Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX)
Advies Afdeling advisering Raad van State en Nader rapport
Nummer: 2024D39949, datum: 2024-10-19, bijgewerkt: 2024-10-28 11:37, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (kst-36638-4).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Th.C. de Graaf, vicepresident van de Raad van State
- Mede ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van kamerstukdossier 36638 -4 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX).
Onderdeel van zaak 2024Z16527:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Medeindiener: M.H.M. Faber-van de Klashorst, minister van Asiel en Migratie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Asiel en Migratie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2024-10-23 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-14 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2 |
Vergaderjaar 2024-2025 |
36 638 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX)
Nr. 4 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1
Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 10 juli 2024 en het nader rapport d.d. 14 oktober 2024, aangeboden aan de Koning door de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister van Asiel en Migratie. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 15 mei 2024, nr. 2024001179, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 juli 2024, nr. W16.24.00107/II, bied ik U, mede namens Onze Minister van Asiel en Migratie, hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder cursief aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 15 mei 2024, no. 2024001179, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de Minister voor Rechtsbescherming2 bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten op het terrein van Justitie en Veiligheid in verband met enkele aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 20XX), met memorie van toelichting.
Het wetsvoorstel is een verzamelwet en beoogt wetten op het terrein van Justitie en Veiligheid te zuiveren van wetstechnische en redactionele vergissingen en verschrijvingen, aldus de toelichting.3 Daarnaast voorziet het voorstel in een aantal beperkt inhoudelijke wijzigingen, aldus de toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft over één onderdeel van de voorgestelde verzamelwet enkele opmerkingen, te weten een wijziging van de Wet forensische zorg. De voorgestelde wijziging raakt de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van het treffen van voorbereidingen voor zogeheten (op de forensische zorg zelf) aansluitende zorg.4
De Afdeling adviseert dit onderwerp niet te regelen in het voorliggende wetsvoorstel, aangezien het een verdergaande, meer dan «beperkte» inhoudelijke afweging van de wetgever vereist en daarom niet past bij het karakter van een verzamelwet. In verband daarmee is aanpassing van het wetsvoorstel op dit onderdeel wenselijk.
De Wet forensische zorg (Wfz) verplicht de zorgaanbieder zes weken voor afloop van een justitiële titel voorbereidingen te treffen voor aansluitende zorg, indien de zorgverlener of behandelaar van oordeel is dat na afloop van de strafrechtelijke titel verdere zorg nodig is.5 Indien de vervolgzorg vrijwillig is, zal de forensisch patiënt doorgaans zijn toestemming geven voor het verwerken van de hem betreffende persoonsgegevens. De toestemming van de forensisch patiënt is voor de zorgaanbieder een grondslag voor het verwerken van de persoonsgegevens, indien de vervolgzorg verplicht is, zal doorgaans geen sprake zijn van de toestemming van de forensisch patiënt. Het voorgestelde artikel regelt dat de zorgaanbieder persoonsgegevens verwerkt, met inbegrip van (bijzondere) persoonsgegevens over gezondheid of persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, ten behoeve van het treffen van voorbereidingen voor aansluitende zorg.6
De Afdeling merkt op dat de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens een inmenging op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene in de zin van artikel 10 van de Grondwet vormt en hiervoor een grondslag in een wet in formele zin is vereist. De inmenging op de persoonlijke levenssfeer die de voorgestelde wettelijke bepaling met zich meebrengt, vereist een dragende motivering en een nadere afweging die zich niet verhouden tot het karakter van een verzamelwet.7 De Afdeling adviseert daarom het onderdeel inzake de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van het treffen van voorbereidingen voor aansluitende zorg uit het wetsvoorstel te halen.
Onverminderd het voorgaande wijst de Afdeling nog op het volgende. Voor zowel de verwerking van persoonsgegevens betreffende de gezondheid als persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, geldt dat dit in beginsel verboden is, tenzij er sprake is van een wettelijke uitzondering.8 Indien de voorgestelde regeling in een separaat wetsvoorstel wordt opgenomen, dient duidelijk gemaakt te worden wat de grondslag voor de verwerking van de persoonsgegevens is en om welke wettelijke uitzonderingen het gaat, zodat helder is welke rechtvaardiging men voor ogen heeft voor de verwerking van persoonsgegevens.
Tevens dient kenbaar gemaakt te worden welke passende waarborgen bij strafrechtelijke gegevens en welke passende en specifieke maatregelen bij bijzondere persoonsgegevens er worden genomen om de rechten en vrijheden van de betrokkene te beschermen.9
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
De regering erkent dat de onderdelen van een verzamelwet niet van een omvang en complexiteit behoren te zijn die een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen. Naar het oordeel van de regering past de beoogde wijziging van artikel 2.5 van de Wfz (artikel XXII, onderdeel A, van het wetsvoorstel) binnen dit kader. Daartoe is het volgende van belang. De beoogde wijziging strekt niet tot een inhoudelijke afweging van de wetgever over het wel of niet verwerken van (bijzondere) persoonsgegevens. Met artikel 2.6, eerste lid, van de Wfz heeft de wetgever besloten dat (bijzondere) persoonsgegevens worden verwerkt voor de uitvoering van de Wfz. Vanwege de zinsnede «de plaatsing van forensische patiënten bij zorgaanbieders» is die bepaling expliciet ook van toepassing op artikel 2.5 van de Wfz. Strikt genomen zouden op basis van artikel 2.6, eerste lid, van de Wfz reeds persoonsgegevens moeten worden verstrekt voor de uitvoering van artikel 2.5 van de Wfz. Immers, op grond van artikel 4, onderdeel 2, van de AVG omvat de verwerking van persoonsgegevens ook de verstrekking van persoonsgegevens. Evenwel wordt daaraan in de praktijk onvoldoende uitvoering gegeven. De reden is dat de grondslag van artikel 2.6, eerste lid, van de Wfz als onvoldoende specifiek wordt ervaren. Tegen deze achtergrond is dit onderdeel van de verzamelwet tot stand gekomen. Het artikel strekt dus tot het expliciteren van een reeds bestaande grondslag voor de verwerking van (bijzondere) persoonsgegevens. Dit vereist geen nieuwe inhoudelijke afweging van de wetgever en hiermee past dit onderdeel bij het karakter van een verzamelwet.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal aanvullende wijzigingen in het wetsvoorstel op te nemen. Dit betreft de artikelen XIII, onderdeel B, XIV, onderdeel A, XVIII, XXV, onderdeel B, XXVIII, XXXI, XXXVI, XLIV, XLV, onderdeel G, XLVI, onderdelen D t/m G, XLIX, LI en LII. Daarnaast is artikel XXXVII van de versie van dit wetsvoorstel zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State, geschrapt.
Gelet op de benoeming van de Minister van Asiel en Migratie bij besluit van 2 juli 2024, is verder de citeertitel van het wetsvoorstel aangepast. In de artikelen is waar nodig de aanduiding van de verantwoordelijke Minister geactualiseerd.
Ik verzoek U, mede namens de Minister van Asiel en Migratie, het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer↩︎
In verband met de kabinetswisseling wordt het advies gezonden aan de Staatssecretaris voor Rechtsbescherming.↩︎
Memorie van toelichting, algemeen deel, paragraaf 1.↩︎
Artikel XXII van het voorstel.↩︎
Artikel 2.5 Wfz.↩︎
Memorie van toelichting, artikelsgewijs deel, artikel XXII.↩︎
Advies van de Afdeling advisering van de Raad van State van 7 september 2023 over de Reparatiewet OCW, (W05.23.001 38/1)↩︎
Artikel 9 AVG; artikel 10 AVG.↩︎
Artikel 10 AVG voor strafrechtelijke persoonsgegevens; artikel 9, tweede lid, AVG voor bijzondere persoonsgegevens. Aangezien deze passende (en specifieke) waarborgen zien op de bescherming van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals vervat in artikel 10 van de Grondwet, ligt het in de rede dat in dergelijke waarborgen wordt voorzien op het niveau van de wet in formele zin.↩︎