Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening op 22 oktober 2024
Brief regering
Nummer: 2024D40338, datum: 2024-10-23, bijgewerkt: 2024-10-25 11:45, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Ooit BBB kamerlid)
Onderdeel van zaak 2024Z16719:
- Indiener: M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
- 2024-10-24 10:30: Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (XXII) voor het jaar 2025) (36600-XXII) antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2024-11-07 13:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-12 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-12 16:30: Procedurevergadering commissie Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
Preview document (🔗 origineel)
Tijdens de begrotingsbehandeling van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hoofdstuk XXII) op dinsdag 22 oktober 2024 heeft uw Kamer vragen gesteld. Hierbij bied ik uw Kamer het antwoord op een deel van deze vragen schriftelijk aan.
De minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening,
Mona Keijzer
Vragen van het lid Hoop, H de.
(GroenLinks-PvdA)
Vraag (1):
Ondanks het gigantische woningtekort wordt door dit kabinet € 700
mln. minder uitgegeven dan de beloofde € 5 mld. Bovendien is het totaal
onduidelijk waar het geld naar toe gaat. Het kabinet zet in op fiscale
voordelen voor beleggers en investeerders. Het kabinet schrapt
milieurichtlijnen. En het kabinet heeft minder budget beschikbaar
gesteld voor het nationale isolatieprogramma, terwijl juist dit laatste
cruciaal is voor het betaalbaar houden van de energierekening. Kan de
minister toelichten waarom deze keuzes worden gemaakt?
Antwoord:
In het antwoord op vraag 101 van de vragen over de
begroting 2025 die ik 15 oktober jl. aan uw Kamer heb verzonden, heb ik
een tabel weergegeven waar de middelen voor woningbouw aan besteed
worden.
Zie de tabel hieronder. Onderstaande tabel telt op tot € 4,52 mld.. Dit
komt omdat er vanuit de € 5 mld. woningbouwmiddelen in totaal € 480 mln.
gereserveerd ter dekking van de verlaging van de overdrachtsbelasting
naar 8%. In totaal telt de tabel en de dekking van de OVB-verlaging dus
op tot € 5 mld.
De middelen lopen langer door dan 2029 omdat we middelen nu voor een groot deel gaan koppelen aan de realisatie in plaats van aan het plan. Hiermee wordt de woningbouw de komende jaren wel degelijk ondersteund maar vindt de uitbetaling aan gemeenten later plaats.
(bedrag x miljoen) | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | 2030 | 2031 | 2032 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Realisatie-stimulans* | 361,9 | 441,5 | 516,1 | 568,7 | 652,7 | |||
Woningbouwimpuls 2.0 | 100,0 | 100,0 | 90,0 | 90,0 | 90,0 | |||
Groot-schalige woningbouw en grond | 180,0 | 340,0 | 440,0 | 188,0 | 100,0 | |||
Opschalen woningbouw | 25,0 | 25,0 | 25,0 | 25,0 | 25,0 | |||
Uitvoering woningbouw | 11,8 | 22,3 | 23,6 | 27,4 | 22,3 | 12,3 | 8,7 | 7,9 |
Totaal | 316,8 | 849,2 | 1020,1 | 846,5 | 806,0 | 665,0 | 8,7 | 7,9 |
Het kabinet kiest er (daarnaast) dus voor om het algemeen tarief van
de overdrachtsbelasting (OVB-tarief) voor woningen te verlagen naar 8%.
Dat doen we omdat het hoge OVB-tarief een belangrijke factor is in de
business case voor het bouwen van betaalbare huurwoningen en de
verlaging dus bijdraagt aan het vergroten van het aanbod van
huurwoningen.
Het lid De Hoop vroeg ook naar de korting op het Nationaal Isolatie
Programma of het isolatie offensief. Er is echter geen sprake van
korting. Het nationaal isolatieprogramma is voor de verduurzaming van
woningen en gebouwen één van mijn prioriteiten waar we met grote
urgentie samen met gemeenten aan werken. Juist omdat we hiermee de
energierekening van mensen met de lagere inkomens structureel kunnen
verlagen. Een groot deel van de middelen voor de lokale aanpak (€ 417
mln.) is al verstrekt in 2023 of wordt dit jaar verstrekt (€ 674 mln.)
via gemeenten. Daarnaast zijn landelijke subsidies beschikbaar die
gestapeld kunnen worden met isolatie aanpak, voor de komende jaren zijn
de middelen hiervoor gereserveerd.
Vraag (2):
Woningbouwcorporaties hebben lucht nodig en met inachtneming daarvan
vraagt het lid de Hoop de minister wat zij gaat doen aan de ATAD
(Anti-Tax Avoidance Directive) en de winstbelasting voor
corporaties?
Antwoord:
De financiële positie van corporaties is voor het kabinet een continu
aandachtspunt. Corporaties moeten in staat zijn de opgaven die in de
Nationale prestatieafspraken zijn afgesproken ook financieel waar kunnen
maken. Op basis van de financiële doorrekening van de Nationale
prestatieafspraken van vorige zomer blijkt dat die opgaven grotendeels
financieel haalbaar zijn, maar blijkt ook dat het duurzaam
prestatiemodel van corporaties op de langere termijn wel onder druk
staat. Op dit moment ben ik bezig met het herijken van de Nationale
prestatieafspraken. Ook daarbij houd ik de financiële haalbaarheid nu en
op termijn scherp in het oog. Ik zie daarbij nu geen noodzaak om de
belastingdruk voor corporaties te verlagen. Mocht dit in de toekomst wel
aan de orde zijn dan zal ik uiteraard kijken wat er dan nodig is.
Daarbij wil ik wel aangeven dat het verlagen van de
vennootschapsbelasting voor corporaties niet zonder meer kan, zoals is
toegelicht in de brief van 3 oktober 20232.
Vraag (3):
Woningcorporaties moeten gestimuleerd worden om meer te bouwen. Ziet
de minister mogelijkheden om de realisatiestimulans ook beschikbaar te
maken voor woningcorporaties?
Antwoord:
De realisatiestimulans wordt op dit moment vormgegeven met betrokken
partijen. Ik zal de uitwerking van de uitgangspunten en de systematiek
aan het einde van dit jaar met uw Kamer te delen. De realisatiestimulans
zal een bijdrage zijn aan de realisatie van elke betaalbare woning. Het
gaat hierbij dus ook nadrukkelijk om de bijdrage aan de bouw van sociale
huurwoningen. Onze bijdrage is gericht aan gemeenten. Gemeenten kunnen
ervoor kiezen om met deze middelen direct of indirect corporaties te
ondersteunen.
Vraag (4):
Er zijn forse overheidsinvesteringen nodig om de woningbouw op gang
te krijgen. Wil de minister een voorbeeld nemen aan Oostenrijk waar 1%
van de investeringsbudgetten naar de bouw van betaalbare woningen
gaat?
Antwoord:
Als minister van VRO ben ik natuurlijk een voorstander van voldoende
middelen voor woningbouw. Er is al meer dan alleen de € 5 mld. voor
woningbouw op de VRO begroting. Op de begroting van IenW is € 2,5 mld.
voor de ontsluiting van woningbouwgebieden. De afgelopen jaren is er met
verschillende regelingen bijgedragen aan de bouw van betaalbare
woningen. Een deel van deze woningen wordt de komende tijd opgeleverd.
Dit betekent dat er in de Woningbouw de afgelopen en de komende jaren
ca. € 20 mld. wordt geïnvesteerd. De combinatie van deze middelen zijn
naar verwachting voldoende om komende jaren 100.000 woningen te
ondersteunen.
Vragen van het lid Gabriëls, G. (GroenLinks-PvdA)
Vraag (5):
In het regeerprogramma is weinig opgenomen over het thema 'grond'.
Het is van belang dat de minister werk gaat maken van het verwerven van
grond. Gelet daarop vraagt het lid Gabriëls de minister te reflecteren
op het feit dat er in de voorliggende begroting weinig middelen zijn
gereserveerd voor grondaankopen. En daarnaast, wat vindt de minister van
een nationale grondbank?
Antwoord:
Er is jaarlijks een bedrag van € 5 mln. gereserveerd om ons areaal
(strategische gronden) in stand te houden. Deze gronden kunnen worden
ingezet om andere gronden te verwerven en compensatie te verlenen.
Tevens komt er binnen de begrotingspost 'grootschalige
woningbouwlocaties en grond' (als onderdeel van de € 5 mld. voor
woningbouw), geld beschikbaar om gemeentes te helpen bij het aankopen
van gronden ten behoeve van woningbouw, bijvoorbeeld door middel van een
grondfaciliteit. Medio 2025 kom ik met een inhoudelijke uitwerking
daarvan.
Momenteel onderzoek ik wat de voor- en nadelen zijn van actief
grondbeleid door het Rijk en op welk moment dit al dan niet verstandig
is. Het onderzoek is nog niet zo ver dat ik kan aangeven dat het
meerwaarde heeft om als Rijk actief grondbeleid toe te passen en er kan
daarom ook nog geen richtlijn worden gegeven om wat voor bedragen het
moet gaan. Hiermee kom ik in de loop van 2025 naar uw Kamer.
Vraag (6):
Om woningbouw mogelijk te maken is het van belang dat de minister
keuzes maakt en daarbij lagere overheden kan overrulen. Is de minister
bereid dit te doen?
Antwoord:
Het instrumentarium van de Omgevingswet kent als uitgangspunt centraal
wat moet, en decentraal wat kan. Vanuit dit principe worden in
gezamenlijkheid de opgaven waar Nederland voor staat gerealiseerd. Zo
vereist de Omgevingswet dat het Rijk, de provincies en de gemeenten elk
één omgevingsvisie vaststellen waarbij er een ordening en doorwerking
plaatsvindt.
De Nota Ruimte is de nieuwe Nationale Omgevingsvisie en vervangt, na
vaststelling in uw kamer, de huidige Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De
Nota Ruimte fungeert als zelfbindend kader voor de verdere uitwerking
van het Rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. In de Nota Ruimte
wordt beschreven op welke wijze het Rijk invulling geeft aan haar
regierol en bevat een overzicht van de (juridische) instrumenten die
daarvoor ingezet worden en een doorwerking kennen naar de medeoverheden
en de markt. Hoe dat instrumentarium ingezet wordt zal ik beschrijven in
de Uitvoeringsagenda, die tegelijk met de Ontwerp-Nota Ruimte voor de
zomer van 2025 aan uw Kamer wordt aangeboden.
De Ontwerp-Nota Ruimte en de Uitvoeringsagenda komen tot stand in nauwe
afstemming met provincies en gemeenten, waterschappen en
maatschappelijke partijen. In de Omgevingswet is geregeld dat ieder
bestuursorgaan de doelen van de Omgevingswet moet naleven en bijdraagt
aan voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving. Decentrale overheden
hebben juist een centrale rol in het stelsel van omgevingsbeleid. Zij
geven lokaal invulling aan de Nota Ruimte, onder andere in hun
provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies en vervolgens in de
provinciale verordening en het omgevingsplan. Door zo te werken, werkt
de Nota Ruimte door op lokaal en regionaal niveau. De NOVI is
zelfbindend voor het Rijk, dat geldt ook voor de Gemeentelijke
Omgevingsvisies en de Provinciale Omgevingsvisies voor respectievelijk
de gemeentes en de provincies. Mocht extra landelijke sturing en/of
instructies nodig zijn omdat bepaalde ontwikkelingen ongewenst zijn, dan
kan ik dat via aanvullende regelgeving bewerkstelligen, zoals dat
bijvoorbeeld in het verleden gedaan is ten aanzien van het landelijke
verbod op hyperscale datacenters.
Provincies en gemeenten zullen dus bij hun beleidsvorming rekening
moeten houden met de Nota Ruimte. Om de beleidsdoelstellingen uit de
Nota Ruimte te realiseren zullen de keuzes, conform het instrumentarium
van de Omgevingswet, uitgewerkt worden in lopende en nieuwe programma’s
en projecten. Als het echter nodig is zal ik om een nationaal belang te
realiseren ook mijn rechtstreeks werkende instrumentarium inzetten
waaronder instructieregels, het nemen van projectbesluit of het vestigen
van een voorkeursrecht.
Vraag (7):
De funderingsproblematiek is een structureel probleem, maar de
minister heeft voor de aanpak hiervan slechts incidenteel geld
gereserveerd. Kan de minister dit toelichten?
Antwoord:
Ik geef nu prioriteit aan het zo snel mogelijk beginnen met de middelen
die er nu zijn. Hiermee worden de eerste stappen voor de komende vier
jaar gezet. Te beginnen met de eerste twee onderdelen uit de unaniem
aangenomen motie Paternotte:
1.) het verbeteren van de informatievoorziening, dat wil zeggen het verbeteren van de informatiepositie van woningeigenaren en aspirant-woningeigenaren, zodat zij zelf tijdig in actie kunnen komen en met het inrichten van een landelijk informatiepunt.
2.) te onderzoeken hoe mensen met funderingsproblemen lokaal het
beste geholpen kunnen worden met funderingsonderzoek en -advies. We
starten met de buurten met de meest urgente problemen.
Ondertussen werkt ABDTOPConsult aan een advies voor de invulling en
vormgeving van een meerjarige, nationale aanpak. U wordt in november per
brief nader over de voortgang van de nationale aanpak
funderingsproblematiek geïnformeerd.
Vraag (8):
Is de minister bereid om een nationale kennisinfrastructuur op te
zetten ten aanzien van de funderingsproblematiek? En ziet de minister
een verband tussen schade die aan woningen ontstaat en de toestand van
de bodem? En deelt de minister de zorgen uit de bouwwereld dat het niet
halen van de doelen van de kaderrichtlijn water ook toekomstige
bouwprojecten kan raken?
Antwoord:
Samen met IenW en LVVN financier ik het Kenniscentrum Bodemdaling en
Funderingen. Een plek waar kennis en expertise uit de praktijk rond
bodemdaling en funderingsschade wordt samengebracht. Daarnaast zal een
deel van de 56 mln. die beschikbaar is voor de Nationale aanpak
funderingsaanpak ingezet worden voor onderzoek naar de relatie tussen
bodembeweging en funderingsschade door Deltares en TNO. Bijvoorbeeld
voor onderzoek rond het krimp-zwelgedrag van kleigebieden en de gevolgen
daarvan voor gebouwen.
De Kaderrichtlijn Water (KRW) kan gevolgen hebben voor individuele
bouwprojecten, maar er is geen reden om aan te nemen dat er generieke
problemen gaan ontstaan voor de woningbouw. Gemeenten hebben in de
woondeals locaties voor woningbouw opgenomen en daarbij rekening
gehouden met verschillende randvoorwaarden.
Indien individuele projecten toch vastlopen, kan aan de
versnellingstafels worden gezocht naar een oplossing. Waar het echt niet
lukt om een oplossing te vinden, kan mogelijk gebruik worden gemaakt van
de uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt voor projecten van hoger
openbaar belang.
Vraag (9):
De RLI heeft recentelijk het rapport “ruimtelijke ordening in een
veranderd klimaat” gepubliceerd. Kan de minister toezeggen dat zij de in
het rapport aangedragen oplossingsrichtingen gaat overnemen?
Antwoord:
Ik ben bekend met het RLI-advies ‘Ruimtelijke ordening in een
veranderend klimaat’ en de vier hierin genoemde
oplossingsrichtingen. Ter informatie, de vier genoemde
oplossingsrichtingen zijn:
Oplossingsrichting 1: Zorg ervoor dat ruimtelijke keuzes van zowel de
overheid als de samenleving zo veel mogelijk rekening houden met de
gevolgen van klimaatverandering;
Oplossingsrichting 2: Maak flexibiliteit de nieuwe norm voor ruimtelijke
ordening;
Oplossingsrichting 3: Versterk het instrumentarium voor
klimaatbestendige en flexibele ruimtelijke keuzes door overheid en
samenleving;
Oplossingsrichting 4: Neem tijdig besluiten over grote systeemkeuzes en
de ruimtelijke gevolgen daarvan.
Voor het einde van het jaar zal een kabinetsreactie op dit advies naar
uw Kamer worden gestuurd.
Vraag (10):
In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet toekomstgericht
wilt bouwen. Wanneer het principe 'bodemwatersturend' afschaalt, als je
aanscherping van de milieuprestatiegebouwen on hold zet en de ladder
voor duurzame verstedelijking wil afschaffen, hoe wilt deze minister dan
invulling geven aan haar ambitie?
Antwoord:
De enorme woningbouwopgave maakt dat we vol moeten inzetten om
woningbouw mogelijk te maken. Tegelijkertijd tonen verzakte huizen en
wateroverlast ons de huidige grenzen van ons water en bodemsysteem.
Toekomstbestendig bouwen betekent rekening houden met
klimaatveranderingen. Waarbij rekening moet worden gehouden met water en
bodem en met de levensduur en duurzaamheid van de toegepaste
bouwmaterialen en constructies.
Daarbij legt dit kabinet de nadruk op wat wél kan. Dat doen we
bijvoorbeeld bij het bouwen van huizen, om te voorkomen dat nieuwe
huizen op termijn gaan verzakken of een groot risico kennen op
wateroverlast en schade (zoals funderingen). Daar is niemand bij gebaat.
Tegelijkertijd betekent “rekening houden met” ook dat we meebewegen met
water en bodem en soms bijvoorbeeld accepteren dat er wateroverlast is.
Denk aan een tuin van een woning die af en toe onder water komt te staan
wanneer deze grenst aan een sloot die soms overloopt. “Rekeninghouden
met” werkt dus twee kanten op. Het accent komt daarbij te liggen op wat
er wel kan en hoe we daarvoor zorgen. We moeten creatief zijn en slimme
keuzes maken met goede technische oplossingen, daar waar mogelijk,
houdbaar en betaalbaar. Er zijn steeds meer goede voorbeelden
beschikbaar die bewijzen dat dit kan, zoals de Gnephoek in Alphen aan
den Rijn, en Zwolle. De minister van IenW en ik hebben uw Kamer over de
invulling van rekeninghouden met water en bodem per brief op 22 oktober
geïnformeerd.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringsplicht voor
efficiënt ruimtegebruik en is niet gericht op toekomstbestendig bouwen.
Daar zijn andere regels voor.
Vragen van het lid Mooiman, J. (PVV)
Vraag (11):
Er zijn signalen waarbij de bouwwensen van gemeenten worden
tegengehouden door de provincie. Deze interbestuurlijke onenigheid leidt
tot vertraging in de woningbouwopgave met alle gevolgen van dien. Kan de
minister een regierol pakken om zo tijdig in te grijpen? Hierbij wijst
het lid Mooiman specifiek op de locatie Bleizo-West in Lansingerland
waar 4.000-6.000 woningen kunnen worden gebouwd. De raden van
Lansingerland en Zoetermeer zijn al akkoord met de ontwikkeling, maar de
bouw is niet begonnen vanwege de bouw van windturbines.
Antwoord:
Ik ben blij dat ik kan melden dat de provincie Zuid-Holland en gemeente
Lansingerland afgelopen dinsdag een akkoord hebben bereikt over onder
andere de realisatie van 5.000 woningen op Bleizo-west. De
planontwikkeling kan nu starten. Ik heb provincie en gemeente deze maand
nog dringend verzocht te komen tot snelle besluitvorming over de
ruimtelijke invulling van Bleizo-West. Dat heeft dus tot resultaat
geleid.
Als een provincie op de rem trapt, zal ik niet aarzelen mijn
verantwoordelijkheid te nemen om door te pakken. Bestuurlijk
interveniëren is dan vaak sneller dan formele bevoegdheden in te zetten.
Indien nodig geeft de Omgevingswet mij de bevoegdheid om een instructie
te geven aan de provincie. Bijvoorbeeld door onnodig belemmerende regels
in de verordening te schrappen. De Wet regie zal meer bevoegdheden geven
om in te kunnen grijpen indien nodig.
Vraag (12):
Het is van belang werk te maken van het tegengaan van stapeling van
bezwaarprocedures die nodeloos vertraging opleveren voor bouwprojecten
waardoor ontwikkelaars en woningzoekenden in de problemen komen. De
fractie van de PVV steunt daarom dan ook de lijn van het kabinet om in
te zetten op bezwaar bij een enkele instantie. Daarnaast is het van
belang dat de niet toegestane bovenwettelijke eisen die de bouw
belemmeren worden aangepakt en stapeling lokale eisen en overbodige
regelgeving die woningbouw onnodig duur maakt tegen het licht worden
gehouden. Wanneer kunnen we het programma dat ingaat op deze zaken van
de minister verwachten?
Antwoord:
Er wordt een programma gestart onder de naam STOER ("Schrappen
Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving"). Over de invulling van dit
programma stuur ik in november een brief naar uw kamer. Het doel is het
aanpassen van belemmerende regelgeving zodat we sneller woningen kunnen
realiseren en bestaande gebouwen beter kunnen benutten. Daarover ga ik
in gesprek met medeoverheden, andere departementen en relevante partijen
in de (bouw)sector. Zo gaan we onderzoeken welke kansen er zijn om de
(bouwtechnische) eisen die we stellen aan de woning te schrappen. Ook
kijken we naar de mogelijkheden t.a.v. vergunningplichten en ruimtelijk
beleid. Een voorbeeld is het splitsen van een woning, dat zou
bijvoorbeeld standaard vergunningvrij kunnen en alleen onder voorwaarden
beperkt mogen worden. Daarnaast kan het ook gaan om ruimtelijke
voorwaarden die bij woningbouw komen kijken en de mogelijkheid al dan
niet tijdelijk af te kunnen wijken. Kansen voor versnellen liggen tot
slot ook in innovatie en standaardisatie in de bouw.
Vraag (13):
Herkent de minister het beeld van meerdere makelaars dat in sommige
gebieden op de koop- en huurmarkt meer dan 30% van de mensen Engels
spreekt?
Antwoord:
Er zijn geen exacte cijfers bekend of meer dan 30% van de kopers of
huurders Engelstalig of internationaal is. Dit wordt niet bijgehouden
door makelaars en brancheorganisaties. Ik kan me voorstellen dat het
nogal kan verschillen per stad of wijk hoe hoog dit percentage ligt. In
Nederland mag bij het verkopen of verhuren van een woning geen
ongerechtvaardigd onderscheid gemaakt worden op basis van specifieke
persoonskenmerken zoals nationaliteit.
Vragen van het lid Vijlbrief, H. (D66)
Vraag (15):
Er is sprake van een overkill aan regels en procedures. De minister
wil dat aanpakken en dat prijst het lid Vijlbrief ook. Het lid Vijlbrief
noemt een aantal concrete zaken: Hervorm het vereniging van
eigenarenrecht zodat optoppen en verduurzamen loont; laat
vergunningsvrij splitsen van woningen toe tot 50 m2; ontlast de Raad van
State door een bezwaarproceduremogelijkheid zoals de huurcommissie nu al
is. Als de minister inderdaad de geschiedenisboeken wil ingaan, gaat zij
hiermee aan de slag. Graag een reflectie hierop van de minister. Wat
gaat de minister doen om daadwerkelijk te luisteren naar "de zachte
stem" van de woningzoekende om vervolgens te doen wat echt nodig
is?
Antwoord:
In het Regeerprogramma heb ik aangekondigd te starten met een programma
om tegenstrijdige en overbodige regelgeving te schrappen, onder de naam
STOER (“Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving”) om de
overkill aan regels en procedures kritisch te bekijken. Het betreft een
aanpak en samenwerking met andere departementen, medeoverheden en de
sector. Het belangrijkste doel van het programma is om sneller nieuwe
woningen te realiseren door conflicterende, tegenstrijdige en overbodige
bouw- en ruimtelijke regels te schrappen en procedures te versimpelen.
Ook bekijk ik hier bezwaarmogelijkheden.
Om de bestaande woningvoorraad beter te kunnen benutten is het
belangrijk om meer woningen te splitsen. Het is afhankelijk van lokale
invulling of dit vergunningvrij is, of onder welke voorwaarden dit
mogelijk is. Ik wil dat het de standaard is dat dit vergunningsvrij kan.
Alleen als daar goede redenen voor zijn, bijvoorbeeld bij schaarste aan
grote gezinswoningen of leefbaarheidsproblematiek, wil ik dat het voor
gemeenten mogelijk is om onder voorwaarden het splitsen van woningen te
beperken. Hoe deze voorwaarden er precies uit moeten komen te zien werk
ik verder uit in mijn aanpak ‘beter benutten van de bestaande voorraad’,
zoals ik ook onlangs in mijn Kamerbrief over dit onderwerp heb
toegelicht. In ieder geval ga ik op korte termijn in gesprek met
gemeenten over de inzet van de bestaande instrumenten en het bevorderen
hiervan. Ook introduceer ik de interactieve ‘Splitsgids’ waarmee
(aankomende) particuliere huiseigenaren, corporaties en gemeenten worden
geholpen om rendabel te gaan splitsen.
Verder is het inderdaad ook belangrijk dat de besluitvormingsregels voor
verenigingen van eigenaren (VvE’s) worden vereenvoudigd. In het
regeerprogramma en in de Versnellingsagenda verduurzaming VvE’s is
aangekondigd dat de besluitvorming bij VvE’s vereenvoudigd wordt voor
verduurzaming. Zo kunnen ook bewoners van een VvE een lagere
energierekening krijgen. Daarnaast wordt onderzocht of de besluitvorming
van VvE’s voor optoppen eenvoudiger kan worden gemaakt. Daarbij wordt
gekeken of het wenselijk is het wijzigen van de splitsingsakte te
vereenvoudigen en op welke wijze dit zou kunnen.
Ik herken dat de stem van woningzoekenden onvoldoende wordt gehoord,
zowel bij het maken van beleid als bij woningbouw. Er zijn mij veel
lokale initiatieven bekend waar de stem van woningzoekenden structureel
wordt verankerd bij woningbouw en bij het woonbeleid. Ik wil alle lokale
partijen zoals gemeenten, woningcorporaties en bouwers aanmoedigen om
dat ook te doen. Ik ken initiatieven waar woningzoekenden in beeld
worden gebracht voor meer betaalbare koopwoningen. Of voor sociale
huurwoningen zoals momenteel in de regio Rotterdam. Op landelijk niveau
werk ik aan bijvoorbeeld een Raad van woningzoekenden. Op deze manier
zijn de woningzoekenden meer dan alleen een cijfer.
Vraag (17):
De rente daalt en daarom moeten we nu de moed hebben om de
hypotheekrenteaftrek stapsgewijs af te schaffen. Graag een reflectie van
de minister.
Antwoord:
Het kabinet ziet het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek niet als een
passend instrument om iets te doen aan de hoge huizenprijzen. Ik zie
vooral dat dit meer onzekerheid op de woningmarkt zal veroorzaken. In
het regeerprogramma is daarom ook afgesproken om geen wijzigingen door
te voeren in de fiscale behandeling van de eigen woning.
Het afschaffen van de hypotheekrenteaftrek zou daarnaast vooral starters
raken die nog 30 jaar recht hebben op hypotheekrenteaftrek en de
mogelijkheid om een koopwoning te kunnen financieren op korte termijn
verder verslechteren.
Vragen van het lid Groot, Peter de (VVD)
Vraag (18):
Het lid Peter de Groot vraagt de minister grootschalige gebieden
voor woningbouw aan te wijzen. Schaf de ladder af en geef ruimte voor
een straatje, een buurtje of een wijkje erbij. Graag hoort het lid een
concrete uiteenzetting van de minister hoe zij dit wilt aanpakken. En
kan de minister hierbij ook ingaan op de aanpassingen die nodig zijn om
deze bouwlocaties sneller aan te wijzen?
Antwoord:
Gezien de omvang van het woningentekort moeten we alle kansrijke
locaties benutten. Binnenstedelijk én buitenstedelijk, in nieuwe
buurten, in bestaande wijken of ‘straatjes erbij’. Afspraak met alle
provincies is te zorgen voor 130% locaties t.o.v. te realiseren
woningen. Die opdracht leg ik straks ook vast in de Wet regie. Met de
provincies zijn ook afspraken gemaakt over ruimte voor een straatje
erbij, ik zie dat provincies daarmee aan de slag gaan, zoals in
Noord-Holland, in Gelderland of Limburg.
Ik heb in het tweeminutendebat Ruimtelijke Ordening op 15 oktober al
aangeven dat ik erover nadenk om de ladder af te schaffen voor het
onderdeel ‘woningbouw’. Voor wat betreft nieuwe grootschalige
woningbouwgebieden: in het proces naar de Nota Ruimte zal ik een
definitieve afweging maken. Daarbij houd ik ook rekening met de
beschikbare hoeveelheid geld en capaciteit.
Vraag (19):
Welke wijzigingen in de regie op de volkshuisvesting zijn er volgens
deze minister nodig?
Antwoord:
Ik ben voornemens uw Kamer op korte termijn een nota van wijziging bij
het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting aan te bieden. Deze
nota van wijziging zal voornamelijk technische wijzigingen bevatten.
Daarnaast geldt dat in het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het
wetsvoorstel wordt aangepast om te zorgen dat van de nieuwbouw 30%
sociale huur betreft met ruimte voor gebiedsdifferentiatie. Deze
aanpassing moet worden verwerkt in het onderliggende Besluit versterking
regie volkshuisvesting bij dit wetsvoorstel. Naast deze aanpassing kijk
ik naar een aantal andere inhoudelijke punten in het Besluit waarmee ik
wil zorgen voor een versnelling van de realisatie van woningbouw. Ik zal
de wijzigingen die ik in het besluit wil opnemen ook toelichten bij het
aanbieden van de nota van wijziging aan de Kamer.
Vraag (20):
Wat gaat de minister doen om investeerders weer aan boord te krijgen
met het oog op de woningbouwproductie?
Antwoord:
In het Hoofdlijnenakkoord en Regeerprogramma is afgesproken dat er
maatregelen worden genomen om verhuur en het bouwen van huurwoningen
aantrekkelijker te maken. We hebben investeerders nodig voor het aanbod
van woningen. Daarom neem ik diverse maatregelen die de positie van
investeerders versterken. Zo verlagen we de overdrachtsbelasting voor
investeerders in woningen naar 8% per 1 januari 2026. Hierdoor wordt het
aantrekkelijker om te investeren in de bouw van nieuwe huurwoningen.
Daarnaast verhogen we de maximale renteaftrek in de
vennootschapsbelasting van de gecorrigeerde winst (EBITDA). Dit zorgt
dat de Nederlandse woningmarkt interessant is voor internationale
investeerders om in te investeren.
Ook hervormen we het box 3-stelsel, waardoor particuliere beleggers die
verhuurde woningen in box 3 hebben, belast worden op basis van het
daadwerkelijke rendement. En we versnellen de woningbouw door
efficiëntere processen en procedures en het verminderen van
belemmeringen voor woningbouw. Hierbij kijken we onder andere naar de
stapeling van lokale regels en procedures, en schrappen of verminderen
waar mogelijk nationale koppen op Europees beleid.
Daarnaast zetten we ons in Europa maximaal in om meer ruimte te krijgen
om de realisatie van middenhuurwoningen door woningcorporaties en
beleggers financieel te ondersteunen. Zo benutten we het potentieel van
corporaties om meer middenhuurwoningen te bouwen. Eind 2024 organiseren
we ook een Woontop waar we concrete, landelijke afspraken maken met
onder andere medeoverheden, investeerders, marktpartijen en
woningcorporaties. De afspraken worden samen met partners gemaakt en
zorgen ervoor dat er wel 100.000 woningen per jaar worden gerealiseerd,
door sneller meer woningen te realiseren en de druk op de woningbouw te
verlichten. De afspraken worden concreet en afdwingbaar waarbij het
duidelijk is wie waar verantwoordelijk voor is en hoe het bijdraagt aan
de realisatie van 100.000 woningen.
Overigens wil ik het beeld wegnemen dat investeerders Nederland niet
meer weten te vinden. Institutionele partijen geven juist aan in
Nederland te investeren, bijvoorbeeld het ABP en Rabobank hebben onlangs
een aankondiging gedaan extra te willen investeren in de bouw van
middenhuurwoningen.
Vraag (21):
Het idee van de VVD-fractie is om de looptijd van mensen die een
hypotheek afsluiten voor hun 35e te verlengen van 30 naar 40 jaar. Als
gevolg hiervan worden de maandelijkse lasten aanzienlijk lager. Kan de
minister aangeven waarom dit nog niet de gebruikelijke standaard
is?
Antwoord:
Over het idee van de heer De Groot om te kijken naar het verlengen van
de looptijd van hypotheken naar 40 jaar voor mensen onder 35 ga ik graag
in gesprek met de sector. Er is wettelijk geen maximale looptijd voor
een hypotheek. Er is tenminste één aanbieder die een hypotheek voor 40
jaar aanbiedt, met 30 jaar recht op hypotheekrenteaftrek. Dit product is
gericht op mensen jonger dan 40 jaar. Hiermee worden hun maandlasten
inderdaad lager, waardoor het voor een deel van hen mogelijk een
aantrekkelijke optie zou kunnen zijn. Wel zijn dan de totale rentelasten
aanzienlijk hoger. Enkele jaren geleden is overigens al over de
ontwikkeling van een dergelijk product met hypotheekaanbieders
gesproken. Toen werden de complexiteit van het product en de beperkte
voordelen voor de consumenten genoemd als belangrijkste redenen om dit
product niet aan te bieden. Ik verwacht dat de eerder genoemde redenen
waarom het product niet veel wordt aangeboden nog steeds van toepassing
zijn. Gezien de huidige situatie op de woningmarkt zal ik echter
hierover opnieuw met hypotheekaanbieders in gesprek gaan..
Vraag (22):
Is de minister bereid een instructieregel op te stellen zodat
bouwprojecten buiten de stad ook echt woningen tot €300.000 bouwt, en
niet allemaal woningen tot €380.000-€390.000?
Antwoord:
Ik ben het eens met de heer Peter de Groot dat er niet alleen betaalbare
koopwoningen moeten worden gebouwd tegen de bovengrens voor betaalbare
koopwoningen. Die bovengrens is nu € 390.000. Die bovengrens regel ik
landelijk, dat geeft ook duidelijkheid aan ontwikkelende partijen. Welke
mix van betaalbare woningen nodig en ook financieel uitvoerbaar is,
hangt vooral af van lokale omstandigheden en wil ik dus niet landelijk
voorschrijven. Ik denk daarbij aan factoren zoals de locatie en de
kwaliteit van de woning (appartement, grondgebonden woning, oppervlakte,
aantal kamers etc.) maar ook aan de inzet van bijvoorbeeld lokale
middelen zoals een koopstart regeling.
Vraag (23):
De fractie van de VVD roept de minister op om in gesprek te gaan met
externe partijen om het Nationaal Fonds betaalbare koopwoningen met
externe middelen aan te vullen om zo geen 2.000 gezinnen te helpen, maar
misschien wel 20.000.
Antwoord:
Het idee van de heer De Groot is wel interessant, zo kunnen we mogelijk
meer starters aan een betaalbare woning helpen. Mijn enige aandachtspunt
is de timing. Op dit moment zijn SVn en Opmaat druk bezig met de
inrichting van het fonds. Nu extra geld van derde partijen toevoegen aan
het instrument vergt aanpassing van de vormgeving en governance. Dit
leidt mogelijk tot problemen voor de uitvoering en mogelijke een latere
start van het fonds. Op het moment dat het fonds de eerste middelen
heeft verstrekt en effectief blijkt te zijn, zal ik kijken naar
uitbreiding. Ik ga dan graag het gesprek aan met externe partijen of zij
bereid zijn een impuls te geven aan dit instrument.
Vragen van het lid Vedder-Monaster, E.C. (CDA)
Vraag (24):
De provincie Zuid-Holland heeft een woonbrigade om
woningbouwprojecten vlot te trekken, hoe kunnen we deze vliegende
brigade versterken?
Antwoord:
De provincie Zuid-Holland stelt inderdaad experts ter beschikking aan
gemeenten om woningbouwprojecten vlot te trekken. Dat noemen ze de
vliegende brigade. Dit is een mooi initiatief om de capaciteit bij
gemeenten vanuit de provincie te versterken. Ik heb eerder ook
flexpoolmiddelen ter beschikking gesteld om de capaciteit bij provincies
en gemeenten te versterken. Daar kunnen provincies dit soort
versterkingen uit financieren. Ook in deze begroting heb ik binnen de
post realisatiestimulans geld begroot voor capaciteit van medeoverheden.
Als laatste kunnen de experts van het Expertteam woningbouw worden
ingezet om een gemeente, woningcorporaties en provincies te helpen om
woningen te realiseren.
Vraag (25):
Gemeenten voeren omgevingsgesprekken, hoe kunnen we gemeenten helpen
dit bij zo veel mogelijk projecten te doen en hierbij vooral
woningzoekenden te betrekken zodat ook hun belang een plek krijgt om
gehoord te worden?
Antwoord:
Er zijn mij diverse lokale initiatieven bekend waar de stem van
woningzoekenden structureel wordt verankerd bij woningbouw en bij het
woonbeleid. Ik breng deze lokale initiatieven samen, zodat anderen dit
ook kunnen oppakken. Zo wil ik alle lokale partijen zoals gemeenten,
woningcorporaties en bouwers helpen om ook het belang van
woningzoekenden goed mee te wegen.
Vraag (26):
Woningbouw moet niet alleen door een economische bril worden
beschouwd. Woningbouw gaat ook om het bouwen van gemeenschappen. Graag
een reflectie hierop van de minister.
Antwoord:
Ik zie het bouwen van woningen dan niet als een economische activiteit,
maar een maatschappelijke noodzakelijkheid. De bewoners zijn gebaat bij
een gezonde leefomgeving waarin zij onderdeel zijn van een gemeenschap.
Naast het bouwen van woningen is het dus van belang dat er ook voldoende
sociaal maatschappelijke voorzieningen worden gerealiseerd. Denk hierbij
o.a. aan plekken voor ontmoeting, huisartsenposten en
onderwijsinstellingen. Ook de aanwezigheid van (sport) parken en
mogelijkheden tot recreatie zijn noodzakelijk. Ik zie dat gemeenten bij
de gebiedsontwikkeling van (grootschalige) woningbouwlocaties hier oog
voor hebben. Een goed voorbeeld hiervan is de toepassing van de BAR-code
in Utrecht. De bouw van woningen en voorzieningen lopen niet altijd
gelijk op, maar moeten uiteindelijk wel beide gerealiseerd worden. In de
huidige 17 grootschalige woningbouwlocaties wordt vanuit het Rijk
bijgedragen aan dergelijke gebiedsmaatregelen via het
gebiedsbudget.
Vraag (27):
Het recht op uitzicht hebben we beter beschermd dan het recht op
wonen. Op die manier treedt er ook wel woonegoïsme op. Kan de minister
met het oog op de benodigde woningbouwproductie aangeven hoe breed de
categorie 'zwaarwegend maatschappelijk belang' kan worden
geïnterpreteerd, met als achterliggend doel om versnelde procedures te
kunnen toepassen?
Antwoord:
Ik heb in het wetsvoorstel versterking regie volkshuisvesting een
algemene grondslag voor zwaarwegend maatschappelijk belang opgenomen.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen tijdelijk besluiten voor
categorieën projecten worden aangewezen waarvan de versnelde uitvoering
noodzakelijk is vanwege zwaarwegende maatschappelijke belangen.
Het kan alleen gaan om projecten met een grote maatschappelijke urgentie
en betekenis voor de samenleving en die noodzaken tot een versnelde
uitvoering van deze projecten.
Woningbouwprojecten van 12 of meer woningen worden nu in het
ontwerpbesluit versterking regie volkshuisvesting aangewezen als
projecten met grote maatschappelijke urgentie.
Vraag (28):
Overal in Nederland wordt gebouwd aan gemeenschapszin, zo is
bijvoorbeeld in Zeist in de wijk Vollenhoven een aantal woningen
toegewezen aan mensen die op vrijwillige basis de buurt helpen. Ziet de
minister kansen richting gemeenten om dit soort projecten te versterken
en misschien zelfs verder uit te rollen?
Antwoord:
Ik sta zeker positief tegenover dit soort initiatieven om via een
gerichte instroom van woningzoekenden de leefbaarheid in een
wooncomplex, straat of buurt te bevorderen. De Wet bijzondere
maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp) biedt hiervoor het
wettelijk kader. Om deze wet in te mogen zetten dienen gemeenten een
aanvraag bij mij te doen. Ik ondersteun gemeenten actief bij de
voorbereiding van deze aanvraag. Zo ben ik momenteel in gesprek met
Zeist om het experiment in Vollenhove een meer permanent karakter te
kunnen geven.
Vraag (29):
Kan de minister samen met de VNG werken aan een concept-beleidsregel
voor brede uitrol voor meer generatie- of kangoeroewoningen in gemeenten
die daar ook de ruimte voor hebben?
Antwoord:
In mijn brief van 18 oktober jl.3 aan uw Kamer geef ik aan
dat ik werk aan maatregelen om het eenvoudiger te maken om woningen toe
te voegen bijvoorbeeld voor het plaatsen van mantelzorgwoningen,
optoppen, splitsen, boerenerven te benutten en door transformatie. Naast
mantelzorgwoningen zijn generatie- en kangoeroewoningen andere goede
mogelijkheden in het kader van mantelzorg. In dat kader zal ik met de
VNG kijken in hoeverre de al bestaande beleidsregel over
mantelzorgwoningen aanpassing behoeft.
Vraag (30):
Slechts 1% van de woningen in de Novex-gebieden wordt een
zorgwoning. Wat vindt de minister hiervan? Hebben we niet meer regie
nodig om hier meer zorgwoningen te realiseren?
Antwoord:
De woningbouwopgave voor ouderen is 290.000 woningen tot en met 2030, waarvan 40.000 woningen die zorggeschikt moeten zijn. Dit is ongeveer 4,5% van de totale woningbouwopgave. Deze wordt regionaal en ook lokaal door vertaald via de woondeals en woonzorgvisies.
Om het woningtekort in te lopen zijn er 17 grootschalige
woningbouwgebieden aangewezen waar tot en met 2030 circa 288.000 nieuwe
woningen worden gerealiseerd. Met gemeenten zijn ook afspraken gemaakt
over het aandeel betaalbare woningen. De exacte woningbouwprogrammering
binnen deze gebieden is de verantwoordelijkheid van gemeenten. Gezien de
opgave deel ik dat zou 1% veel te laag zou zijn. Gemeenten hebben
afsprakenkaders ouderenhuisvesting afgesloten of doen dat voor het einde
van het jaar. Dit wordt hun nieuwe basis, voor ook de grootschalige
woningbouwgebieden. Zo zorgen we ervoor dat in alle nieuwbouw voldoende
woningen voor ouderen en zorg komen. Er is op diverse manieren
ondersteuning mogelijk van het Rijk voor de uitwerking van het regionale
afsprakenkader ouderenhuisvesting. Denk hierbij aan het aanjaagteam
wonen en zorg voor ouderen, het Expertteam Huisvesting Aandachtsgroepen
en flexpools. Om voor het thema juist binnen de grootschalige gebieden
meer aandacht te genereren is recent de samenwerking met het aanjaagteam
Wonen, Welzijn en Zorg voor ouderen versterkt.
Vraag (31):
Het realiseren van knarrenhofjes komt nauwelijks van de grond. Welke
kansen zie de minister om meer knarrenhofjes te realiseren?
Antwoord:
Knarrenhofjes zijn mooie voorbeelden van geclusterde woonvormen voor
ouderen. Ook zijn deze woningen in veel gevallen geschikt om zorg te
verlenen. De uitdagingen om dergelijke woonvormen van de grond te
krijgen zijn voor een groot deel hetzelfde als voor reguliere woningen.
In het sociale- en middel dure segment hebben deze woonvormen wel
onrendabele toppen, bijvoorbeeld vanwege de bouw van een
ontmoetingsruimte of een grotere badkamer.
Samen met de minister van VWS heb ik daarom stimuleringsregelingen om
zorggeschikte woningen en ontmoetingsruimten in het betaalbare segment
financieel te ondersteunen, die ook volgend jaar nog open staan.
Stichting Knarrenhofjes maakt ook van deze regelingen gebruik. In
overleg met de minister van VWS werk ik de extra middelen die in de
realisatiestimulans zijn voorzien voor geclusterde en zorggeschikte
woningen uit, en kijk ik hoe dit past in relatie tot de bestaande
regelingen.
Vraag (32):
Mede dankzij intensieve inzet vanuit Nederland gaat de Europese
Commissie de regels voor staatssteun aanpassen. Is de minister
vervolgens ook bereid om aan de slag te gaan met een ambitieus plan van
aanpak zodat op de dag dat de staatssteun regels in Brussel worden
aangepast we er in Nederland direct mee aan de slag kunnen? Kan de
minister hier een reflectie op geven?
Antwoord:
Ik ben op dit moment al aan het voorbereiden hoe we de staatssteunruimte
kunnen benutten die we hopen dat er vanuit Europa zal komen voor
middenhuurwoningen. In het geval van woningcorporaties ligt het daarbij
voor de hand te zorgen dat ook leningen voor middenhuurwoningen geborgd
kunnen worden, zodat corporaties goedkoper en makkelijker kunnen lenen.
Ik kijk daarbij al welke aanpassing in wet- en regelgeving hier voor
nodig zou zijn. Ook ben ik in gesprek met investeerders of en onder
welke voorwaarden zij kunnen bijdragen aan meer middenhuur. Deze
investeerders profiteren al van de verlaging van de overdrachtsbelasting
en het verruimen van de renteaftrekbeperking in de
vennootschapsbelasting.
Vragen van het lid Welzijn, M. (NSC)
Vraag (33+35):
De fractie van NSC is ervan overtuigd geraakt dat deze minister
tijdelijk bevoegdheden moet krijgen om de wooncrisis daadwerkelijk aan
te kunnen pakken. Deelt de minister deze opvatting? De woningbouwopgave
kent een achterstand van 400.000 woningen. Het is van belang om deze
achterstand zo spoedig mogelijk en projectmatig aan te pakken. Hoe staat
de minister ten opzichte van een crisis- en herstelwet waaronder
tijdelijk 400.000 te realiseren woningen zouden komen te
vallen?
Antwoord:
Ik ben het er helemaal mee eens dat ook aanpassing van regelgeving nodig
is om woningbouw te versnellen en bestaande gebouwen beter te benutten.
Er kan al heel veel met de Omgevingswet en het Wetsvoorstel versterking
regie volkshuisvesting als het gaat om versnellen, doorzettingsmacht
over woningbouwlocaties en integrale afhandeling vergunningen. Zo kent
de Omgevingswet reeds een experimenteerbepaling waarmee tijdelijk van
diverse wetten kan worden afgeweken. Maar er is meer nodig, daarom start
ik met het programma STOER.
Doel is sneller woningen te realiseren door belemmerende, conflicterende
en overbodige regels te schrappen. Ik betrek daarbij de ervaringen uit
de praktijk en de Crisis- en Herstelwet uit 2010.
Vraag (34):
Is de minister bereid - op basis van informatie van de landelijke
versnellingstafels - een overzicht te maken van alle woningbouwlocaties
waar sprake is van vertraging als gevolg van (inter)bestuurlijk onmin,
capaciteitstekorten, procedureproblemen, geld of welke andere relevante
reden dan ook? De NSC-fractie wilt al deze locaties bundelen als één
project en alle benodigde vetgunningen daarin afwikkelen om op die
manier de woningbouwproductie te versnellen. Graag een reflectie van de
minister.
Antwoord:
Het idee om projecten gebundeld langs alle vergunningen te leiden gaat
verder dan wat in de voormalige Crisis- en herstelwet mogelijk was. Dit
is juridisch niet eenvoudig, omdat de vergunningen uiteindelijk per
locatie door de betrokken gemeente als bevoegd gezag wordt verleend.
Maar we hebben alle mogelijkheden nodig om te versnellen, zoals het
bundelen van de uitvoeringskracht. Daar ga ik de komende tijd mee aan de
slag. Dit idee neem ik daarbij mee.
Vraag (36):
De NSC-fractie vraagt de minister de handschoen op te pakken
betreffende een datascienceteam bij het Kadaster. Is zij bereid met een
digitaliseringsvisie te komen en daarin uiteen te zetten op welke manier
een dergelijk datascienceteam het beste vormgegeven kan
worden?
Antwoord:
Verdere verbetering en digitalisering van de informatievoorziening is
zeker van belang bij het oplossen van de wooncrisis. Het kan
bijvoorbeeld duidelijk maken waar knelpunten zitten en bijgestuurd moet
worden. Ik werk daarom al aan een digitaliseringsvisie voor het
volkshuisvestingsbeleid. Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening
trekken in de huidige aanpak samen op. Recent is ook een
interbestuurlijke samenwerking met VNG, IPO, CBS en Kadaster gestart om
de informatievoorziening te verbeteren. Dit moet leiden tot één
datafundament.
Een belangrijke bouwsteen hierin is ook de Woonbase van het CBS die nog
verder wordt doorontwikkeld. In de Woonbase komt veel
volkshuisvestelijke informatie samen en worden databronnen gekoppeld,
waaronder van het Kadaster.
Vraag (37):
De NSC-fractie is van mening dat publiek-private samenwerking nodig
is om de betaalbaarheid van woningen te waarborgen. Op de middellange
termijn is het noodzakelijk om te werken met een grondbank om op die
manier risico's bij ontwikkelaars te beperken. Het zou mooi zijn als de
nationale overheid de rol pakt om dergelijks risico's te dragen. Graag
een reactie van de minister hierop.
Antwoord:
Samenwerken met de markt is essentieel. De overheid moet duidelijkheid
scheppen over het gewenste woonprogramma zodat marktpartijen daar
rekening mee houden als zij grond aankopen.
Daarnaast zie ik dat gemeenten, sinds de financiële crisis van 2008,
minder grondposities hebben en terughoudend zijn met het vestigen van
bijvoorbeeld een voorkeursrecht. Grond aankopen en ontwikkelen is
risicovol, maar kan noodzakelijk zijn bij het voeren van regie op een
ontwikkeling.
Binnen de post grootschalige woningbouwlocaties en grond (als onderdeel
van de 5 mld. voor woningbouw) is geld beschikbaar om gemeentes te
helpen bij het aankopen van gronden ten behoeve van woningbouw door
middel van bijvoorbeeld een grondfaciliteit. Ik kom medio 2025 met een
inhoudelijke uitwerking hiervan.
Vragen van het lid Beckerman, S.M. (SP)
Vraag (39):
Dit kabinet heeft 5 miljard beschikbaar gesteld voor het realiseren
van de woningbouw. Echter, uit de begroting blijkt dat slechts 3,8
miljard in deze kabinetsperiode beschikbaar komt en de resterende
middelen pas in de jaren daarna. Juist in deze periode is het
noodzakelijk dat alle benodigde middelen worden ingezet. Kan de minister
aangeven waarom hier nu voor is gekozen?
Antwoord:
De 5 miljard is volgens het hoofdlijnenakkoord nodig voor de komende 5
jaar (2025-2029). Een klein deel (circa € 650 mln.) van het
daadwerkelijk uitkeren van de realisatiestimulans is nu inderdaad
verwacht in 2030. Omdat de stimulans pas uitgekeerd wordt na de
realisatie, stimuleren de uitgaven in 2030 juist de bouw van woningen in
de kabinetsperiode. Hiermee kan er dus op volle kracht worden
doorgebouwd en kan de medeoverheden zekerheid geboden worden. Conform de
reguliere begrotingssystematiek zal steeds bij de
Voorjaarsbesluitvorming worden bezien of er aanpassingen van het
kasritme nodig zijn. Verder is in totaal € 480 mln. gereserveerd ter
dekking van de verlaging van de overdrachtsbelasting naar 8%. Deze
belasting zit in het inkomstenkader en is daarom niet zichtbaar op de
begroting van VRO.
Vraag (40):
De fractie van de SP pleit evenals in eerdere jaren opnieuw voor ten
minste een huurbevriezing voor nu en voor de komende jaren een plan om
de huren te verlagen en af te stappen van de toeslagen. Graag een
reactie van de minister.
Antwoord:
Met de corporaties, gemeenten en huurders zijn in 2022 in de Nationale
prestatieafspraken de opgaven voor de corporaties vastgelegd. We vragen
van corporaties om veel sociale huurwoningen te bouwen, voorop te lopen
in de verduurzaming en te investeren in leefbare wijken. En we hebben
afgesproken om de huren afgelopen jaren voor de laagste inkomens te
verlagen en voor alle huurders te matigen. Dat is belangrijk geweest
voor de betaalbaarheid. Ik ben op dit moment in gesprek over een
herijking van de Nationale prestatieafspraken. Daarbij is het doel om de
grote nieuwbouwopgave en verduurzaming door corporaties op peil te
houden. Daarvoor is investeringsruimte nodig, en dus voldoende
huurinkomsten. Dat neemt niet weg dat we met alle partijen kijken naar
wat we kunnen doen om de huren ook de komende jaren betaalbaar te
houden. Vanuit het kabinet investeren we daar hoe dan ook in door de
huurtoeslag te vereenvoudigen en verhogen.
Ten aanzien van de toeslagen heeft het kabinet de ambitie om stapsgewijs
te werken aan verbeteringen in de toeslagen, zodat werken meer loont en
de toeslagen begrijpelijker worden. Hoewel het een breed gedragen wens
is om tot een eenvoudiger stelsel te komen, is het geen eenvoudige
opgave. Het is goed om hier bewust van te zijn.
Vraag (41):
Is de wet Versterking regie volkshuisvesting niet veel te soft en
contraproductief?
Antwoord:
In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat het kabinet streeft naar
30% sociale huur in de nieuwbouw met ruimte voor gebiedsdifferentiatie.
Dat zal worden vastgelegd in het onderliggende besluit bij het
wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting. Door te zorgen voor 30%
sociale huur in de nieuwbouw zal het aandeel sociale huur toenemen,
aangezien het huidige gemiddelde aandeel sociale huur 26% is.
Vraag (42):
Wat gaat de minister doen aan de aanpak van leegstand?
Antwoord:
Op dit moment evalueer ik de Leegstandwet om te bezien of de al
bestaande wettelijke middelen voldoende zijn. Hierin neem ik ook de
(on)mogelijkheden van een leegstandheffing mee, waarbij ik eveneens kijk
naar de werking hiervan in Vlaanderen. Ik verwacht uw Kamer voor het
einde van dit jaar te kunnen informeren over de uitkomsten van de
evaluatie en hoe ik hier mee om wil gaan.
Vraag (43):
Kan de minister aangeven hoe het staat met de uitwerking van het
voorstel van het fonds van 30 miljoen ten behoeve van wooncoöperaties?
Hoe staat het met de uitwerking hiervan?
Antwoord:
In de brief van 24 juni (Kamerstukken II 2023/24, 29453, nr. 572) is de
Kamer geïnformeerd over de opzet en uitwerking van het fonds. Om het
fonds op te richten werk ik samen met de belangenorganisatie voor
coöperaties “Cooplink”, banken en gemeenten het beleidskader uit. Dit
najaar nodig ik potentiële uitvoerders om een subsidieaanvraag in te
dienen om het fonds op te richten en uit te voeren. Begin volgend jaar
kies ik de partij die het fonds mag uitvoeren. In de subsidieaanvraag
moeten potentiële uitvoerders duidelijk maken hoe lang zij nodig hebben
om de eerste financiering te verstrekken.
Vraag (44):
Graag een reactie van de minister op de initiatiefwet
wooncoöperaties van de fractie van de SP.
Antwoord:
Ik kijk uit naar uw initiatiefwet en de behandeling daarvan in de Tweede
Kamer. Ik begrijp het verzoek voor een eenduidige definitie waardoor het
voor wooncoöperaties mogelijk is om aanspraak te maken op regelingen,
subsidies en een plek in ruimtelijke plannen. Die wens heb ik ook
gehoord vanuit de coöperatieve beweging. Om aanspraak te maken op
verschillende regelingen of uitzonderingen is een aanscherping van de
definitie technisch gezien niet nodig. Daarvoor moeten vooral de
verschillende regelingen aangepast worden.
Ik herken ook het belang van meer aandacht door gemeenten voor
coöperatieve initiatieven. Tegelijkertijd wil ik wel benadrukken dat
wooncoöperaties vooral vastlopen op het rondkrijgen van de financiering
voor hun initiatief. Daarin wil ik met het stimuleringsfonds dat ik aan
het opzetten ben het verschil in maken. Ik streef ernaar dat in 2025 de
eerste coöperaties financiering bij het fonds kunnen aanvragen. Het
fonds moet ook samenwerken met gemeenten die zich willen inzetten voor
wooncoöperaties en daar ook capaciteit voor hebben.
Vraag (62):
Het geheel afschaffen van de kostendelersnorm verlicht de wooncrisis
per direct, waarom wacht de minister hiermee?
Antwoord:
De kostendelersnorm kan door mensen met een bijstandsuitkering als een
belemmering worden ervaren om een woning te delen. Daarom verkent het
kabinet voor de sociale zekerheidswetten met een kostendelersnorm (onder
andere Participatiewet, Anw en Toeslagenwet) wat de consequenties zijn
als deze wordt aangepast of afgeschaft en welk effect dit heeft op
woningdelen. Waarbij we ook de bijkomende effecten op de prikkels in de
sociale zekerheid niet uit het oog verliezen. Het volledig afschaffen
van de kostendelersnorm kost echter structureel € 425 mln. per jaar waar
geen middelen beschikbaar voor zijn. Het vraagt dus om het zorgvuldig in
beeld brengen van de kosten en baten rond investeringen in het wonen.
Uiteraard is dit een onderwerp dat we kabinetsbreed bekijken.
Vragen van het lid Wijen-Nass, M. (BBB)
Vraag (45):
Is de minister bekend met het project Westermarkt in Tilburg waarbij
woningen in het winkelgebied worden toegevoegd en waarbij tegelijkertijd
het winkelgebied wordt opgeknapt?
Antwoord:
Ik vind dit een goed project. Bij het project Westermarkt te Tilburg,
onderdeel van de grootschalige woningbouwlocatie Kenniskwartier, worden
(nieuwe) woningen toegevoegd waarbij de leefbaarheid van het gebied
wordt verbeterd. Vanuit het Rijk ontvangt de gemeente bijdragen o.a. uit
de WBI en gebiedsbudget voor gebiedsmaatregelen. Daarnaast hebben we
ondersteuning geboden bij het parallel plannen om te komen tot
versnelling van de realisatie. Wij zien dus vanuit het Rijk meerdere
kansen die benut kunnen worden bij de realisatie van dergelijke
projecten. We voegen niet alleen nieuwe woningen toe, maar bouwen ook
aan veilige en leefbare wijken.
Vraag (46):
Welke kansen en mogelijkheden ziet de minister voor de huisvesting
van jongeren met een beperking?
Antwoord:
Ook jongeren met een beperking verdienen een eigen plek om in te wonen.
Een van de doelstellingen van het programma ‘Een thuis voor
iedereen’ is voldoende betaalbare woningen voor aandachtsgroepen,
waaronder ook mensen met een beperking. De doelstellingen van dit
programma worden wettelijk verankerd met het wetsvoorstel versterking
regie volkshuisvesting. In dit wetsvoorstel wordt van gemeenten verlangd
dat zij bij het opstellen van een volkshuisvestingsprogramma rekening
houden met de woonbehoefte van mensen met een beperking en daarvoor ook
de nodige maatregelen nemen om te voorzien in deze woonbehoefte. Naast
passende huisvesting ziet dit ook op de woongerelateerde zorg- en
ondersteuning.
Vraag (47):
Veel woningen waar studenten in zijn gehuisvest hebben te maken met
achterstallig onderhoud. Is de minister bekend met deze problematiek?
Zijn er vanuit het Rijk mogelijkheden om hier iets aan te doen?
Antwoord:
Ik ben helaas inderdaad bekend met het probleem dat er huurwoningen zijn
waar het onderhoud onvoldoende is. In het geval van de corporaties
spreek ik hen daar ook op aan, en zie ik dat zij de afgelopen jaren hun
investeringen in onderhoud en woningverbetering flink hebben opgevoerd.
Dat neemt niet weg dat vocht- en schimmelproblematiek bij corporaties
nog te vaak voorkomt. Ik verwacht hier meer van de corporaties, en ik
zie dat zij dit inmiddels ook aan het oppakken zijn. Bij andere
verhuurders heb ik minder directe mogelijkheden om hen aan te spreken op
achterstallig onderhoud. Daar ligt het vooral bij huurders zelf en bij
de gemeente om dit aan te kaarten en aan te pakken. Dit kan bijvoorbeeld
via het meldpunt Goed verhuurderschap dat in elke gemeente wordt
ingericht waar huurders klachten over hun verhuurder kunnen melden, of
via de Huurcommissie waar huurders een huurverlaging kunnen eisen als
hun woning een gebrek vertoont.
Vraag (48):
Het bouwen van woningen gaat gepaard met een lang
vergunningentraject. Kan de minister aangeven hoe zij procedures wilt
gaan versnellen?
Antwoord:
Ik zet allereerst in op versnellen van procedures door anders werken in
de praktijk door bijvoorbeeld parallel plannen toe te passen. Dat wordt
de nieuwe norm voor alle projecten met inzet van rijksmiddelen
Daarnaast versterk ik de uitvoeringskracht bij gemeenten onder meer via
de Realisatiestimulans. Bovendien wordt er € 600.000 vanuit het Rijk
beschikbaar gesteld aan gemeenten via de VNG voor initiatieven om de
capaciteit te versterken. Het gaat daarbij om kennisdeling,
standaardisering, digitalisering en samenwerking met marktpartijen. Met
het programma STOER zet ik in op efficiëntere procedures en vermindering
van de stapeling van lokale regels en procedures. Ook moet de Wet Regie
op de volkshuisvesting en beroep in een instantie zorgen voor snellere
procedures.
Vraag (49):
Gemeenten treden handhavend op tegen bewoners die permanent wonen op
een vakantiepark. Is de minister het met de fractie van BBB eens dat de
gemeenten nu opgeroepen moeten worden om niet te handhaven op permanente
bewoning van vakantieparken?
Antwoord:
Ik vraag gemeenten nadrukkelijk om zich bewust te zijn van de moeilijke
situatie waarin permanente bewoners van recreatiewoningen zich kunnen
bevinden bij eventuele handhaving. Het is in deze tijd vaak heel erg
lastig om snel een alternatieve woonruimte te vinden. Gemeenten horen in
alle gevallen de menselijke maat te betrachten. Het is onwenselijk
wanneer mensen op straat komen te staan. Omdat voor veel bewoners van
recreatiewoningen dit hun enige verblijf is en zij daardoor in
onzekerheid leven, werk ik aan een juridisch kader waarbij permanente
bewoners van recreatiewoningen in bepaalde (bestaande) gevallen
eenvoudiger een persoonsgebonden omgevingsvergunning kunnen krijgen dan
nu het geval.
Ik verzoek gemeenten om tot die tijd heel zorgvuldig om te gaan met
handhaving bij permanente bewoning van recreatiewoningen, net zoals ik
dat eerder ook al van hen verwachtte. Als gemeenten toch besluiten te
handhaven, ga ik ervan uit dat zij mensen voldoende tijd geven om een
andere woonplek te zoeken, en om hierbij hulp aan te bieden wanneer dit
nodig is.
Vraag (50):
Graag een reactie van de minister op de stelling dat voor de
woningbouwopgave een gebiedsgerichte aanpak voorop moet staan en dat
provinciegrenzen daarbij niet een te grote of beperkende rol zou moeten
spelen.
Antwoord:
Ik ben het eens met deze stelling. De nationale woningbouwopgave is
leidend. Met alle provincies zijn afspraken gemaakt over de aantallen te
bouwen (betaalbare) woningen tot en met 2030. Deze zijn door vertaald
naar 35 regionale woondeals. Hierbij zijn er ook enkele woondealregio’s
die in meerdere provincies vallen o.a. de Foodvalley en
Groningen-Assen.
Voor de gebiedsgerichte aanpak zijn in de
NOVEX-gebieden verstedelijkingsstrategieën opgesteld en wordt gewerkt
aan een uitvoeringsagenda. Dit kan zowel op stedelijk, regionaal of
provinciaal niveau. Sommige van deze gebieden zijn
provinciegrens-overstijgend. In deze verstedelijkingsstrategieën is er
aandacht voor de kansen en mogelijkheden voor o.a. de woningbouwopgaven
waarbij ook rekening wordt gehouden met effecten van buiten de
provinciegrenzen.
Vraag (51):
De verkoop van woningen lijkt niet alleen door de Wet Betaalbare
Huur te komen, maar ook door box 3-belasting. Deze belasting lijkt erg
ongunstig uit te pakken, in toenemende mate worden huizen verkocht door
grote woningcorporaties, maar ook kleine verhuurders die 2 of 3 woningen
bezitten. Is er voldoende aandacht vanuit de minister voor de
consequenties voor van de box 3-belasting? Wat gaat zij doen aan de
positie van kleine verhuurders?
Antwoord:
Onderzoeken laten zien dat er inderdaad sprake is van een stapeling van
maatregelen en omstandigheden, zoals de gestegen rente, die het
rendement van verhuurders negatief raakt. Naar aanleiding van de
arresten van de Hoge Raad van 6 juni 2024 worden de huidige bepalingen
voor box 3 aangepast. Op basis van deze jurisprudentie wordt het
mogelijk gemaakt om voor de box 3-heffing het werkelijke rendement over
het gehele box 3-vermogen bij de Belastingdienst aannemelijk te maken.
Die mogelijkheid staat dan uiteraard ook open voor beleggers in
huurwoningen die een lager rendement hebben gerealiseerd dan het
forfaitair berekende rendement. Met de introductie van het toekomstige
stelsel voor box 3 kan worden overgestapt op een heffing over het
werkelijke rendement van onroerende zaken via een
vermogenswinstbelasting.
Vraag (52):
In steden is ruimte een uitdaging. Bij bouwen hoort ook leefbaarheid
en dus ook groen. Groen is belangrijk voor leefbaarheid in steden. Ik
ben benieuwd of minister bereid is mee te denken met de steden
hierin?
Antwoord:
Ook ik vind groen belangrijk voor de leefbaarheid van de stad, maar ook
om een bijdrage te leveren aan de natuuropgave waar we als Nederland
voor staan. Dit is een van de voorbeelden van het combineren van
functies. Ik zie dat gemeenten deze opgave al goed oppakken. Vanuit het
Rijk help ik gemeenten met de handreiking die daarvoor is opgesteld en
werk ik met hen aan het programma Groen in en om de stad. In nauw
contact met de gemeenten wordt gewerkt aan de actualisatie van die
handreiking op basis van hun ervaringen. In het tweede kwartaal van 2025
stuur ik de geactualiseerde handreiking naar uw Kamer.
Vraag (54):
Hoe kijkt de minister aan tegen gemoduleerd bouwen?
Antwoord:
Ik zie de voordelen van modulair bouwen als manier om de woningbouw te
versnellen. In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de
mogelijkheden van innovatieve, conceptuele en industriële bouw wil
benutten om de woningbouw sneller, betaalbaarder, duurzamer en
klimaatadaptief te maken. Conceptueel en industrieel bouwen, waaronder
modulaire bouw, zijn daarbij bouwwijzen om sneller, betaalbaarder en
duurzamer te kunnen bouwen en ontwikkelen.
Het kabinet zet dus stevig in op industrieel en daarmee ook op modulair
bouwen. Het streven daarbij is dat per 2030 de helft van de jaarlijkse
nieuwbouwwoningen industrieel wordt gebouwd. In het regeerprogramma is
ook opgenomen dat er een aanpak industrieel bouwen komt. Ik zie graag
dat deze aanpak op de Woontop brede steun krijgt.
Vraag (55):
Voor studenten worden steeds meer studio's gebouwd, omdat dit voor
projectontwikkelaars interessanter zou zijn. Studenten hebben echter
veel meer behoefte aan kamers en gemeenschappelijke ruimten. Dit helpt
ook in de strijd tegen eenzaamheid. Ik ben benieuwd hoe minister dit
ziet en of zij ook kan sturen op het bouwen van meer kamers in plaats
van studio's voor studenten?
Antwoord:
Er zijn studenten die graag zelfstandig in een studio willen wonen en
ook zijn er studenten die graag in een kamer in een studentenhuis met
gedeelde voorzieningen wonen. Ik vind het belangrijk dat er voldoende
woningen voor studenten komen en dat er voor ieder wat wils is, óók
onzelfstandig. Samen met de partners van het Landelijk Actieplan
Studentenhuisvesting (LAS) zet ik in op het verminderen van het tekort
aan studentenhuisvesting door de realisatie van 60.000 betaalbare
studentenwoningen, via nieuwbouw en een betere benutting van de
bestaande woningvoorraad, in de periode van 2022 tot en met 2030. Dit
jaar is € 20 mln. beschikbaar gesteld voor de bouw van zowel
zelfstandige als onzelfstandige studenteneenheden. Aangezien de bouw van
onzelfstandige woonruimten voor studenten achterblijft, krijgen
aanvragen voor de bouw van onzelfstandige woonruimten voorrang.
Vraag (58):
We roepen de minister op om de evaluatie van de Wet Betaalbare Huur
naar voren te halen. Hier zijn eerder ook schriftelijke vragen over
gesteld. Graag een reactie van de minister op dit punt.
Antwoord:
Ik deel het belang van goede monitoring en evaluatie. Daarom heb ik
afgelopen vrijdag een brief aan uw Kamer gestuurd4,
waarin ik in ben gegaan op hoe ik de monitoring vormgeef en op welke
moment ik uw Kamer hierover informeer. Op basis hiervan houd ik
nauwgezet in de gaten wat de effecten zijn van de Wet betaalbare huur.
Op basis van de huidige cijfers zijn die effecten conform verwachting.
Begin 2025 zal ik, als ook de Kadastercijfers over Q3 en Q4 van 2024
beschikbaar zijn, opnieuw kijken hoe het ervoor staat. Dan heb ik ook
meer data. Sneller evalueren heeft daarom ook geen zin.
Vraag (59):
De afgelopen jaren is veel focus geweest op stedelijk bouwen. Vooral
de grote steden hebben geprofiteerd van het overheidsbeleid op de
woningmarkt. Hoewel bouwen in grote steden wel heel belangrijk blijft,
en we ook zien dat hier ook initiatieven ontstaan, is het oneerlijk voor
de woningzoekenden op het platteland om hen niet te helpen. Veel
jongeren willen immers in het eigen dorp blijven wonen en de veel kleine
bouwprojecten in de kleine dorpen tellen bij elkaar ook veel mee. Vraag
aan de minister: hoe kan zij extra gaan sturen op woningbouw op het
platteland om ook daar woningen toe te voegen?
Antwoord:
In het hele land is sprake van een woningtekort. Daarom maak ik
afspraken met alle gemeenten in het hele land om woningen te realiseren.
Met de realisatiestimulans stimuleert het kabinet ook woningbouw in
niet-stedelijk gebied. De regelingen van het vorige kabinet waren vaak
niet goed toegankelijk voor gemeenten met kleine woningbouwprojecten,
doordat de regelingen een minimaal woningaantal bevatten en/of de
aanvraag veel inzet vereist. Ten tweede wordt de realisatiestimulans
hoger voor elke-regio-telt-gebieden. Met de recent gewijzigde
Huisvestingswet 2024 kunnen gemeenten maximaal 50% van de gerealiseerde
woningen toewijzen aan de eigen inwoners zoals jongeren uit het dorp of
andere woningzoekenden met een economische of sociale binding. Ook het
straatje erbij, dat ik toejuich, geeft plattelandsgemeenten meer
mogelijkheden.
Vragen van het lid Abassi, I el. (DENK)
Vraag (56):
Vindt de minister dat de woningmarktdiscriminatie een groot probleem
is en wat gaat zij doen om dit aan te pakken? Welke maatregelen neemt de
minister om deze vorm van discriminatie terug te brengen naar
nul?
Antwoord:
Discriminatie bij woningverhuur moeten we tegengaan. Samen met de partijen in het veld zet ik mij hier onverminderd voor in met de aanpak woondiscriminatie. De aanpak bestaat uit 4 actielijnen. De eerste actielijn betreft het uitvoeren van de jaarlijkse monitor discriminatie bij woningverhuur. Ik heb inmiddels een Europees aanbestedingstraject afgerond zodat ik de monitor de komende vier jaar kan blijven uitvoeren. De tweede actielijn ziet op het bevorderen van voorlichting en bewustwording. Om discriminatie tegen te gaan is het van belang dat bij relevante partijen bekend is wanneer er sprake is van discriminatie, hoe dit te herkennen is en wat men kan doen als er vermoedens zijn van discriminatie. De derde actielijn betreft de afdwingbare regelgeving via de Wet goed verhuurderschap. De wet is 1 juli 2023 in werking getreden en om discriminatie tegen te gaan verplicht deze wet verhuurders en verhuurbemiddelaars om (I) een heldere en transparante selectieprocedure te hanteren, (II) objectieve selectiecriteria te gebruiken en te communiceren bij het openbaar aanbieden van woon- of verblijfsruimte en (III) de keuze voor de gekozen huurder aan de afgewezen kandidaat- huurders te motiveren. Verhuurders, verhuurbemiddelaars en beheerders dienen daarnaast, als gevolg van een aangenomen amendement door de Tweede Kamer, te beschikken over een werkwijze die gericht is op voorkoming van woondiscriminatie. Gemeenten zijn bevoegd deze wet te handhaven. Ook geldt dat gemeenten sinds 1 januari 2024 verplicht een meldpunt goed verhuurderschap moeten hebben ingesteld waar onder meer meldingen gedaan kunnen worden over (vermeende) discriminatie. De vierde actielijn ziet op het versterken van lokale samenwerking en het stimuleren van lokale aanpakken, zoals van gemeenten, brancheverenigingen en antidiscriminatievoorzieningen (Adv’s). Er vinden daarnaast periodieke overleggen met gemeenten en brancheorganisaties plaats en ik organiseer jaarlijks een Bestuurlijk Overleg (BO) om de samenwerking met de noodzakelijke partners scherp te houden.
Vraag (57):
Weet de minister hoeveel sociale huurwoningen vrij zouden komen
indien 'halal hypotheken' breder beschikbaar zouden zijn?
Antwoord:
Ik heb geen informatie over of en hoe de introductie van ‘halal
hypotheken’ zou leiden tot het vrijkomen van sociale huurwoningen.
Vraag (60):
Deelt de minister de opvatting dat er meer aandacht moet zijn voor
prikkelarme woningen bij nieuwbouwprojecten? Is zij van plan hier in de
komende periode aandacht voor te vragen?
Antwoord:
Het is belangrijk dat er ook voldoende gebouwd wordt voor specifieke
behoeftes zoals prikkelarme woningen. Met het wetsvoorstel Regie op de
volkshuisvesting moeten gemeenten in hun volkshuisvestingsprogramma de
woonopgave in kaart brengen, waaronder de opgave voor
aandachtsgroepen. Hierbij moeten zij een verbinding leggen met de
bijbehorende woongerelateerde zorg en ondersteuningsbehoefte. Uit de
woonopgave die gemeenten in kaart brengen kan ook de behoefte aan
prikkelbare woonvormen voortkomen. Gemeenten moeten vervolgens aangeven
welke beleidsvoornemens zij heeft om in die woonopgave te voorzien zoals
via nieuwbouw of het beter benutten van bestaande gebouwen.
Vraag (61):
Wat gaat het kabinet doen om belemmeringen weg te nemen om rentevrij
bankieren en 'halal hypotheken' (voor met name religieuze
gemeenschappen) mogelijk te maken?
Antwoord:
Eerder dit jaar is gevolg gegeven aan de motie van het lid van Baarle.
Deze verzocht de regering om onderzoek te doen naar de behoefte aan
rentevrije alternatieven om woningbezit te realiseren. En hoe
belemmeringen om voldoende aanbod hiervan te realiseren kunnen worden
weggenomen. Hierover is samen met NHG gesproken met diverse partijen die
overwegen rentevrije hypotheken op de markt te brengen. Zij herkennen
zich in het algemeen in de belemmeringen die zijn genoemd in een eerdere
brief aan de Kamer eind 20215. Deze belemmeringen
komen grotendeels door de werking van fiscale regelingen. De partijen
met wie is gesproken zijn nog bezig met de ontwikkeling van hun
producten binnen de kaders van de huidige (fiscale) regelingen. Het
kabinet is niet voornemens om aanpassingen te doen aan de fiscale
regelingen.
Vraag (63):
Veel sociale huurwoningen zijn vaak in erbarmelijke staat en worden
doorgaans bewoond door de meest kwetsbare inwoners. Mensen die eindelijk
een sociale huurwoning krijgen belanden vaak in tochtige, slecht
geïsoleerde huizen. Deze problematiek wordt niet gezien als een
onderhoudsgebrek waardoor huurders nergens terecht kunnen. Wat vindt de
minister hiervan?
Antwoord:
Enkel glas wordt niet aangemerkt als een gebrek, maar er zijn andere
manieren gevonden om huurwoningen waar nog enkel glas zit, aan te
pakken. Het aanmerken van enkel glas in huurwoningen als een
onderhoudsgebrek is meerdere keren expliciet aan de orde geweest in
overleggen met de Tweede Kamer. Tijdens de behandeling van de Wet
betaalbare huur heeft de Kamer met een amendement besloten om een
zogenoemde ‘tochtkorting’ uit te werken via extra aftrekpunten voor E-,
F- en G-labels binnen het woningwaarderingsstelsel (WWS). Dit past
binnen het stelsel van het WWS en levert geen extra belasting op voor de
Huurcommissie. Verhuurders nemen bij het wegwerken van de E-, F- en
G-labels ook het enkel glas mee. Met de verbeterde Subsidieregeling
Verduurzaming en Onderhoud Huurwoningen (SVOH) ondersteun ik daarnaast
particuliere verhuurders bij het plaatsen van isolatieglas.
Vraag (65):
De verwachting is dat de gasrekening in 2030 voor veel huishoudens
honderden euro's per jaar duurder zal worden, vooral voor degenen die nu
al in energiearmoede leven. Hoe voorkomt de minister dat deze groep
mensen letterlijk in de kou komen te staan?
Antwoord:
Verduurzaming van, en energiebesparing binnen woningen blijft een
belangrijke route om bewoners met een kleine beurs een betaalbare
energierekening te geven. De meeste mensen die moeite hebben hun
energierekening te betalen wonen in een huurwoning (87%). Wat betreft
huurwoningen zijn er in 2022 Nationale Prestatieafspraken gesloten met
de koepelorganisaties van corporaties, gemeenten en huurders (Aedes, VNG
en de Woonbond). Met afspraken over aardgasvrije woningen, isolatie
zonder huurverhoging, energielabels en hybride warmtepompen. Deze worden
momenteel herijkt. Hiernaast stimuleert het woningwaarderingsstelsel
voor de gehele huursector verduurzaming door extra punten voor groene
labels en aftrekpunten voor slechte labels. De afbouw van slechte
energielabels (EFG) en isolatie gaat goed, corporaties lopen grotendeels
op schema. Al deze maatregelen zorgen ervoor dat huurders ofwel volledig
ofwel bijna aardgasvrij worden, hiermee zorgen we voor een betaalbare
energierekening.
Hiernaast heb ik veel waardering voor initiatieven met kleine
energiebesparende maatregelen zoals energiecoaches, -klussers en
-fixers. Via de SPUK energiearmoede worden dergelijke maatregelen bij
zowel huurders als bezitters van koopwoningen ondersteund. Gemeenten
zijn nog in volle uitvoering om deze middelen in te zetten t.b.v.
energiecoaches en -fixers en we kijken naar wat we van die aanpak willen
behouden en structureel beleid willen maken. Dat is bovenop al het
andere verduurzamingsbeleid zoals de NIP, het Warmtefonds en de
Investeringssubsidie Duurzame Energie en Energiebesparing (ISDE).
Vragen van het lid Houwelingen, P. van (FvD)
Vraag (64):
Is de minister bereid de Wet Betaalbare Verhuur te
heroverwegen?
Antwoord:
Ik heb afgelopen vrijdag een brief6 aan uw Kamer gestuurd
waarin ik in ben gegaan op hoe ik de monitoring vormgeef en op welke
moment ik uw Kamer hierover informeer. Op basis hiervan houd ik
nauwgezet in de gaten wat de effecten zijn van de Wet betaalbare huur.
Op basis van de huidige cijfers zijn die effecten conform verwachting.
Begin 2025 zal ik, als ook de Kadastercijfers over Q3 en Q4 van 2024
beschikbaar zijn, opnieuw kijken hoe het ervoor staat.
Vraag (66):
Is de minister bereid - in overleg met partijen zoals NvM en Bouwend
Nederland - een Nederlands noodplan woningbouw op te tuigen zonder zich
daarbij te laten leiden door Europese regelgeving ten aanzien van
bijvoorbeeld duurzaamheid?
Antwoord:
Een noodplan is niet aan de orde. In het Regeerprogramma zijn veel
maatregelen geformuleerd om de woningbouw te versnellen. Die voer ik
uit. Verder is Nederland als lidstaat van de Europese Unie gehouden om
Europese richtlijnen te implementeren. Die richtlijnen bevatten nieuwe
bouwtechnische eisen ten aanzien van duurzaamheid. Voor de implementatie
worden thans de ambtelijke voorbereidingen getroffen, waarbij wordt
gewerkt langs de lijnen van een zuivere implementatie en het vermijden
van nationale koppen. De reguliere marktconsultatie van de
implementatievoorstellen wordt de komende maand gestart. Daarbij zal ook
Bouwend Nederland zoals gebruikelijk input en expertise leveren. Deze
marktconsultatie loopt door tot in het voorjaar van 2025. Daarna worden
de gebruikelijke stappen gezet in het wetgevingsproces, waaronder de
Voorhang in uw Kamer.
Vragen van het lid Flach, A. (SGP)
Vraag (68):
Er zijn namelijk drie oorzaken voor de problemen op de woningmarkt:
ten eerste ‘migratie’. Maar ook ‘het groeiend aantal huishoudens’, dit
is deels ook een relatiecrisis. Steeds meer relaties duren niet meer tot
de dood ons scheidt en steeds vaker houden partners twee huizen aan.
Welke rol pakt de regering hierin, gezien de grote impact op de
woningmarkt?
Antwoord:
Het klopt dat ook de aanhoudende trend van steeds meer alleenstaanden
bijdraagt aan het woningtekort. Het standaardbeeld van een traditioneel
gezin in een eengezinswoning is achterhaald. We moeten daarom de
vierkante meters die er zijn slimmer gebruiken. Dit betekent meer
woonplekken in de bestaande woningen realiseren door woningdelen te
stimuleren. Om woningdelen te stimuleren zet ik in op het verbeteren van
de informatievoorziening voor gemeenten, verhuurders en woningzoekenden
over woningdelen en hospitaverhuur.
Ik verken voor de sociale zekerheidswetten met een kostendelersnorm wat
de consequenties zijn als deze wordt aangepast of afgeschaft en welk
effect dit heeft op woningdelen. Hierdoor willen we ook het aanhouden
van twee aparte woningen door mensen die in feite als stel grotendeels
samenwonen, tegengaan. Ik verken verder met medeoverheden of het van
meerwaarde is om landelijke regelgeving zoals de Huisvestingswet 2014 en
de Omgevingswet aan te passen, zodat obstakels voor woningdelen zoveel
mogelijk weggenomen worden.
Daarnaast spreek ik partijen – gemeenten en corporaties – ook aan op het
actief inzetten op woningdelen door in de Nationale Prestatieafspraken
ook afspraken over woningdelen op te nemen.
Vraag (69):
Dan de derde oorzaak: de prijs die betaald wordt, weerspiegelt niet
meer de intrinsieke waarde, maar wat iemand kan betalen. Dat hangt onder
andere samen met de steeds ruimere leennormen. Resultaat: meer werken
voor een zelfde huis, de budgettaire versoepeling is al ingeprijsd in de
huizenprijzen en weg is de speelruimte. Gaat de minister hier iets aan
doen?
Antwoord:
Ik vind het ook zorgelijk dat een betaalbare koopwoning voor een grotere
groep uit zicht raakt. Juist dit is de belangrijkste reden waarom mijn
hoogste prioriteit ligt in de bouw van 100.000 woningen per jaar,
waarvan 2/3 zal bestaan uit betaalbare huur- en koopwoningen. Dat gezegd
hebbende, denk ik niet dat het verstandig is te morrelen aan de
leennormen. Het uitgangspunt van de leennormen is dat consumenten een
hypotheek aan kunnen gaan die verantwoord is en past bij hun financiële
situatie. Tegelijk moeten deze normen geen onnodige belemmering vormen
om toegang te krijgen tot de woningmarkt. Ik krijg daartoe jaarlijks een
onafhankelijk advies van het Nibud over de leennormen en daar hecht ik
aan. Wel vindt momenteel een externe evaluatie van de leennormen plaats.
Ik verwacht uw Kamer over de uitkomsten hiervan begin volgend jaar te
informeren.
Vraag (70+73):
De fractie van de SGP is heel blij dat er een realisatiestimulans
komt. Kan de minister aangeven wanneer zij met de precieze uitwerking
van de realisatiestimulans komt? Daarnaast zouden we als SGP zijnde met
de realisatiestimulans echt willen sturen op type-woningen en op
specifieke doelgroepen, zoals starters en ouderen. Kan de minister dit
toezeggen?
Antwoord:
Ik richt me er op de uitwerking gereed te hebben op de Woontop aan het
einde van dit jaar. Precieze uitwerking in bijvoorbeeld een regeling
volgt snel daarna. De realisatiestimulans zal een bijdrage zijn aan de
realisatie van elke betaalbare woning. Het gaat om sociale huur,
middenhuur en betaalbare koop. De woningen in deze segmenten zijn bij
uitstek geschikt voor de specifieke doelgroepen die u noemt, starters en
nultreden woningen voor ouderen. Waar het woningen voor doelgroepen met
specifieke bouweisen betreft met hogere bouwkosten, zoals zorggeschikte
woningen, onderzoeken we of er een aanvullende financiering uit de
realisatiestimulans beschikbaar kan komen gegeven de uitvoerbaarheid.
Deze woningen zullen dus ondersteund worden en hiermee wordt hierop
gestuurd.
Zoals gezegd volgen de uitgangspunten voor precieze uitwerking naar
verwachting later dit jaar. Het streven is om het instrument zo simpel
mogelijk te houden: elke opgeleverde woning die aan de voorwaarden
voldoet krijgt een bijdrage. Dit om het voor zowel gemeenten als het
ministerie de administratieve inzet zo laag mogelijk te houden. Laten we
ons vooral focussen op de realisatie en de oplevering van de betaalbare
woningen en inderdaad geen papierwinkel laten ontstaan.
Vraag (72):
Gemeenten, provincies en projectontwikkelaars hebben nog altijd veel
last van een te hoge regeldruk. De minister heeft aangegeven dat er een
programma komt om tegenstrijdige en overbodige regelgeving te schrappen.
Welke ruimte ziet de minister hierin wat gaat ze hieraan doen?
Kan de minister toelichten hoe gemeenten worden ontlast in het
aanvragen van de realisatiestimulans?
Antwoord:
Die ruimte zie ik zeker en dat wordt ook breed gedeeld. Daarom start ik
ook het programma STOER. Doel is het aanpassen van belemmerende
regelgeving zodat we sneller woningen kunnen realiseren en bestaande
gebouwen beter kunnen benutten. Ik informeer uw Kamer in november nader
over mijn aanpak.
Zie verder de beantwoording van vraag 35.
Vraag (74):
Dit jaar is de Wet huurbescherming weeskinderen ingegaan en er zijn
signalen dat er zich ook problemen voordoen in de koopsector. Als
weeskinderen alleen achterblijven in een koopwoning met een hypotheek,
kunnen er heel eenvoudig grote problemen ontstaan. Wil de minister dit
onderzoeken en bezien of hier oplossingen voor mogelijk zijn?
Antwoord:
Ik vind het belangrijk dat weeskinderen niet van de ene op de andere dag
op straat komen te staan, ook niet in een koopwoning. Tegelijk is de
situatie niet vergelijkbaar met de huursector. Zo kunnen consumenten
zich hiervoor beschermen door een overlijdensrisicoverzekering af te
sluiten. Ook gaat vanaf 2025 de dekking van NHG ook gelden voor
inwonende erfgenamen om financiële problemen voor onder andere
weeskinderen te voorkomen. Ik ben bereid te onderzoeken of aanvullende
maatregelen nodig zijn.
Vraag (75):
Wanneer stuurt de minister de wet over het bevorderen van
hospita-verhuur naar de Kamer?
Antwoord:
Ik ben hard bezig met de wetswijziging die hospitaverhuur moet
stimuleren. De consultatieversie van dit wetsvoorstel wordt nu
voorbereid. Het streven is deze eind 2024 open te stellen voor acht
weken. Na verwerking gaat het voorstel voor advies naar de Raad van
State. Ik verwacht in de tweede helft van 2025 het wetsvoorstel aan uw
Kamer aan te kunnen bieden.
Vraag (76):
Kijkt de minister ook naar het wegnemen van belemmeringen rond de
bouw van mantelzorgwoningen? Kan zij daarbij specifiek ingaan op het
gelijk toepassen van bestaande regelgeving op lokaal niveau? Nu lijkt
dit beleid nog erg versnipperd te zijn en wordt het niet eenduidig
toegepast.
Antwoord:
Ik wil belemmeringen rond de bouw van mantelzorgwoningen wegnemen. Via
het Besluit versterking regie volkshuisvesting in het Besluit kwaliteit
leefomgeving wil ik voorzien in een instructieregel over
mantelzorgwoningen. Deze instructieregel regelt dat alle gemeenten –
binnen gestelde voorwaarden – in een omgevingsplan in ieder geval
minimale bebouwings- en gebruiksmogelijkheden voor vergunningsvrije
mantelzorgwoningen op een achtererf bij een woning moeten bieden. Dit
Besluit versterking regie volkshuisvesting hangt onder het wetsvoorstel
versterking regie volkshuisvesting dat op dit moment bij uw Kamer
voorligt. Wanneer dat wetsvoorstel is aangenomen, zal het besluit bij
beide Kamers worden voorgehangen. In dat kader zal ik samen met de VNG
bekijken of welke wijze in een eenduidige handelswijze door gemeenten
kan worden voorzien.
Vraag (77):
Vorige week stuurde de minister een brief over de Wet Betaalbare
Huur. Goed dat de minister de vinger goed aan de pols houdt naar
aanleiding van de zorgelijke signalen die ook bij haar binnenkomen. Is
de minister bereid om maatregelen te nemen die de positie van de
verhuurder verbeteren om zo meer aanbod in de vrije sector te
genereren?
Antwoord:
De positie van verhuurders vind ik belangrijk. Daarom neem ik diverse
maatregelen die deze positie versterken. Zo verlagen we de
overdrachtsbelasting voor investeerders in woningen naar 8% per 1
januari 2026, waardoor het aantrekkelijker wordt om te investeren in de
bouw van nieuwe huurwoningen. Ook verhogen we de maximale renteaftrek in
de vennootschapsbelasting van de gecorrigeerde winst (EBITDA). Dit zorgt
dat de Nederlandse woningmarkt interessant is voor internationale
investeerders om in te investeren. Daarnaast hervormen we het box
3-stelsel, waardoor particuliere beleggers die verhuurde woningen in box
3 hebben belast worden op basis van het daadwerkelijke rendement. Tot
slot houd ik de effecten van de Wet betaalbare huur nauwgezet in de
gaten. Op basis van de huidige cijfers zijn die effecten conform
verwachting. Begin 2025 zal ik, als ook de Kadastercijfers over Q3 en Q4
van 2024 beschikbaar zijn, opnieuw kijken hoe het ervoor staat.
Vraag (78):
Graag een reactie van de minister over de permanente bewoning van
recreatieparken.
Antwoord:
Mensen die permanent op een vakantiepark wonen kunnen nu al een
persoonsgebonden omgevingsvergunning aanvragen om deze situatie te
legaliseren. Wanneer deze aanvraag echter wordt afgewezen door de
gemeente, kunnen deze mensen (indien een gemeente besluit te gaan
handhaven) hun woonverblijf verliezen. Dat vind ik in een woningcrisis
zoals de huidige zeer onwenselijk. Voor een groot deel van deze mensen
is de recreatiewoning hun enige verblijf.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 49 vraag ik gemeenten nadrukkelijk om zich bewust te zijn van de moeilijke situatie waarin permanente bewoners van recreatiewoningen zich kunnen bevinden bij eventuele handhaving. Het is in deze tijd vaak heel erg lastig om snel een alternatieve woonruimte te vinden. Gemeenten horen in alle gevallen de menselijke maat te betrachten. Het is onwenselijk wanneer mensen op straat komen te staan. Omdat voor veel bewoners van recreatiewoningen dit hun enige verblijf is en zij daardoor in onzekerheid leven, werk ik aan een juridisch kader waarbij permanente bewoners van recreatiewoningen in bepaalde (bestaande) gevallen eenvoudiger een persoonsgebonden omgevingsvergunning kunnen krijgen dan nu het geval.
Ik verzoek gemeenten om tot die tijd heel zorgvuldig om te gaan met
handhaving bij permanente bewoning van recreatiewoningen, net zoals ik
dat eerder ook al van hen verwachtte. Als gemeenten toch besluiten te
handhaven ga ik ervan uit dat zij mensen voldoende tijd geven om een
andere woonplek te zoeken, en om hierbij hulp aan te bieden wanneer dit
nodig is.
Vraag (79):
In 2030 moet volgens de minister de helft van de nieuwbouwwoningen
industrieel gebouwd worden. Welke belemmeringen gaat de minister
concreet wegnemen om deze ambitie daadwerkelijk te
realiseren?
Antwoord:
In het regeerprogramma is opgenomen dat er een aanpak industrieel bouwen
komt. Hierin staan alle acties uitgewerkt die er samen toe leiden dat in
2030 de helft van de nieuwbouwwoningen industrieel gebouwd wordt.
Met de aanpak industrieel bouwen wil ik ook concreet belemmeringen
wegnemen. Ik noem er twee. Zo hebben industriële bouwers
voorspelbaarheid nodig in de vraag aan woningen zodat fabrieken op volle
toeren kunnen draaien. Ik wil met behulp van samenwerkingsverbanden
tussen opdrachtgevers, bouwers en vaak ook gemeenten komen tot afspraken
die zorgen voor voorspelbaarheid in de vraag. Ten tweede, industrieel
bouwen vraagt een andere manier van werken. Er zijn al woonconcepten
ontwikkeld die fabrieksmatig gebouwd worden. Kunst is om te kijken hoe
die woningen passen in een omgevingsplan. Voor deze cultuuromslag is
bestuurlijk commitment nodig en ook dat is onderdeel van de
aanpak.
Het bouwen in fabriek en volgens een vast technisch concept (afmetingen,
installaties) dat telkens herhaald wordt, zorgt voor kwaliteit.
Tegelijkertijd is het mogelijk om met industrieel bouwen talloze
variaties aan te brengen in indeling en buitenkant, passend bij de wijk
en woonbehoefte.
Vragen van het lid Grinwis, P. (CU)
Vraag (81):
Welke (crisis)maatregelen gaat de minister nemen om de woningopgave
aan te pakken? Deze crisis gaat immers niet alleen om kille cijfers, het
gaat om mensen die die crisis ook daadwerkelijk ervaren in hun dagelijks
leven.
Antwoord:
Op dit moment is er een tekort van 400.000 woningen en dit tekort neemt
toe. Voor mensen die op zoek zijn naar een woonplek is dat een bron van
zorgen en onzekerheid. Dit kabinet zet in op het toevoegen van 100.000
woningen per jaar om dit tekort zo snel mogelijk in te lopen. Ik
verwacht dit in 2027 te bereiken. Voor de ondersteuning van de
realisatie van woningen zet het Rijk reeds ca. € 20 mld. in, waarvan dit
kabinet € 7,5 mld. beschikbaar heeft gemaakt. Dit kabinet heeft € 5 mld.
beschikbaar gesteld om woningbouw te ondersteunen voor mensen met een
laag- of middeninkomen, en voor doorstromers. Daarnaast investeert het
kabinet € 2,5 mld. in infrastructuur ten behoeve van woningbouwlocaties.
In heel Nederland en zowel via grootschalige als kleinere projecten,
zoals bijvoorbeeld straatjes of wijkjes erbij.
Een deel van de middelen zijn voor een zogeheten realisatiestimulans.
Wat daarin nieuw is, is dat gemeenten niet langer voor de plannen maar
voor de daadwerkelijke realisatie van betaalbare woningen een vast
bedrag ontvangen. Aangezien elke woning er een is komt de bijdrage ook
beschikbaar voor kleine initiatieven zoals het beter benutten van de
bestaande gebouwen door bijvoorbeeld optoppen of transformaties.
Aanvullend op de realisatiestimulans zet ik met een gebiedsgerichte
aanpak in op locatie specifieke uitdagingen, o.a. met het voorzetten van
de Woningbouwimpuls en het Gebiedsbudget.
De inzet van dit kabinet is om te kijken naar ‘wat wel kan’. Ik heb u
daar afgelopen week een brief over gestuurd7.
Dat vraagt om toevoegen van nieuwe woningen en het realiseren van
woningen in de bestaande voorraad. Daarom kijk ik naar het volledige
instrumentarium: Met het programma STOER zetten we in op versnellen van
het realiseren van woningen en door het beter benutten van bestaande
gebouwen. Dat doe ik door belemmerende regels aan te passen of te
schrappen. Met medeoverheden kijk ik kritisch naar hoe
vergunningsprocedures makkelijker, sneller en begrijpelijker kunnen.
Parallel plannen wordt de standaard bij projecten met inzet van
rijksmiddelen. De woningnood is hoog en vraagt daarom om een
gezamenlijke aanpak. Op de aangekondigde Woontop wil ik met alle
betrokken partijen komen tot afspraken waarmee we de woningnood
terugdringen. Over de uitkomsten van de Woontop zal ik uw Kamer
informeren.
Vraag (82):
De doorbouwfaciliteit werkt bij vraaguitval, maar dat probleem is
alweer achter de rug. Graag een reactie van de minister om beschikbare
middelen gerichter in te zetten voor groepen waar het knelt (denk aan de
dak- en thuislozen).
Antwoord:
De realisatiestimulans wordt opgezet om een stimulans te bieden aan alle
betaalbare woningen, dus ook voor sociale huur voor opvang van
aandachtsgroepen, middels een eenvoudig instrument zonder veel lasten
voor gemeenten. Hiermee ontvangen gemeenten een vast bedrag per
betaalbare woning op het moment dat de woningen gerealiseerd
worden.
Dakloosheid wordt primair veroorzaakt door het tekort aan woningen. Het
realiseren van meer sociale huurwoningen in de voorraad is een
belangrijk middel om het tekort aan woningen tegen te gaan en hiermee
bij te dragen aan het terugdringen van bijvoorbeeld dakloosheid.
Met de Wet Versterking regie volkshuisvesting wordt geregeld dat in de
toewijzing mensen uit de maatschappelijke opvang met voorrang een
sociale huurwoning toegewezen krijgen om zodoende een start te kunnen
maken met de opbouw van een zelfstandig bestaan.
Vraag (83):
Wat vindt de minister van een 'voortoets' naar Duitse voorbeeld,
zodat evident hopeloze zaken niet meer doorgestuurd worden?
Antwoord:
Ik neem aan dat de heer Grinwis doelt op het zogenoemde verlofstelsel.
Een verlofstelsel houdt in dat voor het instellen van hoger beroep eerst
toestemming van een rechter nodig is. Een dergelijk stelsel is op dit
moment onbekend in het Nederlandse bestuursrecht.
Een verlofstelsel betekent een fundamentele aanpassing van het
bestuursprocesrecht in de Algemene wet bestuursrecht.
Vanuit verschillende hoeken is een verlofstelsel al aangedragen als
mogelijke optie voor het versnellen van beroepsprocedures. Zo pleit de
RLI (Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur) in zijn advies “Met
recht balanceren: juridisering in de leefomgeving” van 26 juni 2024
ervoor om te onderzoeken of er zaken kunnen worden afgedaan door
rechtbanken zonder de mogelijkheid van hoger beroep, eventueel
gecombineerd met een verlofstelsel ten behoeve van de
rechtseenheid.
Voor het einde van het jaar zal een kabinetsreactie op dit advies naar
uw Kamer worden gestuurd. In die kabinetsreactie zal ook worden
aangegeven of er een onderzoek naar de invoering van een verlofstelsel
zal worden ingesteld.
Ik kan op dit moment nog niet vooruitlopen op die kabinetsreactie.
Ik wil er ook op wijzen dat de Awb (Artikel 8:54) al een soort voortoets
kent, die de bestuursrechter om bij evident duidelijke zaken, de zaak
zonder zitting af te doen zonder daarvoor toestemming van partijen te
vragen.
De rechter kan beroepen die kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk
ongegrond zijn, vereenvoudigd buiten zitting afdoen.
Vraag (84):
Het duurt nog altijd veel te lang voor projecten gerealiseerd kunnen
worden. Gemeenten kampen met een capaciteitstekort. Hoe gaat de minister
ervoor zorgen dat gemeentes sneller de bouwvergunningen laten
stempelen?
Antwoord:
Ik ben het met de heer Grinwis van harte eens dat vergunningverlening
moet worden versneld.
Dat kan allereerst door anders te werken in de praktijk door
bijvoorbeeld parallel plannen toe te passen. Het sturen op
doorlooptijden wordt een standaardvoorwaarde bij gebiedsontwikkelingen
en projecten waarbij het Rijk betrokken is, en waarvoor Rijksmiddelen
worden ingezet. Daarnaast versterk ik de uitvoeringskracht bij
gemeenten, onder meer via de Realisatiestimulans. Bovendien wordt er €
600.000 vanuit het Rijk beschikbaar gesteld aan gemeenten via de VNG
voor initiatieven om de capaciteit te versterken. Het gaat daarbij om
kennisdeling, standaardisering, digitalisering en samenwerking met
marktpartijen. Met het programma STOER zet ik in op efficiëntere
procedures en vermindering van de stapeling van lokale regels en
procedures
Vraag (85):
Is de minister bereid provincies aan te spreken die onnodige
belemmeringen opwerpen voor de realisatie van woningbouw?
Antwoord:
Ja, indien provincies onnodig belemmeringen opwerpen voor de realisatie
van woningbouw, bijvoorbeeld via hun verordeningen, ga ik ermee door om
hen hierop aan te spreken. Zo nodig zet ik daarvoor het wettelijk
instrumentarium in op grond van de Omgevingswet.
Vraag (86):
Graag een reactie van de minister waarom het nieuwe kabinet niet met
maatregelen over de brug komt voor corporaties.
Antwoord:
De financiële positie van corporaties is voor het kabinet een continu
aandachtspunt. Corporaties moeten in staat zijn de opgaven die in de
Nationale prestatieafspraken zijn afgesproken ook financieel waar te
kunnen maken. Op basis van de financiële doorrekening van de Nationale
prestatieafspraken van vorige zomer blijkt dat die opgaven grotendeels
financieel haalbaar zijn, maar blijkt ook dat het duurzaam
prestatiemodel van corporaties op de langere termijn onder druk staat.
Op dit moment ben ik bezig met het herijken van de Nationale
prestatieafspraken. Ook daarbij houd ik de financiële haalbaarheid nu en
op termijn scherp in het oog. Ik zie daarbij nu geen noodzaak om
corporaties extra financiële ondersteuning te bieden.
Vraag (87):
Wat vindt de minister van een streefdoel, om in 2030 bijvoorbeeld
50.000 woningen industrieel te bouwen? Hoe gaat zij lokale aanvullende
eisen en certificeringen tegen om zo het streefdoel daadwerkelijk te
behalen?
Antwoord:
Het kabinet wil jaarlijks 100.000 nieuwe woningen realiseren. Het
streefdoel uit het regeerprogramma is dat per 2030 de helft van de
jaarlijkse nieuwbouwwoningen industrieel wordt gebouwd.
Vraag (89):
Hoe staat de minister tegenover het idee om een tasforce in te
stellen voor het bevorderen van het industrieel bouwen van
nieuwbouwwoningen?
Antwoord:
In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de mogelijkheden van
innovatieve, conceptuele en industriële bouw wil benutten om de
woningbouw sneller, betaalbaarder, duurzamer en klimaatadaptief te
maken. Conceptueel en industrieel bouwen, waaronder modulaire bouw, zijn
daarbij bouwwijzen om sneller, betaalbaarder en duurzamer te kunnen
bouwen en ontwikkelen.
Het kabinet zet dus stevig in op industrieel bouwen. Het streven daarbij
is dat per 2030 de helft van de jaarlijkse nieuwbouwwoningen industrieel
wordt gebouwd. In het regeerprogramma is ook opgenomen dat er een aanpak
industrieel bouwen komt. Daarin komen zaken als certificering,
typegoedkeuringen en aanjagen aan de orde.
Vraag (90):
Als de huizen te duur zijn, moeten de prijzen omlaag in plaats van
verder omhoog. Tegelijkertijd verhoogt dit kabinet de
hypotheekrenteaftrek iets wat een prijsopdrijvend effect heeft. Graag
reactie van de minister hierop.
Antwoord:
In het regeerprogramma is afgesproken om geen wijzigingen door te voeren
in de fiscale behandeling van de eigen woning. Dat gebeurt ook niet. Het
maximale tarief waartegen hypotheekrente kan worden afgetrokken van de
inkomstenbelasting is gelijk aan het tarief van de tweede
belastingschijf. Dat principe blijft ongewijzigd. Omdat het percentage
van de tweede belastingschijf in 2025 wijzigt van 36,97% naar 37,48%,
wijzigt ook het tarief waartegen hypotheekrente kan worden
afgetrokken.
Vraag (91):
Klopt het dat de minister op basis van foutieve informatie over
duurder wordende kleine appartementen de boel on hold heeft gezet? Deze
appartementen zijn immers uitgezonderd van de MPG. Graag een
reactie.
Antwoord:
Nee, dat klopt niet.
Twee onafhankelijke onderzoeksbureaus hebben in drie onderzoeken indicaties afgegeven dat er op macroniveau een kostenstijging te verwachten is door de aanscherping van de mpg. Beide onderzoeksbureaus zijn niet volledig zeker zijn over het effect op de woningbouwopgave.
Ten tijde van de onderzoeken was de concrete uitwerking van de soepelere eis voor kleine grondgebonden woningen en appartementsgebouwen met kleine woonunits nog niet beschikbaar. De geïnterviewde respondenten konden daarover dus geen uitspraak doen.
Door deze onzekerheid heb ik besloten om vooralsnog het Voorgehangen ontwerpbesluit niet door te zetten. Eerst is een sectorbreed inzicht nodig in de macro-kosteneffecten.
Het streven is vóór de Woontop aan het einde van het jaar meer inzicht beschikbaar te krijgen op dit punt. Dan kan ik dat na overleg met de bouwsector en medeoverheden nader wegen. Ik krijg nu teveel uiteenlopende signalen van verschillende kanten. Als op de Woontop het sectorbrede beeld ontstaat, dat de aanscherping niet leidt tot kostenverhoging of een vertraging in de woningbouwopgave, dan ben ik bereid de volgende stap in het wetgevingsproces te nemen.
Het kan daarbij niet zo zijn dat medeoverheden blijven sturen op nog hogere duurzaamheid dan de aangescherpte eis. Ze mogen dat juridisch gezien niet: publiekrechtelijk noch privaatrechtelijk. In die gevallen waarin dat toch gebeurt kunnen ontwikkelaars of bouwers die hiermee geconfronteerd worden, een succesvolle gang naar de rechter maken.
Zover zou het wat mij betreft eigenlijk niet moeten komen in ons
land. We moeten in bouwsector met medeoverheden toch voor elkaar kunnen
krijgen, dat lokale hogere ambities op terrein van duurzaamheid dan een
aangescherpte wettelijke standaard, de komende jaren ondergeschikt
worden gemaakt aan de snelheid en kosten van de woningbouwopgave. Daar
ga ik op de Woontop voor.
Vraag (92):
Het is van belang dat de minister werk maakt van een gestructureerde
wijkaanpak voor isolatie en verduurzaming. Kan de minister aangeven
waarom dit niet van de grond komt?
Antwoord:
De isolatieaanpak is van de grond; bijna alle gemeenten hebben in 2023
een aanvraag ingediend, op 5 gemeenten na. Vrijwel het volledige
beschikbaar bedrag tot nu toe is aan gemeenten uitgekeerd; dit betreft €
417 mln. voor 337 gemeenten. Hiermee kunnen circa 206.000 woningen
worden geïsoleerd. Het merendeel van de gemeenten is al aan de slag en
geeft aan vertrouwen te hebben in het halen van het doel van de eerste
tranche van de lokale aanpak. Meer informatie over de voortgang tot nu
toe én de aanvragen van de tweede tranche waarin nog eens € 674 mln.
beschikbaar is, verstrek ik uw Kamer binnenkort per brief. Ik ben
voornemens de derde en laatste tranche voor de lokale aanpak, waarmee in
totaal € 1,6 mld. beschikbaar komt voor gemeenten voor de lokale aanpak,
begin volgend jaar open te stellen.
Naast de lokale isolatie aanpak zijn de gemeenten natuurlijk ook druk
bezig met de wijkaanpak voor eindoplossingen zoals warmtenetten en 'all
electric'-wijken. Het is daarbij de bedoeling dat alle gemeenten
uiterlijk in 2026 een warmteprogramma vaststellen. Het ligt voor de hand
dat gemeenten deze plannen aansluiten bij de middelen die beschikbaar
zijn, bijvoorbeeld vanuit de lokale aanpak van de NIP of de Warmte
investeringssubsidie (WIS).
Vraag (93):
Is de minister bereid zo snel mogelijk over te gaan tot invoering
van eDNA in de Omgevingsregeling om daarmee te voorkomen dat
isolatiebedrijven omvallen?
Antwoord:
Zoals toegelicht in het commissiedebat over de verduurzaming van de
Gebouwde Omgeving, zijn mijn collega van LVVN en ik hard bezig met de
uitwerking van eDNA als erkende maatregel in de Omgevingsregeling.
Uiteraard met oog voor de isolatiebedrijven, en natuurlijk ook voor
bewoners van woningen omdat via isolatie hun energierekening structureel
omlaag gaat.
In november zullen er verschillende onderzoeken afgerond worden over de
betrouwbaarheid en toepasbaarheid van eDNA als methode. De verwachting
is dat deze resultaten positief zullen zijn. Bij positieve uitkomsten,
is ons streven om de eDNA regeling eind november/ begin december in
consultatie te laten gaan. Als alles meezit, kan de regeling in maart
2025 van kracht worden.
Vraag (94):
De Stimuleringsregeling Zorggeschikte Woningen (SZGW) lijkt niet
goed benut te worden. Klopt dat? Is de minister bereid om deze regeling
langer open te zetten, het maximale bedrag per woning te verhogen en
deze ook voor gehandicapte jongeren open te stellen?
Antwoord:
De Stimuleringsregeling Zorggeschikte woningen staat bij VWS op de
begroting, al trekken wij hier wel samen in op. De eerste tranche van de
regeling sluit op 31 oktober 2024. De laatste weken zien we een sterke
stijging in het aantal aanvragen en is bekend dat diverse aanvragen
voorbereid worden. Het is dus voorbarig om te zeggen dat de regeling
niet goed benut wordt. In 2025 wordt de regeling opnieuw opengesteld en
voor die tijd wordt het gebruik van de regeling tegen het licht
gehouden, en zijn eventuele aanpassingen mogelijk.
Het vorige kabinet heeft transitiemiddelen beschikbaar gesteld om wonen
buiten het verpleeghuis voor ouderen mogelijk te maken. De
Stimuleringsregeling zorggeschikte woningen wordt uit deze
transitiemiddelen betaald. Daarom is afgesproken dat minimaal 30% van de
woningen waarvoor een subsidie wordt aangevraagd bestemd moet zijn voor
ouderen met een Wlz indicatie VV4 t/m VV10. In de overige 70% van de
woningen kunnen ook andere mensen wonen, zoals gehandicapte
jongeren.
Vraag (97):
Het zwabberbeleid van de coalitie zorgt ervoor dat allerlei
bedrijven onnodig dreigen om te vallen, bijvoorbeeld bedrijven die
werken met hybride warmtepompen. Hoe spant de minister zich in voor het
behoud van deze bedrijven?
Antwoord:
Steeds meer mensen verduurzamen uit eigen beweging. Ook zonder
verplichting. Daarom heeft dit kabinet ook besloten dat we de normering
op hybride warmtepompen niet doorzetten. Dat wil niet zeggen dat een
warmtepomp voor veel huishoudens geen goede investering is. Er zijn
inmiddels al ruim een half miljoen warmtepompen in Nederland
geïnstalleerd, waarvan ruim 150.000 in 2023. Warmtepompen zijn naast
warmtenetten een belangrijk onderdeel van de verduurzaming van de
gebouwde omgeving. En we blijven mensen helpen om deze stap te
zetten.
We doen dit met de ISDE subsidie en met aantrekkelijke leningen via het
Warmtefonds. Mijn collega van het Ministerie van KGG en ik werken
daarnaast hard door aan de randvoorwaarden voor verdere opschaling van
verduurzaming. Dat doen we samen met de producenten en met de
installatiebranche.
Aanvulling brief 18 oktober jl.
Een schriftelijke Kamervraag horend bij de VRO-begroting is in de beantwoording van dinsdag 15 oktober per abuis onvolledig beantwoord. De vraag en het complete antwoord luiden als volgt.
Vraag
Wat kost het om een bezwaarprocedure te starten? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel een bezwaarmaker gemiddeld aan proceskosten betaalt wanneer deze tot aan de Raad van State procedeert?
Antwoord
Aan het indienen van bezwaarschriften bij een bestuursorgaan zijn geen kosten verbonden. In de beroepsprocedure bij de bestuursrechter wordt griffierecht geheven, zowel bij de rechtbanken als Afdeling bestuursrechtspraak. Er gelden voor beroep en hoger beroep verschillende tarieven en ook voor natuurlijke personen en rechtspersonen. Daarnaast kan het zijn dan een belanghebbende overige kosten maakt voor bijvoorbeeld rechtsbijstand of onderzoek.
Kamerstukken II,2024-2025, 36600-XXII, nr.6↩︎
Kamerstukken II, 2023/2024, 35286, nr. 16↩︎
Kamerstukken II, 2024/2025, 32847, nr. 1209↩︎
Kamerstukken II, 2024/2025, 32847, nr 1209↩︎
Kamerstukken II, 2021-2022, 32545, nr. 155↩︎
Kamerstukken II, 2024/2025, 32847, nr 1209↩︎
Kamerstukken II, 2024/2025, 32847, nr 1209↩︎