Inbreng verslag schriftelijk overleg over o.a. de Geannoteerde Agenda voor de Formele Raad Algemene Zaken (RAZ) - Cohesie d.d. 28 november in Brussel (Kamerstuk 21501-08-967)
Milieuraad
Inbreng verslag schriftelijk overleg
Nummer: 2024D45398, datum: 2024-11-21, bijgewerkt: 2024-12-02 10:49, versie: 3
Directe link naar document (.pdf), link naar pagina op de Tweede Kamer site, officiële HTML versie (nds-tk-2024D45398).
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.A.M. van der Plas, voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken (BBB)
- Mede ondertekenaar: A.E.A.J. Hessing-Puts, griffier
Onderdeel van zaak 2024Z18122:
- Indiener: D.S. Beljaarts, minister van Economische Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- 2024-11-13 13:55: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-11-21 15:00: Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 28 november 2024 (Inbreng schriftelijk overleg), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2024-11-21 15:00: Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid d.d. 28 november 2024 (omgezet in een schriftelijk overleg) (Commissiedebat), vaste commissie voor Europese Zaken
- 2024-12-12 11:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
Preview document (🔗 origineel)
2024D45398 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Binnen de vaste commissie voor Europese Zaken hebben enkele fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister van Economische Zaken d.d. 12 november 2024 inzake de Geannoteerde Agenda voor de Formele Raad Algemene Zaken (RAZ) – Cohesie d.d. 28 november in Brussel (Kamerstuk 21 501-08, nr. 967), d.d. 1 oktober 2024 inzake Verslag informele Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid 6 september 2024 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 962) en over het Visiepaper Cohesiebeleid post 2027 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 963).
De voorzitter van de commissie,
Van der Plas
De griffier van de commissie,
Hessing-Puts
Inhoudsopgave
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
• Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
• Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
• Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
• Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
• Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de Minister van Economische Zaken
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda en hebben nog wat vragen.
Zij willen graag weten hoeveel Nederlands geld er naar het cohesiebeleid gaat, hoeveel het totale budget bedraagt, of andere lidstaten gelijkelijk bijdragen en welke calculatie ten grondslag ligt aan de bijdrage.
Deze leden vragen wat het effect van centralisatie van de cohesiefondsen betekent voor Nederland. Wat is het effect op de invloed, budget en verdeling en welke lidstaten staan positief tegenover een verregaande centralisatie?
Voornoemde leden vragen tevens welke implicaties het meer dwingende karakter van de landenspecifieke aanbevelingen heeft voor lidstaten en in het bijzonder Nederland en of de Minister ongewenste neveneffecten ziet.
Tenslotte vragen de aan het woord zijnde leden hoe het kabinet staat tegenover het hergebruik van nog niet besteed cohesiebudget aan defensie gerelateerde onderwerpen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken en het Visiepaper Cohesiebeleid post 2027. Zij hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen bij.
Deze leden hebben kennisgenomen van de wens van de Europese Commissie om cohesiefondsen meer te centraliseren. Hierdoor kunnen fondsen flexibeler worden ingezet. Voornoemde leden hebben zorgen of er op deze manier voldoende fondsen naar cohesiedoeleinden blijven stromen. Hoe is de Minister van plan dit te waarborgen?
De aan het woord zijnde leden zien dat er met de mogelijke centralisatie van cohesiefondsen meer bevoegdheden weggaan bij de regio’s en bij het Rijk terechtkomen. De zeggenschap van de regio’s wordt hierdoor een stuk minder. Hoe gaat de Minister waarborgen dat dit niet ten koste gaat van de cohesie in de regio’s en zij voldoende zeggenschap krijgen in de verdeling van EU-fondsen die juist voor hen bedoeld zijn? Hoe wordt het gevoel van eigenaarschap over deze fondsen voor de regio gewaarborgd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dat er een wens is in de EU om cohesiemiddelen ook voor steun aan de defensie-industrie en militaire mobiliteitsprojecten in te kunnen zetten. De Minister schrijft hier echter niets over in de agenda. Hoe staat het kabinet tegenover deze kentering? Zal er dan ook meer geld te verdelen zijn uit deze fondsen? Gaat de Minister ervoor zorgen dat er ook voldoende geld beschikbaar blijft voor genoemde doelstellingen zoals digitalisering of de sociale en groene transitie? Ten koste van welke doeleinden mogen de beoogde defensieprojecten wat betreft de Minister gaan?
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de documenten ter voorbereiding op de Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid van 28 november 2024. Zij wensen in dit kader enkele specifieke aandachtspunten te benadrukken en vragen hierover nadere toelichting van de Minister.
Cohesiegelden en de inzet voor Defensie
Voornoemde leden steunen initiatieven om cohesiegelden flexibeler in te zetten, zeker wanneer deze middelen nog niet zijn uitgeput. Het voorstel om ongebruikte middelen te heralloceren naar strategische prioriteiten, zoals defensie en militaire infrastructuur, wordt positief ontvangen. De huidige geopolitieke situatie vraagt om versterking van onze collectieve veiligheid. Deze leden vragen de Minister wel te waarborgen dat deze herbestemming gepaard gaat met een strikte handhaving van de rechtsstatelijke voorwaarden, zodat EU-middelen niet terechtkomen in lidstaten waar sprake is van structurele corruptie of rechtsstatelijke tekorten. Hoe zal Nederland bijdragen aan de formulering van zulke voorwaarden binnen de Raad?
Investeringen in ruil voor hervormingen
De aan het woord zijnde leden ondersteunen het idee om investeringen uit cohesiefondsen te koppelen aan hervormingen, naar voorbeeld van de Hervormings- en Veerkracht Faciliteit (HVF). Dit zou niet alleen de effectiviteit van de middelen vergroten, maar ook zorgen voor structurele verbeteringen in ontvangende lidstaten. Zij vragen de Minister specifiek in te gaan op hoe Nederland deze koppeling kan versterken, met name in lidstaten waar structurele economische en juridische uitdagingen een impact hebben op het cohesiebeleid. Tevens vragen deze leden hoe voorkomen kan worden dat deze hervormingsvoorwaarden leiden tot ongewenste centralisatie of aantasting van het subsidiariteitsbeginsel.
Rechtsstatelijke Voorwaarden voor Ontvangst van Middelen
De leden van de VVD-fractie benadrukken het belang van rechtsstatelijke waarborgen als voorwaarde voor het ontvangen van cohesiegelden. De voorbeelden van Hongarije en Polen tonen aan hoe EU-middelen kwetsbaar zijn voor misbruik. Deze leden verzoeken het kabinet daarom te pleiten voor een meer automatische en juridisch afdwingbare koppeling tussen rechtsstatelijkheid en cohesiefondsen, zoals eerder voorgesteld in het kader van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader (MFK). Wat zijn de concrete stappen die Nederland op dit terrein onderneemt en hoe kan voorkomen worden dat een unanimiteitsvereiste dergelijke initiatieven blokkeert? Op welke manier steunt Nederland de Europese Commissie in haar komende mandaat om de koppeling met rechtsstatelijke voorwaarden te versterken? In dit verband vragen voornoemde leden ook aandacht voor Slowakije. Welke stappen ziet de Minister om in Slowakije de rechtsstatelijkheid te waarborgen in relatie tot de toegang tot Europese gelden?
Draghi en het Europees Concurrentievermogen
Tot slot onderschrijven de leden van de VVD-fractie het belang van cohesiemiddelen als instrument om het Europees concurrentievermogen te versterken, zoals ook benadrukt in het rapport van Draghi. Deze leden zien graag dat cohesiefondsen, naast het dichten van economische verschillen, ook een duidelijke rol spelen in het stimuleren van innovatie, verduurzaming en digitale transitie. Op welke manier kan de inzet cohesiemiddelen beter bijdragen aan de versterking van het concurrentievermogen? Deelt dit kabinet de analyse dat veel middelen uit het MFK in de EU beter kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld ter bevordering van het Europese Concurrentievermogen? Over welke fondsen gaat het volgens de Minister? Hoe zorgt het kabinet ervoor dat deze bredere strategische doelen in lijn blijven met Nederlandse prioriteiten? Daarnaast willen de aan het woord zijnde leden aandacht vragen voor de aangehouden motie van de leden Van Campen en Dassen over de aanbevelingen van Draghi en Letta implementeren in de Benelux (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2123). Hoe beoordeelt het kabinet deze motie en is de Minister ook van mening dat het verstandig is in Benelux-verband al stappen te zetten richting implementatie van deze aanbevelingen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de stukken die betrekking hebben op de Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid op 28 november 2024. Zij hebben daarover geen nadere vragen of opmerkingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken Cohesiebeleid op 28 november 2024. Op basis van deze stukken hebben zij enkele vragen over de centralisatie van cohesiefondsen, de flexibelere inzet van cohesiefondsen, het nieuwe MFK en andere gerelateerde onderwerpen.
Centralisatie van cohesiefondsen
In de stukken wordt gesproken over centralisatie van het beheer van de cohesiefondsen. Hierover hebben voornoemde leden enkele vragen. Zij vragen of de Minister van mening is dat beleidsvorming over regio’s niet effectief kan plaatsvinden zonder hen structureel te betrekken op basis van het partnerschapsprincipe. In hoeverre wordt dit partnerschapsprincipe gewaarborgd in de voorgestelde centralisatie? Is de Minister het met de aan het woord zijnde leden eens dat de cohesiefondsen eenvoudiger en toegankelijker zouden moeten worden voor aanvragers en decentrale overheden. Zo ja, welke maatregelen ziet de Minister voor zich om deze toegankelijkheid te verbeteren?
Hoe staat de Minister tegenover het voorstel om de huidige cohesieprogramma’s te vervangen door nationale plannen op basis van het HVF(Herstel- en Veerkracht Faciliteit)-model? Wat is volgens de Minister de positie hierover in de Raad en wat zijn de belangrijkste politieke overwegingen bij dit voorstel?
Flexibiliteit cohesiefondsen
Naast de voorgenomen centralisatie lezen de leden van de D66-fractie in de aangeleverde stukken ook over de flexibelere inzet van cohesiefondsen. Zij hebben hierover de volgende vragen. Hoe staat de Minister tegenover het voorstel van de voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen om cohesiemiddelen in te zetten voor het herstel na natuurrampen? Wat is volgens de Minister de primaire doelstelling van de cohesiefondsen?
Hoe kijkt de Minister naar de mogelijke verruiming van de inzet van cohesiemiddelen voor defensie-industrie en militaire mobiliteitsprojecten? Ziet de Minister hier een belangrijke rol voor cohesiefondsen en hoe worden de bredere doelen van cohesiebeleid gewaarborgd?
Kan het besteden van cohesiemiddelen aan bijvoorbeeld de defensie-industrie ten koste gaan van de prioriteiten die het kabinet in het visiepaper heeft genoemd, zoals digitalisering, de sociale transitie of de groene transitie? Zal er volgens de Minister voldoende middelen overblijven voor deze andere essentiële doelstellingen, gezien de toenemende flexibilisering van de budgetten?
Meerjarig financieel kader
Met het op handen zijnde aantreden van de nieuwe Europese Commissie zal het proces rondom de vorming van het volgende MFK vorm beginnen te krijgen. De leden van de D66-fractie hebben hierover, en over de ambities van het kabinet met betrekking tot het MFK, de volgende vragen. Kan de Minister zijn visie schetsen op de verdeling van het volgende MFK? Op welke manier, en mogelijk ten koste van welke andere beleidsgebieden, zal het kabinet zich inzetten voor extra middelen voor defensie en concurrentievermogen binnen het MFK?
Op welke manier spelen de rapporten van Mario Draghi en Niinistö een rol bij het bepalen van het kabinetsstandpunt over het MFK en de cohesiefondsen? Hoe moeten de conclusies uit deze twee rapporten volgens het kabinet een plaats krijgen in de vormgeving van het nieuwe MFK?
Hoe kan het HVF als blauwdruk dienen voor het nieuwe MFK, terwijl de eindevaluatie van het HVF pas eind 2028 wordt verwacht? Welke lessen en inzichten kan het kabinet al meenemen uit het HVF, ondanks dat de evaluatie nog niet heeft plaatsgevonden?
Hoe kijkt de Minister naar het mogelijk maken van de inzet van MFK-middelen voor veiligheid en defensie, en in dat kader ook voor de aanschaf van wapens, gezien de oplopende spanningen aan de grenzen van de Europese Unie?
Overige vragen
Na het lezen van de stukken hebben de leden van de D66-fractie nog enkele overige vragen: Deze leden hebben kennisgenomen van het feit dat er een discussie heeft plaatsgevonden tijdens de Raad Algemene Zaken op 19 november jl. over cohesie en concurrentievermogen. Wat was de uitkomst van deze lunchdiscussie en wat waren de verschillende inbrengen uit de deelnemende EU-lidstaten?
Voornoemde leden hebben eerder reeds kennisgenomen van het High-Level Report on the Future of the Single Market. Hierin wordt het principe van «vrijheid om te blijven» omschreven. Op welke manier moet hier volgens de Minister opvolging aan worden gegeven?
De aan het woord zijnde leden hebben kennisgenomen van het verslag van de informele Raad Algemene Zaken – Cohesie d.d. 6 september jl. te Boedapest. Zij hebben daarover nog enkele vragen. Hoe ziet de Minister een mogelijke rol van het cohesiebeleid in het adresseren van de gevolgen van de oorlog in Oekraïne? Ondersteunt de Minister het principe van «smart conditionality», waarbij corrupte overheden die de rechtsstaat ondermijnen worden bestraft en eindbegunstigden, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden niet?