Toezegging aan het lid Vijlbrief over voornemens van het kabinet ten aanzien van de btw-voorstellen
Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)
Brief regering
Nummer: 2024D41507, datum: 2024-10-31, bijgewerkt: 2024-11-11 09:32, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 36602 -44 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025).
Onderdeel van zaak 2024Z17236:
- Indiener: F.L. Idsinga, staatssecretaris van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2024-11-05 15:50: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-07 10:00: Procedurevergadering Financiën (Procedurevergadering), vaste commissie voor Financiën
Preview document (🔗 origineel)
36602 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2025)
Nr. 44 Brief van de staatssecretaris van Financiën
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 31 oktober 2024
Bij aanvang van de voortzetting van het eerste wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2025 op 24 oktober jl. heb ik aan de heer Vijlbrief toegezegd dat ik voor het tweede wetgevingsoverleg van het Belastingplan 2025 op 4 november een brief zal sturen. In deze brief reageert het kabinet op de vraag hoe het kabinet omgaat met het dilemma dat het Belastingplan 2025 bij diverse leden van de Eerste Kamer vooralsnog op weerstand stuit.
Dinsdag 22 oktober jl. vond een mondeling overleg plaats in de Eerste Kamer. Aanleiding voor het overleg was de motie-Van Meenen c.s.1 waarin het kabinet wordt opgeroepen om de btw-tarief maatregelen op te nemen in een separaat wetsvoorstel en de reactie daarop van het kabinet.2 Ik heb in de Eerste Kamer toegelicht waarom het kabinet besloten heeft geen uitvoering te geven aan de motie.
Het kabinet is van mening dat er zwaarwegende redenen zijn om de btw-maatregelen integraal onderdeel uit te laten maken van het Belastingplan. Hoewel reeds met u gedeeld in de nota naar aanleiding van het verslag vindt het kabinet het van belang om deze redenen nogmaals weer te geven. Maatregelen met een budgettaire samenhang worden hierdoor in hetzelfde wetsvoorstel opgenomen waarmee de financiële onderbouwing duidelijk wordt gemaakt. Een separaat wetsvoorstel koppelt de maatregel los van de rest van het lastenpakket van dit kabinet. Het door het kabinet voorgestelde lastenpakket vindt een balans in de prioriteiten van het kabinet, zoals koopkrachtverbetering voor werkenden, lastenverlichting voor ondernemers en een financieel gedegen beeld. De maatregelen die dienen als dekking kunnen niet los worden gezien van de rest van dit integrale pakket.
Het is bovendien noodzakelijk om ondernemers gelegenheid te geven zich op de wijzigingen voor te bereiden en hun ICT-systemen daarop aan te passen. Hiervoor is in de regel tenminste een halfjaar nodig. Deze voorbereidingstijd is niet gegarandeerd ingeval de maatregel in een separaat wetsvoorstel wordt opgenomen. Het is dan immers mogelijk dat de stemming over dit wetsvoorstel wordt uitgesteld en dat er medio 2025 volledige duidelijkheid bestaat over de wetgeving. In dat geval ontbreekt het ondernemers aan voldoende tijd om hun administratie aan te passen.
Daarnaast vereist de financiering van de lastenverlichtingen voor werkenden en ondernemers dat vooruitbetalingen in 2025 voor prestaties die in 2026 of later plaatsvinden ook belast worden naar het algemene btw-tarief. Ook om deze reden is een separaat wetsvoorstel, los van het pakket belastingplan 2025, onwenselijk. In het geval dat een eigen parlementair proces wordt gevolgd staat niet vast dat vooruitbetalingen in 2025 ook belast worden naar het algemene btw-tarief. Op zich klopt het dat de budgettaire dekking nodig is vanaf 2026 maar om die dekking in 2026 te realiseren, is het noodzakelijk dat het overgangsrecht per 1 januari 2025 van kracht wordt. Dat kan alleen door de maatregel, inclusief overgangsrecht, onderdeel te laten zijn van het Belastingplan 2025.
Tijdens het mondelinge overleg in de Eerste Kamer heb ik ook toegelicht waarom het kabinet van mening is dat wordt voldaan aan de motie Hoekstra over het niet meer koppelen van eigenstandige wetsvoorstellen.3 Deze motie is in 2015 aangenomen naar aanleiding van het Belastingplan 2016. Het wetsvoorstel bestond dat jaar eigenlijk uit twee onderdelen. Ten eerste het reguliere Belastingplan met koopkrachtmaatregelen, dekkingsvoorstellen en uiteenlopende aanpassingen om bijvoorbeeld constructies tegen te gaan. Daartoe behoorde ook omvangrijke lastenmaatregelen, zoals een intensivering van de arbeidskorting die structureel ongeveer 2,5 miljard euro bedroeg en een afbouw van de algemene heffingskorting die structureel ongeveer 2 miljard euro opbracht. Daarmee zaten de lastenverlichtingen en de bijbehorende lastenverzwaringen in hetzelfde wetsvoorstel. Ten tweede bevatte dat Belastingplan een budgetneutrale herziening van het box 3 stelsel dat in grote mate los stond van de koopkrachtmaatregelen en dekkingsvoorstellen. De Kamer heeft er toen terecht op gewezen dat het kabinet met de box 3 herziening in het Belastingplan eigenlijk twee eigenstandige wetsvoorstellen in één voorstel had opgenomen. De boodschap van motie Hoekstra is echter niet dat iedere afzonderlijke maatregel in een apart wetsvoorstel moet worden opgenomen. Dat zou ook onwerkbaar worden.
Mede naar aanleiding van de motie Hoekstra bestaat het pakket Belastingplan dat nu voorligt wel uit meerdere wetsvoorstellen. Dit jaar zijn bijvoorbeeld het Wet fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, het Belastingplan BES en het wetsvoorstel Wet aanpassing Wet minimumbelasting 2024 ingediend als zelfstandige wetsvoorstellen. Dit zijn voorstellen die een eigenstandig karakter hebben en daarmee een vergelijkbaar karakter hebben als het voorstel voor wijziging van box 3 in 2016. Het kabinet is, zoals hiervoor beschreven, van mening dat de btw-maatregelen integraal onderdeel uitmaken van het lastenpakket en daarom thuishoort in het wetsvoorstel Belastingplan 2025.
Ondanks alle bovenstaande argumenten ben ik mij bewust dat daarmee niet de bedenkingen van de leden van de Eerste Kamer over de btw-maatregelen wordt weggenomen. Zoals ik heb toegelicht in de schriftelijke beantwoording van een deel van de vragen die zijn gesteld tijdens het eerste wetgevingsoverleg op 21 oktober jl. is het kabinet bij het voorstel om een aantal verlaagde btw-tarieven af te schaffen niet over één nacht ijs gegaan. Uit de evaluatie van het verlaagde btw-tarief van vorig jaar, uitgevoerd door Dialogic, bleek dat een verlaagd btw-tarief doorgaans geen geschikt instrument is om beleidsdoelen te bereiken. Het kabinet heeft deze evaluatie in zijn besluitvorming betrokken en ervoor gekozen een aantal posten over te brengen naar het algemene btw-tarief. De opbrengst van deze verhoging wordt ingezet om andere maatregelen, onder andere gericht op de koopkracht, te financieren.
Het kabinet is zich uiteraard terdege bewust van de noodzaak van het verkrijgen van voldoende steun voor het Belastingplan in beide Kamers. Ik heb tijdens het mondelinge overleg in de Eerste Kamer toegelicht dat het kabinet openstaat voor alternatieve maatregelen, mits deze alternatieven gedekt zijn en daar voldoende politieke steun voor is. Op 4 november wordt het wetgevingsoverleg vervolgd en ga ik graag met uw Kamer het gesprek aan over de btw-tarieven maatregel en alle andere maatregelen uit het pakket Belastingplan.
De staatssecretaris van Financiën,
F.L. Idsinga