Verslag van een schriftelijk overleg over Aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s (Kamerstuk 31289-593)
Voortgezet Onderwijs
Verslag van een schriftelijk overleg
Nummer: 2024D45955, datum: 2024-12-03, bijgewerkt: 2024-12-03 16:27, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: L. Bromet, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (GroenLinks-PvdA)
- Mede ondertekenaar: M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier
- Aanbiedingsbrief
- Beslisnota bij Kamerbrief Verslag van een schriftelijk overleg over Aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s (Kamerstuk 31289-593)
Onderdeel van kamerstukdossier 31289 -595 Voortgezet Onderwijs.
Onderdeel van zaak 2024Z19321:
- Indiener: M.L.J. Paul, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2024-11-26 15:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-12 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Preview document (🔗 origineel)
31 289 Voortgezet Onderwijs
Nr. 595 Verslag van een schriftelijk overleg
Vastgesteld 3 december 2024
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over de brief van 11 oktober 2024 over Aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s (Kamerstuk 31 289, nr. 593).
De vragen en opmerkingen zijn op 6 november 2024 aan de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 25 november 2024 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie,
Bromet
Adjunct-griffier van de commissie,
Arends
Inhoud
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
Inbreng van de leden van de D66-fractie
II Reactie van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie verzoeken de staatssecretaris om een toelichting op de verdeling van studielasturen, specifiek binnen de kernprofielvakken. Zoals bekend, hebben de kernprofielvakken in de huidige situatie een groter aantal studielasturen dan overige profielvakken en is dit vastgelegd in de wet. Hoewel de ontwerpruimte formeel een andere status heeft dan studielasturen, lijkt het aannemelijk dat de verdeling van studielasturen in de praktijk de verdeling van de ontwerpruimte zal volgen. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?
Daarnaast is het de leden van de PVV-fractie opgevallen dat de ontwerpruimte voor kernprofielvakken in vergelijking met de huidige situatie een afname vertoont: voor havo met 2,5 procentpunt en voor vwo met 1,0 procentpunt. Daartegenover staat dat de ontwerpruimte voor maatschappijleer toeneemt, met 3,25 procentpunt voor havo en 2,5 procentpunt voor vwo. Deze leden ontvangen graag een toelichting op de achtergrond en de gewenste effecten van deze verschuivingen.
Wanneer burgerschapsvaardigheden (deels) binnen een door leerlingen gekozen profielvak worden aangeboden, lijkt het aannemelijk dat leerlingen gemotiveerder zijn om de betreffende vaardigheden te leren. Bovendien leren zij deze vaardigheden dan toe te passen in een voor hen relevante context, namelijk in de richting waarin zij waarschijnlijk een vervolgopleiding zullen kiezen en later werkzaam zullen zijn. Kan de staatssecretaris bevestigen dat deze benadering een positief effect kan hebben op de motivatie en de relevantie voor scholieren?
In het verlengde daarvan stellen de leden van de PVV-fractie de vraag of het mogelijk is om een deel van de ontwerpruimte voor maatschappijleer aan te passen. Voor het vwo zou de ontwerpruimte voor maatschappijleer bijvoorbeeld met slechts 1,5 procentpunt kunnen toenemen ten opzichte van de huidige situatie, in plaats van de voorgestelde 2,5 procentpunt, waardoor de resterende 1,0 procentpunt behouden blijft voor de kernprofielvakken. Voor het havo zou deze verhoging beperkt kunnen blijven tot 0,75 procentpunt, met de resterende 2,5 procentpunt eveneens toegewezen aan de kernprofielvakken. Hiermee blijven de kernprofielvakken op het huidige niveau. Kan de staatssecretaris deze mogelijkheid overwegen?
De leden van de PVV-fractie vragen tevens om opheldering over de opdracht die het ministerie aan de vakvernieuwingscommissies heeft verstrekt. Begrijpen deze leden het goed dat deze commissies gevraagd is om twee versies van de conceptexamenprogramma’s op te stellen: één versie die qua omvang binnen de nieuwe ontwerpruimte past en een tweede versie die binnen de huidige (grotere) omvang blijft? Dit zou namelijk duidelijk maken welke delen van de vakinhoud moeten verdwijnen, als de nieuwe ontwerpruimte rechtstreeks vertaald wordt naar studielasturen.
Uit onderzoek blijkt dat vaardigheden effectiever onderwezen kunnen worden binnen de context van vakinhoud. De leden van de PVV-fractie vragen de staatssecretaris om te bevestigen dat dit principe meegenomen wordt in de toewijzing van de eindtermen voor burgerschap. Dit kan namelijk betekenen dat bepaalde burgerschapsvaardigheden ondergebracht kunnen worden binnen (kern)profielvakken, zodat leerlingen deze vaardigheden leren binnen de vakinhoud van het profiel dat zij zelf hebben gekozen. Hiermee zou gewaarborgd worden dat alle leerlingen voldoen aan de burgerschapseindtermen, terwijl deze vaardigheden op een voor hen relevante manier worden onderwezen.
De leden van de PVV-fractie danken de staatssecretaris bij voorbaat voor de verduidelijking op deze punten.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de onderhavige brief. Enerzijds zien deze leden met instemming dat de conceptkerndoelen voor Nederlands en rekenen-wiskunde zijn aangescherpt, maar anderzijds zijn zij ongelukkig met de keuze van de staatssecretaris om de nu opgeleverde kerndoelen opnieuw te redigeren met een jaar vertraging als gevolg, zodat de nieuwe kerndoelen voor taal en rekenen pas vanaf 1 augustus 2027 wettelijk kunnen worden vastgesteld. Het argument dat de leerstof van de conceptkerndoelen overladen zou zijn, overtuigt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie niet. Voor deze leden hangt overladenheid in de leerstof niet zomaar af van een optelling van het aantal kerndoelen, maar vooral van de manier waarop men deze gestalte geeft. Deelt de staatssecretaris deze visie?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten aan onderwijs dat bijdraagt aan kansengelijkheid en dat zó fungeert als een emancipatiemotor: dat onderwijs het mogelijk maakt dat kinderen het verder schoppen dan hun ouders. Tegelijkertijd zien deze leden met lede ogen dat ons onderwijs lang niet altijd meer zo werkt. Zij waarderen het concept van kerndoelen, omdat deze helder maken waartoe ons onderwijs de leerlingen moet kwalificeren, maar het doel kwalificatie valt niet te isoleren van de doelen persoonsvorming en socialisatie. Persoonsvorming en socialisatie vormen in de samenleving van een school tevens een voorwaarde voor de kwalificatie. Dit is ook de strekking van het proefschrift1 dat onlangs werd verdedigd aan de Vrije Universiteit: kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status hebben het moeilijker dan hun klasgenoten. Zij hebben vaker moeite met relaties met leeftijdsgenoten en hebben vaker te maken met pestgedrag. Je kunt niet leren als de basis er niet is. Kinderen moeten zich dus op sociaal-emotioneel gebied ontwikkelen, goed met vrienden kunnen omgaan, zich fijn voelen in de nabijheid van hun klasgenoten. Dit vormen basisbeginselen waarop ze verder kunnen bouwen. Een krampachtige focus op basisvaardigheden die leidt tot verwaarlozing van persoonsvorming en socialisatie, vergroot dus juist de kansenongelijkheid. Deelt de staatssecretaris deze analyse? Hoe beziet de staatssecretaris in dit licht haar beslissing om de bestaande kerndoelen, die hebben geleid tot arme en saaie lesmethoden van trucjes en ezelsbruggetjes nog een jaar langer te handhaven?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren dat nieuwe kerndoelen voor rekenen-wiskunde een heldere focus bieden en goed aansluiten bij de onderwijsbehoeften van deze tijd. Zij vrezen echter dat nu het adagium ‘minder kerndoelen’ voortkomt uit onbekendheid met de term ‘kerndoel’. Beseft de staatssecretaris dat kerndoelen een globale beschrijving geven van belangrijke onderwijsinhouden en dit echt iets anders is dan het Kerndoel van het onderwijs?
Scholen hebben terecht in de uitvoering van de kerndoelen veel vrijheid, maar daarin schuilt ook het gevaar dat ze de leerlingen overvragen. Is de staatssecretaris voornemens om straks te monitoren hoe de vernieuwde kerndoelen bijdragen aan vermindering van de werkdruk voor leerlingen?
Voor het voortgezet onderwijs maken de kerndoelen geen expliciet onderscheid tussen praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo. Bij leraren leidt dit tot onzekerheid, omdat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over de doelen die specifiek voor hun leerlingen gelden. Is de staatssecretaris bereid om de differentiatie in niveau helder vast te leggen? Of wil zij dit overlaten aan de educatieve uitgevers? Dit laatste zou niet de voorkeur hebben van deze, want zij zien liever dat scholen de regie kunnen behouden over het eigen onderwijsaanbod.
De onderwijswetgeving hanteert zowel kerndoelen als referentieniveaus. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dit als een bron van onduidelijkheid en administratieve complexiteit. Zou de staatssecretaris het niet voor scholen en leraren eenvoudiger kunnen maken als er één duidelijke set zou komen zonder dubbelingen of tegenstrijdigheden?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren ook dat de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (hierna: IVN) dringend aanbeveelt om de nieuwe conceptkerndoelen voor Nederlands ongewijzigd over te nemen en dat het uitstel de verbetering van het leesonderwijs nodeloos vertraagt. Neerlandici maken een vergelijking tussen de beoordeling van onderwijs op de opsomming van kerndoelen met de keuring van soep op basis van de ingrediëntenlijst, zònder het recept te hebben gelezen, laat staan het gerecht te proeven. Deze leden wijzen erop dat het niet gaat om een lijst losstaande doelen, maar om de blend die deze samen vormen en zien het als de kracht van de nieuwe kerndoelen dat communicatie, taal en literatuur in het onderwijs met elkaar worden verbonden, zodat de inhoud er weer toe doet. Zij verkiezen een geïntegreerde aanpak: onderzoek heeft immers uitgewezen dat je vaardigheden beter kunt onderwijzen als je ze combineert met nadenken, het verwerven van diepere inzichten en zinvolle toepassingen. Dit betekent dat leerlingen telkens meerdere kerndoelen tegelijk aanpakken. Hoe reflecteert de staatssecretaris op deze vergelijking met de soepkeuring en de overwegingen die door neerlandici hierbij naar voren worden gebracht?
Schrappen van kerndoelen zal volgens de IVN de verbetering van de taalvaardigheid van leerlingen bedreigen, hun kansenongelijkheid vergroten en hun motivatie voor lezen verder doen afnemen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geloven ook niet dat de gedachte van de staatssecretaris dat scholen ook al eerder aan de slag mogen met de nieuwe kerndoelen enig soelaas biedt, want zolang er nog wordt geschrapt in de kerndoelen zullen educatieve uitgevers minder haast maken met het publiceren van nieuwe schoolboeken en wordt het voor leraren moeilijk om met de nieuwe kerndoelen aan de slag te gaan. Hoe weegt de staatssecretaris deze nadelen?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de concepteindtermen voor havo en vwo zijn gebonden aan een ontwerpruimte per vak. Pas in 2026 wil de staatssecretaris met een studielasturentabel komen. Deze leden zouden het wenselijk vinden dat dit eerder gebeurt, want pas dan kunnen scholen een goede vergelijking maken tussen de oude en de nieuwe situatie per vak. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
De leden van de GroenLinks-PvdA- fractie constateren dat SLO2 de eerste conceptexamenprogramma’s heeft opgeleverd voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, voor de schoolvakken Nederlands, wiskunde havo-vwo, moderne vreemde talen, maatschappijleer, klassieke talen en Fries, maar dat de conceptexamenprogramma’s voor de natuurwetenschappelijke vakken pas begin 2025 worden verwacht. Nu worden de conceptexamenprogramma’s sterk bepaald door de omvang (ontwerpruimte) die vakken hebben toegewezen gekregen. Daarom hebben deze leden een aantal vragen over de ontwerpruimte die is toegewezen aan profielvakken en aan de vaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid. Klopt het beeld dat ervan uitgegaan kan worden dat de verdeling van de studielasturen in principe conform zal zijn aan de verdeling van de ontwerpruimte, ook al is ontwerpruimte formeel iets anders dan de studielasturen? Klopt het beeld dat de manier waarop ruimte voor vaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid is toegewezen aan de vakken als volgt is verlopen: een eerste oormerking van de ontwerpruimte voor burgerschap en digitale geletterdheid die plaatsvond in 2021 in het SLO Basismodel, waarna het advies van de Wetenschappelijke Curriculumcommissie volgde om deze inhouden te integreren in bestaande relevante vakken3, maar vervolgens een besluit van SLO en OCW viel in het SLO Kader4 - zonder raadpleging van politiek of onderwijsveld - om deze ontwerpruimte grotendeels toe te wijzen aan maatschappijleer, Nederlands en wiskunde? Klopt het beeld dat de ontwerpruimte voor de kernprofielvakken nu is afgenomen ten opzichte van de huidige situatie met 2,5 procentpunt op havo en 1,0 procentpunt op vwo maar dat de ontwerpruimte voor maatschappijleer is toegenomen ten opzichte van de huidige situatie met 3.25 procentpunt op havo en 2.5 procentpunt op vwo? De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat artikel 2.21 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs bepaalt dat de verdeling van de studielasturen bij algemene maatregel van bestuur moet worden vastgelegd en dat uit de algemene maatregel van bestuur die nu van kracht is, volgt dat de kernprofielvakken bewust een groter aantal studielasturen hebben dan de overige profielvakken. Hoe verhoudt de ontwerpruimteverdeling over de verschillende vakken, zoals die de staatssecretaris voor ogen staat, zich tot wat dit in de wet is vastgelegd?
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie menen dat het succes van de curriculumvernieuwing sterk afhankelijk is van de mate waarin onderwijzend personeel in staat wordt gesteld om zich tijdig de leerstof en de bijpassende didactiek eigen te maken. Deelt de staatssecretaris deze mening? De Nederlandse Vereniging voor de Ontwikkeling van Reken-WiskundeOnderwijs (NVORWO) noemt het van groot belang dat vakdidactisch onderzoek plaatsvindt naar rekenen-wiskunde in Nederland, waarbij wetenschap en praktijk elkaar ontmoeten en samen optrekken. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de onderzoeksagenda die de NVORWO heeft laten opstellen5, waarin een mogelijke inrichting van het reken-wiskundeonderwijs in de basisschool die past bij door de overheid gestelde doelen voor rekenen-wiskunde een belangrijk onderzoeksthema vormt? Hoe gaat de staatssecretaris hiermee aan de slag?
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de staatssecretaris voor het toesturen van de brief omtrent de aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s en hebben daar de volgende vragen over.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de definitie van een kerndoel in de praktijk per leergebied zal verschillen en dat het bij mens & maatschappij erg vaag kan zijn. De leden vragen wat de gevolgen hiervan in de praktijk kunnen zijn.
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens, nu de kerndoelen worden herzien, of ook de referentiekaders worden aangepast.
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen zelf al aan de gang kunnen met de herziene kerndoelen. Deze leden vragen hoe zich dat uit in de praktijk aangezien veel scholen met lesmethodes werken.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de conceptdoelen volgens leraren en schoolleiders leiden tot meer focus. Deze leden vragen met welke afvaardiging van leraren en schoolleiders is gesproken en hoe dit was georganiseerd.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.
De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat de nadruk wordt gelegd op het tegengaan van overladenheid van het curriculum en concretisering van de kerndoelen. Lezen, schrijven en rekenen staan hierbij centraal, zoals in de brief beschreven staat. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhoudt tot de kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid? Is de staatssecretaris nog steeds van mening dat deze genoemde leergebieden onder de basisvaardigheden vallen? Kan de staatssecretaris toelichten wat het betekent voor verdere uitwerking, tempo en uitvoering als burgerschap en digitale geletterdheid al dan niet worden gezien als basisvaardigheden?
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het uitstel van de curriculumherziening door het kabinet. vinden het absoluut onverantwoord om, terwijl de onderwijssector na een tien jaar durend proces op één lijn zit en het kabinet forse bezuinigingen doorvoert op het onderwijs, het verbeteren van de onderwijskwaliteit nog verder uit te stellen.
Uitstel
De leden van de D66-fractie merken op dat het hier louter gaat om een cosmetische ingreep om onenigheid in het kabinet te bezweren, ondanks stellige beweringen van de staatssecretaris dat er een inhoudelijke weging plaatsvindt. In de beslisnota lezen deze leden dat er nieuwe, meer abstracte, kopdoelen worden geformuleerd om het aantal kerndoelen zogenaamd terug te brengen. De huidige kerndoelen worden daarmee zogenaamde ‘subdoelen’. Daarmee gaat de staatssecretaris rechtstreeks in tegen de wens van leraren, scholen en de Kamer om concretere kerndoelen te bewerkstelligen. De leden vragen daarom wat in het vervolg leidend gaat zijn voor leraren in de praktijk: de kopdoelen of de subdoelen. Waarom creëert de staatssecretaris deze onduidelijkheid?
Bovendien vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre het zin heeft om de curriculumherziening een jaar uit te stellen als dat vervolgens resulteert in een andere indeling van kopjes, als leraren vervolgens toch uitvoering moeten geven aan de subdoelen en niet aan de kopdoelen. Deze leden lezen in de beslisnota namelijk dat de subdoelen, die logisch geordend zouden moeten worden onder kopdoelen, alsnog onderdeel blijven van de wettelijke opdracht aan scholen. Wat levert deze exercitie van herschikkingen per saldo op? Daarbij vragen deze leden specifiek of de staatssecretaris kan ingaan en kan reflecteren op haar eerdere uitspraken, zoals in de voortgangsbrieven voor het masterplan basisvaardigheden, waarin zij telkens spreekt over ‘glasheldere doelen’. In de beslisnota bij de brief van 11 oktober 20246 lezen de leden van de D66-fractie op pagina 2 dat de nieuw te formuleren kerndoelen abstracter worden dan de huidige kerndoelen en dat dat niet in lijn is met eerdere toezeggingen aan de Kamer, het onderwijsveld en adviezen van de Onderwijsraad. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe deze ambtelijke waarschuwing voor abstractere doelen zich verhoudt tot de reeds genoemde ‘glasheldere doelen’? Kan de staatssecretaris daarnaast deze toezeggingen aan de Kamer op een rij zetten en per toezegging toelichten hoe de staatssecretaris hier afwijkt?
De leden van de D66-fractie lezen daarnaast in de beslisnota dat de ervaring van leraren zal zijn dat de definitie van een kerndoel in de praktijk per leergebied zal verschillen en dat deze bij taal redelijk concreet is maar bij mens & maatschappij erg vaag is. Hoe reflecteert de staatssecretaris daarop in het licht van haar eerdere uitspraken over ‘glasheldere doelen’?
De leden van de D66-fractie vragen bovendien hoe de staatssecretaris inmiddels reflecteert op haar eigen uitspraken in de voortgangsbrief van mei 2024, waarin zij stelt dat het belangrijk is om ‘koers te houden’, dat het ‘ontwikkelproces volledig [is] afgerond’ en er in principe geen aanpassingen meer worden gedaan, en dat we al lang genoeg wachten op concrete kerndoelen.
Het valt deze leden daarnaast op dat de staatssecretaris van de twee varianten in de reeds genoemde beslisnota, de variant kiest die het meeste tijd kost. Hoe reflecteert zij daarop in het licht van haar eerdere uitspraken over het belang van koers houden en dat we al te lang wachten op nieuwe kerndoelen?
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de staatssecretaris helder kan omschrijven wanneer er volgens de staatssecretaris is voldaan aan ‘fors minder’ kerndoelen. Hoeveel kerndoelen moeten er minder en wanneer is het precies voldoende? Kan de staatssecretaris bevestigen dat, zoals het er nu voor staat, zij niet akkoord gaat met enkel een herschikking van kop- en subdoelen waarbij er meer kopdoelen komen voor taal en rekenen?
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen over het verloop van het proces. De huidige conceptkerndoelen zijn uitvoerig getest in de praktijk. Deze leden vragen of uit deze praktijktoets overtuigend is gebleken dat de huidige conceptkerndoelen te veel zijn. Daarnaast vragen zij of de vagere kopdoelen en subdoelen, zoals de staatssecretaris dat nu voor ogen heeft, ook in de praktijk getest worden op duidelijkheid en concreetheid. In algemenere zin vragen de leden van de D66-fractie wat er in de werkopdracht aan SLO staat (of komt te staan), welk tijdspad daarin wordt aangehouden en of deze werkopdracht zo snel mogelijk gedeeld kan worden met de Kamer.
De leden van de D66-fractie lezen dat de staatssecretaris in de beslisnota pleit voor een grootschalige communicatiecampagne, onder andere via een sticky note met de tekst “DUS communicatie campagne!” op pagina 4 van de beslisnota7, om de door haarzelf gecreëerde onduidelijkheid recht proberen te zetten. Deze leden vragen expliciet of de staatssecretaris afzonderlijk kan beantwoorden hoeveel geld dit gaat kosten, waar deze middelen vandaan komen, waar het ten koste van gaat, hoeveel uren van ambtenaren of externe organisaties hierin gaat zitten en of de staatssecretaris vindt dat ze het juiste aan het doen is door zelf vaagheid en onduidelijkheid te creëren wat vervolgens rechtgezet moet worden via een communicatiecampagne. Daarnaast vragen zij hoe het voornemen van het kabinet voor een communicatiecampagne wegens deze zelfgecreëerde onduidelijkheid, zich verhoudt tot de ambitie van ditzelfde kabinet om minder te doen aan externe inhuur en te komen tot een vermindering van ambtenaren. Vindt de staatssecretaris dit niet ook onnodige werkverschaffing, waarvoor ambtenaren hun tijd beter kunnen gebruiken?
Ontwerpruimte en SLU8
De leden van de D66-fractie ervaren veel onduidelijkheid rond de ontwerpruimte en de studielasturen. Er gaan verschillende tabellen en aannames rond, zoals een artikel van het Onderwijsblad van de AOb9 van 28 maart 2024 waarin een berekening is gemaakt. Deze leden vragen of de staatssecretaris een tabel voor alle vakken/vakgebieden kan geven met de toe- en afname in uren en percentages ten opzichte van de huidige ontwerpruimte en of zij kan bevestigen dat deze berekening van de AOb klopt. Daarnaast vragen zij om een tabel met de wijziging in studielasturen, met een overzicht in toe- en afname in uren en percentages ten opzichte van de huidige studielasturentabel.
Daarnaast merken de leden van de D66-fractie op dat er in de werkopdracht aan SLO 5% extra ontwerpruimte voor havo/vwo wordt gereserveerd voor burgerschap en digitale geletterdheid. Deze leden vragen waar deze extra ontwerpruimte nu precies voor gebruikt wordt.
Tot slot vragen de leden hoe de staatssecretaris gaat borgen dat burgerschap niet als apart vak wordt ingericht in de praktijk.
II Reactie van de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Mijn dank gaat naar de leden van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor hun inbreng in de gestelde vragen. Hieronder ga ik in op de vragen van de leden van de PVV-fractie, GroenLinks-PvdA-fractie VVD-fractie, NSC-fractie en de D66-fractie.
Inbreng van de leden van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie verzoeken de staatssecretaris om een toelichting op de verdeling van studielasturen, specifiek binnen de kernprofielvakken. Zoals bekend, hebben de kernprofielvakken in de huidige situatie een groter aantal studielasturen dan overige profielvakken en is dit vastgelegd in de wet. Hoewel de ontwerpruimte formeel een andere status heeft dan studielasturen, lijkt het aannemelijk dat de verdeling van studielasturen in de praktijk de verdeling van de ontwerpruimte zal volgen. Kan de staatssecretaris dit bevestigen?
Dat klopt. Het model van studielasturen dateert uit 2007 en de studielasturen zijn per vak vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit van de WVO2020. Ze hebben als omvangbegrenzing gediend bij het herzien van de examenprogramma’s in 2007. Nu wordt een ander model gehanteerd daarvoor: het kader ontwerpruimte. De nieuwe verdeling van de studielast volgt dus logischerwijs uit het kader ontwerpruimte en wil ik per AMvB met een nahangprocedure aan uw Kamer aanbieden.
Daarnaast is het de leden van de PVV-fractie opgevallen dat de ontwerpruimte voor kernprofielvakken in vergelijking met de huidige situatie een afname vertoont: voor havo met 2,5 procentpunt en voor vwo met 1,0 procentpunt. Daartegenover staat dat de ontwerpruimte voor maatschappijleer toeneemt, met 3,25 procentpunt voor havo en 2,5 procentpunt voor vwo. Deze leden ontvangen graag een toelichting op de achtergrond en de gewenste effecten van deze verschuivingen.
Over het begrip ‘ontwerpruimte’ bestaan veel onduidelijkheden en misverstanden. Daarom stuur ik u twee bijlagen mee:
Een factsheet over ontwerpruimte voor kerndoelen in het primair onderwijs (po) en de onderbouw van het voortgezet onderwijs.
Een factsheet over ontwerpruimte in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs (vo) voor havo/vwo.
In de factsheet en in de verdere antwoorden op de door uw Kamer gestelde vragen ga ik in op waarom we überhaupt een ontwerpruimte hebben. Ontwerpruimte is een afbakening voor curriculummakers, zodat het curriculum voor een gemiddelde leerling ‘te doen’ is in de tijd die zij ervoor hebben. De ontwerpruimte is afhankelijk van hoe de profielen en vakkenpakketten nu zijn samengesteld. Dat is in onderstaande tabel nog eens samengevat.
Tabel: inrichting van profielen en vakkenpakketten in de bovenbouw havo/vwo
Vak | Havo | Vwo | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
NT | NG | EM | CM | NT | NG | EM | CM | |
Wiskunde oud | B | A | A | - | B | A | A | C |
Wiskunde nieuw | NT | NG | EM | CM | NT | NG | EM | CM |
‘Kenmerkend’ profielvak | Nat | Bio | Eco | Mvt | Nat | Bio | Eco | Gesch |
Profielvak | Schei | Schei | Gesch | Gesch | Schei | Schei | Gesch | |
Profielkeuzevak (CM: x2) | Bio NLT O&O Inform |
Aard Nat NLT O&O |
BE Aard Mvt Mw |
Aard Eco Mw Mvt Kunst filos |
Bio NLT O&O Inform Oud: wisk D |
Aard Nat NLT O&O |
BE Aard Mvt Mw |
Aard Eco Mw Mvt/kt Kunst filos |
Vak in het vrije deel | Alle erkende vakken | Alle erkende vakken |
Bij deze tabel horen enkele opmerkingen:
Bij de actualisatie van het curriculum van het funderend onderwijs is naar voren gekomen dat het wenselijk is om ook in de bovenbouw van het vo meer dan nu het geval is (expliciet) aandacht te besteden aan taal, rekenen-wiskunde, digitale vaardigheden en burgerschap.10
Het is tevens wenselijk het curriculum voor leerlingen niet (verder) overladen en versnipperd te maken.11
Omdat de huidige profielstructuur in het vo met de daarbij behorende vakkenpakketten niet op voorhand ter discussie is gesteld, is het nodig om bij sommige andere (profiel-)vakken uit te gaan van (iets) minder ontwerpruimte.
Bij (vrijwel) elk vak komen taal-, reken- en burgerschapsvaardigheden terug. Daar is aandacht voor bij biologie, bij kunstvakken en uiteraard ook bij een vak als wiskunde. Sommige van deze vakken zitten in het gemeenschappelijke deel: alle leerlingen krijgen dan op dezelfde manier belangrijke vaardigheden als Excel, leesvaardigheid en kennis over de rechtstaat. Andere vakken zoals biologie en de kunstvakken zijn niet verplicht en daar worden vaardigheden verschillend aangeleerd.
Als basisvaardigheden te weinig in gemeenschappelijke vakken worden ondergebracht, worden deze mogelijk te verschillend aangeleerd. De ene leerling leert dan bijvoorbeeld wel met Excel te werken, maar de andere leerling leert dat niet.
Dat verschil mag niet te groot worden, daarom krijgen leerlingen basisvaardigheden vooral aangeleerd in de vakken in het gemeenschappelijke deel, dat door alle leerlingen worden gevolgd. Dit betreft dan de vakken Nederlands, wiskunde en maatschappijleer waar extra ontwerpruimte naartoe is gegaan.
Wanneer burgerschapsvaardigheden (deels) binnen een door leerlingen gekozen profielvak worden aangeboden, lijkt het aannemelijk dat leerlingen gemotiveerder zijn om de betreffende vaardigheden te leren. Bovendien leren zij deze vaardigheden dan toe te passen in een voor hen relevante context, namelijk in de richting waarin zij waarschijnlijk een vervolgopleiding zullen kiezen en later werkzaam zullen zijn. Kan de staatssecretaris bevestigen dat deze benadering een positief effect kan hebben op de motivatie en de relevantie voor scholieren?
Dit kan zeker een positief effect hebben. Hierbij is het wel belangrijk dat er in de school – door vaksecties die met elkaar in gesprek gaan – een integraal plan komt om burgerschap goed in alle vakken te laten landen. Tegelijkertijd is het ook zo dat sommige burgerschapsvaardigheden zo belangrijk zijn dat iedereen vanuit eenzelfde basis moet starten. Alle leerlingen moeten bijvoorbeeld weten hoe de parlementaire democratie of de rechtstaat werkt, dat is dan bij uitstek iets voor het gemeenschappelijke vak maatschappijleer
In het verlengde daarvan stellen de leden van de PVV-fractie de vraag of het mogelijk is om een deel van de ontwerpruimte voor maatschappijleer aan te passen. Voor het vwo zou de ontwerpruimte voor maatschappijleer bijvoorbeeld met slechts 1,5 procentpunt kunnen toenemen ten opzichte van de huidige situatie, in plaats van de voorgestelde 2,5 procentpunt, waardoor de resterende 1,0 procentpunt behouden blijft voor de kernprofielvakken. Voor het havo zou deze verhoging beperkt kunnen blijven tot 0,75 procentpunt, met de resterende 2,5 procentpunt eveneens toegewezen aan de kernprofielvakken. Hiermee blijven de kernprofielvakken op het huidige niveau. Kan de staatssecretaris deze mogelijkheid overwegen?
Zoals te lezen is de Voortgangsrapportage Basisvaardigheden van mei 2024 heb ik deze mogelijkheid overwogen, maar daar niet voor gekozen.12 Dat deed ik om onderstaande redenen:
In het regeerprogramma wordt het belang van burgerschapskennis en -vaardigheden benadrukt, waarbij onderzoek laat zien dat het nu nog niet goed met de burgerschapsvaardigheden van onze jongeren.13 Maatschappijleer is een geschikte plek om dat te leren. Daarbij heeft uw Kamer per motie ook gepleit om het gewicht van het vak maatschappijleer te versterken en te zorgen voor meer uren over meerdere schooljaren.14 Indien aan de ontwerpruimte maatschappijleer wordt gesleuteld betekent dit dat de vakvernieuwingscommissies voor maatschappijleer en natuurwetenschappelijke vakken terug naar de tekentafel moeten, met een jaar vertraging als gevolg. Dat doet geen recht aan de urgentie van de vernieuwing.
Alle leerlingen volgen minstens één kenmerkend profielvak: economie, biologie, natuurkunde, geschiedenis (vwo) of een moderne vreemde taal (havo). Echter, veel leerlingen kiezen twee of zelfs drie van deze vakken, en een enkele zelfs alle vier de vakken. Voor het profiel Economie & Maatschappij zijn bovendien twee profielvakken zelfs verplicht (economie en geschiedenis). Wanneer er meer ontwerpruimte voor deze vakken komt, komt er voor leerlingen niet 1,0 procentpunt studielast erbij, maar soms dus zelfs 2,0 of 3,0 procentpunt. In de factsheet ontwerpruimte bovenbouw havo/vwo die als bijlage is bijgevoegd, is te zien dat er dan heel weinig tot geen marge meer is voor leerlingen en in dat geval het curriculum voor leerlingen te overladen wordt. Zij hebben deze marge nodig voor vakken waar zij minder goed in zijn, mentorlessen, loopbaanactiviteiten, en eventuele extra vakken en extracurriculaire activiteiten die zij op school willen verrichten.
Als laatste bestaat het risico dat burgerschapsvaardigheden te verschillend of dubbel wordt aangeleerd worden als dit te veel worden ondergebracht bij profielvakken. Zo wil je bijvoorbeeld dat elke leerling leert over mediawijsheid, digitale ethiek en kennis over de democratische rechtstaat. Maar dat is niet makkelijk om bij vakken als natuurkunde of biologie onder te brengen.
De leden van de PVV-fractie vragen tevens om opheldering over de opdracht die het ministerie aan de vakvernieuwingscommissies heeft verstrekt. Begrijpen deze leden het goed dat deze commissies gevraagd is om twee versies van de conceptexamenprogramma’s op te stellen: één versie die qua omvang binnen de nieuwe ontwerpruimte past en een tweede versie die binnen de huidige (grotere) omvang blijft? Dit zou namelijk duidelijk maken welke delen van de vakinhoud moeten verdwijnen, als de nieuwe ontwerpruimte rechtstreeks vertaald wordt naar studielasturen.
Dat klopt niet. Er wordt één versie van elk conceptexamenprogramma opgeleverd. Wel is in het bijbehorende toelichtingsdocument opgenomen welke kennis de vakvernieuwingscommissie graag had willen opnemen als zij meer ontwerpruimte hadden gehad. In de fase van beproeven kan worden gevraagd wat docenten hiervan vinden, rekening houdend met dat als er iets ‘bij’ moet, er ook iets ‘af’ moet om overladenheid te voorkomen.
Uit onderzoek blijkt dat vaardigheden effectiever onderwezen kunnen worden binnen de context van vakinhoud. De leden van de PVV-fractie vragen de staatssecretaris om te bevestigen dat dit principe meegenomen wordt in de toewijzing van de eindtermen voor burgerschap. Dit kan namelijk betekenen dat bepaalde burgerschapsvaardigheden ondergebracht kunnen worden binnen (kern)profielvakken, zodat leerlingen deze vaardigheden leren binnen de vakinhoud van het profiel dat zij zelf hebben gekozen. Hiermee zou gewaarborgd worden dat alle leerlingen voldoen aan de burgerschapseindtermen, terwijl deze vaardigheden op een voor hen relevante manier worden onderwezen.
Uit diverse onderzoeken blijkt inderdaad dat vaardigheden niet ‘los’ van vakinhoud kunnen worden aangeleerd en dat daarom een apart vak burgerschap niet wenselijk is. Daarom worden bepaalde burgerschapsvaardigheden ook niet los aangeboden, maar altijd gekoppeld aan vakken. Elk vak draagt daar al aan bij, maar om te zorgen dat iedereen eenzelfde stevige basis meekrijgt, wordt dit bij vakken in het gemeenschappelijke deel versterkt: Nederlands, wiskunde en maatschappijleer.
Inbreng van de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hebben met gemengde gevoelens kennisgenomen van de onderhavige brief. Enerzijds zien deze leden met instemming dat de conceptkerndoelen voor Nederlands en rekenen-wiskunde zijn aangescherpt, maar anderzijds zijn zij ongelukkig met de keuze van de staatssecretaris om de nu opgeleverde kerndoelen opnieuw te redigeren met een jaar vertraging als gevolg, zodat de nieuwe kerndoelen voor taal en rekenen pas vanaf 1 augustus 2027 wettelijk kunnen worden vastgesteld. Het argument dat de leerstof van de conceptkerndoelen overladen zou zijn, overtuigt de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie niet. Voor deze leden hangt overladenheid in de leerstof niet zomaar af van een optelling van het aantal kerndoelen, maar vooral van de manier waarop men deze gestalte geeft. Deelt de staatssecretaris deze visie?
Overladenheid in het curriculum is inderdaad niet louter afhankelijk van het aantal kerndoelen. Zoals ik eerder heb aangegeven in de vierde voortgangsrapportage masterplan basisvaardigheden komt overladenheid ook voort uit vaag geformuleerde kerndoelen, veel aanvullende niet-verplichte doelen, politieke opdrachten en verzoeken vanuit de maatschappij. In de bijstelling is rekening gehouden met al deze aspecten. Ook het in samenhang presenteren van inhoudelijk verwante kerndoelen zorgt voor minder dubbelingen en overlap in het onderwijsprogramma. Alle maatregelen opgeteld, staat er straks een goed uitvoerbaar curriculum dat overladenheid tegengaat.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten aan onderwijs dat bijdraagt aan kansengelijkheid en dat zó fungeert als een emancipatiemotor: dat onderwijs het mogelijk maakt dat kinderen het verder schoppen dan hun ouders. Tegelijkertijd zien deze leden met lede ogen dat ons onderwijs lang niet altijd meer zo werkt. Zij waarderen het concept van kerndoelen, omdat deze helder maken waartoe ons onderwijs de leerlingen moet kwalificeren, maar het doel kwalificatie valt niet te isoleren van de doelen persoonsvorming en socialisatie. Persoonsvorming en socialisatie vormen in de samenleving van een school tevens een voorwaarde voor de kwalificatie. Dit is ook de strekking van het proefschrift dat onlangs werd verdedigd aan de Vrije Universiteit: kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status hebben het moeilijker dan hun klasgenoten. Zij hebben vaker moeite met relaties met leeftijdsgenoten en hebben vaker te maken met pestgedrag. Je kunt niet leren als de basis er niet is. Kinderen moeten zich dus op sociaal-emotioneel gebied ontwikkelen, goed met vrienden kunnen omgaan, zich fijn voelen in de nabijheid van hun klasgenoten. Dit vormen basisbeginselen waarop ze verder kunnen bouwen. Een krampachtige focus op basisvaardigheden die leidt tot verwaarlozing van persoonsvorming en socialisatie, vergroot dus juist de kansenongelijkheid. Deelt de staatssecretaris deze analyse?
Binnen het curriculum ligt de focus op lezen, schrijven en rekenen. Daarmee reduceren we het onderwijs niet: het belang van socialisatie en persoonsvorming en de ontwikkeling van sociaal-emotionele vaardigheden staan niet ter discussie. In de werkopdracht aan SLO is te lezen dat alle drie de doeldomeinen in het onderwijs (kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming) een herkenbare weerspiegeling in de totale set kerndoelen krijgt. Dat zie je ook terug in de tot nu toe opgeleverde conceptkerndoelen en dat zal worden behouden wanneer de aanvullende opdracht wordt uitgevoerd. Voor het ontwikkelen van sociaal-emotionele vaardigheden in het funderend onderwijs is het van belang dat de jongeren de basisvaardigheden goed beheersen. Taal is bijvoorbeeld een krachtig middel om emoties uit te drukken en om sociale contacten aan te gaan. In de bijstelling van het curriculum is het dus essentieel dat basisvaardigheden goed worden verankerd, waardoor iedereen zo goed mogelijk kan meedoen in de samenleving en daarmee de kansenongelijkheid wordt verkleind.
Hoe beziet de staatssecretaris in dit licht haar beslissing om de bestaande kerndoelen, die hebben geleid tot arme en saaie lesmethoden van trucjes en ezelsbruggetjes nog een jaar langer te handhaven?
De vormgeving van lesmethoden is de oorzaak van een samenspel van factoren, bijvoorbeeld: keuzes van de uitgeverijen, wensen van scholen, toezicht van inspectie en inzichten uit onderzoek. De kerndoelen verplichten geen specifieke lesmethoden of didactiek: dit is aan docenten, scholen en leermiddelenmakers. Het beoogd curriculum ziet alleen op het wat en niet op het hoe. Het is uiteindelijk aan leraren en lerarenteams om te bepalen hoe zij met hun leerlingen aan de kerndoelen werken en om hier een geschikte didactiek en passende leermiddelen voor te kiezen.
Voor een succesvolle implementatie van het nieuwe curriculum is het wel belangrijk dat ook de kwaliteit van leermiddelen op orde is. Daarom wordt er nu gewerkt aan een kwaliteitskader en -alliantie. Ik sta in goed contact met de leermiddelenmakers en zij zijn vooruitlopend op de nieuwe kerndoelen al begonnen met hun lesmethoden voor Nederlands, taal en rekenen-wiskunde te actualiseren en verbeteren. Zij kunnen vanaf 2026 al met nieuwe leermiddelen komen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie constateren met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren dat nieuwe kerndoelen voor rekenen-wiskunde een heldere focus bieden en goed aansluiten bij de onderwijsbehoeften van deze tijd. Zij vrezen echter dat nu het adagium ‘minder kerndoelen’ voortkomt uit onbekendheid met de term ‘kerndoel’. Beseft de staatssecretaris dat kerndoelen een globale beschrijving geven van belangrijke onderwijsinhouden en dit echt iets anders is dan het Kerndoel van het onderwijs?
Ik onderschrijf dat dit iets anders is dan ‘het’ Kerndoel van het
onderwijs. In het wetsvoorstel herziening wettelijke grondslagen
kerndoelen dat momenteel ter advies bij de Raad van State licht ik de
definitie van kerndoelen nader toe.
Net als de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren en u ben ik ook
zeer tevreden met de nieuwe conceptkerndoelen voor rekenen-wiskunde en
zie ik dat ze een heldere focus bieden en goed aansluiten bij de
onderwijsbehoeften van deze tijd. Er is echter nog een stap nodig om de
volledige focus te krijgen op lezen, schrijven en rekenen. Ik vraag het
SLO daarom om het totaal aantal conceptkerndoelen voor alle leergebieden
samen terug te brengen, door ze meer in samenhang te presenteren en een
focus te laten zien op lezen, schrijven en rekenen. Daarbij onderschrijf
ik het behoud van de door het onderwijsveld gewenste concrete
formulering van doelzinnen en de uitwerkingen.
Scholen hebben terecht in de uitvoering van de kerndoelen veel vrijheid, maar daarin schuilt ook het gevaar dat ze de leerlingen overvragen. Is de staatssecretaris voornemens om straks te monitoren hoe de vernieuwde kerndoelen bijdragen aan vermindering van de werkdruk voor leerlingen?
Met de aankomende implementatie van de nieuwe kerndoelen en examenprogramma’s én met de plannen voor een systeem van periodiek onderhoud, is het noodzakelijk goed zicht te krijgen op zowel het uitgevoerde als het gerealiseerde curriculum, zo stelt ook de Curriculumcommissie in tussenadvies 4 en 5B.15 Zo kan gemonitord worden of en op welke wijze het nieuwe curriculum geïmplementeerd wordt door scholen en leraren(teams), wat het voor leerlingen betekent, waar zij tegenaan lopen en welke resultaten dit oplevert (resultaten van de nieuwe en herziene leergebieden). Onderdeel hiervan kan zijn het doen van een meting naar ervaren overladenheid en werkdruk. SLO adviseert het ministerie van OCW voor de zomer van 2025 over een aanpak om te komen tot goede en relevante monitoring van het curriculum in het licht van periodiek curriculumonderhoud. Op basis van dit advies kom ik tot een plan voor monitoring van en onderzoek naar het curriculum in de komende jaren. Over de voortgang hiervan informeer ik uw Kamer in de voortgangsrapportages voor het Masterplan Basisvaardigheden.
Voor het voortgezet onderwijs maken de kerndoelen geen expliciet onderscheid tussen praktijkonderwijs, vmbo, havo en vwo. Bij leraren leidt dit tot onzekerheid, omdat zij behoefte hebben aan duidelijkheid over de doelen die specifiek voor hun leerlingen gelden. Is de staatssecretaris bereid om de differentiatie in niveau helder vast te leggen? Of wil zij dit overlaten aan de educatieve uitgevers? Dit laatste zou niet de voorkeur hebben van deze, want zij zien liever dat scholen de regie kunnen behouden over het eigen onderwijsaanbod.
Voor Nederlands en rekenen-wiskunde zijn de niveaus vastgelegd in het referentiekader taal en rekenen16. Dit kader wordt ook herzien en dan zal rekening worden gehouden met de behoeftes uit het onderwijsveld, zoals is vastgesteld in de evaluatie17.
Voor de andere leergebieden zijn de kerndoelen dusdanig gedetailleerd beschreven dat ze in principe voldoende houvast bieden voor leraren. Houvast om hun onderwijs vorm te geven en ook houvast om inzichtelijk te maken wat de leeropbrengsten van leerlingen zouden kunnen zijn. Voor leraren die behoefte hebben aan meer gedetailleerde uitwerkingen stelt SLO tussendoelen en leerlijnen beschikbaar, die veel worden gebruikt door educatieve uitgevers.
De onderwijswetgeving hanteert zowel kerndoelen als referentieniveaus. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie zien dit als een bron van onduidelijkheid en administratieve complexiteit. Zou de staatssecretaris het niet voor scholen en leraren eenvoudiger kunnen maken als er één duidelijke set zou komen zonder dubbelingen of tegenstrijdigheden?
Ik ben het ermee eens dat er samenhang en duidelijkheid moet zijn in het curriculum. Mede om die reden heeft SLO opdracht gekregen om advies uit te brengen over de actualisatie van de referentieniveaus. SLO zal daartoe een aantal scenario’s uitwerken die voor de zomer van 2025 worden opgeleverd. Onderdeel van de opdracht is om te zorgen voor samenhang tussen de referentieniveaus en de geactualiseerde kerndoelen en examenprogramma’s en dat er geen dubbelingen en tegenstrijdigheden zijn in het in wet- en regelgeving vastgelegde curriculum.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie signaleren ook dat de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (hierna: IVN) dringend aanbeveelt om de nieuwe conceptkerndoelen voor Nederlands ongewijzigd over te nemen en dat het uitstel de verbetering van het leesonderwijs nodeloos vertraagt. Neerlandici maken een vergelijking tussen de beoordeling van onderwijs op de opsomming van kerndoelen met de keuring van soep op basis van de ingrediëntenlijst, zònder het recept te hebben gelezen, laat staan het gerecht te proeven. Deze leden wijzen erop dat het niet gaat om een lijst losstaande doelen, maar om de blend die deze samen vormen en zien het als de kracht van de nieuwe kerndoelen dat communicatie, taal en literatuur in het onderwijs met elkaar worden verbonden, zodat de inhoud er weer toe doet. Zij verkiezen een geïntegreerde aanpak: onderzoek heeft immers uitgewezen dat je vaardigheden beter kunt onderwijzen als je ze combineert met nadenken, het verwerven van diepere inzichten en zinvolle toepassingen. Dit betekent dat leerlingen telkens meerdere kerndoelen tegelijk aanpakken. Hoe reflecteert de staatssecretaris op deze vergelijking met de soepkeuring en de overwegingen die door neerlandici hierbij naar voren worden gebracht?
Ik deel de mening van de IVN dat het goed is voor de onderwijskwaliteit om kerndoelen van verschillende domeinen en inhouden te combineren in het onderwijsprogramma. Daarom wordt door SLO bekeken welke kerndoelen kunnen worden samengevoegd op zo’n manier dat de inhoudelijke samenhang wordt geconcretiseerd. Hoe leraren dit uiteindelijk in de klas aanbieden, is aan de leraar en de vaksectie. Uiteraard kan daarbij worden afgeweken van de wettelijke indeling van kerndoelen. Dit gebeurt immers ook met leergebiedoverstijgend onderwijs, waarbij bijvoorbeeld tegelijkertijd aan de kerndoelen van geschiedenis (mens en maatschappij) en Nederlands wordt gewerkt. Ik kan geen gehoor geven aan de oproep om de conceptkerndoelen ongewijzigd over te nemen, omdat ik het belangrijk vind dat er een duidelijke focus op lezen, schrijven en rekenen wordt aangebracht. De aanpassing is daarom noodzakelijk.
Schrappen van kerndoelen zal volgens de IVN de verbetering van de taalvaardigheid van leerlingen bedreigen, hun kansenongelijkheid vergroten en hun motivatie voor lezen verder doen afnemen. De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie geloven ook niet dat de gedachte van de staatssecretaris dat scholen ook al eerder aan de slag mogen met de nieuwe kerndoelen enig soelaas biedt, want zolang er nog wordt geschrapt in de kerndoelen zullen educatieve uitgevers minder haast maken met het publiceren van nieuwe schoolboeken en wordt het voor leraren moeilijk om met de nieuwe kerndoelen aan de slag te gaan. Hoe weegt de staatssecretaris deze nadelen?
De aanvullende opdracht is van toepassing op de totale set kerndoelen, maar hoeft niet in dezelfde mate te worden toegepast op alle leergebieden. SLO kijkt kritisch naar welke inhoud noodzakelijk is en welke niet. Zoals eerder beschreven, worden in het ontwikkelproces van de kerndoelen de educatieve uitgevers actief geïnformeerd en betrokken. Zij hebben aangegeven niet te gaan wachten tot alles definitief is, omdat zij ook aan de slag willen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat de concepteindtermen voor havo en vwo zijn gebonden aan een ontwerpruimte per vak. Pas in 2026 wil de staatssecretaris met een studielasturentabel komen. Deze leden zouden het wenselijk vinden dat dit eerder gebeurt, want pas dan kunnen scholen een goede vergelijking maken tussen de oude en de nieuwe situatie per vak. Is de staatssecretaris daartoe bereid?
Ik deel met de leden van GroenLinks dat scholen op tijd duidelijkheid moeten hebben over een studielasturentabel voor een goede vergelijking. Ook de Algemene Onderwijsbond (AOb) heeft gevraagd om een richtinggevend kader zodat het gesprek op de school goed gevoerd kan worden, zodat dit gesprek niet verzandt in een strijd tussen vaksecties. Daarom neem ik de volgende stappen:
Om uw Kamer een goed beeld te geven van de ontwerpruimte, heb ik de factsheet ontwerpruimte bovenbouw havo/vwo alvast met u gedeeld. Ook de SLO heeft op haar website informatie over deze ontwerpruimte per vak staan.18
Ik heb aan de SLO gevraagd op basis van het kader ontwerpruimte een handreiking te maken voor scholen om hun lessentabel vorm te geven. Deze zal in schooljaar 2025/26 beschikbaar zijn, ruim voordat de nieuwe examenprogramma’s inwerkingtreden. Hiermee kunnen schoolleiders en vaksecties – met instemmingsrecht van de medezeggenschapsraad – hun lessentabel actualiseren.
Ondertussen wordt een AMvB opgesteld die aan uw Kamer wordt aangeboden. In voorbereiding hierop wordt het idee van de AOb verkend om van de studielasturentabel een stevigere adviesurentabel te maken. Dit zou betekenen dat er op landelijk niveau steviger wordt geadviseerd om per vak een aantal uren onderwijstijd in de lessentabel van scholen op te nemen. Het nadeel daarvan kan echter zijn dat een school minder handelingsruimte heeft om in te spelen op zijn specifieke karakteristieken, zijn schoolvisie of de behoeften van zijn populatie. SLO zal in de fase van beproeven verschillende scenario’s, inclusief dilemma’s met de schoolleiders van deelnemende scholen onderzoeken.
De leden van de GroenLinks-PvdA- fractie constateren dat SLO de eerste conceptexamenprogramma’s heeft opgeleverd voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs, voor de schoolvakken Nederlands, wiskunde havo-vwo, moderne vreemde talen, maatschappijleer, klassieke talen en Fries, maar dat de conceptexamenprogramma’s voor de natuurwetenschappelijke vakken pas begin 2025 worden verwacht. Nu worden de conceptexamenprogramma’s sterk bepaald door de omvang (ontwerpruimte) die vakken hebben toegewezen gekregen. Daarom hebben deze leden een aantal vragen over de ontwerpruimte die is toegewezen aan profielvakken en aan de vaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid. Klopt het beeld dat ervan uitgegaan kan worden dat de verdeling van de studielasturen in principe conform zal zijn aan de verdeling van de ontwerpruimte, ook al is ontwerpruimte formeel iets anders dan de studielasturen?
Zoals ik in mijn antwoord aan de leden van de PVV-fractie heb aangegeven, klopt dit. Het model van studielasturen dateert uit 2007 en de studielasturen zijn per vak vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit van de WVO2020. Ze hebben als omvangbegrenzing gediend bij het herzien van de examenprogramma’s in 2007. Nu wordt een ander model gehanteerd daarvoor: het kader ontwerpruimte. De nieuwe verdeling van de studielast volgt dus logischerwijs uit het kader ontwerpruimte.
Klopt het beeld dat de manier waarop ruimte voor vaardigheden burgerschap en digitale geletterdheid is toegewezen aan de vakken als volgt is verlopen: een eerste oormerking van de ontwerpruimte voor burgerschap en digitale geletterdheid die plaatsvond in 2021 in het SLO Basismodel, waarna het advies van de Wetenschappelijke Curriculumcommissie volgde om deze inhouden te integreren in bestaande relevante vakken , maar vervolgens een besluit van SLO en OCW viel in het SLO Kader - zonder raadpleging van politiek of onderwijsveld - om deze ontwerpruimte grotendeels toe te wijzen aan maatschappijleer, Nederlands en wiskunde?
Dit klopt deels. SLO heeft in mei 2021 een ‘basismodel’ opgesteld voor ontwerpruimte bovenbouw.19 De wetenschappelijke Curriculumcommissie heeft vervolgens op 30 juni 2021 haar derde tussenadvies opgeleverd, waarin zij reflecteert op de conceptwerkopdracht examenprogramma’s. De Curriculumcommissie concludeerde dat dit model navolgbaar en hanteerbaar is.20 Zij adviseerde ook om burgerschap en digitale geletterdheid onder te brengen in bestaande relevante vakken, maar gaf geen specifieke aanwijzingen over het model ontwerpruimte. Omdat dit altijd al het uitgangspunt was binnen het model ontwerpruimte, heeft haar advies dus niet tot een wijziging geleid in het model ontwerpruimte. Ook SLO en OCW hebben daarna geen significante wijzigingen aangebracht in dit model. Op 1 november 2021 is uw Kamer geïnformeerd over de bijgestelde werkopdracht om tot conceptexamenprogramma’s te komen. Hierbij is ook informatie verstrekt over het model ontwerpruimte.21 In bijeenkomsten met vakverenigingen, wetenschappers en leraren is het kader ontwerpruimte besproken. Hierbij hebben vrijwel alle vakverenigingen op verschillende momenten, in verschillende gesprekken aangegeven meer ontwerpruimte te willen voor hun vak. Dat is ook begrijpelijk, want elke vak wil graag meer ruimte om leerlingen kennis en vaardigheden bij te brengen. Nadat de kaders met uw Kamer zijn gedeeld, zijn deze door OCW in de werkopdracht aan SLO vastgesteld om als uitgangspunt te dienen voor de curriculumherziening.
19. Klopt het beeld dat de ontwerpruimte voor de kernprofielvakken nu is afgenomen ten opzichte van de huidige situatie met 2,5 procentpunt op havo en 1,0 procentpunt op vwo maar dat de ontwerpruimte voor maatschappijleer is toegenomen ten opzichte van de huidige situatie met 3.25 procentpunt op havo en 2.5 procentpunt op vwo?
Dat klopt. Het is goed om dit in het totaalbeeld te beschouwen, zoals in de bijgevoegde factsheet ontwerpruimte bovenbouw havo/vwo is te zien. Hierbij zijn de percentages overigens afgerond om de onderlinge vergelijkbaarheid beter aan te tonen.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie merken op dat artikel 2.21 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs bepaalt dat de verdeling van de studielasturen bij algemene maatregel van bestuur moet worden vastgelegd en dat uit de algemene maatregel van bestuur die nu van kracht is, volgt dat de kernprofielvakken bewust een groter aantal studielasturen hebben dan de overige profielvakken. Hoe verhoudt de ontwerpruimteverdeling over de verschillende vakken, zoals die de staatssecretaris voor ogen staat, zich tot wat dit in de wet is vastgelegd?
De verdeling van studielasturen zoals nu vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit WVO 2020 bevat allerlei onvolkomenheden.22 Daarom is het model ontwerpruimte ontwikkeld. De toekomstige verdeling van de studielasturen volgt uit het kader ontwerpruimte. Deze nieuwe studielasturentabel wil ik via AMvB met een nahangprocedure aan uw Kamer aanbieden.
De leden van de GroenLinks-PvdA-fractie menen dat het succes van de curriculumvernieuwing sterk afhankelijk is van de mate waarin onderwijzend personeel in staat wordt gesteld om zich tijdig de leerstof en de bijpassende didactiek eigen te maken. Deelt de staatssecretaris deze mening?
Ik onderschrijf het belang dat de leden van de GroenLinks-PvdA-fractie hechten aan de deskundigheid van onderwijzend personeel bij de invoering van de nieuwe kerndoelen. Het is essentieel dat alle leraren goed zijn voorbereid om met de geactualiseerde kerndoelen te werken. Ten eerste is het cruciaal dat zittende leraren via bij- en nascholing de benodigde kennis en vaardigheden opdoen. Dit stelt hen in staat om de vernieuwde leerstof en bijbehorende didactiek effectief toe te passen. Ten tweede wordt gewerkt aan het aanpassen van de lerarenopleidingen, zodat toekomstige leraren vanaf het begin van hun loopbaan goed zijn toegerust om te werken volgens de nieuwe kerndoelen. Ook nu al worden stappen gezet om leraren en scholen te ondersteunen. Zo gebruiken de onderwijscoördinatoren Masterplan basisvaardigheden de conceptkerndoelen als inspiratiebron en zijn er al scholen die de conceptkerndoelen gebruiken bij het ontwerpen van de lessen en het vormgeven van het curriculum. Daarnaast onderschrijf ik dat leraren en onderwijspersoneel de ruimte moeten hebben om continu te werken aan de kwaliteit van hun onderwijs en aan een schooleigen curriculum dat aansluit bij de vernieuwde doelen. In het kader van het Herstelplan ga ik in gesprek met leraren en schoolleiders over hoe we hen hier optimaal in kunnen ondersteunen. Samen met het onderwijsveld kijk ik naar de juiste aanpak en de benodigde middelen.
22. De Nederlandse Vereniging voor de Ontwikkeling van Reken-WiskundeOnderwijs (NVORWO) noemt het van groot belang dat vakdidactisch onderzoek plaatsvindt naar rekenen-wiskunde in Nederland, waarbij wetenschap en praktijk elkaar ontmoeten en samen optrekken. Hoe beoordeelt de staatssecretaris de onderzoeksagenda die de NVORWO heeft laten opstellen, waarin een mogelijke inrichting van het reken-wiskundeonderwijs in de basisschool die past bij door de overheid gestelde doelen voor rekenen-wiskunde een belangrijk onderzoeksthema vormt? Hoe gaat de staatssecretaris hiermee aan de slag?
Het kabinet hecht eraan dat scholen en leraren hun onderwijs (dus ook hun reken- en wiskundeonderwijs) op een evidence-informed wijze vormgeven. De onderzoeksagenda die de NVORWO heeft laten opstellen kan daarvoor een goede basis bieden. Daarbij is het van belang dat wetenschappelijke inzichten over wat in welke context en situatie goed en effectief rekenonderwijs is ook wordt ontsloten, zodat leraren er in hun dagelijkse praktijk gebruik van kunnen maken. Het door het Ministerie van OCW gesubsidieerde Expertisepunt Rekenen – Wiskunde heeft als opdracht het onderwijsveld te ondersteunen bij de uitvoering van het Masterplan basisvaardigheden en de implementatie van curriculumvernieuwingen, vanuit wetenschappelijke inzichten.23 De Nederlandse Vereniging voor de Ontwikkeling van Reken-Wiskunde Onderwijs (NVORWO) vormt samen met de Nederlandse Vereniging van Wiskundeleraren (NVvW), de Universiteit Utrecht en het Freudenthal Instituut, het kernteam van dit Expertisepunt, dat daarnaast een uitgebreid en breed netwerk kent van organisaties met wetenschappelijke en praktische expertise op het gebied van reken- en wiskundeonderwijs.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie danken de staatssecretaris voor het toesturen van de brief omtrent de aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s en hebben daar de volgende vragen over.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de definitie van een kerndoel in de praktijk per leergebied zal verschillen en dat het bij mens & maatschappij erg vaag kan zijn. De leden vragen wat de gevolgen hiervan in de praktijk kunnen zijn.
De leden van de VVD-fractie verwijzen naar de opmerking die is gemaakt in de beslisnota bij de brief van 11 oktober 202424 bij variant B “de domeinen worden kerndoelen met focus op taal en rekenen”. In deze variant worden van de domeinen kerndoelen gemaakt, en worden die enkel bij taal en rekenen opgedeeld in meer kerndoelen. Dat leidt tot verschillen in de definitie van een kerndoel tussen leergebieden: Voor de leergebieden Nederlands en rekenen-wiskunde zijn de kerndoelen in deze variant vrij concreet, terwijl ze voor de andere leergebieden zoals Mens & Maatschappij abstracter blijven. Dit kan leiden tot onduidelijkheid tussen verschillende leergebieden. Dit wordt ondervangen doordat alle kerndoelen, dus ook voor de overige leergebieden, een concrete uitwerking hebben in doelzinnen en uitwerkingen (‘het gaat hierbij om’). Daarnaast zullen scholen en leraren ondersteund worden bij de vertaling van kerndoelen naar de praktijk. Daarom zet ik in op duidelijke communicatie en samenwerking met het SLO om samenhangende en praktisch bruikbare leerlijnen te ontwikkelen. Deze leerlijnen helpen om de kerndoelen te vertalen naar concrete leerdoelen en lespraktijken. Daarnaast heb ik SLO de opdracht gegeven om voorbeeldmaterialen en goede praktijkvoorbeelden te verspreiden die laten zien hoe de kerndoelen op een samenhangende en effectieve manier kunnen worden geïntegreerd.
De leden van de VVD-fractie vragen eveneens, nu de kerndoelen worden herzien, of ook de referentiekaders worden aangepast.
Ja, de referentieniveaus voor taal en rekenen zullen in lijn met de geactualiseerde kerndoelen en examenprogramma’s worden aangepast. Wij verwachten voor de zomer 2025 daarover een advies te ontvangen van SLO, waarna SLO opdracht zal krijgen om de referentieniveaus te actualiseren.
De leden van de VVD-fractie lezen dat scholen zelf al aan de gang kunnen met de herziene kerndoelen. Deze leden vragen hoe zich dat uit in de praktijk aangezien veel scholen met lesmethodes werken.
Het is geen verplichting om al met de herziene kerndoelen te gaan werken, maar het kan zeker al. Daarbij hoeven scholen niet afhankelijk te zijn van leermiddelen. Leraren hebben de kennis en expertise in huis om te bepalen hoe zij met hun leerlingen aan de kerndoelen willen werken en welke materialen daarbij ondersteuning kunnen bieden. Ze kunnen nu al beginnen met analyseren wat er voor hen verandert en op basis daarvan bepaalde lessen overslaan en aanvullend materiaal maken of selecteren, bijvoorbeeld via open leermiddelenplatforms. Er zal daarnaast in toenemende mate materiaal vanuit de leermiddelenontwikkelaars en methodes beschikbaar komen dat geheel is afgestemd op de nieuwe kerndoelen.
Tot slot lezen de leden van de VVD-fractie dat de conceptdoelen volgens leraren en schoolleiders leiden tot meer focus. Deze leden vragen met welke afvaardiging van leraren en schoolleiders is gesproken en hoe dit was georganiseerd.
In totaal is er door het SLO in acht regiobijeenkomsten met meer dan 1000 deelnemers (leraren en schoolleiders uit het po, vo, so en vso) gesproken over de conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde, burgerschap en digitale geletterdheid. Zie voor meer informatie de themapagina van het SLO: https://www.actualisatiekerndoelen.nl/rekenenwiskunde/proces/beproeven. Voor een overzicht met de leraren, experts en organisaties die betrokken waren bij de ontwikkeling en beproeving zie onderstaande links:
Nederlands
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/nederlands/team
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/nederlands/advieskring
In de toelichtingsdocumenten is informatie te vinden over de betrokkenen bij de fase van beproeven en leerlingbetrokkenheid: https://www.slo.nl/over-slo/nieuws/@24174/definitieve-conceptkerndoelen-nederlands/
Rekenen-wiskunde
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/rekenenwiskunde/team
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/rekenenwiskunde/advieskring
In de toelichtingsdocumenten is informatie te vinden over de betrokkenen bij de fase van beproeven en leerlingbetrokkenheid: https://www.slo.nl/over-slo/nieuws/@24175/definitieve-conceptkerndoelen-rekenen/
Burgerschap
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/burgerschap/team
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/burgerschap/advieskring
De fase van beproeven loopt nog, informatie daarover zal volgen in de toelichtingsdocumenten.
Digitale geletterdheid
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/digitalegeletterdheid/team
https://www.actualisatiekerndoelen.nl/digitalegeletterdheid/advieskring
De fase van beproeven loopt nog, informatie daarover zal volgen in de toelichtingsdocumenten.
Inbreng van de leden van de NSC-fractie
De leden van de NSC-fractie hebben kennisgenomen van de aangescherpte conceptkerndoelen Nederlands, rekenen-wiskunde en eerste conceptexamenprogramma’s. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.
De leden van de NSC-fractie vinden het belangrijk dat de nadruk wordt gelegd op het tegengaan van overladenheid van het curriculum en concretisering van de kerndoelen. Lezen, schrijven en rekenen staan hierbij centraal, zoals in de brief beschreven staat. Kan de staatssecretaris aangeven hoe dit zich verhoudt tot de kerndoelen voor burgerschap en digitale geletterdheid? Is de staatssecretaris nog steeds van mening dat deze genoemde leergebieden onder de basisvaardigheden vallen?
Vooropgesteld: lezen, schrijven en rekenen hebben voor mij de hoogste prioriteit. In het kader van het Masterplan basisvaardigheden is dan ook steeds gesteld dat de leergebieden taal en rekenen-wiskunde absolute focus moeten krijgen. Als we leerlingen inderdaad een stevige basis willen geven om mee te kunnen komen in het vervolgonderwijs en op de arbeidsmarkt dan kunnen we echter niet om digitale geletterdheid en burgerschap heen. Ook in de Kamer weerklinkt vaak de roep om meer onderwijs in burgerschap. Immers, in een sterk gepolariseerde samenleving is het belangrijker dan ooit om te weten hoe met elkaar om te gaan en hoe de democratische rechtsstaat werkt. Daarnaast zien we dat leerlingen steeds meer in een digitale samenleving leven en online weerbaarheid en mediawijsheid noodzakelijk zijn. Zij zijn echter te vaak niet digitaal vaardig Dit bleek ook in de afgelopen maand weer, toen het ICILS-onderzoek verscheen naar de digitale vaardigheden van jongeren. Nederlandse jongeren scoren gemiddeld onder het basisniveau van computer- en informatiegeletterdheid.25 Hierbij gaat het om bijvoorbeeld het kunnen beoordelen van de betrouwbaarheid van digitale informatie.
Kan de staatssecretaris toelichten wat het betekent voor verdere uitwerking, tempo en uitvoering als burgerschap en digitale geletterdheid al dan niet worden gezien als basisvaardigheden?
De conceptkerndoelen van burgerschap en digitale geletterdheid zijn in de afgelopen maanden beproefd in de praktijk: scholen (leraren en schoolleiders) hebben in regiobijeenkomsten hun feedback op de doelen gegeven en gaan daarna in hun eigen school het gesprek voeren over de bruikbaarheid van deze conceptkerndoelen. Hierna zal ook voor deze leergebieden een extra redactieslag plaatsvinden om het totaal aantal kerndoelen te doen verminderen. Qua tempo en invoering blijft het plan zoals het nu is: we starten met Nederlandse taal en rekenen/wiskunde, daarna burgerschap en digitale geletterdheid en vervolgens de overige leergebieden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met grote teleurstelling kennisgenomen van het uitstel van de curriculumherziening door het kabinet. vinden het absoluut onverantwoord om, terwijl de onderwijssector na een tien jaar durend proces op één lijn zit en het kabinet forse bezuinigingen doorvoert op het onderwijs, het verbeteren van de onderwijskwaliteit nog verder uit te stellen.
Uitstel
De leden van de D66-fractie merken op dat het hier louter gaat om een cosmetische ingreep om onenigheid in het kabinet te bezweren, ondanks stellige beweringen van de staatssecretaris dat er een inhoudelijke weging plaatsvindt. In de beslisnota lezen deze leden dat er nieuwe, meer abstracte, kopdoelen worden geformuleerd om het aantal kerndoelen zogenaamd terug te brengen. De huidige kerndoelen worden daarmee zogenaamde ‘subdoelen’. Daarmee gaat de staatssecretaris rechtstreeks in tegen de wens van leraren, scholen en de Kamer om concretere kerndoelen te bewerkstelligen. De leden vragen daarom wat in het vervolg leidend gaat zijn voor leraren in de praktijk: de kopdoelen of de subdoelen. Waarom creëert de staatssecretaris deze onduidelijkheid?
Zoals ik in de Kamerbrief heb gezegd, blijft de concrete uitwerking behouden.26 Alle onderdelen van de kerndoelen, of het nou een doelzin is of bullet, vormen onderdeel van wet- en regelgeving en zijn dus gelijkwaardig. Alle componenten zijn dus leidend in het onderwijs. SLO zal daarnaast voorbeeldmatige leerlijnen uitwerken zodat scholen die behoefte hebben aan nog meer concretisering daar gebruik van kunnen maken.
Bovendien vragen de leden van de D66-fractie in hoeverre het zin heeft om de curriculumherziening een jaar uit te stellen als dat vervolgens resulteert in een andere indeling van kopjes, als leraren vervolgens toch uitvoering moeten geven aan de subdoelen en niet aan de kopdoelen. Deze leden lezen in de beslisnota namelijk dat de subdoelen, die logisch geordend zouden moeten worden onder kopdoelen, alsnog onderdeel blijven van de wettelijke opdracht aan scholen. Wat levert deze exercitie van herschikkingen per saldo op?
De aanvullende opdracht aan SLO levert een samenhangend en richtinggevend beoogd curriculum op met focus op lezen, schrijven en rekenen dat houvast biedt om het in een schoolcurriculum uit te werken.
Daarbij vragen deze leden specifiek of de staatssecretaris kan ingaan en kan reflecteren op haar eerdere uitspraken, zoals in de voortgangsbrieven voor het masterplan basisvaardigheden, waarin zij telkens spreekt over ‘glasheldere doelen’. In de beslisnota bij de brief van 11 oktober 2024 lezen de leden van de D66-fractie op pagina 2 dat de nieuw te formuleren kerndoelen abstracter worden dan de huidige kerndoelen en dat dat niet in lijn is met eerdere toezeggingen aan de Kamer, het onderwijsveld en adviezen van de Onderwijsraad. Kan de staatssecretaris uitleggen hoe deze ambtelijke waarschuwing voor abstractere doelen zich verhoudt tot de reeds genoemde ‘glasheldere doelen’? Kan de staatssecretaris daarnaast deze toezeggingen aan de Kamer op een rij zetten en per toezegging toelichten hoe de staatssecretaris hier afwijkt?
Ik sta achter mijn uitspraak dat de doelen houvast moeten en zullen geven aan het onderwijsveld. Daarom worden de concrete uitwerkingen zo veel als nodig behouden, maar wel meer in samenhang gepresenteerd. Er is goede communicatie nodig om te benadrukken dat alle elementen van de nieuwe kerndoelen even belangrijk zijn. Daarmee handel ik nog steeds in lijn met eerdere toezeggingen en is een lijst met afwijkingen dus niet nodig.
De leden van de D66-fractie lezen daarnaast in de beslisnota dat de ervaring van leraren zal zijn dat de definitie van een kerndoel in de praktijk per leergebied zal verschillen en dat deze bij taal redelijk concreet is maar bij mens & maatschappij erg vaag is. Hoe reflecteert de staatssecretaris daarop in het licht van haar eerdere uitspraken over ‘glasheldere doelen’?
.
Zie mijn antwoord op de eerste vraag van de VVD.
De leden van de D66-fractie vragen bovendien hoe de staatssecretaris inmiddels reflecteert op haar eigen uitspraken in de voortgangsbrief van mei 2024, waarin zij stelt dat het belangrijk is om ‘koers te houden’, dat het ‘ontwikkelproces volledig [is] afgerond’ en er in principe geen aanpassingen meer worden gedaan, en dat we al lang genoeg wachten op concrete kerndoelen.
Dat vind ik nog steeds belangrijk, daarom heb ik SLO de opdracht gegeven om de aanvullende opdracht met spoed uit te voeren en zo efficiënt mogelijk in te richten.
Het valt deze leden daarnaast op dat de staatssecretaris van de twee varianten in de reeds genoemde beslisnota, de variant kiest die het meeste tijd kost. Hoe reflecteert zij daarop in het licht van haar eerdere uitspraken over het belang van koers houden en dat we al te lang wachten op nieuwe kerndoelen?
Het klopt dat de gekozen variant relatief meer tijd kost, maar daarmee krijgen lezen, schrijven en rekenen wel de absolute prioriteit.
De leden van de D66-fractie vragen daarnaast of de staatssecretaris helder kan omschrijven wanneer er volgens de staatssecretaris is voldaan aan ‘fors minder’ kerndoelen. Hoeveel kerndoelen moeten er minder en wanneer is het precies voldoende? Kan de staatssecretaris bevestigen dat, zoals het er nu voor staat, zij niet akkoord gaat met enkel een herschikking van kop- en subdoelen waarbij er meer kopdoelen komen voor taal en rekenen?
Momenteel zijn er 58 kerndoelen voor het po en 58 voor de onderbouw van het vo. Het is subjectief hoeveel minder kerndoelen ‘fors’ genoeg is. Alles zal in samenhang moeten worden bezien. Het gaat hier inderdaad niet om enkel een herschikking. Ik heb SLO gevraagd kritisch te kijken naar wat essentieel is in het onderwijs en dubbelingen en hiaten aan te pakken.
De leden van de D66-fractie maken zich grote zorgen over het verloop van het proces. De huidige conceptkerndoelen zijn uitvoerig getest in de praktijk. Deze leden vragen of uit deze praktijktoets overtuigend is gebleken dat de huidige conceptkerndoelen te veel zijn.
Dat bleek niet uit de praktijktoets. Zoals ik eerder aangaf: de aanvullende werkopdracht geldt voor alle leergebieden samen. Een groot deel van de kerndoelen is nog niet beproefd in de praktijk. Wellicht dat hier wel degelijk uit blijkt dat bepaalde kerndoelen overbodig zijn of niet goed uitvoerbaar. Met name bij relatief nieuwe onderdelen van het curriculum, zoals digitale geletterdheid, is die praktijktoets essentieel om dat te kunnen bepalen.
Daarnaast vragen zij of de vagere kopdoelen en subdoelen, zoals de staatssecretaris dat nu voor ogen heeft, ook in de praktijk getest worden op duidelijkheid en concreetheid. In algemenere zin vragen de leden van de D66-fractie wat er in de werkopdracht aan SLO staat (of komt te staan), welk tijdspad daarin wordt aangehouden en of deze werkopdracht zo snel mogelijk gedeeld kan worden met de Kamer.
De werkopdracht is vandaag verzonden aan SLO. Daarin vindt u ook het nieuwe tijdspad. De nieuwe kerndoelen zullen niet op dezelfde manier worden beproefd als voorheen, omdat de belangrijkste onderdelen ervan al beproefd zijn en we dus tijd kunnen besparen. Ze worden wel besproken met de leraren en experts uit de oorspronkelijke kerndoelenteams en advieskringen, en indien nodig met een selecte groep additionele leraren/experts, om te controleren of de kwaliteit in orde is.
De leden van de D66-fractie lezen dat de staatssecretaris in de beslisnota pleit voor een grootschalige communicatiecampagne, onder andere via een sticky note met de tekst “DUS communicatie campagne!” op pagina 4 van de beslisnota , om de door haarzelf gecreëerde onduidelijkheid recht proberen te zetten. Deze leden vragen expliciet of de staatssecretaris afzonderlijk kan beantwoorden hoeveel geld dit gaat kosten, waar deze middelen vandaan komen, waar het ten koste van gaat, hoeveel uren van ambtenaren of externe organisaties hierin gaat zitten en of de staatssecretaris vindt dat ze het juiste aan het doen is door zelf vaagheid en onduidelijkheid te creëren wat vervolgens rechtgezet moet worden via een communicatiecampagne. Daarnaast vragen zij hoe het voornemen van het kabinet voor een communicatiecampagne wegens deze zelfgecreëerde onduidelijkheid, zich verhoudt tot de ambitie van ditzelfde kabinet om minder te doen aan externe inhuur en te komen tot een vermindering van ambtenaren. Vindt de staatssecretaris dit niet ook onnodige werkverschaffing, waarvoor ambtenaren hun tijd beter kunnen gebruiken?
Het is hoe dan ook belangrijk om te zorgen voor heldere communicatie over de curriculumvernieuwing zodat scholen weten wat er wanneer nodig is. Communicatie over de nieuwe kerndoelen is een cruciaal onderdeel van het implementatieplan, zoals bij iedere beleidswijziging, en we werken samen met het onderwijsveld om in kaart te brengen welke behoeften er zijn op dit gebied. Dit proces is nog in volle gang. Ik ga hierover in gesprek met schoolleiders, leraren en andere betrokken partijen, ook in het kader van het Herstelplan. Samen zullen we bepalen welke communicatiemiddelen nodig zijn om de invoering van de nieuwe kerndoelen soepel te laten verlopen. In de tussentijd gebeurt er al veel via de bestaande kanalen van OCW, SLO, de onderwijskoepels en bonden. Deze kanalen blijven we gebruiken om scholen goed te informeren en te ondersteunen. Indien uit de gesprekken blijkt dat extra communicatiemaatregelen nodig zijn, zullen we daar uiteraard op inspelen.
Ontwerpruimte en SLU
De leden van de D66-fractie ervaren veel onduidelijkheid rond de ontwerpruimte en de studielasturen. Er gaan verschillende tabellen en aannames rond, zoals een artikel van het Onderwijsblad van de AOb van 28 maart 2024 waarin een berekening is gemaakt. Deze leden vragen of de staatssecretaris een tabel voor alle vakken/vakgebieden kan geven met de toe- en afname in uren en percentages ten opzichte van de huidige ontwerpruimte en of zij kan bevestigen dat deze berekening van de AOb klopt. Daarnaast vragen zij om een tabel met de wijziging in studielasturen, met een overzicht in toe- en afname in uren en percentages ten opzichte van de huidige studielasturentabel.
Ik ben het met de leden van de D66-fractie eens dat er misverstanden bestaan over de ontwerpruimte. Mede daarom heb ik in de bijlage een uitgebreide factsheet toegevoegd. Hieronder zal ik ook de gevraagde tabellen weergeven, met daarbij ook een nadere toelichting. Vanwege de complexiteit is het allereerst goed om in een tabel te tonen hoe de profielen in havo/vwo überhaupt in elkaar zitten. Zo is ook duidelijker te zien aan welke condities een verdeling van ontwerpruimte moet voldoen.
Tabel: inrichting van profielen en vakkenpakketten in de bovenbouw havo/vwo
Vak | Havo | Vwo | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
NT | NG | EM | CM | NT | NG | EM | CM | |
Wiskunde oud | B | A | A | - | B | A | A | C |
Wiskunde nieuw | NT | NG | EM | CM | NT | NG | EM | CM |
‘Kenmerkend’ profielvak | Nat | Bio | Eco | Mvt | Nat | Bio | Eco | Gesch |
Profielvak | Schei | Schei | Gesch | Gesch | Schei | Schei | Gesch | |
Profielkeuzevak (CM: x2) | Bio NLT O&O Inform |
Aard Nat NLT O&O |
BE Aard Mvt Mw |
Aard Eco Mw Mvt Kunst filos |
Bio NLT O&O Inform Oud: wisk D |
Aard Nat NLT O&O |
BE Aard Mvt Mw |
Aard Eco Mw Mvt/kt Kunst filos |
Vak in het vrije deel | Alle erkende vakken | Alle erkende vakken |
Zoals in bovengenoemde tabel te zien is, verschillen de vakken per profiel en kan daardoor ook de omvang van eenzelfde vak in verschillende profielen verschillen. Omdat niet alle vakken dezelfde ontwerpruimte hebben, is ook de totale ontwerpruimte per leerling niet gelijk. Dat is goed in onderstaande tabel te zien.
Tabel: relatieve verdeling van studielasturen (SLU) in procenten uit 2007 en ontwerpruimte uit 2024 voor bovenbouw havo/vwo
Vak | Havo-oud (in %)SLU-2007 | Havo-nieuw (in %) Ontwerpruimte – 2024 | Vwo-oud (in %) SLU-2007 | Vwo-nieuw (in %) Ontwerpruimte – 2024 |
---|---|---|---|---|
Nederlands | 13 | 13 | 10 | 11 |
Engels | 11 | 10 | 8 | 9 |
Maatschappijleer | 4 | 7 | 3 | 5 |
Lichamelijke opvoeding | 4 | 4 | 3 | 4 |
CKV | 4 | 4 | 3 (of nvt voor gymn) | 4 (of nvt voor gymn) |
Profielwerkstuk | 3 | 3 | 2 | 2 |
Tweede mvt/Klassieke taal (+KCV) | - | - | 10 (mvt) of 16 (ktc) | 9 (mvt) of 16 (ktc) |
Totaal gemeenschappelijk deel | 39% | 41% | 39% of 42% | 44% of 47% |
Wiskunde | 10 (A) of 11 (B) | 3 (CM), 11 (EM), 12(NG) of 15 (NT) | 10 (C),11 (A) of 13 (B) | 4 (CM), 11 (EM), 11(NG) of 14 (NT) |
Kenmerkend Profielvak | 13 | 10 | 10 | 9 |
Profielvak | 10 - 13 | 10 | 9 - 10 | 9 |
Profielkeuzevak | 10 - 13 | 10 (voor CM * 2) | 9 – 10 | 9 (voor CM * 2) |
Vak in het vrije deel | 10 - 13 | 10 | 9 - 10 | 9 |
Totaal profieldeel | 53% - 60% | 51% - 55% | 47% - 52% | 47% - 50% |
Totaal gemeensch. + profiel | 92% - 99% | 92% - 96% | 86% - 94% | 91% - 97% |
Marge (LOB, mentoraat etc.) | 8% - 1% | 8% - 4% | 14% - 6% | 9% - 3% |
Totaal in % | 100% | 100% | 100% | 100% |
Totaal in studielasturen (SLU) | 3200 | 2800 | 4800 | 4400 |
In de bovenstaande tabel is de relatieve verhouding van studielasturen en ontwerpruimte per vak opgenomen. Een aantal opmerkingen hierbij:
Percentages. De percentages zijn soms afgerond op hele getallen. Daarmee kan er beter worden vergeleken hoe vakken in verschillende jaren zich tot het gehele curriculum verhouden.
Kenmerkend profielvak. Dat zijn economie, biologie, natuurkunde, geschiedenis (vwo) of een moderne vreemde taal (havo).
Profiel(keuze)vak. Dat zijn overige profielvakken als aardrijkskunde, scheikunde, bedrijfseconomie etc. Leerlingen moeten daar in principe twee van volgen, maar voor leerlingen in het C&M-profiel beogen we dat leerlingen daar drie profielkeuzevakken voor moeten volgen. Dit omdat hun vorm van wiskunde (CM) relatief minder zwaar in omvang is.
Onvolkomenheden hersteld. Zoals in de factsheet te zien is, is in de nieuwe ontwerpruimte een aantal onvolkomenheden uit het model uit 2007 hersteld, zoals de onvolledige studielast voor lichamelijke opvoeding en de omissie van het examenjaar. Dit leidt ertoe dat bij CKV en LO in het vwo het percentage lijkt te stijgen. Het absolute aantal uren blijft echter gelijk. Er is hier sprake van een afrondingsverschil en een correctie, niet van een vergroting van het vak. Ik ben ook bezig met een verduidelijking van de beweegnormen voor het voortgezet onderwijs die nog niet in dit SLO-kader zijn meegenomen. Hier zullen dus wellicht nog kleine wijzingen op volgen.
Marge. Zoals te zien is, is de marge afgenomen die leerlingen hebben. Er is altijd wat marge – soms ook bekend als ‘vrije ruimte’ – nodig voor leerlingen. Een examenprogramma wordt immers gemaakt op een studielast voor de gemiddelde leerling. Echter, sommige leerlingen hebben meer tijd nodig, hiervoor is tijd voor verlengde instructie/verwerking nodig in de marge. Ook worden hier loopbaanactiviteiten gepland, mentorlessen gevolgd en leerlingen kunnen binnen deze ruimte eventueel ook extra vakken in volgen. Die marge verschilt dus per vakkenpakket. Gymnasiumleerlingen met een NT-profiel hebben in omvang een gemiddelde studielast die vrijwel precies op de 4.400 klokuur ligt.
Bovenstaande gaat over de relatieve ontwerpruimte of studielast. Oftewel: hoeveel procent van de totale tijd gaat naar welk vak. Dit benadrukt de schaarste in het curriculum; als er ontwerpruimte bij een vak bij komt, dan zal er ergens anders ook iets af moeten gaan om het geheel voor de leerling behapbaar te houden.
In onderstaande tabel is de absolute ontwerpruimte of studielast weergeven. Oftewel: hoeveel klokuren ontwerpruimte of studielast zijn er dan per vak. Echter, we moeten voorzichtig zijn om hier getallen van 2007 en 2024 met elkaar te vergelijken, zoals soms in diverse media is gebeurd.
In 2007 is er rekening mee gehouden dat leerlingen een studielast van 40 uur voor 40 weken kunnen hebben. Dat is dus 1.600 SLU per jaar. Havo bovenbouw is twee jaar (3.200 SLU), en vwo is drie jaar (4.800 SLU).
Echter, leerlingen hebben in het examenjaar vanaf april geen lessen meer. Dit heeft bijgedragen aan de ervaren overladenheid. Ervaring leert dat als vakvernieuwingscommissies 400 studielastuur voor een vak krijgen, deze 400 uur dan ook volledig worden benut om nieuwe kennis op te schrijven die de leerling moet kennen. Daarmee houdenzij geen niet rekening met een korter eindexamenjaar. Er zijn dus voor dit examenjaar doelen beschreven die de facto in minder tijd moesten worden gerealiseerd. Met name op havo (met in de bovenbouw slechts 2 leerjaren, geen 3) draagt dit significant bij aan overladenheid.
Deze onvolkomenheid is nu hersteld waardoor de totale studielast kleiner is: 2.800 (havo) en 4.400 (vwo).
Dat maakt een vergelijking tussen ‘oud’ en ‘nieuw’ niet eenvoudig, zeker als het gaat over de vraag of er meer of minder lessen van een bepaald vak komen. Er wordt bijvoorbeeld soms niet alleen per vak verminderd (of vermeerderd), maar ook het totaal wordt 400 uur minder. Er is dus geen sprake van volledige ‘uitruil’ tussen vakken (vak X + 100; vak Y - 100; per saldo 0).
Met alle bovenstaande nuances is het niet eenvoudig om de verschillen tussen jaren te vergelijken. Zo kun je niet stellen dat voor biologie op het havo er ten opzichte van 2007 nu (400 – 280 =) 120 uren minder lessen worden gegeven. Scholen hielden in hun reguliere lessentabel immers wél rekening met het examenjaar (geen lessen na april), ook al deed het examenprogramma dit niet. Om scholen te helpen met het maken van een nieuwe lessentabel zal SLO daarom aan de slag gaan met een handreiking die al deze nuances nader beschrijft en handvatten biedt om het gesprek goed te voeren binnen de schoolleiding en met de vaksecties.
Tabel: absolute verdeling van studielasturen (SLU) uit 2007 en ontwerpruimte uit 2024 voor bovenbouw havo/vwo
Vak | Havo-oud (in uren) SLU-2007 | Havo-nieuw (in uren) Ontwerpruimte – 2024 | Vwo-oud (in uren) SLU-2007 | Vwo-nieuw (in uren) Ontwerpruimte – 2024 |
---|---|---|---|---|
Nederlands | 400 | 364 | 480 | 484 |
Engels | 360 | 280 | 400 | 396 |
Maatschappijleer | 120 | 196 | 120 | 220 |
Lichamelijke opvoeding | 120 | 112 | 160 | 176 |
CKV | 120 | 196 | 160 of nvt (gymn.) | 176 of nvt (gymn.) |
Profielwerkstuk | 80 | 80 | 80 | 80 |
Tweede mvt/Klassieke taal (+KCV) | - | - | 480 (mvt) of 600 (kt) | 396 (mvt) of 528 (kt) |
Totaal gemeenschappelijk deel | 1200 | 1.116 | 1.400 of 1.520 | 1.928 (mvt) of 2.060 (kt) |
Wiskunde | 320 (A) of 360 (B) | 84 (CM), 308 (EM), 336 (NG) of 420 (NT) | 480 (C),520 (A) of 600 (B) | 176 (CM), 484 (EM), 484 (NG) of 616 (NT) |
Kenmerkend profielvak | 400 | 280 | 480 | 396 |
Profielvak | 320 | 280 | 440 | 396 |
Profielkeuzevak | 320 - 400 | 280 (voor CM * 2) | 440 – 480 | 396 (voor CM * 2) |
Vak in het vrije deel | 320 - 400 | 280 | 440 - 480 | 396 |
Totaal profieldeel | 1.680 – 1.880 | 1.428 – 1.540 | 2.280 - 2.480 | 2.068 - 2.200 |
Totaal gemeensch. + profiel | 2.880 - 3.080 | 2.544 - 2.656 | 3.680 – 4.000 | 4.084 – 4.260 |
Marge (LOB, mentoraat etc.) | 320 - 160 | 256 - 144 | 1.120 - 800 | 312 - 140 |
Totaal in % | 100% | 100% | 100% | 100% |
Totaal in studielasturen (SLU) | 3200 | 2800 | 4800 | 4400 |
Daarnaast merken de leden van de D66-fractie op dat er in de werkopdracht aan SLO 5% extra ontwerpruimte voor havo/vwo wordt gereserveerd voor burgerschap en digitale geletterdheid. Deze leden vragen waar deze extra ontwerpruimte nu precies voor gebruikt wordt.
In het voorstel voor ontwerpruimte was 5% gereserveerd om inhouden van burgerschap en digitale geletterdheid bij andere vakken onder te brengen.27 Deze ruimte is in het uiteindelijke kader als volgt verdeeld over de vakken in het gemeenschappelijke deel dat alle leerlingen ongeacht profiel volgen:
1% is toegekend aan de wiskundevakken voor het verankeren van wiskundige doelen van digitale geletterdheid;
1% is toegevoegd aan Nederlands voor het verankeren van doelen voor burgerschap en digitale geletterdheid.
2% is toegevoegd aan maatschappijleer voor het verankeren van de doelen voor burgerschap;
1% is toegevoegd aan maatschappijleer voor het verankeren van maatschappelijke en moreel-ethische aspecten van digital geletterdheid;
Tot slot vragen de leden hoe de staatssecretaris gaat borgen dat burgerschap niet als apart vak wordt ingericht in de praktijk.
Burgerschap is een leergebied dat zich er uitstekend voor leent om vakoverstijgend te worden aangeboden, zoals reeds is besproken in het commissiedebat van 16 oktober (Kamerstuk 31 293, nr. 763)28 en in de beantwoording van de feitelijke vragen over (onder andere) de conceptkerndoelen burgerschap29. Immers: een burger ben je altijd, en niet alleen in dat uurtje burgerschapsles. Andere lessen bieden de contexten en de inhouden waarmee je als leerling je burgerschap juist goed kunt oefenen. Denk aan het voeren van een debat over nepnieuws bij Nederlands, of het bespreken van burgerbetrokkenheid door de jaren heen bij geschiedenis. Scholen hebben de grondwettelijke vrijheid om zelf te bepalen hoe ze werken aan de kerndoelen van burgerschap. Maar scholen die deze leergebieden geïntegreerd willen aanbieden, wat ik wenselijk vind, kunnen daarbij gebruikmaken van de kennis en praktische hulpmiddelen van onder andere de SLO, maar ook het expertisepunt burgerschap. Er zijn goede voorbeelden van hoe je dat het beste kunt integreren. Hoe een school dat precies doet, is aan de school zelf.