Antwoord op vragen van het lid Mutluer over het landelijk kwaliteitskader in relatie tot Preventie met gezag
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2024D45005, datum: 2024-11-20, bijgewerkt: 2024-11-20 15:15, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Onderdeel van zaak 2024Z18294:
- Gericht aan: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Indiener: S. Mutluer, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
AH 604
2024Z18294
Antwoord van minister Van Weel (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 20 november 2024)
Vraag 1
Hoe is het Landelijk kwaliteitskader effectieve jeugdinterventies voor
preventie van jeugdcriminaliteit tot stand gekomen? Zijn gemeenten daar
voldoende in meegenomen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet
en kunt u alsnog met gemeenten in overleg treden over de invulling en
uitwerking van het kwaliteitskader en wetenschappelijke en praktijk- en
ervaringskennis vertalen naar beleid?
Antwoord op vraag 1
In zijn initiatiefnota ‘Opvoeden die handel’ stelde het voormalig lid Verkuijlen (VVD) voor een pragmatisch kwaliteitskader te ontwikkelen met als referentie erkende bewezen effectieve programma’s. Dit voorstel is door het kabinet omarmd.
Ter uitvoering van dit voorstel zijn twee hoogleraren en voormalig voorzitters van de Erkenningscommissie Justitiële Interventies van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi)1 gevraagd te komen tot dit Landelijk Kwaliteitskader. Het Landelijk Kwaliteitskader Effectieve Jeugdinterventies voor Preventie van Jeugdcriminaliteit, ‘Wat werkt laten werken’ is op 5 juni jl. aan uw Kamer gestuurd.2 De opdracht aan deze wetenschappers is in de inleiding van het rapport vermeld. De opdracht bestaat uit twee fases: 1) het opstellen van een onafhankelijk wetenschappelijk rapport en; 2) de ontwikkeling van een tool voor gemeenten waarmee ze de wetenschappelijke kennis kunnen vertalen naar de praktijk.
In fase één hebben de wetenschappers het onafhankelijke wetenschappelijke rapport opgesteld. Het Kwaliteitskader is gebaseerd op bestaande wetenschappelijke inzichten en onderzoek, zoals bijvoorbeeld toegepast bij de certificering van interventies door het Nederlands Jeugdinstituut, met aanvullend metaonderzoek door de wetenschappers. Het Kwaliteitskader geeft aan wat werkt en wat niet werkt. Dat is belangrijk met het oog op de jongeren en hun gezin in een kwetsbare positie. We weten inmiddels dat het niet is ‘baat het niet, dan schaadt het niet’, maar dat ongewenst gedrag kan worden versterkt door de inzet van ineffectieve interventies of de verkeerde inzet van effectieve interventies.
Het Kwaliteitskader is geen eenmalig, statisch rapport, maar zal in de loop van de tijd aanpassing verdienen in vervolg op ervaringen en nadere wetenschappelijke inzichten.
Bij wetenschappelijke rapporten zoals deze zijn de wetenschappers verantwoordelijk voor de inhoud van het rapport. Het is vervolgens aan mijn ministerie, gemeenten en andere partners om na publicatie met de inhoud daarvan aan de slag te gaan, bijvoorbeeld binnen de lerende aanpak van Preventie met Gezag (PmG). Daarnaast bestond er al voordat het rapport gereed was veel aandacht vanuit de journalistiek voor het verschijnen en de inhoud daarvan, wat spoedige publicatie nodig maakte. Meteen na openbaarmaking hebben de PmG-gemeenten het rapport ontvangen en heeft mijn ministerie een gesprek gefaciliteerd met de wetenschappers over het Kwaliteitskader.
In fase twee reflecteren we samen met gemeenten op het gebruik van het Kwaliteitskader en wordt er in gezamenlijkheid een tool ontwikkeld waarmee de theoretische inzichten naar de praktijk worden vertaald. Hiervoor is recent een werkgroep opgestart met vertegenwoordigers vanuit PmG-gemeenten, waarmee zij meteen vanaf het begin betrokken zijn. De inzet van deze werkgroep is mede gericht op afstemming over de uitvoering van de op 20 juni jl. door het lid Mutluer ingediende motie over nader onderzoek naar de tot op heden ingezette interventies binnen PmG.3
Ook wordt de werkgroep met PmG-gemeenten nauw betrokken bij de implementatie van het Kwaliteitskader binnen PmG.
Het Kwaliteitskader richt zich namelijk louter op gedragsinterventies4 die jeugdcriminaliteit terugdringen, terwijl binnen PmG ook andere maatregelen van belang zijn. Hierbij valt te denken aan preventieve interventies die zowel jongeren als volwassenen weerbaar maken tegen (de georganiseerde) criminaliteit, bestuurlijke maatregelen en justitiële maatregelen.
Er worden op dit moment bijeenkomsten in het land voor (meerdere) PmG-gemeenten georganiseerd. Dit is om met elkaar beter inzicht te krijgen in de betekenis van het Kwaliteitskader en mede ter voorbereiding van de ontwikkeling van de tool. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen gemeenten direct met de wetenschappers het gesprek voeren over de toepassing van het Kwaliteitskader.
Binnen de lerende aanpak van PmG reflecteren we samen met gemeenten op de inzet van het kader en daarmee werken we op de lange termijn samen aan de wetenschappelijke basis van de aanpak. Alle partners binnen PmG zijn gemotiveerd de aanpak te doen slagen en erkennen het belang van een zorgvuldige en effectieve inzet voor jongeren en hun gezinnen. Dit is een lang en structureel proces waar we de aankomende jaren bij blijven faciliteren. Veel PmG-gemeenten werken zelf direct samen met een universiteit of hogeschool aan hun aanpak. Dit kunnen ze doen met de toegekende middelen. Daarnaast ligt er inmiddels een aanbod voor academische ondersteuning aan deze gemeenten.
Vraag 2
Klopt het dat in het landelijk kwaliteitskader waarden als
jongerenparticipatie ondergeschikt zijn aan risicotaxatie-instrumenten?
Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 2
De hoogleraren die het rapport hebben opgesteld zijn
verantwoordelijk voor de inhoud van het Landelijk kwaliteitskader. Zoals
bij het antwoord op vraag 1 toegelicht richt het kader zich op
preventieve gedragsinterventies ten behoeve van jeugdcriminaliteit.
Jongerenparticipatie is geen gedragsinterventie en daarom geen onderdeel
van het kwaliteitskader.
Vraag 3
Is het waar dat mede naar aanleiding van het landelijk kwaliteitskader
programma’s nu worden stopgezet (zoals jongerenrechtbank, buurtrechtbank
en school&veilig) omdat ze te weinig “bewezen effectief” zouden
zijn? Zo nee, waar blijkt dat uit? Zo ja, waarom worden die programma’s
stopgezet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Vraag 4
Is het waar dat de in de vorige vraag genoemde programma’s op inzichten
uit de wetenschap zijn gebaseerd en/of zelf onderzoek laten meelopen om
de effectiviteit te onderzoeken?
Antwoord op vraag 3 en 4
Gemeenten hebben de regie over hun eigen lokale aanpak PmG. Wanneer
blijkt dat interventies bewezen ineffectief zijn dan is het aan hen deze
te stoppen om zo de doelgroep geen verdere schade toe te brengen. Het
Kwaliteitskader is een instrument dat hierbij kan ondersteunen. Zoals
ook in de aanbiedingsbrief van het Kwaliteitskader aan uw Kamer is
vermeld, mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet vrijblijvend
zijn, maar moeten ze worden gebruikt om de interventies gefinancierd
vanuit PmG nader te onderzoeken, bij te stellen of te stoppen.5 In vervolg op voornoemde motie van
het lid Mutluer, zal ik hier in de volgende PmG-voortgangsrapportage
nader op ingaan.
De wijkrechtspraak en veiligheid in en om de school zijn niet stop gezet. Voor zover bekend is de jongerenrechtbank ook niet stop gezet.
Deze programma’s zijn gebaseerd op bekende risico- en beschermende factoren en werkzame bestanddelen. Voor de wijkrechtspraak verricht het WODC een meerjarig evaluatieonderzoek. Ten aanzien van veiligheid in en om de school zal onderzoek worden gedaan en wordt gekeken naar de werkzame bestanddelen, mede gefinancierd vanuit de aanpak van high impact crimes en de lerende aanpak PmG. Hier ben ik zeer content mee. Ten aanzien van de jongerenrechtbank verwijs ik naar de Verzamelbrief justitiële jeugd van 27 juni jl., waarin apart is ingegaan op de jongerenrechtbank.6
Vraag 5
Deelt u de aanname dat de woorden “bewezen effectief” nu te nauw
geïnterpreteerd worden terwijl het kwaliteitskader eerder als een
leidraad voor gemeenten zou moeten gelden om beter te kunnen kiezen uit
bewezen effectieve interventies en om het onnodig gebruik van
initiatieven die niet bewezen effectief zijn te voorkomen? Zo ja, welke
conclusies verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 5
Ik deel deze aanname niet. Zoals in de antwoorden hierboven uitgelegd is
het Kwaliteitskader bedoeld om te voorkomen dat onnodig ineffectieve
interventies worden ingezet bij een kwetsbare doelgroep, die schade
kunnen veroorzaken. Tevens is het aan gemeenten zelf om deze
interventies stop te zetten. Ik onderschrijf de stelling dat het
Kwaliteitskader een belangrijke leidraad zou moeten zijn voor gemeenten
om beter te kunnen kiezen uit bewezen effectieve interventies. Zoals
hiervoor aangegeven mogen de richtlijnen uit het Kwaliteitskader niet
vrijblijvend zijn.
Daarnaast formuleert het kader richtlijnen en handvatten die mijn ministerie, gemeenten en andere organisaties kunnen gebruiken bij het verder vormgeven van hun preventieve aanpak tegen jeugdcriminaliteit. Zo kunnen erkende interventies gebruikt worden, waar dat passend is, bijvoorbeeld via de inzet van de gedragsinterventie ‘Alleen jij bepaalt wie je bent’. Ten slotte vind ik het belangrijk dat gemeenten nieuwe kansrijke en effectieve interventies ontwikkelen voor problematiek waar momenteel nog geen interventie/maatregel beschikbaar is. Juist omdat er nog maar weinig bewezen effectieve interventies beschikbaar zijn. Het Kwaliteitskader is hierbij een waardevol hulpmiddel en geen doel op zich.
Vraag 6
Op welke wijze houdt het kwaliteitskader nu rekening met de mogelijkheid
dat gemeenten de ruimte nodig hebben voor het inzetten van interventies
die passen bij de specifieke lokale behoeften?
Antwoord op vraag 6
Gemeenten ontwikkelen zelf op basis van de lokale problematiek en
doelgroep hun brede aanpak Preventie met Gezag. Het Kwaliteitskader
geeft gemeenten handvatten voor wat er inmiddels bewezen wel en niet
werkt als het gaat over preventieve gedragsinterventies voor
jeugdcriminaliteit. Wij stimuleren de inzet van bestaande bewezen
effectieve interventies. Het ontwikkelen van een nieuwe interventie kost
immers ook veel inzet van gemeenten en wetenschap.
Vanuit de wetenschap weten we welke werkzame bestanddelen bepaalde interventies moeten bevatten om de effectiviteit te vergroten, zoals een bepaald niveau van expertise en inzet op risico- en beschermende factoren. Deze handvatten zijn opgenomen in het Kwaliteitskader. Dat laat nog veel ruimte voor gemeenten voor een passende inzet op de eigen lokale doelgroep en voorkomt dat er onnodige schade wordt berokkend, temeer omdat er beperkt bewezen effectieve interventies voor de verschillende doelgroepen beschikbaar zijn.
Vraag 7
Op welke wijze biedt het kwaliteitskader de ruimte voor het gebruiken
van nieuwe wetenschappelijke onderbouwde interventies die nodig zijn en
ontwikkeld moeten worden om te voorkomen dat jongeren de criminaliteit
ingaan?
Antwoord op vraag 7
Binnen het programma Preventie met Gezag worden allerlei nieuwe
interventies ontwikkeld. Dit wordt binnen het programma PmG ondersteund
en gefaciliteerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de criminele
familieaanpak en de doorontwikkeling van aanpakken met het oog op de
veiligheid in en om de school. Binnen de lerende aanpak worden
hieromtrent lerende netwerken georganiseerd samen met gemeenten en de
wetenschap.
Zoals in mijn beantwoording op vragen 1 en 5 vermeld, verdient het Kwaliteitskader in de loop van de tijd aanpassing op basis van onderzoek. Ook dit vindt onder andere plaats binnen de lerende aanpak PmG. Het gaat erom dat we doen wat nodig is voor deze doelgroep en daarvoor is (door)ontwikkeling van interventies en maatregelen met gemeenten, de wetenschap en andere partners nodig. Mijn ministerie is hierover met gemeenten en de wetenschap in gesprek.
Vraag 8
Deelt u de mening dat door de huidige steeds kortdurende financiering
van Preventie met Gezag-projecten er geen solide basisfinanciering tot
stand komt? Zo ja, welke gevolgen gaat u hieraan verbinden? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord op vraag 8
Vanaf het begin van het programma Preventie met Gezag is duidelijk aan
de 27 gemeenten met de domeinoverstijgende aanpak en de justitiepartners
gecommuniceerd dat de middelen voor Preventie met Gezag structureel
zijn. Voor de eerste periode tot half 2026 zijn de budgetten aan
gemeenten toegekend. Dit staat zowel in de beschikkingen, als in
communicatie aan uw Kamer vermeld. Vanaf 2025 wordt samen met de
gemeenten, partners en de wetenschap gekeken naar de wijze van
voortzetting van het programma in 2026. Op grond daarvan is herijking en
bijstelling mogelijk zodat voor 2026 en verder het programma effectiever
en doelmatiger wordt.
Sinds juli jl. zijn er twintig gemeenten toegevoegd aan het programma met de incidentele preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Voor een periode van maximaal drie jaar ontvangen deze gemeenten middelen tot maximaal half 2027. Bij aanvang is een gestelde voorwaarde vanuit Preventie met Gezag dat de aanpak, inclusief de werkwijze en interventies, wordt verankerd in een structurele gemeentelijke aanpak.
Het Nederlands Jeugdinstituut is een Nederlandse organisatie die samen met het Centrum voor Jeugdgezondheid bij het RIVM kennis verzamelt ten behoeve van de Nederlandse jeugdsector. Ook voert het instituut opdrachten uit op het gebied van advisering, onderzoek en innovatie. Zo beoordeelt het NJi o.a. gedragsinterventies die ingezet worden op het voor komen van (herhaalde) jeugdcriminaliteit.↩︎
Kamerstukken II, 2023-2024, 28 741, nr. 116.↩︎
Kamerstukken II, 2023-2024, 36 560 VI, nr. 14.↩︎
Zie pagina 7 van het rapport voor de definitie en waarvan hier het belangrijkste onderdeel is vermeld: “Een interventie is een theoretisch en praktisch weldoordachte, systematische aanpak voor preventie, ondersteuning en hulp bij specifieke risico’s en problemen’ (NJI, 2024). Het NJI benoemt vervolgens de volgende kenmerken van jeugdinterventies: (1) de aanpak is planmatig en doelgericht; (2) het doel is het bevorderen van de psychische, sociale, cognitieve of lichamelijke ontwikkeling van kinderen en jongeren als die ontwikkeling bedreigd of belemmerd wordt; (3) de aanpak is gericht op het kind of de jongere, de opvoeders of de opvoedingsomgeving; (4) de aanpak is afgebakend in tijd, met een omschreven tijdsduur en frequentie.”↩︎
Kamerstukken II, 2023-2024, 28 741, nr. 116.↩︎
Kamerstukken II, 2023-2024, nr. 28741, nr. 119.↩︎