Conceptverslag Hoofdlijnennotitie herziening Wiv 2017
Verslag van een commissiedebat
Nummer: 2024D41234, datum: 2024-10-23, bijgewerkt: 2024-10-29 10:40, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2024-10-23 13:30: Hoofdlijnennotitie herziening Wiv 2017 (Commissiedebat), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Hoofdlijnennotitie herziening Wiv 2017
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Concept
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de vaste commissie voor Defensie hebben op 23 oktober 2024 overleg gevoerd met de heer Brekelmans, minister van Defensie, en mevrouw Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, over:
de brief van de voorzitter van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten d.d. 3 juni 2024 inzake verslag van de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten over haar werkzaamheden in 2023 (36564, nr. 1);
de brief van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 1 september 2023 inzake hoofdlijnennotitie herziening Wiv 2017 (34588, nr. 92).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
De Vree
De voorzitter van de vaste commissie voor Defensie,
Kahraman
De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken,
Honsbeek
Voorzitter: De Vree
Griffier: Honsbeek
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Boswijk, Deen, Helder, Van Houwelingen, Kathmann, Van Nispen, Rajkowski, Six Dijkstra en De Vree,
en de heer Brekelmans, minister van Defensie, en mevrouw Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Aanvang 13.31 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Volgens mij staat de microfoon een beetje zacht. Ben ik
goed te verstaan, is mijn eerste vraag. Mag ik een klein beetje orde aan
de kant van de commissieleden, en aan de kant van de minister van
Defensie, uiteraard.
Goedemiddag. Hierbij open ik het commissiedebat over de
hoofdlijnennotitie herziening Wiv 2017 van de vaste commissie voor
Binnenlandse Zaken. Een warm woord van welkom aan de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en aan de minister van
Defensie. Welkom. In september heeft met deze bewindspersonen reeds een
commissiedebat plaatsgevonden over IVD-aangelegenheden. Het debat van
vandaag ziet specifiek op de hoofdlijnennotitie die de start vormt van
het traject naar de nieuwe Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten.
Voor dit debat hebben twee leden van deze commissie, mevrouw Kathmann en
de heer Six Dijkstra, als rapporteurs veel voorbereidend werk gedaan en
een mooi rapport opgeleverd. Wij hoorden dat net al van de minister van
Binnenlandse Zaken. Daar zijn wij hun uiteraard zeer erkentelijk
voor.
Voor wij van start gaan, maak ik nog een paar opmerkingen. Inmiddels is
duidelijk geworden dat het tweeminutendebat Consulaire zaken definitief
zal plaatsvinden om 17.00 uur. Zoals gisteren reeds per mail aan u is
meegedeeld, betekent dit dat de minister van Defensie tot 16.45 uur bij
dit commissiedebat zal zijn. Ik stel voor om te streven naar een
afronding om 16.45 uur en, als dat niet lukt, dan te schorsen tot 19.00
uur, waarna we nog drie kwartier verdergaan met dit debat. Ik neem aan
dat u daarmee akkoord gaat. Mocht om 16.45 uur blijken dat er inderdaad
behoefte is aan meer tijd, dan gaan we dus om 19.00 uur verder. Ik gaf
het al aan. Ik zie dat dat akkoord is.
U heeft allen vijf minuten spreektijd. Dat is een volgend voorstel. Ik
neem aan dat u daarmee voldoende uit de voeten kunt.
Ik stel verder voor om per termijn vier interrupties per persoon aan te
houden. Dat zijn er dus in de eerste termijn vier en in de tweede
termijn vier.
Dan geef ik in de eerste termijn het woord aan de heer Six
Dijkstra.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Het is goed dat de Kamer al in dit vroege
stadium met de ministers over een wet in wording spreekt. De wettelijke
kaders van de inlichtingendiensten zijn natuurlijk zowel in de politiek
als in de publieke opinie nooit helemaal onomstreden, maar de keuzes die
nu voorliggen, zijn medebepalend voor hoe de diensten en het toezicht
voor de, hopelijk, lange termijn vorm zullen krijgen. Er is inderdaad
een rapportage opgeleverd, zoals de voorzitter al aangaf, maar ik ben
vooral ook een aantal wetenschappers dankbaar die voor de Kamer met
openbare factsheets zijn gekomen, inclusief overwegingen en
aanbevelingen. Dat helpt de Kamer heel erg om een duidelijk beeld te
krijgen. Ik ben benieuwd of het kabinet bereid is om deze factsheets te
betrekken bij het vervolgtraject van deze wetgeving.
Voorzitter. In mijn inbreng zou ik specifiek zes punten willen
aanstippen, te beginnen bij het stelsel van toezicht. Nieuw Sociaal
Contract ziet de meerwaarde van een krachtige autoriteit die gedurende
het hele proces op een coherente wijze de bijzonder bevoegdheden toetst
en toezicht houdt op de uitvoering. Onze sterke voorkeur gaat daarbij
uit naar een geïntegreerde toezichthouder — door sommigen wordt die "de
autoriteit nationale veiligheid" genoemd, maar over de naam kunnen we
het nog hebben — die in de plaats komt van het huidige systeem van een
van elkaar losgekoppelde TIB en CTIVD.
Dan bulkdatasets, mijn tweede punt. Wij staan in beginsel positief
tegenover het scenario uit de hoofdlijnennotitie met de voorgestelde
waarborgen voor verwerving en verwerking, mits het kabinet de garantie
kan bieden dat de capaciteit voor het toezicht door de CTIVD op peil
blijft naar rato van de verwerving en verwerking van bulkdatasets door
de diensten, mocht er aan de kant van de diensten in de loop van de tijd
een toename ontstaan. Kan het kabinet de Kamer die garantie geven?
Ten derde: de toestemmingsaanvragen, ook wel "lasten" genoemd. Uiteraard
is mijn partij voor een goede en zo volledig mogelijke verantwoording
door de diensten over de inzet van bijzondere bevoegdheden, en voor een
goede toetsing daarop. Maar een kwantitatieve toename van papierwerk
staat natuurlijk niet gelijk aan een kwalitatief betere verantwoording.
De ingang van de nieuwe wet is een logisch markeerpunt om een voor alle
partijen effectiever systeem van verantwoording in te voeren en daar
waar mogelijk overbodige regels te schrappen indien dat ten bate zou
komen van de operationele slagkracht. Ziet het kabinet daar kansen? Zou
het proces van toestemmingsaanvragen effectiever kunnen dan nu, terwijl
de kwaliteit van de verantwoording, de toetsing en het toezicht gelijk
blijft? Zou het kabinet kunnen toezeggen dat het de verschillende
mogelijkheden uitwerkt en bespreekt met de toezichthouders en hierover
uiteindelijk aan de Kamer rapporteert?
Dan weerbaarheid en cybersecurity. Deze belangrijke taken van de
diensten vallen nu zowel onder de zogeheten c-taak als de NSA-taak, de
National Security Authority. Het Nederlandse cybersecuritystelsel is
echter bovenmatig complex. De weerbaarheidsbevorderende taken van de
diensten overlappen bijvoorbeeld gedeeltelijk met de taken van het NCSC
en de RDI. Wat ons betreft is het dan ook goed om dit vraagstuk
integraal te benaderen. Zou het kabinet kunnen toezeggen dat het de
invulling van de c-taak en de NSA-taak tegen het licht houdt en met een
onderbouwde visie komt waaruit blijkt hoe de AIVD zich op de lange
termijn zou moeten verhouden tot andere instanties van de rijksoverheid?
Zou het kabinet daarbij de situatie in andere EU-landen zoals Duitsland,
Frankrijk en België kunnen betrekken? Deze landen hebben namelijk één
duidelijke separate cybersecurityautoriteit met een
weerbaarheidsbevorderende taak. Kan het kabinet eveneens kijken naar de
Five-Eyeslanden, waaronder Canada en Groot-Brittannië? In die landen
maakt hun variant van het NCSC deel uit van de Sigint-diensten.
Als je het stelsel en de onderlinge verdeling van taken, die elkaar nu
deels overlappen, zou willen wijzigen, verduidelijken of vereenvoudigen,
dan is deze wetswetswijziging daar wat ons betreft een logisch moment
voor.
De voorzitter:
Een interruptie van mevrouw Rajkowski.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Ik heb een vraag over de c-taak. In een ander debat, volgens mij bij de
stemmingen van vorige week, heeft onder andere NSC ervoor gestemd om de
toezichthoudende autoriteit van de DSA te verplaatsen van de ACM naar de
AP. Kan ik deze vraag van NSC zo inkleden dat de weerbaarheidstaak, de
c-taak, uiteindelijk weg zou moeten bij de AIVD? Is dat waar u op
voorsorteert?
De heer Six Dijkstra (NSC):
U begon uw vraag over de DSA. Dat zag specifiek op de
aanbevelingsalgoritmes, maar niet op de algemene toezichthoudende taak
van de ACM. Dat had specifiek betrekking op dat gedeelte van de grote
onlineplatforms, maar ook van de kleinere onlineplatforms. Nee, ik
sorteer er niet op voor dat de c-taak weg zou gaan bij de diensten. Ik
denk namelijk dat er best wel wat zinvols in zit om die ook onder de Wiv
te brengen, want daarbij kan ook met staatsgeheime informatie gewerkt
worden. Wat ik nu specifiek aan het kabinet vraag, juist expliciet niet
voorsorterend op een specifiek scenario, is om de verschillende
scenario's uit te werken. Ik constateer namelijk wel dat de manier
waarop we het in Nederland hebben ingericht — over de hele overheid in
den brede — het wel erg complex maakt, zeker vergeleken met andere
Europese landen, maar ook met de Angelsaksische landen. Dat is ook de
vraag die ik aan het kabinet zou willen stellen.
Voorzitter. Deze wetswijziging lijkt mij een logisch moment om dit alles
mee te nemen. Is het kabinet bereid om daarin de bevindingen uit het nu
nog lopende onderzoek van de CTIVD en de ADR mee te nemen, mits die
gedurende het proces tijdig zijn afgerond?
Voorzitter. Ten vijfde: de strategische operaties. We zien duidelijk de
toegevoegde waarde van de mogelijkheid tot het uitvoeren van
strategische operaties, maar wij vinden het wel zo zuiver om een
duidelijke en afgekaderde grondslag in de wettekst op te nemen in plaats
van die enkel vermeld te houden in de memorie van toelichting, zoals nu
bij de Tijdelijke wet cyberoperaties het geval is. Hoe kijkt het kabinet
daartegen aan?
Tot slot punt zes: publiek-private samenwerking. We staan zeker niet op
voorhand afwijzend tegenover een intensivering van de publiek-private
samenwerking met grote partijen zoals Microsoft, Google, Mandiant et
cetera, maar we zien ook duidelijke risico's. Big tech weet in sommige
gevallen meer van Nederlandse burgers dan onze inlichtingendiensten,
maar big tech heeft geen Wiv, geen TIB en geen CTIVD. Wil het kabinet
toezeggen dat er duidelijke richtlijnen komen, zodat diensten beter met
private partijen, bijvoorbeeld FRED-intelligence partijen, zouden kunnen
samenwerken zonder dat data van de Nederlandse burgers gevoed worden aan
de commerciële surveillance-industrie? Zou het kabinet die richtlijnen
willen betrekken bij het vervolg van het wetgevingsproces?
Voorzitter, dat was het van mijn kant. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u. Mevrouw Helder. Nee, nog een interruptie van meneer Van
Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
De heer Six Dijkstra en ik vinden allebei een goed toezicht heel erg
belangrijk. We hebben wat dat betreft ook samen opgetrokken op de
momenten dat het erom ging. Nou heb ik een vrij overzichtelijke vraag.
Wat vindt de heer Six Dijkstra van het idee — in concept dan; we
bespreken immers de hoofdlijnen — om het budget van de toezichthouder in
de toekomst mee te laten stijgen als de budgetten van de AIVD en de MIVD
stijgen? Vindt hij dat ook vrij logisch?
De heer Six Dijkstra (NSC):
In beginsel is dat logisch en kan ik daar een heel eind in meegaan, maar
dat gaat natuurlijk niet altijd gelijk op. Dat hangt ook af van de taken
die aan de AIVD-kant worden meegenomen. Ik noemde eerder al de c-taak.
Dat is iets wat bijvoorbeeld niet onder de sterke mate van toezicht
staat die geldt bij de bijzondere bevoegdheden. Dat is dus niet
een-op-een. Maar als de taken van de diensten bijvoorbeeld bij een grote
wetsherziening sterk zouden worden uitgebreid en de toezichthouder
duidelijk aangeeft — dat is wel belangrijk — onvoldoende capaciteit te
hebben om aan het toezicht invulling te geven, dan zou ik het inderdaad
logisch en heel begrijpelijk kunnen vinden dat de capaciteit van de
CTIVD en de TIB, van een geïntegreerde toezichthouder of van een
toezichthouder in welke vorm dan ook, mee zou groeien. Maar ik formuleer
dit nu wel even voorzichtig.
De voorzitter:
Dan ga ik alsnog naar mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (BBB):
Dank u wel, voorzitter. Ik wil wel even melden dat ik tussendoor even
weg moet, omdat een collega haar maidenspeech gaat geven in de plenaire
zaal. Ik weet niet wanneer dat is. Ik moet mijn telefoon dus ook even in
de gaten houden.
Voorzitter. Dan de inhoud van vandaag. De Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten, de Wiv, zoals die zo mooi heet, is in 2017 in
werking getreden. Deze wet maakt onderzoeksopdrachtgerichte interceptie
mogelijk, ofwel het onderscheppen van communicatie via de ether en via
internetkabels.
Daarnaast kwamen er waarborgen voor de inzet hiervan. Er kwam toetsing
vooraf, door de minister en door de Toetsingscommissie Inzet
Bevoegdheden, tijdens — dat gebeurt ook door die laatstgenoemde
commissie — en achteraf, door de Commissie van Toezicht op de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Er kwam ook een raadgevend
referendum. Naar aanleiding van de uitslag daarvan is de Wiv
heroverwogen en kwamen er drie waarborgen en beleidsregels bij. In het
toenmalige regeerakkoord is afgesproken om de evaluatie van de Wiv te
vervroegen. De evaluatiecommissie, de zogenoemde commissie-Jones-Bos,
kwam onder andere tot de conclusie dat de Wiv 2017 onvoldoende aansloot
op de technologische complexiteit en de dynamiek van de operationele
praktijk van de diensten.
Daarnaast deed de Algemene Rekenkamer een doelmatigheidsonderzoek. Dat
leverde een rapport op, met de titel: Operationele Slagkracht AIVD/MIVD:
de wet dwingt, de tijd dringt, de praktijk wringt. Dat is een mooie
titel. De hoofdconclusie hieruit is dat er in de Wiv onvoldoende
aandacht is besteed aan de impact van deze wet op de uitvoeringspraktijk
van de diensten. Dat leidde dan ook tot de conclusie dat de Wiv herzien
moest worden. De contouren daarvan zijn opgenomen in de
hoofdlijnennotitie. Die bespreken we vandaag.
Naar mijn mening is de hoofdlijnennotitie geformuleerd als een open
document, maar waarin wel piketpalen zijn geslagen. De vorige ministers
hebben namelijk aangegeven dat de aanbevelingen van de
evaluatiecommissie worden omarmd. Maar de Toetsingscommissie Inzet
Bevoegdheden was juist kritisch op het rapport ten aanzien van het
voorstel om de inhoudelijke toets door die commissie, afgekort de TIB,
te beperken en de inzet van een aantal bevoegdheden ook niet meer door
deze commissie te laten toetsen. Ook de Commissie van Toezicht op de
Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten plaatste kanttekeningen. De balans
tussen de bescherming van de nationale veiligheid en de fundamentele
rechten van burgers wordt in de ogen van die commissie onvoldoende
bewaakt. Volgens mij gaan de ministers in de hoofdlijnennotitie niet in
op beide punten.
Voorzitter. Dat wringt in het bijzonder vanwege het feit dat de zorgen
op dit punt nu juist hebben geleid tot het raadgevend referendum en tot
allerlei paniekerige berichten in de media, al dan niet terecht; dat
laat ik hier even in het midden. Die vervroegde evaluatie van de Wiv
kwam er vanwege de uitslag van het genoemde referendum. De vraag van
mijn fractie is dus of beide ministers vandaag alsnog antwoord kunnen
geven op de kritiek van beide toezichtcommissies.
Voorzitter. Het volgende mis ik ook. Dat vind ik eerlijk gezegd wel
onbegrijpelijk. Wat is er nodig om de door de evaluatiecommissie en de
Algemene Rekenkamer geconstateerde knelpunten weg te nemen? Ofwel, wat
wordt er gedaan om de Wiv aan te laten sluiten op de
uitvoeringspraktijk? Concreet vraag ik het volgende. Ten eerste. Klopt
het dat de wet en de toepassing hiervan niet zijn meegegroeid met de
technologie en de dreiging? Is het niet zo dat het werk van de diensten
nogal eens verandert? Twee. Is er, alle goede intenties rond het
uitgebreide toezicht ten spijt, nu niet sprake van een enorme
administratieve last, die veel capaciteit kost? Dat zouden we toch tegen
moeten gaan, lijkt me. Ik heb een derde concrete vraag op dit punt. Er
wordt nu met twee wetten tegelijk gewerkt. We hebben namelijk ook de
Tijdelijke wet. Komt er straks een vereenvoudiging? Ik denk daarbij aan
één wet.
Voorzitter. Dan een volgend punt. In artikel 167, lid 2 van de Wiv staat
dat de ministers binnen vijf jaar na de inwerkingtreding, en vervolgens
iedere vijf jaar, een verslag over het functioneren van de diensten aan
de Staten-Generaal sturen. In het laatste verslag, over de periode
2018-2023, staat: "De diensten hebben grote flexibiliteit opgebracht. Er
is ingrijpend geschoven in prioriteiten, werkprocessen,
organisatie-inrichting en bedrijfsvoering, om te voldoen aan de eisen
van de nieuwe wet." Wat gaan de ministers doen om dergelijke situaties
na de herziening van de Wiv te voorkomen?
Voorzitter. Tot slot nog een punt. Op 1 mei van dit jaar is de
Tijdelijke wet die ik net noemde, de Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en
MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, in werking getreden.
Deze wet was nodig omdat de Wiv uit 2017 belemmerend werkte voor
dergelijke onderzoeken. Op pagina 54 van de memorie van toelichting
staat: "Bij de voorgenomen herziening van de Wiv 2017 zullen de opgedane
ervaringen met de maatregelen in de Tijdelijke wet een belangrijke rol
spelen". Maar hoe kan dat gebeuren, als we nu al met de contouren van de
herziening aan de slag gaan terwijl de Tijdelijke wet nog niet eens een
halfjaar in werking is? Wordt daar straks in de nieuwe wet — en dat
wordt wat de BBB betreft één wet — rekening mee gehouden?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u. Mevrouw Rajkowski.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Mijn collega was eerder klaar en daar ben je natuurlijk nooit op
voorbereid. Maar dank.
Voorzitter. Een serieus onderwerp. Onze veiligheidsdiensten werken elke
dag hard om Nederland veilig te houden en dat doen ze op meerdere
terreinen. Dat loopt van het voorkomen van terroristische aanslagen tot
het beschermen van onze digitale infrastructuur en de economie, waar wij
ons geld mee verdienen.
De diensten waarschuwen dat 2024 een conflictrijk en onrustig jaar lijkt
te worden voor de wereld. Nou, we zijn al heel ver gevorderd in dit jaar
en volgens mij klopt dat. De diensten voorzien dat ze hun rol bij het
beschermen van de nationale veiligheidsbelangen op de onderwerpen
dreiging vanuit China en criminele ondermijning van de democratische
orde in de komende jaren steeds lastiger kunnen invullen.
De hoofdlijnennotitie, die naar de Kamer is gestuurd, onderschrijven we.
Wat de VVD betreft is het een mooi gebalanceerd stuk dat de focus legt
op het toekomstbestendig maken van de wettelijke bevoegdheden. Zo is het
doel om de wet technologisch neutraal te maken en te kijken naar een
toezichtstructuur die recht doet aan de dynamische en complexe realiteit
van de veiligheidsdreigingen.
In dit debat wil ik drie onderwerpen bespreken. Het eerste onderwerp is
de nationale veiligheid en de focusgebieden. De diensten verzamelen
informatie en voeren allerlei acties uit om Nederland veilig te houden.
Die dreigingen zijn aan verandering onderhevig en dat zouden de diensten
en hun bevoegdheden ook moeten zijn. Recent is ondermijnende
criminaliteit dan ook toegevoegd aan het takenpakket, omdat de acties
van de criminele onderwereld expliciet zijn gericht tegen de
rechtsstaat. Het is voor de VVD belangrijk dat de Wiv zodanig wordt
aangepast dat ook toekomstige en nu nog onbekende dreigingen op de
focusgebieden meegenomen kunnen worden. Economische veiligheid zou
misschien een apart onderdeel kunnen zijn, maar dat zeg ik om het nu
maar even mee te geven.
Het tweede punt, voorzitter, is opgavegericht in plaats van
ingreepgericht. Dat gaat ook over het verlagen van de bureaucratische
lasten. Het toezicht op de diensten werkt op dit moment middelgericht in
plaats van onderzoeksgericht. De diensten moeten dus eerst een last
schrijven en uitleggen waarom ze een bepaald middel in willen zetten. Ik
ga een klein beetje kort door de bocht nu, want het zijn natuurlijk
verschillende middelen. Maar dit zorgt wel voor bureaucratische
rompslomp. Het is voor niemand wenselijk dat een op de tien mensen die
bij de diensten werken, sec met verantwoording van de Wiv 2017 bezig
is.
Met de tijdelijke wet wordt nu wel ervaring opgedaan met bijschrijven en
dat is, denk ik, al een fijne lastenverlichting. Maar de VVD wil ook
vragen of de ministers iets zien in het opgavegericht werken. Dat wil
zeggen dat de diensten toestemming krijgen voor een wat bredere opdracht
en dat er pas bij de inzet van zwaardere middelen extra toestemming moet
worden gevraagd. Ik wil hun vragen expliciet de wens van de
toezichthouders te willen meenemen. Zien zij hier ook iets in?
Voorzitter. De samenwerking met private en andere partijen. Bij
cyberdreigingen ben je digitaal zo sterk als de zwakste schakel. De VVD
heeft daarom vaak voorstellen gedaan om het delen van informatie met
specifieke bedrijven mogelijk te maken. Hiervoor lijkt een aanpassing
van de Wiv nodig. Wij ondersteunen dan ook het voornemen om in de
Wiv-herziening een plek in te ruimen voor samenwerking met private
partijen. Om het proces niet te frustreren zullen wij geen verdere
voorstellen doen, maar ik wil mijn steun daarvoor nu wel gewoon
uitspreken.
Voorzitter. Nog een punt over sanctieontwijking. De VVD heeft al vaker
aandacht gevraagd voor dit onderwerp. Ik noem specifiek de
motie-Brekelmans/Agnes Mulder uit februari 2020. Om sanctieontwijking
tegen te gaan moeten we in Europa informatie op de juiste manier met
elkaar kunnen delen. Juist de VS zijn hier een goed voorbeeld van. De
VVD zou graag zien dat deze samenwerking en deze gedachtegang in de
herziening van de Wiv meegenomen worden. Dus graag nog een reactie op de
uitwerking van deze motie.
Voorzitter. Ik zou willen eindigen met complimenten, en dan specifiek
aan beide toezichthouders. De ontwikkelingen rond de huisvesting zijn de
afgelopen jaren, maar vooral de afgelopen maanden erg pittig geweest. De
toezichthouders moeten gewoon een goede plek hebben om hun
toezichthoudende taak uit te voeren. Het is fijn dat het pleit nu
beslecht lijkt. Het is niet ideaal, maar er is wel een tijdelijke
oplossing. Fijn dat het nu strakgetrokken is, maar het heeft wel veel
van de toezichthouders gevraagd. En daarvoor wil ik hen bedanken.
De voorzitter:
Dank u. Meneer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank u, voorzitter. Macht corrumpeert en absolute macht corrumpeert
absoluut. Dat is een bekend dictum in de politicologie en daarom is het
zo goed dat we kritische burgers hebben die instituten niet zomaar
vertrouwen. Het probleem is nu dat vooral de AIVD dit soort burgers in
haar rapporten de laatste paar jaar wegzet als anti-institutioneel
extremisme. Met andere woorden, de dienst gaat ervan uit dat er iets mis
is met mensen die instituten wantrouwen. En dat, terwijl er natuurlijk
alle reden is om macht en machtsinstituties te wantrouwen.
Er is bijna geen oorlog begonnen of er was wel een valse aanleiding,
bijvoorbeeld de Vietnamoorlog met het Tonkin-incident. Ik noem maar even
een paar voorbeelden om er gevoel voor te krijgen. Over de
massavernietigingswapens zei de CIA "er liggen allemaal
massavernietigingswapens in Irak", maar die lagen er niet. Dat instituut
konden we dus niet vertrouwen. Maar in Nederland hadden we bijvoorbeeld
de bouwfraude en de WODC-affaire. Je ziet dus continu dat instituties
corrupt kunnen raken en dat macht corrumpeert. Een paar dagen geleden
zagen we dat zelfs nog bij de rechtbank: een oppositiepoliticus, ikzelf
in dit geval, wordt veroordeeld, omdat iets beledigend zou zijn. Ik ben
dus veroordeeld, omdat ik kritiek heb op de macht, op het beleid.
Er is dus alle reden om heel kritisch te zijn op de instituties en om ze
te wantrouwen. De burgers die dat doen, worden in rapporten neergezet
als extremisten. Die staan daarmee — dit is heel belangrijk — op gelijk
niveau met jihadisten en terroristen, want in dat rijtje staan ze. Dat
vinden we dus heel zorgelijk, vooral in een democratische
rechtsstaat.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Waar in de rapporten van de diensten of in brieven van het kabinet staat
dat je geen kritiek mag hebben op de overheid en dat je anders op zo'n
lijstje komt te staan?
De heer Van Houwelingen (FVD):
U heeft ongetwijfeld ook in het jaarverslag van de AIVD het kopje
"anti-institutioneel extremisme" zien staan. Daar worden bijvoorbeeld
burgers genoemd die pleiten voor een parallelle samenleving. Maar dat
doen wij toch ook? Toch? Ik denk aan burgers die zeggen "ik geloof niet
dat er een klimaatcrisis is", iets wat 2.000 wetenschappers die zich
verenigd hebben in Clintel, ook vinden. Ik noem de mensen die net als
wij vinden dat er geen stikstofcrisis is. Die voorbeelden staan in het
jaarverslag van de AIVD onder het kopje "anti-institutioneel
extremisme". Zeg het me als het niet waar is. Dat is toch heel dubieus
en dat zou u als VVD ook aan het hart moeten gaan. Het deel van onze
bevolking dat dat vindt — volgens ons is dat helemaal terecht — wordt
gecriminaliseerd. Die mensen staan tussen de terroristen en dat is toch
zeker heel zorgelijk. We hebben dat in het kennismakingsgesprek met de
minister ook al gezegd.
De voorzitter:
Meneer Van Houwelingen, ik wil toch graag meegeven dat het over de
hoofdlijnennotitie gaat en dat u daar een klein beetje buiten zit.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Ik vind eigenlijk dat er een beetje een karikatuur wordt gemaakt van de
jaarverslagen en de rapporten van de diensten. Als je anders denkt over
klimaatverandering of als je andere instituten aanhaalt, dan mag dat. In
Nederland mag je vrij denken en dat is het probleem dus niet. Maar als
je dit soort gedachtegoed gebruikt als een complottheorie, bijvoorbeeld
dat er een kwaadaardige elite zou zijn, en nog een stap verder zou
willen gaan, dat je er iets tegen wil doen, dan ben ik hartstikke blij
dat onze diensten deze mensen in het snotje hebben. Die mensen kunnen
uiteindelijk namelijk wel een parallelle samenleving nastreven. "Ik heb
de vrijheid om zelf te doen wat ik wil." Maar als dat ertoe leidt dat ze
de overheid gaan tegenwerken en de wapens op willen pakken om ons hier
aan te vallen, dan denk ik dat we hartstikke blij moeten zijn dat de
diensten onze rechtsstaat en onze democratie beschermen. En dat is dus
echt iets anders dan kritiek op beleid hebben of het niet met elkaar
eens zijn.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik kom er straks nog op terug, maar waar we het natuurlijk helemaal over
eens zijn is dat extremisme en geweld niet kunnen. Een van mijn vragen
zou dan ook zijn geweest: kom eens een keer met een voorbeeld van een
anti-institutionele extremist die een aanslag heeft gepleegd. Ik heb
zo'n voorbeeld nog nooit voorbij zien komen. Ik weet alleen wel dat
mensen zoals wij ... Wij hebben wel ... Ik heb er nog Kamervragen over
gesteld. Ik heb Kamervragen gesteld over politieke aanslagen, maar in de
beantwoording zat geen enkel voorbeeld van politiek geweld. Het enige
voorbeeld dat ik ken, is onze lijsttrekker, want hij is twee keer
aangevallen. Behalve dat voorbeeld is er helemaal niets.
Het probleem is dus dat mensen met deze terechte kritiek
gecriminaliseerd worden. Dat ziet u, mevrouw Rajkowski, toch zeker ook?
Dat gebeurt in die rapporten. Dat is heel kwalijk. Die mensen worden
niet neergezet als een onderdeel van de Nederlandse bevolking, want ze
worden op één lijn gezet met terroristen — zie de hoofdstukindeling — en
jihadisten. Dat zou niet moeten gebeuren. Dat is mijn punt en ik denk
dat de VVD dat ook heel zorgelijk zou moeten vinden.
Voorzitter, ik ga door met mijn betoog. Dank voor de vraag,
trouwens.
Het is dus heel zorgelijk en vandaar mijn eerste vraag. Ik heb die
overigens al vaker gesteld, ook aan de heer Akerboom. We hebben nu
blijkbaar een goedaardige elite. Zo staat het immers in het rapport,
want als je denkt dat machthebbers niet goedaardig zijn, ook al wijst de
hele wereldgeschiedenis uit dat macht snel corrumpeert, ben je dus een
mogelijke bedreiging voor de rechtsstaat. Sinds wanneer kunnen we ons
dan eigenlijk verheugen op die goedaardige elite? Wat dat is toch wel
een heel mooie gebeurtenis. Mijn vraag is dus: sinds wanneer is
dat?
Mijn tweede vraag gaat ook over iets waarover ik me zorgen maak. Heeft
de minister voorbeelden van extremisten, van mensen die inderdaad geweld
hebben gepleegd? Ik ben ze zelf nog nergens tegengekomen.
Mijn vierde vraag betreft ook iets wat ik heel zorgelijk vindt. De
inlichtingendiensten werken natuurlijk samen en dat beïnvloedt onze
democratie hè, want een deel van onze burgerij wordt gecriminaliseerd.
Maar je ziet ook dat bijvoorbeeld de Tsjechische inlichtingendienst, die
denk ik ook samenwerkt met de Nederlandse inlichtingendienst, vlak voor
de verkiezingen met een rapport komt. Vlak voor de verkiezingen komt
deze dienst naar buiten met een rapport: Nederlandse politici krijgen
Russisch geld! Wij hebben nooit een cent ontvangen, maar die
verdachtmakingen worden wel gedaan zonder ook maar enig bewijs te
leveren. Ik vraag dus aan de minister: hoe kunnen we het nou laten
gebeuren dat een bevriende inlichtingendienst onze verkiezingen, onze
democratie, beïnvloedt, zonder ... Dan moet je toch ook met bewijs
komen? Dat is tot op de dag van vandaag niet gebeurd.
Een vijfde vraag die ik heb: het uitwisselen van informatie tussen
inlichtingendiensten. Ook daar maak ik me zorgen over. Begrijp ik nou
goed uit die hoofdlijnennotitie dat het met volgens mij artikel 39 van
de Wiv mogelijk is voor diensten om informatie uit te wisselen zonder
dat er een regeling of een kader is? Volgens mij lees ik het dan goed,
maar ik word graag gecorrigeerd. Daarover heb ik een heel concrete
vraag. Stel dat de Nederlandse inlichtingendiensten bijvoorbeeld een
advocaat of een journalist willen volgen. Dan moeten ze nu toestemming
vragen aan de rechtbank in Den Haag. Maar straks kunnen ze hun collega's
in Amerika opbellen, want die hebben natuurlijk die beperkingen niet, en
zeggen: bespioneer hem even en dan wisselen we die informatie uit, en
dan bespioneren wij voor jullie een Amerikaanse journalist. Kan dat
gebeuren? Kan dat gewoon? Dit is eigenlijk een ja-neevraag. Gebeurt dit
misschien zelfs al? Dat zou ook nog kunnen.
Dan mijn zesde vraag. Ook dat verontrust ons zeer rond de
inlichtingendiensten: de naslag die er is geweest rond de
kandidaat-bewindspersoon van de PVV. Die viel negatief uit. Begrijp ik
nou goed dat wij als Tweede Kamer, zelfs als die
kandidaat-bewindspersoon dat zou willen — volgens mij wil hij dat wel —
die naslag niet kunnen inzien? Want dat betekent dan toch de facto dat
onze inlichtingendiensten bepalen wie er wel of niet minister kan worden
in dit land, zonder dat wij daar als Tweede Kamer ook maar enige
controle op kunnen uitoefenen? Dat is toch ook heel zorgelijk?
Mijn achtste vraag gaat over het offensief cyberprogramma. Dat begrijp
ik ook niet. Er worden dan enkele landen genoemd: China, Iran en
Rusland. Ik ben het er helemaal mee eens dat we die moeten volgen en dat
het gevaarlijk is. Dat is allemaal prima. Maar waarom nemen we Amerika
dan niet ook op in dat rijtje? We weten immers dat die Amerikanen alles
en iedereen bespioneren. Ze hebben Merkel ook afgeluisterd. Ook dat is
dus onbegrijpelijk.
Mijn laatste vraag is voor de minister van Defensie, want ik wil hem
toch ook nog een vraag stellen, over de MIVD. Hij vermoedt al waar we
het over gaan hebben: Nord Stream, mijn favoriete onderwerp. The Wall
Street Journal heeft samen met de NOS en RTL Nieuws gezegd dat de MIVD —
de MIVD zit naast u — kennis had van die aanslag op Nord Stream, deels
onze pijplijn en vitale infrastructuur, voordat die aanslag werd
gepleegd. We hebben daar natuurlijk Kamervragen over gesteld. Dat hebben
de PVV en andere partijen ook gedaan. Maar de minister van Defensie zegt
daar helemaal niets over, helemaal niets. We krijgen niks te horen. Dat
vind ik al heel kwalijk, maar nu komt mijn vraag. Stel dat het zo zou
zijn, in het algemeen — ik veralgemeniseer het dus — dat een bondgenoot
van ons, zoals Oekraïne of de VS, ons aanvalt, dan mag ik toch hopen dat
de minister van Defensie ons daarover informeert? Als dat namelijk niet
zo is en we dat niet te horen krijgen, dan gaan wij er natuurlijk van
uit — dan kan het niet anders — dat het een bondgenoot blijft. Om dat te
veranderen, hebben we een publiek debat nodig in de Tweede Kamer. En dat
zou betekenen dat een regering, deze regering — we weten het niet — een
land steunt dat ons heeft aangevallen en zo'n land ook blijft steunen.
Hoe verhoudt dat zich dan tot artikel 97 van de Grondwet? Dat is mijn
vraag. Dit is echt heel ernstig. Dus als we worden aangevallen door een
bondgenoot, mag ik dan hopen dat wij dat als Nederland ook te horen
krijgen?
Dat was mijn laatste vraag. Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u. Er is een interruptie van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (BBB):
Ik zat met spanning te wachten op vragen over de hoofdlijnennotitie. Die
kwamen er niet, maar ik wilde het toch even helemaal uit zitten, want ik
wil de collega natuurlijk geen onrecht aandoen. Maar ik heb hem niet
horen zeggen — ik denk dus dat we het daarover eens zijn — dat een van
de taken van de AIVD is om analyses van dreigingen en risico's te maken.
Dan zit je aan de voorkant, lijkt me zo. Vervolgens hoor ik de collega
zeggen: maar er moet wel bewijs worden geleverd dat ze geweld hebben
gepleegd. Ik hoor de collega kritiek leveren op het feit dat er geen
kritiek mag worden geleverd, maar dan heeft hij het over "bepaalde
kritiek", namelijk zijn kritiek in een tweet over het
anti-institutioneel geweld waarvoor gewaarschuwd wordt. Over andere
kritiek hoor ik hem namelijk niet. Hij heeft het ook over taken die de
AIVD doet, maar dan gaat het om bepaalde taken tegenover bepaalde
landen. Ik heb dus echt m'n best gedaan om te kijken wat nou z'n
algemene kritiek is ten aanzien van de dienst, maar die hoor ik niet.
Het gaat echt om een bepaalde soort kritiek. Dan denk ik: maar wat wil
de collega van Forum voor Democratie dat er met de hoofdlijnennotitie in
z'n algemeenheid bij de nieuwe wet wordt geregeld?
De voorzitter:
Meneer Van Houwelingen, algemene kritiek.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor de vraag. Ik probeer deze vraag te begrijpen. Onze kritiek is
inderdaad specifiek. Dat is het punt. Wij zijn er heel verontrust over
dat een deel van de Nederlandse bevolking, een specifiek deel, wordt
gecriminaliseerd in die rapporten. Daar gaat mijn kritiek over. Ik heb
ook heel veel aanvullende vragen gesteld. Ik heb ook iets gevraagd over
artikel 39 met betrekking tot die hoofdlijnen. Excuses, voorzitter, want
ik mag misschien geen vraag terugstellen, maar ik begrijp gewoon de
vraag niet. Ik gaf inderdaad specifieke kritiek en stelde heel veel
vragen. Excuses, maar ik begrijp het niet.
De voorzitter:
Dat is eigenlijk niet de bedoeling, maar laat ik een beetje coulant
zijn. Mevrouw Helder gaat er goed mee om.
Mevrouw Helder (BBB):
Dat hij de vraag niet begrijpt, zegt eigenlijk dat ik de vraag goed heb
gesteld, al klinkt dat ook wat cryptisch. Mijn punt was dat ik alleen
maar bepaalde vormen van kritiek hoorde ten aanzien van bepaalde groepen
en ten aanzien van bepaalde landen. Hij vindt bepaalde dingen niet goed,
en dat brengt de collega van Forum voor Democratie tot de algemene
conclusie dat de diensten — ik chargeer misschien een beetje — de
democratie in gevaar brengen. Dat vind ik een hele boude conclusie, als
je het daarbij alleen maar over bepaalde groepen hebt. We hebben het
vandaag over de wet waarmee we straks met z'n allen verder moeten. Ik
mag namelijk toch hopen dat de collega van Forum voor Democratie niet
wil dat we de diensten maar gaan opheffen?
De heer Van Houwelingen (FVD):
Nee, maar ze moeten wel heel goed bekeken worden; dat zeker. In Amerika
is het trouwens ook een groot probleem. Nogmaals, ik probeer oprecht te
begrijpen wat u zegt. Ik heb allemaal kritiek. Ik heb tien vragen
gesteld. Ik heb heel veel kritiek op de diensten. Dat is mijn kritiek.
Dat is inderdaad specifieke kritiek. Ik kwam ook met heel veel
voorbeelden. Ik heb toch ook concrete vragen gesteld. Dat is wat ik heb
gedaan. Ik begrijp echt niet wat u bedoelt met "bepaalde vormen van
kritiek". Wat is daar mis mee? Moet ik dan een algemeen oordeel geven
over de herziening van de wet die nu voorligt? Ik heb daar een paar
opmerkingen over gemaakt, maar dit is een debat over de
inlichtingendiensten. Zo stond het ook aangekondigd: de AIVD en de MIVD.
Daar heb ik het over gehad in mijn bijdrage.
De voorzitter:
Ik denk dat ik naar de volgende spreker ga. Dat is meneer Deen.
De heer Deen (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten spelen
zoals bekend een cruciale rol bij de bescherming van onze nationale
veiligheid. Ik wil dan ook allereerst, zoals gebruikelijk, mijn respect
en waardering uitspreken voor het werk dat al deze mensen letterlijk dag
en nacht verzetten om ons land veilig te houden ten opzichte van interne
en externe dreigingen. Dat is belangrijk om hier te vermelden.
In de laatste jaren is de internationale situatie dramatisch veranderd,
kunnen we wel stellen. Meer dan ooit is er een grote noodzaak dat onze
diensten zo goed mogelijk toegerust zijn om deze dreigingen het hoofd te
bieden. We hebben daarom in het hoofdlijnenakkoord en in het
regeerprogramma opgenomen dat de bevoegdheden van de diensten in verband
met de digitale ontwikkelingen in de wetgeving aangepast worden en dat
de Wiv, de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, zo snel
mogelijk wordt geactualiseerd. Wat de PVV betreft doen we dat snel en
uiteraard ook zorgvuldig.
Voorzitter. Voor wat betreft de rapportage — die moet ik niet vergeten —
hebben mevrouw Kathmann en de heer Six Dijkstra belangrijk werk
verricht. Ik heb grote waardering, ook richting de ondersteuning, voor
het zorgvuldige werk en het uitgebreide verslag.
Voorzitter. De voorgenomen herziening van de Wiv beoogt een duurzaam
wettelijk kader te creëren waarbinnen de diensten flexibel moeten kunnen
opereren. Ik benadruk voor de goede orde dat zij meermaals hebben
aangegeven dat de bevoegdheden in principe voldoen en dus niet zozeer
uitgebreid hoeven te worden. De diensten hebben wel behoefte aan, zoals
ik net eigenlijk al zei, flexibiliteit en de mogelijkheid om effectiever
gebruik te maken van die bestaande bevoegdheden. De ontwikkelingen gaan
razendsnel, zeker op het gebied van cyberveiligheid.
Voorzitter. Een van die ontwikkelingen is quantumtechnologie. Die zal
bijzonder ingrijpend zijn. Het wetsvoorstel moet dus ook voldoende
ruimte bieden aan mogelijke toekomstige dreigingen. In de huidige
situatie kost het soms te veel tijd om snel te kunnen handelen. Is de
minister het hiermee eens? Welke mogelijkheden ziet zij om dit
fundamenteel in de wet te gaan ondervangen? Hoe ziet zij de kaders op
dit vlak? Met andere woorden, hoe maken we deze wet toekomstgericht en
toch dynamisch?
Op dit moment bestaan er twee wetten naast elkaar: de Wiv 2017 en de
Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief
cyberprogramma. Hierbij wordt gesproken over onzekerheden en een
bepaalde frictie tussen deze gecombineerde wetten. De vraag aan de
minister is wat deze frictie precies inhoudt en hoe deze in ieder geval
deels kan worden opgelost in aanloop naar de uiteindelijke implementatie
van de wet, eind volgend jaar.
De diensten werken in het kader van cyberveiligheid ook samen met grote,
vaak internationale bedrijven. De vorige sprekers hebben het hier ook al
over gehad. Hoe ziet de minister de inkadering van deze bevoegdheid? Wat
mogen en kunnen de diensten delen, en onder welke voorwaarden?
Dan een vraag over het toezicht. Zowel de TIB als de CTIVD spreekt de
wens uit om samen te smelten tot één toezichthouder. Zij zeggen dat dit
voordelen zal opleveren met betrekking tot kwaliteit, efficiëntie en
doeltreffendheid. Hoe ziet de minister dit? Gelooft zij ook dat het
samenvoegen van deze toezichthouders deze genoemde voordelen gaat
opleveren?
Voorts spraken we al over de razendsnelle verwachte maar ook onverwachte
ontwikkelingen waarop de diensten zouden moeten kunnen inspelen. Ik zei
het al: de nieuwe Wiv moet toekomstbestendig zijn. Nu is deze
hoofdlijnennotitie mede gebaseerd op een vier jaar oud rapport van de
ECW, terwijl er sinds 2021 ongetwijfeld vele nieuwe ontwikkelingen zijn
geweest. Lopen we niet het risico dat we in de aanloop naar deze wet al
vier jaar op achterstand staan, is mijn vraag aan de minister. Ziet zij
eventuele negatieve gevolgen voor de effectiviteit en
toekomstbestendigheid van deze wet? Zo ja, welke? Kan zij aangeven hoe
zij dit gaat voorkomen? Dat moet dan natuurlijk wel zonder het huidige
wetgevingsproces te vertragen.
Dat waren voor de eerste termijn mijn vragen, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van meneer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Misschien mag ik de heer Deen bevragen over onze ongerustheid over de
rapporten van de AIVD, zoals ik die net heb verwoord. Hoe kijkt de PVV
daartegen aan? Een aantal burgers hebben bijvoorbeeld kritiek op
bijvoorbeeld instituten en zij worden dan neergezet als
anti-institutionele extremisten. Hoe kijkt de PVV daartegen aan?
De heer Deen (PVV):
Dat zijn echt wel de woorden van de heer Van Houwelingen, wil ik zeggen.
Wij kijken heel positief naar de diensten en naar het werk van de
diensten. Daarnaast vinden wij het natuurlijk ook belangrijk dat dat
werk binnen de bestaande kaders en binnen de bestaande bevoegdheden
wordt uitgevoerd. Dat is natuurlijk ook heel belangrijk. Daarnaast is
ook het toezicht op het werk van de diensten wat mij betreft van groot
belang. Dat is op dit moment ook goed geregeld. We wachten af hoe dat er
straks uit gaat zien met de nieuwe wet, maar ik deel de woorden van de
heer Van Houwelingen in dezen niet.
De voorzitter:
Meneer Van Houwelingen, in tweede instantie.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Daar is de PVV dus niet ongerust over. Dan noem ik bijvoorbeeld de
naslag van kandidaat-ministers, die kunnen worden afgewezen zonder dat
wij dat als Kamer kunnen inzien. Is dat dan iets wat de PVV wellicht
verontrust?
De heer Deen (PVV):
Ook daarover zijn regels met elkaar afgesproken en volgens mij houdt
iedereen zich daaraan. Dat is hoe de situatie nu is. Ik ga verder niet
in — ik begrijp dat de heer Van Houwelingen dat wellicht wenst — op
specifieke situaties die zijn gebeurd. Dat gaan we niet doen. Op dit
moment denk ik dat alles gebeurt volgens de regels die we met elkaar
hebben afgesproken.
De voorzitter:
Een laatste opmerking van meneer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik noem bewust de naam niet. Dat hoeft ook helemaal niet, want het gaat
mij om het algemene punt. Ik snap dat er regels en procedures zijn, maar
mijn vraag aan de PVV is: wat vindt de PVV van die regels en procedures,
zoals ze er nu zijn, die dus volgens mij de facto betekenen dat een
kandidaat-bewindspersoon kan worden afgewezen door de
inlichtingendiensten zonder dat wij als Kamer ook maar enig inzicht
hebben in het waarom en het hoe? Dat is toch iets waar de PVV wellicht
vanuit democratisch perspectief ook zorgen over zou kunnen hebben?
De heer Deen (PVV):
Nogmaals, ik ga hier niet in op specifieke voorbeelden, waar de heer Van
Houwelingen toch op doelt. Mocht hij het niet eens zijn met bepaalde
situaties — de wet komt straks voor te liggen — dan staat het hem
natuurlijk vrij om middels amendementen of iets dergelijks om reacties
van andere partijen te vragen, maar nu ga ik daar absoluut niks over
zeggen.
De voorzitter:
U heeft ook nog een interruptie van mevrouw Kathmann.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp uit de woorden van de heer Deen dat hij het tempo erin wil
houden. Normaal ben ik dan altijd de eerste die daarop aanslaat en zegt:
laten we dat doen. Het kan hier soms namelijk lang duren. Maar hoe kijkt
de PVV ernaar dat elementaire delen van de tijdelijke wet, waarvan we
willen leren voor de uiteindelijke permanente wet, eigenlijk nog
helemaal niet in werking zijn getreden? Dat komt door alle problemen
rondom het toezicht. Daar weten we hier allemaal alles van. We kunnen
die lessen nu dus niet leren. Hoe kunnen we dan volgens de PVV dat tempo
erin houden?
De heer Deen (PVV):
Dat is inderdaad een lastig item. Dat geven de diensten ook zelf aan: er
is nog niet heel veel ervaring met die tijdelijke wet. Ik deel de zorgen
over hoe we dat straks toch op een goede manier kunnen implementeren in
de nieuwe wet. Dat ben ik dus met mevrouw Kathmann eens. Ik hoop dat de
minister onze zorgen daarover een beetje kan wegnemen.
De voorzitter:
Dank u. Meneer Boswijk.
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst dank aan de rapporteurs voor hun
werk. Ik sluit me aan bij de woorden van collega Deen: dank aan alle
mannen en vrouwen die ons land dagelijks veilig houden.
In een onveilige wereld is het belangrijk dat onze veiligheidsdiensten
voldoende slagkracht hebben. De inwerkingtreding van de Wet op de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 heeft echter tot een
verzwaring van de structurele administratieve lasten geleid. Diensten
verslinden duizenden pagina's papier per jaar voor standaardverzoeken en
terugkerende verzoeken. De tijd die hiermee gemoeid is voor betrokkenen
in het proces, is aanzienlijk. Dat systeem kan veel effectiever. Hoe?
Bijvoorbeeld door meer naar systeemtoezicht te gaan. Daarmee krijg je
toestemming voor een inzet vallend onder een bepaalde opdracht en dan
hoef je niet voor elk deeltje toestemming te vragen, tenzij je
natuurlijk zwaardere middelen wil gaan inzetten. Dat zou passen in
combinatie met een volwassen interne compliance-organisatie, waarin
vertrouwen moet ontstaan. Daarmee zou je ook kunnen voorkomen dat de
toezichthouders enorm moeten groeien. Graag een reactie. Hoe kijkt het
kabinet hiernaar?
De diensten zijn ook gebaat bij meer ruimte om met private partijen
samen te werken. Dat gaat van big tech tot aan telecom en banken. Men
kan wat van elkaar leren en elkaar ook helpen. Hoe denkt het kabinet
daarover? Hoe denken zij ervoor te kunnen gaan zorgen dat deze
samenwerking tot stand komt, uiteraard wel met de kanttekeningen die
collega Six Dijkstra net maakte?
Voorzitter. De meeste spionageactiviteiten, zoals het schenden van
staats-, ambts- of bedrijfsgeheimen zijn al langer strafbaar volgens de
Nederlandse wet. Sinds de wetswijziging in 2022 zijn ook nieuwe
spionagevormen, waaronder digitale spionage, beter te bestrijden. Bij de
wetswijziging van 2022 ging het echter wel specifiek om het uitvoeren
van activiteiten die zwaarwegende Nederlandse belangen in gevaar
brengen, zoals de nationale veiligheid en de veiligheid van personen. In
de meeste gevallen is het samenwerken met buitenlandse overheden en het
uitwisselen van informatie bovendien niet strafbaar. De gedachte
daarachter was dat Nederland een open samenleving is, waarin contact met
buitenlandse overheden, bedrijven en wetenschappers mogelijk moet
blijven. Dat vindt het CDA inmiddels ronduit naïef, zeker als je kijkt
naar de dreigingen vanuit bijvoorbeeld Rusland. Maar denk ook aan Iran
en China. Mijn vraag aan het kabinet is: klopt het dat Russische
staatsburgers door allerlei privacyregels soms beter beschermd zijn dan
onze eigen burgers, omdat ze niet optimaal kunnen worden
beschermd?
Voorzitter. Sinds 2022 zijn spionageactiviteiten die de nationale
veiligheid raken strafbaar. Maar zouden we dit niet moeten uitbreiden
naar spionageactiviteiten die bijvoorbeeld vitale belangen schaden? Denk
bijvoorbeeld aan het schaden van de watervoorziening, energiemanipulatie
of een grote digitale aanval op de financiële sector, waar De
Nederlandsche Bank van de week voor waarschuwde.
Voorzitter. Het Verenigd Koninkrijk heeft bijvoorbeeld eerder een vrij
strenge wet aangenomen waardoor het faciliteren van spionage ook
strafbaar is. Ik sprak vorige week met de oud-minister die deze wet
heeft geïntroduceerd. Hij gaf aan dat zelfs het kopen van een kopje
koffie voor iemand die een spion is — van wie je weet dat hij een spion
is, zeg ik er even nadrukkelijk bij — zelfs een levenslange
gevangenisstraf kan opleveren. Hoe kijkt het kabinet naar deze Britse
wet?
Voorzitter. Het CDA ziet graag dat de herziening van de Wiv wordt
aangegrepen om onze diensten meer slagkracht te geven. Daarnaast willen
we dat we minder naïef worden. Daarom willen we dit debat ook aangrijpen
om te pleiten voor het verruimen van de mogelijkheden om samen te werken
met bepaalde buitenlandse overheden en het uitwisselen van informatie
strafbaar te maken. Kijk namelijk maar even wat er afgelopen jaar of
afgelopen maanden is gebeurd. Denk aan de Russische
beïnvloedingscampagne, zoals we afgelopen weekend hebben gezien in
Moldavië. Of denk aan het Russische schip dat niet kwam om te
windsurfen, ook afgelopen weekend. We weten dat ze het hebben gemunt op
onze onderwaterinfrastructuur. Of denk aan de recente hack van
politiegegevens, waarvan de AIVD en de MIVD aangeven dat het zeer
waarschijnlijke statelijke actoren zijn. Of denk aan de Russische
GROe-eenheid 29155, die specifiek gericht is op het in beeld krijgen en
verstoren van westerse hulp aan Oekraïne. Of denk aan de digitale
beïnvloedingscampagnes vanuit Rusland, die via Nederlandse servers
gericht zijn op het beïnvloeden van het Amerikaanse publiek bij de
aankomende presidentsverkiezingen. En dan heb ik het nog niet eens over
non-statelijke actoren zoals Hezbollah. Afgelopen maandag werd duidelijk
dat zij bezig zijn met het beïnvloeden van demonstraties in westerse
landen. Of denk aan China, waar dagelijks 100.000 hackers bezig zijn om
onze systemen te ondermijnen, soms ook met succes. Of denk aan de
malware die afgelopen zomer werd gevonden op het Defensienetwerk. In
zo'n wereld hebben wij effectieve veiligheidsdiensten nodig.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u. U heeft een interruptie van mevrouw Kathmann.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Als de diensten meer kunnen doen, dan denk ik dat er ook meer toezicht
moet zijn. Ik hoorde de heer Boswijk zeggen: dan hoeven de
toezichthouders ook niet te groeien. Ik maak me bijvoorbeeld zorgen over
het volgende: als we heel veel mensen nodig hebben, vinden we dan de
juiste professionals die dat werk kunnen doen? Dat is voor mij de enige
reden waarom het misschien niet wenselijk zou zijn dat ze groeien: omdat
je geen mensen kan vinden. Had het CDA nog een andere reden om die zin
toe te voegen? Is het niet groeien van het toezicht een doel op zich?
Dat is eigenlijk de vraag.
De heer Boswijk (CDA):
Ik ben altijd blij als ik zo'n interruptie krijg, want dan kan ik mijn
rabiate teksten nog wat nuanceren. Nee, als de AIVD en de MIVD meer
mogelijkheden en instrumenten krijgen, dan vindt het CDA het natuurlijk
inderdaad terecht dat het toezicht daarop groeit. Mijn uitspraak ging
erover dat we inmiddels heel veel bureaucratie hebben georganiseerd bij
onze inlichtingendiensten. Die bureaucratie draagt niet per se bij aan
de veiligheid, maar een toezichthouder moet vervolgens wel al die
bureaucratie gaan controleren. Daarvan zeg ik: we kunnen wellicht wat
van die bureaucratie gaan skippen, want dan komt er ook weer
toezichtcapaciteit vrij en dat kunnen we dan gebruiken voor de nieuwe
instrumenten. En als er dan per saldo te weinig toezicht is, dan zegt
het CDA: natuurlijk moet het toezicht toenemen. Die nuance vind ik
belangrijk om te maken. Om het toezicht te verbeteren is het, denk ik,
een quick win om heel veel interne procedures te skippen. Zo kijken wij
ernaar.
De voorzitter:
Dank u. Ik ga naar meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Dank u wel. Ik wil ook graag beginnen met het bedanken van onze
rapporteurs en zeker de ondersteuning vanuit de Kamer. Dank u wel.
De AIVD en de MIVD moeten hun belangrijke werk goed kunnen doen om ons
land veilig te houden. Ik wil ook de mensen bedanken die dit belangrijke
werk namens ons allen doen. Ze hebben de juiste bevoegdheden en middelen
nodig, maar ze moeten zich ook blijven begeven binnen de grenzen van
onze democratische rechtsstaat. Bij de nieuwe wet spelen enkele
dilemma's. Een aantal is al langsgekomen. We hebben nu een tijdelijke
wet met nieuwe bevoegdheden waar je ervaringen mee op zou willen doen,
maar die ervaring is er nog niet, terwijl je al wel een nieuwe wet wil
gaan maken. Wat geeft nu de doorslag voor de minister? Is er veel haast
bij of gaan we eerst kijken hoe die nieuwe tijdelijke wet uitpakt in de
praktijk?
De diensten willen de ruimte hebben om van hun bevoegdheden gebruik te
maken en maximale flexibiliteit, zodat de wet in de nabije toekomst niet
meteen achterhaald is. Aan de andere kant moeten we de juiste kaders
stellen en waarborgen hebben die het inlichtingenwerk democratisch
legitimeren en in de praktijk niet te ver gaan. Zien de ministers ook
deze spanning?
De diensten voelen zich gehinderd door een enorme papierwinkel en
duizenden pagina's aan administratieve lasten, terwijl juist goed
toezicht en verantwoording cruciaal zijn. Deelt de minister de mening
dat het toezicht er niet per se effectief op wordt als we een
bureaucratische papierwinkel organiseren? Maar wat dan wel? Hoe doe je
dat dan wel effectief?
De samenwerking met private partijen wordt heel belangrijk genoemd.
Tegelijkertijd zitten hier risico's aan. Wat mag er nou in de toekomst
gedeeld worden met private partijen en zien de ministers die risico's
ook? Kunnen ze daar al meer over zeggen vandaag in dit stadium?
Dan over de samenwerking met buitenlandse diensten. Een terrorist die
naar Nederland komt, moet je tijdig in de smiezen hebben. Aan de andere
kant ben ik er ook huiverig voor — ik hoop dat mensen dat ook begrijpen
— dat we grootschalig informatie zouden uitwisselen met andere diensten,
die lang niet altijd dezelfde regels en waarborgen hebben als wij wel
hebben en waarvan wij zouden willen dat zij die zouden hebben. Daardoor
weet je niet waar de informatie blijft en wat ermee gebeurt. Hoe voorkom
je nou dat dit onwenselijke gevolgen heeft voor individuen van wie de
persoonsgegevens zijn gedeeld? Die verhalen zijn natuurlijk ook bekend.
Wie houdt er toezicht op die internationale samenwerking tussen diensten
en wat er met de door Nederland geleverde gegevens gebeurt? Volgens mij
is het antwoord namelijk dat niemand dat doet omdat niemand die
bevoegdheid heeft.
Mijn partij vindt goed toezicht cruciaal. Er is inderdaad geopperd om
van de twee toezichthoudende instanties, de TIB en de CTIVD, één
autoriteit te maken. Ziet de minister dat zelf ook zitten? De SP is in
algemene zin wel erg bezorgd om het toezicht. De diensten en de minister
willen een nieuwe wet en vragen de steun van de Kamer hiervoor, vandaag
nog op hoofdlijnen natuurlijk. Maar hoe ging dat nou ook alweer de
vorige keer met de tijdelijke wet? Er werden beloftes gedaan over beter
toezicht, die niet werden nagekomen. Ik ben daar nog steeds
verontwaardigd over. De huisvesting was niet op orde en daardoor ook de
capaciteit bij de toezichthouder niet. We hebben daar een debat over
gehad, maar de minister heeft eigenlijk gewoon niet geleverd. Ik bedoel
niet zozeer deze minister, maar de minister van Algemene Zaken destijds.
Er bleef gedoe over. Dit keer moesten wij recent in de begroting
ontdekken dat er bezuinigd gaat worden op het toezicht op de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Het budget van de CTIVD gaat naar
beneden. Samen met NSC moest de SP bij de begroting hemel en aarde
bewegen om het budget in ieder geval maar een beetje op peil te houden.
En nog is dat niet toegezegd. Dat terwijl het budget van de AIVD en de
MIVD met vele miljoenen zal gaan stijgen. En terecht; als dat nodig is,
dan is dat nodig. Maar waarom is het nou toch steeds zo moeilijk wanneer
het over toezicht gaat? Waarom stijgt het budget van het toezicht niet
mee als het budget van de AIVD en de MIVD ook stijgen, met de nuance die
de heer Six Dijkstra daar terecht over maakte? Dit wekt bij mij toch
niet het vertrouwen dat de minister net als wij goed toezicht met
voldoende mensen even belangrijk vindt. Graag een uitgebreide reactie
daarop. Hoe worden de toezichthouders betrokken in het verdere proces en
de totstandkoming van deze nieuwe wet?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u. Dan ga ik als laatste naar mevrouw Kathmann.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. De dreigingen zijn groot. Om het veilig te
houden, geven we stukjes van onze rechten weg, zodat de geheime diensten
hun werk kunnen doen. Maar rechten die je weggeeft, krijg je niet meer
terug. We mogen dus nooit doorslaan met surveillance, want dat hoort
niet bij ons vrije land. Alle reden dus om als Kamer kritisch te blijven
en duidelijke kaders te stellen. Niet om de diensten het leven zuur te
maken, juist niet, maar om alle belangen netjes af te wegen en
checks-and-balances goed in te regelen, zodat hun mandaat stevig
staat.
Nu wil dit kabinet de Wet op de inlichtingendiensten hernieuwen. Maar
GroenLinks-Partij van de Arbeid is echt nog niet zover. Dat zal ik
uitleggen. Ten eerste had de tijdelijke wet een opzet moeten zijn voor
de herziene inlichtingenwet, maar die ligt nu al een tijd op z'n gat.
Wat dat betreft deel ik de verontwaardiging van de heer Van Nispen. Je
kan alleen lessen trekken uit de tijdelijke wet als deze al geruime tijd
daadwerkelijk functioneert en onafhankelijk wordt geëvalueerd. Hoelang
moet volgens deze minister de tijdelijke wet in gebruik zijn geweest
voordat we zeker weten of die goed werkt? Onder welke voorwaarden is de
tijdelijke wet volgens haar een succes? Welke criteria gelden er voor
een wetsevaluatie? GroenLinks-Partij van de Arbeid kan niet instemmen
met een nieuwe wet die is afgeleid van een tijdelijke wet waarvan we nog
niet weten hoe die werkt en of het toezicht wel effectief is.
Dan over het toezicht. We kunnen alleen maar vertrouwen geven aan onze
geheime diensten als de tegenmacht ook op orde is. Daarom willen we
vastleggen dat het toezicht op de diensten altijd evenredig meegroeit
met de zwaarte en het aantal van de operaties. Dat zijn eigenlijk de
woorden van de heer Van Nispen, maar ik dacht: ik herhaal ze nog maar
even. Kan de minister duidelijk maken wanneer het toezicht volgens haar
volledig op kracht is gebracht om het werk van de diensten goed te
controleren? Hoe denkt de minister dat het toezicht mee kan groeien met
alle taken als er de komende jaren nota bene wordt bezuinigd op de
CTIVD? Volgens GroenLinks-Partij van de Arbeid kan een nieuwe wet,
ongeacht welke, er pas komen als de capaciteit en huisvesting van niet
alleen de diensten op orde zijn, maar ook die van de toezichthouders. De
toezichthouders moeten dat dan ook hardop kunnen bevestigen.
Dan over die ene toezichthouder, waar ook al veel over is gezegd. Moeten
die toezichthouders wel of niet bij elkaar gevoegd worden? Er moet heel
goed uitgelegd en toegelicht worden waarom dat één toezichthouder zou
moeten worden. Kan de minister toezeggen dat de toezichthouders zelf
heel nauw betrokken gaan worden bij dat proces, en ook bij de
onderbouwing daarvan?
Dan nog de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid,
oftewel de NCTV. Dat is nog een orgaan dat mensen in de gaten houdt, op
zoek naar dreigingen. Dat hangt nu volledig bij het ministerie van
Justitie en Veiligheid en wordt gecontroleerd door de overbelaste
Autoriteit Persoonsgegevens. Dat vindt GroenLinks-Partij van de Arbeid
niet stevig genoeg. Wij zien voor ons dat de nieuwe wet op de AIVD en de
MIVD ook gaat gelden voor de NCTV, met stevige controle door de
toezichthouder. Vindt de minister ook dat het qua wetgeving verspreid
houden van de diensten en de NCTV onnodig ingewikkeld is? Wat zijn
daarvan de gevolgen voor de degelijkheid van het toezicht? Kan de
minister zich voorstellen dat de NCTV op termijn wordt samengevoegd met
de AIVD, met stevig en eenduidig toezicht? Is de minister ten minste
bereid om onafhankelijk te laten onderzoeken of één nationale
veiligheidswet een goede oplossing is?
Tot slot zijn er nog twee dingen die ik helder wil krijgen. Ten eerste
de uitwisseling van gegevens met buitenlandse diensten. Elk land doet
dat anders. Het is mij niet helemaal duidelijk hoe dat werkt en hoe we
daar toezicht op houden, terwijl het gaat over hele gevoelige informatie
van ons land. Kan de minister uitleggen wanneer de Kamer daarover wordt
geïnformeerd? Als de CTIVD meeluistert: de laatste keer dat daarover
gerapporteerd is, is alweer enige tijd geleden.
Ten tweede wil het kabinet verkennen of de geheime diensten extra
bevoegdheden en middelen kunnen krijgen voor de economische veiligheid
van Nederland. Maar ik zou heel graag willen weten wat dat nou precies
betekent. Om welke bevoegdheden gaat dat dan en hoeveel middelen komen
daar dan bij? Komen die dan ook allemaal in de nieuwe inlichtingenwet
terecht? Groeit het toezicht ook mee? Dan kijk ik even naar links. Heb
ik nog even? Ja. Kortom, we willen allemaal goed functionerende geheime
diensten, want de dreigingen van deze tijd vragen daarom. Maar de
dreigingen van deze tijd vragen ook om vertrouwen, vertrouwen van
iedereen op wiens rechten inbreuk wordt gemaakt, zodat de diensten hun
werk kunnen doen. In dat vertrouwen schuilt namelijk ten volste de
licence to operate van diezelfde diensten. Ik kijk er ook naar uit om,
met dit in ons achterhoofd, hier het debat aan te gaan en niet, zoals
dat wel vaker is gebeurd, dat we een soort van valse tegenstelling gaan
creëren tussen veiligheid en inbreuk maken op grondrechten. Want allebei
zijn wat mij betreft vraagstukken waar onze collectieve veiligheid mee
valt of staat.
De voorzitter:
Dank u. U heeft een interruptie van mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (BBB):
Ik hoorde collega Kathmann zeggen dat het toezicht moet meegroeien, maar
ik hoorde haar ook vragen of het niet een idee is om de NCTV straks ook
onder te brengen bij de AIVD. Dan moet het toezicht eigenlijk nog meer
groeien. Dus waar zit nou de balans? Dit is een beetje een als-danvraag,
want ik weet niet wat de minister gaat antwoorden. Maar wat is dan
belangrijker? Als de NCTV er toch bij komt maar het toezicht niet kan
meegroeien, is zij dan tegen een nieuwe wet? Of is het gewoon zo dat het
toezicht moet meegroeien met de huidige taken en dat het fijn is als het
lukt met de NCTV, maar dat als het niet lukt, het toezicht daarvoor niet
een cruciaal punt is voor de fractie van GroenLinks-PvdA om nee te
zeggen?
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Als ik eerlijk ben, is het voor GroenLinks-Partij van de Arbeid altijd
een voorwaarde dat het toezicht op orde is om vast te stellen of deze
wet wel of niet een goed idee is. Vorige keer werd aan alle partijen
mandaat gevraagd dat inlichtingendiensten hun werk flexibeler kunnen
doen. Daar waren de meeste partijen het over eens; daarom kregen we ook
die tijdelijke wet. Maar toen bleek eigenlijk een beetje dat we een
wortel voorgeschoteld hebben gekregen van "joh, dat toezicht gaan we
regelen". Dat hebben we nu dus niet. We hebben nu zelfs mandaat gegeven
zodat de veiligheidsdiensten op pad gestuurd kunnen worden, maar dat
kunnen ze nu niet. Dus toezicht is voor ons gewoon een keiharde
voorwaarde. Dat moet gewoon goed zijn. En het moet goed onderzocht
worden of de NCTV erbij ondergebracht kan worden. Maar de NCTV voert nu
taken uit waarop het toezicht onder een overbelaste AP valt. Dat is
volgens mij gewoon geen goede zaak. Als je het onder de toezichthouders
zou brengen waar de diensten onder vallen, krijg je het misschien wel
met minder mensen beter op orde. Maar dat moet nog uitgezocht
worden.
De voorzitter:
Dank u. Daarmee komen we aan het einde van de eerste termijn van de kant
van de commissie. Ik kijk naar de ministers. Ik doe natuurlijk het
beroep op hen om onmiddellijk te antwoorden, maar ik kan me voorstellen
dat dat niet lukt.
Minister Brekelmans:
Laten we het gewoon proberen!
De voorzitter:
Dan stel ik voor om tot 15.00 uur te schorsen. Redt u het daarmee?
Minister Uitermark:
Nou, ik krijg van de ambtenaren te horen dat zij graag 40 minuten hebben
omdat er veel vragen zijn gesteld.
De voorzitter:
Is 35 minuten een compromis?
Minister Uitermark:
Nou, daar doe ik het voor. Ja.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor 35 minuten. Laat ik in dit compromis een
beetje extra geven: ik schors tot 15.05 uur.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Wie van de ministers mag ik als eerste het woord geven? De minister van
Binnenlandse Zaken? Ga uw gang.
Minister Uitermark:
Dank u wel, voorzitter. Ik wil om te beginnen de Kamer bedanken voor de
betrokkenheid bij dit debat en de aandacht en de zorgvuldigheid waarmee
het is voorbereid. In het bijzonder wil ik mijn dank uitspreken voor de
bijdrage van de rapporteurs, de leden Kathmann en Six Dijkstra, die een
belangrijke rol hebben gespeeld in de voorbereiding op dit debat.
In het vorige debat over de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, begin
september, was ook de huisvesting van de CTIVD aan de orde. Ik heb toen
aangegeven dat ik u daar in aanloop naar dit debat of tijdens dit debat
over zou berichten. Inmiddels zijn er vorderingen. Ik verwacht dat het
op korte termijn kan worden opgelost in die zin dat nu aan de wensen van
de CTIVD kan worden voldaan. Er zijn ook wat technische oplossingen
gevonden, dus ik verwacht dat we daar op korte termijn uit kunnen komen.
Maar ik zal u daar medio november verder over berichten als het hopelijk
echt is opgelost, waar ik van uitga. Het is belangrijk hoe we omgaan met
onze toezichthouders.
Verder maakten de voorbereiding en het debat net voor mij goed duidelijk
dat we hier een gezamenlijke opgave met elkaar voelen, dat de noodzaak
er is om onze diensten goed in staat te stellen om hun belangrijke werk
te doen en om de huidige Wiv 2017, de tijdelijke regeling en de
tijdelijke wet bij elkaar te brengen en om te vormen naar een nieuwe,
goede, robuuste en toekomstbestendige wet. Ik benadruk daarbij dat er
niet alleen urgentie is voor vernieuwing, maar ook dat we met elkaar
goed moeten waken over het belang van uitvoerbaarheid van die
wetsvoorziening. Dat betekent dat we onze diensten moeten toerusten met
de instrumenten die nodig zijn voor de taken die wij hun opdragen en wel
op zo'n manier dat wij onze nationale veiligheid beschermen met
rechtsstatelijke middelen, want we vinden het allemaal belangrijk dat we
goed functionerende diensten hebben. Dat heb ik net ook geproefd.
Met de minister van Defensie heb ik afgesproken dat wij beiden een deel
van uw vragen zullen beantwoorden. Ik zal zo nog wat inleidende
opmerkingen maken. Ik heb in ieder geval vier blokjes waarlangs ik u
antwoorden zal geven. Het eerste blokje gaat over de aanleiding en
doelstelling van de herziening. Het tweede blokje gaat over de relatie
met de tijdelijke wet en onderzoeken naar landen met een offensief
cyberprogramma. In het derde blokje zal ik uw vragen over het stelsel
van toetsing van toezicht en beroep beantwoorden. Als vierde heb ik nog
een blokje overige/varia.
Voorzitter. Onze diensten dragen bij aan de bescherming van onze
nationale veiligheid en onze democratische rechtsorde. De balans tussen
die twee belangen is van groot belang. Ik wil nog een keer benadrukken
dat het stelsel zich kenmerkt door een hoog niveau van waarborgen, ook
als het gaat om de toets op de inbreuk op de grondrechten van burgers,
die het werk nu eenmaal met zich meebrengt. Dat zie ik zelf ook in de
uitvoering van het werk van de diensten. Alleen zo is er een balans
tussen veiligheid en privacy.
Het rapport van de Evaluatiecommissie Wiv 2017 en dat van de Algemene
Rekenkamer over de onder druk staande slagkracht van de AIVD en de MIVD
hebben beide geleid tot de hoofdlijnennotitie die we hier vandaag
bespreken. De minister van Defensie en ik waarderen het zeer dat wij
vandaag de contouren hiervan kunnen bespreken en verkennen. Ik zal uw
vragen zo goed mogelijk proberen te beantwoorden. Tegelijkertijd moeten
we ons realiseren dat we niet op elke vraag een pasklaar antwoord
hebben, juist omdat we nog met elkaar in die verkenning zitten.
Ik wil u ook melden dat we de planning een beetje hebben bijgesteld.
Oorspronkelijk was voorzien in een startbrief in december, maar omdat
wij vandaag het debat voeren, willen wij nu de startbrief overslaan en
daar een stand-van-zakenbrief van maken, die we dan uiterlijk juni 2025
aan uw Kamer doen toekomen, tezamen met de resultaten van de
invoeringstoets van de tijdelijke wet, zodat we die gezamenlijk kunnen
aanbieden en de Kamer daar aan het eind van dit politieke jaar een
commissiedebat over kan organiseren. Dan zou u die bij elkaar kunnen
nemen.
De voorzitter:
Ik onderbreek u voor een interruptie van mevrouw Rajkowski.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Begrijp ik het goed dat we die startbrief overslaan maar dat we verder
geen vertraging in het proces organiseren en dat we dan een completer
debat met meer informatie kunnen voeren? Oké. Helder. Dank.
Minister Uitermark:
Ja, dat is inderdaad precies het plan.
Sinds ik minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ben
geworden, ben ik me in korte tijd ook bewust geworden van het feit dat
Nederland zich geconfronteerd ziet met steeds meer urgentere dreigingen
voor de nationale veiligheid. De hack op onze politiediensten van een
aantal weken geleden is daar een treffend en schrikwekkend voorbeeld
van. We bevinden ons in wat men noemt een grijze zone tussen oorlog en
vrede, waarin er doorlopend economische, technologische en
cyberconflicten zijn met landen als China en Rusland.
Als gevolg van een rem op de slagkracht van onze diensten verliest
Nederland terrein. Een steeds grotere ongelijkheid ten opzichte van deze
landen is het gevolg. Onze diensten blijken steeds vaker niet voldoende
in staat om hun wettelijke opdracht op een goede manier uit te voeren.
Daarom is het nodig en urgent om voortvarend werk te maken van de
herziening van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017.
Deze wet is een licence to operate van deze diensten. Daarom werken we
aan een nieuwe wet die hopelijk — dat is het streven — klaar zal zijn op
1 juli 2028. Dat is ook de datum dat de tijdelijke wet vervalt. Daarom
investeert dit kabinet ook 3,5 miljoen in dit traject. Het is belangrijk
voor het kabinet — dat wil ik hier benadrukken — dat de nationale
veiligheidsbelangen aan ene kant en het beschermen van grondrechten van
burgers aan de andere kant onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en
dat die elkaar bij een juiste balans kunnen versterken. De diensten zijn
er ook om de democratische rechtsorde, waaronder de grondrechten, te
beschermen.
De recente politiehack waar ik al even naar verwees, is daar een goed
voorbeeld van. Het is de taak van onze diensten om dit soort hacks en
datalekken te onderkennen en waar mogelijk te voorkomen, en om onze
mensen te beschermen. Dat doen ze samen met onze partners. Het afgelopen
jaar is het dreigingsbeeld ontwikkeld van één dominante dreiging, het
jihadisme, naar verschillende dreigingen, zoals de oorlog tussen Rusland
en Oekraïne, die woedt op ons Europese continent; de oplopende
spanningen tussen de Verenigde Staten en China; landen die door
spionage, cyberaanvallen en economische druk voordelen proberen te
krijgen op elkaar, waarvan Nederland een dagelijks doelwit is; en nieuwe
vormen van extremisme en terrorisme in ons land, zoals
anti-institutioneel extremisme en criminele netwerken die de
democratische rechtsorde bedreigen met extreem geweld en
corruptie.
Via de tijdelijke wet is een belangrijke eerste stap gezet om Nederland
en zijn burgers adequaat te beschermen tegen offensieve cyberprogramma's
uit bijvoorbeeld China, Rusland en Iran. Deze wet, die sinds 1 juli in
werking is getreden, beoogt de diensten in staat te stellen om sneller
en wendbaarder te zijn in het tegengaan van deze sterk toenemende
dreigingen vanuit die landen. Ik wil nog een keer benadrukken dat, net
als bij de tijdelijke wet, ook bij de herziening van de wet waar we het
vandaag over hebben, de nadruk niet zal liggen op het introduceren van
nieuwe bevoegdheden. Wat we beogen, is het wettelijk kader zo aan te
passen dat de diensten op een adequate manier hun bevoegdheden kunnen
inzetten om de hun toebedeelde bevoegdheden en taken effectief uit te
kunnen voeren.
Voor de herziening zijn de volgende doelstellingen geformuleerd. Ten
eerste is dat het belang dat de diensten in het herziene stelsel
sneller, effectiever en doelgerichter kunnen meebewegen met de dynamiek
van de dreigingen en met de nieuwe technologische ontwikkelingen. Ten
tweede dient het stelsel te voldoen aan de grondrechtelijke en
Europeesrechtelijke wettelijke vereisten om te voorzien in effectief en
onafhankelijk toezicht op de diensten, waarbij ook recht wordt gedaan
aan de ministeriële verantwoordelijkheid. Het is voor mij van groot
belang dat we hierbij ook nadrukkelijk aandacht besteden aan een goede
positie voor de toezichthouder en aan de uitvoerbaarheid. Dat geldt voor
de diensten maar juist ook voor onze toezichthouders en onze overige
ketenpartners. Tot zover mijn inleidende uiteenzetting.
Nu ga ik graag over tot het beantwoorden van de vragen van uw Kamer.
Allereerst is er door de heer Deen van de PVV een vraag gesteld over de
aanleiding en doelstellingen van de herziening: hoe verhoudt de
tijdsplanning zich tot de noodzaak van tempo maken? Wat betekent het,
heeft hij gevraagd, dat de hoofdlijnennotitie gebaseerd is op een vier
jaar oud rapport? Er is inderdaad een noodzaak om tempo te maken; ik zei
het net al. Het is ook belangrijk dat het zorgvuldig gebeurt. Het is een
complexe wet. De herziening daarvan is ook complex en vergt dus ook veel
tijd. De tijdelijke wet is juist gemaakt om in de tussentijd de meest
dringende problemen te verlichten. Dat biedt ons de komende drie,
drieënhalf jaar de tijd om het grondig en zorgvuldig aan te pakken, maar
we hopen dit af te ronden binnen drieënhalf jaar, zodat per 1 juli 2028
een nieuwe wet operationeel is.
De heer Six Dijkstra heeft gevraagd of ik bereid ben, het kabinet bereid
is, om de factsheets van de wetenschappers bij de verdere
doorontwikkeling te betrekken. Ja, dat zeg ik graag toe. We hebben met
interesse kennisgenomen van de factsheets van de bevraagde
wetenschappers. Die wegen we zeker mee.
Mevrouw Rajkowski van de VVD heeft gevraagd hoe geborgd wordt dat de Wiv
zo wordt aangepast dat ook toekomstige ongekende dreigingen kunnen
worden aangepakt. Een belangrijk punt. De beste manier daarvoor is om te
zorgen voor gepaste flexibiliteit. Dat doen we door de taakstelling van
de diensten zo goed en breed mogelijk te laten weergeven. De onderwerpen
waar de diensten onderzoek naar moeten doen, verschillen van tijd tot
tijd en worden in de Geïntegreerde Aanwijzing, de GA, verder uitgewerkt.
Op die manier kunnen de diensten ook dreigingen aanpakken die niet
voorzien waren, mits dat dus bij de bestaansreden en de taken van de
diensten past, namelijk de bescherming van de democratische rechtsstaat
en daarmee ook de nationale veiligheid. Door middel van die aanpak
kunnen toekomstige en ongekende dreigingen ondervangen worden in de
taken van de diensten en is het niet nodig om de huidige
taakomschrijving in de Wiv aan te passen.
De heer Deen van de PVV vroeg: technologische ontwikkelingen gaan
allemaal zo snel; is de minister het eens dat dit fundamenteel in de wet
moet worden ondervangen en hoe maken we die wet zo toekomstgericht
mogelijk en toch dynamisch? De wet is en blijft zo veel mogelijk
techniekneutraal, juist om ook rekening te houden met toekomstige
ontwikkelingen, ook in de technologie, die we nu nog onvoldoende kunnen
voorzien en doorzien. Daardoor voorkomen we dat de wet snel achterhaald
raakt. De commissie-Jones heeft geconstateerd dat open formuleringen
soms leiden tot interpretatieverschillen. Dat maakt een wet minder
voorzienbaar. Dat is een risico van techniekneutrale wetgeving. Daar kan
gedelegeerde wetgeving soms een uitkomst voor bieden. De wet zelf blijft
dan techniekneutraal, terwijl de gedelegeerde wetgeving de mogelijkheid
biedt om daar technische uitwerkingen in te beleggen. Dus dat nemen we
verder mee in het doordenken van hoe de wet eruit moet komen te
zien.
Mevrouw Helder van de BBB vroeg wat er nodig is om de door de
commissie-Jones en de Algemene Rekenkamer genoemde knelpunten weg te
nemen en wat er gedaan wordt om de nieuwe Wiv aan te laten sluiten bij
de uitvoeringspraktijk. Het is belangrijk te onderkennen dat daaraan
onvoldoende aandacht is besteed. Dat heeft de Algemene Rekenkamer
destijds, bij de implementatie van de Wiv 2017, ook geconstateerd.
Daarom is toegezegd dat er een uitvoeringstoets zal plaatsvinden door de
diensten en de twee toezichthouders, zoals bij de tijdelijke wet ook is
gebeurd. Die uitvoeringstoets zal komend jaar nog voor de consultatie
gaan plaatsvinden. Daar zullen zowel de diensten als de toezichthouders
bij worden betrokken.
En dan ben ik door mijn eerste blokje heen.
De voorzitter:
Dank u. Meneer Brekelmans.
Minister Uitermark:
Nee, dat brengt mij naar mijn tweede blokje.
De voorzitter:
O, heeft nog een tweede blokje? Excuses.
(Gelach)
De voorzitter:
Excuses. Ik dacht al: wat een geweldig korte tijd heeft u nodig gehad
voor de beantwoording! Dus ik was al zeer verheugd. Dat begrijpt u wel.
Maar dan gaan we naar uw tweede blokje.
Minister Uitermark:
Ik heb nog meer mooie antwoorden op heel veel goede vragen. Mevrouw
Helder heeft gevraagd: er wordt met twee wetten tegelijk gewerkt; komt
er straks een vereenvoudiging, namelijk één wet? Het antwoord daarop is
ja. De nieuwe Wiv zal zowel de huidige Wiv als de tijdelijke wet en de
regeling vervangen. Dus we werken straks weer met één wet.
Zij had ook gevraagd hoe we nu al met de herziening van de Wiv bezig
kunnen gaan als we de tijdelijke wet nog niet hebben kunnen herzien. Dat
is een goed punt. We streven ernaar de invoeringstoets met de
allereerste inzichten binnen een jaar na inwerkingtreding naar uw Kamer
te sturen. Ik ga er ook van uit dat per 1 januari de bevoegdheden uit de
tijdelijke wet vol kunnen worden ingezet. Dat brengt ons dan in Q2 van
volgend jaar tot de eerste resultaten daarvan. Dan kunnen we op basis
daarvan ook al het gesprek met de Kamer aangaan. Ook is de monitoring
ongoing. De komende jaren blijft de monitoring gaande en als de
resultaten van de monitoring daar aanleiding toe geven, kunnen we daar
in de verschillende stadia van het wetgevingsproces nog verder rekening
mee houden.
Mevrouw Helder (BBB):
Dat is een duidelijk antwoord van de minister, waarvoor dank. Ik neem
aan dat die ongoing monitoring gelijk opgaat met het wetgevingsproces.
Ik denk dat dit al voldoende is, maar anders zou mijn vraag de volgende
zijn. Bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering hebben we
het zo ingericht dat we de mogelijkheid hebben van een aanvullingswet.
Stel dat uit de monitoring komt dat er nog iets heel anders nodig is
voor de wet en de wet zou al behoorlijk op streek zijn, zou dat dan nog
een optie zijn? Maar waarschijnlijk is de monitoring al genoeg.
Minister Uitermark:
Ik denk dat de monitoring genoeg is. Als daar resultaten uit komen die
nopen tot bijstelling, moeten we die er natuurlijk bij betrekken, zoals
ik zei. Uw suggestie is een mooie, omdat we daar ook naar kijken. Tot
zover mijn tweede blokje.
Dan kom ik bij het derde blokje: het stelsel van toezicht, toetsing en
beroep. De heer Van Nispen van de SP vroeg hoe de toezichthouders worden
betrokken bij de totstandkoming van de nieuwe wet. Zij zijn vanaf het
begin van het traject betrokken en hebben ook reeds waardevolle inbreng
geleverd. Ik vind de positie van de toezichthouders ook echt heel
belangrijk. De gesprekken zijn dus gaande en die blijven ook lopen. Ik
ben de toezichthouders ook echt erkentelijk voor hun waardevolle
inbreng, omdat die echt bijdraagt aan de kwaliteit en ook de
toekomstbestendigheid van de nieuwe wet. Ik blijf graag in gesprek. We
zoeken daar ook een voor de toezichthouders passende vorm bij.
Dan een vraag van de heer Deen, de heer Van Nispen en mevrouw
Kathmann.
De voorzitter:
Mag ik u even onderbreken voor een interruptie van meneer Van
Nispen?
De heer Van Nispen (SP):
Wat is dan die passende vorm? Hoe ziet die eruit? Hoe zijn de
toezichthouders betrokken? Ik ben ook benieuwd naar het volgende. Voor
mij is het de eerste keer dat ik een herziening van de Wiv meemaak.
Krijgen wij als Kamer ook van de minister te horen "dit vonden de
toezichthouders en we zijn hen daarin gevolgd" of "dit vonden de
toezichthouders maar wij hebben een andere afslag genomen"? Of horen wij
helemaal niet via de minister wat de toezichthouders vonden? Horen we
dat van henzelf of horen we dat helemaal niet? Ik ben benieuwd hoe dat
er procesmatig uitziet.
Minister Uitermark:
Ik snap uw vraag. In de gesprekken die ik heb gehad, is voor een deel
schriftelijke inbreng geleverd en voor een deel mondelinge inbreng. Ik
vind het vooral belangrijk dat de toezichthouders op het goede, vroege
moment zijn aangehaakt en ook in staat zijn, ook met de capaciteit die
ze hebben, om hun input te leveren. Dat bedoel ik dus met een "passende
vorm". Voor de een is dat schriftelijk, voor de ander is dat mondeling.
Ik moet nog even nadenken over in hoeverre we de inbreng kunnen delen
met uw Kamer. Misschien kan ik daar in tweede termijn nog iets concreter
over zijn. Het hangt ook af van hoe de toezichthouders daar zelf naar
kijken.
Er zijn vragen gesteld door de heer Deen, de heer Van Nispen en mevrouw
Kathmann over de dynamiek, de slagkracht en de flexibiliteit. Hoe borgen
we dat? Hoe kijken we naar het samenvoegen van de toezichthouders? Is
het een goed idee om er één autoriteit van te maken? Ook is gevraagd of
ik, als het één toezichthouder moet worden, kan toezeggen dat beide
toezichthouders nauw bij dit proces worden betrokken. Ik vind het
belangrijk om te zeggen dat het stelsel van toetsing en toezicht echt
het sluitstuk is van de herziening van de Wiv. Dat komt omdat we eerst
moeten nadenken over hoe de taken worden belegd en neergelegd en hoe de
wet wordt ingericht. In dat proces is dit het sluitstuk. Om tot een goed
onderbouwde keuze te komen, werken wij op dit moment nog twee scenario's
uit, namelijk het scenario van geïntegreerd toezicht en het scenario van
toestemmingverlening door de rechtbank. Maar ook het scenario van de
tijdelijke wet is nog een mogelijkheid. Wij willen eerst lering trekken
uit de ervaringen met die wet, bijvoorbeeld ten aanzien van het bindend
toezicht door de CTIVD en de beroepsprocedure. Het zou voorbarig zijn om
nu al een definitieve keuze te maken voor het scenario van de
geïntegreerde toezichthouder, want wij zitten immers nog midden in dat
onderzoek. Ik kan u wel zeggen dat de TIB en de CTIVD dus steeds nauw
betrokken zijn bij de keuze voor een toekomstig stelsel. Ik kan er ook
nog aan toevoegen dat we momenteel bijvoorbeeld onderzoeken hoe zo'n
geïntegreerde toezichthouder er organisatorisch uit moet komen te zien
en wat het betekent voor de positie van de klachtafhandeling en de
informatiedeling als we de twee toezichthouders integreren.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Dank voor dat antwoord. Ik heb een vraag in het verlengde van de vraag
van de heer Van Nispen. Ik wil iets concreter weten hoe de
toezichthouders worden betrokken en hoe wij die betrokkenheid tot ons
krijgen in de Kamer. De toezichthouders worden nauw betrokken, maar hoe
zien wij dat als Tweede Kamer terug? We gaan nu het proces versnellen.
Dat vind ik goed, hoor. We gaan niet meer de stand van zaken doen, maar
we gaan straks gelijk, hop, met een soort invoeringstoets erbij, met
elkaar in debat. Zou het, om het concreet te maken, een idee zijn dat we
bij dat debat een stuk hebben waarin de toezichthouders hun visie geven
op het proces, de werking van de tijdelijke wet en de invoeringstoets?
Dan hebben we iets concreter zicht op de visie van de toezichthouders en
kunnen wij daar iets van vinden.
Minister Uitermark:
Ik begrijp de vraag goed. Ik vind het zelf ook heel belangrijk en ook
mooi dat we juist bij deze wet dit samenspel hebben, dus het samenspel
van het kabinet met de Kamer, met de wetenschappers en met de
toezichthouders. Ik begrijp dus goed dat u zoekt naar een vorm om
aangehaakt te zijn bij de input van de toezichthouders. Maar ik vind het
ook belangrijk dat ik eerst zelf hoor wat de toezichthouders daarvan
vinden. Dit is mijn primaire reactie, maar ik kom misschien in tweede
termijn nog met een iets concreter antwoord.
De heer Six Dijkstra van NSC sprak steun uit voor het scenario in de
hoofdlijnennotitie, mits er een garantie is dat de CTIVD op peil blijft
naar rato van verwerving en gebruik van bulkdata door de diensten. Ik
deel het standpunt dat het toezicht gelijke tred moet kunnen houden met
de uitvoeringspraktijk van de diensten. Daarom zullen we in kaart
brengen wat de keteneffecten zijn van de te maken keuzes voor het
toezicht, zodat in afstemming met Algemene Zaken kan worden bezien in
hoeverre dit tot capaciteitsaanpassing bij de toezichthouder noodzaakt.
Ik zeg dus graag toe dat effectief toezicht als uitgangspunt wordt
meegenomen in de herziening van de Wiv. Wat mij betreft geldt: geen
goede dienst zonder goed toezicht.
De heer Van Nispen en mevrouw Kathmann hebben vragen gesteld over de
bezuinigingen op de CTIVD. Kan ik duidelijk maken wanneer het toezicht
voldoende is? Hoe kan het toezicht volledig zijn als het budget van de
CTIVD niet groeit maar de diensten wel? Bij het debat over de begroting
van Algemene Zaken is een motie ingediend door de heer Van Nispen om het
budget van de CTIVD de komende jaren in ieder geval op peil te houden en
dit te dekken uit het extra geld dat beschikbaar komt uit de enveloppe
voor nationale veiligheid. De minister-president heeft toen aangegeven
de bijzondere situatie van de CTIVD te zien en ook de zorgen te delen
rondom de groeiende budgetten voor de MIVD en de AIVD aan de ene kant,
terwijl tegelijkertijd op de CTIVD zou moeten worden bezuinigd. Het is
belangrijk dat de CTIVD zijn werk moet kunnen blijven doen. De
minister-president zal in gesprek gaan met de ministers van JenV en
Financiën en ook met mijzelf om te bezien of het geld uit de enveloppe
voor nationale veiligheid kan worden gehaald. Deze gesprekken gaan we
spoedig na het herfstreces voeren. Dan zullen we uw Kamer ook daarover
informeren. Ik kan niet op deze gesprekken vooruitlopen.
De heer Van Nispen (SP):
Dat snap ik. Ik ga die discussie hier nu ook niet inbrengen. Ik vraag de
minister wel of zij het met mij verwonderlijk vindt dat er zo'n
bezuiniging op de CTIVD in de begroting zit, zonder dat we daarover
apart zijn geïnformeerd of bijgepraat. Dat moeten we dan ontdekken. Dat
doen we ook, omdat we het natuurlijk goed lezen. Dat is ook onze taak;
dat snap ik. Vervolgens moeten wij een voorstel indienen om het budget
op peil te houden, want het kabinet heeft niet voorgesteld dat het
meestijgt met het budget van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Nee, het bezuinigt zelfs. Wij moeten dan met een voorstel komen. Dan
moeten we hopen dat we zelf een dekking vinden. De voormalige Kamerleden
weten hoe ingewikkeld het is om een dekking te vinden waar andere
Kamerleden zich in kunnen vinden. Het is dan onze taak om ervoor te
zorgen dat het budget op peil blijft. Snapt de minister mijn
verwondering bij die gang van zaken, als er een nieuwe Wiv komt, als er
net een tijdelijke wet is en als we met elkaar goed toezicht belangrijk
vinden, juist om de AIVD en de MIVD gecontroleerd hun belangrijke werk
te laten doen?
Minister Uitermark:
Laat ik het zo zeggen: ik begrijp de zorgen. Ik denk dat u die zorgen
heeft geadresseerd bij de begroting van AZ. Die zorgen worden ook
opgepakt op de manier zoals ik net heb aangegeven. Ik denk dat dat
belangrijk is. We gaan zien of dat geld uit die envelop gehaald kan
worden.
De heer Van Nispen (SP):
Toch nog een vervolg daarop. Ik zal niet vooruitlopen op uw
besluitvorming samen met de minister-president en de minister van JenV.
Ik wacht dat af en zo nodig pas ik de motie en het amendement aan.
Nogmaals, het is toch raar dat we dat vanuit de Kamer moeten oplossen,
omdat het kabinet voorgesteld heeft … Even heel scherp: het kabinet
stelt voor om te investeren in de uitleen MIVD en te bezuinigen op de
CTIVD en dan moeten wij dat als Kamer repareren. Ik vind het niet erg om
dat te doen — we doen dat graag — maar dat is toch een rare gang van
zaken? Het komt nog eens boven op heel die huisvestingsdiscussie, die
ook tot verontwaardiging bij de Kamer heeft geleid. Dat doet dan toch de
vraag rijzen: hoe belangrijk vindt het kabinet het goede toezicht nou
echt? We kunnen het hier met elkaar wel zeggen, maar dit is dan het
tweede voorbeeld waarvan ik denk: nou, daar moeten we als Kamer dan weer
stevig voor in de bres springen. Nogmaals, mag ik iets meer uitleg van
de minister hoe dit nu toch elke keer weer zo kan?
Minister Uitermark:
De precieze afwegingen die over de CTIVD en het budget van de CTIVD
gemaakt worden, hebben ook te maken met aspecten als capaciteit en in
hoeverre die capaciteit nu op orde is en wordt uitgebreid binnen de
huidige budgettaire kaders. Dat is niet primair aan mij; dat valt onder
de verantwoordelijkheid van de minister van Algemene Zaken. Daar hoort
die discussie ook primair thuis. Ik ga daar nu geen moreel oordeel over
geven. Ik wil benadrukken dat het kabinet het belangrijk vindt. Wat ik
als minister van Binnenlandse Zaken en verantwoordelijk voor de AIVD wil
benadrukken, is dat een goede dienst ook een goede toezichthouder nodig
heeft. Het groeien van de dienst en de taken die dat ook verder in de
keten met zich meebrengt, moeten gelijke tred houden.
De heer Van Nispen (SP):
Ik blijf hier zo over doorzeuren omdat dit voor mij — ik hoor dat ook
van meerdere mensen — cruciaal is. Als de minister straks steun van
onder andere mijn fractie voor een heel belangrijke wet wil, dan wil ik
erop kunnen vertrouwen dat het toezicht op orde is en dat het gelijke
tred blijft houden. Ik wil het niet nog een keer meemaken dat er
bijvoorbeeld weer op bezuinigd wordt. Dat is de reden waarom ik hier zo
over door blijf zeuren. Dat zal ik zo nodig blijven doen. Ik heb liever
dat het niet nodig is omdat het aan de voorkant al is opgepakt, zodat we
serieus kunnen meepraten over de belangrijke inhoud van deze wet en
weten, in de woorden van mevrouw Kathmann, "dat het goed is".
De voorzitter:
Misschien mag ik eraan toevoegen: kunt u een indruk van tijd geven,
zodat ik dat kan opnemen in de toezegging?
Minister Uitermark:
Zoals ik net aangaf, zullen we die gesprekken zo spoedig mogelijk na het
herfstreces starten. Daar zal de minister-president mee komen en hij zal
ook antwoord geven op de vraag wat tijdig is, zodat dat bij de motie kan
worden betrokken als de motie in stemming wordt gebracht.
De voorzitter:
De motie is nu aangehouden. Dat is even een dingetje, denk ik. Heeft u
een idee wanneer er een brief naar de Kamer gaat komen?
Minister Uitermark:
Nee, want de minister-president gaat dit gesprek inregelen. U heeft daar
de motie ook ingediend en aangehouden. Ik kan daar nu agendatechnisch
geen toezegging over doen, hoe graag ik dat ook zou willen.
De voorzitter:
Ik begrijp dat u het graag wilt. Gaat u verder.
Minister Uitermark:
Meneer Van Nispen heeft ook gevraagd of ik het ermee eens ben dat
efficiënt toezicht niet mogelijk is als er een grote administratieve
last is. Dat efficiënte toezicht is een doorlopend aandachtspunt bij de
herziening. Het verminderen van de administratieve lasten is echt een
belangrijk uitgangspunt bij de herziening van de Wiv. Daar hebben zowel
de diensten als de toezichthouders profijt van. We moeten bekijken waar
die lastendruk onevenredig wordt en niet meer bijdraagt aan een goede
toepassing van de wettelijke waarborgen. Daar waar de
administratievelastendruk naar beneden kan en onnodig is, gaan we kijken
of we de druk kunnen verminderen.
Mevrouw Helder heeft aangegeven dat de hoofdlijnennotitie een open
document is, dat de TIB kritisch is op het inkrimpen van haar
bevoegdheden en ook de CTIVD kanttekeningen heeft geplaatst. Zij vraagt
om een antwoord op beide punten. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat
er in de hoofdlijnennotitie geen sprake is van een voorgenomen inperking
van de bevoegdheden van de TIB of de CTIVD en dat beide toezichthouders
door het kabinet, zoals ik net al aangaf, echt intensief betrokken
worden. Het standpunt van beide toezichthouders is dat zij voorstander
zijn van het scenario van geïntegreerd toezicht. Hun visie wordt
betrokken bij het verdere onderzoek om te komen tot een keuze.
De heer Deen heeft gevraagd wat de voordelen zijn als de CTIVD een zbo
zou worden. Een belangrijk kenmerk van een zelfstandig bestuursorgaan,
een zbo, is dat zo'n organisatie niet onder ambtelijk of hiërarchisch
gezag van een minister staat. In het wetsvoorstel voor de Wiv 2002 is de
CTIVD aanvankelijk als een zbo aangemerkt. Maar de Raad van State had
daar stevige kritiek op en ook de Tweede Kamer was heel kritisch. Toen
is juist in het belang van de onafhankelijkheid het zbo-karakter
heroverwogen. In het kader van het nieuwe stelsel voor toetsing en
toezicht wordt nu ook de positionering van zowel de TIB als de CTIVD, al
dan niet samengevoegd, opnieuw bezien. We bekijken dan ook welke
rechtsvorm daar het beste bij past.
Tot slot heb ik in dit blokje nog een vraag van mevrouw Kathmann: kan de
nieuwe wet ook gelden voor de NCTV en kan de minister toezeggen dat de
NCTV bij de nieuwe diensten wordt gevoegd? Nee, wij zijn niet voornemens
dat uit te breiden naar de NCTV. Het toezicht door de CTIVD ziet primair
op de rechtmatige uitoefening van de Wiv 2017 door de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten. Dat blijft het uitgangspunt, ook bij de herziening.
Dat geldt ook voor toezicht, ongeacht of het een geïntegreerde
toezichthouder wordt of niet. Het klopt wel dat de NCTV taken uitvoert
in het belang van de nationale veiligheid, en ook andere
overheidsorganisaties doen dat wel. Maar zij zijn echt fundamenteel
anders dan de diensten, met een eigen rol, eigen taak en eigen
werkzaamheden. Ze zijn geen inlichtingen- en veiligheidsdiensten en
hebben ook geen soortgelijke bevoegdheden. Tot zover.
Dan het laatste blokje: overig. Er zijn een paar vragen over
bijvoorbeeld economische veiligheid. Mevrouw Kathmann vroeg wat
economische veiligheid betekent voor de Wiv, welke bevoegdheden er nodig
zijn, wat er in de wet komt en of het toezicht meegroeit. Het is een
belangrijk punt. De diensten doen in het kader van nationale veiligheid
al onderzoek naar economische veiligheid. Het is namelijk een van de zes
nationale veiligheidsbelangen. De diensten spelen een belangrijke rol in
het tegengaan van ongewenste kennis- en technologieoverdracht,
bijvoorbeeld door het onderkennen van de ontwijking van sancties en
exportrestricties, en ook in het tegengaan van de vorming van
risicovolle, strategische afhankelijkheden. Er loopt interdepartementaal
een verkenning over de vraag of aanpassing van de taakomschrijvingen van
de diensten op dit punt noodzakelijk of wenselijk is. Juist omdat die
verkenning nog loopt, is het op dit moment nog niet mogelijk om een
antwoord te geven op de vraag of de diensten extra bevoegdheden nodig
hebben en of de toezichttaak daarmee moet veranderen. Ik realiseer me
dat ik "mevrouw Kathmann" zei, maar volgens mij was het mevrouw
Rajkowski die die vraag stelde. Ja.
Dan vroeg de heer Six Dijkstra om de toezegging om de C-taak en de
NSA-taak tegen het licht te houden. Verder vroeg hij om nader uiteen te
zetten hoe de AIVD zich op de langere termijn zou moeten verhouden tot
bijvoorbeeld de NCSC en andere partijen in het cybersecurityveld en of
ik daarin ook situaties in andere EU-landen en de Five Eyes wil
meenemen. Het korte antwoord is: ja. Wij verkennen bij de herziening of
het nodig is om bestaande werkzaamheden van de diensten voor de
weerbaarheidstaak te verduidelijken. In de uitvoering van de
weerbaarheidsbevorderende taken van de diensten denken wij juist in
samenspraak met meerdere organisaties na over hoe zij zich tot elkaar
verhouden en hoe zich dat verhoudt tot ieders verantwoordelijkheid. We
zullen daar ook in de toelichting bij de wet aandacht aan besteden. Ik
kan dat dus aan u toezeggen.
De heer Van Houwelingen vroeg onder andere of ik voorbeelden heb van
mensen die geweld hebben gepleegd en of ik een voorbeeld heb van iemand
met anti-institutioneel extremisme die een aanslag heeft gepleegd. Het
is belangrijk om te zeggen dat in de publicatie van april jongstleden,
getiteld Met de rug naar de samenleving, door de AIVD, de NCTV en de
nationale politie is geschreven dat er van een klein deel van de
soevereine beweging een potentieel gewelddadige dreiging uitgaat. Dat is
een categorie soevereinen, een kleine categorie, die bestaat uit mensen
die geloven dat een toekomstige gewelddadige strijd met de overheid en
democratische instituties onvermijdelijk is. Het gaat dan om enkele
tientallen tot 100 mensen. Het is ook goed om te noemen dat in april en
in juli en ook in september in Nederland een groep mensen is aangehouden
in het kader van het onderzoek naar soevereinen, na ambtsberichten van
de AIVD. Daarbij zijn ook wapens aangetroffen. Ik zeg er ook meteen bij
dat het OM de aangewezen partij is om hiervan een stand van zaken te
geven, omdat het om een strafzaak gaat.
Meneer Van Houwelingen heeft het ook gehad over goedaardige elites. Hij
vroeg sinds wanneer we een goedaardige elite hebben. Openlijke kritiek
scherpt het debat en draagt ook bij aan responsieve instituties die
binnen hun taken en de kaders van de rechtsstaat meebewegen met wat er
maatschappelijk leeft. Het is dus belangrijk dat er ruimte is voor
kritiek. Kritiek hoort ook in een functionerende democratische
rechtsstaat. Maar in Nederland hebben we te maken met een extremistische
beweging die is ontstaan en die bepaalde ingrijpende gebeurtenissen niet
alleen verkeerd of oneerlijk vindt, maar die juist ook zegt dat zulke
gebeurtenissen onderdeel zijn van een vooropgezet plan om Nederlanders
bewust kwaad te doen. Kenmerkend voor de boodschap van het
anti-institutioneel extremisme is dat er een kwaadaardige elite zou
zijn, die er juist op uit is om de Nederlandse bevolking te
onderdrukken. Van dat narratief gaat een drieledige dreiging uit.
Allereerst wakkert dit narratief wantrouwen aan tegen democratische
instituties, wat op de langere termijn het functioneren van de
democratische rechtsorde kan ondermijnen. Ten tweede kan dit narratief
ook een niet-gewelddadig extremisme aanwakkeren, bijvoorbeeld door
haatzaaien, demoniseren en ook intimidatie te stimuleren. Ten slotte is
er een dreiging van geweld op basis van dit narratief.
Meneer Van Houwelingen heeft ook gevraagd naar de naslag van
kandidaat-bewindspersonen. Hij zei dat de Tweede Kamerleden de naslag
niet kunnen inzien en gaf aan dat zorgelijk te vinden. De uitkomst van
de naslag wordt alleen meegedeeld aan degene die het verzoek tot naslag
heeft gedaan. In het geval van een kandidaat-bewindspersoon is dat de
formateur of namens deze de secretaris-generaal van het ministerie van
Algemene Zaken. Ik vind het belangrijk om te zeggen dat de CTIVD daar
toezicht op houdt en dan ook de inhoud kan beoordelen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Dank voor dit antwoord, maar dat is nu mijn vraag. Dit betekent dus de
facto dat een kandidaat kan worden afgewezen zonder dat, als ik het goed
begrijp, de kandidaat zelf zicht heeft op het waarom. De Kamer heeft dat
zicht ook niet en het publiek al helemaal niet. De formateur heeft dat
inderdaad wel. Dat is toevallig het oud-hoofd van de inlichtingendienst.
Die doen dat onderling. Verder is er geen enkele controle op, als ik het
goed zie. Nu komt mijn hoofdvraag. Vindt de minister het dan niet
zorgelijk, vanuit democratische principes gezien, dat de
inlichtingendiensten zo veel macht hebben?
Minister Uitermark:
Nee, want ik gaf u net aan dat de CTIVD daar toezicht op houdt. Zo is
dat geregeld. Die heeft dus ook zicht op de inhoud daarvan.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik begrijp dat er toezicht op wordt gehouden, maar het punt is dus de
hele tijd dat er geen democratische controle is. Zelfs de
commissie-stiekem doet soms verzoeken. Ook dat wordt niet toegestuurd
door de minister. Er is dus geen democratische controle vanuit de Kamer,
vanuit het publiek. Er is geen debat over. Van het toezichthouden
krijgen wij ook geen resultaten. Het is toch heel zorgelijk dat de
selectie van ministers uiteindelijk bij een heel klein groepje zit, bij
de inlichtingendiensten, bij de oud-baas van de inlichtingendiensten en
dan nog bij een toezichtsorgaan, en dat wij als Kamer daar helemaal geen
oordeel over kunnen vellen? Stel dat de betrokken persoon het zelf goed
zou vinden. Dat is natuurlijk belangrijk. Als die het prima vindt dat
zijn dossier openbaar wordt, moet dat toch op z'n minst kunnen?
Minister Uitermark:
Ik hoor uw opvatting daarover. Mijn opvatting is een andere. Het is nu
zo geregeld zoals het geregeld is. Dat betekent dat er goed wordt
gekeken of er uit de naslag van kandidaat-bewindspersonen
contra-indicaties naar voren komen. Die zijn in dit proces goed
ingeregeld en zijn controleerbaar door de toezichthouder.
Mevrouw Helder (BBB):
Even voor mijn beeld, want ik wil dit niet in de lucht laten hangen. Als
er naslag wordt gedaan, zijn het toch niet de diensten die iemand
afwijzen? Uiteindelijk beoordeelt degene op wiens verzoek de naslag is
gedaan, toch zelf wat hij daarmee doet? Vervolgens is het afhankelijk
van degene die dat doet of het democratisch gecontroleerd kan worden als
het bij een formatie terecht zou kunnen komen. Dan kan de Kamer er wat
over zeggen. Maar het is toch niet de dienst die iemand afwijst?
Minister Uitermark:
Zeker. Het is goed dat u dat nog eens helder uitlegt, want dat is
inderdaad niet zo. Het is aan degene die de uitslag van de naslag
ontvangt, in termen van een procesmededeling. De inhoud wordt dan niet
ontsloten. Het is aan die persoon om te bepalen wat hij met zijn
kandidaat-bewindspersoon doet.
Dan kom ik bij de allerlaatste vraag. Ook die is gesteld door de heer
Van Houwelingen. Hij zei dat de diensten samenwerken en dat de
Tsjechische dienst met een rapport komt. Hij vroeg hoe een bevriende
inlichtingendienst kan komen met verdachtmakingen van Nederlandse
politici. Het is niet zo dat de Tsjechische dienst namen van Nederlandse
politici heeft genoemd. Dat is niet zo. Op woensdag 27 maart heeft de
Tsjechische regering bij monde van de premier een verklaring uitgebracht
dat de Tsjechische regering besloten had om drie entiteiten op te nemen
in hun nationale sanctielijst vanwege beïnvloedingsoperaties die zij op
Tsjechisch grondgebied hebben uitgevoerd. Het betrof twee natuurlijke
personen en één rechtspersoon. Met die stap beoogde de Tsjechische
regering een pro-Russisch netwerk te treffen dat een
beïnvloedingsoperatie op hun grondgebied probeerde te ontwikkelen die
ernstige gevolgen zou hebben voor de veiligheid van Tsjechië en de
Europese Unie. De Tsjechische regering heeft in het openbaar dus geen
namen van personen of landen genoemd die betrokken zouden zijn bij de
beïnvloedingsoperatie. De AIVD is voorafgaand aan de publicatie door
zijn Tsjechische collega's geïnformeerd over het voornemen om op die
woensdag daarover publiek een verklaring naar buiten te brengen. Het
betreft een eigenstandige afweging van Tsjechische zijde om daartoe over
te gaan. Aangezien het Tsjechische inlichtingen betreft, is het aan hen
om te besluiten wat wel en niet openbaar gemaakt mag worden. Het is dan
ook aan de Tsjechische geheime dienst om daar tekst en uitleg bij te
geven.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik heb een rappelleervraag, dus ik hoop dat die niet telt als een
interruptie. Er staat nog één vraag open. Dat was mijn vraag over het
bespioneren van elkaars inwoners door inlichtingendiensten. Ik gaf het
voorbeeld van de Haagse rechtbank. De minister zal zich dat nog
herinneren. Ik had hele duidelijke vragen. Kan zoiets gebeuren? En zo
ja, gebeurt het ook? Dat was een hele duidelijke vraag. Het gaat over de
AIVD, dus ik neem aan dat die vraag voor de minister is.
Minister Uitermark:
Kunt u de vraag nog even herhalen?
De voorzitter:
Meneer Van Houwelingen, een korte herhaling.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, ik houd het kort. Stel dat de AIVD inlichtingen wil over een
Nederlandse advocaat. Nu moet je daarvoor instemming vragen van de
Haagse rechtbank, maar de AIVD kan dat. Dan zeggen we tegen de
Amerikanen "weet je, bespioneren jullie hem even", want de Amerikanen
hebben natuurlijk niet de restricties die onze inlichtingendienst heeft.
Dan wordt de informatie vervolgens uitgewisseld aan de AIVD. Zo kan,
buiten het toezichtkader om, informatie worden verkregen via een andere
inlichtingendienst over bijvoorbeeld een Nederlandse advocaat. Kan dat?
Zo ja, gebeurt het?
Minister Uitermark:
Het is belangrijk dat ik het goed zeg. Als zoiets aan de orde zou zijn,
wordt het verzoek getoetst door de Amerikaanse toezichthouder. Bovendien
houdt onze eigen CTIVD er dan toezicht op.
De voorzitter:
Tot slot, meneer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Het is dus heel zorgelijk. Er wordt getoetst door de Amerikaanse
toezichthouder. De Amerikanen hebben de naam — dat is bekend — dat als
het om niet-Amerikaanse burgers gaat, ze bijna alles kunnen doen. Dat
heeft Snowden ook onthuld. De Amerikanen zullen dus zeggen: prima, het
zijn niet onze burgers. Dan is er dus een loophole in het systeem. Dat
is toch overduidelijk? Dat is toch heel zorgelijk. We moeten wakker
worden.
De voorzitter:
De minister. Daarna ga ik naar mevrouw Kathmann.
Minister Uitermark:
Het gaat nu eigenlijk over het uitwisselen van informatie met
buitenlandse diensten. We hadden de taken een beetje verdeeld, maar ik
zal 'm nu meepakken. Vooropgesteld: de diensten handelen binnen het
wettelijke kader van de Wiv 2017. Dan kunnen dus gegevens worden
uitgewisseld. Op grond van artikel 90, lid 5 mogen de AIVD en de MIVD
een buitenlandse dienst niet verzoeken om een bevoegdheid uit te oefenen
die de diensten zelf op grond van de Wiv 2017 niet hebben. Bij de
herziening van de Wiv gaan we hier ook geen verandering in
brengen.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
De minister gaf net aan dat de laatste vraag beantwoord was, maar er
staan nog drie vragen van mij open. Twee daarvan gaan over de zorgen die
er zijn omdat de Tijdelijke wet per 1 juli in werking zou treden, maar
dat eigenlijk niet is gebeurd in verband met alles rondom het toezicht.
Hopelijk gaat het per 1 januari beter. Mijn eerste vraag was: hoelang
moet de Tijdelijke wet volgens deze minister in gebruik zijn geweest
voordat we zeker weten of hij goed werkt?
Minister Uitermark:
Volgens mij heb ik daar al antwoord op gegeven. Ja.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
O. Dat heb ik niet gehoord. Nou, dan hoeft u deze vraag niet nog een
keer te beantwoorden; dan kijk ik het wel na. Ik heb gewoon het idee dat
ik alles heb gevolgd. Onder welke voorwaarden is de Tijdelijke wet
volgens de minister een succes? Welke criteria gelden er voor de
evaluatie van de Tijdelijke wet?
Dan stond er ook nog een vraag open in het kader van de beantwoording
van de NCTV. Ik begrijp de minister. We zijn het daar niet mee eens,
want volgens mij voert de NCTV nu wel taken uit die ze hebben verkregen
omdat ze ook informatie kunnen vergaren die meer past bij de echte
veiligheidsdiensten. De minister zegt zelf dat de NCTV geen
inlichtingen- of veiligheidsdienst is. In dat kader had ik gevraagd of
de minister dan ten minste bereid is om onafhankelijk te laten
onderzoeken of één nationaleveiligheidswet misschien een goede oplossing
is voor de taken die de NCTV nu soms uitvoert. Dat is een soort
uitbreiding, want eerst zou het een coördinerend orgaan zijn, maar af en
toe is er sprake van wat branchevervaging, om het zo maar te zeggen. Ik
heb het dus over één nationaleveiligheidswet, waarbij die taken van de
NCTV onder ander toezicht staan. Dat kan hetzelfde toezicht zijn als dat
waar de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onder staan, of misschien
zou je het nog breder kunnen trekken. Dan zou je ook nog bijvoorbeeld
het NCSC daar kunnen onderbrengen. Dat is waar de heer Six Dijkstra het
over had.
Minister Uitermark:
Ik kom daar in tweede termijn graag even op terug.
De voorzitter:
Uitstekend. Dan concludeer ik dat dit het besluit was van uw laatste
blokje. Ik vraag dat even voor alle zekerheid. Dan ga ik naar uw
collega, minister Brekelmans.
Minister Brekelmans:
Dank, voorzitter. Laat ik beginnen met het danken van alle leden die hun
waardering hebben uitgesproken voor het werk van de diensten en het
harde en belangrijke werk dat individuele medewerkers daar doen.
Verschillende leden hebben ook geschetst dat de hybride dreigingen die
op Nederland afkomen zeer serieus zijn en in feite alleen maar toenemen
in aantal en in complexiteit. De juiste voorbeelden in dat opzicht zijn
wat mij betreft duidelijk aangehaald. China heeft een enorm hackers- en
spionageprogramma. We zien dat de hybride dreigingen vanuit Rusland
alleen maar toenemen en vaak ook meer fysieke vormen beginnen aan te
nemen. Dat zien we ook in de landen om ons heen. Maar ook de invloed van
Hezbollah werd aangehaald. Het gaat dus ook om non-statelijke actoren
die via beïnvloeding en hybride vormen ook invloed proberen uit te
oefenen op onze samenleving en proberen te polariseren. Daar hebben wij
ons tegen te verweren en te verdedigen, en dat tegen een tegenstander
die niet dit soort debatten voert. China en Rusland hebben geen
toezichthouders, wettelijke kaders of administratieve lasten. Zij kunnen
gewoon vrij hun gang gaan, met zeer veel capaciteit.
In dat opzicht vond ik wat de heer Van Nispen aangaf wel mooi. Hij zei:
dit brengt dilemma's en spanningsvelden met zich mee. Want aan de ene
kant willen wij ons daar effectief tegen verdedigen en ervoor zorgen dat
de diensten de ruimte en de slagkracht hebben om dat te doen. Als dat
misgaat, zult u mij naar de Kamer roepen en vragen: waarom houdt u
Nederland niet veilig; waarom behoedt u ons niet voor dit soort
dreigingen? Ik zal het beschermen van onze nationale veiligheid als
minister van Defensie ook altijd als uitgangspunt nemen. Maar dat doe ik
uiteraard binnen de kaders van de rechtsstaat. We willen niet het
Chinese dan wel Russische model kopiëren. We willen dat doen met
voldoende waarborgen en garanties dat het binnen onze rechtsstaat past.
Dat is inderdaad een spanningsveld. Daar proberen we een goede weg in te
vinden met dit wetstraject.
Mevrouw Rajkowski en anderen zeiden terecht dat het thema veiligheid en
veiligheidsdreigingen steeds meer verweven raakt met onze economie en
ons economisch verkeer. Bij het begrip "economische veiligheid" kijken
we ook welke rol de inlichtingendiensten daarin kunnen spelen. Daarbij
gaat het om sancties, maar ook om het uitoefenen van andere vormen van
economische druk, waar ook statelijke actoren een rol in spelen. Daar
zullen we goed naar moeten kijken, want ook dat domein verandert steeds.
Staten als China en Rusland zetten economische drukmiddelen ook voor
politieke doelen in. We zullen ook goed moeten kijken of de wet de
diensten voldoende ruimte biedt om daar een rol in te spelen, maar dan
natuurlijk wel op een manier die de diensten aankunnen en die past bij
de rol die de diensten hebben. Het zijn bijvoorbeeld geen
opsporingsinstanties. Volgens mij moeten we daar dus zeer zorgvuldig
naar kijken met elkaar. Maar het is goed dat dit door mevrouw Rajkowski
en een aantal anderen is gesignaleerd.
Ik zal zo meteen meer zeggen over het punt van de samenwerking, maar
vooraf even het volgende. De dreigingen die op ons afkomen, beperken
zich natuurlijk niet tot de overheid maar richten zich ook op de private
sector en op infrastructuur die in handen is van de private sector. Ook
daar is het thema samenwerking van groot belang. De bevoegdheden van de
tijdelijke Wiv of de tijdelijke wet zijn met name van groot belang voor
bijvoorbeeld kabelinterceptie.
Je ziet dat enorm veel data via onze vitale infrastructuur lopen. In het
verleden bleken inlichtingendiensten uit het buitenland, ook bevriende
inlichtingendiensten, soms wel meer te weten over de dreigingen die op
ons afkwamen dan wijzelf wisten. Nu wordt met de tijdelijke Wiv een
goede inhaalslag gemaakt ten aanzien van de mogelijkheden die we hebben
rondom kabelinterceptie, zou ik zeggen. Maar we moeten daar goed naar
blijven kijken en het is van belang dat onze diensten voldoende
bevoegdheden hebben, zeker als het gaat om het kunnen signaleren van de
steeds veranderende dreigingen die op ons afkomen. Zij moeten even goed
als onze collega-diensten in staat zijn om die dreigingen waar te nemen.
Dat even vooraf.
Er zijn een paar thema's waarop ik nader wil ingaan, ook op basis van de
gestelde vragen. Een van die thema's is het laatste dat ik net even
noemde, namelijk de verwerving van data. Ik wil ook nog iets zeggen over
de Wiv in relatie tot de krijgsmacht. Daar zijn geen vragen over
gesteld, maar ik wil dat toch doen. Dan kort iets over de economische
veiligheid. Ik zal wat dieper ingaan op het thema samenwerking, en sluit
af met de onvermijdelijke categorie overig.
Ik begin met de verwerving van data. Een aantal leden, onder anderen
mevrouw Rajkowski, hebben gevraagd hoe het kabinet kijkt naar
"opgavegericht werken". Daar werden verschillende termen voor gebruikt,
maar bedoeld wordt dat je uitgaat van een dreiging die op ons afkomt en
van een bevoegdheid die je daartegen wilt inzetten, zonder dat voor
iedere bevoegdheid die je wilt inzetten een aparte last en aparte
toestemming nodig is. Dat is iets waar we inderdaad specifiek naar
kijken. Dat zou volgens mij ook de slagkracht van de diensten kunnen
vergroten, met minder administratieve lasten.
In de praktijk zien wij vaak het volgende, en ik merk het zelf ook. Dan
zijn de diensten bijvoorbeeld in het digitale domein ergens mee bezig en
is er net een andere afslag nodig, omdat ze ergens kunnen binnenkomen of
een dreiging zien; maar voor die volgende stap moet dan eerst weer een
extra last worden aangevraagd. Voordat die aanvraag door de hele interne
molen is en je ook de goedkeuring binnen hebt die de toezichthouder moet
geven, ben je zo weer een paar weken verder. Dan kan de mogelijkheid die
je voorheen zag, op dat moment alweer voorbij zijn.
Hetzelfde geldt als je een bepaalde opdracht net even wilt uitbreiden,
bijvoorbeeld omdat je ziet dat er ook een andere actor bij betrokken is.
Eigenlijk is het maar een kleine uitbreiding, maar je moet er toch weer
het hele proces voor doorlopen. We zijn aan het kijken of we opdrachten
wat breder kunnen geven, om op die manier de administratieve last wat te
verminderen. De heer Six Dijkstra noemde dat "fenomeenlasten", dus dat
je een bredere opdracht neemt, mogelijk ook met een wat langere
toestemmingsduur, zodat de diensten daarbinnen de mogelijkheid hebben om
te navigeren zonder dat het tot extra administratieve lasten
leidt.
Mevrouw Helder vroeg: is er niet sprake van een enorme last die de
uitvoering in de knel brengt? Dat sluit daar ook op aan.
Een andere gedachte die ik hier zou willen inbrengen en waar we serieus
naar aan het kijken zijn, is of we niet meer onderscheid zouden willen
maken tussen binnenland en buitenland. Dat sluit ook aan op wat de heer
Boswijk zei, toen hij vroeg: beschermen we de Russen niet eigenlijk
beter dan onze eigen burgers? Ik kan mij goed voorstellen dat wij in het
geval van dreigingen van met name binnenlandse aard, heel goed met
elkaar moeten bezien welke rechten rondom privacy en dergelijke in het
geding zijn op het moment dat de inlichtingendiensten daarnaar kijken.
Maar als hier een Chinese of een Russische spion is of Russische
hackersgroepen vanuit het buitenland een dreiging vormen, vind ik het
maar de vraag of je dan precies hetzelfde waarborgenniveau wilt inbouwen
als je doet voor Nederlandse burgers.
Ik denk dat het mogelijk is om daar onderscheid in te maken. We zien dat
ze dat in bijvoorbeeld Denemarken ook doen. Voor de buitenlandse
component hebben ze andere regels dan voor de binnenlandse component.
Naar dat onderscheid zijn we aan het kijken en dat moet natuurlijk
verder worden uitgewerkt. Maar zo'n onderscheid maken zou relevant
kunnen zijn om de administratieve last voor een bepaald type dreiging te
verminderen. Dat zou de wendbaarheid en slagkracht van onze diensten
kunnen vergroten.
De heer Six Dijkstra had nog een vraag over strategische operaties. Zijn
vraag was met name of dat in de wettekst moet of in de memorie van
toelichting. We zullen die opmerking meenemen. Ik denk dat het net iets
te vroeg is om over de techniek van de wet, over wat we waar stoppen,
allerlei verregaande uitspraken te doen, maar we kijken daar
constructief naar. Die suggestie nemen we dus mee.
Dan ga ik naar het onderwerp Wiv en de krijgsmacht. Ik wil dat toch even
expliciet benoemen, omdat we …
De voorzitter:
Ik ga u even onderbreken, voorzitter.
De heer Boswijk (CDA):
Dank u wel, voorzitter. Nog even op het laatste puntje. Ik had een vraag
gesteld over de uitwisseling van informatie met buitenlandse
mogendheden. Daar is vroeger van gezegd: we zijn als Nederland een open
samenleving, dus dat moet gewoon kunnen.
Minister Brekelmans:
Bij het thema samenwerking kom ik hier zo meteen uitgebreider op
terug.
De voorzitter:
Helder. Ik ga naar meneer Deen.
De heer Deen (PVV):
Dank u wel. Ik heb nog een kleine vraag over dat
binnenland-buitenlandverhaal. In mijn beleving zijn er ook landen die
twee specifieke, afzonderlijke diensten voor dit verhaal hebben. Kijkt u
daar dan ook naar of is dat niet aan de orde?
Minister Brekelmans:
Nee, dat is niet aan de orde. Er zijn inderdaad een heleboel landen die
meerdere diensten hebben. De mensen die bij de MIVD en de AIVD werken
weten inmiddels precies het onderscheid tussen al die diensten, maar het
is soms best ingewikkeld wie precies wat doet. Een van de redenen waarom
de kwaliteit van onze diensten zo goed is, is dat de samenwerking heel
hecht en nauw is en, zou je kunnen zeggen, het landschap vrij
overzichtelijk is met twee diensten. Ik zou daar niet extra schotten in
willen creëren. Je ziet ook dat in sommige opzichten — neem bijvoorbeeld
de thema's Rusland en China — binnenland en buitenland in elkaar over
kunnen lopen, bijvoorbeeld op het moment dat Russen zich hier op ons
grondgebied bevinden. We hebben bijvoorbeeld ook het Ruslandhuis en het
Chinahuis. Dat zijn samenwerkingen van de twee diensten. We zullen in de
wettekst een goede definitie moeten vinden van wat dan binnenland is en
wat buitenland, maar het gaat meer over het juridisch kader dat we
daarvoor ontwikkelen.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Minister Brekelmans:
Dan de krijgsmacht. Wat we over het algemeen zien, is dat we Defensie
veel meer inzetten voor wat wij "hoofdtaak 1" noemen. Dat is voor de
verdediging van ons grondgebied en dat van onze bondgenoten. We zien dat
voor wat we in het verleden bij militaire missies, hoofdtaak 2, deden in
oorlogssituaties wettelijke kaders zijn. In de huidige tijd zitten we —
de minister van Binnenlandse Zaken noemde dat al — in een grijs gebied
tussen vrede en oorlog. We zien dat de wettelijke kaders die er zijn
voor dat grijze gebied niet toereikend zijn. Tot die conclusie komen we
met enige regelmaat. Het is ook belangrijk om te kijken, als het gaat om
het zwaartepunt van onze militaire activiteiten, of dat goed aansluit,
of de rol die onze diensten en met name de MIVD spelen in het
ondersteunen van onze krijgsmacht op een goede manier aansluit. Als het
specifiek om de Wiv gaat, kijken we ook naar de communicatiemiddelen die
in het militair verkeer kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld meer
dual-usemiddelen. Als het gaat om het uitwisselen van informatie, kijken
we naar het aantal actoren dat we hieronder kunnen scharen. We kijken
ook naar het type bevoegdheden, bijvoorbeeld de hackbevoegdheid, en naar
het eenvoudiger verstrekken van ruwe data van de MIVD aan de
krijgsmacht. Dat zijn specifieke dingen waar we ook in de wettekst goed
naar kijken, zeker voor Defensie. Gegeven onze veranderende focus zijn
dat soort dingen van uitermate groot belang.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank aan de minister dat hij hier specifiek aandacht voor vraagt. Mijn
vraag is dan eigenlijk de volgende. Hij stelt zijn vraag natuurlijk in
de context van dat grijze gebied tussen vrede en oorlog waarin we ons
bevinden. In de huidige Wiv zijn de twee taken waarvoor bijzondere
bevoegdheden ingezet mogen worden, de a-taak en de d-taak, specifiek
geschreven op het verwerven van inlichtingen. Ziet de minister nog
redenen om die taakstelling te verbreden, zodat het om meer gaat dan
enkel inlichtingenverwerving, misschien meer naar de offensieve kant, of
is dat nu niet in Frage?
Minister Brekelmans:
We kijken daar breder naar. Het is niet dat ik daar nu heel specifieke
suggesties doe waarvan ik zeg: daar moeten nu over met elkaar in debat.
Ik zei het meer omdat het door leden niet werd genoemd. Dat mag. Dat is
verder geen kritiek, maar het is wel een belangrijk thema waar we
inderdaad breder naar moeten kijken. Dus wat mij betreft gaat het ook om
het uitwisselen van informatie bijvoorbeeld en niet alleen om het
verwerven van informatie, als dat de vraag is. We moeten daar inderdaad
breder naar kijken wat mij betreft.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dan moet ik mijn vraag misschien iets specifieker stellen, omdat de
minister het ook over de hackbevoegdheid had. Momenteel staat over de
hackbevoegdheid in de wet dat het gebruik daarvan altijd in dienst moet
staan van het verwerven van inlichtingen. Ik weet niet of de minister
daarop hint, maar dat wil ik wel graag even duidelijk hebben, zodat we
ook weten wat we kunnen verwachten van de stand-van-zakenbrief die eraan
komt. Kan de hackbevoegdheid bijvoorbeeld ook ingezet worden voor
sabotage in oorlogssituaties? Ik noem maar even wat.
Minister Brekelmans:
Ik vind dat we daar wel naar moeten kijken. We zien dat de dreiging
toeneemt. Ook de Russische agressie neemt toe. We hadden het al even
over een offensief cyberprogramma. Ook de noodzaak tot afschrikking
neemt toe. Zonder dat ik daar nou heel vergaande uitspraken over wil
doen, denk ik dat het ons wel voor de vraag stelt of, als wij in
specifieke zin Rusland effectief willen afschrikken, dat dan ook iets
betekent voor de mogelijkheden die wij onze diensten geven in het
digitale domein. Dan denk ik ook aan eventuele activiteiten die
offensiever zijn of aan posities die men daarbij wil innemen. Ik denk
dat het een hele serieuze vraag is die wij onszelf moeten stellen.
Daarmee zeg ik nu niet dat er allerlei offensieve dingen moeten gebeuren
en dat we daar enorm grote acties op moeten ondernemen, maar gelet op de
dreigingen die op ons afkomen en de noodzaak tot afschrikking, denk ik
wel dat we ons die vraag moet stellen.
De voorzitter:
Gaat u verder met uw verhaal.
Minister Brekelmans:
Dan ga ik naar het onderwerp economische veiligheid en sancties. De
motie-Brekelmans/Mulder werd aangehaald. Kijk, de vraag is natuurlijk de
volgende. We zien dat sanctieontwijking een enorm probleem is. We hebben
tegen Rusland en andere landen grote sanctiepakketten ingesteld. Daar
hadden we veel van verwacht, denk ik. We hadden verwacht daarmee een
stok tussen de wielen te steken van de Russische oorlogsindustrie. Maar
we zien dat die sancties op allerlei manieren worden ontweken. Onze
diensten kunnen daar natuurlijk ook zicht op krijgen of een rol spelen
bij het analyseren van de manier waarop die sanctieontwijking
plaatsvindt. Maar op dit moment hebben onze diensten wat dat betreft
geen taak. Zo zijn er nog een aantal andere punten. Als onze diensten
bijvoorbeeld bepaalde informatie hebben over de overname door een
Chinees bedrijf of door welk bedrijf dan ook, dan kunnen daar allerlei
toetsen bij worden gebruikt waarbij de diensten ook een rol kunnen
spelen. Ook daarbij kunnen wij onszelf de vraag stellen of we een en
ander op dit moment zo hebben ingericht dat de diensten voldoende ruimte
en slagkracht hebben om daarover informatie te vergaren en of dat dan
ook op een goede manier in de instrumenten die we hebben wordt
ingebracht. Ik denk dat we, nu we toch gaan herzien, onszelf bij dit
soort fenomenen de vraag moeten stellen of onze diensten een voldoende
wettelijke basis en voldoende bevoegdheden hebben om daar een rol in te
kunnen spelen.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Ik vind het zeer geruststellend om dat te horen. Ook hierbij is het voor
mijn fractie belangrijk dat die flexibiliteit en die dynamiek worden
meegenomen. Want eerst ging het vooral om een duidelijke overname door
een Chinees bedrijf, toen bleek er via via drie stappen verder een
Chinees staatsbedrijf achter te zitten en nu zie je steeds vaker dat
misschien via de route van CEO's of juist via personen invloed wordt
verworven. Voor mijn fractie is het dan ook belangrijk dat de
flexibiliteit er is om, als de diensten een andere trend qua
invloedsfeer constateren, daarop mee te bewegen. Volgens mij hoor ik dat
beide ministers ook zeggen, maar ik wil het nog even expliciet
meegeven.
Minister Brekelmans:
Een zeer terecht punt van mevrouw Rajkowski. Ik kan het herhalen, maar
nee. Daar ben ik het helemaal mee eens. Dat moeten we meenemen. Wat dat
betreft is het ook een kat-en-muisspel, hè. Iedere keer dat wij een
instrument introduceren en dat toepassen, wordt natuurlijk weer gekeken
op welke manier daaromheen gewerkt kan worden, net buiten het zicht van
onze diensten om of wordt er gekeken naar manieren om zo'n instrument
net te kunnen omzeilen. We kunnen niet in één keer in een wet helemaal
vastleggen wat dat hele kat-en-muisspel voor een langere, meerjarige
periode omvat. Daarin moet dus inderdaad voldoende flexibiliteit
zitten.
De heer Boswijk had nog een specifieke vraag over het uitbreiden van de
strafbaarstelling van spionage, zodat ook spionage inzake onze vitale
infrastructuur strafbaar is. Dat is wel een vraag die een beetje buiten
de scope van dit debat valt. Ik zei net dat we ervoor moeten zorgen dat
onze diensten daar zicht op hebben. We moeten onszelf goed de vraag
stellen: vinden we dat een en ander voldoende is ingericht zodat, op het
moment dat de diensten die informatie hebben, die informatie ook kan
worden gebruikt, of het nou gaat om het handhaven van sancties, om
bijvoorbeeld een economische veiligheidstoets, waar we het net over
hadden, of om een eventueel strafproces, waarvoor de diensten eventueel
informatie kunnen aanleveren? Volgens mij is dat de vraag die we ons
moeten stellen. Maar of de wet die gaat over de strafbaarstelling van
spionage moet worden uitgebreid met een bredere definitie en zwaardere
straffen, is een vraag die volgens mij in dat wetstraject gesteld moet
worden. Ik weet dat deze wet nu bij de Eerste Kamer ligt. Die is al
voorbij de Tweede Kamer. Die wet zal vast nog worden besproken als die
is ingevoerd en volgens mij is dat de plek om dat nader te
bespreken.
Over het thema samenwerking zijn diverse vragen gesteld, zowel over
samenwerking met de private sector als over de samenwerking met andere
inlichtingendiensten. Door een aantal partijen, onder andere de VVD en
NSC, werd gewezen op het belang van samenwerking met commerciële
partijen. Die is natuurlijk met name in het cyberdomein zeer relevant.
Bij de uitwerking van de wet moeten we inderdaad goed bekijken hoe we
dat zo wettelijk verankeren dat informatie-uitwisseling kan
plaatsvinden, maar wel op een manier die voldoende garanties biedt bij
het uitwisselen van dit soort informatie. Ook daarbij is een passend
waarborgstelsel dus van groot belang.
We zien dat er steeds meer sprake is van wederkerigheid, in die zin dat
ook private partijen de samenwerking met de diensten opzoeken. Banken
hebben bijvoorbeeld op het gebied van witwassen een belangrijke taak.
Zij vragen dan ook of er een mogelijkheid is om wat dat betreft met de
diensten samen te werken. We zien dat dat soort fenomenen en het belang
van de rol die private partijen daarin spelen, ook weer nieuwe vragen
opwerpen over hoe die samenwerking met de diensten er dan uitziet. Het
is dus een belangrijk aandachtspunt in dit wetstraject.
Dan ga ik in op de uitwisseling van gegevens met buitenlandse diensten.
Daar werd net al door de minister van Binnenlandse Zaken iets over
gezegd in antwoord op de vraag van de heer Van Houwelingen. Op dit
moment vindt ook veel uitwisseling met andere diensten plaats. Volgens
mij is dat goed geregeld in die zin dat daarin verschillende waarborgen
zijn ingebouwd. Ik zeg dit ook in antwoord op de heer Deen en mevrouw
Kathmann, die vroegen welke waarborgen en voorwaarden daarin zitten. Op
dit moment wordt een zogenaamde wegingsnotitie opgesteld als de AIVD of
de MIVD een samenwerkingsrelatie met een andere dienst wil aangaan.
Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende categorieën
diensten voor wat betreft de mate waarin wij er vertrouwen in hebben dat
zij op een rechtmatige manier omgaan met de informatie die wij met hen
delen. De samenwerking met een aantal Europese diensten die nauw bij ons
staan, is dus echt anders dan de samenwerking met diensten die, vaak
geografisch, maar ook door hun manier optreden, verder van ons af staan.
Het is dus van belang dat dit onderscheid ook in het nieuwe wetstraject
gemaakt kan worden, zodat we op die manier onderscheid kunnen maken
tussen de samenwerking met de verschillende typen diensten. Dat over het
thema samenwerking.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Op één vraag is hij niet
helemaal ingegaan en die gaat over de risico's die zich voordoen bij
samenwerken met private bedrijven. Wij staan er helemaal voor open dat
zo'n samenwerking moet ontstaan, maar private partijen dienen natuurlijk
commerciële belangen en aandeelhouders, in tegenstelling tot
bijvoorbeeld een buitenlandse inlichtingendienst, die voornamelijk de
eigen samenleving dient. Dat betekent natuurlijk wel dat dat een
andersoortige samenwerking is. Hoe kan de Kamer er nu op vertrouwen dat
bij de samenwerking wordt meegewogen dat data van Nederlandse burgers
niet voor commerciële surveillance worden gebruikt? Welk comfort kan de
minister ons daarin bieden?
Minister Brekelmans:
Volgens mij moeten we in de nieuwe wet heel duidelijk vastleggen met
welk doel gegevens gedeeld kunnen worden. Ik zou zeggen dat het delen
van data gericht moet zijn op onze veiligheid, bijvoorbeeld op
bescherming tegen cyberdreigingen die op ons afkomen. Dat moet niet
gericht zijn op het vergroten van het verdienmodel van commerciële
partijen. Ook als we de wettekst nader gaan bespreken, moet voldoende
duidelijk zijn wat het doel van die samenwerking is. Op het moment dat
data gedeeld moeten worden die door commerciële partijen in potentie ook
voor andere doeleinden gebruikt zouden kunnen worden, moeten voldoende
waarborgen zijn ingebouwd, zodat de commerciële partijen die data niet
voor die andere doeleinden gebruiken. Dit is een algemeen antwoord; dat
begrijp ik. Maar dat zou in ieder geval mijn richtsnoer zijn als ik naar
de nadere uitwerking van deze wet kijk.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Dank voor het antwoord. Kan in de toelichting op de wet expliciet
meegenomen worden wanneer publiek-private samenwerking in de wettekst
zal worden opgenomen? Of kan in de memorie van toelichting in elk geval
op abstract niveau expliciet worden aangegeven hoe die weging geldt ten
opzichte van partijen die ook een commercieel belang dienen?
Minister Brekelmans:
Ja, we zullen dat uiteraard nader daarin omschrijven, alsook dat
principe van doelgerichtheid, de waarborgen daarbij, de noodzakelijkheid
om dat te doen en de zorgvuldigheid die daarbij wordt betracht. Dat
zullen we uiteraard ook nader omschrijven bij de uitwerking van de
wet.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen, u bent eigenlijk door uw interrupties heen, maar zij
is vast heel belangrijk, dus als u haar heel kort houdt, vooruit.
De heer Van Nispen (SP):
Dank, voorzitter. Ik had nog een vervolgvraag over de samenwerking met
de buitenlandse diensten. Ik begrijp het antwoord van de minister en
toch zijn de zorgen natuurlijk niet weg. Ik zou hem mee willen geven om
bij de uitwerking ook expliciet aandacht te geven aan rechtsbescherming.
Want natuurlijk is er een wegingsnotitie en wordt er gekeken met welke
diensten we wel en niet kunnen samenwerken, maar we hebben in het
verleden ook voorbeelden gezien dat bij onze bevriende diensten,
bijvoorbeeld de Amerikaanse, mensen op lijsten terecht zijn gekomen waar
ze achteraf gezien onterecht op stonden en waarbij ze hemel en aarde
moesten bewegen om daar weer af te komen. En zelfs dat is nog niet
altijd gelukt. Kortom, ik wil daar maar mee aangeven dat zo'n
wegingsnotitie alleen niet voldoende is. Je moet daaromheen iets
organiseren waarmee mensen zich kunnen beschermen of het liefst waarmee
je kan voorkomen dat informatie op een manier gebruikt wordt dat je er
geen zicht meer op hebt, met onmenselijke gevolgen.
Minister Brekelmans:
Dat is een terechte opmerking van de heer Van Nispen. Dat sluit een
beetje aan bij de antwoorden die al eerder werden gegeven. Die
wegingsnotitie is niet de enige waarborg. Daar wordt ook toezicht op
gehouden. Er zijn ook wettelijke waarborgen voor het al dan niet delen
van informatie, ook in die zin dat, als wij informatie met een dienst
delen, die niet weer verder met andere diensten gedeeld mag worden.
Daarnaast werkt het in de inlichtingenwereld ook zo, even los van alle
juridische waarborgen, dat het ook consequenties heeft als een
inlichtingendienst het vertrouwen schendt of schaadt. Dat speelt een
belangrijke rol zowel bij hoe wij met informatie van andere diensten
omgaan als vice versa. Met enige regelmaat krijgen wij kennis en
inlichtingen van diensten waar we, vanwege de relatie die we daarmee
hebben, extra zorgvuldig mee omgaan, ook wat betreft wat we daar naar
buiten toe over zeggen. Soms maken we de afweging de voorzichtige kant
te kiezen, omdat we onze relatie met andere diensten niet op het spel
willen zetten. Daarnaast houdt de CTIVD daar toezicht op. Als daar
dingen in plaatsvinden die een individu schade geven, is daar een
klachtenregeling voor en worden die klachten ook in behandeling
genomen.
Dan kom ik bij het blokje overig. Er was een vraag van de heer Van
Houwelingen; het gebruikelijke ritueel over Nord Stream. Daar heb ik
echt geen andere antwoorden op dan in het vorige debat. We kunnen weer
die rituele dans doen, maar we gaan niet tot een andere uitkomst komen
dan de afgelopen keer.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Toch jammer dat de minister zich zo laatdunkend uitlaat. Het is een
andere vraag, maar de minister heeft dat misschien niet kunnen
begrijpen. Het is een algemene vraag. Dus het is een andere vraag, hè?
Als een andere bondgenoot ons aanvalt, zegt de minister van Defensie dan
dat hij daar de Kamer zelfs niet over gaat informeren en blijven we dan
dus vriend met die bondgenoot? Hoe ziet hij dat, ook in relatie tot
artikel 97? Dat is toch een serieuze vraag? Dat is toch een serieuze
vraag? Daar kan toch een serieus antwoord op komen of vindt deze
minister van Defensie het allemaal best?
Minister Brekelmans:
Als dit een oprechte, algemene vraag van de heer Van Houwelingen zou
zijn, zou ik daar best serieus op willen ingaan, maar hij stelt 'm heel
direct in de context van Nord Stream. In de onderliggende vraag die hij
stelt, in iedere zin die hij uitspreekt, kan ik het woord "bondgenoot"
vervangen door "Oekraïne", hoewel Oekraïne onze bondgenoot niet is. Ze
zitten niet in de NAVO. Het is een partnerland wat dat betreft. Ik weet
met welke intentie de heer Van Houwelingen deze vraag stelt. Het is niet
een algemene neutrale vraag. Maar uiteraard — als ik 'm dan toch
algemeen zou beantwoorden — als een land een veiligheidsdreiging voor
ons vormt, reageren wij daar op een passende manier op. Meer dan dat ga
ik er niet over zeggen.
De voorzitter:
Meneer Van Houwelingen, graag kort.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ja, kort. Laatste interruptie, ongetwijfeld. Dus het kan zo zijn dat …
Het is heel zorgwekkend dat de minister dat maar niet wil begrijpen. Dat
maakt het nog erger. Het kan dus zo zijn dat wij als Kamer — in dit
geval gaat het om Amerika, hè? Amerika, natuurlijk hebben die ons
aangevallen; alles wijst daarop — het niet te horen krijgen en dat we
dus achter Amerika blijven staan, omdat we ook niet beter weten, hè? Dat
weten we dus allemaal niet! Alles wijst daar nu op en de minister van
Defensie zegt in feite: daar ga ik de Kamer ook niet over informeren.
Dat vind ik heel zorgelijk, heel zorgelijk. Dat de minister dat zelf
geen probleem vindt, maakt het nog zorgelijker. Dat mijn ambtsgenoten
daar ook geen vragen over stellen en het blijkbaar ook allemaal prima
vinden, is eigenlijk onbegrijpelijk. Daar laat ik het maar bij.
Minister Brekelmans:
Volgens mij reageert de heer Van Houwelingen op zichzelf en zijn we hier
twee parallelle gesprekken aan het voeren. Ik heb helemaal niks gezegd
over de Verenigde Staten, dus ik weet ook niet waar de heer Van
Houwelingen dan nu op doorvraagt. Ik heb gezegd dat hij zijn vragen
stelt in de context van Nord Stream. Daarvan kent hij het antwoord: we
wachten het Duitse onderzoek af. Als duidelijk is wie achter Nord Stream
zit, dan reageren we daarop. Dat is duidelijk. Als een land iets doet,
of het nou een bondgenoot is of een vijand of iets wat daartussenin zit,
bekijken we per geval hoe we daarop reageren. Als dat een aanval is op
onze veiligheid, dekken we dat natuurlijk niet toe, in algemene zin,
maar reageren we daar passend op. Maar ik ga niet in op specifieke
insinuaties van de heer Van Houwelingen.
De voorzitter:
Bent u door uw blokje overige heen?
Minister Brekelmans:
Ja.
De voorzitter:
Dan dank ik u voor de beantwoording in eerste termijn. Dan ga ik over
naar de commissie in tweede termijn. U hoeft niet per se het woord te
voeren, maar als u behoefte heeft aan een tweede termijn, dan staat u
dat vrij en bij voorkeur vrij kort. De heer Van Houwelingen.
De heer Van Houwelingen (FVD):
Ik hou het kort, voorzitter, maar ik moet het toch even over de afdronk
van dit debat hebben. Kijk, waar wij ons heel erg zorgen over maken …
Even iets aardigs over de inlichtingendiensten: doen goed werk, houden
ons veilig; wordt erg gewaardeerd. Maar je ziet dus — ja, daar kunt u om
lachen — dat de controle … Ik krijg dat ook terug uit die antwoorden. De
inlichtingendiensten willen meer bevoegdheden, zijn eigenlijk al heel
machtig. Ze kunnen bij de selectie van een minister bijvoorbeeld een
soort veto uitspreken, wat wij als Kamer op geen enkele manier kunnen
controleren. Daar heb ik geen antwoord op gehad.
Dan ga ik nu naar de MIVD. Als dan bijvoorbeeld de MIVD wellicht iets te
achterhaald is met betrekking tot de aanval op ons, dan krijgen we dat
als Kamer dus ook niet te horen! En dan wordt een deel van de
Nederlandse bevolking ook nog in rapporten weggezet als extremist, wat
het nog zorgelijker maakt, omdat je daarmee een deel van de Nederlandse
bevolking criminaliseert. Dat zie ik allemaal gebeuren. Dat vind ik heel
zorgelijk. Blijkbaar zijn wij de enigen die ons daar zorgen over maken.
Dat maakt het nog zorgelijker, om het samen te vatten. Tja, het is niet
anders.
De voorzitter:
Dank u. Meneer Deen. Nee? Meneer Boswijk. Nee? Meneer Van Nispen.
De heer Van Nispen (SP):
Nou, vooruit dan maar, voorzitter. Ik dank de ministers voor de
beantwoording. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister van
Binnenlandse Zaken dat nog in tweede termijn zou komen op de vraag hoe
wij de informatie van de toezichthouders betrokken kunnen krijgen bij de
verdere behandeling van het wetsproces. Ik heb hierover na zitten
denken. Het is goed dat wij van de minister horen hoe dat voorzien is,
maar eigenlijk moeten wij zelf ook nadenken over hoe wij dat organiseren
richting de toezichthouders. Het is misschien gek als wij dat aan de
minister gaan vragen. Evengoed ben ik benieuwd naar het antwoord van de
minister, maar het is misschien meer iets van onszelf.
Toch nog één keer een vraag over het budget van de CTIVD. We gaan dat
niet nu allemaal oplossen met een motie en een amendement, maar is er
iets voorzien zodat een en ander in de toekomst een soort van
automatisch lineair meegroeit met de stijgende budgetten van de
inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Ik weet niet of de minister dat al
heel duidelijk heeft toegezegd of heeft toegezegd dat ze dat in ieder
geval als denkrichting bij die nieuwe wet meeneemt. Misschien horen we
dat nog.
Voorzitter, ik heb niet per se behoefte om naar aanleiding van dit debat
een tweeminutendebat aan te vragen. Ik zit er wel over te denken om hier
een motie over in te dienen, tenzij de minister dat toezegt en ermee aan
de slag gaat. Maar dat zou wat mij betreft ook kunnen bij het
tweeminutendebat dat nog staat over de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten, want dat is er toch. Dat zeg ik even tegen alle
collega's in alle openheid. Maar vanzelfsprekend ben ik eerst benieuwd
naar het antwoord van de minister daarop.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
Om dezelfde reden had ik niet de behoefte om een tweeminutendebat aan te
vragen, maar ik heb wel de behoefte om eventueel een motie in te dienen
over het toezicht. Ik moet natuurlijk even het antwoord van de minister
afwachten, maar ik zou daar toch nog wat meer op willen meegeven, zeker
omdat we vorige keer hebben ingestemd met een wet en meer mandaten, en
het toezicht nu niet op orde blijkt te zijn. Dat is gewoon zorgelijk,
ook omdat onze veiligheidsdiensten daardoor niet kunnen doen waar we ze
wel het mandaat voor hebben gegeven.
En ik ben ook nog heel benieuwd naar de beantwoording van de vraag over
misschien een breder onderzoek naar één nationaleveiligheidswet. Als we
de nieuwe wet op de veiligheidsdiensten gaan doen, dan is de hoop
natuurlijk dat die heel lang meekan. Het zou een beetje jammer zijn als
we straks met z'n allen een wet gaan aannemen en denken: hadden we toch
maar iets anders gedaan.
De voorzitter:
Dank u wel. U zit precies gelijk met de bel. Dat is wel mooi. Daarmee
komen we aan het einde van de tweede termijn van de kant van de
commissie. Ik ga naar beide bewindslieden. Kunt u onmiddellijk
antwoorden of wilt u daar een korte schorsing voor?
Minister Uitermark:
Ik heb al een paar antwoorden die ik kan geven, maar het laatste stukje,
wat de heer Van Nispen vroeg, heb ik nog niet helemaal scherp genoeg.
Als hij dat nog iets puntiger kan zeggen, dan kan ik kijken of ik daar
meteen op kan antwoorden.
De voorzitter:
Meneer Van Nispen, zo puntig mogelijk.
De heer Van Nispen (SP):
Ik doe echt mijn best om het zo puntig mogelijk te doen,
voorzitter.
De voorzitter:
Dat weten we.
De heer Van Nispen (SP):
Mijn voorstel is om het budget van de toezichthouder in de toekomst
automatisch mee te laten groeien of stijgen met dat van de inlichtingen-
en veiligheidsdiensten.
De voorzitter:
Dat was best puntig.
Minister Uitermark:
Heel puntig. Daar kan ik ook mee uit de voeten. Ik zeg twee dingen
daarover. Meneer Van Nispen had eerder een vraag gesteld over de
bezuinigingen op de CTIVD. Er is inmiddels contact geweest met de
minister van Algemene Zaken. Ik kan zeggen dat de vragen van de heer Van
Nispen zullen worden beantwoord voordat er eind november wordt gestemd
over de begroting van Algemene Zaken. U krijgt het dus voor die tijd te
horen.
De heer Van Nispen (SP):
Het amendement van de heer Six Dijkstra en mij moeten we misschien nog
aanpassen. Volgens mij staat daar nu nog een andere dekking in. Wij
zitten nog te wachten op de brief, dus om ons de kans te geven om het
aan te passen, moet dat wel ruim voordat we overal over gaan stemmen.
Dat staat nog los van de motie, die niet over het jaar 2025 gaat maar
juist over het jaar 2026 en de jaren daarna. Je kunt met een amendement
alleen de begroting voor het volgende jaar aanpassen. Als dus met die
tijdsplanning rekening kan worden gehouden, gaat er niks mis.
Minister Uitermark:
Dat zullen we meenemen, ook in de gesprekken met de
minister-president.
U heeft gevraagd of het budget lineair kan meegroeien. Het antwoord
daarop is lineair "nee". Ik heb eerder gesproken in termen van "gelijke
tred houden", waar Nieuw Sociaal Contract het ook over had. Ik voeg
daaraan toe: passend bij de effecten in de keten. In die zin is het dus:
gelijke tred houden binnen de keteneffecten die optreden bij een
eventuele taakverzwaring. Maar voor "automatisch" is het te
gelaagd.
Mevrouw Kathmann vroeg wanneer de Tijdelijke wet geslaagd is en wat de
criteria zijn voor de evaluatie van de tijdelijke wet. De tijdelijke wet
is geslaagd als uit onder andere de invoeringstoets en het
uitvoeringsverslag blijkt dat de bevoegdheden effectiever kunnen worden
ingezet en de diensten wendbaarder en flexibeler kunnen optreden.
Daarnaast is de tijdelijke wet geslaagd als het stelsel van dynamisch en
bindend toezicht alsook de mogelijkheid van beroep zijn waarde heeft
bewezen en passend blijkt te zijn bij het dynamische werk van de
diensten.
Dan heb ik nog twee vragen. Ten eerste is dat de vraag of het een idee
is om bij het debat naar aanleiding van de stand-van-zakenbrief een stuk
van de toezichthouders te hebben met hun visie, almede hoe er vanuit de
Kamer kan worden meegekeken naar de opvolging die wordt gegeven aan de
input van de toezichthouders. Ik wil daar twee dingen over zeggen. Wat
betreft de input in een later stadium in het wetstraject: de formele
consultatie van het wetsvoorstel is openbaar en wordt meegestuurd naar
de Kamer. Daarin komt de inbreng van de TIB en de CTIVD natuurlijk ook
terug. Bovendien heeft zowel de TIB als de CTIVD regelmatig zelfstandig
een visie op een wetsvoorstel gepubliceerd. Een andere suggestie zou
kunnen zijn om net als bij de tijdelijke wet een rondetafelbijeenkomst
te organiseren, omdat daar de vorige keer waardevolle inzichten uit naar
voren zijn gekomen.
Maar uw vraag zag natuurlijk eigenlijk op een wat eerder stadium in het
proces, namelijk de stand-van-zakenbrief. Dan komen we uit op medio
volgend jaar, dus rond de zomer. Ik denk dat ook geldt wat u zelf net
zei: de Kamer kan zelf nadenken over hoe ze organiseert dat ze dit op
die manier van de toezichthouders te horen krijgt. Dat is één. Maar ik
wil zeker ook in mijn gesprekken met de toezichthouders bespreken of we
een vorm kunnen vinden waarin we iets kunnen terugkoppelen als onderdeel
van de stand-van-zakenbrief.
Dan de laatste vraag, van mevrouw Kathmann. Zij vroeg of ik kan
toezeggen dat er een onafhankelijk onderzoek komt naar de NCTV. Ik zie
daar geen reden toe. Ik wil wel benadrukken dat de NCTV geen
inlichtingen- en veiligheidsdienst is. Ze beschikken niet over
soortgelijke bevoegdheden. Bovendien: als je het zou combineren in een
wet, wordt die ene wet daardoor ook veel complexer. Ik wil ook nog
noemen dat het stelsel voor de NCTV heel recent door de wetgever is
vormgegeven in de Wet coördinatie terrorismebestrijding en nationale
veiligheid. Die wet moet nog in werking treden. Daarin zijn hun taken en
bevoegdheden geregeld, alsmede het toezicht. De NCTV staat onder
toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens en ook van de Inspectie
Justitie en Veiligheid. Dat toezicht past ook bij de taken en
bevoegdheden van de NCTV. Ook de Raad van State heeft in het verleden
twee keer bevestigd dat het op die manier adequaat geregeld is en dat
het geen aanpassing behoeft. Wij zien de herziening van de Wiv niet als
de gelegenheid om dat ter discussie te stellen. Ook het argument dat
daardoor de wet veel complexer zou worden, nemen wij daarin als
contra-argument mee.
Mevrouw Kathmann (GroenLinks-PvdA):
De vraag was niet: wilt u onafhankelijk onderzoek doen naar de NCTV? De
vraag was of u onderzoek wilt doen naar één nationaleveiligheidswet. Ik
begrijp dat het standpunt van de minister, van het kabinet, is dat het
als we dat gaan doen te complex wordt. De NCTV hebben we nu geregeld in
die andere wet en nu willen we het gewoon beperkt houden, dus ook niet
een bredere mogelijkheid onderzoeken of je bijvoorbeeld het NCSC eronder
zou willen scharen. Sommige dingen die de NCTV uitvoert, omdat ze dat
nou eenmaal mogen — ze moeten inlichtingen vergaren om hun werk als
coördinator goed te kunnen doen — neigen een beetje naar
inlichtingenwerk, om het maar zo te zeggen. Het is de mening van
GroenLinks-Partij van de Arbeid dat je misschien zou moeten onderzoeken
hoe zich dat allemaal tot elkaar verhoudt en of één
nationaleveiligheidswet dan een handig construct is. Maar het kabinet
zegt dus: nee, we willen gewoon eigenlijk een makkelijke wet, snel, dus
dat gaan we niet doen. Dat is dus eigenlijk het antwoord?
Minister Uitermark:
Ja, dat klopt.
De voorzitter:
Dat is een heel kort antwoord en volgens mij was dat uw laatste
antwoord. Het was niet het laatste antwoord. Oei, oei, oei. Mevrouw
Helder.
Mevrouw Helder (BBB):
Voorzitter, excuus. Ik was even weg voor een maidenspeech. Ik mag toch
hopen dat in het antwoord van de minister ook hoort dat het gewoon
totaal verschillende werkzaamheden zijn. De NCTV is ook de centrale
autoriteit bij bewaken en beveiligen. Daar hebben we drie rapporten over
gehad. Ik denk dat mevrouw Kathmann wel weet waarover. Dat moeten we dus
echt gewoon niet doen, ook vanwege de taken die de NTCV heeft. Het
grootste deel van de taken zou er ook echt niet bij passen. Ik bedoel
dat we de NCTV er gewoon totaal buiten moeten laten. Niet om de nieuwe
Wiv zo eenvoudig mogelijk te houden, maar gewoon ook omdat de
werkzaamheden wat mijn fractie betreft — daarom vraag ik het even aan de
minister — totaal niet passen in zo'n Wiv.
Minister Uitermark:
Ik heb dat inderdaad net al benadrukt, maar dit voeg ik er nog aan
toe.
De heer Six Dijkstra (NSC):
Laatste vraag. Er is iets waar ik nog wel benieuwd naar ben. In zekere
zin worden delen van de NCTV al gedeeltelijk onder de Wiv gebracht daar
waar het gaat om het delen van specifieke informatie als het gaat om
cybersamenwerking en dergelijke. Wil de minister nog in de rest van het
wetstraject nader bezien of die kaders nog geldend zijn of is dat iets
waarvan nu wel afgeconcludeerd is dat het werkt zoals het werkt en dat
er weinig meer aan toe te voegen is?
Minister Uitermark:
We delen wel informatie met de NCTV, maar er zijn geen kaders van de
NCTV onder de Wiv gebracht.
De voorzitter:
Mevrouw Rajkowski.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Nee, het was een vervolginterruptie. Dat is nu meegenomen. Heel goed.
Dus geen vraag. Goed dat dat is opgehelderd.
De voorzitter:
Kijk aan. Dank u wel voor de beantwoording. Ik ga naar de minister van
Defensie.
Minister Brekelmans:
Ik kan weer vragen beantwoorden die niet gesteld zijn, maar laten we dat
met het oog op de tijd niet doen. Ik heb volgens mij geen vragen
gekregen.
De voorzitter:
U kreeg in ieder geval de gelegenheid om ook de vragen te beantwoorden
die niet gesteld zijn. Dat gaat natuurlijk heel rap als het om uw tweede
termijn gaat. Dan zijn we hiermee gekomen aan het einde van de tweede
termijn. Ik zou de vergadering bijna sluiten, ware het niet dat we nog
een aantal toezeggingen hebben, en die zal ik nu langzaam oplezen.
De minister informeert de Kamer medio november over de oplossingen ten aanzien van de huisvesting van de CTIVD.
De minister verstuurt in juni 2025 een stand-van-zakenbrief inzake het wetgevingstraject, waarin tevens de resultaten van de invoeringstoets zullen zijn verwerkt. De eerder voor eind 2024 aangekondigde startbrief komt daarmee te vervallen.
De minister zegt toe de c-taak, de NSA-taak tegen het licht te houden en daarbij mee te nemen hoe deze taak van de diensten zich verhoudt tot bijvoorbeeld het NCSC en hoe het in het buitenland geregeld is, zoals de "Five Eyes", en informeert de Kamer hierover bij de toezending van de nieuwe wet. Dat is een toezegging aan het lid Six Dijkstra.
Mevrouw Rajkowski (VVD):
Voorzitter. Tegen het licht houden is niet de afdronk van het debat die
ik heb. Er zou naar gekeken worden, maar tegen het licht houden kan ook
betekenen dat het wordt afgeschaft en volgens mij is dat net niet
gewisseld.
Minister Uitermark:
We hebben gezegd dat we daarnaar kijken en dat we ermee in gesprek
zijn.
De voorzitter:
Dat sluit goed aan? Akkoord. U mag best tussendoor, mevrouw Helder.
Misschien is dat wel zo makkelijk.
Mevrouw Helder (BBB):
Ik hoorde u zeggen bij de stand-van-zakenbrief dat de uitvoeringstoets
daarin wordt meegenomen. Ik heb ook genoteerd dat de ervaringen tot dat
moment met de tijdelijke wet worden meegenomen.
De voorzitter:
Dan voegen we dat toe. Dank u.
De minister-president informeert de Kamer over de uitkomst van de bespreking binnen het kabinet over de uitvoering van de motie-Van Nispen inzake het op peil houden van het budget van de CTIVD de komende jaren met het geld dat beschikbaar komt uit de enveloppe nationale veiligheid en het amendement-Van Nispen/Six Dijkstra nog voor de stemmingen over de begrotingen begin december. Dat is een toezegging aan de heer Van Nispen.
Minister Uitermark:
We informeren of.
De voorzitter:
Te informeren of. Ook dat kunnen we makkelijk meenemen. We nemen dat
mee. Dank u wel. Dan denk ik dat ik aan het einde van de toezeggingen
ben. Meneer Deen, wilt u weg of wilt u nog iets toevoegen?
De heer Deen (PVV):
Nog één ding, voor de duidelijkheid. Eventuele moties naar aanleiding
van dit debat kunnen we dus indienen in het tweeminutendebat
IVD-aangelegenheden?
De voorzitter:
Ik neem aan dat u ongeveer heeft gehoord wat de griffier buiten de
microfoon tegen mij zei: als het raakt aan het CTIVD-debat. Dat is
logisch, denk ik.
De heer Deen (PVV):
Dat denk ik ook.
De voorzitter:
Het is heel positief dat u dat met mij eens bent. Dan dank ik onze
gasten voor de beantwoording van de vragen en het verschijnen in deze
zaal. Ik dank de commissie voor haar attente vragen stellen en het
omgaan met de antwoorden van de ministers. Ik sluit deze vergadering.
Dank u wel.
Sluiting 16.46 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
---|