgevoerd?
Antwoord:
Zie vraag 24.
26
Vraag:
Hoe verhoudt het voornemen om in het ambtenarenapparaat te snijden zich tot het andere voornemen tot een dienstbaardere houding van de overheid te komen?
Antwoord:
Het een hoeft het ander niet uit te sluiten. Het gaat erom dat de beschikbare ambtenaren de maatschappelijke opgaven centraal zetten en oog en oor hebben voor burgers. De overheid is er immers voor de burgers en niet andersom.
27
Vraag:
Bij de internetconsultatie deed het Juridisch Loket de oproep dat een dienstbare overheid vraagt meer dan een wetswijziging, namelijk het investeren in de verandering die nodig is. Hoe bent u voornemens dit te gaan doen?
Antwoord:
De Minister van BZK deelt de mening dat wetgeving alleen niet voldoende is. Het wetsvoorstel geeft richting aan waarin overheidsorganisaties stappen moeten zetten. Het kabinet zal hierop investeren met de ontwikkeling van handvatten. De Minister wijst er verder op dat publieke dienstverleners dienstbaarheid hoog in het vaandel hebben staan. Zo hebben diverse overheidsorganisaties een dienstverleningsbeleid aan de hand waarvan men werkt. Bestaande hulpmiddelen hierbij zijn het door een werkgroep van de Vereniging voor bestuursrecht VAR opgestelde Handvest overheid-burger dat op 22 juni 2023 is aangeboden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Daarnaast is in het kader van het programma Werk aan uitvoering een Gezamenlijke Visie Dienstverlening ontwikkeld.
28
Vraag:
Kunt u aangeven welke Greco-aanbevelingen er zijn en per aanbeveling opnoemen welke u niet/wel gaat implementeren en op welke termijn?
Antwoord:
GRECO heeft in de zgn. vijfde evaluatieronde acht aanbevelingen gedaan die beogen het integriteitsbeleid voor bewindspersonen te verbeteren. Daarnaast heeft GRECO in die ronde ook acht aanbevelingen gedaan ter verbetering van de integriteit bij de Nationale Politie en de Koninklijke Marechaussee.
De Minister van BZK is eerstverantwoordelijk voor de opvolging van de aanbevelingen omtrent het integriteitsbeleid van bewindspersonen. Deze betreffen:
i. ontwikkeling van een gecoördineerde strategie op basis van risicoanalyse;
ii. ontwikkeling van een integrale gedragscode met richtsnoeren voor belangenverstrengeling en integriteitsgerelateerde kwesties;
iii. vertrouwelijke begeleiding en vergroting van bewustwording, onder meer via periodieke trainingen;
iv. stellen van regels en richtsnoeren over de omgang met derden en lobbyisten en vergroting van de transparantie over de contacten en de onderwerpen;
v. invoering van een verplichting om ad hoc melding te doen van een ontstane situatie waarin sprake is van belangenverstrengeling;
vi. stellen van algemene regels over beperkingen bij de aanvaarding van vervolgfuncties;
vii. een verplichting om periodiek in het openbaar, opgave te doen van financiële belangen;
viii. actualisering van de wetgeving omtrent onderzoek en vervolging.
In een brief aan uw Kamer van 17 oktober 2023 heeft mijn ambtsvoorganger u geïnformeerd over de voortgang in de uitvoering van de aanbevelingen, alsmede over de appreciatie van GRECO over de naleving door Nederland (Kamerstukken II, 2023/2024, 36 410-VII, nr. 16). Het huidige kabinet is voornemens op dezelfde voet door te gaan met de naleving van de GRECO-aanbevelingen. Binnenkort wordt op verzoek van GRECO een actuele stand van zaken op de uitvoering van de aanbevelingen, aan GRECO gezonden. Daarover zal uw Kamer dan ook nader worden bericht.
29
Vraag:
Op welke termijn komt er een voorstel ter verzelfstandiging van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Antwoord:
Voor een verzelfstandiging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn verschillende modaliteiten denkbaar. Het kabinet schetst dit jaar de contouren en dient in 2025 een wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer.
30
Vraag:
Valt toegang tot het recht ook onder de voorzieningen in «Elke regio telt»?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 111.
31
Vraag:
Hoe kijkt u, in het licht van ambitie om de rechtsstaat te versterken en de oproep van de staatscommissie rechtsstaat om de taak van het Juridisch Loket te verbreden, naar de noodzaak van een landelijk dekkend netwerk van eerstelijns rechtshulp?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 112.
32
Vraag:
Ziet u eerstelijns rechtshulp ook als een voorziening die past bij de ambities om de kwaliteit van leven, wonen en werken in de randen van de regio te verbeteren, constaterende dat de fysieke beschikbaarheid van eerstelijns rechtshulp in dergelijke gebieden beperkt aanwezig is en dat juist in deze gebieden een grote groep mensen woont waarvoor die toegang juist van groot belang kan zijn en die gezien het inkomen daarvoor ook in aanmerking komt?
Antwoord:
Zie antwoord vraag 113.
33
Vraag:
Waarom worden de specifieke uitkeringen niet afgeschaft als het instrument van de Bijzondere Fondsuitkering (BFU) er als volwaardig alternatief voor in de plaats komt?
Antwoord:
De kwalificering van de BFU als volwaardig alternatief voor de specifieke uitkering, moet gezien worden tegen de achtergrond van de stijging van het aantal specifieke uitkeringen. Vóór de grote stijging van het aantal specifieke uitkeringen maakte het Rijk veelvuldig gebruik van een combinatie van fondsuitkering, met afspraken die opgenomen waren in convenanten. In het verantwoordingsonderzoek van 2018 merkte de Algemene Rekenkamer op dat deze afspraken ook (deels) opgevat konden worden als bestedingsvoorwaarden. De uitgaven waren daarmee onrechtmatig. Deze door de Algemene Rekenkamer onrechtmatig verklaarde fondsuitkeringen zijn vervolgens omgezet in specifieke uitkeringen. De BFU is een uitkeringsvorm die ingezet kan worden om deze trend te keren. De decentrale overheden mogen bij de BFU zelf bepalen hoe zij de doelen wensen te realiseren met de inzet van de financiële middelen, maar moeten wel (desgevraagd) verplicht informatie aanleveren over de geleverde beleidsprestaties en -effecten. Deze informatie hoeft in tegenstelling tot de SPUK niet gecontroleerd te worden middels een accountantsverklaring. Op basis van die informatie kan een herijking plaatsvinden door het Rijk, van de hoogte van het macrobudget, de verdeling en het beleid. Hiermee komt minder accent te liggen op de sturing op rechtmatigheid, maar verschuift deze naar doelmatigheid en doeltreffendheid. Daarmee is niet gezegd dat een sturing op de rechtmatige inzet van financiële middelen geen plek meer heeft binnen het uitkeringsstelsel. Soms zijn bestedingsvoorwaarden, financiële verantwoording en accountantscontrole noodzakelijk, bijvoorbeeld in het geval van voorziene onrechtmatigheden of zwaarwegende politieke wensen. Om deze redenen wordt het instrument Specifieke Uitkering niet afgeschaft.
34
Vraag:
Worden de specifieke uitkeringen pas afgeschaft op het moment dat het instrument van de Bijzondere Fondsuitkering (BFU) er als volwaardig alternatief voor de specifieke uitkering is?
Antwoord:
De introductie van het instrument Bijzondere Fondsuitkering (BFU) staat los van de maatregel omtrent de Specifieke Uitkeringen en is onderdeel van de herziening van de Financiële Verhoudingswet. Het instrument Specifieke Uitkering wordt niet afgeschaft, de specifieke uitkering wordt echter pas ingezet als hiervoor geen rechtmatig, doelmatig en doeltreffend alternatief is.
35
Vraag:
Kunt u nader toelichten wat er bedoeld wordt met criminele ondermijning van de democratische rechtsorde? Wordt hier ook nauw samengewerkt met nationale veiligheidspartners? Zijn er knelpunten in de samenwerking?
Antwoord:
Zoals te lezen valt in het Jaarverslag van de AIVD van 2023 doet de AIVD onderzoek naar ondermijning van de democratische rechtsorde door criminele netwerken. Enkele criminele netwerken hebben de afgelopen jaren nietsontziend geweld gebruikt in de openbare ruimte.
Een groot aantal officieren van justitie, rechters, Kamerleden en bestuurders wordt momenteel beveiligd. Dat mensen in zulke beroepen het doelwit zijn, bedreigt het functioneren van de democratische rechtsorde en vormt daarmee een bedreiging voor de nationale veiligheid.
Op basis van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 heeft de AIVD de kerntaak om de nationale veiligheid en de democratische rechtsorde te beschermen. Vanuit die taak doet de dienst onderzoek naar de netwerken die in staat zijn (en soms ook de bedoeling hebben) de democratische rechtsorde te ondermijnen.
Het opsporen van criminelen is de taak van de Nationale Politie, de vervolging is aan het Openbaar Ministerie. Het AIVD-onderzoek draagt eraan bij dat aanslagen tegen de rechtsstaat worden voorkomen, dat bedreigde personen worden beschermd en dat zwakke plekken bij de overheid en het bedrijfsleven (zogeheten systeemkwetsbaarheden) worden ontdekt, zodat criminelen die niet kunnen misbruiken. De AIVD werkt nauw samen met de ketenpartners en tussen de politie en de AIVD vindt ook afstemming plaats om dubbelingen te voorkomen.
36
Vraag:
Hoe verhoudt de ambitie om de kosten van het ambtenarenapparaat te reduceren met 22 procent zich tot de toename van het aantal Rijksambtenaren met 22 procent tussen 2018 en 2022?
Antwoord:
De in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken taakstelling van 22% (oplopend tot 1 mld. structureel vanaf 2029) is gebaseerd op de groei van de apparaatsuitgaven bij de kerndepartementen (gecorrigeerd voor loonbijstelling) over de periode 2018–2022. De apparaatsuitgaven bestaan voor het overgrote deel uit personele uitgaven. Toevalligerwijs komt de groei van de apparaatsuitgaven bij de kerndepartementen in genoemde periode overeen met de procentuele groei van het totaal aantal rijksambtenaren (kerndepartementen, uitvoering en overige Rijksonderdelen).
37
Vraag:
Kunt u aangeven waaruit de stijging van het aantal ambtenaren tussen 2018 en 2022 bestond, uitgesplitst naar functiegroep, ministerie/uitvoeringsorganisatie en aard van het contract?
Antwoord:
Zie onderstaande tabellen (in FTE’s), waarbij per ministerie en de grootste uitvoeringsorganisaties de uitsplitsing naar functiegroep inzichtelijk is gemaakt.
38
Vraag:
Waar is de budgettaire taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat precies op gebaseerd?
Antwoord:
Zie ook de beantwoording van vraag 36. De taakstelling van 22% (oplopend tot 1 mld. structureel vanaf 2029) is gebaseerd op de groei van de apparaatsuitgaven bij de kerndepartementen in de periode 2018–2022.
39
Vraag:
Is in beeld gebracht wat de gevolgen zijn van de budgettaire taakstelling van 22 procent? Welke werkzaamheden worden straks concreet niet meer uitgevoerd?
Antwoord:
Zie de beantwoording van vraag 8.
40
Vraag:
Wat is het precieze proces van de invulling van de budgettaire taakstelling 22 procent? Op basis van welk kader wordt deze taakstelling per ministerie ingevuld?
Antwoord:
Zie de beantwoording van vraag 8. Ministers leggen – net als bij andere uitgaven – in hun eigen begrotingen en jaarverslagen verantwoording af aan uw Kamer over de apparaatsuitgaven. Vanuit de beleids- en stelselverantwoordelijkheid voor de Rijksdienst coördineert de Minister van BZK de operatie aan de hand van een aantal nog af te spreken gemeenschappelijke kaders. De rijksbrede ontwikkelingen worden ieder jaar via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk aan uw Kamer gerapporteerd.
41
Vraag:
Kunnen de ambtelijke adviezen die gaan over de budgettaire taakstelling van 22 procent op de ambtelijke diensten aan de Kamer worden gestuurd?
Antwoord:
Ten aanzien van (juridische) adviezen over het regeerprogramma geldt dat de in het regeerprogramma vervatte voornemens nog nadere uitwerking en besluitvorming door het kabinet vergen. Hoewel het kabinet goede informatievoorziening aan de Kamer van groot belang acht, is het verstrekken van interne ambtelijke adviezen aan de Kamer in dit stadium waar de besluitvorming nog gaande is, niet gebruikelijk. Voor verstrekking van ambtelijke adviezen in een nog niet afgerond proces van besluitvorming door de ministerraad, zoals tijdens de afgelopen algemene politieke beschouwingen, is slechts bij (hoge) uitzondering plaats. Voorkomen moet worden dat de besluitvorming hierdoor in dit stadium te veel wordt beïnvloed en de ambtelijke advisering onderwerp wordt van publiek debat. Het kabinet hecht aan een zorgvuldig proces waarbij in de regel eerst door (leden van) het kabinet – mede op basis van ambtelijke adviezen – besluiten worden genomen. Deze worden daarna gemotiveerd kenbaar gemaakt aan de Tweede Kamer, waarbij in het hierop volgende parlementaire debat het kabinet graag bereid is om vragen vanuit uw Kamer te beantwoorden.
Ook dit verzoek om verstrekking van ambtelijke adviezen ziet op een onderdeel van het regeerprogramma dat nog verdere uitwerking behoeft. In het regeerprogramma is reeds aangekondigd dat Ministers in hun eigen begrotingen en jaarverslagen verantwoording aan de Tweede Kamer afleggen over hoe zij op een verantwoorde manier de gestelde doelen zullen realiseren. Gelet op het voorgaande worden de ambtelijke adviezen die zien op de budgettaire taakstelling van 22 procent op de ambtelijke diensten niet verstrekt.
Via www.kabinetsformatie2023.nl zijn verschillende voor de formatie relevante stukken openbaargemaakt, waaronder over de taakstelling. De beslisnota bij de Miljoenennota – ook voor het onderdeel dat specifiek ziet op de taakstelling – is eveneens openbaar en te raadplegen via www.rijksfinancien.nl.2
42
Vraag:
Kan een overzicht gegeven worden per departement van welke onderdelen of uitvoeringsorganisaties niet bij hoeven te dragen aan de taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat?
Antwoord:
De Minister van Financiën antwoordt het volgende:
De Ministers hebben de ruimte gekregen om «breed» naar dekkingsmogelijkheden van de taakstelling te kijken. Dit om de taakstelling zo verantwoord en realiseerbaar mogelijk in te kunnen boeken. Er kan ook gekeken worden naar dekking uit andere middelen dan apparaatsmiddelen bij de kerndepartementen. De consequenties voor onderdelen of uitvoeringsorganisaties zijn op dit moment nog niet te geven. Ministers leggen in hun eigen begrotingen en jaarverslagen verantwoording aan de Tweede Kamer af.
43
Vraag:
Klopt het dat doordat uitvoeringsorganisaties en bijvoorbeeld defensie uitgezonderd worden van de taakstelling van 22 procent op het ambtelijk apparaat andere (kern)departementen meer dan 22 procent moeten bezuinigen? Zo ja, hoe is dit verdeeld?
Antwoord:
De Minister van Financiën antwoordt het volgende:
Dit is onjuist. De taakstelling van 22% is evenredig ingeboekt op de apparaatsartikelen van de kerndepartementen, waarbij aan de voorkant rekening is gehouden met de verschillende in het Hoofdlijnenakkoord genoemde uitzonderingen.
44
Vraag:
Wordt er in de basisopleiding ambtelijk vakmanschap voor alle Rijksambtenaren ook extra aandacht geschonken aan de dienstbaarheid van ambtenaren richting burgers?
Antwoord:
Ja. De kern van het ambtelijk vakmanschap is immers het besef van iedere rijksambtenaar dat de rijksoverheid er is voor de burger (en niet andersom). De bedoeling van de basisopleiding ambtelijk vakmanschap is dat rijksambtenaren leren om vanuit een aantal (ethische) waarden hun werk te doen. Die zeven waarden zijn opgenomen in de Gids Ambtelijk Vakmanschap. Eén van die waarden is werken vanuit dienstbaarheid. Alle zeven waarden krijgen in de basisopleiding extra aandacht. Het extra zit hem erin, dat van alle rijksambtenaren wordt gevraagd om de waarden in hun werk altijd op hun netvlies te houden.
45
Vraag:
Gaan Ministers ook mee naar de trainingen voor de democratische rechtsstaat die worden georganiseerd voor de ambtenaren?
Antwoord:
Momenteel niet
46
Vraag:
Strekt de inzet op integraal beleid op zaken als handelingsvaardigheid leidinggevenden en omstanders, normstelling, handhaving en de toegankelijkheid van meldkanalen zich ook uit naar de politie als organisatie? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
De politie streeft met de brede opgave Politie voor Iedereen naar een veilig en inclusief werkklimaat en zij neemt veel maatregelen op het gebied van integriteit, leiderschap en het omgaan met diversiteit. Daarnaast werkt de korpsleiding met het Plan aanpak uitsluiting, discriminatie en racisme aan het tegengaan van ongewenst (pest)gedrag, discriminatie en racisme. Hierbij is het van belang dat signalen van uitsluiting, discriminatie en racisme serieus worden genomen en dat hierop adequaat en normstellend door leidinggevenden wordt geacteerd. Van hen wordt bij uitstek verwacht dat zij niet alleen zelf het goede voorbeeld geven bij het creëren van een inclusieve werkomgeving maar ook dat zij niet wegkijken bij ongewenst gedrag en een actieve bijdrage leveren aan het bewerkstelligen van een veilige cultuur. Daarom worden leidinggevenden door de organisatie op verschillende manieren ondersteund en gefaciliteerd, onder meer door trainingen, expertise-ontwikkeling en door praktische instrumenten waaronder een handelingskader over hoe te handelen bij meldingen van uitsluiting, discriminerend en/of racistische gedrag binnen de politie.
Om te integraliteit van de genomen maatregelen te bestendigen wordt bij het uitvoeren van dit plan tevens de Sociale Agenda Politie 2023–2027 betrokken. Daarnaast heeft de politie een uitgebreid netwerk van vertrouwenspersonen en diverse loketten ingericht voor het stellen van hulpvragen en het melden van zorgen en/of misstanden over arbeidsrelatie, gezondheid, integriteit, sociale veiligheid en inclusie. Om veelheid van meldpunten te vereenvoudigen en loketten meer te laten aansluiten op elkaar, ten behoeve van het versterken van de integrale benadering is in 2023 een nieuw «Sociaal loket» ingevoerd die fungeert als een voorportaal voor selectie en doorgeleiding naar bestaande loketten. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer regelmatig over de voortgang van deze maatregelen, waaronder ook in de jaarverantwoording politie (Kamerstukken II 2023/24, nr 19104).
47
Vraag:
Wanneer komt de AMvB waarin meer regels worden gesteld ten aanzien van de Woo?
Antwoord:
Naar verwachting wordt deze AMvB medio volgend jaar in internetconsultatie gebracht.
48
Vraag:
Welke stappen zijn in 2024 gezet om het CIO-stelsel te verbeteren?
Antwoord:
Zoals u weet werkt de Minister van BZK aan een doorontwikkeling van het CIO-stelsel. In de verzamelbrief van maart 2024 (Kamerstukken II, 2023/2024, 26 643, nr.1149) is de gefaseerde aanpak van deze doorontwikkeling beschreven. Conform deze aanpak heeft de Auditdienst Rijk (ADR) in 2024 onderzoek gedaan naar de implementatie en de werking van het besluit CIO-stelsel. De ADR zal het rapport op korte termijn uitbrengen, waarna deze ook met uw kamer gedeeld zal worden. De bevindingen van de ADR vormen belangrijke input voor de herziening van het stelsel.
Parralel aan deze evaluatie zijn er in 2024 een aantal «tijdelijke werkafspraken» als addendum op het CIO-stelsel vastgesteld. Daarmee zijn o.a. de posities van de (Chief) Data Officers en (Chief) Privacy Officers en de bijbehorende overleggremia in het stelsel opgenomen. Ook is er met de tijdelijke werkafspraken meer aandacht voor interoperabiliteit en de uitvoeringstoets voor nieuw beleid.
49
Vraag:
Welke versterking van het CIO-stelsel wordt in 2025 geïmplementeerd?
Antwoord:
Op basis de bevindingen van de ADR, een advies van het Adviescollege ICT-toetsing en een aantal verbetervoorstellen vanuit het CIO-beraad zal het besluit CIO-stelsel in 2025 herzien worden. De tijdelijke werkafspraken (het addendum) zullen dan ook in het stelsel worden geïncorporeerd. Zoals de ADR in haar voorlopige conclusies heeft gedeeld zal het besluit hiervoor niet fundamenteel herzien hoeven te worden, maar aanpassingen aan het besluit zijn wel nodig om het stelsel naar een volgend volwassenheidsniveau te brengen. Naast een herziening van het besluit valt er ook veel winst te behalen in de werking van het stelsel. In 2025 zal daarom ook daarin worden geïnvesteerd.
50
Vraag:
Heeft het Ministerie van BZK voldoende bevoegdheden, toegang en coördinerend vermogen om deugdelijk te inventariseren wat aanvullend nodig is om het CIO-stelsel te versterken?
Antwoord:
Om te inventariseren wat aanvullend nodig is om het CIO-stelsel te versterken zijn de evaluatie van de ADR en het advies van het AcICT van groot belang. Op basis van hun onderzoeksbevoegdheden hebben deze organisaties onderzoek kunnen doen en adviezen kunnen uitbrengen. De departementen hebben goed meegewerkt aan deze onderzoeken en aan uitvragen vanuit BZK. Ook in algemene zin zijn zij gecommitteerd aan de doorontwikkeling van het CIO-stelsel.
Uit de evaluatie van de ADR blijkt bovendien dat de bevoegdheden die momenteel in het «Coördinatiebesluit organisatie, bedrijfsvoering en informatiesystemen rijksdienst» en het besluit CIO-stelsel zijn vastgelegd in beginsel voldoende moeten zijn voor de uitoefening van de coördineerde rol van BZK. Er valt echter nog winst te behalen in hoe deze bevoegdheden worden gebruikt, bijvoorbeeld door de kaderstellende en monitorende rol steviger in te vullen. Daar gaan we dan ook mee aan de slag. Daar waar bevoegdheden alsnog ontoereikend blijken te zijn, zal worden overwogen deze in het besluit uit te breiden of te verduidelijken.
51
Vraag:
Wanneer wordt de Kamer naar verwachting geïnformeerd over hoe de financiering van digitaliseringsbeleid toekomstbestendig kan worden vormgegeven?
Antwoord:
De Minister van BZK zal uw Kamer hier in 2025 over informeren.
52
Vraag:
Hoe heeft de ontwikkeling van het aantal ambtenaren in fte's zich de afgelopen twintig jaar per jaar ontwikkeld, uitgesplitst naar uitvoering, beleid, ondersteuning en communicatie?
Antwoord:
Er is geen data voorhanden om de ontwikkeling in het aantal ambtenaren in fte’s van de afgelopen twintig jaar in beeld te brengen. In onderstaande tabel is de ontwikkeling vanaf januari 2017 van BZK terug te vinden, waarbij de AIVD en ZBO’s niet zijn meegenomen. Onder uitvoering zijn de uitvoeringsorganisaties van BZK, inclusief de SSO’s meegenomen. De NCG is enkel meegenomen in de jaren dat zij onderdeel uitmaakte van BZK. Een aparte uitsplitsing naar communicatie is niet mogelijk doordat er geen data voorhanden is en zij verspreid door het gehele departement werken.
Uit deze tabel blijkt dat vanaf januari 2017 tot augustus 2024 het aantal ambtenaren in beleid met 886,58 fte is toegenomen. Het aantal ambtenaren in de uitvoering is toegenomen met 3.678 fte. De ondersteuning is in deze periode met 35,52 fte gegroeid.
53
Vraag:
Op welke manier is de 200 miljoen euro uit het hoofdlijnenakkoord, bedoeld voor investeringen in goed bestuur en de democratische rechtsstaat, verdeeld? Kunt u dit uitsplitsen op het meest gedetailleerde niveau dat beschikbaar is en daarbij aangeven welk deel nog niet is gecommitteerd?
Antwoord:
BZK heeft uit deze enveloppe onderstaande reeks ontvangen:
€ 75,0 mln. | € 112,5 mln. | € 150,0 mln. | € 149,5 mln. | € 149,0 mln. |
De overige middelen (25% van het totaal) zijn naar de begroting van het Ministerie van Justitie & Veiligheid geboekt.
De middelen op de BZK-begroting zijn ten behoeve van goed bestuur en de democratische rechtsstaat en zijn volledig bestemd voor de doeleinden uit het hoofdlijnenakkoord. Middelen worden bijvoorbeeld besteed aan de uitvoering van actieagenda sterk bestuur, het uitbreiden van het mandaat van de Kiesraad tot een Kiesautoriteit en vernieuwing van het kiesstelsel. Middelen gaan ook naar het vergroten van de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid van verkiezingen.
In de Kamerbrief «Beleidsvoorstellen uit de Ontwerpbegrotingen 2025 van H4 en H7 met CW 3.1. kaders» wordt ingegaan op de doelen, instrumenten, financiële gevolgen en de verwachte doeltreffendheid en doelmatigheid. Deze Kamerbrief ontvangt u begin oktober.
54
Vraag:
Kunt u aangeven hoeveel openstaande vacatures er zijn bij de Rijksoverheid, uitgesplitst naar uitvoering, beleid, ondersteuning en communicatie?
Antwoord:
In het tweede kwartaal van 2024 waren er 7.389 vacatures met de volgende onderverdeling naar functietype. Hierin is geen onderverdeling te maken naar communicatiefuncties.
55
Vraag:
Hoeveel ambtenaren werken aan Woo-verzoeken, zowel bij centrale als decentrale overheden? Hoeveel Woo-verzoeken kwamen er per jaar de laatste vijf jaar binnen?
Antwoord:
Er is op dit moment geen zicht op hoeveel ambtenaren betrokken zijn bij de afhandeling van Woo-verzoeken. Wel is het beeld dat de capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken de afgelopen jaren fors is uitgebreid. Het is uitdagend om hier volledig zicht op te krijgen gelet op de vele verschillende medewerkers die direct of indirect betrokken zijn bij de uitvoering van de Woo en de afhandeling van Woo-verzoeken (Kamerstukken II 2021/22, 32 802, nr. 55, p. 16).
Tegelijkertijd is het van belang om hier beter zicht op te krijgen. Het kabinet wil namelijk toewerken naar een goed werkend en uitvoerbaar openbaarheidsstelsel, zowel voor verzoekers als voor bestuursorganen. Mede om die reden wordt onderzoek uitgevoerd naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken.
Sinds 2023 wordt in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (JBR 2022) gerapporteerd over de afhandeling van Woo-verzoeken bij de ministeries (Kamerstukken II 2023/24, 31 490, nr. 338). In 2022 zijn er bij de ministeries 2.886 Woo-verzoeken ontvangen. In 2023 ging het om 3.034 Woo-verzoeken. Over de jaren 2019 t/m 2021 zijn geen soortgelijke gegevens beschikbaar. De koepels van de medeoverheden hebben een eigen monitor waarin zij rapporteren over de afhandeling van Woo-verzoeken (IPO via https://www.ipo.nl/media/5vnk5bcr/monitor-implementatie-wet-open-overheid_10-09-2024.pdf, VNG via https://kiacommunity.nl/thoughts/20202 en UvW via https://unievanwaterschappen.nl/wp-content/uploads/Monitor-implementatie-Woo-2024.pdf).
56
Vraag:
Hoeveel van deze verzoeken komen van de top 1-procent aanvragers en hoeveel hiervan komen van de top 5-procent aanvragers?
Antwoord:
De Minister van BZK beschikt op dit moment niet over dergelijke gegevens. Zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de Woo-invoeringstoets, zal een onderzoek worden uitgevoerd naar de concrete uitvoeringslasten, kosten en (benodigde) capaciteit voor de afhandeling van Woo-verzoeken. Deze vraag zal op geaggregeerd niveau in de onderzoeksopdracht worden betrokken.
Tot slot wordt op dit moment een rijksbreed dashboard Woo ontwikkeld. Dit dashboard moet periodiek inzicht bieden in de afhandeling van Woo-verzoeken bij het Rijk. Een eerste versie van dit dashboard moet vanaf 1 januari 2025 publiek toegankelijk zijn. In eerste instantie wordt het dashboard samengesteld uit bestaande rapportagegegevens (JBR en motie-Omtzigt).
Op termijn wordt bezien op welke wijze dit dashboard doorontwikkeld kan worden, bijvoorbeeld door ook te rapporteren over het soort indieners van Woo-verzoeken.
57
Vraag:
Wanneer ontvangt de Kamer de Wet op de politieke partijen van het kabinet?
Antwoord:
De Wet op de politieke partijen (Wpp) is op 15 april aan de Afdeling advisering van de Raad van State aangeboden. Zodra de Raad van State advies heeft uitgebracht over het wetsvoorstel, zal de Minister dit advies bestuderen. Dit kan ook leiden tot aanpassingen en verduidelijkingen in het voorstel van wet en de bijbehorende memorie van toelichting. Hierna kan het wetsvoorstel, via de ministerraad, worden ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
58
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de totale uitgaven van de Rijksoverheid ten aanzien van de bestrijding van discriminatie de komende kabinetsperiode jaarlijks afwijken van de jaarlijkse uitgaven tijdens de vorige kabinetsperiode?
Antwoord:
Artikel 1 van de Grondwet verbiedt discriminatie. Discriminatie leidt tot indringend persoonlijk leed en raakt daarnaast ook de samenleving als geheel. Dit kabinet treedt daarom daadkrachtig op tegen discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat, zowel op straat als online. De overheid heeft hierin een voorbeeldfunctie. De aanpak van discriminatie is daarom opgenomen in het Regeerprogramma. Voor de uitvoering van het regeerprogramma zijn gelden toegekend. Dit betekent dat voor de aanpak van discriminatie extra middelen beschikbaar zijn. Deze variëren per jaar. In 2025 komt € 3,3 mln. extra beschikbaar bovenop de bestaande middelen, daarna wordt € 10 mln. per jaar toegevoegd in 2026 en 2027, vanaf 2028 is er € 8 mln. extra structureel beschikbaar bovenop de bestaande middelen. De middelen zullen worden aangewend voor de versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen en de lokale aanpak van discriminatie; voor de versterking van de infrastructuur van discriminatie (NCDR (die € 1 mln. ontvangen van de € 3,3 mln.), Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme) en voor beleidstrajecten zoals de aanpak van online discriminatie.
59
Vraag:
Wat is het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is in de geschatte budgetflexibiliteit in artikel 1 «Openbaar bestuur en democratie»?
Antwoord:
De omvang van artikel 1 voor het jaar 2025 is ruim € 164 mln. Het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is € 3,2 mln. (afgerond 2%) (zie ook tabel 9 van de Ontwerpbegroting 2025 van BZK).
60
Vraag:
Zijn er al voorlopige ideeën of prioriteiten voor de besteding van het nog niet ingevulde/vrij te besteden budget in artikel 1 «Openbaar bestuur en democratie»? Zo ja, wat zijn deze?
Antwoord:
Goed bestuur en de democratische rechtsstaat vormen het fundament van onze samenleving. De middelen worden hiervoor ingezet. De budgetflexibiliteit betreft altijd een momentopname en is onderhevig aan besluitvorming. Met het opstellen van de OW25 zijn nog geen ideeën of prioriteiten gekoppeld aan het nog niet ingevulde/vrij te besteden budget op artikel 1. Echter vindt richting de voorjaarsbesluitvorming verdere uitwerking plaats van de prioriteiten binnen artikel 1 Openbaar bestuur en democratie waaraan dit budget besteed kan worden.
61
Vraag:
Waarom neemt de bijdrage voor ProDemos gedurende de komende jaren af?
Antwoord:
Er is te zien dat de bijdrage voor ProDemos vanaf het jaar 2027 afneemt. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat rijksbreed wordt bezuinigd op subsidies. Dit betreft de bijdrage die wordt gedaan vanuit de subsidie ProDemos.
62
Vraag:
Wordt er voor het jaar 2029 rekening mee gehouden dat de Kamer (en daarmee ProDemos) terugkeert naar het Binnenhof en dit betekent dat ProDemos vanaf dat jaar veel meer bezoekers zal aantrekken?
Antwoord:
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is met ProDemos in gesprek over de verhuizing van de Tweede Kamer en de daarbij behorende vraagstukken rondom huisvesting en bereikcijfers. Bij de inrichting van een nieuwe subsidieregeling vanaf 1 januari 2027 worden deze vraagstukken meegenomen.
63
Vraag:
In de lijst met budgettaire gevolgen staat tweemaal «Weerbaar bestuur». Kunt u in detail aangeven wat onder deze posten valt en een overzicht geven?
Antwoord:
Democratie is uiteindelijk mensenwerk. De mensen in het openbaar bestuur vormen, samen met ambtenaren en rechters, het gezicht van onze democratische rechtsstaat. Haat, agressie en intimidatie moet worden bestreden. We versterken de programma’s om politieke ambtsdragers te ondersteunen.
Subsidies worden verstrekt ter verhoging van de weerbaarheid van het bestuur tegen ondermijning en ter verhoging van de veiligheid van decentrale politieke ambtsdragers, ambtenaren en hun organisaties. Denk hierbij aan een subsidie voor de inzet van het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur. Naast ondersteuning na incidenten organiseert dit team bewustwordings- en weerbaarheidssessies bij alle gemeenten, provincies en waterschappen met speciale aandacht voor volksvertegenwoordigers. Een ander voorbeeld is de inzet van het CCV voor de uitvoering van de woningscans en veiligheidsgesprekken als onderdeel van de regeling preventieve beveiligingsmaatregelen.
Er wordt door middel van opdrachten doorgewerkt aan het verhogen van de weerbaarheid van decentrale politieke ambtsdragers, ambtenaren en hun organisaties tegen agressie, intimidatie, bedreiging en ondermijning. Zo worden er instrumenten ontwikkeld voor omgang met agressie en intimidatie voor gezinsleden van politieke ambtsdragers, en voor ondersteuning tegen online haat.
Ook worden decentrale bestuurders ondersteund in het omgaan met maatschappelijk ongenoegen en onrust. Doel is om zorgen en ongenoegen beter te horen en zo een plek te geven in democratische processen en escalatie te voorkomen. Inzet betreft onder andere de ontwikkeling van kennis en handelingsperspectief voor communicatie, dialoog en mediation. Voorts kunnen indien nodig opdrachten worden verstrekt voor de uitvoering van GRECO-aanbevelingen op het gebied van integriteitsbeleid van bewindspersonen, dan wel voor integriteitsbevordering gericht op het decentrale bestuur.
64
Vraag:
Wanneer wordt het Constitutioneel hof naar verwachting opgericht?
Antwoord:
De invoering van constitutionele toetsing en de oprichting van een constitutioneel hof hebben prioriteit. De contouren van ons voorstel worden samen met de Staatssecretaris Rechtsbescherming in een contourennota geschetst, die uw Kamer dit jaar ontvangt, waarna we ons ervoor inzetten om in 2025 een voorstel tot grondwetswijziging bij uw Kamer in te dienen. Hoelang het hierna nog duurt voordat het constitutioneel hof daadwerkelijk wordt opgericht is moeilijk te zeggen. In ieder geval moet het grondwetsvoorstel eerst nog in eerste en tweede lezing in het parlement, met tussentijdse ontbinding, worden aangenomen, voordat de organisatorische kant van de oprichting van een constitutioneel hof aan kan vangen.
65
Vraag:
Wat wordt er precies gefinancierd uit de post «weerbaar bestuur»?
Antwoord:
Zie antwoord op 63.
66
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de bewering dat er meer geïnvesteerd wordt in de AIVD zich verhoudt tot een verlaagd uitgavenbedrag aan nationale veiligheid?
Antwoord:
Met het hoofdlijnenakkoord investeert het kabinet structureel € 300 mln. in versterking van de nationale veiligheid voor meer slagkracht bij de politie, justitie en de veiligheidsdiensten. De bedragen daaruit die bedoeld zijn voor de AIVD zullen bij voorjaarsnotabesluitvorming 2025 structureel worden overgeboekt naar de AIVD en daarna leiden tot een mutatie in de begroting Nationale Veiligheid.
67
Vraag:
Hoeveel geld is (naar schatting) toebedeeld aan de veiligheid van onze vitale infrastructuur?
Antwoord:
Vanwege het bijzondere karakter van dit begrotingsartikel en de gedeeltelijk geheime uitgaven zijn de uitgaven niet nader uitgesplitst en zijn de apparaatsuitgaven niet opgenomen in het centraal apparaatsartikel.
68
Vraag:
Hoeveel geld is (naar schatting) toebedeeld aan preventieve maatregelen voor crisisbeheersing door storingen bij digitale processen in de vitale infrastructuur?
Antwoord:
Vanwege het bijzondere karakter van dit begrotingsartikel en de gedeeltelijk geheime uitgaven zijn de uitgaven niet nader uitgesplitst en zijn de apparaatsuitgaven niet opgenomen in het centraal apparaatsartikel.
69
Vraag:
Wat is het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is in de geschatte budgetflexibiliteit in artikel 6 «Overheidsdienstverlening en informatiesamenleving»?
Antwoord:
De omvang van artikel 6 voor het jaar 2025 is € 537 mln. Het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is € 9 mln. (afgerond 2%) (zie ook tabel 14). Hier is echter wel al een bestemming voor. Het nog niet ingevuld of vrij te besteden budget zal onder andere aan Data, Algoritmen en AI besteed worden.
70
Vraag:
Zijn er al voorlopige ideeën of prioriteiten voor de besteding van het nog niet ingevulde/vrij te besteden budget in artikel 6 «Overheidsdienstverlening en informatiesamenleving»?
Antwoord:
De 2% nog niet ingevuld/vrij te besteden budget zal o.a. aan Data, Algoritmen en AI besteed worden.
71
Vraag:
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken waar dit kabinet op inzet op het percentage vrouwen en culturele diversiteit in topfuncties?
Antwoord:
De doelstelling voor een evenredige man-vrouwvertegenwoordiging, uitgedrukt in percentages, is om in 2026 45–55% vrouwen in (sub)topfuncties (schaal 15 en hoger) te hebben bij ministeries en uitvoeringsorganisaties.
Voor culturele diversiteit hanteren wij ook een meetbare doelstelling. Het streven is om in 2026 een aandeel van 12% Nederlanders met een herkomstland buiten-Europa te hebben in de (sub)top (schaal 15 en hoger) bij ministeries en uitvoeringsorganisaties.
72
Vraag:
Kunt u zo specifiek mogelijk inzichtelijk maken hoe en met welke middelen u voornemens bent de werkcultuur binnen de Rijksdienst te verbeteren, diversiteit en inclusie te bevorderen en discriminatie en racisme op de werkvloer tegen te gaan?
Antwoord:
Zoals ook is aangegeven tijdens het Dertigledendebat over het bericht dat een op de tien rijksambtenaren racisme op de werkvloer ervaart, vind het kabinet dit onderwerp, net als Uw Kamer, belangrijk. Onze algemene aanpak is gericht op het bevorderen van diversiteit, op het inclusief denken en handelen binnen het hele Rijk. Het streven is dat een goede mix van verschillende perspectieven, achtergronden, oriëntaties en kennis in teams aanwezig is en allen bijdragen aan resultaten.
De Rijksoverheid zet zich voortdurend in voor de doorontwikkeling naar een inclusieve organisatie met divers samengestelde teams. Dit doen we zowel binnen de ministeries als in rijksbreed verband. Enkele voorbeelden ter illustratie zijn:
• Er wordt gewerkt aan inclusievere werving en selectie door middel van o.a. trainingen inclusief werven en selecteren en inzicht in onbewuste vooroordelen voor degenen die betrokken zijn bij selectieprocessen, het delen van goede voorbeelden voor een inclusief wervingsproces, en maatregelen en pilots voor breed werven en objectief selecteren. Dit zal ook impact hebben op de doorstroom van talent in de organisatie.
• Programma’s en trainingen voor de ontwikkeling van personeel. Met aandacht voor zowel de diversiteit aan achtergronden/ perspectieven, als diversiteit en inclusie. Zo is het talentontwikkelprogramma cross-mentoring doorontwikkeld zodat het beter inzetbaar is voor het bevorderen van diversiteit en inclusie in de hogere functieschalen.
• Op diverse manieren wordt gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn op het gebied van discriminatie, ongewenst gedrag en racisme, en het belang van diversiteit en inclusie en sociale veiligheid op de werkvloer in bredere zin. Dit gebeurt onder andere via diverse bewustzijnsprogramma’s, communicatie, evenementen, workshops, teamgesprekken, en trainingen over omgangsnormen en om omstanders te activeren.
• Er wordt op verschillende manieren feedback gezocht en onderzoek gedaan binnen de organisatie, zoals via medewerkersonderzoeken en exitgesprekken, en (kwalitatief) onderzoek naar racisme discriminatie en uitsluiting, en de inclusiebeleving binnen het Rijk. De uitkomsten van deze monitors en onderzoeken dragen bij aan het lerende vermogen van de organisaties en de verbetering en verdere ontwikkeling van beleid en toepassing daarvan.
• Er wordt gewerkt aan de implementatie van de afspraken uit het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, zodat de werkomgeving zo toegankelijk is dat iedereen, met of zonder beperking, op gelijke voet volwaardig kan meedoen. Het gaat zowel om aanpassingen in het personeelsbeleid als aanpassingen in andere onderdelen van de bedrijfsvoering, zoals huisvesting en ICT.
• Er worden diverse maatregelen genomen om de realisatie van banen onder de Wet banenafspraak verder te brengen. Hierover is de kamer geïnformeerd in de Brief Voortgang Banenafspraak Rijk van 20 december 2023 (Kamerstukken II 2023/24, 34 352, nr. 309).
Om Leidinggevenden beter toe te rusten voor hun cruciale rol bij het creëren en bewaken van integriteit en een sociaal veilig werkklimaat is een factsheet gemaakt voor het tegengaan van discriminatie op de werkvloer en zijn er verschillende workshops specifiek voor leidinggevende aangeboden. Verder is een handreiking voor leidinggevenden in voorbereiding over de aanpak en handhaving van racisme, op basis van een escalatiemodel. Daarnaast wordt onderzocht hoe competenties die van belang zijn voor een sociaal veilig en inclusief werkklimaat, zoals het aanpakken van discriminatie en racisme, onderdeel kunnen worden van functieprofielen van leidinggevenden en van programma’s gericht op inclusief leiderschap. Ook wordt er samen met het College voor de Rechten van de Mens een e-learning gemaakt dat leidinggevende ondersteunt bij het bespreekbaar maken van vooroordelen, stereotyperingen en gelijke behandeling in hun teams. Voor het bevorderen van een meer structurele en systematische aanpak van racisme en discriminatie binnen de hele Rijksoverheid wordt begin 2025 een model opgeleverd voor een periodieke beleids- en effectrapportage van alle departementen en grote uitvoeringsorganisaties. Het model wordt leidend voor het te treffen scala aan maatregelen, en voor verantwoording en monitoring daarop. Er zullen in ieder geval maatregelen in het model worden betrokken op het gebied van normstelling, handelingsvaardigheid leidinggevenden en omstanders, voorzieningen om te melden, en handhaving.
Deze voorbeelden zijn niet limitatief wat getuigt van de vele initiatieven op dit werkterrein.
Ten aanzien van de middelen wordt verwezen naar pagina 60 de tabel met de uitgaven voor artikel 7.
73
Vraag:
Kunt u zo concreet mogelijk de middelen die worden uitgegeven aan «POK – Leiderschap, diversiteit en inclusie» uiteenzetten?
Antwoord:
Zie antwoord op 77.
74
Vraag:
Hoeveel Woo-verzoeken ontvangen de waterschappen per jaar over de laatste vijf jaar? Hoeveel mensen hebben zij hiervoor in dienst? Hoeveel verzoeken komen van de top 1-procent aanvragers en hoeveel aanvragen komen van de top 5-procent aanvragers?
Antwoord:
De Unie van Waterschappen heeft zeer recent een monitor implementatie Wet open overheid gepubliceerd.3 Uit deze monitor blijkt dat in 2023 in totaal 284 Woo-verzoeken zijn ingediend bij alle waterschappen ten opzichte van 205 in 2022 (een stijging van 38,5%). Over meer gegevens beschikt de Minister van BZK niet.
75
Vraag:
Wat is het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is in de geschatte budgetflexibiliteit in artikel 7 «Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid»?
Antwoord:
De omvang van artikel 7 voor het jaar 2025 is € 90 mln. Het totale bedrag dat nog niet is ingevuld of vrij te besteden is € 7 mln. (afgerond 8%) (zie ook tabel 16 van de Ontwerpbegroting 2025 van BZK)
76
Vraag:
Zijn er al voorlopige ideeën of prioriteiten voor de besteding van het nog niet ingevulde/vrij te besteden budget in artikel 7 «Werkgevers- en bedrijfsvoeringsbeleid»?
Antwoord:
De 8% nog niet ingevuld/vrij te besteden budget zal o.a. worden besteed aan algemene beveiligingseisen rijksoverheid (ABRO), ondersteuning van koepels inzake de implementatie Woo, bredere samenwerking tussen de verschillende lagen van de overheid bij het aantrekken en behouden van (IT)capaciteit en inzet op ambtelijk vakmanschap.
77
Vraag:
Waar wordt het geld onder «POK – leiderschap, diversiteit en inclusie» exact aan uitgegeven? Wat is inclusie-onderzoek en wat kost het? Welke lesmaterialen worden hierbij gebruikt?
Antwoord:
Het geld onder POK – Leiderschap, diversiteit en inclusie wordt in 2025 uitgegeven aan de uitvoering en doorontwikkeling van workshops (300k), communicatie en campagne uitingen (200k), inbedding in de integriteitsinfrastructuur (125k) en onderzoek en monitoring (180k). De specifieke besteding van deze middelen ziet er als volgt uit:
Workshops
• Ontwikkelingskosten
• Opleiding workshopsbegeleiders
• Aanbieden workshops
Communicatiestrategie
• Ontwikkelen meerjarige communicatiestrategie
• Uitrollen campagne
• Creëren content
Inbedden integriteitsinfrastructuur
• Communicatie
• Extra opleiding vertrouwenspersonen
Instrumenten
• Ontwikkeling
Monitoring en onderzoek
• Ontwikkeling
• Uitvoering
Inclusie onderzoek is onderzoek naar de beleving van inclusie binnen de Rijksdienst door haar medewerkers. Dit wordt op verschillende wijze gedaan. BZK haalt feedback op en doet onderzoek binnen de organisatie, zoals via medewerkersonderzoeken en exitgesprekken, en (kwalitatief) onderzoek naar racisme, discriminatie en uitsluiting, en de inclusiebeleving binnen het Rijk. De uitkomsten van deze monitors en onderzoeken dragen bij aan het lerende vermogen van de organisaties en de verbetering en verdere ontwikkeling van beleid en toepassing daarvan.
Er wordt geen lesmateriaal gebruikt voor of tijdens onderzoek naar inclusie.
78
Vraag:
Wat gaat er na 2025 gebeuren met de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme?
Antwoord:
Zoals in het Regeerprogramma staat, treedt dit kabinet daadkrachtig op tegen discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat, zowel op straat als online. De overheid heeft hierin een voorbeeldfunctie. Met het oog op de besluitvorming over de verlenging en eventuele structurele inbedding van de NCDR heeft de Minister van BZK een evaluatie laten verrichten van de NCDR. Deze is in de zomer afgerond en zal op korte termijn aan u worden toegezonden. Uit de evaluatie komt naar voren dat de NCDR als een waardevolle aanvulling wordt gezien op het Nederlandse stelsel van aanpak van discriminatie, en dat rollen, taken en verwachtingen over en bij de NCDR zich, na een startfase, momenteel uitkristalliseren. In de komende periode zal over de aanbevelingen uit de evaluatie het gesprek worden aangegaan met de NCDR en vervolgens ruim voor 2026 een besluit worden genomen over verlenging en eventuele formele, permanente instelling van de NCDR. Uw Kamer wordt daarover in 2025 geïnformeerd.
79
Vraag:
Wat is de verklaring voor de daling van uitgaven aan het eigen personeel? Welk deel van de daling wordt verklaard door het loslaten van het eigen personeel? Welk deel door veranderingen in loon?
Antwoord:
De budgetten op de regel «Eigen personeel» binnen artikel 11.1 «Apparaat» dalen de komende jaren voor het overgrote deel als gevolg van de afloop van tijdelijke formatie en het inboeken van de taakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord (deel 2025). Voor verschillende beleidsdoelstellingen is tijdelijke formatie beschikbaar gemaakt en zijn tijdelijke middelen toegekend, waarvan een deel wordt ingezet voor personeel. Daar waar geen sprake kan zijn van tijdelijk eigen personeel wordt door middel van natuurlijk verloop overbezetting voorkomen.
80
Vraag:
Kunt u aangeven hoe de financiering van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme zich sinds de instelling jaarlijks heeft ontwikkeld en hoeveel financiering er de komende jaren voor de Nationaal Coördinator is gereserveerd?
Antwoord:
De NCDR is in 2022 ingesteld voor een periode van drie jaar, met een budget van € 2,5 mln. per jaar. De NCDR heeft een brede en arbeidsintensieve taak. Daarom is in 2023 besloten om de NCDR voor 2023 en 2024 een jaarlijkse ophoging van het budget toe te kennen van € 1 mln. De ophoging van het budget van de NCDR in 2025 bedraagt ook € 1 mln. Dit wordt gefinancierd uit de middelen die zijn gereserveerd voor de aanpak van discriminatie, zoals opgenomen in het Regeerprogramma.
81
Vraag:
Wat waren de uitgaven voor het directoraat-generaal Algemene Bestuursdienst (DGABD) in de voorgaande jaren?
Antwoord:
Het directoraat-generaal Algemene Bestuursdienst (DGABD) is de management-development-organisatie van de Rijksoverheid. DGABD faciliteert de werving en selectie voor de ongeveer 2000 ABD-functies en heeft voor die functionarissen een leer- en ontwikkelaanbod. Daarnaast is DGABD verantwoordelijk voor de salarisadministratie van de bewindspersonen en heeft het de werkgeversrol voor de Topmanagementgroep (TMG), de ongeveer 100 hoogste ambtenaren van de rijkdienst. Daar valt ook de salarisadministratie van de TMG onder. In de onderstaande tabel zijn de gerealiseerde apparaatsuitgaven nader gespecificeerd zodat zichtbaar is welke apparaatsuitgaven voor medewerkers van het DGABD worden gemaakt en welke apparaatsuitgaven voor de bewindspersonen en TMG worden gemaakt. Salariskosten voor de overige 1.900 ABD-functies worden betaald door de diverse departementen en staan niet op de begroting van DGABD.
Er wordt een hervormingsagenda voor versobering van het ABD-stelsel opgesteld. In die agenda zal het constant betrekken van burgerperspectief en dat van de uitvoering in het werk van topambtenaren centraal staan, naast rechtsstatelijk besef en ambtelijk vakmanschap (inhoudelijke kennis en expertise). Het leren en ontwikkelen van topambtenaren wordt daarbij minder vrijblijvend. Het kabinet brengt het aantal ambtenaren substantieel terug, dit zal de komende jaren ook effect hebben op het ABD-stelsel.
Algemene Bestuursdienst (DGABD) | 38.077 | 38.403 | 42.188 | 45.974 |
Waarvan: | ||||
Apparaat DGABD | 13.275 | 13.379 | 15.277 | 16.838 |
Apparaat Bewindspersonen | 4.621 | 4.647 | 5.552 | 5.799 |
Apparaat TMG | 20.182 | 20.377 | 21.360 | 23.338 |
82
Vraag:
Hoeveel kosten verwacht u bij de instelling van een Constitutioneel hof? Kunt u hier een overzicht van geven tezamen met de verdeling van het splitsen van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Afdeling Advisering van de Raad van State?
Antwoord:
Om tot een sterke en beter functionerende democratische rechtsstaat te komen is het nodig nu werk te maken van institutionele hervormingen die leiden tot weerbare, sterke instituties en betere macht en tegenmacht. De invoering van constitutionele toetsing heeft daarom prioriteit. De daadwerkelijke kosten voor de instelling van een Constitutioneel Hof zijn afhankelijk van meerdere inrichtingsvragen die voor de instelling moeten worden beantwoord. Te denken valt aan de vraag welke bevoegdheden het hof zal krijgen, hoe de klachtprocedure precies wordt ingericht, waar het hof zal zetelen, hoeveel leden er worden aangesteld en hoeveel personeelsleden benodigd zijn ter ondersteuning van het hof. De instellingskosten zullen de komende jaren gering zijn, nu het nog voornamelijk onderzoeks- en uitvoeringskosten ten behoeve van de voorgestelde grondwetswijziging betreft. We houden rekening met oplopende kosten die structureel zijn vanaf het moment dat het hof is geïnstalleerd. Voor de verzelfstandiging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt eveneens dat de daadwerkelijke kosten die hiermee gemoeid zijn, zich pas zullen openbaren wanneer bekend wordt op welke manier hier vorm aan wordt gegeven. Evenwel is voor dit onderwerp de verwachting dat de kosten de eerste jaren, tijdens de uitwerking van het voorstel, gering zullen zijn en op zullen lopen tot hogere structurele kosten.
83
A&O
Vraag:
Wordt er bezuinigd op de apparaatskosten van de uitvoeringsorganisaties? Zo ja, hoeveel?
Antwoord:
Dat hangt er ook van af wat je verstaat onder uitvoeringsorganisaties. De Shared Service Organisaties voor de bedrijfsvoering van het Rijk vallen bijvoorbeeld in de categorie waarop bezuinigd kan gaan worden. In algemene zin kan voor alle uitvoeringsorganisaties niet worden uitgesloten dat erop kan gaan worden bezuinigd. De taakstelling is in de Ontwerpbegroting 2025 ingeboekt op de apparaatsartikelen van de kerndepartementen. Ministers hebben de vrijheid om ook eventuele besparingsruimte elders op de begroting, waaronder bij de uitvoeringsorganisaties, te benutten. Hoe de taakstelling precies zal worden vormgegeven, is op dit moment nog niet bekend.
84
Vraag:
Wat valt onder «overige materiële kosten»?
Antwoord:
Dit betreft voornamelijk de uitbesteding van werkzaamheden en inkoop van diensten in het kader van de arbodienstverlening, arbeidsrechtelijke diensten en arbeidsmarktcommunicatie. De kosten van de arbodienstverlening (voornamelijk bedrijfsartsen) zijn voor 2025 begroot op een bedrag van € 22,6 mln. en de kosten van arbeidsmarktcommunicatie (wervingscampagnes voor de Rijksoverheid) op € 12,4 mln.
Met ingang van medio 2024 wordt de nieuwe dienst Regie uitvoering Ontslaguitkeringen Rijk geleverd. De uitkeringskosten zijn begroot op € 40 mln. per jaar. Dat verklaart de stijging van de post Overige Materiele kosten van € 39,9 mln. in 2024 naar € 88,7 mln. in volgende jaren.
85
Vraag:
Hoe zijn de middelen in tabel 63 onder artikel 1.4 precies verdeeld?
Antwoord:
De middelen in tabel 63 onder artikel 1.1 zijn als volgt verdeeld:
Oog voor sterk bestuur, regio en medeoverheden. Middelen worden ingezet voor de uitvoering van actieagenda sterk bestuur; o.a. het versterken van de feedbackloop tussen beleid en uitvoering, dienstverlening en burgerperspectief. Het bestuur, rechtsstaat en integriteit in Caribisch Nederland worden versterkt. Daarnaast wordt ingezet op een structurele samenwerking tussen Rijk en regio, elke regio telt.
Versterken instituties rechtsstaat. De constitutionele toetsing ex ante wordt versterkt en een dialoog tussen staatsmachten wordt gefinancierd. Ook worden middelen besteed aan het daadkrachtig optreden tegen o.a. discriminatie, racisme, antisemitisme en moslimhaat. Vergisrecht wordt geïmplementeerd.
De middelen in tabel 63 onder artikel 1.2 zijn als volgt verdeeld: Versterken democratische instituties en weerbaar bestuur. Middelen komen beschikbaar voor het uitbreiden van het mandaat van de Kiesraad tot een Kiesautoriteit. Er wordt ingezet op de vernieuwing van het kiesstelsel, het vergroten van de toegankelijkheid en uitvoerbaarheid verkiezingen, democratisch burgerschap en versterking ondersteuning van de Tweede Kamer en (decentrale) politieke partijen. Daarnaast worden komen middelen beschikbaar voor de structurele kosten van een referendum. Ook komen middelen beschikbaar voor de weerbaarheid tegen desinformatie, een integer en weerbaar bestuur met o.a. implementatie aanbevelingen GRECO op integriteit.
86
Vraag:
Wat zijn de concrete gevolgen van de taakstelling van tien procent op de subsidies op artikel 1? Is in beeld gebracht welke projecten hierdoor stopgezet worden?
Antwoord:
In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat rijksbreed wordt bezuinigd op subsidies. Deze taakstelling op subsidies is ingeboekt op de verschillende subsidieregelingen van artikel 1. Er worden hierdoor geen projecten stopgezet.
87
Vraag:
Hoe zijn de middelen in tabel 79 onder artikel 13.2 precies verdeeld? Welke bedragen zijn er gereserveerd voor de aanpak hardheden, ambtelijk vakmanschap, bescherming klokkenluiders, toegankelijke dienstverlening en doordacht gebruik van kunstmatige intelligentie (AI) en welke juridische verplichten zijn er reeds aangegaan voor de jaren 2025, 2026 en 2027?
Antwoord:
De precieze verdeling tussen de doeleinden wordt nog verder uitgewerkt. Daarom staan deze middelen nog gereserveerd voor deze doeleinden op artikel 13. De middelen worden overgeboekt naar het juiste instrument als de precieze verdeling bekend is.
88
Vraag:
Zou u in een uitsplitsing willen voorzien van de middelen die staan genoemd als behorende bij het onderdeel «Goed bestuur» en nu toebedeeld aan «Niet-beleidsartikel 13»? Zou u deze willen uitsplitsen per doel? En als dat niet mogelijk is, dan een globale indicatie van middelen per doel?
Antwoord:
De precieze verdeling tussen de doeleinden van deze middelen wordt nog verder uitgewerkt. Daarom staan deze middelen nog gereserveerd voor deze doeleinden op artikel 13. De middelen worden overgeboekt naar het juiste instrument als de precieze verdeling bekend is.
89
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd voor de eventuele oprichting van een Constitutioneel hof? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd voor de oprichting van een Constitutioneel hof. Deze middelen staan gereserveerd op artikel 13 vanaf 2028. De kosten die gemoeid zijn met de daadwerkelijke oprichting en inrichting van het hof en zullen pas in een latere fase bekend worden.
90
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd voor het splitsen van de Afdeling Bestuursrechtspraak en de Afdeling Advisering van de Raad van State? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd voor de verzelfstandiging van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze middelen staan gereserveerd op artikel 13 vanaf 2028. De kosten die gemoeid zijn met de daadwerkelijke verzelfstandiging zullen pas in een latere fase bekend worden.
91
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd voor het versterken dienstbare overheidsorganisaties? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Goed bestuur, sterke instituties en de democratische rechtsstaat vormen het fundament van onze samenleving. Daarom investeert het kabinet daar in. De precieze verdeling is nog onderdeel van verdere uitwerking. Daarom staan deze middelen nog gereserveerd voor deze doeleinden op artikel 13. De middelen worden overgeboekt naar het juiste artikel en instrument als de precieze verdeling bekend is.
92
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van de Rijksbrede aanpak van hardheden en taskforce hardheden? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
93
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van het beter bereikbaar en toegankelijk maken van de Rijksoverheid door direct contact en eerstelijnsbalies, betere gegevensdeling en doordacht gebruik van AI? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
94
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van een overheid die anders werkt? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
95
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van versterken ambtelijk vakmanschap, onder ander via verplichte scholing voor (top)ambtenaren? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
96
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van het beschermen van klokkenluiders? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
Zie het antwoord op vraag 91.
97
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van de invoering van een nieuw kiesstelsel? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd voor de invoering van een nieuw kiesstelsel. Deze middelen staan op artikel 1.
98
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van de versterking van de rechtspraak? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
De middelen t.b.v. het versterking van de rechtspraak staan gereserveerd op artikel 13 vanaf 2028. De precieze verdeling is nog onderdeel van verdere uitwerking. Daarom staan deze middelen nog gereserveerd voor deze doeleinden op artikel 13.
99
Vraag:
Welk deel van het bedrag van 15,4 miljoen euro voor goed bestuur is bestemd ten behoeve van de versterking van de Kiesraad? Indien dit niet te beantwoorden is, zou u dan in een inschatting of globale indicatie willen voorzien van welk percentage van deze middelen voor dit doel is bestemd?
Antwoord:
In het bedrag van € 15,4 mln. voor goed bestuur op artikel 13 zijn geen middelen bestemd voor versterking van de Kiesraad. Deze middelen staan op artikel 1.
100
Vraag:
Kunt u aangeven hoe u de motie van de leden Van Baarle en Dekker-Abdulaziz (Kamerstuk 30 950, nr. 331), waarin de regering wordt verzocht om samen met gemeenten tot concrete afspraken te komen over hoe gemeenten toewerken naar het voeren van lokaal antidiscriminatiebeleid, hierbij een tijdpad te schetsen waarna de monitor wordt herhaald, en aan te geven hoe gemeenten hierbij worden ondersteund, wordt uitgevoerd?
Antwoord:
Gemeenten spelen een grote rol bij de lokale aanpak van discriminatie. In opdracht van BZK ondersteunt en stimuleert Movisie gemeenten om tot gedegen antidiscriminatiebeleid te komen. Eerder deze maand heeft Movisie een zelfscan gepubliceerd waarmee gemeenten hun beleid kunnen doorlichten4. Movisie gaat de monitor gemeentelijk antidiscriminatiebeleid volgend jaar opnieuw uitbrengen. In de hoofdlijnennotitie over de stelselherziening – die dit najaar aan uw Kamer zal worden toegezonden – zal nader worden ingegaan op de wijze waarop het kabinet gemeenten ertoe wil zetten om gemeentelijk antidiscriminatiebeleid adequaat vorm te geven.
101
Vraag:
Kunt u al aangeven, zoals de motie-Van Baarle (Kamerstuk 36 200-VII, nr. 38) aan u verzoekt, of in het aankomende Nationaal Programma tegen Discriminatie concrete doelen of streefcijfers worden opgenomen?
Antwoord:
Het kabinet is momenteel bezig om, onder coordinatie van de NCDR, een Meerjarenagenda en een volgend nationaal programma tegen discriminatie en racisme op te stellen. Het opnemen van concrete doelen en streefcijfers, conform de motie van de leden Van Baarle en Dekker-Abdulaziz, wordt in dit proces meegenomen.
102
Vraag:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de modernisering van de Wet op de lijkbezorging, waarvan de Minister verwachtte deze eind 2022 aan de Kamer aan te kunnen bieden? Wanneer vindt de internetconsultatie van dit wetsvoorstel plaats? Wanneer wordt dit wetsvoorstel bij de Kamer ingediend?
Antwoord:
Ik verwacht dat het wetsvoorstel binnenkort in internetconsultatie gaat en in de loop van 2025, als ook de Raad van State daarover heeft kunnen adviseren, bij uw Kamer wordt ingediend.
103
Vraag:
Waarom heeft de internetconsultatie van de Wet op de lijkbezorging tot op heden niet plaatsgevonden? Wat zijn de redenen van de vertraging?
Antwoord:
Wegens de kabinetswissel waren nog niet alle betrokken bewindspersonen in de gelegenheid geweest om het wetsvoorstel te beoordelen. Het conceptwetsvoorstel valt binnen dit kabinet onder de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van JenV, Staatssecretaris Jeugd, Preventie en Sport en mijzelf als eerstverantwoordelijke. Zoals hiervoor aangegeven, wordt verwacht dat het wetsvoorstel binnenkort in consultatie gaat.
104
Vraag:
Tegen welke problemen loopt u aan bij de voorbereiding van het wetsvoorstel tot modernisering van de Wet op de lijkbezorging? Kunt u een overzicht verstrekken van de problemen in het proces om te komen tot de modernisering van de Wet op de lijkbezorging?
Antwoord:
Zie antwoord op vraag 103.
105
Vraag:
Is overwogen om de onderdelen van de modernisering van de Wet op de lijkbezorging, die reeds gereed zijn, in een wetsvoorstel neer te leggen en dit voorstel bij de Tweede Kamer in te dienen? Zo niet, waarom niet? Bent u bereid om dit te doen? Zo niet, waarom niet?
Antwoord:
Nee, dat is niet overwogen. Aangezien alle onderdelen van het conceptwetsvoorstel gereed zijn, wordt geen aanleiding gezien om de modernisering van de Wlb in meerdere wetsvoorstellen te verwerken.
106
Vraag:
Kunt u aangeven wat uw voornemens zijn ten aanzien van de toekomst van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme?
Antwoord:
Met het oog op de besluitvorming over de verlenging en eventuele structurele inbedding van de NCDR heeft de Minister van BZK een evaluatie laten verrichten van de NCDR. Deze is in de zomer afgerond en zal op korte termijn aan u worden toegezonden. Uit de evaluatie komt naar voren dat de NCDR als een waardevolle aanvulling wordt gezien op het Nederlandse stelsel van aanpak van discriminatie, en dat rollen, taken en verwachtingen over en bij de NCDR zich, na een startfase, momenteel uitkristalliseren. De Minister van BZK zal in de komende periode in gesprek gaan met de NCDR over de aanbevelingen uit de evaluatie en vervolgens ruim voor 2026 een besluit nemen over verlenging en eventuele formele, permanente instelling van de NCDR. De Minister van BZK zal uw Kamer daarover in 2025 informeren.
107
Vraag:
Kunt u al aangeven welke maatregelen u zult treffen ter versterking en herziening van het systeem van antidiscriminatievoorzieningen? Kunt u hierbij ook aangeven welke budgettaire effecten hiervan uitgaan ten opzichte van de huidige situatie?
Antwoord:
De voornemens met betrekking tot de versterking van het stelsel van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) zullen worden opgenomen in een hoofdlijnennotitie, die de Tweede Kamer dit najaar zal ontvangen. Daarbij wordt onder meer gedacht aan een andere wijze van organisatie en financiering van de ADV’s en een nieuwe wettelijke taak met betrekking tot lokaal discriminatiebeleid voor gemeenten. Voor zover mogelijk zullen daarbij ook de budgettaire effecten in beeld worden gebracht. Voor de versterking van het stelsel van ADV’s zijn financiële middelen opgenomen in het regeerprogramma.
108
Vraag:
Op basis van welke criteria wordt de evaluatie van de subsidieregeling ProDemos uitgevoerd?
Antwoord:
De subsidieregeling van ProDemos schrijft een keer in de vijf jaar een visitatie voor, zoals volgt uit artikel 4:24 van de Algemene Wet Bestuursrecht. Hiervoor wordt in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een visitatiecommissie ingesteld. De werkwijze van de visitatiecommissie is vastgesteld in het visitatieprotocol ProDemos. Bij wijziging van het protocol in 2014 is er in artikel 9.d, onderdeel IV is de bepaling opgenomen dat vertegenwoordigers van zowel de Eerste als de Tweede Kamer der Staten-Generaal worden betrokken bij de gesprekken van de visitatiecommissie.
Voorafgaand aan deze visitatie stelt ProDemos een zelfevaluatie op. De zelfevaluatie ziet toe op de volgende onderdelen: algemeen, inhoud, publieksbereik, samenwerking en bedrijfsvoering. Het visitatieprotocol schrijft voor dat de commissie onderzoekt of de Zelfevaluatie van ProDemos een getrouw beeld geeft van de werkelijkheid.
De laatste visitatie van ProDemos heeft plaatsgevonden in 2019. In oktober 2019 heeft uw Kamer het eindrapport van de visitatie ontvangen (Kamerstukken II 2019/20, 31 475, nr. 22). Op dit moment wordt de nieuwe visitatiecommissie samengesteld. De verwachting is dat het eindrapport begin 2025 met de Kamer gedeeld zal worden.
Op dit moment wordt de nieuwe visitatiecommissie samengesteld. De verwachting is dat het eindrapport begin 2025 met de Kamer gedeeld zal worden.
109
Vraag:
Op welke wijze gaat u helder krijgen wat er bij burgers speelt? Bent u voornemens de ervaringen van het Juridisch Loket, dat jaarlijks meer dan 700.000 contacten heeft met mensen die juridische vragen en problemen hebben, hierbij te betrekken?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
De data vanuit de dienstverlening van Het Juridisch Loket kan helpen bij het krijgen van (beter) inzicht in problemen die burgers ervaren met (uitvoering van) wet- en regelgeving.
110
Vraag:
Op welke wijze wordt geborgd dat de complexiteit van regelgeving wordt teruggedrongen, zodat burgers hun rechten en plichten beter begrijpen? En ziet u hierin ook een rol voor het Juridisch Loket weggelegd om de ervaringen uit de praktijk op te halen?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Het Juridisch Loket kan helpen bij het signaleren van complexiteit van regelgeving. Dit doen zij al door problemen van rechtzoekenden die zich melden bij het Juridisch Loket te registreren en te analyseren. De Staatssecretaris Rechtsbescherming is voornemens het Juridisch te ondersteunen bij het verder ontwikkelen van hun signalerende functie.
111
Vraag:
Valt toegang tot het recht ook onder het beleid dat wordt gemaakt ten aanzien van het uitgangspunt dat «Elke regio telt!»?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Het kabinet vindt het belangrijk dat iedereen in Nederland toegang heeft tot het recht. Voldoende nabijheid van rechtshulp en de mogelijkheid voor persoonlijk contact bijvoorbeeld is overal belangrijk, en dit behoeft aandacht in regio’s waar het voorzieningenniveau laag is. Hierbij is er ook aandacht voor de regio´s die centraal staan in Elke regio telt. Bij de versterking van de toegang tot het recht, dat de verantwoordelijkheid is van de Staatssecretaris Rechtsbescherming, wordt de verbinding gezocht met Elke regio telt.
112
Vraag:
Wat is uw standpunt, in het licht van ambitie om de rechtsstaat te versterken en de oproep van de Staatscommissie Rechtsstaat om de taak van het Juridisch Loket te verbreden, naar de noodzaak van een landelijk dekkend netwerk van eerstelijns rechtshulp?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Het is een belangrijk onderdeel van de rechtstaat dat burgers goede toegang hebben tot het recht, waaronder rechtshulp. Bij rechtshulp gaat het om laagdrempelige voorzieningen die betrouwbare en begrijpelijke informatie, advies en ondersteuning bieden.
Het Juridisch Loket is een landelijke organisatie voor eerstelijns rechtshulp. Burgers met een laag inkomen kunnen hiervoor terecht op ruim 50 plekken verspreid door het land. Ook is er een (gratis) telefoonnummer en een website waar veel algemene informatie te vinden is. Daarnaast voorzien op lokaal niveau ook sociaal raadslieden en rechtswinkels in eerstelijns rechtshulp.
Het Kabinet investeert in het Juridisch Loket, onder meer met het oog coördinatie in de regio tussen de verschillende aanbieders eerstelijns (sociaal)juridische dienstverlening. In de Kabinetsreactie op het rapport van de PEFD («Blind voor Recht en Mens») zal nader op dit punt worden ingegaan.
113
Vraag:
Deelt u de mening dat eerstelijns rechtshulp ook als een voorziening die past bij de ambities om de kwaliteit van leven, wonen en werken in de randen van de regio te verbeteren, constaterende dat de fysieke beschikbaarheid van eerstelijns rechtshulp in dergelijke gebieden beperkt aanwezig is en dat juist in deze gebieden een grote groep mensen woont waarvoor die toegang juist van groot belang kan zijn en die gezien het inkomen daarvoor ook in aanmerking komen?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Ja. Voldoende nabijheid van rechtshulp en de mogelijkheid voor persoonlijk contact is overal belangrijk, en dit behoeft aandacht in regio’s waar het voorzieningenniveau laag is. Het Rijk en gemeenten moeten samenwerken om de dekking van eerstelijns rechtshulp te verbeteren.
114
Vraag:
Hoe geeft u gevolg aan het advies dat het Juridisch Loket gaf bij de internetconsultatie naar aanleiding van het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb? Hoe gaat u gevolg geven aan de omroep dat een dienstbare overheid meer vergt dan een wetswijziging?
Antwoord:
De Minister van Justitie en Veiligheid antwoordt het volgende:
Met het wetsvoorstel Wet versterking waarborgfunctie Awb worden diverse aanpassingen doorgevoerd om de dienstverlening van de overheid te verbeteren, persoonlijk contact te bevorderen, de menselijke maat te versterken en hardheden te voorkomen. Het wetsvoorstel sluit aan bij een meer informele en oplossingsgerichte aanpak door de overheid. De mening wordt gedeeld, dat wetgeving alleen hiervoor niet voldoende is. Het wetsvoorstel geeft wel de richting aan waarin overheidsorganisaties stappen moeten zetten. Zij zullen daar zelf invulling aan moeten geven. Het gaat om een beweging die al eerder is ingezet (zie het antwoord op vraag 27) en die het kabinet zal ondersteunen met de ontwikkeling van de handvatten.
115
Vraag:
Kunt u een organogram maken van alle instanties waar een gedupeerde van de gaswinning mee te maken zou kunnen hebben en van de taken en bevoegdheden van die instanties?
Antwoord:
De Staatssecretaris Herstel Groningen zal uw Kamer voorafgaand aan de begrotingsbehandeling een separate Kamerbrief toesturen met daarin een overzicht van alle betrokken organisaties en hun taken en bevoegdheden.
116
Vraag:
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de openstaande rekening van Shell en Exxon?
Antwoord:
Voor wat betreft de stand van zaken rond doorbelasting van kosten aan de NAM wordt uw Kamer verwezen naar pagina’s 84 en 85 van de memorie van toelichting bij de ontwerpbegroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Kamerstukken II, 2024/25 36 000-VII, nr. 2). De Minister van Klimaat en Groene Groei en de Staatssecretaris Herstel Groningen zijn voornemens zeer binnenkort gezamenlijk een brief naar uw Kamer te sturen die een update geeft van de verschillende procedures en geschillen met de NAM en haar aandeelhouders Shell en ExxonMobil.
117
Vraag:
Over welke instanties waar gedupeerde Groningers mee te maken hebben heeft de Kamer zeggenschap?
Antwoord:
De Staatssecretaris Herstel Groningen is stelselverantwoordelijk voor de hersteloperatie in Groningen en Noord-Drenthe. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is als zelfstandig bestuursorgaan verantwoordelijk voor de schadeafhandeling. De Staatssecretaris is verantwoordelijk voor het goed functioneren van het IMG. De Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voert als dienstonderdeel onder directe verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris Herstel Groningen de versterkingsoperatie uit. De Staatssecretaris Herstel Groningen legt over de hersteloperatie verantwoording af aan de Tweede Kamer. De Tweede Kamer heeft geen directe zeggenschap over de uitvoerende instanties, maar kan de Staatssecretaris wel aanspreken op zijn rol in en verantwoordelijkheid voor de goede uitvoering. Voor een volledig overzicht van alle betrokken organisaties zal uw kamer nog per brief nader worden geïnformeerd, zie vraag 115.
Kamerstukken II 2023–2024, 36 471, nr. 96.↩︎
https://www.rijksfinancien.nl/sites/default/files/kamerstuk_related_items/Beslisnotas-Miljoenennota-2025.pdf↩︎
De monitor van de Unie van Waterschappen is beschikbaar via: https://unievanwaterschappen.nl/wp-content/uploads/Monitor-implementatie-Woo-2024.pdf.↩︎
Nieuwe zelfscan om antidiscriminatiebeleid te checken en te verbeteren | Movisie↩︎