[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nota van wijziging

Wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met een aantal technische wijzigingen (Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024)

Nota van wijziging

Nummer: 2024D36506, datum: 2024-10-03, bijgewerkt: 2024-10-28 15:28, versie: 3

Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36609-6).

Gerelateerde personen:

Onderdeel van kamerstukdossier 36609 -6 Wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met een aantal technische wijzigingen (Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024) .

Onderdeel van zaak 2024Z13720:

Onderdeel van zaak 2024Z14988:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Tweede Kamer der Staten-Generaal 2
Vergaderjaar 2024-2025

36 609 Wijziging van de Wet minimumbelasting 2024 in verband met een aantal technische wijzigingen (Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024)

Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 11 oktober 2024

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In het in artikel I, onderdeel J, voorgestelde artikel 8.2a, derde lid, wordt «voorgewentelde» vervangen door «voortgewentelde».

2

Artikel I, onderdeel R, komt te luiden:

R

Artikel 13.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het zesde lid, onderdeel b, aanhef, vervalt «eerste lid, onderdeel b, onder 2°,».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de vorm en de inhoud van de bijheffing-informatieaangifte, waaronder regels over de bij het indienen van de bijheffing-informatieaangifte te verstrekken gegevens en inlichtingen.

3

Na artikel I, onderdeel T, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ta

Na artikel 14.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14.1a Transitieregels voor de binnenlandse bijheffing

Niettegenstaande artikel 14.1, wordt voor de berekening van de binnenlandse bijheffing, bedoeld in artikel 3.2, vanaf het eerste verslagjaar waarin een multinationale groep met betrekking tot de in Nederland gevestigde groepsentiteiten regels ter implementatie van Richtlijn (EU) 2022/2523, niet zijnde deze wet, of van de OESO-modelregels dient toe te passen (het nieuwe overgangsjaar):

a. het bedrag aan voortgewentelde bovenmatige negatieve belastinguitgave bij aanvang van het nieuwe overgangsjaar voor de toepassing van de artikelen 7.2, vijfde en zesde lid, en 8.2a verminderd tot nihil;

b. het bedrag aan passieve belastinglatenties die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan het nieuwe overgangsjaar niet teruggenomen in de zin van artikel 7.3, zevende lid;

c. voor de toepassing van artikel 7.4 een fictieve actieve belastinglatentie die is opgekomen voorafgaand aan het nieuwe overgangsjaar niet in aanmerking genomen;

d. artikel 14.1, eerste lid, bij aanvang van het nieuwe overgangsjaar opnieuw toegepast en worden de eerder in aanmerking genomen actieve en passieve latenties buiten beschouwing gelaten; en

e. artikel 14.1, tweede lid, toegepast op transacties die na 30 november 2021 en voor de aanvang van het nieuwe overgangsjaar hebben plaatsgevonden, met dien verstande dat de binnenlandse bijheffing die is verschuldigd door de toepassing van artikel 7.2, vijfde en zesde lid, met betrekking tot een actieve belastinglatentie die toerekenbaar is aan een verlies, die actieve belastinglatentie wordt aangemerkt als een bestanddeel dat op de voet van hoofdstuk 6 in aanmerking wordt genomen bij de berekening van het kwalificerende inkomen of verlies.

4

Artikel I, onderdeel V, wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «wordt een artikel» vervangen door «worden twee artikelen».

b. Er wordt een voorgesteld artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 14.5 Transitieregels keuze voor jurisdictierapportage bij bijheffing-informatieaangifte in de aanvangsfase

Ten aanzien van een verslagjaar dat aanvangt voor 1 januari 2029 en eindigt voor 1 juli 2030 kan de uiteindelijkemoederentiteit, de aangewezen lokale entiteit of de aangewezen informatieaangifte-indienende groepsentiteit in afwijking van artikel 13.1, vijfde lid, onderdeel c, onder 1°, kiezen om de bijheffing per staat te rapporteren, in plaats van per groepsentiteit, indien er in die staat:

a. geen minimumbelasting verschuldigd is; of

b. geen toerekening van de minimumbelasting per groepsentiteit plaatsvindt.

5

In Artikel II, onderdeel a, wordt na «T,» ingevoegd «Ta,».

I. ALGEMENE TOELICHTING

De Wet minimumbelasting 2024 (WMB 2024) is per 31 december 2023 in werking getreden. Met deze wet is een minimumbelasting ingevoerd om te bewerkstelligen dat multinationale en binnenlandse groepen met een omzet van € 750 miljoen of meer ten minste effectief 15% aan belasting over hun winst betalen. Het Wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 wijzigt deze wet om verschillende administratieve richtsnoeren van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en aangenomen door het Inclusive Framework on BEPS (IF), om te zetten in regelgeving. Daarnaast worden enkele technische wijzigingen voorgesteld.

De OESO-regels over de minimumbelasting, waaronder de administratieve richtsnoeren, werken niet direct door in de Nederlandse rechtsorde. Het IF noch de OESO kunnen bindende wetgeving vaststellen. Om de consistente toepassing van de OESO-modelregels over de minimumbelasting te bevorderen en om discrepanties in de toepassing van de regels ten aanzien van andere staten te voorkomen, acht het kabinet het van belang om de administratieve richtsnoeren – indien nodig en zo snel mogelijk – ook in de Nederlandse regelgeving op te nemen.

Deze nota van wijziging strekt tot aanbrengen van enkele redactionele wijzigingen en het wettelijk verankeren van de volgende onderwerpen:

1. Verversingsregel voor de binnenlandse bijheffing

De verversingsregel voor de binnenlandse bijheffing is een onderdeel uit de administratieve richtsnoeren van juli 2023 dat abusievelijk niet is opgenomen in het wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024. Dit onderdeel ziet op een verversingsregel op grond waarvan voor de berekening van de binnenlandse bijheffing sprake kan zijn van een nieuw overgangsjaar. Deze verversingsregel is bedoeld om te voorkomen dat er verschillen ontstaan in de behandeling van actieve en passieve belastinglatenties voor de toepassing van de binnenlandse bijheffing ten opzichte van de toepassing van Pijler 2-regels door een andere staat die deze regels later heeft geïmplementeerd.

2. Vereenvoudigde rapportage van de bijheffing per staat

Met een nieuw voorgesteld artikel wordt de mogelijkheid geboden voor een vereenvoudigde rapportage van de bijheffing dat is gebaseerd op het commentaar van de OESO bij de bijheffing-informatieaangifte («GloBE Information Return Pillar Two»).1 Dit voorgestelde artikel regelt dat in de aanvangsfase, multinationale groepen en binnenlandse groepen onder voorwaarden kunnen kiezen voor een vereenvoudigde rapportage van de bijheffing per staat. Deze aanvangsfase omvat verslagjaren die voor 1 januari 2029 aanvangen en voor 1 juli 2030 eindigen. Multinationale groepen en binnenlandse groepen hebben op deze manier tijd hun systemen van informatieverzameling en rapportering dusdanig in te richten zodat zij naderhand met de opgedane ervaringen de bijheffing voor iedere groepsentiteit kunnen rapporteren. Met deze voorgestelde toevoeging aan het wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 wordt duidelijk dat belastingplichtigen kunnen kiezen voor een vereenvoudigde rapportage in de aanvangsfase.

3. Een delegatiegrondslag om voorwaarden te stellen aan de vorm van de bijheffing-informatieaangifte en de indiening daarvan

Met een voorgestelde delegatiegrondslag wordt de mogelijkheid gecreëerd om in een ministeriële regeling regels te stellen over de vorm van de bijheffing-informatieaangifte en op welke wijze deze moet worden ingediend. De OESO heeft een gestandaardiseerd bijheffing-informatieaangifte ontwikkeld die informatie bevat die nodig is om de eventuele bijheffing te bepalen. Vanwege het sterke internationale karakter van de minimumbelasting, is het van belang dat staten op een uniforme wijze omgaan met de bijheffing-informatieaangifte. Met de voorgestelde delegatiegrondslag wordt de mogelijkheid gecreëerd dat het format voor de bijheffing-informatieaangifte dat is ontwikkeld door de OESO verplicht wordt gesteld als model voor de indiening van de bijheffing-informatieaangifte. Dit gestandaardiseerde model bevat datapunten voor de informatie die de Belastingdienst nodig heeft voor de uitvoering van zijn wettelijke taak. In het kader van rechtszekerheid is het van belang dat belastingplichtigen tijdig weten aan welke voorwaarden voldaan moeten worden bij het indienen van de bijheffing-informatieaangifte in Nederland.

Doeltreffendheid, doelmatigheid en evaluatie

De maatregelen in deze nota van wijziging zien op aanpassingen volgend uit de administratieve richtsnoeren en de bijheffing-informatieaangifte van de OESO alsmede enkele technische wijzigingen. Deze aanpassingen zijn doeltreffend en doelmatig omdat deze aanpassingen verduidelijking aan de praktijk geven in de toepassing van de WMB 2024. Daarom is ook geen evaluatie voorzien.

Budgettair

De voorgestelde aanpassingen in deze nota van wijziging hebben geen budgettair effect.

Doenvermogen

De WMB 2024 is van toepassing op groepsentiteiten (veelal vennootschappen) van zowel multinationale groepen als binnenlandse groepen, met een jaaromzet van ten minste € 750 miljoen. Met de invoering van de veiligehavenregels hebben groepen minder administratieve lasten. In de kern komen deze regels erop neer dat een multinationale groep of binnenlandse groep ervoor kan kiezen om in plaats van een gedetailleerde Pijler 2-berekening, een vereenvoudigde berekening te hanteren waarbij wordt aangesloten bij bestaande gegevens. Gelet op het voorgaande acht het kabinet dat deze doelgroep over afdoende doenvermogen beschikt om de voorgestelde wijzigingen uit voeren.

Uitvoeringsgevolgen

Deze nota van wijziging ten aanzien van het wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 is beoordeeld met de uitvoeringstoets. De dienaangaande eerder vastgestelde uitvoeringstoets2 is onverkort van kracht.

II. ONDERDEELSGEWIJZE TOELICHTING

Onderdeel 1

Artikel I, onderdeel J (artikel 8.2a van de Wet minimumbelasting 2024)

In het in artikel I, onderdeel J, van het wetsvoorstel voorgestelde artikel 8.2a, derde lid, wordt een verschrijving gecorrigeerd. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Onderdeel 2

Artikel I, onderdeel R (artikel 13.1 van de Wet minimumbelasting 2024)

Artikel I, onderdeel R, van het wetsvoorstel wordt gewijzigd om hierin de toevoeging van het voorgestelde artikel 13.1, achtste lid, WMB 2024 op te nemen. Met het voorgestelde artikel 13.1, achtste lid, WMB 2024 wordt het mogelijk gemaakt om bij ministeriële regeling voorwaarden te stellen aan de vorm en de inhoud van de bijheffing-informatieaangifte en de daarbij te verstrekken gegevens en inlichtingen.

Onderdeel 3

Artikel I, onderdeel Ta (artikel 14.1a van de Wet minimumbelasting 2024)

Artikel 14.1, eerste lid, WMB 2024 bevat transitieregels die bepalen hoe actieve en passieve belastinglatentie moeten worden behandeld vanaf de aanvang van het overgangsjaar. Artikel 14.1, zevende lid, WMB 2024 bepaalt dat het overgangsjaar voor een staat het eerste verslagjaar is waarin die multinationale groep ten aanzien van die staat Pijler 2-regels dient toe te passen.

Het voorgestelde artikel 14.1a WMB 2024 bepaalt dat er een nieuw overgangsjaar geldt voor de berekening van de binnenlandse bijheffing als een andere staat in een later verslagjaar Pijler 2-regels dient toe te passen ten aanzien van de in Nederland gevestigde groepsentiteiten. Hiermee wordt voorkomen dat er verschillen ontstaan in de behandeling van de actieve en passieve belastinglatenties voor de toepassing van de binnenlandse bijheffing in Nederland ten opzichte van de toepassing van Pijler 2-regels door een andere staat die deze regels later heeft geïmplementeerd. Het nieuwe overgangsjaar is het eerste verslagjaar waarin de multinationale groep met betrekking tot de in Nederland gevestigde groepsentiteiten Pijler 2-regels dient toe te passen. De toepassing van het voorgestelde artikel 14.1a WMB 2024 staat in principe los van de toepassing van artikel 14.1 WMB 2024 en ziet enkel op de situatie dat een andere staat Pijler 2-regels later dient toe te passen dan Nederland ten aanzien van in Nederland gevestigde groepsentiteiten. Het voorgestelde artikel 14.1a, onderdelen a tot en met e, WMB 2024 bevatten nadere regels die zien op de wijze waarop de actieve en passieve belastinglatenties in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de binnenlandse bijheffing vanaf de aanvang van het nieuwe overgangsjaar.

Onderdeel 4

Artikel I, onderdeel V (artikel 14.5 van de Wet minimumbelasting 2024)

In artikel I, onderdeel V, van het wetsvoorstel is voorgesteld om artikel 14.4 WMB 2024 aan hoofdstuk 14 van die wet toe te voegen. Artikel I, onderdeel V, wordt aangepast om daarnaast het voorgestelde artikel 14.5 WMB 2024 aan hoofdstuk 14 van die wet toe te voegen. Met het voorgestelde artikel 14.5 WMB 2024 wordt geregeld dat een in Nederland gevestigde groepsentiteit die belastingplichtig is voor de binnenlandse bijheffing voor een verslagjaar dat aanvangt voor 1 januari 2029 en eindigt voor 1 juli 2030 ervoor kan kiezen om de informatie in de bijheffing-informatieaangifte die benodigd is voor de berekening van de bijheffing te rapporteren per staat, in plaats van per groepsentiteit. Deze vereenvoudigde rapportage mag uitsluitend worden toegepast ten aanzien van staten waar geen minimumbelasting verschuldigd is, of waar geen toerekening van minimumbelasting per groepsentiteit plaatsvindt. De mogelijkheid om per staat te rapporteren maakt het eenvoudiger voor multinationale groepen en binnenlandse groepen om aan de bijheffing-informatieverplichting te voldoen in de aanvangsfase.

Voor staten waar wel een toerekening van de minimumbelasting op het niveau van de groepsentiteit plaatsvindt, is het niet toegestaan om de vereenvoudigde rapportage per staat toe te passen. Ten aanzien van deze staten blijft de verplichting onverminderd van toepassing om de bijheffing in die staat per groepsentiteit in de bijheffing-informatieaangifte op te nemen.

Onderdeel 5

Artikel II, onderdeel a (inwerkingtredingsbepaling)

Het voorgestelde artikel II, onderdeel a, van het wetsvoorstel bepaalt welke bepalingen van het wetsvoorstel terugwerken tot en met 31 december 2023 en voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot verslagjaren die aanvangen op of na 31 december 2023. Met de wijziging van het voorgestelde artikel II, onderdeel a, van het wetsvoorstel wordt een verwijzing naar het door middel van deze nota van wijziging ingevoegde artikel I, onderdeel Ta, van het wetsvoorstel opgenomen in dit artikel.

De Staatssecretaris van Financiën,
F.L. Idsinga


  1. OECD (2023), Tax Challenges Arising from the Digitalisation of the Economy – GloBE Information Return (Pillar Two), OECD/G20 Inclusive Framework on BEPS, OECD, Paris, www.oecd.org/tax/beps/globe-information-return-pillar-two.pdf.↩︎

  2. Bijlage bij Kamerstukken II 2024/25 36 609, nr. 3.↩︎