Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het verslag Eurogroep en informele Ecofinraad 13 en 14 september 2024 (Kamerstuk 21501-07-2066)
Raad voor Economische en Financiële Zaken
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D36446, datum: 2024-10-03, bijgewerkt: 2024-10-18 12:35, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-21501-07-2069).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Nijhof-Leeuw, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën (PVV)
- Mede ondertekenaar: A.H.M. Weeber, griffier
- Beslisnota bij het verslag van een schriftelijk overleg over o.a. het verslag Eurogroep en informele Ecofinraad 13 en 14 september 2024 (Kamerstuk 21501-07-2066)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van kamerstukdossier 21501 07-2069 Raad voor Economische en Financiële Zaken.
Onderdeel van zaak 2024Z14943:
- Indiener: E. Heinen, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2024-10-08 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-10-10 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
- 2024-10-25 14:00: Eurogroep/Ecofinraad (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 2069 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 3 oktober 2024
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over brieven met betrekking tot vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad (Kamerstuk 21 501-07, nrs. 2064, 2066 en 20 267), alsmede over een brief met betrekking tot de Vierde aanvullende Europese begroting 2024 en Raadspositie Europese jaarbegroting 2025 (Kamerstuk 21 501-03, nr. 185).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 september 2024 aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 3 oktober 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Nijhof-Leeuw
De griffier van de commissie,
Weeber
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de Minister
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie willen weten aan welke Europese begrotingseisen Nederland wel voldoet en aan welke niet. Wat zijn daarvan de gevolgen en risico’s? Er wordt voor 2025 voldaan het EMU-tekort en EMU-schuld, zo merken deze leden op. Wat is de oorzaak dat in het concept budgettair structureel plan de netto primaire uitgaven t/m 2028 harder groeien (jaarlijks gemiddeld 4,2%) dan de Europese Commissie verstandig acht (3,2%) om op de middellange termijn aan de 3% en 60% te voldoen? Wat gaat het kabinet hier voor de toekomst aan doen?
In het herziene Europese begrotingsraamwerk moeten lidstaten hun tekort onder de referentiewaarde van 3% bbp brengen of houden en hun schuld onder de referentiewaarde van 60% bbp houden of daar geloofwaardig naartoe laten bewegen op de middellange termijn. Nederland blijft gedurende de kabinetsperiode onder de Europese referentiewaarden van 60% bbp voor de overheidsschuld en 3% bbp voor het begrotingstekort. Een uitzondering is 2026, waar het tekort incidenteel hoger uitvalt door het invaren van de militaire pensioenen. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet maatregelen neemt als de referentiewaarde van 3% bbp overschreden dreigt te worden.
Dit laat onverlet dat de overheidsfinanciën op middellange termijn zonder aanvullend beleid verslechteren, met name door toenemende vergrijzingslasten en stijgende rente-uitgaven. De raming van het Centraal Planbureau toont dat de tekorten na de kabinetsperiode de referentiewaarde van 3% bbp overschrijden in de periode 2029–2038. Daarnaast zal de schuld vanaf 2034 stijgen tot boven de 60% bbp. Op basis van deze inschattingen is er voor Nederland een aanvullende begrotingsopgave om de groei van de netto primaire uitgaven te verminderen en te voldoen aan de vereisten die de Europese regels stellen aan het uitgavenpad in het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (de preventieve arm).
Nederland zal, net als het merendeel van de lidstaten, het plan in oktober indienen. Vervolgens beoordeelt de Commissie of de plannen aan de vereisten voldoen. Wanneer de Commissie beoordeelt dat het plan aan de vereisten voldoet, doet de Commissie aanbevelingen aan de Raad voor het vaststellen van aanbevelingen voor de uitgavenpaden die lidstaten in hun meerjarenplan hebben opgenomen. Wanneer de Commissie beoordeelt dat het uitgavenpad niet aan de vereisten voldoet, dan kan de Raad op aanbeveling van de Commissie de betreffende lidstaat aanbevelen om een herzien plan in te dienen. Wanneer ook dit plan niet voldoet, kan de Raad op aanbeveling van de Commissie een alternatief uitgavenpad aanbevelen dat voldoet aan de eisen die aan het plan worden gesteld. Nadat het uitgavenpad door de Raad is aanbevolen, wordt de naleving jaarlijks gemonitord. De Commissie en de Raad kunnen geen handhavingsmaatregelen nemen zo lang het tekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp blijven.
Waarom heeft het kabinet niet ingezet op een aanpassingsperiode van zeven jaar, waarmee de jaarlijkse begrotingsopgave verminderd wordt? Verwacht het kabinet dat het Nederlandse plan zal worden goedgekeurd? Waar zitten volgens het kabinet de risico’s?
Door een ambitieuze set investeringen en hervormingen op te nemen in hun plan, kunnen lidstaten in aanmerking komen voor verlenging van de aanpassingsperiode van vier naar maximaal zeven jaar. Voor deze hervormingen en investeringen gelden criteria, namelijk dat ze moeten bijdragen aan schuldhoudbaarheid, economische groei en moeten bijdragen aan de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester en EU-prioriteiten. Een verlenging van de aanpassingsperiode kan leiden tot een meer geleidelijke jaarlijkse begrotingsopgave, omdat de totale begrotingsopgave over meer jaren wordt verspreid. Voor Nederland is een verlaging van de jaarlijkse opgave bij verlenging echter beperkt.
Om te kwalificeren voor een verlenging van de aanpassingsperiode zou Nederland bovendien additionele hervormingen moeten doorvoeren bovenop het regeerprogramma. Daarom kiest Nederland niet voor een verlenging van de aanpassingsperiode.
De leden van de VVD-fractie merken op dat eerder buitensporige tekorten zijn geconstateerd voor zeven lidstaten, te weten België, Frankrijk, Italië, Hongarije, Malta, Polen en Slowakije. Hiervoor zal een zogeheten correctief uitgavenpad opgesteld worden. Wanneer gaat dit plaatsvinden?
Zoals eerder omschreven in het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad op 13–14 september jl., zal de Raad in december 2024 of januari 2025 volgens artikel 126(7) VWEU aanbevelingen doen om buitensporige tekorten terug te dringen. De reden voor deze tijdslijn is dat het correctieve uitgavenpad in het kader van de buitensporigtekortprocedure mede afhankelijk is van het uitgavenpad dat de Raad aan de lidstaat zal aanbevelen in het kader van verordening 2024/1263 (preventieve arm), naar verwachting ook tijdens de Ecofinraad in december 2024 of januari 2025.
De leden van de VVD-fractie maken zich grote zorgen over de financiële situatie van grote landen als Frankrijk en Italië. Hoe hiermee wordt omgegaan is de eerste test voor de nieuwe begrotingsregels in de eurozone; dat kan maar één keer goed gedaan worden. Frankrijk stevent af op een begrotingstekort van 6%. Wat is de inzet van de Minister voor dit grote risico? Is de Minister bereid deze problematiek te bespreken in de eerstvolgende eurogroep? Zo nee, waarom niet? Hoe ziet het budgettair structureel plan eruit voor Italië en hoe beoordeelt de Minister dat? Wanneer moet Frankrijk uiterlijk haar budgettair structureel plan indienen? Hoe gaat de Minister daar druk op houden?
Naar verwachting dient het merendeel van de lidstaten hun plannen in rond 15 oktober. De verordening biedt de mogelijkheid voor lidstaten om het plan later in te dienen onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld (aanstaande) nationale verkiezingen. Italië en Frankrijk hebben aangegeven voornemens te zijn om hun plan in oktober in te dienen, maar het exacte moment is nog niet bekend. Daarnaast is de Franse begroting op dit moment nog niet officieel vastgesteld.
Na het indienen van de meerjarenplannen dient de Commissie in lijn met verordening 2024/1263 deze binnen zes weken te beoordelen. Dit betekent dat de Commissie naar verwachting eind november 2024 de beoordeling van de plannen heeft gedaan. Daarna zal de Commissie aanbevelingen aan de Raad doen voor het vaststellen van het uitgavenpad en het goedkeuren van de structurele hervormingen en investeringen onderliggend aan een verlenging van de aanpassingsperiode. Omdat de Raad voor Frankrijk heeft vastgesteld dat sprake is van een buitensporig tekort zal de Commissie daarbij ook een aanbeveling doen aan de Raad voor het vaststellen van een correctief uitgavenpad voor Frankrijk, wat consistent moet zijn met het uitgavenpad dat op basis van het meerjarenplan wordt aanbevolen. De Raadsaanbevelingen liggen hoogstwaarschijnlijk voor in de Ecofinraad in december 2024 of januari 2025. Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan deze besluitvorming informeren over de kabinetsappreciatie van de voorliggende Raadsaanbevelingen.
Het kabinet onderstreept het belang van houdbare overheidsfinanciën en deelt de noodzaak om hoge schulden en tekorten in lidstaten terug te dringen. Het kabinet zet zich in voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels.
De leden van de VVD-fractie lezen in het regeerprogramma dat het kabinet het belangrijk vindt dat lidstaten solide financieel-economisch beleid voeren, waaronder het afbouwen van hoge publieke schulden. Kan aangegeven worden hoe het kabinet daar concreet invulling aan gaat geven?
Het kabinet onderstreept het belang om schuldhoudbaarheid te verbeteren en economische convergentie in lidstaten te bevorderen. De herziene Europese begrotingsregels bevatten handvatten voor ambitieuze schuldafbouw op middellange termijn en versterkte handhaving. Het kabinet zet zich in voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels, zodat lidstaten met hoge tekorten en schulden hun overheidsfinanciën op middellange termijn weer op orde brengen.
De leden van de VVD-fractie zijn net als het kabinet van mening dat kwaliteit van het proces van digitale euro belangrijker is dan snelheid. Het kabinet wijst op juiste randvoorwaarden, zoals stevige privacy-waarborgen en proportionele verdeling van kosten. Wat is de totale lijst van randvoorwaarden van het kabinet? Is daarbij ook aandacht voor risico’s voor de bankensector (bijvoorbeeld door verplaatsing van spaargelden) en het betalingsverkeer (Nederland heeft nu goedkoop en goed functionerend betalingsverkeer)?
De randvoorwaarden die het kabinet belangrijk vindt bij het opstellen van het juridisch kader voor een digitale euro zijn opgenomen in de verklaring van de Eurogroep d.d. 16 januari 2023.1 Daarin wordt onder meer genoemd dat contant geld behouden moet blijven, dat een digitale euro veilig en gebruiksvriendelijk moet zijn, dat een digitale euro moet zijn omkleed met stevige privacy-waarborgen en niet programmeerbaar kan zijn. Bovendien moet een digitale euro bijdragen aan financiële stabiliteit en daarvoor geen risico vormen. Verder moet een digitale euro toegankelijk, inclusief en gebruiksvriendelijk zijn. Ook voor mensen in een kwetsbare positie of die moeite hebben met de digitalisering van het betalingsverkeer, zodat iedereen ervoor kan kiezen om de digitale euro te gebruiken als betaalmiddel. De digitale euro moet innovatie niet in de weg staan maar daaraan bijdragen. De kosten van een potentiële digitale euro moeten in verhouding staan tot de toegevoegde waarde ervan voor de gebruikers. Het kabinet is kritisch op onderdelen van het voorgestelde kostenmodel en heeft bijvoorbeeld de ECB opgeroepen meer duidelijkheid te geven over waar betaaldienstverleners en handelaren op kunnen rekenen als het gaat om de benodigde technologische aanpassingen en mogelijke (investerings)kosten hiervan.
De leden vragen specifiek of er ook aandacht is voor de risico’s voor de bankensector. Dat is het geval. Een digitale euro is niet bedoeld als spaarmiddel en wordt vormgegeven als betaalmiddel. Er is breed draagvlak onder de lidstaten voor het expliciet uitsluiten van rente op een digitale euro in de regelgeving. Daarnaast kan een aanhoudingslimiet per gebruiker een te grote uitstroom van deposito’s bij banken voorkomen. De discussie in de Raad over de aanhoudingslimiet is nog gaande, het is één van de punten uit de wetsvoorstellen dat verdere aandacht vereist. Over het kabinetsstandpunt en het krachtenveld berichtte ik u in het verslag van de Eurogroep en Ecofin van juni 2024.
De leden vragen ook of er aandacht is voor de huidige stand van het Nederlandse betalingsverkeer. In Nederland wordt al veel digitaal betaald en het kabinet is alert op het vraagstuk van een toegevoegde waarde van een digitale euro. Een van de belangrijkste drijfveren voor een digitale euro is het toekomstbestendig maken van geld dat is uitgegeven door de centrale bank. Het gebruik van contant geld is de afgelopen decennia afgenomen. Ook in geval van een goed functionerend lokaal betaallandschap, is het belangrijk dat geld dat wordt uitgegeven door de centrale bank een rol blijft houden in het geldstelsel en in de economie. Een digitale euro kan hieraan bijdragen, in aanvulling op contant geld.2
Nederland stelt zich actief op in de onderhandelingen om de verschillende randvoorwaarden te realiseren. Ik houd u maandelijks op de hoogte via de geannoteerde agenda respectievelijk het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad.
De leden van de VVD-fractie vinden het belangrijk dat de landen in de eurozone en de gehele Europese Unie concurrerend kunnen blijven en de strategische zelfstandigheid wordt vergroot. Recent heeft de heer Draghi daarover ook een rapport gepresenteerd. Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie ontvangen? Welke stappen wil dit kabinet zetten om privaat kapitaal meer te mobiliseren, in navolging op het pleidooi van de heer Letta?
Zoals reeds toegezegd zal de Kamer binnenkort een kabinetsreactie ontvangen over het rapport van dhr. Draghi.
Het kabinet vindt het van belang om meer privaat kapitaal te mobiliseren. Hiertoe zet het kabinet in op de versterking van de kapitaalmarktunie. Het kabinet pleit voor een ambitieus actieplan van de Europese Commissie met voorstellen om de structurele barrières tot investeringen, in het bijzonder risicokapitaal en grensoverschrijdende financiering, aan te pakken. Naast voorstellen op EU-niveau, ziet het kabinet ook het belang van nationale maatregelen, zoals ook opgenomen in de verklaring van de Eurogroep van maart jl.3
In hoeverre gaat er tijdens Eurogroep ook gesproken worden over de problemen in Duitsland en de auto-industrie? Kan de Minister aangeven wat de gevolgen van deze problematiek (kunnen) zijn op de eurozone en Nederland?
In de Eurogroep zal naar verwachting besproken worden hoe de discussieserie in de Eurogroep rondom het thema concurrentievermogen tot afronding kan komen. Er zal naar verwachting niet apart stilgestaan worden bij specifieke landen en/of industrieën. In algemene zin kan over de automobielsector worden opgemerkt dat deze voor Europa belangrijk is. Ook voor Nederland. De Nederlandse industrie bestaat grotendeels uit hoog-innovatieve eerste en tweedegraadstoeleveranciers. Denk aan sensoren, chips, batterijcomponenten en software. Nederland heeft ook grote vrachtwagen- en busproducenten. Dit laat dan ook zien dat het belangrijk is om te blijven inzetten op innovatie en het behouden van een eerlijk speelveld voor bedrijven.
De leden van de VVD-fractie constateren dat het rapport-Draghi spreekt over een extreem hoog investeringsbedrag, waarbij Draghi pleit voor gemeenschappelijke schulden. De leden van de VVD-fractie zijn uitgesproken tegenstander van Eurobonds of gemeenschappelijke schulden. Wat zal de inzet van het kabinet zijn?
Zoals aangegeven in het regeerprogramma is het kabinet geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten.
De leden van de VVD-fractie merken op dat in het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet geen voorstander is van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten. Waarom is dit beperkt tot «nieuwe Europese instrumenten»? In hoeverre geldt dit ook voor financiering van bestaande Europese instrumenten of het Meerjarig Financieel Kader zelf?
De Europese Unie en de lidstaten van de eurozone hebben een aantal bestaande instrumenten en instellingen waarvoor middelen op de kapitaalmarkt worden geleend. Te denken valt aan de Europese Investeringsbank4, het Europees Stabiliteitsmechanisme5, het EU-instrument voor macro-financiële bijstand6, en het EU-instrument voor betalingsbalanssteun7. De inzet van deze instrumenten kan ook in de toekomst leiden tot het aangaan van gemeenschappelijke schulden. In reactie op de Covid-19-pandemie zijn de tijdelijke instrumenten SURE en het EU-herstelinstrument (Next Generation EU; NGEU) opgericht8. Het kabinet is geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het rapport-Draghi ook spreekt over het voltooien van de bankenunie en kapitaalmarktunie. Wat is de lijn van het huidige kabinet voor de bankenunie? Het kabinet is van mening dat de kapitaalmarktunie verdiept en geïntegreerd moet worden. Op welke elementen ziet dat? Er zaten in de oorspronkelijke plannen immers ook voorstellen die Nederland minder goed vond, bijvoorbeeld over pensioenen en harmonisatie van wetgeving op het gebied van faillissement. Welke stappen verwacht het kabinet dat in komende jaren genomen gaan worden?
Het kabinet is voorstander van het voltooien van de bankenunie. Een belangrijke voorwaarde is dat verdere risicodeling tussen lidstaten, bijvoorbeeld via een Europees Depositogarantiestelsel (EDIS), gepaard moet gaan met verdere risicoreductie, met name ten aanzien van de risico’s van staatsobligaties op bankbalansen. Nederland zet zich daar in Europa ook voor in.
Om de Europese kapitaalmarkten te verdiepen, is het van belang dat privaat kapitaal wordt gemobiliseerd. Dit kan door beschikbaar geld binnen de EU – zoals spaartegoeden van huishoudens – productief te investeren in het Europese bedrijfsleven. Ook het aantrekken van kapitaal van buiten de EU kan de Europese kapitaalmarkt verdiepen. Om dit te bereiken, is het belangrijk dat er ook nationale stappen worden gezet zodat bijvoorbeeld elke EU-lidstaat een goed ontwikkeld pensioenstelsel heeft. Wat het kabinet betreft, kan de EU het uitwisselen en toepassen van best practices op dit gebied faciliteren en aanmoedigen. Het Nederlandse pensioenstelsel is Europees gezien een best practice. Ook de ontwikkeling van derde pijler pensioenproducten kan mogelijkheden bieden voor burgers om voor hun pensioen vermogen op te bouwen, en tegelijkertijd aan de investeringsopgave van de EU bijdragen.
Naast verdieping is ook integratie van de kapitaalmarkten belangrijk. Nu zijn de markten nog erg gefragmenteerd, veelal langs nationale grenzen. Daardoor is het voor beleggers ingewikkeld en duur om buiten de eigen landsgrenzen te investeren. Onder meer omdat de regels per lidstaat verschillen, wat hoge transactiekosten met zich meebrengt en dergelijke investeringen minder rendabel maakt. Kapitaal komt hierdoor niet altijd op de beste plek terecht. Beter geïntegreerde kapitaalmarkten bieden burgers en investeerders betere en gevarieerde opties voor vermogensopbouw. Via meer grensoverschrijdend kapitaalbezit en een kleinere rol van banken zorgen veerkrachtigere kapitaalmarkten bovendien voor een stabiele, concurrerende en strategisch autonome open Europese economie.
Om verdieping en integratie van de kapitaalmarkten te bereiken is een combinatie van maatregelen nodig die ook onderling zijn verbonden. Hierbij zijn zowel EU-brede als nationale maatregelen nodig waarbij lidstaten, aangemoedigd door bijvoorbeeld landenspecifieke aanbevelingen, kunnen bijdragen aan ontwikkeling van hun eigen kapitaalmarkt en convergentie binnen de EU. Op dit moment is het nog te vroeg om aan te kunnen geven op welke punten precies stappen kunnen worden gezet in de komende jaren. Hierbij kijkt het kabinet uit naar de voorstellen van de nieuwe Europese Commissie, die zij bijvoorbeeld op basis van de verklaring van de Eurogroep van maart jl. kan uitwerken. Ook binnen de Eurogroep wordt opvolging gegeven aan deze verklaring.9 Op basis van deze plannen en besprekingen kan het kabinet concreet schetsen op welke stappen zij in de komende jaren in wil zetten.
De leden van de VVD-fractie vinden het positief dat het eerste betaalverzoek van Nederland is gehonoreerd. Welke risico’s ziet de Minister voor de toekomstige betaalverzoeken?
Het tweede betaalverzoek is ingediend. Hoe groot is de kans op een positieve beoordeling?
De Minister heeft aangekondigd een verzoek tot aanpassing van het huidige HVP van Nederland in te willen dienen. Het gaat dan om de hervorming van de energiebelasting, de hervorming van de autobelasting en de vertraging op maatregelen voor de zelfstandigen (arbeidsongeschiktheidsverzekering en aanpak schijnzelfstandigheid). Wanneer komt hierover meer duidelijkheid? Hoe wordt de Tweede Kamer tijdig betrokken bij de aanpassingen?
Zoals in de Kamerbrief10 van 20 september jl. aangegeven, is het nodig gebleken om het Nederlandse HVP (of meer specifiek: het onderliggende, juridisch bindende Raadsuitvoeringsbesluit11) aan te passen om het tweede betaalverzoek succesvol in te kunnen dienen. Het betreft een aantal technische en administratieve wijzigingen die vooral zien op het verminderen van administratieve lasten en het corrigeren van administratieve fouten. Het kabinet heeft dit wijzigingsverzoek op 16 september jl. ingediend bij de Europese Commissie. De Commissie beoordeelt het wijzigingsverzoek nu. Zodra de Commissie het verzoek voorlopig positief beoordeelt zal een aangepast Raaduitvoeringsbesluit worden voorgelegd aan de Ecofinraad ter goedkeuring. Dit zal naar verwachting gebeuren tijdens de Ecofinraad van november. Na goedkeuring kan Nederland het tweede betaalverzoek in lijn met de huidige planning eind 2024 indienen en het kabinet gaat uit van een positieve beoordeling. De gewijzigde versie van het Raadsuitvoeringsbesluit zal dan met uw Kamer gedeeld worden.
In de Kamerbrief van 20 september jl. is ook gemeld dat uit de halfjaarlijkse voortgangsrapportage is gebleken dat een klein aantal maatregelen onder druk staat, te weten: European Rail Traffic Management System (ERTMS), Energiebelasting, Autobelasting, de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (wetsvoorstel BAZ), aanpak schijnzelfstandigheid (wetsvoorstel VBAR), Ground Breaking IT (GrIT) en de Limiet op contante betalingen. Het kabinet werkt hard met betrokken partijen om per maatregel oplossingsrichtingen voor deze uitdagingen te verkennen. Om deze uitdagingen te adresseren bereidt het kabinet een volgend wijzigingsverzoek van het Raadsuitvoeringsbesluit voor. Zoals ook vermeld in de beantwoording op de Kamervragen het Lid Postma (NSC) van juli jl., is het mogelijk conform artikel 21 van de HVF-verordening en de meest recente RRF guidance12 een wijziging door te voeren als er sprake is van objectieve omstandigheden waardoor een (onderdeel van een) maatregel niet meer haalbaar blijkt of als de opgetreden objectieve omstandigheden ertoe leiden dat een alternatieve maatregel beter uitvoerbaar blijkt. De gewijzigde of vervangende maatregel moet bovendien voldoen aan alle criteria van de HVF-verordening, en het gewijzigde plan – inclusief vervangende maatregel – moet in het geheel opnieuw beoordeeld worden door de Commissie, en vervolgens goedgekeurd worden door de Ecofinraad. Een van de criteria van de HVF-verordening is dat alle mijlpalen en doelstellingen uiterlijk in augustus 2026 zijn afgerond.
Het is belangrijk om hierbij mee te geven dat het wijzigen van het plan geen eenvoudige opgave is. Bij wijziging van een maatregel zal het plan als geheel opnieuw moeten worden goedgekeurd. Het kabinet zal hierover op korte termijn de technische gesprekken met de Commissie starten. Als het kabinet in samenspraak met de Commissie oplossingsrichtingen heeft voor de maatregelen die onder druk staan, dan zal het kabinet de Kamer informeren.
De leden van de VVD-fractie lezen daarnaast dat Portugal maar liefst 22 maatregelen heeft aangepast in het HVP. Hoe duidt het kabinet dit hoge aantal? Is het kabinet van mening dat er voor deze 22 maatregelen allemaal objectieve omstandigheden zijn om het HVP te wijzigen?
Binnen de HVF-verordening13 bestaat met artikel 21 de mogelijkheid een HVP te wijzigen indien deze op grond van objectieve omstandigheden deels of in zijn geheel niet langer te verwezenlijken is. Een lidstaat kan hiertoe een voorstel voor een gewijzigd HVP indienen. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om te beoordelen of de door de lidstaat aangevoerde redenen op basis van de HVF verordening een wijziging van het HVP rechtvaardigen. Indien dit oordeel positief is, zal de Commissie een positief advies uitbrengen aan de Raad, die hier met gekwalificeerde meerderheid het oordeel over velt.
Conform artikel 21 van de HVF-verordening en de meest recente HVF-guidance14 is een wijziging alleen mogelijk als er sprake is van objectieve omstandigheden waardoor een (onderdeel van een) maatregel niet meer haalbaar blijkt of als de opgetreden objectieve omstandigheden ertoe leiden dat een alternatieve maatregel beter uitvoerbaar blijkt. De gewijzigde of vervangende maatregel moet bovendien voldoen aan alle criteria van de HVF-verordening, en het gewijzigde plan – inclusief vervangende maatregel – moet in het geheel opnieuw beoordeeld worden door de Commissie, en vervolgens goedgekeurd worden door de Ecofinraad.
Door het HVP hierop te kunnen aanpassen, kunnen knelpunten bij de uitvoering aangepakt worden wat de implementatie en absorptie van het instrument ten goede komt.
Het is aan de lidstaat om te onderbouwen waarom de maatregel onhaalbaar is of om aan te tonen dat het alternatief een efficiëntere manier is om het originele doel van de maatregel te behalen. Belangrijk uitgangspunt blijft dat wijzigingen de algehele ambitie van het HVP niet mogen verminderen, met name wat betreft het adresseren van de landspecifieke aanbevelingen en het bereiken van groene en digitale doelstellingen.
Portugal maakt gebruik van de mogelijkheid om een HVP aan te passen op grond van objectieve omstandigheden. De aanpassing heeft betrekking op 22 maatregelen. Voor een deel van deze maatregelen leidt een aanpassing ertoe dat door objectieve omstandigheden hetzelfde doel met een beter alternatief kan worden behaald. Voor de overige maatregelen bestaan, door objectieve omstandigheden, alternatieven waardoor de administratieve lasten kunnen worden verminderd.
De Commissie heeft geoordeeld dat de redenen die Portugal aandraagt, een aanpassing van het plan rechtvaardigen en dat het herstelplan ook na de aanpassing voldoet aan de eisen van de HVF-verordening. Het kabinet kan zich vinden in het oordeel van de Commissie.
Het kabinet merkt op dat het aanpassen van 22 maatregelen in een HVP geen uitzonderlijk hoog aantal is. Bij het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 20 en 21 juni 202415 is naast een toelichting op de gronden waarop lidstaten hun HVP kunnen wijzigen een tabel opgenomen met een overzicht van het aantal HVP maatregelen dat door lidstaten is aangepast op basis van objectieve omstandigheden (artikel 21) in tot dan toe door de Raad goedgekeurde HVP-wijzigingen. Uw Kamer is steeds over iedere wijziging van HVPs van de lidstaten geïnformeerd voorafgaand aan besluitvorming hierover in de Raad.
De leden van de VVD-fractie willen graag weten wat het kabinet vindt van het wetgevingsvoorstel voor het organiseren van het EU-aandeel in het G7-plan. In hoeverre is de zogeheten headroom op de EU-begroting (de marge tussen uitgavenplafond in MFK en de maximale bijdrage van lidstaten vanuit het eigenmiddelenbesluit) inmiddels volledig benut? Wat zijn daarvan de gevolgen?
Uw Kamer ontvangt naar verwachting eind deze week een separate Kamerbrief met de kabinetsappreciatie op de Commissievoorstellen over het EU-aandeel in het G7-akkoord en de budgettaire gevolgen daarvan. Er is volgens de Europese Commissie nog voldoende ruimte in de headroom van het eigenmiddelenbesluit om een dergelijk EU-aandeel in het G7-plan te organiseren.
Klopt het dat op de Nederlandse begroting een nieuwe garantie van 2,135 miljard euro (6,1% van 35 miljard euro) moet worden opgenomen? In hoeverre is daar al op geanticipeerd? Wat zijn de gevolgen van deze nieuwe garantie voor Nederland en de Nederlandse begroting?
Als de Raad van de Europese Unie (de lidstaten) en het Europees Parlement met het voorstel van de Europese Commissie van 20 september jl. instemmen, zal de Europese Unie de middelen die nodig zijn voor de lening aan Oekraïne lenen op de kapitaalmarkt. Dit leidt tot een garantie vanuit de zogenoemde headroom van het eigenmiddelenbesluit16. Indien Oekraïne niet in staat zou blijken de verstrekte leningen aan de Unie af te lossen zal de Commissie mogelijk middelen bij de lidstaten op moeten halen om ervoor te zorgen dat de Unie zelf aan haar aflossingsverplichtingen kan voldoen. Dat gebeurt pro rata op basis van het bni-aandeel van een lidstaat in het bni van de Unie. De garantie geldt voor de hoofdsom, de rente en andere kosten gerelateerd aan de leningen die de Unie zou aangegaan voor de financiering van de MFB-lening aan Oekraïne. Bij het huidige bni-aandeel van Nederland van 6,1% betreft dit een garantie van 3,4 mld. euro, waarvan circa 2,1 mld. euro voor de hoofdsom en circa 1,3 mld. euro voor de rentelasten. Bij wijzigingen in het bni-aandeel en wijzigingen in de inschatting van de rentelasten zal in de toekomst ook de omvang van de garantie wijzigen. De Nederlandse garantieverplichting wordt opgenomen op de begroting van Financiën artikel 4 (internationale financiële betrekkingen). Voor deugdelijke budgettaire verwerking hiervan is een nota van wijziging op de suppletoire begroting september (SBS) 2024 nodig. U ontvangt deze spoedig.
De leden van de VVD-fractie zijn er voorstander van dat de buitengewone rente-inkomsten op Russische tegoeden beschikbaar komen voor het dekken van de G7 ERA-lening. Hoe gaat dit vorm krijgen? Hoe gaat Nederland dit uitvoeren?
Op 20 september jl. presenteerde de Europese Commissie een verordening waarmee een Ukraine Loan Cooperation Mechanism (ULCM)wordt opgezet. Dit mechanisme verzamelt de toekomstige buitengewone inkomsten op de bevroren Russische tegoeden en stelt deze ter beschikking aan Oekraïne. Hiermee kan Oekraïne de ERA-leningen vanuit de EU en andere G7-partners terugbetalen en de rentebetalingen doen. De Commissie stelt technische aanpassingen in het Rusland-sanctieregime voor om de buitengewone inkomsten via het nieuw op te richten ULCM beschikbaar te stellen voor Oekraïne. De Commissie voert dit uit.
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
Allereerst hebben de leden van de NSC-fractie vragen over de verdeling van de posten in de Europese Commissie (EC). De leden van de NSC-fractie willen graag weten wat het verschil is tussen de voorgestelde uitvoerend vicevoorzitters en de tot nu toe bestaande vicevoorzitters van de Europese Commissie. Kan het kabinet dit uitleggen? Klopt het dat er aan de ene kant sprake is van overlap van bevoegdheden bij de commissarissen en anderzijds versnippering? Geeft dit de Voorzitter van de EC een sterkere positie? Zo ja, op welke manier?
De leden van de NSC-fractie hebben voorts vragen over de portefeuille van de heer Hoekstra.
Kan het kabinet aangeven op welke punten de portefeuille van Wopke Hoekstra gelijk is gebleven en op welke punten deze is gewijzigd.
Op welke manier zal het contact en de samenwerking tussen het Nederlandse kabinet en de Nederlandse eurocommissaris gestalte krijgen?
Klopt het dat de heer Hoekstra niet alleen het emissiehandelssysteem ETS en de energiebelasting in zijn portefeuille heeft, maar ook de vennootschapsbelasting, een internationale belastinghervorming met een minimumtarief, en ook belastingfraude en belastingontduiking? Waarom bestaat de portefeuille van dhr. Hoekstra uit zulke ongelijksoortige beleidsterreinen?
De leden van de NSC-fractie vragen voorts of het Nederlandse kabinet verantwoordelijk voor de uitkomsten van de portefeuilleverdeling is. Heeft het kabinet hierover onderhandeld? Of is deze portefeuilleverdeling binnen de EC afgesproken?
De verdeling van de posten van de volgende Europese Commissie staat niet op de agenda van de vergaderingen van de Eurogroep en Ecofinraad. Het is aan de voorzitter van de Europese Commissie om te beslissen over de interne organisatie van de Europese Commissie (zie artikel 17, lid 6, Verdrag van de Europese Unie). De voorgestelde portefeuilleverdeling en een toelichting daarop (o.a. in de mission letters voor elke kandidaat-Commissaris) is op de website van de Europese Commissie te vinden.17 De Commissie dient haar verantwoordelijkheden volkomen onafhankelijk uit te oefenen (zie artikel 17, lid 3, Verdrag van de Europese Unie).
Verdere beantwoording van vragen over de verdeling van posten in de Europese Commissie is aan de Minister van Buitenlandse Zaken
De leden van de NSC-fractie vragen wat er gebeurt als de goedkeuring van tweederde van de coördinatoren van de politieke groepen in de commissie niet wordt verkregen? Het Europese Parlement kan immers geen goedkeuring onthouden aan individuele commissarissen? Wordt met politieke groepen in dit geval bedoeld de EVP, de S&D en ReNew?
Voorafgaand aan de benoeming door de Europese Raad dient het Europees Parlement de nieuwe Europese Commissie als college goed te keuren (artikel 17, lid 7, Verdrag van de Europese Unie). Het is aan het Europees Parlement deze goedkeuring te organiseren. Informatie over de benoemingsprocedure is op de website van de Europese Commissie te vinden.18
Wat is de stand van zaken m.b.t. de bevriezingstermijn van de Russische tegoeden voor een periode van 36 maanden, i.p.v. elke keer 6 maanden? Wat is het standpunt van het kabinet hierin?
Op 20 september jl. presenteerde de Europese Commissie ook een voorstel om de bevriezingstermijn van de Russische tegoeden te verlengen naar 36 maanden i.p.v. 6 maanden. De onderhandelingen over dit voorstel zijn gaande. Het kabinet is ambitieus t.a.v. het onderzoeken van aanvullende maatregelen o.b.v. het gebruiken van inkomsten op de bevroren tegoeden van de Russische Centrale Bank. Nederland verwelkomt de voorstellen van de Commissie en moedigt spoedige, zorgvuldige juridische en technische uitwerking aan, in nauwe afstemming met G7-partners.
Wat is het totaalbedrag van de leningen en de garanties die Nederland en de EU in totaal hebben verstrekt?
De Europese Unie heeft de financiële steun onder andere via macro-financiële bijstand (MFB) en de Oekraïne-faciliteit verstrekt. Het totaalbedrag van leningen via MFB wat de Europese Unie heeft verstrekt is 25,2 mld. euro. Voor de Oekraïne-faciliteit is 33 mld. euro toegezegd. Het totaalbedrag aan garanties dat hiervoor op de Nederlandse begroting is opgenomen is momenteel 3,2 mld. euro. Naast deze garanties, heeft Nederland al eerder een financiële bijdrage van 100 mln. euro gedaan voor begrotingssteun via een garantie aan de Wereldbank.19 Daarnaast heeft het kabinet een bilaterale lening verstrekt van 200 mln. euro aan begrotingssteun via het IMF.20 Ook heeft het kabinet sinds de uitbraak van de oorlog vijf niet-militaire steunpakketten verstrekt aan Oekraïne, met een totale omvang van 812,5 mln. euro voor humanitaire hulp en wederopbouw. Deze financiering loopt voor het grootste deel via de internationale financiële instellingen (IFI’s) zoals de Wereldbank, EBRD en EIB en faciliteert o.a. kritieke herstelwerkzaamheden.
Wat is de stand van zaken m.b.t. het geheel confisqueren van de 260 miljard euro aan tegoeden van de Russische Centrale bank? Welke voortgang is hier inmiddels op gemaakt?
Internationaal lopen er verschillende initiatieven om de mogelijkheden te onderzoeken voor het inzetten van de bevroren tegoeden van de Russische Centrale Bank ten behoeve van Oekraïne, met name in EU- en G7-verband. Vooralsnog is er geen internationale overeenstemming over of er een internationaalrechtelijke basis bestaat voor het gebruik van het vermogen zelf. Daarnaast zijn er zorgen omtrent de financieel-economische risico’s van het gebruik hiervan. Huidige mogelijkheden waarover reeds overeenstemming is bereikt binnen de EU en G7 richten zich tot nu toe uitsluitend op de buitengewone inkomsten over de bevroren tegoeden.
De in een Kamerbrief van november 202321 geschetste uitgangspunten van internationaal recht ten aanzien van het gebruik van de bevroren tegoeden van de Russische Centrale Bank blijven vooralsnog leidend. Deze uitgangspunten zien kortgezegd op de inzet van sancties als preventief instrument en het respecteren van het grondrechtelijk en verdragsrechtelijk beschermde eigendomsrecht. Het kabinet is bereid en blijft tegelijkertijd ambitieus in het verkennen van alle mogelijkheden om (inkomsten over) bevroren Russische Centrale banktegoeden aan te kunnen wenden voor steun aan Oekraïne. Op 13 augustus jl. heeft de Minister van Buitenlandse zaken de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) gevraagd een advies te geven over de rechtmatigheid van confiscatie van vreemde staatseigendommen.
De leden van de NSC-fractie vragen voorts wat het totaalbedrag aan leningen is dat de EU aan Oekraïne heeft verschaft. En wat is de totale blootstelling inclusief garanties?
De Europese Unie heeft de financiële steun onder andere via macro-financiële bijstand (MFB) en de Oekraïne-faciliteit verstrekt. Het totaalbedrag van leningen via MFB wat de Europese Unie heeft verstrekt is 25,2 mld. euro. Voor de Oekraïne-faciliteit is 33 mld. euro toegezegd. Het totaalbedrag aan garanties dat hiervoor op de Nederlandse begroting is opgenomen is momenteel 3,2 mld. euro. Naast deze garanties, heeft Nederland al eerder een financiële bijdrage van 100 mln. euro gedaan voor begrotingssteun via een garantie aan de Wereldbank.22 Daarnaast heeft het kabinet een bilaterale lening verstrekt van 200 mln. euro aan begrotingssteun via het IMF.23 Ook heeft het kabinet sinds de uitbraak van de oorlog vijf niet-militaire steunpakketten verstrekt aan Oekraïne, met een totale omvang van 812,5 mln. euro voor humanitaire hulp en wederopbouw. Deze financiering loopt voor het grootste deel via de internationale financiële instellingen (IFI’s) zoals de Wereldbank, EBRD en EIB en faciliteert o.a. kritieke herstelwerkzaamheden.
Hoe wordt omgegaan met het risico dat Oekraïne (een deel van) deze leningen niet (tijdig) kan terugbetalen?
Als de Raad van de Europese Unie (de lidstaten) en het Europees Parlement instemmen met het voorstel van de Europese Commissie van 20 september jl. over de MFB-lening en het Ukraine Loan Cooperation Mechanism, zal de Europese Unie de middelen die nodig zijn voor de lening aan Oekraïne lenen op de kapitaalmarkt. Bovendien zal daarmee het Ukraine Loan Cooperation Mechanism (ULCM) worden opgezet. Het ULCM verzamelt de buitengewone inkomsten die voortvloeien uit de bevriezing van Russische Centrale-banktegoeden, wat onderdeel is van de sancties die de EU aan Rusland heeft opgelegd. De buitengewone inkomsten worden aan Oekraïne gegeven, die daarmee de aflossing en rentelasten van de ERA-leningen kan betalen. Wanneer het ULCM onvoldoende middelen genereert blijft Oekraïne verantwoordelijk voor de rente en aflossing van de leningen. Zoals gebruikelijk bij MFB en andere instrumenten waarvoor de Unie middelen leent op de kapitaalmarkt, worden zekerheden ingebouwd om er voor zorg te dragen dat de Unie aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. Indien Oekraïne niet in staat zou blijken de verstrekte leningen aan de Unie af te lossen zal de Commissie mogelijk middelen bij de lidstaten op moeten halen om ervoor te zorgen dat de Unie zelf aan haar aflossingsverplichtingen kan voldoen. Dat gebeurt pro rata op basis van het bni-aandeel van een lidstaat in het bni van de Unie. De garantie geldt voor de hoofdsom, de rente en andere kosten gerelateerd aan de leningen die de Unie zou aangegaan voor de financiering van de MFB-lening aan Oekraïne. Bij het huidige bni-aandeel van Nederland van 6,1% betreft dit een garantie van 3,4 mld. euro, waarvan circa 2,1 mld. euro voor de hoofdsom en circa 1,3 mld. euro voor de rentelasten. Bij wijzigingen in het bni-aandeel en wijzigingen in de inschatting van de rentelasten zal in de toekomst ook de omvang van de garantie wijzigen. De Nederlandse garantieverplichting wordt opgenomen op de begroting van Financiën artikel 4 (internationale financiële betrekkingen). Uw Kamer ontvangt naar verwachting eind deze week de Kamerbrief met de kabinetsappreciatie van de Commissievoorstellen en een separaat toetsingskader risicoregelingen. Voor deugdelijke budgettaire verwerking hiervan is een nota van wijziging op de suppletoire begroting september (SBS) 2024 nodig. U ontvangt deze spoedig.
Deelt het kabinet de kritiek van Draghi op de Europese begroting? Hoe zou deze hervormd en verbeterd kunnen worden?
Voor het kabinet is het belangrijk dat de EU-begroting effectief bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen en prioriteiten van de Unie. De kabinetsinzet voor het volgende Meerjarig Financieel Kader (naast de budgettaire ambitie ten aanzien van de Nederlandse afdrachten aan de EU uit het Hoofdlijnenakkoord) moet nog vormgegeven worden. De Europese Commissie doet naar verwachting in de tweede helft van 2025 een voorstel voor het volgende MFK.
Deelt het kabinet de probleemanalyse van Draghi op de kapitaalmarktunie en de bankenunie? Steunt het kabinet zijn hervormingsvoorstellen?
Deelt de Minister de probleemanalyse van Draghi wat betreft de kapitaalmarktunie en de bankenunie? Steunt de Minister de hervormingsvoorstellen van Draghi op dit terrein?
Het kabinet deelt de visie van Draghi in grote lijnen waar het gaat om het belang om te komen tot versterking van de kapitaalmarktunie. Dit is ook een belangrijke inzet van het kabinet. Het kabinet steunt daarbij met name de oproep om te komen tot meer centraal kapitaalmarkttoezicht en de aanpak van fragmentatie van onder meer de post-trade marktinfrastructuur, om zo structurele belemmeringen op de Europese kapitaalmarkten aan te pakken. Zoals in eerdere beantwoording is aangegeven zal de Kamer spoedig een kabinetsreactie ontvangen op het rapport van Draghi.
Ook als het gaat om de bankenunie deelt het kabinet de probleemanalyse in grote lijnen. De Europese bankenmarkt is erg gefragmenteerd, wat Europese banken belemmert in het optimaal benutten van kapitaal en liquiditeit. Daarmee wordt niet het volledige potentieel van banken benut. Het voltooien van de bankenunie kan bijdragen aan het verminderen van fragmentatie in de Europese bankensector en het toezicht daarop, waardoor Europese banken efficiënter kunnen opereren en tegelijkertijd de weerbaarheid versterkt kan worden. Aan de andere kant moeten bestaande risico’s eerst verder worden afgebouwd voordat er verdere risicodeling plaatsvindt, anders worden risico’s van banken met veel risico’s mogelijk afgeschoven op andere banken in plaats van dat deze banken een prikkel hebben om deze risico’s te verminderen. Het voorstel van Draghi om tot een speciaal bankenregime voor grote banken te komen waardoor deze makkelijker in de gemeenschappelijke markt kunnen opereren moet eerst verder worden uitgewerkt om dit goed te kunnen beoordelen. Aan zo’n specifiek regime zitten wellicht voordelen, maar kleven afhankelijk van de vormgeving waarschijnlijk ook nadelen, bijvoorbeeld wat betreft het gelijke speelveld tussen verschillende soorten banken.
Hoe eensgezind zijn de Ecofin en de Eurogroep over deze thema’s, zeker bij controversiële onderwerpen zoals gemeenschappelijke EU-schulden, harmonisatie van faillissements-, ondernemings-, of belastingwetgeving, en gemeenschappelijk toezicht op de kapitaalmarkten?
In maart van dit jaar heeft de Eurogroep een gemeenschappelijke verklaring naar buiten gebracht over de kapitaalmarktunie. Daarin is op veel van de genoemde beleidsterreinen een gemeenschappelijke visie uitgesproken, waaronder ten aanzien van faillissementsrecht, gemeenschappelijk toezicht en ondernemingsrecht. Op andere terreinen, zoals op fiscaal gebied, benoemt deze verklaring dat lidstaten in hun nationale systeem maatregelen kunnen verkennen ter bevordering van de kapitaalmarktunie. Binnen de Eurogroep is er op hoofdlijnen steun om fragmentatie aan te pakken. Tegelijkertijd leert de ervaring van de afgelopen jaren dat wanneer voorstellen concreet worden, en nationale of sectorale (deel)belangen daar gevolgen van ondervinden, het krachtenveld meer divers kan zijn. Dit geldt ook voor beleidsterreinen naast de financiële markten ook breder aan de economie en andere rechtsgebieden raken.
Klopt het dat de uiteenlopende belangen van landen en de nationale belangen de vervolmaking van de kapitaalmarktunie in de weg staan? Heeft de kapitaalmarktunie dan nog wel toekomst of kan de EC zich beter op iets anders richten?
Ten aanzien van de kapitaalmarktunie wijzen meerdere analyses op verschillen in nationale regelgeving als een van de belangrijkste barrières tot het vrije verkeer van kapitaal in de interne markt. Het zijn volgens deze analyses – zoals van Instituut Publieke Economie op verzoek van uw Kamer – gevestigde, nationale of sectorale belangen die transformerende verandering hinderen bij de versterking van de kapitaalmarktunie en slechts incrementele verbeteringen hebben voortgebracht.24 Het laaghangende fruit is volgens experts inmiddels geplukt en verdere ontwikkeling van de kapitaalmarkten vergt duidelijke politieke keuzes over verbeteringen en aanpassingen op veel verschillende beleidsterreinen en rechtsgebieden op zowel Europees als nationaal niveau.
Binnen Europa lijkt men zich hier ook van bewust, zo is onder meer op te maken uit de maatregelen die de Eurogroep in haar verklaring over de kapitaalmarktunie van maart jl. heeft opgenomen. Het kabinet kijkt op dit moment uit naar de uitgewerkte voorstellen van de Europese Commissie om verdere stappen te kunnen zetten en omarmt hierbij het huidige momentum. Het kabinet ziet de kapitaalmarktunie als belangrijk middel om privaat kapitaal te mobiliseren en is geen voorstander van alternatieven voor de kapitaalmarktunie om de benodigde investeringen in de interne markt te faciliteren, zoals uitgifte van gemeenschappelijke schuld.
De leden van de NSC-fractie vragen voorts wie precies de 800 miljard euro van Draghi zouden moeten gaan betalen. Zijn dat de lidstaten? En zou Nederland daar dan ca. 40 miljard euro per jaar aan moeten gaan bijdragen?
Het rapport van de heer Draghi stelt dat er jaarlijks minstens 750–800 miljard (4,4%–4,7% van het EU BBP) aan extra investeringen nodig zouden zijn om de doelstellingen op de gebieden van baanbrekende innovaties, de energietransitie, digitale technologieën en defensie en veiligheidscapaciteiten te behalen. Hij geeft daarbij geen details hoe dit precies gefinancierd zou moeten worden, maar benoemt dat historisch gezien 80 procent van de investeringen in Europa privaat gedaan wordt. Het gros van het geïdentificeerde investeringsgat zou volgens Draghi dan ook privaat gefinancierd moeten worden, waarvoor verdieping van de kapitaalmarktunie van groot belang is. Ten aanzien van mogelijke publieke financiering specificeert Draghi niet welk deel in zijn ogen nationaal of Europees gefinancierd zou moeten te worden.
Deelt de Minister de kritiek van Draghi op de EU-begroting? Hoe zou de EU-begroting volgens de Minister hervormd moeten worden om deze efficiënter te maken? Maakt Nederland hier een prioriteit van bij de aankomende onderhandelingen over een nieuw meerjarig financieel kader?
Voor het kabinet is het belangrijk dat de EU-begroting effectief bijdraagt aan het verwezenlijken van de doelstellingen en prioriteiten van de Unie. De kabinetsinzet voor het volgende Meerjarig Financieel Kader (naast de budgettaire ambitie ten aanzien van de Nederlandse afdrachten aan de EU uit het Hoofdlijnenakkoord) moet nog vormgegeven worden. De Europese Commissie doet naar verwachting in de tweede helft van 2025 een voorstel voor het volgende MFK.
Hoeveel ruimte ziet de Minister om met alternatieve plannen te komen om onhaalbare of ongewenste hervormingen te vervangen? Heeft de Minister voorbeelden van andere lidstaten die hervormingen, die niet langer politiek gewenst waren, mochten vervangen door alternatieve voorstellen?
Indien niet behalen van HVP-afspraken leidt tot een korting op de financieringsenveloppe, hoe wordt deze tegenvaller dan opgevangen?
Zoals o.a. in de Kamerbrief van 20 september jl.25, en de Kamerbrief over het Nationaal Hervormingsprogramma 202426 is aangekondigd is een wijziging alleen mogelijk als er sprake is van objectieve omstandigheden waardoor een (onderdeel van een) maatregel niet meer haalbaar blijkt of als de opgetreden objectieve omstandigheden ertoe leiden dat een alternatieve maatregel beter uitvoerbaar blijkt. De gewijzigde of vervangende maatregel moet bovendien voldoen aan alle criteria van de HVF-verordening, en het gewijzigde plan – inclusief vervangende maatregel – moet in het geheel opnieuw beoordeeld worden door de Commissie, en vervolgens goedgekeurd worden door de Ecofinraad. Een van de criteria van de HVF-verordening is dat alle mijlpalen en doelstellingen uiterlijk in augustus 2026 zijn afgerond.
De HVF-verordening en de interpretatie die de Commissie geeft in de beschreven guidance27, bakenen de ruimte af die lidstaten hebben om hun plannen aan te passen. Het niet langer politiek wenselijk achten van een hervorming geldt niet als een objectieve omstandigheid die een aanpassing rechtvaardigt.
Het kabinet werkt hard met betrokken partijen om per maatregel oplossingsrichtingen voor bovengenoemde uitdagingen te verkennen, en houdt daarbij ook de optie open om alternatieve maatregelen aan te dragen.
Het kabinet is gemotiveerd om het volledige HVP uit te voeren en daarmee alle beschikbare middelen voor Nederland binnen te brengen. Mocht blijken dat een korting onvermijdelijk is, dan is dat een tegenvaller voor de begroting en zal dat gat moeten worden gedekt. Meer specifiek leidt dit tot een tegenvaller op de ontvangstenreeks op de begroting van Buitenlandse Zaken. Binnen de begrotingsregels geldt dit als een generale tegenvaller die ingepast moet worden onder het uitgavenplafond. Dit zal dan meelopen in de begrotingscyclus. Dit is een kabinetsbrede verantwoordelijkheid. Hoe dit budgettaire probleem nationaal opgelost dient te worden, zal dan worden bekeken.
Klopt het dat de lidstaten slechts 23% van de mijlpalen en doelstellingen hebben bereikt? Is de deadline van 2026 nog wel haalbaar of moet deze worden uitgesteld?
De Commissie heeft in de tussentijdse evaluatie van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit28 aangegeven dat de implementatie ervan iets achter op schema ligt. Per september 2024 hebben lidstaten 23% van de mijlpalen en doelstelling bereikt. Ongeveer 75% van de mijlpalen en doelstellingen die volgens de planning gehaald moesten worden zijn succesvol ingevuld. De Commissie heeft na de tussentijdse evaluatie aanpassingen gedaan om de implementatie te versnellen. Ze heeft onder andere een HVF-guidance29 gepubliceerd met nadere uitleg van de mogelijkheid om plannen aan te passen op grond van objectieve omstandigheden, conform artikel 21 van de HVF-verordening. Dit biedt lidstaten de mogelijkheid om in het licht van gewijzigde omstandigheden, aangepaste maatregelen te behalen zonder in te leveren op ambitie. Het is nu aan de lidstaten om eventuele vertragingen weer in te lopen. De HVF is door de Raad overeengekomen als tijdelijk instrument met een looptijd tot eind 2026. Van een voorstel tot uitstel van de deadline van 2026 is geen sprake. Het kabinet hecht aan deze deadline, omdat het lidstaten aanspoort tot het uitvoeren van de geplande hervormingen en investeringen die bijdragen aan het versterken van de economische groei en weerbaarheid.
Wordt het doorrollen van de HVF-obligaties serieus overwogen? Klopt het dat een eventuele omzetting in eeuwigdurende obligaties ertoe leidt dat de 38 miljard euro die Nederland moet bijdragen komt te vervallen? Maar dat aan de andere kant dan sprake zou zijn van gratis nieuw geld en geldschepping? Zouden dergelijke eeuwigdurende HVF-obligaties behoren tot M1, m2, m3 of M4?
In het eigenmiddelenbesluit30 is overeengekomen dat de middelen die zijn geleend ten behoeve van het subsidie-deel van de HVF en voor het ophogen van enkele MFK-programma’s via de EU-begroting worden terugbetaald. Die terugbetaling moet uiterlijk in 2058 zijn afgerond, gestaag en voorspelbaar gebeuren en jaarlijks niet groter zijn dan 7,5% van de geleende middelen. De Commissie moet nog een voorstel doen hoe de aflossing in het volgende Meerjarig Financieel Kader (MFK) vanaf 2028 wordt opgenomen. Het voorstel voor het volgende MFK wordt in de tweede helft van 2025 verwacht.
Klopt het dat er meerdere mijlpalen zijn waarvan realisatie van de baan is of onzeker is? Klopt het dat het niet alleen gaat over rekeningrijden, maar ook ERTMS (treinbeveiliging), IT voor Defensie, hervorming van de energiebelasting, Wetsvoorstel BAZ (arbeidsongeschiktheid zelfstandigen) en VBAR (schijnzelfstandigheid)?
In de Kamerbrief van 20 september jl. is gemeld dat uit de halfjaarlijkse voortgangsrapportage is gebleken dat een klein aantal maatregelen onder druk staat, te weten: European Rail Traffic Management System (ERTMS), Energiebelasting, Autobelasting, de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (wetsvoorstel BAZ), aanpak schijnzelfstandigheid (wetsvoorstel VBAR), Ground Breaking IT (GriT) en de Limiet op contante betalingen. Het kabinet werkt hard met betrokken partijen om per maatregel oplossingsrichtingen voor deze uitdagingen te verkennen. Om deze uitdagingen te adresseren bereidt het kabinet een volgend wijzigingsverzoek van het Raadsuitvoeringsbesluit voor. Zoals hierboven al aangegeven heeft de Commissie in juli een nieuw richtsnoer gepubliceerd waarin zij meer duidelijkheid geeft over de wijze waarop een HVP aangepast kan worden op basis van objectieve omstandigheden, conform artikel 21 van de HVF-verordening. Het is belangrijk om hierbij mee te geven dat het wijzigen van het plan geen eenvoudige opgave is, en dat de beoogde wijziging aan alle criteria van de HVF-verordening moet voldoen. Het plan als geheel moet ook opnieuw worden goedgekeurd. Het kabinet zal hierover op korte termijn de technische gesprekken met de Commissie opstarten.
De leden van de NSC-fractie vragen voorts of het Ministerie van Financiën een lijst heeft met alternatieve plannen om het HVP te wijzigen. Zo ja, kan deze lijst met de Kamer gedeeld worden?
Zoals in de Kamerbrief van 20 september jl. aangegeven werkt het kabinet hard met betrokken partijen om per maatregel oplossingsrichtingen voor bovengenoemde uitdagingen te verkennen. Zoals ook vermeld in de beantwoording op de Kamervragen het Lid Postma (NSC) van juli jl., is het mogelijk conform artikel 21 van de HVF-verordening en de meest recente RRF guidance31 een wijziging door te voeren als er sprake is van objectieve omstandigheden waardoor een (onderdeel van een) maatregel niet meer haalbaar blijkt of als de opgetreden objectieve omstandigheden ertoe leiden dat een alternatieve maatregel beter uitvoerbaar blijkt. De gewijzigde of vervangende maatregel moet bovendien voldoen aan alle criteria van de HVF-verordening, en het gewijzigde plan – inclusief vervangende maatregel – moet in het geheel opnieuw beoordeeld worden door de Commissie, en vervolgens goedgekeurd worden door de Ecofinraad. Een van de criteria van de HVF-verordening is dat alle mijlpalen en doelstellingen uiterlijk in augustus 2026 zijn afgerond. Hoewel het aandragen van een alternatieve maatregel dus niet de enige oplossingsrichting is, houdt het kabinet de optie open om alternatieve maatregelen aan te dragen.
Het is belangrijk om hierbij mee te geven dat het wijzigen van het plan geen eenvoudige opgave is, en dat de beoogde wijziging aan de criteria van de HVF-verordening moet voldoen. Het plan als geheel moet ook opnieuw worden goedgekeurd.
Omdat voor een aantal maatregelen nog niet duidelijk is welke onderdelen van de maatregelen niet behaald gaan worden, is nu nog niet met zekerheid te zeggen voor welke onderdelen alternatieven aangedragen zullen worden. Voor de maatregelen waar dit wel duidelijk is, wordt op dit moment nog gekeken naar mogelijke kansrijke alternatieven. De alternatieven zullen aan dezelfde eisen uit de HVF-verordening moeten voldoen als de oorspronkelijke maatregel, zoals het aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen.
Hoe wordt de Kamer betrokken bij de besluitvorming hierover? Zijn er voorbeelden van andere landen dis succesvol heronderhandeld hebben?
Als het kabinet in samenspraak met de Commissie oplossingsrichtingen heeft gevonden voor de maatregelen die onder druk staan, dan zal het kabinet de Kamer verder informeren.
Zoals in de verordening van de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit, artikel 21, is vastgelegd is het mogelijk voor lidstaten om hun Herstel- en Veerkrachtplan te wijzigen. In de HVF-guidance32 die de Commissie later heeft gepubliceerd, specificeert ze de mogelijke wijzigingsgronden. De Commissie beoordeelt vervolgens of de voorgestelde wijziging voldoet aan de afgesproken criteria en de lidstaat hiervoor de juiste bewijsstukken voor aanlevert. De Commissie adviseert daarna, bij positieve beoordeling, de Raad om het Raadsuitvoeringsbesluit te wijzigen.
Alle lidstaten hebben tot nu toe wijzigingsverzoeken ingediend. Deze wijzigingsverzoeken kunnen teruggevonden worden op de website van de Commissie33. Uw Kamer is over iedere wijziging van HVPs van lidstaten geïnformeerd voorafgaand aan besluitvorming in de Raad hierover. In het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 20 en 21 juni34 is een overzicht opgenomen van de tot dan toe door de Raad goedgekeurde wijzigingen van HVPs op basis van objectieve omstandigheden en is in voetnoot 11 een overzicht opgenomen van de Kamerstukken waarin uw Kamer over deze wijzigingen en de kabinetsappreciatie van de Commissiebeoordeling daarvan is geïnformeerd.
In hoeverre komt het uitgavenpad in het Nederlandse Budgettair-Structureel Plan overeen met het Uitgavenkader in de Miljoenennota? Wordt in het plan uitgegaan van geraamde begrotingstekorten of van gerealiseerde begrotingstekorten? Klopt het dat dit nogal veel uit kan maken voor de maatregelen die de EC kan treffen?
Het uitgavenpad in het Nederlandse Budgettair-structureel plan is vastgesteld op basis van de raming van de Macro-economische Verkenning (MEV-raming) van het CPB. Het uitgavenkader in de Miljoenennota is opgesteld op basis van ramingen van het kabinet. Aan deze ramingen liggen dezelfde macro-economische aannames ten grondslag. Echter maakt het CPB een onafhankelijke raming, waarbij het andere uitgangspunten kan hanteren dan het kabinet, in het bijzonder op onderuitputting.
Het budgettair-structureel plan bevat een begrotingsopgave voor de komende jaren. De Commissie kan, als het uitgavenpad in het Nederlandse budgettair-structureel plan een hogere uitgavengroei laat zien dan de vereisten die verordening 2024/1263 stelt aan het uitgavenpad, een aanbeveling doen aan de Raad om een alternatief uitgavenpad op te leggen.
Lidstaten dienen jaarlijks te rapporteren over de naleving van het vastgestelde uitgavenpad, specifiek de gerealiseerde netto primaire uitgavengroei. Bij meevallers/tegenvallers in de gerealiseerde netto primaire uitgaven, kan de gerealiseerde netto primaire uitgavengroei respectievelijk lager/hoger uitkomen dan het geraamde uitgavenpad in het budgettair structureel plan. Indien de gerealiseerde uitgavengroei afwijkt van de door de Raad aanbevolen uitgavengroei, dan worden deze afwijkingen bijgehouden in een controlerekening. Dit geldt zowel voor hogere als lagere gerealiseerde uitgavengroei ten opzichte van de door de Raad aanbevolen uitgavengroei. Voor deze gerealiseerde afwijkingen geldt een jaarlijkse drempelwaarde van 0,3% bbp en een cumulatieve drempelwaarde van 0,6% bbp. Een kanttekening hierbij is dat alleen voor landen met een schuld van boven de 60% bbp of een tekort hoger dan 3% bbp, afwijkingen van het uitgavenpad boven de drempelwaarden, aanleiding kunnen zijn voor handhavingsmaatregelen. De Commissie en de Raad kunnen echter geen handhavingsmaatregelen nemen zo lang het gerealiseerde tekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp blijven.
Klopt het dat Griekenland t/m 2009 een veel te optimistisch beeld gaf van het begrotingstekort en de staatsschuld? Klopt het dat er ook landen zijn die veel te conservatief begroten? Welke instantie houdt er toezicht op de correctie weergave van de overheidsfinanciën?
Het Europese statistische bureau Eurostat is verantwoordelijk voor de coördinatie van statistische activiteiten van EU-organen. Nationale instanties voor de statistiek (NSI’s) berekenen deze indicatoren en rapporteren dit aan de Europese Commissie. In 2015 is de rol van NSI’s in het coördineren van statistische activiteiten versterkt en is de professionele onafhankelijkheid van de NSI’s en Eurostat versterkt35. In reactie op de uitdagingen en beleidsbehoeften die voortvloeiden uit de financiële crisis is het Europees Statistisch Systeem gewijzigd en de coördinatie van Europese statistieken versterkt. Specifiek is vanaf 2009 een verordening van toepassing voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken in overeenstemming met onder andere professionele onafhankelijkheid, onpartijdigheid, objectiviteit en betrouwbaarheid36. Daarnaast geldt een Europees systeem van Rekeningen voor het samenstellen van Nationale Rekeningen en een handboek overheidsfinanciën voor het samenstellen van statistieken over het EMU-tekort en de EMU-schuld.
Wat is de reden dat voor de staatsschuldreductie (1% BBP) een hogere norm wordt gehanteerd dan voor reductie van het begrotingstekort (0,5% BBP)?
De herziene begrotingsregels bevatten verschillende waarborgen voor schuldafbouw en tekortreductie. Omdat de schuldratio en de tekortratio van een verschillende orde van grootte zijn gelden hiervoor ook verschillende kwantitatieve waarborgen.
Deze waarborgen gelden als aanvullende criteria waar het uitgavenpad voor de maximale netto primaire uitgaven van lidstaten aan moet voldoen. Het primaire criterium voor het uitgavenpad is het geloofwaardig dalen van de schuldquote na een budgettaire aanpassingsperiode, waarbij de geloofwaardigheid wordt getoetst op basis van een schuldhoudbaarheidsanalyse. De waarborgen dienen als zekerheid dat de begrotingsopgave die wordt bepaald door het primaire criterium van de geloofwaardige daling van de schuld niet door bepaalde minimumwaarden zakt.
Als de waarborgen een snellere verbetering van het begrotingstekort nodig maken dan het primaire criterium, dan worden de vereisten die de waarborgen aan het uitgavenpad stellen leidend. Na het vaststellen van het uitgavenpad wordt niet achteraf getoetst of de schuld en het tekort de in de waarborgen opgenomen cijfers behalen, maar wordt alleen getoetst of een lidstaat het uitgavenpad niet overschrijdt. Op basis van de meest recente cijfers is de inschatting dat het primaire criterium dat volgt uit de schuldhoudbaarheidsanalyse strenger en dus leidend is voor de meeste lidstaten.
Is de verwachting dat het Nederlandse budgettair-structurele plan zal worden goedgekeurd? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat Nederland zich niet houdt aan de preventieve arm, omdat de oploop van de uitgaven hoger is dan de EC wenst? Klopt het dat de Raad van State dit ook vindt?
In het herziene Europese begrotingsraamwerk moeten lidstaten hun tekort onder de referentiewaarde van 3% bbp brengen of houden en hun schuld onder de referentiewaarde van 60% bbp houden of daar geloofwaardig naartoe laten bewegen op de middellange termijn. Nederland blijft gedurende de kabinetsperiode onder de Europese referentiewaarden van 60% bbp voor de overheidsschuld en 3% bbp voor het begrotingstekort. Een uitzondering is 2026, waar het tekort incidenteel hoger uitvalt door het invaren van de militaire pensioenen. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet maatregelen neemt als de referentiewaarde van 3% bbp overschreden dreigt te worden.
Dit laat onverlet dat de overheidsfinanciën op middellange termijn zonder aanvullend beleid verslechteren, met name door toenemende vergrijzingslasten en stijgende rente-uitgaven. De raming van het Centraal Planbureau toont dat de tekorten na de kabinetsperiode de referentiewaarde van 3% bbp overschrijden in de periode 2029–2038. Daarnaast zal de schuld vanaf 2034 stijgen tot boven de 60% bbp. Op basis van deze inschattingen is er voor Nederland een aanvullende begrotingsopgave nodig om te voldoen aan de vereisten die de Europese regels stellen aan het uitgavenpad in het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (de preventieve arm). Het is daarom mogelijk dat de Raad op aanbeveling van de Commissie een Nederland een ander uitgavenpad aanbeveelt dan het pad dat is opgenomen in ons meerjarenplan.
Bij de toetsing aan de herziene begrotingsregels, concludeert de Raad van State dat Nederland wel voldoet aan de referentiewaarden van 3% bbp voor het tekort en 60% bbp voor de schuld, maar niet aan de vereisten uit bovengenoemde preventieve arm op de middellange termijn.37
De leden van de NSC-fractie vragen voorts hoe het kan dat Frankrijk nu ineens een negatieve koploper is in de EU met het hoogste begrotingstekort van 6% BBP. Zou Frankrijk als een van de founding fathers van de EU niet een voorbeeldfunctie op zich moeten nemen?
Het kabinet onderstreept het belang van houdbare overheidsfinanciën en deelt de noodzaak om hoge schulden en tekorten in lidstaten terug te dringen. Het kabinet is van mening dat de herziene begrotingsregels waarborgen bevatten voor ambitieuze schuldafbouw voor lidstaten met hoge schulden, structurele hervormingen en investeringen stimuleert om de economie te versterken en handhaving van de regels versterkt. Het kabinet zet zich in voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels.
Kan de Minister nader ingaan op de informatievoorziening aan de Kamer omtrent de goedkeuring van de budgettair-structuur plannen van de verschillende lidstaten? Welke afwegingen maakt de Minister bij de beoordeling van deze plannen? Worden daarbij eigenstandige afwegingen gemaakt over de situatie in de lidstaten, of wordt de analyse van de Europese Commissie gevolgd?
In het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad op 13–14 september 202438 is uw Kamer geïnformeerd over het vervolgproces van de implementatie van het herziene Europese begrotingsraamwerk.
De deadline voor indiening van de budgettair-structurele plannen voor de middellange termijn is 15 oktober 2024. De verordening biedt de mogelijkheid voor lidstaten om het plan later in te dienen onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld (aanstaande) nationale verkiezingen. Naar verwachting dient het merendeel van de lidstaten het plan in op 15 oktober. In lijn met verordening 2024/1263 dient de Commissie de meerjarenplannen binnen zes weken te beoordelen. Dit betekent dat de Commissie naar verwachting eind november 2024 de beoordeling van de plannen heeft gedaan. Daarna zal de Commissie aanbevelingen door voor aanbevelingen van de Raad waarin voor iedere lidstaat een uitgavenpad wordt vastgesteld en structurele hervormingen en investeringen onderliggend aan een verlenging van de aanpassingsperiode worden goedgekeurd.
Voor lidstaten in een buitensporigtekortprocedure dient dit uitgavenpad in lijn te zijn met Raadsaanbevelingen voor de correctie van buitensporige tekorten op basis van artikel 126(7) VWEU (het correctieve uitgavenpad). Om de consistentie te waarborgen tussen het door de Raad vastgestelde uitgavenpad op basis van het meerjarenplan en het correctieve uitgavenpad in het kader van de buitensporigtekortprocedure, doet de Commissie in november naar verwachting gelijktijdig de aanbevelingen aan de Raad hiervoor. Voor lidstaten die hun meerjarenplan niet tijdig bij de Commissie indienen zal de Commissie de Raad naar verwachting aanbevelen om een referentiepad aan te bevelen als correctief uitgavenpad, waarbij de aanpassingsperiode vier jaar zal zijn. Dit referentiepad hebben lidstaten van de Commissie ontvangen op basis van verordening 2023/1263 en geeft weer wat op basis van de berekeningen van de Commissie nodig is om aan de vereisten van deze verordening te voldoen. Als een lidstaat later alsnog een plan indient kan het correctieve uitgavenpad gewijzigd worden om het in overeenstemming te brengen met het uitgavenpad.
De Raad zal naar verwachting in december 2024 of januari 2025 besluiten over: 1. het vaststellen van de uitgavenpaden en het goedkeuring van hervormingen en investeringen onderliggend aan verlenging van de aanpassingsperiode op basis van het meerjarenplan van landen, 2. het vaststellen van een correctieve uitgavenpad voor lidstaten in een buitensporigtekortprocedure. De Kamer wordt voorafgaand aan deze besluitvorming geïnformeerd over de appreciatie van het kabinet van de door de voorliggende Raadsaanbevelingen. Het kabinet zal daarbij beoordelen of de Commissievoorstellen voor Raadsaanbevelingen in lijn zijn met de vereisten voor het (correctieve) uitgavenpad van lidstaten ten aanzien van de verwachte tekortreductie en schuldafbouw, en of aannemelijk is gemaakt dat de investeringen en hervormingen die ten grondslag liggen aan een verlening van de budgettaire aanpassingsperiode bijdragen aan schuldhoudbaarheid, economische groei, landspecifieke aanbevelingen en EU-prioriteiten.
Heeft de Minister al contact gehad met de Europese Commissie over het concept Nederlandse plan?
Op ambtelijk niveau zijn er doorlopend technische dialogen gevoerd met de Commissie over de ontwikkelingen van het Nederlandse plan. De Minister heeft in persoon nog geen gesprek gehad met de Europese Commissie over het Nederlandse plan.
Verwacht de Minister dat het Nederlandse plan in de huidige vorm zal worden goedgekeurd? Kan de Minister nader ingaan op de gevolgen indien het plan wordt afgekeurd en Nederland daarmee de preventieve arm schendt? Brengt dit additionele risico’s met zich mee indien Nederland onverhoopt ook de correctieve arm overtreedt, bijvoorbeeld in de vorm van boetes met terugwerkende kracht?
Nederland blijft gedurende de kabinetsperiode onder de Europese referentiewaarden van 60% bbp voor de overheidsschuld en 3% bbp voor het begrotingstekort. Een uitzondering is 2026, waar het tekort incidenteel hoger uitvalt door het invaren van de militaire pensioenen. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet maatregelen neemt als de referentiewaarde van 3% bbp overschreden dreigt te worden.
Dit laat onverlet dat de overheidsfinanciën op middellange termijn zonder aanvullend beleid verslechteren, met name door toenemende vergrijzingslasten en stijgende rente-uitgaven. De raming van het Centraal Planbureau toont dat de tekorten na de kabinetsperiode de referentiewaarde van 3% bbp overschrijden in de periode 2029–2038. Daarnaast zal de schuld vanaf 2034 stijgen tot boven de 60% bbp. Op basis van deze inschattingen is er voor Nederland een aanvullende begrotingsopgave nodig om de groei van de netto primaire uitgaven te verminderen en te voldoen aan de vereisten die de Europese regels stellen aan het uitgavenpad in het budgettair-structureel plan voor de middellange termijn (de preventieve arm).
Nederland zal, net als het merendeel van de lidstaten, het plan in oktober indienen. Vervolgens beoordeelt de Commissie of het plan aan de vereisten voldoen. Wanneer de Commissie beoordeelt dat het plan aan de vereisten voldoet, doet de Commissie een aanbeveling aan de Raad voor het vaststellen van het uitgavenpad zoals de lidstaat dat in het plan heeft opgenomen. Wanneer de Commissie beoordeelt dat het uitgavenpad niet aan de vereisten voldoet kan de Raad op aanbeveling van de Commissie de betreffende lidstaat aanbevelen om een herzien plan in te dienen. Wanneer ook dit plan niet voldoet, kan de Raad op aanbeveling van de Commissie een alternatief uitgavenpad aanbevelen dat voldoet aan de eisen die aan het plan worden gesteld. Nadat het uitgavenpad door de Raad is vastgesteld, wordt de naleving jaarlijks gemonitord. De Commissie en de Raad kunnen echter geen handhavingsmaatregelen, waaronder boetes, aanbevelen zo lang het tekort onder de 3% bbp en de schuld onder de 60% bbp blijven.
De leden van de NSC-fractie vragen voorts waarom het kabinet niet heeft ingezet op een aanpassingsperiode van zeven jaar, waarmee de jaarlijkse begrotingsopgave verminderd wordt.
Door een ambitieuze set investeringen en hervormingen op te nemen in hun plan, kunnen lidstaten in aanmerking komen voor verlenging van de aanpassingsperiode van vier tot maximaal zeven jaar. Voor deze hervormingen en investeringen gelden criteria, namelijk dat ze moeten bijdragen aan schuldhoudbaarheid, economische groei en moeten bijdragen aan de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester en EU-prioriteiten. Een verlenging van de aanpassingsperiode kan leiden tot een meer geleidelijke jaarlijkse begrotingsopgave, omdat de totale begrotingsopgave over meer jaren wordt verspreid. Voor Nederland is een verlaging van de jaarlijkse opgave bij verlenging echter beperkt.
Om te kwalificeren voor een verlenging van de aanpassingsperiode zou Nederland bovendien additionele hervormingen moeten doorvoeren bovenop het regeerprogramma. Daarom kiest Nederland niet voor een verlenging van de aanpassingsperiode.
Is er reeds een aanvraag gedaan voor het Sociaal Klimaatfonds waar Nederland 720 miljoen euro uit zou kunnen krijgen? Kan er een verband worden gelegd met de energietoeslagen die er in 2022 en 2023 waren? Of met de Energiefondsen waar in 2025 en 2026 twee keer 60 miljoen euro in gestoken wordt?
Er is nog geen aanvraag door Nederland ingediend voor het Sociaal Klimaatfonds. Dit moet uiterlijk in juni 2025 gebeuren. Het kabinet beraadt zich momenteel op de mogelijke invulling van de Nederlandse aanvraag. Volgens de voorwaarden van het fonds mag maximaal 37,5% van de middelen gaan naar directe inkomensondersteuning. Er kan dus een verband worden gelegd met genoemde instrumenten, maar met het genoemde maximum. De Europese Commissie heeft aangegeven de voorkeur te geven aan emissiereducerende maatregelen (die indirect ook voor kostenreductie voor burgers en bedrijven kunnen zorgen). Het kabinet zal de Kamer informeren zodra het een besluit heeft genomen met betrekking tot de Nederlandse inzet voor het Sociaal Klimaatfonds.
Ook vragen de leden van de NSC-fractie nog hoe de Minister kijkt naar de opstelling van de Duitse regering omtrent de mogelijke overname van Commerzbank. Zijn grensoverschrijdende bankfusies in de EU volgens de Minister wenselijk? Hoe kijkt de Minister naar een eventuele overname van ABN AMRO door een buitenlandse partij?
Ik volg de ontwikkelingen in Duitsland ten aanzien van de opbouw van een belang van UniCredit in Commerzbank. Tegelijkertijd vind ik het niet gepast om in te gaan op de opstelling van de Duitse regering inzake deze ontwikkelingen. Dit is geen Nederlandse aangelegenheid.
De ontwikkelingen rondom Commerzbank hebben de aandacht opnieuw gevestigd op grensoverschrijdende fusies en overnames in de Europese bankensector. De Europese bankensector is in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten relatief gefragmenteerd en mede daardoor minder winstgevend. Al langere tijd wordt daarom door banken en toezichthouders gesproken over de ruimte voor consolidatie in de Europese bankensector. Consolidatie in de Europese bankensector kan zowel voor- als nadelen hebben. Enerzijds kan consolidatie leiden tot synergievoordelen en diversificatie van de portefeuilles van banken en efficiëntere dienstverlening aan consumenten en bedrijven. Anderzijds kan consolidatie risico’s met zich meebrengen in het kader van toenemende marktmacht, complexiteit en voor de financiële stabiliteit (zoals bijvoorbeeld too-big-too-fail problematiek). Bij de beoordeling van de risico’s hebben de Europese Centrale Bank (ECB) en de Europese Commissie (EC, DG COMP) een formele rol. De ECB beoordeelt of er sprake is van financieel gezonde instellingen en kijkt naar de invloed van de fusie of overname op de stabiliteit van de financiële sector. Daarnaast dient zij een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven voordat een fusie of overname van een bank mag plaatsvinden. De EC oordeelt over de impact van de fusie of overname op de mate van concurrentie in de markt.
Met betrekking tot een overname van ABN AMRO geldt het volgende. ABN AMRO, NLFI en de Nederlandse staat hebben voor de beursgang in 2015 afspraken gemaakt, waarvan het uitgangspunt is dat geen van de partijen een vijandige overname van de bank wil. Als een geïnteresseerde koper zich bij het ministerie (of NLFI) meldt, dan wordt deze daarom doorverwezen naar ABN AMRO. Het idee hierachter is dat een koper er met het management van de bank uit moet zien te komen. Immers, ABN AMRO is gered met het oog op de stabiliteit van de financiële sector. Een vijandige overname zou de stabiliteit juist onder druk zetten.
Indien de bank en een geïnteresseerde koper tot overeenstemming komen, dan zal voor de verkoop van het staatsbelang een brede belangenafweging plaatsvinden waarin onder meer gekeken wordt naar de financiële voorwaarden.
Voor de volledigheid, in het geval van een vijandige overname geldt nog het volgende. Vóór de beursgang van ABN AMRO in 2015 is een Stichting Administratiekantoor Continuïteit ABN AMRO Bank (STAK AAB) opgericht om de zelfstandigheid, de continuïteit en identiteit van ABN AMRO te beschermen. Worden die zelfstandigheid, continuïteit of identiteit bedreigd, dan kan STAK AAB de volmacht van de certificaathouders om te stemmen beperken, uitsluiten of herroepen. Bij een dergelijk besluit staat het belang van ABN AMRO voorop. Daarnaast hebben beursvennootschappen de mogelijkheid om 250 dagen bedenktijd in te roepen in geval van een (aangekondigd) (vijandige) overnamebod dat naar het oordeel van het bestuur wezenlijk in strijd is met het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie merken op Nederland het rapport van de heer Draghi over het concurrentievermogen van de Europese Unie vooral ziet als een oproep aan lidstaten om nationale hervormingen te blijven doorvoeren en ruimte te blijven maken voor noodzakelijke investeringen. Op welke noodzakelijke investeringen wordt hier gedoeld en zijn dat niet juist de investeringen (onderwijs, onderzoek, Nationaal Groeifonds, klimaat, transitie landbouw) waar dit kabinet op bezuinigt? Kan de Minister concrete voorbeelden geven van nationale hervormingen uit het Draghi-rapport die in Nederland terugkomen in het Regeerprogramma? Betekent de appreciatie dat het rapport vooral een oproep is aan lidstaten om nationale hervormingen te blijven doorvoeren, dat het de aanbevelingen die gericht zijn aan de Europese Unie niet ondersteunt of dat ze die niet belangrijk vinden? Is de Minister bereid om voor het aanstaande debat over het Draghi-rapport in detail een overzicht te geven van alle aanbevelingen, en daarbij te vermelden of het kabinet deze wel of niet overneemt in het nationale beleid of Europese standpuntbepaling?
Het kabinet zal op korte termijn een kabinetsreactie op het rapport van Draghi met uw Kamer delen.
De leden van de D66-fractie hebben geconstateerd dat de Franse regering een begroting heeft gepresenteerd die ver boven de afgesproken grenzen zit voor wat betreft het begrotingstekort. Kan de Minister precies aangeven op welke wijze en in welke mate de Franse begroting afwijkt van de afgesproken Europese begrotingsregels? Kan de Minister tevens hierop reflecteren en aangeven hoe hij zich hieromtrent zal opstellen in de Eurogroep en Ecofinraad?
De leden van de D66-fractie zouden de Minister kunnen steunen in een stellingname die Frankrijk stevig wijst op de gezamenlijk afgesproken begrotingsregels en sancties steunt indien Frankrijk onvoldoende actie onderneemt wordt om Frankrijk weer op het voorgeschreven uitgavenpad te krijgen.
Frankrijk heeft aangegeven voornemens te zijn om het meerjarenplan in het kader van de Europese begrotingsregels in oktober in te dienen en zal dan naar verwachting ook de ontwerpbegroting voor 2025 bij de Europese Commissie indienen.
Na het indienen van de meerjarenplannen dient de Commissie in lijn met verordening 2024/1263 deze binnen zes weken te beoordelen. Dit betekent dat de Commissie naar verwachting eind november 2024 de beoordeling van de plannen heeft gedaan. Daarna zal de Commissie aanbevelingen aan de Raad doen voor het vaststellen van het uitgavenpad en het goedkeuren van de structurele hervormingen en investeringen onderliggend aan een verlenging van de aanpassingsperiode. Omdat de Raad voor Frankrijk heeft vastgesteld dat sprake is van een buitensporig tekort zal de Commissie daarbij ook een aanbeveling doen aan de Raad voor het vaststellen van een correctief uitgavenpad voor Frankrijk, wat consistent moet zijn met het uitgavenpad dat op basis van het meerjarenplan wordt aanbevolen. De Raadsaanbevelingen liggen hoogstwaarschijnlijk voor in de Ecofinraad in december 2024 of januari 2025. Het kabinet zal de Kamer voorafgaand aan deze besluitvorming informeren over de kabinetsappreciatie van de voorliggende Raadsaanbevelingen.
Bij de beoordeling van de Franse ontwerpbegroting voor 2025 beoordeelt de Commissie of deze in lijn is met de aanbevelingen die zij zal doen voor de Raadsaanbeveling voor het (correctieve) uitgavenpad van Frankrijk. De beoordelingen van de ontwerpbegrotingen van de lidstaten van de eurozone worden in de Eurogroep besproken, die daarover doorgaans een verklaring aanneemt.
Voorts zal jaarlijks monitoring plaatsvinden hoe de Franse netto primaire uitgaven zich ontwikkelen ten opzichte van het door de Raad aanbevolen (correctieve) uitgavenpad. Te grote overschrijdingen kunnen aanleiding zijn voor stappen in de buitensporigtekortprocedure, die uiteindelijk kunnen leiden tot financiële sancties.
Het kabinet onderstreept het belang van houdbare overheidsfinanciën en deelt de noodzaak om hoge schulden en tekorten in lidstaten terug te dringen. Het kabinet zet zich in voor een gedegen implementatie van de herziene Europese begrotingsregels.
De leden van de D66-fractie wijzen er tevens op dat Nederland in het budgettair-structureel plan zoals de Minister meedeelde ook niet voldoet aan het voorgeschreven begrotingsdoel. Denkt de Minister dat het onze onderhandelingspositie in de Eurogroep en Ecofinraad op dit onderwerp zou versterken indien Nederland wel aan het begrotingsdoel zou voldoen? Welke aanvullende actie gaat de Minister ondernemen om daaraan te voldoen?
Nederland behoort tot de lidstaten die momenteel geen buitensporig tekort hebben en schuld en tekort onder de Europese referentiewaarden. Dat is duidelijk een andere situatie dan lidstaten met tekort of schuld ruim boven de 3% en 60%. Dat neemt niet weg dat Nederland zich bewust is van de opgave die voor Nederland nodig is om op middellange termijn houdbare overheidsfinanciën te waarborgen. Nederland zal aangeven dat het kabinet maatregelen neemt om het tekort en de schuld deze kabinetsperiode onder de Europese normen te houden en erkennen dat daarna aanvullend beleid nodig zal zijn om onder die normen te blijven. Daarnaast blijft Nederland het belang van naleving en handhaving van de begrotingsregels benadrukken, zodat lidstaten met hoge tekorten en schulden hun overheidsfinanciën op orde brengen.
Of gaat Nederland de verlenging van de termijn naar zeven jaar aanvragen? En welk proces voorziet de Minister bij het vaststellen van hervormingen en investeringen?
Door een ambitieuze set investeringen en hervormingen op te nemen in hun plan, kunnen lidstaten in aanmerking komen voor verlenging van de aanpassingsperiode van vier tot maximaal zeven jaar. Voor deze hervormingen en investeringen gelden criteria, namelijk dat ze moeten bijdragen aan schuldhoudbaarheid, economische groei en moeten bijdragen aan de landspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester en EU-prioriteiten. Een verlenging van de aanpassingsperiode kan leiden tot een meer geleidelijke jaarlijkse begrotingsopgave, omdat de totale begrotingsopgave over meer jaren wordt verspreid. Voor Nederland is een verlaging van de jaarlijkse opgave bij verlenging echter beperkt.
Om te kwalificeren voor een verlenging van de aanpassingsperiode zou Nederland bovendien additionele hervormingen moeten doorvoeren bovenop het regeerprogramma. Daarom kiest Nederland niet voor een verlenging van de aanpassingsperiode.
De leden van de D66-fractie constateren dat onder andere Curaçao nu in ieder geval nog op de grijze lijst staat van niet-coöperatieve jurisdicties voor belastingdoeleinden en nog niet publiek bekend is of Curaçao daar met de aangekondigde herziening nog steeds op staat. Wat vindt de Staatssecretaris ervan dat een land binnen het Koninkrijk der Nederlanden op deze lijst te vinden is? Hoe straalt dit af op Nederland? Welke actie heeft het kabinet ondernomen of is voornemens te ondernemen om Curaçao te ondersteunen actie te ondernemen om van deze lijst af te komen, indien Curaçao na de herziening nog steeds op de lijst staat?
Curaçao staat op de grijze lijst, wat betekent dat Curaçao een toezegging39 op hoog politiek niveau heeft gedaan om enkele tekortkomingen op het gebied van automatische uitwisseling van informatie aan te pakken. Deze punten zijn geconstateerd door het Global Forum on transparency and exchange of information for tax purposes (hierna het Global Forum), dat alle landen die deel uitmaken van het Inclusive Framework van de OESO, beoordeelt op deze fiscale minimum standaard. Inhoudelijk heeft Curaçao de toezegging gedaan om in het peer review rapport van 2024 van het Global Forum een positieve beoordeling te behalen. Dit rapport van het Global Forum wordt begin november verwacht en komt dus te laat uit om meegenomen te kunnen worden in de aanpassing van de fiscaal zwarte en grijze lijst tijdens Ecofin Raad van 8 oktober. De beoordeling van het Global Forum zal wel tijdens de volgende aanpassing van de lijsten meegenomen worden. Dat zal de Ecofin Raad van februari 2025 zijn. Op basis van ambtelijk contact heeft het kabinet sterke aanwijzingen dat Curaçao een positieve beoordeling zal verkrijgen van het Global Forum. Het lijkt daarom voorbarig om verdere actie te overwegen. Zoals al eerder aangegeven, staat Curaçao op de grijze lijst en daaraan zijn geen negatieve fiscale consequenties verbonden wat wel geval is bij de zwarte lijst. De afstraaleffecten op Nederland schat ik dan ook niet groot in.
Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie
Deze leden wijzen erop dat het meerjarig financieel kader onze afspraken vast ten aanzien van de EU-begroting voor steeds vijf tot zeven jaar. De huidige termijn loopt tot 2027.
Volgens het voorliggende stuk zal de komende twee jaar de Nederlandse afdracht aan de Europese begroting met bijna 500 miljoen euro per jaar stijgen. Daarmee komt deze op meer dan 10 miljard euro per jaar uit. In het Hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat Nederland juist minder wil gaan afdragen aan de EU.
De leden van de BBB-fractie plaatsen hier dus de volgende kritische kanttekeningen bij.
De leden van de BBB-fractie willen dat er degelijk en goed met ons belastinggeld omgegaan wordt. Daarbij past niet dat onder Von der Leyen de Europese begroting steeds meer wordt uitgebreid.
De leden van de BBB-fractie vragen daarom of het kabinet kan inventariseren wat de plannen van de Europese Commissie zijn wat betreft haar begroting en aangeven dat een uitbreidende begroting geen doel op zichzelf hoeft te zijn.
De verwachte toename van de Nederlandse afdrachten tot en met 2027 vindt plaats binnen de kaders van het huidige Meerjarig Financieel Kader (MFK)40 en het huidige eigenmiddelenbesluit (EMB)41. Het MFK legt de maximale uitgaven in de EU-begroting vast. Het EMB organiseert de inkomsten van de EU-begroting met afspraken over de financiële bijdragen van de lidstaten.
De hoogte van de afdrachten aan de Europese Unie vanaf 2028 zal worden bepaald door het nog overeen te komen volgende MFK en de mogelijke wijziging van het EMB die daarmee doorgaans gelijktijdig wordt overeengekomen. De Europese Commissie dient naar verwachting in de tweede helft van volgend jaar een voorstel in voor het MFK vanaf 2028 en zal daarbij waarschijnlijk ook een nieuw eigenmiddelenbesluit voorstellen. Het kabinet zal er in de onderhandelingen over deze twee voorstellen op inzetten dat de Nederlandse afdrachten aan de Europese begroting vanaf 2028 met 1,6 miljard euro minder zullen stijgen. De inzet in de onderhandelingen zal daartoe bestaan uit een combinatie van een moderne begroting, een acceptabele omvang van het MFK en een voor Nederland acceptabel aandeel in de nationale bijdragen via het eigenmiddelenbesluit. De onderhandelingen komen waarschijnlijk pas in 2027 tot een conclusie. De beoogde vermindering van de stijging van de meerjarenraming vanaf 2028 is bij Miljoenennota reeds in de raming verwerkt.
De leden van de BBB-fractie merken op dat bij een goede omgang met ons belastinggeld ook niet past dat het Europees Parlement nog steeds in zowel Brussel als Straatsburg vergadert. Hier wordt al jaren over gesproken maar deze verspilling van honderden miljoen per jaar moet een keer stoppen. Kan het kabinet toezeggen dat dit in het eerstvolgende Europees overleg waar dit past op de agenda wordt opgebracht? Kan het kabinet verslag doen van de reacties van de Europese Commissie en van andere landen in dezen?
Want alleen daarmee kunnen lidstaten als Nederland genoeg draagkracht voor hun afdrachten onder hun bevolking houden.
Tijdens de Eurogroep en Ecofinraad van respectievelijk 7 en 8 oktober is geen bespreking voorzien over de zetel van het Europees Parlement. Het wijzigen van de zetel van het Europees Parlement vergt een wijziging van het Verdrag van de Europese Unie. Een verdragswijziging is op dit moment niet aan de orde.
De leden van de BBB-fractie merken verder op er geen voorstander van te zijn dat de EU steeds meer een transferunie wordt van landen in het noorden die hun zaken wel op orde hebben, naar landen in het zuiden die dit al ruim vóór Covid niet hadden. Om die reden zijn deze leden verder ook tegen EU-obligaties en nog meer gezamelijke leningen, die de EU sinds 2021 voor het eerst zijn aangegaan. De leden van de BBB-fractie merken op dat Nederland daaraan niet (meer) wil meedoen. Nederland doet als nettobetaler immers zijn uiterste best om alles financieel op orde te hebben, met soms ook pijnlijke maatregelen voor de Nederlandse burgers. Dan mogen andere landen eerst laten zien dat zij ook bereid zijn zulke maatregelen te nemen om hun eigen huishoudboekje op orde te krijgen. Dat in plaats van te wachten op een financieel infuus uit Nederland en andere noordelijke lidstaten, zo stellen de leden van de BBB-fractie.
De leden van de BBB-fractie merken op dat zij de ontwikkelingen in Frankrijk, met zowel een sterk oplopend begrotingstekort als een sterk oplopende staatschuld met zorg volgen. Het Franse begrotingstekort is met 5,5% over 2023 bijna dubbel zo hoog als de EU-norm van 3%. Dat geldt ook voor de staatsschuld van 110%, die eigenlijk maar 60% mag zijn. Op deze manier ondermijnen zulke landen onze welvaart en stabiliteit voor de langere termijn. En dat zijn nu juist de kernwaarden van de EU toen zij werd opgericht. De leden van de BBB-fractie merken op dat het, met de behandeling van deze EU-begroting, handig is om uit te zoeken hoe de andere lidstaten er op dit vlak voorstaan. De leden van de BBB-fractie vragen of zij een overzicht kunnen krijgen van alle EU-lidstaten inzake hun begrotingstekort en staatsschuld (dus ook van niet EMU leden).
Eurostat publiceert uitgebreide en overzichtelijke statistieken bij van de overheidstekorten en -schulden van alle Europese lidstaten42. Daarnaast publiceert de Europese Commissie elk halfjaar een raming voor de komende jaren hiervan, de zogenoemde lenteraming en herfstraming43. In de statistische annex van de lenteraming44 geven tabellen 32 t/m 40 een uitgebreid overzicht van verschillende relevante maatstaven voor de overheidsfinanciën in alle EU-landen.
In deze context willen de leden van de BBB-fractie ook nog iets aangeven over mogelijke EU-uitbreiding. Daar staan zij kritisch tegenover. Landen moeten echt eerst aan de Kopenhagen-criteria voldoen, en geen conflicten binnen de EU brengen. Verder mag een lidmaatschap niet automatisch leiden tot deelname aan de EMU. In veel gevallen kan een samenwerking of associatieverdrag ook voldoende zijn.
Kan het kabinet aangeven welke landen op dit moment dicht bij toetreding tot de EU zijn?
EU uitbreiding staat niet op de agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 7 en 8 oktober a.s. en wordt doorgaans niet in deze gremia besproken.
Er zijn op dit moment tien (potentiële) kandidaat-lidstaten. Toetreding op korte termijn is voor geen van de kandidaat-lidstaten op dit moment aan de orde. De toetredingsonderhandelingen met Montenegro, geopend in 2012, zijn het verst gevorderd. Met Servië wordt sinds 2014 onderhandeld. De overige kandidaat-lidstaten bevinden zich pas aan het begin van het toetredingsproces, terwijl de toetredingsprocessen met Turkije en Georgië feitelijk tot stilstand zijn gekomen. Wanneer de toetredingsonderhandelingen geopend worden, begint een lang en complex proces waarbij de Kopenhagencriteria, en de overname en implementatie van het EU-acquis, als uitgangspunt gelden voor de beoordeling van de voortgang van kandidaat-lidstaten. Dit proces kan jaren duren. Voor het invoeren van de euro als munt gelden specifieke toetsingscriteria en besluitvormingsprocessen.
Kan het kabinet aangeven of de EU-aspiraties van Georgië inmiddels op een lager pitje zijn gezet door de nieuwe wetgeving omtrent de LHBT+-gemeenschap, die mensenrechten schendt en is dit duidelijk gemaakt aan de Georgische regering? De leden van de BBB-fractie merken op dat hierover ook schriftelijke vragen zijn gesteld.
EU uitbreiding staat niet op de agenda van de Eurogroep en Ecofinraad van 7 en 8 oktober a.s. en wordt doorgaans niet in deze gremia besproken.
In de fase voorafgaand aan het openen van de toetredingsonderhandelingen met kandidaat-lidstaten, de fase waarin Georgië zich momenteel bevindt, wordt uitgebreid aandacht besteed aan fundamentele rechten en worden op dit gebied strikte eisen gesteld, inclusief stappen om de rechten van de lhbtqia+-gemeenschap te waarborgen en discriminatie tegen te gaan. Tijdens de ER van 27 en 28 juni jl. werd geconstateerd dat de negatieve koers van de Georgische regering heeft geleid tot het de facto stopzetten van het toetredingstraject. In de jaarlijkse landenrapportage over kandidaat-lidstaten zal de Commissie naar verwachting ook stilstaan bij de achteruitgang in Georgië op het gebied van fundamentele rechten, ruimte voor het maatschappelijk middenveld en de positie en rechten van minderheden, waaronder lhbtqia+-personen. Uw Kamer zal hier te zijner tijd een kabinetsappreciatie over ontvangen.
De leden van de BBB-fractie constateren dat Frankrijk laat zien dat zelfs deelnemers aan de EMU al genoeg moeite hebben om zich aan de normen te houden. Frankrijk betaalt op dit moment bijvoorbeeld alleen al 50 miljard euro rente over haar schuld. Het is dan ook goed, zo merken deze leden op, dat Nederland zich afgelopen jaar heeft ingezet voor de dekking van de gestegen rentekosten van het 750 miljard euro kostende Next Generation EU coronaherstelfonds. Hiervan is overigens een veel te groot deel een gift. Dit programma valt immers buiten (en dus bovenop) het Meerjarig Financieel Kader. Reden te meer om als Nederland niet meer mee te werken aan nieuwe toekomstige enorme leningen als deze, hierdoor worden we immers aan te veel risico´s blootgesteld.
Kan het kabinet toezeggen aan de Europese Commissie en andere lidstaten duidelijk te maken dat Nederland geen voorstander is van een nieuwe ronde gezamelijke leningen aan te gaan of de plannen voor Eurobonds verder te onderzoeken?
Zoals aangegeven in het regeerprogramma is het kabinet geen voorstander van het aangaan van gemeenschappelijke schulden voor nieuwe Europese instrumenten en draagt het dit standpunt uit in de relevante Europese gremia.
https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2023/01/16/eurogroup-statement-on-the-digital-euro-project-16-january-2023/↩︎
Zie ook nadere toelichting hierover in het BNC-fiche (Kamerstukken II, 2022–2023, 22 112, nr. 3747) en het Verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van september 2024.↩︎
Eurogroep, «Statement of the Eurogroup in inclusive format on the future of the Capital Markets Union», Brussel, 11 maart 2024, https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2024/03/11/statement-of-the-eurogroup-in-inclusive-format-on-the-future-of-capital-markets-union/.↩︎
Op basis van de EU-verdragen↩︎
Op basis van het ESM-verdrag↩︎
Op basis van artikel 212 en 213 van het EU-werkingsverdrag↩︎
Op basis van artikel 143 van het EU-werkingsverdrag, zoals uitgewerkt in verordening 322/2002 van de Raad houdende de instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten.↩︎
Beide op basis van artikel 122 van het EU-werkingsverdrag en uitgewerkt in verordening 2020/672 van de Raad betreffende de instelling van een Europees instrument voor tijdelijke steun om het risico op werkloosheid te beperken in een noodtoestand (SURE) als gevolg van de COVID-19-uitbraak en verordening 2020/2094 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (NGEU).↩︎
Eurogroep, «Statement by the Eurogroup President on the follow-up to the Eurogroup agreement on the future of the Capital Markets Union», Brussel, 14 mei 2024, https://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2024/05/14/eurogroup-president-statement-on-the-follow-up-to-the-eurogroup-agreement-on-the-future-of-the-capital-markets-union/.↩︎
Kamerbrief goedkeuring eerste betaalverzoek en voortgang Nederlands herstel- en veerkrachtplan, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2064.↩︎
eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CONSIL:ST_13613_2023_ADD_1_REV_1↩︎
Commission Notice – Guidance on recovery and resilience plans (europa.eu)↩︎
Regulation – 2021/241 – EN – rrf – EUR-Lex (Europa.eu)↩︎
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=OJ:C_202404618↩︎
Verslag Eurogroep en Ecofinraad 20 en 21 juni 2024 | Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Besluit 2020/2053 van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie.↩︎
https://commission.europa.eu/about-european-commission/towards-new-commission-2024-2029/commissioners-designate-2024-2029_en↩︎
https://commission.europa.eu/about-european-commission/organisation-european-commission/how-commission-appointed_nl↩︎
Kamerstukken II, 2021–2022, 36 048, nr. 3.↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/08/31/kamerbrief-nederlandse-lening-aan-oekraine-via-imf↩︎
Kamerstuk 21 501-02, nr. 2779.↩︎
Kamerstukken II, 2021–2022, 36 048, nr. 3.↩︎
Kamerstuk 21 501-02, nr. 2779.↩︎
Naar een Europese Kapitaalmarktunie – Instituut voor Publieke Economie (instituut-pe.nl)↩︎
Kamerbrief goedkeuring eerste betaalverzoek en voortgang Nederlands herstel- en veerkrachtplan, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2064.↩︎
Kamerbrief Nationaal Hervormingsprogramma 2024, Kamerstuk 21 501-07, nr. 2034.↩︎
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=OJ:C_202404618↩︎
Mid-term evaluation of the Recovery and Resilience Facility (RRF) – European Commission (Europa.eu)↩︎
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=OJ:C_202404618↩︎
Besluit 2020/2053 van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie↩︎
Commission Notice – Guidance on recovery and resilience plans (europa.eu)↩︎
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=OJ:C_202404618↩︎
Recovery and Resilience Scoreboard (Europa.eu)↩︎
Verslag Eurogroep en Ecofinraad 20 en 21 juni 2024 | Kamerstuk 21 501-07, nr. 2053.↩︎
Verordening 2015/759↩︎
Verordening 223-2009↩︎
advies_miljoenennota_2025_en_rapportage_begrotingstoezicht_2024_1.pdf↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2024/09/24/bijlage-verslag-eurogroep-en-informele-ecofinraad-13-en-14-september-2024 – Kamerstuk 21 501-07, nr. 2066.↩︎
The Council conclusions on the revised EU list of non-cooperative jurisdictions for tax purposes (20 February 2024): Costa Rica and Curacao committed to address the Global Forum recommendations with regard to automatic exchange of information in due time, so as to achieve determinations of at least «In place, but needs improvement» on core requirements 1 and 2 in the Global Forum peer review report in the autumn of 2024.↩︎
Verordening 2020/2093 van de Raad tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021–2027.↩︎
Besluit 2020/2053 van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie.↩︎
https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Government_finance_statistics&action=statexp-seat&lang=nl↩︎
Spring 2024 Economic Forecast: A gradual expansion amid high geopolitical risks – European Commission (europa.eu)↩︎
https://economy-finance.ec.europa.eu/document/download/6e6837c1-e00c-42ed-9f10-8d1ad56f913a_en?filename=spring_forecast-2024_statisical%20annext_en.pdf↩︎