Integratie en maatschappelijke samenhang (beleidsartikel 13 van de begroting SZW 2025) (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2024D46137, datum: 2024-11-25, bijgewerkt: 2024-11-26 13:21, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2024-11-25 10:00: Integratie en maatschappelijke samenhang (beleidsartikel 13 van de begroting SZW 2025) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (🔗 origineel)
Tweede Kamer, Integratie en maatschappelijke samenhang (beleidsartikel 13 van de begroting SZW 2025)
VERSLAG VAN EEN WETGEVINGSOVERLEG
Concept
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben op 25 november 2024 overleg gevoerd met mevrouw Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de heer Nobel, staatssecretaris Participatie en Integratie, over:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2025 (36600-XV);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 2 oktober 2023 inzake eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (32824, nr. 396);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 maart 2024 inzake antwoorden op vragen commissie over de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32824-396) (32824, nr. 414);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 maart 2024 inzake voortgang plan van aanpak Statushouders aan het werk (32824, nr. 412);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 25 maart 2024 inzake kabinetsreactie periodieke rapportage over integratie en maatschappelijke samenhang (32824, nr. 413);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 5 juni 2024 inzake Monitor Sociale Inclusie 2023 (meting 5) naar de woon- en leefomstandigheden van Sinti en Roma in Nederland (32824, nr. 433);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 11 juni 2024 inzake implementatie herziene Opvangrichtlijn (32824, nr. 434);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 20 juni 2024 inzake verkenning beleving herkomstclassificaties onder Nederlandse inwoners (32824, nr. 437);
de brief van de staatssecretaris Participatie en Integratie d.d. 5 september 2024 inzake rectificatie onderzoek Beleving van herkomstclassificaties onder Nederlandse inwoners: Een verkenning (32824, nr. 439);
de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 juni 2024 inzake reflectie aanpak sociaal-maatschappelijke spanningen in de samenleving (36410-XV, nr. 70);
de brief van de staatssecretaris Participatie en Integratie d.d. 6 november 2024 inzake antwoorden op aanvullende vragen commissie over de eerste fase onderzoek Clingendael naar het Turkse diasporabeleid in Nederland (Kamerstuk 32824-414) (32824, nr. 444);
de brief van de staatssecretaris Participatie en Integratie d.d. 7 november 2024 inzake actieplan arbeidsmarktparticipatie Oekraïense ontheemden (36045, nr. 187);
de brief van de staatssecretaris Participatie en Integratie d.d. 19 november 2024 inzake reactie op verzoek commissie over een toelichting op de huidige staat van het salafisme, salafistische aanjagers en haatimams in Nederland en de actuele aanpak daartegen (29614, nr. 178);
de brief van de staatssecretaris Participatie en Integratie d.d. 19 november 2024 inzake voortgangsrapportage Meerjarenplan Zelfbeschikking 2024 (36659, nr. 1).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
Tielen
De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid,
Pool
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en
Werkgelegenheid,
Post
Voorzitter: Ceder
Griffier: Meester-Schaap
Aanwezig zijn negen leden der Kamer, te weten: Bamenga, Becker, Boomsma, Boon, Ceder, Ergin, Flach, Tseggai en Van Zanten,
en mevrouw Coenradie, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de heer Nobel, staatssecretaris Participatie en Integratie.
Aanvang 10.03 uur.
De voorzitter:
Goedemorgen dames en heren, mensen die op de tribune zitten en mensen
die via de livestream meekijken. Ik bedank de bewindspersonen dat zij
hier te gast willen zijn. Aan de orde is het wetgevingsoverleg over
beleidsartikel 13 van de begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
2025, integratie en maatschappelijke samenhang. Ik heet de
commissieleden welkom. De bewindspersonen heb ik al welkom geheten maar
ik zal ze nog even noemen. Dat zijn de staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid, Participatie en Integratie, de heer Nobel, en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mevrouw Coenradie. Het
is een onderwerp dat mooie gesprekken kan opleveren, maar het ook in
zich heeft om te kunnen ontsporen. Uw commissie heeft mij gekozen als
voorzitter dus ik zal voorzitten met stevige hand, maar ik vraag u wel
om elkaar heel te laten en het debat waardig te voeren. Dat zeg ik
alvast.
Ik wil nu het aantal interrupties met elkaar afstemmen. Ik zou willen
voorstellen om te beginnen met zes interrupties per persoon. Ik zal ook
ruimte laten voor het debat, mits u het kort, krachtig en beknopt houdt.
Een interruptie is een vraag en niet een inleiding over het standpunt
van uw partij en uw verkiezingsprogramma. We gaan schorsen tussen de
eerste termijn van de Kamer en de eerste termijn van de
staatssecretaris. Tijdens de inbreng van de laatste spreker overleggen
we even met de bewindspersonen over hoelang zij nodig hebben. Na de
eerste termijn van de staatssecretaris gaan we direct door naar de
tweede termijn van de Kamer. Daarna vragen we of de staatssecretaris
direct door kan en houden we eventueel een korte schorsing.
Er kunnen ook moties worden ingediend. U weet dat wij een nieuwe vorm
van appreciëren hebben. Ik zou jullie willen vragen om daar rekening mee
te houden. We gaan dit debat voeren in begrotingsvolgorde. Dat betekent
dat ik eerst de commissieleden welkom heet en dat ik mevrouw Tseggai van
GroenLinks-Partij van de Arbeid ga vragen om te starten. We hebben
verder de heer Bamenga van D66
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. De afgelopen weken heeft deze Kamer veel
gesproken over integratie, maar woorden zijn nooit vrijblijvend. Ze
hebben de kracht om te bouwen of te breken. De vraag waarmee ik daarom
wil beginnen, is: wat doen onze woorden buiten deze zaal? Welke
boodschap geven we mee aan de samenleving die wij vertegenwoordigen?
Begrijpen we werkelijk hoe onze debatten hier resoneren in het leven van
mensen voor wie we hier beleid maken? Onze woorden blijven namelijk niet
beperkt tot deze Kamer. Ze landen bij mensen thuis, op het werk, in de
klas, bij mensen die hier al generaties wonen en bij degenen die net
zijn aangekomen en hun plek proberen te vinden. Onze woorden vormen de
werkelijkheid van een samenleving waarin mensen zich afvragen of ze nog
mee mogen doen en of ze ertoe doen. Wat zeggen wij eigenlijk tegen hen?
En belangrijker: wat willen wij dat onze woorden doen?
Vorige week bracht de Amsterdamse Kinderombudsvrouw een onderzoek naar
buiten dat een schokkend beeld schetst. Veel Amsterdamse kinderen worden
geconfronteerd met discriminatie. Ze waarschuwt dat bepaalde politieke
ontwikkelingen niet alleen onrust en angst bij kinderen veroorzaken,
maar ook hun beeld van rechtvaardigheid en gelijkheid ondermijnen. Dit
zijn geen abstracte begrippen, maar fundamentele waarden die bepalend
zijn voor hun vertrouwen in de samenleving waarin ze opgroeien. Zoals
een van de kinderen in het onderzoek het veelzeggend verwoordde: "Ik had
het op het nieuws gezien en ik kwam eigenlijk best wel geschokt en een
beetje bang naar huis. Ik ging naar mijn moeder en ik zei: is dit waar,
moeten de moskeeën echt dicht?" Dezelfde onrust klinkt ook bij
volwassenen met een migratieachtergrond die hier al jaren wonen of hier
zelfs geboren zijn. Steeds vaker hoor ik onzekerheid in hun stemmen. Mag
ik hier nog wel zijn? Hoor ik er nog wel bij?
Voorzitter. Dit is waar onze woorden landen. De zware druk die mensen
voelen door het constante balanceren tussen verwachtingen en
vooroordelen is een direct gevolg van het vergrootglas dat populistische
retoriek op hen legt. Deze retoriek reduceert mensen tot stereotypen,
versterkt ongelijkheid en creëert een samenleving waarin vertrouwen en
angst de boventoon voeren. Het veroorzaakt stress, onzekerheid en een
voortdurende worsteling om te bewijzen dat men erbij hoort. Voor velen
betekent dit dat ze dagelijks geconfronteerd worden met de vraag of ze
hier wel thuis mogen zijn.
Onze woorden landen niet alleen bij mensen die hier al generaties wonen,
maar ook bij degenen die net in Nederland aangekomen zijn en hun weg
proberen te vinden. Onze woorden zaaien daar onrust. Docenten die
Nederlands als tweede taal geven vertellen ons hoe de mensen in hun klas
angstig vragen of hun paspoort afgepakt wordt en of zij straks ook
onderdeel zijn van het probleem waar politici over spreken. Het
wantrouwen sijpelt door en de docenten kunnen dat met moeite
temperen.
En wat doet deze coalitie? Ze hult zich in een geruststellende leus: wie
zich gedraagt, hoeft zich echt geen zorgen te maken. Maar laten we
eerlijk zijn: dit is geen geruststelling, dit is een sluier over een
giftige boodschap. Door het Nederlanderschap voorwaardelijk te maken,
zaait deze regering verdeeldheid. De premier bevestigde dit afgelopen
vrijdag nogmaals in zijn persconferentie. Ik citeer: als het
Nederlanders zijn zonder migratieachtergrond pakken we ze aan met het
strafrecht, maar in sommige gevallen moeten we ook kijken naar
migratieachtergrond. Wat zegt dit over onze waarden, over
gelijkwaardigheid en over de belofte dat iedereen in dit land dezelfde
rechten en kansen heeft? Hoe kunnen mensen zich hier thuis voelen als ze
telkens opnieuw aan de samenleving moeten bewijzen dat ze erbij horen?
Ik wil maar zeggen: woorden zijn nooit neutraal. Ze bouwen bruggen of
slaan die juist kapot. Deze woorden zijn niet de weg vooruit. Dit is de
afbraak van wat Nederland Nederland maakt. Als wij geen vertrouwen
bieden, hoe kunnen we dan ooit vertrouwen verwachten?
Voorzitter. Wat dit kabinet integratie noemt, voelt voor velen als
uitsluiting. Dat is niet alleen een moreel falen, het is vooral een
gemiste kans. Nederland is sterker als we onze verschillen zien als een
kracht en als we mensen niet de toegang tot onze samenleving
bemoeilijken, maar hen juist uitnodigen om volwaardig deel te nemen.
Integratie is niet een test die men moet doorstaan. Het is een
gezamenlijk proces van groei en vertrouwen. Laten wij als politici ook
de moed hebben om dat uit te dragen en waar te maken. Want de cijfers
spreken boekdelen. Het CBS laat zien dat de tweede generatie migranten
stappen vooruitzet. Ze hebben een hoger opleidingsniveau, betere banen
en een stevigere sociaal-economische positie. Maar terwijl zij
integreren, groeit hun confrontatie met de harde werkelijkheid. Het SCP
waarschuwde ons al eerder voor de integratieparadox. Juist de mensen die
het meest geworteld zijn in onze samenleving, ervaren de meeste
discriminatie. Dat geldt in de klas, op de arbeidsmarkt en bij het
vinden van een huis. Uit hetzelfde onderzoek van het SCP blijkt dat
Nederlanders zonder migratieachtergrond juist minder vaak contact hebben
met Nederlanders met een migratieachtergrond dan andersom. Veel
Nederlanders zonder migratieachtergrond wonen in homogene buurten. Een
derde van de respondenten zonder migratieachtergrond gaf bij het SCP aan
nooit contact te hebben met landgenoten met een migratieachtergrond. Dit
onderstreept hoe belangrijk het is om bruggen te bouwen tussen
verschillende groepen in onze samenleving.
Voorzitter. De staatssecretaris van Integratie heeft onlangs zonder
enige onderbouwing beweerd dat bijna alle islamitische jongeren … Nee,
ik moet het correct zeggen; excuus. Hij zei dat een groot deel van de
islamitische jongeren in Nederland onze normen en waarden niet zouden
onderschrijven. Dit is niet alleen feitelijke onjuist, het is ook
schadelijk en gevaarlijk, want zulke woorden polariseren, zaaien
wantrouwen en stigmatiseren een hele generatie jonge Nederlanders. Ik
vraag de staatssecretaris: bent u bereid die woorden terug te nemen?
Durft u daadwerkelijk achter uw eigen regeerakkoord te gaan staan,
waarin u juist belooft scheidslijnen te overbruggen en verbinding te
stimuleren? Want als dit de praktijk is van het beleid van de
staatssecretaris, dan versterkt hij niet de samenhang, maar vergroot hij
de kloof. Ik hoor graag een reactie.
Voorzitter. Daarnaast lezen we in het regeerakkoord dat het kabinet
extra wil inzetten op integratie, met name op inburgering. Dat klinkt
hoopgevend, maar woorden op papier brengen geen verandering. Na jaren
van kaalslag in het inburgeringsonderwijs, waarin nieuwkomers keer op
keer tegen praktische obstakels aanlopen, zou je verwachten dat dit
kabinet met ambitie en daadkracht aan de slag gaat. Maar wat hebben we
gezien? Tot nu toe eigenlijk niet zo veel. Geen visie, geen actie en
verdere bezuinigingen op inburgering. Bovendien polariseert de
staatssecretaris van Integratie het debat juist verder met ongefundeerde
uitspraken over islamitische Nederlanders.
Vorige week kwam er eindelijk een brief over de aangekondigde
actieagenda integratie, die voor het kerstreces wordt verwacht. Zit daar
dan de concrete actie in die ik tot nu toe een beetje heb gemist en die
de scheidslijn in onze samenleving overbrugt? Ziet de staatssecretaris
in deze agenda de mogelijkheid om niet alleen verbinding te stimuleren,
maar ook om structureel te werken aan een samenleving waarin nieuwkomers
een eerlijke kans krijgen om volwaardig mee te doen en hun talenten te
benutten?
Voorzitter. Mijn fractie wil weten wanneer het kabinet komt met het
beleid dat het belooft. Wanneer gaan we zien dat deze extra inzet op
integratie en inburgering meer is dan loze woorden? Verderop in mijn
betoog zal ik concrete voorstellen doen. Ik hoop dat de staatssecretaris
de moed heeft om deze mee te nemen in zijn agenda. Want wat we nu nodig
hebben, is niet een nieuwe agenda vol beloftes, maar een koerswijziging
met echt tastbare resultaten.
Ik ga verder met de voorstellen die mijn fractie in dit debat wil doen.
Allereerst: inburgering moet wat GroenLinks-PvdA betreft een publieke
taak zijn. Er hangt te veel af van goede inburgering van nieuwkomers om
het over te laten aan de markt. Voornamelijk bij de onderwijsroute is
het eigenlijk niet te begrijpen dat dit onderdeel is van het private
inburgeringsstelsel. Mijn collega Kathmann heeft hier eerder al moties
over ingediend. Het aanbieden van de onderwijsroute moet wat ons betreft
een taak worden van het publiek bekostigd onderwijs, iets waar
onderwijsinstellingen ook al langer om vragen. Dat ligt voor de hand,
gezien het doel, de inhoudelijke eisen en de vorm van toezicht.
Voordelen hiervan zijn bovendien dat … Zal ik even mevrouw Van Zanten de
gelegenheid geven voor een interruptie?
De voorzitter:
Maak maar even uw zin af.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wilde zeggen dat voordelen zijn dat er minder tijd en geld gaat naar
aanbestedingstrajecten, dat scholen een duurzamer onderwijsaanbod kunnen
realiseren, dat er geen geforceerde scheiding hoeft te worden gemaakt
tussen publiek en privaat en dat het veel makkelijker is voor mensen om
door te stromen naar een opleiding.
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft een interruptie van mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik hoor mevrouw Tseggai zeggen dat zij inburgering via het onderwijs wil
laten plaatsvinden. Ik vraag me het volgende af. We zien allemaal dat
het onderwijs zo ongelofelijk wordt overspoeld en dat steeds meer taken
die eigenlijk niet bij het onderwijs zouden moeten liggen, op het bordje
van het onderwijs worden gegooid. We hebben een enorm lerarentekort. Als
meest belangrijke oorzaak wordt elke keer die extreme druk genoemd. Dus
hoe ziet mevrouw Tseggai dat precies in de uitvoering?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zou mevrouw Van Zanten als onderwijswoordvoerder van een
coalitiepartij willen adviseren om stevig te ageren tegen de
bezuinigingen in het onderwijs. Ik denk dat dat de druk zou kunnen
wegnemen.
De voorzitter:
Een vervolginterruptie van mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
We hebben de afgelopen 30 jaar heel veel geld in het onderwijs gestoken.
We hebben ook gezien dat dat niet heeft geholpen. De lerarensalarissen
zijn bijvoorbeeld al aanzienlijk verhoogd. Onderwijsdeskundigen en ook
leraren zelf zeggen dat het niet door het geld komt, maar juist door die
druk. Als het hem niet zit in "meer geld", hoe rijmt u dat dan met dat
bezuinigingen het probleem zouden oplossen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij bedoelt mevrouw Van Zanten dat bezuinigingen het probleem
niet zouden oplossen. Ik denk dat mbo-instellingen die ik bezoek ertegen
aanlopen dat ze aanbestedingstrajecten verliezen als het gaat om
inburgering. Ik was bijvoorbeeld onlangs bij een mbo in Assen, dat daar
ontzettend van baalt. Zij zeggen ook dat het veel beter is voor mensen
als ze binnen de instelling hun Nederlandse taalles kunnen volgen en
vervolgens kunnen doorstromen naar een opleiding. De geluiden die ik
hoor vanuit het onderwijsveld zijn juist dat zij dit graag willen,
ondanks de druk waar ze misschien onder staan. Ik denk, nogmaals, dat
bezuinigen op het onderwijs de druk niet gaat doen afnemen. Daarover
kunnen we van mening verschillen. Maar ik hoor vanuit het onderwijsveld
dat zij dit graag zouden willen.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Zou het niet beter zijn, is mijn vraag aan mevrouw Tseggai, om ervoor te
zorgen dat het geld dat naar het onderwijs gaat, effectiever wordt
ingezet? Taken die niet bij het onderwijs horen, moet je ook niet bij
het onderwijs neerleggen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik weet niet zo goed waar mevrouw Van Zanten de stellingname vandaan
haalt dat geld in het onderwijs niet effectief wordt ingezet. Ik denk
dat er een probleem is met werkdruk; dat klopt. Ik denk dat het goed is
dat de lerarensalarissen verhoogd worden. En ik denk dat het
onderwijsveld graag wil dat we het inburgeringsonderwijs weer als
publieke taak beleggen. Dat is mijn antwoord.
De voorzitter:
Dank u wel. U kunt uw betoog vervolgen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik blijf nog even bij het inburgeringsonderwijs. Ons tweede voorstel is
een cao voor NT2-docenten. Op dit moment is er geen cao voor
NT2-docenten en zijn er grote verschillen in salarissen. Daardoor kunnen
commerciële aanbieders hun docenten slecht betalen, waardoor ze
aanbestedingen winnen op prijs. Daar refereerde ik net al aan. Daarbij
vertrekken NT2-docenten veel naar andere plekken in het onderwijs, omdat
daar nu eenmaal betere salarissen zijn. Volgens mij moeten we met z'n
allen afspreken dat goed inburgeringsonderwijs vraagt om een goede
beloning voor docenten. Het geven van NT2-onderwijs is echt een vak
apart. Wie weleens in een klas is geweest, weet dat. Daar hoort een
eerlijke vergoeding tegenover te staan.
Voorzitter. Zoals gezegd, zien wij graag dat inburgeringsonderwijs op de
lange termijn een publieke taak wordt. Daarmee is het probleem van
onderbetaling van NT2-docenten ook gelijk getackeld. Wij stellen voor
dat deze staatssecretaris er bij gemeenten op aandringt dat, zolang dat
niet geregeld is, bij een aanbesteding ook wordt gekeken naar de
arbeidsvoorwaarden van NT2-docenten. Want aanbestedingen kunnen winnen
omdat je docenten slecht betaalt: dat moeten we niet willen.
Voorzitter. Ons derde voorstel gaat over taallessen voor
arbeidsmigranten. Veel arbeidsmigranten blijven langer dan zij van
tevoren dachten. Ook de geschiedenis leert dat. Ik wijs bijvoorbeeld op
de arbeidsmigranten die vroeger vanuit Marokko en Turkije naar Nederland
kwamen. Arbeidsmigranten die zich langdurig in Nederland vestigen,
moeten de taal kunnen leren, want kennis van de Nederlandse taal is goed
voor het welzijn van arbeidsmigranten en de veiligheid op de werkvloer,
maar ook voor de sociale cohesie in Nederland en voor eventuele
kinderen. Wat GroenLinks-PvdA betreft, worden werkgevers verplicht om
taallessen onder werktijd te faciliteren.
Voorzitter. Dan wil ik graag een punt maken van de subsidie voor vroege
integratie en participatie. Als de staatssecretaris het belangrijk vindt
dat kansrijke asielzoekers zo snel mogelijk de taal leren en aan het
werk gaan, dan is het niet te begrijpen dat wordt bezuinigd op de
subsidie voor vroege integratie en participatie. Ik zal die vanaf nu de
VRIP-subsidie noemen. De VRIP heeft als doel om kansrijke asielzoekers
en statushouders in een vroeg stadium mee te laten doen in de
samenleving, bijvoorbeeld door vrijwilligerswerk en het leren van de
taal. Onder deze activiteiten vallen bijvoorbeeld ook de meedoenbalies,
waar nieuwkomers worden gekoppeld aan vrijwilligerswerk in een gemeente.
Uit deze subsidie worden ook NT2-taallessen voor kansrijke asielzoekers
gefinancierd. Voor deze subsidie is volgend jaar nog 12 miljoen
beschikbaar, maar die wordt flink uitgekleed, waardoor er in 2029 nog
maar 6 miljoen over is. Dat vind ik onbegrijpelijk, want ik lees in het
hoofdlijnenakkoord dat werk en taal de basis zijn voor integratie. Graag
een reactie hierop van het kabinet.
Voorzitter. Dan gemengder bouwen en gemengder naar school. Ik denk dat
dit dé oplossing is om het probleem dat wij in dit land te veel in
bubbels langs elkaar heen leven, te tackelen. In iedere gemeente in
Nederland zou wat ons betreft ten minste 30% van de woningen voor
sociale huur moeten zijn. Dat betekent 40% van de woningen in ieder
nieuwbouwproject en in iedere wijk 40%, zodat we dat aantal op peil
brengen. Zo veranderen gesegregeerde wijken in gemengde wijken waarin
mensen elkaar weer tegenkomen en kinderen met allerlei verschillende
achtergronden samen naar school gaan. Ik wil dan ook nogmaals mijn steun
uitspreken voor de motie die vorige week is ingediend door mijn
collega's van de SP, waarin onder andere wordt gesteld dat in Nederland
veel gemengder gebouwd moet worden en dat ook veel meer moet worden
aangestuurd op gemengde scholen.
Voortbordurend daarop stelt mijn fractie voor om artikel 23 van de
Grondwet te moderniseren, zodat kinderen uit verschillende groepen in de
samenleving ook samen naar school gaan. Mijn collega Pijpelink komt op
korte termijn met een initiatiefwetsvoorstel daarover. U weet
ongetwijfeld dat wij hier al langer mee bezig zijn. Ik wil de inhoud
daarvan overlaten aan een debat over die initiatiefwet, maar ik wil wel
benadrukken dat onze motivatie voor het moderniseren van artikel 23
voortkomt uit de visie dat het recht op onderwijs en de kansengelijkheid
in het onderwijs veel beter geborgd zouden moeten worden.
Voorzitter. Ik zie dat iemand mij wil interrumperen.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Boomsma van Nieuw Sociaal Contract,
die trouwens net is aangeschoven. Sorry, meneer Boomsma, ik heb u nog
niet geïntroduceerd. U heeft nu het woord.
De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Wat betekent die modernisering dan? Misschien
kan daarover toch een tipje van de sluier worden opgelicht. Betekent dit
dat geen scholen meer kunnen worden opgericht met een religieuze of
andere identiteit, of dat die niet kunnen voortbestaan? Waar gaat dit
heen?
De voorzitter:
Mevrouw Tseggai, waar gaat dit heen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Waar dit heengaat? Haha. Nou, ik denk dat onze oud-partijleider,
Lodewijk Asscher, daar best wel al uitgebreid op is ingegaan toen hij
dit plan lanceerde. Maar het gaat er inderdaad om dat er geen plek meer
zou moeten zijn voor religieus onderwijs, zodat we minder gesegregeerde
scholen krijgen.
De voorzitter:
Ik zie de heer Boomsma instemmend knikken. Nee, grapje! Dat was een
grapje. Ik lok het uit. Mijn excuses.
Inmiddels is ook de heer Flach van de SGP aangeschoven. We hebben zes
interrupties elk. Mevrouw Tseggai is aan het woord. Ik wil haar vragen
om haar betoog te vervolgen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland zich hier
thuis voelt, erbij kan horen en mee kan doen, willen we dat
discriminatie in de samenleving veel harder wordt aangepakt. Vandaar dat
mijn collega Timmermans en mevrouw Bikker van de ChristenUnie het
wetsvoorstel over hatecrimes hebben ingediend, want dan kunnen we
plegers van discriminerend geweld harder straffen. Maar ook
discriminatie waarbij geen sprake is van fysiek geweld moet harder
bestraft worden. We zijn het namelijk bijna normaal gaan vinden dat
mensen met een buitenlandse achternaam moeilijker aan een baan komen of
dat studenten worden gediscrimineerd bij het vinden van een stageplek.
We hebben het er al jaren over, maar echte sancties tegen bedrijven of
organisaties die zich schuldig maken aan discriminatie blijven uit. Wat
ons betreft worden bedrijven die discrimineren strenger beboet,
heroverweegt de overheid gemeentelijke vergunningen en worden bedrijven
uitgesloten van overheidsopdrachten.
Voorzitter. Het laatste voorstel dat wij hier vandaag willen doen, gaat
over kinderen die in de noodopvang zitten. Kinderen die in de noodopvang
zitten, gaan namelijk vaak langdurig niet naar school. Door verblijf in
tijdelijke opvanglocaties komen deze kinderen telkens opnieuw op
wachtlijsten te staan en wordt hun schoolgang langdurig onderbroken.
Onze partij heeft hier al meermaals aandacht voor gevraagd, want je laat
kinderen die al kwetsbaar zijn, aan hun lot over en geeft ze geen kans
op een goede start in Nederland. Nu is er een tijdelijke wet die het
zelfs mogelijk maakt dat deze kinderen dan maar minder onderwijs
krijgen, van onbevoegde docenten. Je schendt hiermee het recht op
onderwijs dat ieder kind heeft in een beschaafde samenleving als de
onze. Onze fractie zou willen dat er meer tijd en energie uitgaat naar
de vele duizenden kinderen die op dit moment verstoken blijven van
onderwijs. Ik hoor graag hoe het kabinet zich daarvoor gaat
inzetten.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Laten we stoppen met de
gemakzuchtige reflex om criminaliteit en overlast te koppelen aan
afkomst, want deze problemen zijn een gevolg van sociale ongelijkheid,
van kansen die worden onthouden en van een gebrek aan perspectief. Toch
blijven sommigen hier keer op keer wijzen naar een migratieachtergrond
als oorzaak. Dat is een afleidingsmanoeuvre en een makkelijke uitweg.
Het is gevaarlijk, want het stigmatiseert hele groepen mensen, het zaait
verdeeldheid en draagt niets bij aan daadwerkelijke oplossingen.
Het zijn sociale problemen die om sociale oplossingen vragen. Als we
echt iets willen veranderen, dan moeten we durven kijken naar de
werkelijke oorzaken. Waarom zijn er buurten waarin jongeren opgroeien
zonder toegang tot goed onderwijs of een veilige thuisomgeving? Waarom
is er nog steeds structurele discriminatie op de arbeidsmarkt, waardoor
talenten ongezien blijven? Waarom hebben zo veel kinderen minder kans op
succes, simpelweg door de postcode waarin ze werden geboren? Dat zijn
vragen die ertoe doen en dat zijn de problemen die we kunnen en moeten
aanpakken.
Voorzitter. Goed beleid begint bij het erkennen van deze realiteit. Een
samenleving wordt sterker door mensen in staat te stellen het beste uit
zichzelf te halen. Dat begint bij investeren in gelijke kansen voor
ieder kind, ongeacht afkomst of achtergrond. Het begint bij scholen die
niet alleen kennis overdragen, maar ook bouwen aan de veerkracht van
jonge mensen. Het begint met wijken waarin mensen zich veilig voelen,
waar jongeren ambities kunnen najagen in plaats van zich zorgen te maken
over hun toekomst. Het begint bij een arbeidsmarkt die mensen niet
afrekent op hun naam of huidskleur, maar hen beoordeelt op wat ze kunnen
bijdragen.
Integratie gaat niet alleen over nieuwkomers maar over ons allemaal.
Laten we opnieuw sociale samenhang opbouwen, niet door met de vinger te
wijzen, maar door mensen bij elkaar te brengen, door te investeren in
perspectief, veerkracht en ambitiedrift, want in een samenleving waar
iedereen een kans krijgt te bloeien, bloeit niet alleen het individu,
maar vooral ook het geheel.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw betoog. Het levert nog een interruptie op, twee
zelfs. Allereerst van de heer Flach van de SGP.
De heer Flach (SGP):
Ik kwam iets later binnen en heb helaas niet de hele bijdrage van
mevrouw Tseggai kunnen horen. Maar van wat ik hoorde toen ik binnenkwam,
klapperden toch wel mijn oren. Onder de noemer van "modernisering van
artikel 23" werd artikel 23 in feite afgeschaft in het betoog van
mevrouw Tseggai. Daar kun je iets van vinden. Sommigen noemen het
"aantasting van de rechtsstaat" als je aan een grondrecht komt. Ik snap
alleen iets niet, maar misschien heb ik dat deel net gemist. Artikel 23
bestaat al meer dan honderd jaar en er zijn meer bijzondere scholen,
meer religieuze scholen dan openbare scholen. Waarom zou de afschaffing
van artikel 23 na meer dan honderd jaar een oplossing zijn voor welk
probleem dan ook? Misschien kan mevrouw Tseggai dat nog een keer
toelichten.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Volgens mij is artikel 23 tot stand gekomen door een uitruil voor het
vrouwenkiesrecht. Ik zou niet willen voorstellen om die twee weer terug
te ruilen, wil ik even vooropstellen. Maar ik denk dat wij in Nederland
een probleem hebben door het feit dat wij te veel langs elkaar heen
leven, dat kinderen niet meer samen naar school gaan. Ik heb zelf hier
in Den Haag heel vaak gehoord dat kinderen uit bepaalde
bevolkingsgroepen elkaar gewoon nooit ontmoeten tot ze naar de
middelbare school gaan. Op de basisschool komen ze elkaar nooit tegen,
en op de middelbare school moet je ook maar net mazzel hebben dat je wel
op een gemengde school zit. Ik denk dat het goed is dat we alle kinderen
dezelfde toegang geven tot dezelfde scholen, zonder religieus, politiek
of pedagogisch onderscheid tussen verschillende scholen. Maar het gaat
mij vooral om gelijke kansen, en daarom wil ik dat debat hier eigenlijk
niet uitgebreid voeren. Ik denk dat het de kansengelijkheid in Nederland
kan bevorderen. Ik denk niet dat het over integratie gaat. Ik denk dat
het over kansengelijkheid in het onderwijs gaat.
De heer Flach (SGP):
Het kan wel zijn dat mevrouw Tseggai dit debat hier niet uitgebreid wil
voeren, maar ik vind dit toch best wel choquerend, eerlijk gezegd. We
hebben het hier namelijk niet over het organiseren van een leuke
buitenspeeldag, waarbij jongeren en kinderen elkaar wat vaker ontmoeten.
Want dat zou ook een oplossing kunnen zijn voor het probleem dat u
schetst. Het punt is dat je zoiets als een ontmoeting voor jongeren die
elkaar anders misschien niet ontmoeten, wilt bereiken door een
grondrecht af te schaffen. Het gaat mij met name om de proportionaliteit
van de oplossing die u naar voren brengt. Het zal mogelijk zo zijn dat
jongeren elkaar niet allemaal ontmoeten, maar daar zou je dan op een
andere manier beleid op moeten voeren. Dit gaat veel dieper. De vrijheid
van onderwijs raakt aan de opvoedingsvrijheid die ouders hebben en aan
de opvoeding die ze hun kinderen mee willen geven. Denk aan bepaalde
waarden en normen die aansluiten op de manier waarop zij daar thuis naar
kijken: die kun je niet zomaar aan de kant schuiven zodat jongelui
elkaar wat vaker kunnen ontmoeten.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De buitenspeeldagen waar meneer Flach aan refereert, organiseren we al
tientallen jaren. Dit gesprek is al gaande sinds ik klein was, wil ik
maar even zeggen. Dat is voor mij misschien iets minder lang geleden dan
voor sommige andere Kamerleden, maar goed. Dit gesprek voeren we echt de
laatste 30 jaar al. Ik denk echt dat dit om meer gaat dan alleen om het
idee dat kinderen elkaar wat vaker moeten ontmoeten. Het gaat erom met
wie onze kinderen opgroeien. Groeien ze op met alleen maar
gelijkgestemde kinderen uit dezelfde milieus en met ouders met dezelfde
opvattingen, of leer je kinderen vanaf jonge leeftijd dat het goed is om
mensen te ontmoeten en te spreken buiten je eigen bubbel? We leven in
Nederland te veel in bubbels. Ik denk dat de oplossing daarvoor begint
in het onderwijs.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan de heer Flach. Tot slot. Ik wil jullie erop wijzen dat
dit niet de OCW-begroting is. Ik snap dat dit een grondrecht raakt, maar
u bevraagt nu ook een commissielid dat geen OCW-woordvoerder is. O, toch
wel?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Jawel.
De voorzitter:
Meneer Flach, gaat uw gang dan maar, zou ik zeggen. U zou tot een
conclusie komen.
De heer Flach (SGP):
Ik ben ook geen woordvoerder OCW. Maar ik ben echt in shock hierover.
Het is helemaal goed om elkaar wat vaker te ontmoeten, maar ik
constateer dan nu dat GroenLinks-PvdA eigenlijk gewoon een grondrecht
wil opofferen voor iets wat via ruimtelijke ordening of door middel van
andere vormen van beleid niet lukt. Dan zouden we maar een grondrecht
voor de bus gooien. Ik vind dat echt een aantasting van het
rechtsstatelijk denken. Dat ben ik tot nu toe niet gewend van
GroenLinks-PvdA. Dat is dan mijn conclusie. Dit is niet eens een vraag.
Ik kan niet anders dan dit concluderen na deze beantwoording.
De voorzitter:
Dank u wel. Het was geen vraag, maar wilt u daar kort op reageren?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Laat ik het zo zeggen: misschien is het goed dat de SGP ook naar
zichzelf kijkt wat betreft het afpakken van grondrechten. Ik heb
namelijk vorige week een aantal dingen gehoord in het debat over
Amsterdam en over wat daar gebeurd is. Ik heb daarin een aantal dingen
gehoord die ik niet had verwacht, gelet op het rechtsstatelijk geweten
van de Kamer. Dat zou ik de heer Flach dan mee willen geven.
De voorzitter:
Dat staat genoteerd. Mevrouw Van Zanten, u had ook een
interruptie.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik hoorde mevrouw Tseggai eerder zeggen dat integratie over ons allemaal
gaat. Ik vroeg mij af of ze daarmee het volgende bedoelt. Vindt zij dat
integratie niet betekent dat er bij nieuwkomers een zekere assimilatie
moet plaatsvinden, maar dat dit betekent dat wij ons als Nederlanders
eigenlijk ook meer zouden moeten verdiepen in de culturen van de
nieuwkomers en ons ook aan hen moeten aanpassen? Is dat wat mevrouw
Tseggai bedoelde te zeggen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Als u mij vraagt of nieuwkomers moeten assimileren, dan is mijn antwoord
nee. Assimilatie is namelijk totaal iets anders dan integratie.
Integratie betekent dat je je aanpast aan het land waar je bent gaan
wonen en dat je culturele normen, waarden en gebruiken van dat land gaat
overnemen, maar ook een deel van de culturele normen en waarden uit je
land van herkomst behoudt. Ik vind het altijd leuk om dat in mijn eigen
familie te zien: mijn ouders eten stipt om 18.00 uur, maar ze drinken
iedere zondag ook nog heel trouw Eritrese koffie. Die twee dingen mogen
naast elkaar bestaan. Als je mensen vraagt om te assimileren, vraag je
ze om hun eigen cultuur helemaal achter zich te laten. Dat wil ik dus
niet.
Als uw vraag is of ik vind dat Nederlanders zonder migratieachtergrond
zich wat meer zouden mogen verdiepen in Nederlanders met
migratieachtergrond, dan is mijn antwoord ja. Ik schrik namelijk van het
CBS-rapport waarin staat dat een derde van de Nederlanders zonder
migratieachtergrond nooit iemand ontmoet — dit hebben mensen zelf
aangegeven — met een migratieachtergrond. Dan heb ik het er niet over
dat Nederlanders zonder migratieachtergrond zich zouden moeten aanpassen
of whatever. Dan heb ik het erover dat we wat meer begrip voor elkaar en
wat meer contact met elkaar zouden moeten hebben.
De voorzitter:
Mevrouw Van Zanten, u gaat wel rap door uw interrupties heen. Dat wil ik
u meegeven. U gaat het toch doen? Ja?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ja, afrondend. Ik noemde het woord "assimilatie" en zei: een zekere mate
van assimilatie. Daarmee bedoel ik dat je in ieder geval de normen en
waarden van je nieuwe thuisland zou moeten respecteren en omarmen, en
dat je respect zou moeten hebben voor onze cultuur, voor hoe wij hier
met elkaar omgaan. Dat bedoel ik met een "zekere mate van assimilatie".
Daarom nogmaals de vraag of zij dat dan niet vindt. Dan helemaal ter
afronding. Ik hoorde mevrouw Tseggai zeggen dat een derde van de
autochtone bevolking nog nooit iemand met een migratieachtergrond heeft
gesproken of ontmoet. Betekent dat dan dat Nederlanders daar beter hun
best voor moeten doen of dat mensen met een migratieachtergrond daar
beter hun best voor zouden kunnen doen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb het gevoel dat mevrouw Van Zanten andere conclusies trekt op
basis van het CBS-onderzoek dan ik. Uit datzelfde onderzoek blijkt iets
wat heel logisch is, namelijk dat je altijd meer mensen tegenkomt uit de
dominante groep, zoals ik die maar even noem, als je een minderheid bent
in een land. Ik denk dat Nederlanders met een migratieachtergrond
vanzelfsprekend Nederlanders zonder migratieachtergrond tegenkomen, op
het werk, op school et cetera. Ik denk ook dat integratie een wederkerig
proces is dat inspanning vraagt van beide kanten. Dat vraagt dat mensen
zich verdiepen in de Nederlandse cultuur en de Nederlandse normen en
waarden, maar dat is totaal iets anders dan assimilatie. Dat wil ik
nogmaals zeggen. Ook als je het hebt over een "bepaalde mate van
assimilatie", vraag je mensen om hun eigen culturele waarden of hun
eigen culturele gebruiken achter te laten. Nogmaals, de
wetenschappelijke definitie van "integratie" is dat je een balans hebt
tussen de cultuur en de normen en waarden van het land van origine en je
nieuwe thuisland. Dat is waar ik voor Nederland op hoop. Dat vraagt
inspanning van verschillende bevolkingsgroepen. Dat vraagt een
samenleving waarin we elkaar weer tegenkomen in plaats van dat we
allemaal in verschillende bubbels langs elkaar heen leven.
Mevrouw Becker (VVD):
We hebben vandaag een debat over integratie en samenleven. Ik vind het
heel belangrijk dat we dat inderdaad waardig met elkaar proberen te
doen. Dat ga ik vandaag ook proberen. Maar wat daar wel lastig bij is,
is dat het soms lijkt alsof er in deze commissie verdeeldheid heerst,
namelijk dat er partijen zijn die vinden dat er een integratieprobleem
is en dat er partijen zijn die zeggen: er is geen integratieprobleem;
het gaat hier alleen om kansengelijkheid en discriminatie. Ik heb het
hele betoog van mevrouw Tseggai afgewacht en eigenlijk hoor ik haar dat
ook zeggen. Dan wil ik toch eens aan haar vragen hoe zij er dan naar
kijkt dat in een stad als Rotterdam 200 vrouwen verborgen achter de
voordeur leven. Hoe kijkt zij er dan naar dat meer dan 40.000 vrouwen in
Nederland genitaal verminkt zijn? Hoe kijkt zij tegen het feit aan dat
in sommige moskeeën in het verleden de jihad verheerlijkt is, Hamas
verheerlijkt is, en dat er in Den Haag een prediker is geweest die
vrouwenbesnijdenis heeft aanbevolen? Hoe kijkt zij ernaar dat mensen
zeggen: ik voel me eigenlijk vooral Turks en geen Nederlander? Is dat
allemaal de oorzaak van kansenongelijkheid en discriminatie of hebben we
ook een integratieprobleem waar we hier vandaag een serieus debat over
zouden moeten voeren om het onderwerp recht te doen?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Al die cijfers die u genoemd heeft, zie ik ook. Dat zijn geen problemen
die ik ontken. Maar waar u aan refereert, is religieus extremisme, zoals
ik het bijna zou willen noemen, of fundamentalisme. Dat vind ik
inderdaad een probleem. Maar iemand die naar een heel strenge moskee
gaat, of naar een salafistische moskee, of naar een heel strenge
orthodoxe kerk, kan evengoed een onwijs goede baan hebben en volledig
meedraaien in de Nederlandse samenleving. U maakt het heel zwart-wit,
zeg ik via de voorzitter. Als mensen zich meer Turks of Marokkaans
voelen dan Nederlander, denk ik dat dat absoluut iets te maken heeft met
hoe wij in deze samenleving omgaan met mensen met een
migratieachtergrond. Zonder blikken of blozen wordt gezegd dat mijn
achterkleinkinderen nog zouden moeten integreren in deze samenleving.
Ja, dan vind ik het niet zo gek dat je je als Nederlander met een
migratieachtergrond afvraagt: "Mag ik hier nog wel zijn? Hoor ik hier,
ongeacht hoe goed ik het doe, nog wel bij?" Ik zou willen dat mevrouw
Becker daar ook wat meer aandacht voor heeft.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik zou elkaar heel graag in het midden willen ontmoeten. Ik zeg ook dat
het belangrijk is dat we discriminatie tegengaan. Het is ook belangrijk
dat we voor ontmoeting zorgen. We moeten groepen niet over één kam
scheren, maar bij een heel groot deel, bijvoorbeeld als we het hebben
over Nederlanders met een Turkse achtergrond, vraag ik me af of het
alleen maar komt door discriminatie dat mensen alleen nog maar naar de
Turkse tv kijken, dat ze Erdogan zien als hun leider, dat we jongeren
een aantal jaren geleden met vlaggen op de Erasmusbrug zagen zwaaien die
heel erg anti-Nederlands en voor het Turkse regime zijn, en dat er
rellen zijn in de RAI zodra er Turkse verkiezingen zijn. Is dat allemaal
doordat mensen geen kansen krijgen in dit land of heeft dit ook iets te
maken met het gevoel van mensen, met het gegeven dat ze meer hechten aan
de waarde van het thuisland dan aan de vrije waarden die wij hier met
elkaar hebben vastgesteld? Zou mevrouw Tseggai ook willen meedenken over
hoe wij daar die vrije waarden beter zouden kunnen beschermen? Ik vind
het namelijk helemaal niet oké als iemand naar een salafistische moskee
gaat en extreme denkbeelden heeft "want hij heeft gewoon een baan". Ik
zeg niet dat mevrouw Tseggai dat zegt, maar dan vind ik nog steeds dat
er sprake is van een integratieprobleem, want dan is er misschien een
vrouw thuis of een meisje dat nu al te horen krijgt: voor jou is
deelname aan de samenleving later niet weggelegd. Dus alsjeblieft,
PvdA-GroenLinks, open ook je ogen voor het probleem dat er wel is.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Waar mevrouw Becker aan refereert gaat over buitenlandse inmenging. Dan
heb je het over de lange arm vanuit landen als Turkije, Eritrea et
cetera, die Nederlandse jongeren met een migratieachtergrond hier
proberen te beïnvloeden. Ik weet hoe dat eraan toegaat. Ik sluit daar
absoluut mijn ogen niet voor, want ook de gemeenschap waar ik vandaan
kom, heeft daarmee te maken. Ik denk alleen dat het hebben van bepaalde
denkbeelden niet alleen een integratieprobleem kan zijn. Mijn wedervraag
aan mevrouw Becker zou zijn: vindt u het ook een probleem als iemand er
ontzettend fundamentalistische christelijke ideeën op nahoudt of is het
alleen een integratieprobleem als iemand toevallig een
migratieachtergrond heeft? In algemene zin wil ik best met mevrouw
Becker een gesprek voeren over religieuze flanken of buitenlandse
inmenging, alleen ga ik daar niet het label "integratieprobleem"
opplakken, omdat je daarmee groepen wegzet die wel ontzettend hard hun
best doen en volledig meedraaien volgens de normen en waarden waar de
VVD het altijd over heeft. Daar wil ik niet aan bijdragen.
De voorzitter:
Dank u wel. Als er geen interrupties meer zijn, zou ik … O, mevrouw
Becker heeft nog een interruptie.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik zou heel kort willen reageren zonder dat het telt als interruptie,
want er werd mij een vraag gesteld. Anders blijft dat zo in de lucht
hangen.
De voorzitter:
Goed geprobeerd. Het hoort eigenlijk niet zo, maar gezien de aard van
het debat wil ik u vragen om daar kort op te reageren. Dit tellen we
niet mee als interruptie.
Mevrouw Becker (VVD):
Zeker, als onze vrije waarden vanuit welk geloof dan ook worden
aangetast, zal de VVD opstaan. Ook als er identiteitsverklaringen worden
gevraagd op streng gereformeerde scholen, stellen wij daar vragen over.
Ook trekken wij samen op om artikel 23 te moderniseren. Dus mijn strijd
is niet tegen een geloof. Mijn strijd is voor vrijheid. Het gaat niet
alleen om landen die hier op een negatieve manier religie proberen te
verspreiden. Er zijn echt, mevrouw Tseggai, te veel mensen ontvankelijk
voor die boodschappen. Daar mogen we onze ogen niet voor sluiten.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Als er geen interrupties …
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mag ik nog reageren?
De voorzitter:
Nee, nee, nee. Zo werkt het niet. Nee, nee, nee. Als er geen
interrupties meer zijn, heb ik zelf nog wel een interruptie. Heeft
niemand meer een interruptie? Nee? Dan is het gebruikelijk dat ik het
voorzitterschap overdraag aan het meest ervaren lid, op basis van
anciënniteit. Dat is bij uitstek mevrouw Becker. Aan u de vraag of u de
voorzittersrol over wil nemen.
Voorzitter: Becker
De voorzitter:
Uitstekend. Dan geef ik graag het woord aan de heer Ceder voor een
interruptie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ook ik heb geluisterd naar het betoog van GroenLinks-Partij van de
Arbeid. Wat lastig is aan deze discussie is dat we het hebben over
integratie van nieuwkomers, van mensen die ergens anders geboren zijn en
naar hier komen, en dat daarin een vermenging zit met Nederlanders met
migratiewortels die in principe gewoon een Nederlands paspoort hebben en
hier geboren zijn. Dat is heel lastig omdat dat continu door elkaar heen
loopt en de oplossing voor het ene niet de oplossing is voor het andere.
Als ik goed naar uw betoog heb geluisterd, heb ik weinig oplossingen
gehoord, weinig gehoord over hoe wij ervoor kunnen zorgen dat jongeren
met een migratieachtergrond die hier geboren en getogen zijn, zich meer
aangehaakt voelen maar ook meer aangehaakt zijn. Het ging even over
taallessen, NT2 et cetera. Volgens mij zijn dat goede voorstellen, maar
dat heeft natuurlijk geen betrekking op iemand die hier geboren en
getogen is. Ik ben het wel eens met mevrouw Becker dat ik de
probleemanalyse van GroenLinks-PvdA nog onvolwassen vind. Ja,
kansengelijkheid moeten we bevorderen. Dat lezen we ook in het
SCP-rapport. Ik zal in mijn betoog ook aangeven hoe ik dat ervaren heb,
opgroeiend in Amsterdam-Zuidoost. Maar dat is geen verklaring voor het
besluit van meer dan 300 in Nederland geboren en getogen jongens en
vrouwen een aantal jaren geleden dat jihadistisch terrorisme beter of
aantrekkelijker was dan een voltijdsbaan in de Nederlandse samenleving,
bijvoorbeeld bij de HEMA. Het verklaart niet de eerwraak, de problemen
met gezag en autoriteit, de eigenrichting en de rellen die we een paar
weken geleden hebben gezien in Amsterdam. Het is geen volledige
probleemanalyse. Ook omdat ze 25 zetels met zich meebrengt, zou ik
mevrouw Tseggai willen uitdagen om, naast ervoor zorgen dat er meer
geparticipeerd wordt, te erkennen dat er andere wortels, gronden,
krachten, of hoe je die ook wilt noemen, een rol spelen. Daar moeten we
het met elkaar over hebben, want dat heb ik niet in uw betoog
gehoord.
De voorzitter:
Heldere vraag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik moet het korter houden, zeg ik, omdat ik zelf ook voorzitter
ben.
De voorzitter:
We gaan naar mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik zit even na te denken, want ik heb eigenlijk het gevoel dat meneer
Ceder mij bijna dezelfde vraag stelt als mevrouw Becker. Dus mijn
antwoord is ongeveer hetzelfde. De zaken waarover u spreekt, betreffen
religieus fundamentalisme. Daar zal mijn partij altijd tegen optrekken.
Ik hoop ook dat de ChristenUnie zich daarbij aansluit. Het is een van de
redenen waarom ik denk dat het goed is om artikel 23 te moderniseren. Ik
heb geen antwoord op de vraag waarom de dames waaraan u refereert,
hebben besloten om zich aan te sluiten bij IS. Ik zie dat vooral als een
probleem van religieus extremisme en niet als een integratieprobleem,
net zoals ik de zogenaamde "identiteitsverklaringen" waaraan mevrouw
Becker al refereerde ook zie als een probleem van religieus extremisme
en niet als een integratieprobleem. Dat is mijn antwoord op de vraag van
de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Als de probleemanalyse van de PvdA is dat jongeren meer moeten meedoen,
we religieus extremisme tegen moeten gaan en daarvoor artikel 23 moeten
moderniseren, dan zijn we er. Dat heb ik inderdaad zo gehoord. Ik vind
dat een onvolwassen probleemanalyse. Religieus fundamentalisme leidt
namelijk niet bij elke bevolkingsgroep of elke religie tot het uitgaan
naar een kalifaat om daar te gaan moorden, verkrachten, slachten et
cetera. Dat is niet overal het geval. Doen alsof dat wel zo is, doet
onrecht aan de werkelijkheid, denk ik. Mogelijk is daaruit ook de
boosheid van de heer Flach te verklaren. Erkent mevrouw Tseggai dat
eigenrichting — daarbij wordt het gezag niet bij de overheid gelaten,
maar in eigen handen genomen; we hebben dat een aantal weken geleden
gezien — niet alleen te maken heeft met religieuze overtuigingen? Erkent
mevrouw Tseggai dat het in ieder geval de moeite waard is om verder te
verkennen wat daarvoor nodig is en dat alleen de verklaring dat jongeren
meer kansen moeten krijgen daarbij onvoldoende analyse is?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Nogmaals, ik deel absoluut het idee dat we meer moeten verkennen waar
dat wantrouwen of het respectloos omgaan met gezag vandaan komt, maar ik
wil het niet in het frame van een integratieprobleem trekken. Voor de
vraag hoe wij over criminaliteit, overlast en rellen moeten oordelen,
maakt het mij namelijk niet uit of iemand een migratieachtergrond heeft.
Dus ja, als u mij vraagt of wij moeten verkennen waar wantrouwen in
gezag, rellen, criminaliteit en overlast vandaan komen, zeg ik: prima.
Maar ik ga daar geen integratieprobleem van maken, want tegenover een
paar relschoppers staan honderden, duizenden Nederlanders met een
migratieachtergrond die iedere dag een onmisbare bijdrage leveren aan de
Nederlandse samenleving en die ga ik hier niet zo wegzetten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik bij dezen het voorzitterschap weer terug aan de
heer Ceder.
Voorzitter: Ceder
De voorzitter:
Dank u wel, oud-voorzitter. Ik neem het weer over. Dan wil ik bij dezen
graag het woord geven aan de heer Boon van de PVV.
De heer Boon (PVV):
Dank u wel, voorzitter. De integratie van migranten in Nederland is op
vele fronten problematisch. Dit wordt niet alleen door de PVV
geconstateerd, maar door een overgrote meerderheid van de Nederlanders.
Maar liefst 75% van de bevolking vindt dat het niet goed gaat met de
integratie van bepaalde groepen. De gevolgen hiervan zijn zichtbaar in
het dagelijks leven, bijvoorbeeld op kermissen, tijdens koopavonden, in
zwembaden, in bioscopen en in het openbaar vervoer. Meisjes worden op
straat lastig gevallen. Homo's worden mishandeld. Hulpverleners worden
geïntimideerd. Buurtbewoners voelen zich niet langer veilig in hun eigen
wijk. Hele wijken zijn onherkenbaar geworden. Er zijn plekken waar
Nederlanders zich niet meer veilig voelen. De PVV waarschuwt al twintig
jaar voor deze problemen. Helaas is er in die tijd te weinig geluisterd
waardoor de situatie alleen maar verder is verslechterd.
Bij de laatste verkiezingen hebben de Nederlandse kiezers een krachtig
signaal afgegeven. Zij hebben de PVV met een overweldigend mandaat de
grootste partij van Nederland gemaakt. Hiermee is een duidelijke
boodschap afgegeven: het integratieprobleem kan niet langer genegeerd
worden; er moet nu eindelijk iets veranderen. Dit mandaat van de kiezer
is een krachtige oproep om te stoppen met wegkijken, te stoppen met
pappen en nathouden en de problemen rond integratie eindelijk
daadkrachtig aan te pakken. Het kabinet heeft inmiddels de eerste stap
gezet door te erkennen dat Nederland een groot integratieprobleem heeft.
Het heeft zelfs toegegeven dat er grote groepen zijn die onze normen en
waarden niet volledig onderschrijven. De PVV onderschrijft deze
constatering en benadrukt dat de Nederlandse samenleving de gevolgen van
dit falende integratiebeleid dagelijks ondervindt. Dit heeft geleid tot
gesegregeerde gemeenschappen, afhankelijkheid van uitkeringen en diepe
culturele verschillen. Doordat sommige migranten weigeren zich aan te
passen, zijn deze verschillen inmiddels bijna onoverbrugbaar
geworden.
De PVV pleit voor een open en eerlijke discussie over integratie, zonder
taboes en zonder politiek correcte zelfcensuur. Alleen door de problemen
direct en zonder omwegen te benoemen, kunnen we toewerken naar
oplossingen die werkelijk bijdragen aan een veilig en verenigd
Nederland. Wij willen geen samenleving waarin immigranten hun kinderen
leren zich af te zetten tegen Nederland met het idee dat zij niet mogen
verwesteren, verkazen of verwitten. De PVV erkent ook dat niet iedere
migrant faalt in de integratie. Wij zijn juist bijzonder verheugd met
iedere migrant die erin slaagt volledig te integreren. Deze goed
geïntegreerde migranten leveren een waardevolle bijdrage aan onze
samenleving. Dat wordt oprecht gewaardeerd.
De heer Ergin (DENK):
Ik heb nu een paar minuten geluisterd naar een soort van verhaal dat
stelt dat Nederlanders met een migratieachtergrond niet zouden deugen en
dat de PVV daar al jarenlang voor waarschuwt. We weten natuurlijk ook
dat de PVV al meer dan twintig jaar een obsessie heeft met Nederlanders
met een migratieachtergrond en hen als probleem ziet. Alle incidenten en
gebeurtenissen worden zo uitvergroot en worden weggezet als een probleem
van heel Nederland. Kan de heer Boon van de PVV aangeven waar die
obsessie vandaan komt?
De heer Boon (PVV):
Ik heb geen obsessie. Ik heb duidelijk aangegeven dat wij erkennen dat
niet elke migrant faalt in de samenleving. Maar wegkijken van problemen,
zoals DENK dat doet, is ook niet goed. Er zijn problemen. Iedereen maakt
ze mee, in het zwembad, in de tram, in het openbaar vervoer. Ouders
laten hun kind uitgaan en zitten met angst te wachten of hun kind veilig
thuiskomt. Die problemen zijn er. We kunnen zeggen dat we allemaal
wegkijken en hopen dat die problemen zich vanzelf oplossen, terwijl we
zien dat het tegenovergestelde juist gebeurt. Of we zeggen: we gaan het
nu benoemen; we gaan degenen die het verpesten eruit pakken en die
problemen gaan we oplossen. Ik denk dat we daarvoor moeten kiezen. Ik
denk dat DENK dat ook zou moeten willen. Er is namelijk een hele groep
migranten die ook aan onze kant staat, die ook zegt: pak dat tuig nou
eens aan; pak degenen die het voor ons verpesten nou eens aan. Ik denk
dat als DENK zich nu bij ons aansluit en zegt dat we diegenen moeten
gaan aanpakken, we Nederland dan een stuk beter maken.
De heer Ergin (DENK):
De heer Boon zegt: we moeten het benoemen; we moeten zeggen waar het op
staat. Laten we dan hier in de Tweede Kamer beginnen bij de PVV. Als we
kijken naar de PVV van de afgelopen twintig jaar met alle
integriteitsschendingen, dan zien we dat de gemiddelde PVV-politicus
crimineler is dan straatjeugd. We hebben in de afgelopen twintig jaar
gezien dat PVV-Kamerleden te maken hadden met diefstal. Ze zijn opgepakt
voor wapenbezit, voor bedreiging, voor openbare dronkenschap, voor
fraude, voor openlijke geweldpleging, voor van alles en nog wat. Als we
de logica van de heer Boon volgen, moeten we dat benoemen. Dan moeten we
het ook hebben over de achtergrond en de groepskenmerken van mensen die
de fout ingaan. Erkent de heer Boon daarmee ook dat we in Nederland een
PVV-probleem hebben?
De heer Boon (PVV):
Ik denk dat ik vijftien jaar voor het ministerie van Justitie heb
gewerkt, in gevangenissen en in allerlei justitiële inrichtingen. Als er
iemand is die zegt "pak tuig aan; bestraf tuig", dan ben ik dat. Het
maakt me niet uit of er het label "PVV", "PvdA", "DENK" of "GroenLinks"
op staat. Dat zal mij niks uitmaken. Ik zeg — en gelukkig zegt mijn
partij dat ook — dat het niet uitmaakt welke kleur je hebt of wat je
bent; zodra je iets crimineels doet, moet je worden opgepakt en
bestraft. Dat is ons standpunt en dat is mijn standpunt. Daar zult u het
mee moeten doen.
De voorzitter:
U kunt uw betoog vervolgen.
De heer Boon (PVV):
Maar wanneer is de integratie dan geslaagd? Voor de PVV zijn financiële
en culturele integratie de belangrijkste criteria om het succes van
integratiebeleid te beoordelen. Financiële integratie betekent dat
migranten in hun eigen levensonderhoud voorzien en ook bijdragen aan de
verzorgingsstaat. Culturele integratie houdt in dat migranten de
Nederlandse normen en waarden omarmen: de scheiding van kerk en staat,
de vrijheid van meningsuiting, tolerantie en niet antisemitisch zijn.
Het gaat om onderdeel zijn van Nederland en je ook zo voelen. De PVV
streeft naar een Nederland waar iedereen met trots woont en deze trots
ook graag deelt. Dit ideaal wordt breed gedragen door de samenleving.
Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat 80% van
de Nederlanders vindt dat mensen met een migratieachtergrond de
Nederlandse normen en waarden zouden moeten overnemen. Meer dan de helft
vindt dat deze groep actief zou moeten deelnemen aan de Nederlandse
culturele tradities. Daarnaast meent 56% dat migranten hun eigen cultuur
en gewoonten meer los zouden moeten laten om beter te integreren.
Slechts 32% daarentegen schat dat migranten daadwerkelijk hun best doen
om te integreren in Nederland.
Zoals aangegeven is voor de PVV een belangrijke maatstaf voor
succesvolle integratie of een immigrant van wie dat redelijkerwijs
verwacht mag worden, in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en
actief bijdraagt aan onze verzorgingsstaat. Nettokosten zijn daarbij een
harde indicator van slechte integratie en hangen vaak samen met
problemen zoals lage inkomens, hoge afhankelijkheid van uitkeringen,
criminaliteit, hogere zorgkosten en lagere onderwijsprestaties. Volgens
onderzoek van Jan van de Beek kost 80% van alle immigranten de
Nederlandse schatkist netto geld. Kijken we naar de cijfers van het CBS,
dan zien we dat een gemiddelde niet-westerse allochtoon de schatkist
jaarlijks €11.000 kost, terwijl een gemiddelde autochtone Nederlander
juist €1.600 bijdraagt. Dit betekent dat de kosten van één niet-westerse
allochtoon de schatkist evenveel belast als de bijdrage van maar liefst
zeven autochtone Nederlanders bij elkaar. Met andere woorden, het harde
werken van zeven Nederlanders is nodig om de kosten van één
niet-westerse allochtoon te compenseren.
Deze scheve situatie maakt duidelijk hoe zwaar deze last drukt op onze
verzorgingsstaat. In de periode van 1995 tot 2024 hebben migranten de
Nederlandse schatkist ruim 700 miljard gekost, een astronomisch bedrag:
een zeven met elf nullen. Ter vergelijking: de totale aardgasbaten van
Nederland tot nu toe bedragen ongeveer 540 miljard. Om dit in
perspectief te plaatsen: als deze kosten worden verdeeld over de circa 9
miljoen werkende Nederlanders, heeft elke werkende Nederlander gemiddeld
€2.593 per jaar uit eigen zak moeten ophoesten voor de kosten van
migranten. Dit is bijna een volledig nettomaandinkomen, terwijl veel
Nederlanders al moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen. Dit
laat zien hoe de falende integratie de Nederlanders belachelijk veel
geld kost, jaar na jaar na jaar. Deze enorme financiële last wordt nog
schrijnender wanneer we zien hoe zwaar migranten leunen op onze sociale
voorzieningen. In 2023 had bijna twee derde van alle bijstandontvangers
een migratieachtergrond. Twee derde. Dat schokkende beeld laat zien hoe
diep het integratieprobleem zit. Voor statushouders zijn deze cijfers
nog schrijnender. Van degenen die sinds 1999 in Nederland zijn, was in
de eerste tien verblijfsjaren slechts 23% aan het werk. Zelfs na tien
jaar ontving nog altijd 47% een uitkering. Deelt de minister de mening
van de PVV dat het onbegrijpelijk is dat arbeidsmigranten uit
Oost-Europa hier worden ingezet voor laaggeschoold werk terwijl talloze
statushouders in Nederland werkloos thuis op de bank zitten op kosten
van de Nederlandse belastingbetaler?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik denk, net als de PVV, dat het goed is voor nieuwkomers in Nederland
als ze lekker meedoen, aan het werk gaan en de Nederlandse taal leren.
Ik denk dat je dan ook sneller je plek vindt in Nederland. Een heel
klein deeltje van deze probleemanalyse deel ik dus, maar ik vraag me wel
af waarom dit kabinet, waar de PVV natuurlijk onderdeel van is, dan
bezuinigt op bijvoorbeeld die VRIP-subsidies waaraan ik net refereerde
in mijn betoog. Daarmee zorgen we er juist voor dat mensen zo snel
mogelijk de taal gaan leren, mee kunnen doen en vrijwilligerswerk kunnen
doen. En niet alleen op de VRIP- subsidies wordt bezuinigd. Sowieso
wordt er bezuinigd op het inburgeringsonderwijs. De PVV heeft dus een
aantal terechte verwachtingen van nieuwkomers in Nederland, maar ik zie
nog niet echt een oplossing of ook maar het begin van een maatregel om
die mensen daarbij te helpen.
De heer Boon (PVV):
Wij zien ze niet als zielige puppy's die je de hele dag moet pamperen en
moet dragen. Nee, wij verwachten ook dat mensen het zelf doen. Jij komt
hier in dit land. Dit land heeft een hele hoop voor jou betaald en voor
jou over gehad. Dan mogen wij wat verwachten. Dan kunnen wij gewoon
verwachten dat jij zelf naar het arbeidsbureau, naar het uitzendbureau
of naar een werkgever gaat. Je hoeft niet altijd subsidie te hebben en
altijd gepamperd te worden. Ik zag van de week dat er een nieuwe
Flodderfilm komt. Toen moest ik ineens denken aan Sjakie. Dat gevoel
krijg ik hierbij. Die Sjakies zijn altijd door de PvdA en D66 ingezet en
hebben deze groep altijd gepamperd en beschermd. Die tijd is voorbij.
Wij willen mensen gewoon zelf verantwoordelijk maken.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik ga dit even op een andere manier proberen. Ik zou de heer Boon even
mee willen nemen in een gedachte-experiment. Stel je voor dat de heer
Boon van vandaag op morgen zonder geld en zonder middelen naar
Saudi-Arabië zou moeten vertrekken. Hij komt daar na een barre tocht aan
en heeft dus geen geld. Hoe zou de heer Boon dan binnen afzienbare tijd
Arabisch leren lezen, schrijven en spreken, en hoe zou hij een baan
vinden? Hoe doe je dat als je geen geld hebt?
De heer Boon (PVV):
Als de heer Boon naar Saudi-Arabië gaat en ze naar mijn Twittertijdlijn
kijken, dan denk ik dat mijn hoofd er heel snel af ligt. Dan wordt het
moeilijk Arabisch spreken.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik kan in dit gedachte-experiment Saudi-Arabië ook prima vervangen door
China. Dat is niet de kern van het verhaal namelijk. De kern van het
verhaal is dat ik bij de heer Boon een klein beetje empathie probeer te
zien voor mensen die zonder geld en zonder middelen in een wildvreemd
land komen waar ze de taal absoluut niet kennen. Hoe zou de heer Boon
dat zelf aanpakken?
De heer Boon (PVV):
Er zijn heel veel landen die migranten ontvangen, maar in die landen,
bijvoorbeeld in Amerika, ben je gewoon zelf verantwoordelijk. Daar word
je geacht de taal te leren en werk te gaan zoeken. Daar is geen overheid
die je altijd maar opvangt en pampert. Nee, daar moet je op eigen benen
staan. Ik denk dat voor China — ik ben daar nooit geweest — hetzelfde
geldt. Als ik daar zou komen, denk ik dat de Chinese overheid mij echt
niet gaat pamperen. Die zegt echt niet: oh, meneer Boon, hoe wilt u
Chinees leren? Nee, de Chinese overheid heet me misschien welkom, maar
zegt verder: zoek het zelf maar uit.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Meneer Boon zegt dat hij niet weet hoe het in China gaat, maar hij heeft
daar wel allerlei veronderstellingen over. Vervolgens zegt hij: kijk
naar Amerika, want daar moeten mensen het zelf doen. Nou, we zien hoe
het in Amerika gaat. Mensen wonen daar soms al decennia, maar hebben
geen rechten en krijgen geen papieren. Ze spreken ook vaak de taal niet.
Als we het hebben over parallelle samenlevingen, dan zou u eens moeten
kijken hoe het er in de zuidelijke staten van de VS aan toe gaat. Mensen
worden daar in de illegaliteit gedrukt en krijgen niet de kans om de
taal te leren.
De voorzitter:
Dat was geen vraag, maar misschien wilt u er toch op reageren.
De heer Boon (PVV):
Nee, maar ik wil er wel even kort op reageren inderdaad. Mevrouw van de
PvdA wijst naar de illegalen in Amerika, maar ze verwijst niet naar de
legale latino's die het juist beter doen dan de autochtone Amerikanen.
Dus deze hele veronderstelling van de PvdA is gewoon feitelijk
fout.
De voorzitter:
Als er geen interrupties meer zijn, zou ik graag zelf een interruptie
plegen op dit onderwerp. Mevrouw Becker, zou u het voorzitterschap
willen overnemen?
Voorzitter: Becker
De voorzitter:
Zeker. De heer Ceder heeft het woord.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Meneer Boon, ik ben het met u eens dat we een integratieprobleem hebben,
in die zin dat het bij een groot deel van de nieuwkomers moeilijk lukt
om snel aan het werk te gaan en te blijven, zoals u terecht stelt. Mijn
analyse is dat PVV-beleid of in ieder geval de wens van de PVV daaraan
heeft bijgedragen. Als iemand asiel aanvraagt, mag diegene nog niet
werken. Inmiddels is dat iets versoepeld, maar nog niet helemaal. Uit
heel veel rapporten blijkt dat door de langere wachttijden, omdat er op
de IND bezuinigd wordt of bezuinigd is, mensen heel lang niet mogen
werken. We weten allemaal dat het veel lastiger is om weer aan het werk
te komen als je lang niet werkt. Dat geldt ook voor Nederlanders; kijk
maar naar het granieten bestand bij de bijstand. Er zijn heel veel
voorstellen geweest, ook van de ChristenUnie, om ze vanaf de eerste dag
te laten werken. Op het moment dat ze statushouder worden, is de kans
veel groter dat ze aan het werk blijven. De PVV heeft dat continu
tegengehouden. Ik vermoed dat u dat blijft doen als we vandaag een motie
indienen om dat mogelijk te maken. Maar dit beleid is een verklaring
voor het integratieprobleem. Mijn stelling daarbij is dat de PVV
bijdraagt aan dit specifieke integratieprobleem. Nu moeten asielzoekers
namelijk soms langer dan een jaar wachten en mogen ze niet werken, of
soms pas na een paar maanden. Ik zou willen vragen hoe in uw beleving
het belemmeren van aan het werk gaan door asielzoekers, bijdraagt aan
het later snel vinden van werk en aan dat vasthouden van werk.
De heer Boon (PVV):
Daarbij speelt een ander probleem. Als we mensen direct laten werken,
zijn wij bang voor een aanzuigende werking. Nu mogen asielzoekers na zes
maanden aan het werk. Dat is wettelijk bepaald. Wij waren daar geen
voorstander van, maar dat is wettelijk bepaald, dus we leggen ons
daarbij neer. Onze reden is dat we geen aanzuigende werking willen. We
willen niet dat mensen die afgewezen gaan worden, toch al gaan werken en
dan een beroep kunnen doen op het feit dat ze al geaard zijn in
Nederland omdat ze werk en een sociale omgeving hebben in Nederland,
waardoor ze niet teruggestuurd kunnen worden. Dat zijn onze overwegingen
om het laten werken door asielzoekers te beperken. Maar dat betekent
niet dat een asielzoeker in Nederland niks kan doen. Er zijn genoeg
migranten in Nederland die Nederlands geleerd hebben door Sesamstraat te
kijken. Ze kunnen ook in het asielzoekerscentrum Sesamstraat gaan kijken
en zo de taal gaan leren. Dat ze geen werk hebben, betekent niet dat ze
zichzelf niet alvast kunnen inzetten om zich aan te passen aan de
Nederlandse samenleving. Dus werk is een component. Wij zijn er niet
voor vanwege de redenen die ik u gegeven heb. Maar dat betekent niet dat
ze niks kunnen doen.
De voorzitter:
De heer Ceder, een korte vervolgvraag.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik snap dat de PVV zegt: wij hebben de angst dat als wij dat doen, het
een aanzuigende werking heeft en mensen een grote reden hebben om te
blijven. Die angst is een verklaring voor het stemgedrag van de PVV,
maar neemt niet weg dat mijn analyse klopt. Mede door die angst en het
weigeren om werken vanaf dag één mogelijk te maken, zit een groot deel
van de mensen die uiteindelijk wel kunnen gaan werken, maar dat nog niet
hebben kunnen doen, in de bijstand. Ik concludeer dat u een verklaring
geeft voor de reden waarom u dit beleid wilt uitvoeren, maar u heeft
niet mijn redenatie weggenomen dat de PVV in dit geval, op dit
specifieke onderdeel, juist mede-veroorzaker is van dat specifieke
probleem. Ik zou u toch willen uitdagen om te checken of wat ik zeg
klopt en, zo ja, te bekijken hoe wij samen kunnen optrekken om het
integratieprobleem van de disproportionele vertegenwoordiging in de
bijstand weg te nemen, door asielzoekers sneller te laten werken.
De heer Boon (PVV):
Wij als fractie hebben argumenten gewogen. Deze argumenten zijn voor ons
doorslaggevend om dat niet te doen. Als ze willen werken … Het staat
iedereen vrij om een bezem te pakken en de straat buiten aan te vegen.
Dat kun je ook werk noemen. Zo kun je ook aan de slag gaan. Dus ze
kunnen aan de slag, maar we willen ze geen betaald werk geven, vanwege
de aanzuigende werking en omdat we niet willen dat mensen die geen recht
hebben om hier te blijven, zich hier gaan aarden. Dat zijn de twee
argumenten die voor ons echt doorslaggevend zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het voorzitterschap weer terug aan de heer
Ceder.
Voorzitter: Ceder
De voorzitter:
Dank u wel, oud-voorzitter. De heer Boon is weer aan de beurt, om zijn
betoog te vervolgen.
De heer Boon (PVV):
Werkloosheid onder statushouders is niet alleen een verspilling van
arbeidspotentieel, maar ook een gemiste kans om deze groep actief te
betrekken bij de Nederlandse samenleving. Een zinvolle baan zorgt niet
alleen voor inkomen, maar ook voor sociale verbinding en een actieve
deelname aan de maatschappij, in plaats van leven op de kosten van de
hardwerkende belastingbetaler. De PVV is daarom verheugd dat de minister
inzet op werk als middel om sneller te integreren. Kan de minister
toelichten welk concreet plan hij heeft om juist deze groep
statushouders, in plaats van arbeidsmigranten, aan het werk te
krijgen?
Nu we hebben vastgesteld dat de economische integratie met grote
problemen kampt, wil ik ingaan op de sociale en culturele integratie.
Voor de PVV betekent socioculturele integratie het actief onderschrijven
en uitdragen van de fundamentele waarden waarop Nederland is gebouwd,
zoals de scheiding van Kerk en Staat, de vrijheid van meningsuiting,
tolerantie en niet antisemitisch zijn. Tegelijkertijd erkennen we dat er
geen absolute meetlat bestaat om deze integratie nauwkeurig te
meten.
Binnen de socioculturele integratie wil ik twee belangrijke gebieden
uitlichten: criminaliteit en emancipatie. Het lijkt erop dat juist op
deze terreinen de sociale en culturele integratie mogelijk nog
problematischer verloopt dan de economische integratie. Met name jonge,
niet-westerse mannen van de tweede generatie zijn sterk
oververtegenwoordigd in de misdaadstatistieken. Deze
oververtegenwoordiging is het grootst onder niet-westerse mannen van 25
tot 45 jaar, die bijna vier keer zo vaak verdacht worden van een
misdrijf als autochtone mannen in dezelfde leeftijdsgroep. Opvallend is
dat bij personen met een westerse achtergrond het verschil tussen de
eerste en tweede generatie verwaarloosbaar is, terwijl bij een
niet-westerse achtergrond de tweede generatie bijna anderhalf keer vaker
verdachte is dan de eerste generatie. Dit verschil onderstreept dat de
integratie van niet-westerse immigranten problematisch verloopt. Deelt
de minister deze conclusie?
Wanneer we kijken naar de soorten delicten waarvan niet-westerse mannen
verdacht worden, zien wij dat zij in elke delictgroep
oververtegenwoordigd zijn. Dit geldt voor uiteenlopende categorieën,
zoals seksuele misdrijven, mishandelingen, drugscriminaliteit en
vuurwapengerelateerde delicten, om er slechts enkele te noemen. In elke
categorie zijn niet-westerse mannen disproportioneel vaak
vertegenwoordigd als verdachte. Deze cijfers zijn niet alleen
zorgwekkend, maar laten zien hoe groot de integratieproblemen binnen
deze groep zijn en hoe ernstig de impact is op de Nederlandse
samenleving. De oververtegenwoordiging van Marokkaanse mannen tussen de
25 en 45 jaar is het grootst. Zij worden, afgerond, vijf keer zo vaak
verdacht van misdrijven als autochtone mannen van dezelfde leeftijd. Bij
vuurwapenmisdrijven loopt dat zelfs op tot tien keer vaker. Deze cijfers
tonen aan dat een deel van de Marokkaanse gemeenschap een
buitenproportioneel grote bijdrage levert aan ernstige criminaliteit.
Deelt de minister dat deze oververtegenwoordiging van Marokkaanse mannen
een gevolg is van de problemen binnen het integratiebeleid? Kan hij
aangeven welke concrete maatregelen hij gaat nemen om dit probleem
effectief aan te pakken?
Een seksueel misdrijf is een misdaad waar veel vrouwen
begrijpelijkerwijs bang voor zijn slachtoffer van te worden. Uit cijfers
blijkt dat mannen met een niet-westerse achtergrond disproportioneel
vaak als verdachten van deze misdrijven naar voren komen. Deze situatie
is nog zorgwekkender bij immigranten uit asielherkomstlanden. Tussen
2014 en 2023 waren Syrische mannen bijna 4,5 keer vaker verdachten,
Eritrese mannen 7,4 keer, Iraakse mannen 8,4 keer, Afghaanse mannen 11
keer en Somalische mannen zelfs 20 keer. Hoe verklaart de minister dat
het integratiebeleid kennelijk ernstig tekortschiet, waardoor deze
disproportionele betrokkenheid bij seksuele misdrijven blijft bestaan?
Welke maatregelen gaat de minister nemen om dit aan te pakken?
Het kabinet heeft aangegeven dat er ook problemen zijn met de integratie
van islamitische jongeren in Nederland. Volgens het kabinet
onderschrijft een deel van deze groep onze normen en waarden niet. Dit
wordt bevestigd door onderzoek van socioloog Ruud Koopmans. Zijn
onderzoek onder Turkse en Marokkaanse moslims in Nederland laat zien dat
een meerderheid van hen de islamitische wetten boven de nationale
wetgeving stelt en dat moslims in Nederland in vergelijking met
christenen minder tolerant zijn tegenover andersdenkenden, zoals homo's
en joden. Bij een deel van deze groep ontbreekt niet alleen de
bereidheid om zich aan te passen aan onze normen en waarden. Sommigen
gaan zelfs nog verder en plaatsen hun eigen cultuur boven die van ons
land en streven er actief naar om die te vervangen. In het regeerakkoord
wordt hierover opgemerkt dat een kleine groep zich niet houdt aan de
regels van de democratische rechtsstaat en zich intolerant of
onverdraagzaam gedraagt of anderen daartoe aanzet. Het kabinet heeft
aangekondigd de mogelijkheden te onderzoeken om tegenwicht te bieden aan
deze ondermijnende invloeden. Hoever is de minister met het uitwerken
van deze maatregelen?
Het gebrek aan integratie is schrijnend zichtbaar in veel wijken.
Onlangs bezocht ik een familielid in Rotterdam. Tijdens een wandeling
kwam ik terecht in de Noordmolenstraat in de wijk Oude Noorden. Wat
direct opviel, was het grote aantal migranten die geen Nederland spraken
en winkelruiten die vol stonden met Arabische teksten. Later ontdekte ik
dat een ruime meerderheid van de bewoners van deze wijk uit
niet-westerse migranten bestaat en dat slechts 20% van de inwoners
westers is. Dat betekent dat maar liefst 80% niet-westers is. Dan is er
geen sprake meer van een wijk met een Nederlandse culturele meerderheid,
waarin nieuwkomers zich kunnen aanpassen en integreren. In plaats
daarvan zien we een parallelle samenleving ontstaan, waarin bewoners
nauwelijks contact hebben met Nederlanders en alles in hun eigen taal en
binnen hun eigen cultuur wordt geregeld. Dit is geen integratie, maar
segregatie.
Een tragisch voorbeeld van de gevolgen van deze segregatie en het gebrek
aan integratie is het geval van Khalid, een Pakistaanse man …
De voorzitter:
U krijgt nog een interruptie van mevrouw Becker, maar mag ik u voordat u
aan het verhaal over Khalid begint, een vraag stellen om te voorkomen
dat u geen antwoord krijgt? U heeft het geregeld over "de minister",
maar hier zitten twee staatssecretarissen. Ik geef dat nog even mee,
zodat u uw vragen ook aan hen kunt richten. Mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Wij voeren in deze Kamer al jaren het debat over integratie. Ik heb hier
met verschillende woordvoerders van de fractie van de heer Boon mogen
zitten. De heer Boon schetst wat er aan problemen in de Nederlandse
samenleving speelt en noemt daar allerlei cijfers bij. Die herken ik
zeker als het om integratie gaat. Maar in de debatten die we altijd met
de PVV hadden, zat er altijd een PVV-Kamerlid dat zei: "jongens, het is
heel simpel. Twee dingen: verbied de koran en sluit de grenzen". Dat was
altijd wat er vanuit de PVV op dit onderwerp naar ons toe kwam. In al
die jaren is de VVD nu juist aan de slag gegaan, met: wat kunnen we doen
om ongewenste buitenlandse beïnvloeding tegen te gaan? Wat kunnen we
doen tegen straatintimidatie? We zijn met wetsvoorstellen gekomen. We
zijn gaan kijken hoe je met het Nederlanderschap kunt omgaan. Maar elke
keer dat wij dat deden, zei de PVV: "dat is te soft en daar gaan wij dus
niet in mee, want de grenzen moeten dicht". Ik ben heel benieuwd hoe de
heer Boon nu aankijkt tegen de eigen rol van de PVV in het
integratiedebat. Gaat de PVV in dit debat samen met ons kijken naar
dingen die wel kunnen, zodat we ook met concrete oplossingen kunnen
komen? Hij vraagt aan de staatssecretaris wat die gaat doen aan alle
problemen die de heer Boon hier schetst, maar wat moet er volgens de
heer Boon nu gebeuren, aan dingen die binnen de grenzen van onze
rechtsstaat liggen? Hoe kijkt de heer Boon daartegen aan?
De heer Boon (PVV):
De VVD moet zeker weten dat wij een oppositiepartij waren en een
oppositierol hadden. Nu zijn we natuurlijk toegetreden tot het kabinet
en zijn we coalitie. Als coalitie heeft u gezien dat wij ons heel
constructief opstellen. Wij hebben samen een heel mooi
hoofdlijnenakkoord afgesloten. Het kabinet heeft daar een heel mooi
regeerakkoord, nee: regeerprogramma op geschreven; ik moet het goed
zeggen. Daar staan hele mooie maatregelen in. Die ga ik op het laatst
ook opsommen en daar heb ik ook zeker vertrouwen in. Deze groep
kabinetsleden zit er net vier maanden. Ik wil ze de tijd geven om het
mooie dat wij en ook zij hebben afgesproken, uit te laten werken. Ik
denk dat we ons daar nu op moeten richten. Als wij kunnen bijsturen,
zijn wij altijd geneigd om constructief bij te sturen. Als u goede
plannen heeft, gaan we die zeker steunen. Als andere partijen goede
plannen hebben die passen binnen wat wij afgesproken hebben, gaan we die
ook steunen. Dit is onze constructieve rol om de problemen in Nederland
op te lossen.
De heer Boomsma (NSC):
De PVV wijst op allerlei problemen rond integratie, zegt dat werken
belangrijk is en wijst op de sociaal-culturele aspecten daarvan. Ik denk
dat het heel goed is om de oververtegenwoordiging bijvoorbeeld in
bepaalde vormen van criminaliteit te benoemen. Maar daarna ging hij ook
specifiek in op Marokkanen in Nederland. Dan denk ik: moeten wij het dan
niet hebben over Marokkaanse Nederlanders of gewoon Nederlanders? Het
gaat immers over mensen met een Nederlands paspoort, met een Nederlandse
identiteit, volgens mij. Hij zei ook dat er mensen zijn die hun eigen
cultuur belangrijker vinden en ernaar streven om de Nederlandse cultuur
te vervangen. Dat vind ik een opmerkelijke uitspraak en ik wil hem graag
vragen om te onderbouwen waar die gedachte vandaan komt. Kijk, dat
mensen aan hun eigen cultuur vasthouden, dat zien we overal. Maar dat ze
er echt naar zouden streven om de Nederlandse cultuur te vervangen ...
Ik vind dat je moet uitkijken met dit soort uitspraken en ik wil daar
graag een reactie op.
De heer Boon (PVV):
Ik ga een wat technische reactie geven op het tweede gedeelte, over dat
vervangen. Wat ik wil aangeven door cijfers is dat een meerderheid de
eigen rituele regels boven de wetten van ons land stelt. Dat is het
eerste. Dat is onderzoek van professor Koopmans. Het probleem is niet
uniek voor Nederland. Het komt duidelijk ook in andere West-Europese
landen voor. Bijvoorbeeld in Duitsland is onderzoek gedaan in 2022 onder
moslimleerlingen van ongeveer 15 jaar. Daarin stelt 68% van hen "de
regels van de koran zijn belangrijker voor mij dan de wetten in
Duitsland". Daarnaast begrijpt ongeveer een derde van hen geweld tegen
mensen die Allah of de profeet Mohammed beledigen. Dat zijn ernstige
cijfers, dat ze eigenlijk onze wetten gewoon willen vervangen.
Uit Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk heb ik ook onderzoek. Ik denk
dat het heel lang gaat duren, maar ik wil ze wel voorlezen. Bijvoorbeeld
in Frankrijk geeft 74% van de moslims onder 25 jaar aan de islam boven
de Franse republiek te stellen. En 45% van hen vindt ook dat de islam
niet verenigbaar is met de waarden van de Franse samenleving. Dat zijn
toch ernstige cijfers. Dan blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek uit het
Verenigd Koninkrijk dat 32% van de Britse moslims voorstander is van de
invoering van de sharia. Als we iets niet willen in onze vrije
samenleving, is het de invoering van de sharia. En zo kan ik nog meer
cijfers noemen en nog meer problemen. Het is echt een groot probleem en
het laat zien dat ze wel onze wetten en onze normen en waarden willen
vervangen. Ik denk dat we daartegen in moeten gaan.
De voorzitter:
De heer Boomsma met een vervolginterruptie.
De heer Boomsma (NSC):
Ik ken deze statistieken. Sommige daarvan zijn best zorgwekkend. Het is
ook zorgwekkend dat mensen bijvoorbeeld vasthouden aan blasfemieverboden
en dergelijke en dat ze die ook willen handhaven. Maar ik denk toch dat
dit iets anders is dan bepaalde botsende opvattingen over bijvoorbeeld
de sharia. Ik ben het helemaal met de heer Boon eens: we willen geen
shariawetgeving hier. Maar ik denk toch dat dat iets anders is dan
botsende opvattingen over bepaalde waarden die men zou willen
vasthouden. Daarover wordt dan geconcludeerd dat men de Nederlandse
cultuur zou willen vervangen. Ik zou toch willen vragen om te letten op
het taalgebruik en op de manier waarop we hier spreken over integratie.
Als je namelijk op deze manier spreekt, als je mensen te veel over één
kam scheert en als je het hebt over Marokkanen, islamitische
Nederlanders en dergelijke in brede zin, loop je het risico dat mensen
zich juist meer gaan terugtrekken wat betreft hun eigen identiteit, en
dat dit de integratie juist frustreert.
De voorzitter:
De heer Boon heeft geen vraag, maar hij kan daarop reageren als hij dat
wil.
De heer Boon (PVV):
Ik begrijp heel goed wat er wordt gezegd over het over één kam scheren.
Wij hebben duidelijk gezegd dat we niet iedereen over één kam scheren.
Wij zijn juist heel dankbaar voor degenen die meedoen. Maar ik ben ook
voetbaltrainer geweest. Ik heb ook een hele groep Marokkaanse ouders
gesproken. Ik heb met die ouders gesprekken gevoerd. Sommigen ergeren
zich echt dood aan degenen die het verpesten. Die vragen ons dan om het
aan te pakken. Ik ben er geen voorstander van om iedere keer met
verhullende woorden hierover te praten, waardoor we het probleem niet
zichtbaar krijgen. Degenen die het goed doen, weten dat ze het goed
doen. Die krijgen alle eer en egards van ons. Maar degenen die het
slecht doen, moeten we echt gewoon aanpakken. Dan zeg ik: zachte
heelmeesters maken stinkende wonden. We hebben het twintig jaar zo
gedaan, maar nu is het gewoon tijd om de wond schoon te maken en dicht
te naaien, zodat de patiënt weer naar huis kan.
De voorzitter:
Dank u wel. U kunt uw betoog vervolgen.
De heer Boon (PVV):
Ik ga door met het tragische voorbeeld van Khalid, de Pakistaanse man
die zijn vrouw om het leven bracht met 42 messteken. Dat gebeurde
eveneens in de Rotterdamse wijk het Oude Noorden. Wat in het bijzonder
opviel, was dat Khalid na 40 jaar in Nederland nog nauwelijks Nederlands
sprak. Hij kende vrijwel niemand buiten zijn eigen kring en leefde in
een volledig geïsoleerde culturele bubbel. Dit illustreert pijnlijk hoe
problematisch het is dat nieuwkomers zich volledig kunnen afsluiten van
de Nederlandse samenleving, zonder dat ze enige stimulans hebben om de
taal te leren of onze normen en waarden te omarmen.
Deze situatie doet zich echt niet alleen maar voor in Rotterdam. Het
gebeurt ook in veel andere wijken en steden in Nederland. Nieuwkomers
kunnen zich volledig afsluiten van de Nederlandse samenleving. Dat leidt
tot een gebrek aan taalvaardigheid en betrokkenheid en tot een gebrek
aan begrip voor onze wetten en cultuur. Dit zorgt er niet alleen voor
dat integratie faalt. Het zorgt er ook voor dat veel autochtone
Nederlanders zich in deze wijken niet meer thuis voelen. Nederlanders
zien hun buurt veranderen in een omgeving waarin hun eigen taal en
cultuur nauwelijks meer zichtbaar zijn. Dat versterkt het gevoel van
vervreemding en onveiligheid. Hoe kijkt de staatssecretaris naar het
probleem van parallelle samenlevingen in Nederland. Hoe wil hij omgaan
met tweede en derde generaties die volledig gesegregeerd opgroeien en
nauwelijks in aanraking komen met de Nederlandse samenleving?
Ik wil overgaan naar een ander essentieel onderdeel van integratie:
emancipatie. Binnen bepaalde weekendscholen in Nederland worden kinderen
al op jonge leeftijd blootgesteld aan ideeën die de integratie in de
Nederlandse samenleving actief tegengaan. Deze scholen benadrukken het
afwijzen van Westerse normen en waarden. Zo wordt kinderen geleerd om
afstand te houden van deze decadente en verdorven mensen en om zich te
verweren tegen de onzin van dit schorriemorrie.
Een schrijnend voorbeeld hiervan is het islamitische centrum Ar-Rahmah
in Veenendaal, dat in 2024 in opspraak kwam. Een islamleraar, Musa Ibn
Yusuf, verklaarde daar dat Nederlandse moslims verplicht zijn om
niet-moslims te haten en dat vijandigheid tegen andersgelovigen
essentieel is. Dergelijke uitspraken ondermijnen niet alleen de
Nederlandse samenleving, maar bevestigen ook opnieuw de tekortkomingen
van het integratiebeleid. Het is schokkend dat er op sommige van deze
scholen les wordt gegeven door docenten zonder verblijfsvergunning, die
bovendien geen Nederlands spreken. Deze voorbeelden tonen aan hoe
islamitische instellingen en weekendscholen bijdragen aan de versterking
van segregatie en aan vijandigheid wat betreft de Nederlandse normen en
waarden. Hoe wil de staatssecretaris voorkomen dat deze scholen worden
ingezet om de integratie tegen te gaan?
Voorzitter. Ik sluit af. Dit kabinet toont eindelijk de moed om de
problemen te benoemen en erkent daarmee de omvang van de uitdagingen
waar Nederland al jaren mee kampt. Het regeerakkoord bevat belangrijke
maatregelen die directe oplossingen kunnen bieden voor deze
integratieproblemen. De PVV ziet positieve stappen: het versterken van
zelfbeschikking binnen gesloten gemeenschappen, de aanpak van
antisemitisme, het tegengaan van ongewenste buitenlandse beïnvloeding
via bijvoorbeeld weekendscholen en het verhogen van taaleisen voor
nieuwkomers.
Daarnaast is er een duidelijke inzet om de integratie te verbeteren door
een duidelijkere koppeling te maken met werk. De bijstand biedt immers
geen effectieve basis voor integratie. Het kabinet wil nieuwkomers beter
laten participeren, namelijk door hen actief te begeleiden richting de
arbeidsmarkt en door inburgeringsprogramma's verder te versterken, zodat
zij een grotere kans hebben op een zelfstandige toekomst in Nederland.
Toch is het essentieel dat deze maatregelen daadkrachtig en zonder
uitstel worden uitgevoerd. Want Nederland kan de lasten van een falend
integratiebeleid niet langer dragen. De PVV roept de minister dan ook op
om deze plannen snel en concreet uit te werken en ervoor te zorgen dat
de gestelde doelen niet blijven hangen in vage voornemens. Tijd voor
actie.
De voorzitter:
Dank u wel. Is er nog een interruptie? Ja, van de heer Bamenga.
De heer Bamenga (D66):
Ik heb helaas niet het hele betoog van de heer Boon kunnen horen, omdat
ik ook in een ander debat zit, namelijk in het MIRT-debat. Maar ik heb
wel een samenvatting gekregen en heb ook het eindstuk gehoord. Laat ik
beginnen met een vraag over de visie. Ik ben namelijk heel erg benieuwd
naar de visie van de PVV als het gaat om integratie. Tot nu toe hoor ik
vooral dat er verschillen worden uitvergroot en dat er gepolariseerd
wordt. Ik ben eigenlijk gewoon benieuwd hoe de PVV naar integratie
kijkt. Is de PVV ook bereid om te verbinden?
De heer Boon (PVV):
Toevallig was de heer Bamenga precies op dat moment afwezig en heeft hij
dat niet meegekregen. Ik heb eerder aangegeven dat het voor de PVV een
belangrijke maatstaf is of van iemand redelijkerwijs verwacht mag worden
dat die in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien en dat die actief
bijdraagt aan onze verzorgingsstaat. Daarnaast is het essentieel dat
migranten de Nederlandse normen en waarden omarmen, zoals de scheiding
van Kerk en Staat, de vrijheid van meningsuiting, tolerantie en het niet
aanhangen van antisemitisme. Het gaat erom dat je onderdeel bent van
Nederland en dat je dat ook zo voelt. Complimenten aan degenen die dat
doen; we zijn heel erg blij met jullie. Wat betreft degenen die dat niet
doen, vragen wij het kabinet en de staatssecretaris om maatregelen te
nemen om dat aan te pakken. Ik hoop dat uw vraag hiermee beantwoord
is.
De voorzitter:
Ja of nee, meneer Bamenga?
De heer Bamenga (D66):
In ieder geval bedankt voor het antwoord. Ik wil daar wel graag op
doorvragen.
De voorzitter:
Dan mag u een volgende interruptie plaatsen.
De heer Bamenga (D66):
Er wordt aangegeven dat het gaat om onder andere de Nederlandse normen
en waarden. Nou ja, wat mij betreft zijn de Nederlandse normen en
waarden onze gedeelde waarden. Die komen ook terug in de Grondwet. Denk
aan artikel 1 van de Grondwet, dat gaat over het gelijkheidsbeginsel en
het discriminatieverbod. Hoe kijkt de PVV daartegen aan? De
fractievoorzitter van de PVV had het bijvoorbeeld over "minder, minder
Marokkanen". Dat is niet in lijn met dat eerste artikel. Denk ook aan
het afpakken van het Nederlanderschap van Nederlanders die een bepaald
delict hebben gepleegd. Dat is niet in lijn met artikel 1 van de
Grondwet. Hoe kijkt de PVV daartegen aan? Past die dubbele standaard,
die ik er wel in terug hoorde, wel bij de Nederlandse normen en
waarden?
De heer Boon (PVV):
De dubbele standaard past daar niet bij en die hanteren wij ook absoluut
niet. Artikel 1 van de Nederlandse Grondwet zegt: gelijke gevallen
gelijk behandelen. Daar zijn wij helemaal voor. Maar we hebben nu al een
wet die zegt dat van mensen met een dubbele nationaliteit de Nederlandse
nationaliteit afgepakt kan worden als er sprake is van terrorisme.
Iemand met een enkelvoudige nationaliteit en iemand met een dubbele
nationaliteit zijn geen gelijke gevallen. Wij zijn ervoor om gelijke
gevallen gelijk te behandelen, conform artikel 1. Wij zijn dus juist de
verdedigers van artikel 1, en daar ben ik trots op.
De heer Bamenga (D66):
Er is hier uiteraard sprake van discriminatie, op z'n minst van
indirecte discriminatie. Degenen die hier uiteindelijk door geraakt
worden, zijn bepaalde mensen, namelijk de mensen met een dubbel
paspoort. Dan is er dus wel sprake van een verschil in hoe wij met
Nederlanders omgaan die hetzelfde criminele feit plegen. Dat verschil
zit dus tussen de Nederlander met een dubbel paspoort en de Nederlander
zonder dubbel paspoort. Dus er is hier wel sprake van discriminatie of
indirecte discriminatie. Dat zijn dus wel dubbele standaarden. Ik hoor
hier vanuit de PVV wederom eigenlijk niks waarvan ik denk: dit verbindt
ons nou als land. Daar gaat integratie namelijk over. Dat gaat over
samenleven. Hoe kunnen wij nou samenleven? Dat begint met kijken naar de
dingen die ons met elkaar verbinden in plaats van allerlei zaken uit te
vergroten en te polariseren. Want dan draagt u niet bij aan integratie
en vraag ik mij af wat uw bedoeling is hier.
De heer Boon (PVV):
U heeft het over een dubbele standaard. Dat zie ik absoluut niet op deze
manier. Grondwetartikel 1 zegt: gelijke gevallen gelijk behandelen. Daar
wordt een onderscheid in gemaakt. Als u gaat inbreken met een 16-jarige,
plegen jullie hetzelfde feit maar worden jullie wel anders berecht. De
een wordt onder het jeugdrecht veroordeeld en u wordt onder het
volwassenenrecht veroordeeld. Dat is geen discriminatie. Dat is gewoon
hoe de wet wordt toegepast. Hetzelfde geldt bij recidive. Gaat u samen
inbreken met iemand de al twintig inbraken heeft gepleegd, dan zal men
de recidivist harder straffen dan u. Dat is hetzelfde feit en toch wordt
er onderscheid gemaakt. Zo gaat dat ook bij dubbele nationaliteit. Het
zijn geen gelijke gevallen. Iemand met een enkelvoudige en een
dubbelvoudige nationaliteit; dat zijn verschillende gevallen.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan zijn we aangekomen bij de derde spreker. Dat is de heer
Bamenga. U heeft het woord.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vandaag denk ik aan Lucky. Lucky ken ik al
vijftien jaar. Hij is gevlucht voor oorlog en geweld. In Nigeria was hij
advocaat, maar eenmaal in Nederland liep hij tegen allerlei barrières op
om zijn vak uit te oefenen, barrières op het gebied van taal,
procedures, acceptatie en diploma-erkenning. Daarom werd hij schoonmaker
bij een schoonmaakbedrijf. We troffen elkaar daar als collega's. Dat was
voor mij een zomerbaantje. We hadden mooie en soms pijnlijke gesprekken.
Hij deelde zijn dromen met mij. Hij wilde iets met zijn beroep doen,
maar al die obstakels maakten het onmogelijk. Zijn talenten werden niet
gezien en hij kreeg geen kans om iets met zijn expertise te doen. Omdat
ik zelf een aantal van die barrières had overwonnen, herkende ik zijn
uitdagingen. Ik besloot om met hem mee te kijken om te bezien hoe hij
zijn dromen kon waarmaken. We spraken af in de bibliotheek in Eindhoven,
keken samen naar de regelingen en maakten een plan. In de periode daarna
is hij met dit plan aan de slag gegaan en hadden we af en toe contact.
Ik gaf hem bijles over het rechtssysteem, zodat hij succesvol zijn
toelatingsexamen kon afronden. Later is hij toegelaten tot de opleiding
rechten en is hij advocaat geworden.
Ik deel dit verhaal van Lucky omdat hier een aantal lessen in zitten.
Voor een succesvolle integratie hebben we minimaal vier dingen nodig: 1.
talenten zien, 2. kansen bieden, 3. obstakels wegnemen en 4. een
platform bieden om doorontwikkeling te stimuleren. Ik weet dat omdat ik
dat zelf ook nodig heb gehad om te komen waar ik nu ben. Op mijn achtste
ben ik naar Nederland gekomen. Ik heb gestapeld van mavo, mbo, hbo naar
de universiteit. Vanaf het asielzoekerscentrum tot aan de universiteit
en zelfs nu zijn er mensen geweest in mijn leven die mijn talenten
hebben gezien, die mij kansen hebben geboden, die mij hebben geholpen om
obstakels weg te nemen. Er zijn mensen geweest die mij een platform
hebben geboden om mij verder te ontwikkelen. Ik zie het daarom als mijn
taak, maar ook als onze taak als commissie en als Kamer, om ervoor te
zorgen dat wij talenten in Nederland niet onbenut laten. Pas als we dat
doen, winnen we allemaal: de nieuwkomer en de samenleving. Zo maken we
collectief werk van integratie.
Integratie begint bij de herkenning en erkenning van de meerwaarde van
mensen. Daarvoor is verbinding noodzakelijk. Integratie gaat over de
wisselwerking van kansen bieden en kansen grijpen. Integratie gaat ook
over het respecteren van gedeelde waarden en leren omgaan met
verschillen. Met die verbinding is het de afgelopen weken misgegaan,
alsook met het respecteren van gedeelde waarden. Met de omgang met
verschillen is het misgegaan. De gebeurtenissen in Amsterdam zijn
verschrikkelijk en verwerpelijk. Dit hoort niet in Nederland. Dit hoort
niet in de wereld. Dit moeten we nooit accepteren. Daarnaast is het ook
misgegaan met hoe hierop is gereageerd door de politiek. Terwijl politie
en justitie tot kalmte maanden en vroegen om een verbindende toon,
gooiden Haagse politici olie op het vuur in plaats van water. Er is door
de politiek gesproken over terreurdaden, over mensen het land
uitknikkeren en de Nederlandse nationaliteit afpakken. Ik vind het een
dieptepunt dat er op zo'n kwetsbaar moment, voordat alle informatie over
de escalatie bekend is, door sommige politici meteen voor gekozen is om
te verdelen in plaats van te verbinden en dan ook nog eens een
integratiecrisis uit te roepen. Besef: mensen zijn gereduceerd tot hun
etniciteit! Hele groepen zijn weggezet als niet-geïntegreerd, terwijl
velen hier geboren zijn, net als hun ouders en soms ook hun
grootouders.
Voorzitter. Woorden doen ertoe. Het maakt uit hoe kabinetsleden zich
uitlaten voor en achter de schermen. Het maakt uit welke woorden ze
kiezen en welke kwalificaties ze geven aan escalaties en gebeurtenissen.
Het discours van de politiek wordt namelijk overgenomen in de
samenleving.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat roept een interruptie op van de heer Boon.
De heer Boon (PVV):
Ik wil de Amsterdamdiscussie natuurlijk niet helemaal overdoen, maar ik
hoor de heer Bamenga zeggen dat hij het jammer vond dat er niet voor
gekozen is om te verbinden. Maar hoe had u willen verbinden met een man
die in een auto zit, die juichend zegt "we gaan op Jodenjacht" en die
mensen met een Joodse nationaliteit aanrijdt? Hoe wil hij verbinden met
groepjes die op een scooter door de stad gaan om mensen in elkaar te
trappen, zwaar te mishandelen? Hoe wilt u daarmee verbinden? Had u tegen
het kabinet willen zeggen "had die taxichauffeur uitgenodigd om een kop
koffie te komen drinken op het departement" of had hij tegen de
scooterrijders gezegd "zullen we even bij de McDonald's met het kabinet
samen een Happy Meal gaan eten"? Ik wil juist een kabinet dat niet
verbindt met dat soort gasten, maar dat dat soort gasten juist op de
hardst mogelijke manier straft. Als terrorisme daarbij een oplossing is
om ze na een straf het land uit te zetten, dan denk ik juist dat het
kabinet op de juiste weg is. Want deze mensen laten door hun Jodenjacht,
het juichen, het filmpjes maken en daarna door het triomfantelijk posten
op social media zien dat ze niet bij ons land willen horen. Dus hoe
kunnen we daarmee verbinden?
De heer Bamenga (D66):
Je kunt verbinden door in ieder geval verantwoordelijk leiderschap te
laten zien. Zelfs de politie heeft aangegeven dat Haagse politici in
plaats van water olie op het vuur hebben gegooid. Dat maakt hun werk,
dat al ingewikkeld genoeg is in die situatie, nog moeilijker. Dat zou
onze rol moeten zijn; onze rol zou moeten zijn om achter de politie en
handhavers te staan. We zouden achter de mensen moeten staan, achter de
buurtvaders, buurtmoeders, wijkcoaches, burgemeesters en alle mensen die
op dat moment bezig zijn om te de-escaleren. Daar zouden we eigenlijk
onze aandacht aan moeten besteden als Haagse politici. We zouden niet
moeten verdelen. Iedereen heeft er namelijk last van als er sprake is
van zulke escalaties. Dat is wat wij als Haagse politici zouden moeten
doen in plaats van olie op het vuur gooien.
De voorzitter:
De heer Boon met een vervolginterruptie.
De heer Boon (PVV):
Ja, dit is de laatste hoor. Er werd gesproken over dat het kabinet
verantwoordelijk leiderschap moet tonen. Ik ben juist blij dat het dat
gedaan heeft. Het heeft juist verantwoordelijk leiderschap getoond. Het
is volledig achter de Nederlandse samenleving gaan staan, die echt van
walging sprak en spreekt. Walgelijk. Nog steeds. U zegt dan: ze hadden
niet moeten verdelen. Met dit soort tuig kun je juist niet hard genoeg
verdelen. Ik ben blij dat er juist een scheiding zit tussen de
Nederlanders die aan de goede kant staan en dit tuig. Dus ik kan alleen
maar zeggen: complimenten aan het kabinet. Dat D66 daar anders over
denkt, zegt heel veel over D66.
De voorzitter:
Dat was geen vraag. U kunt erop reageren.
De heer Bamenga (D66):
Nee, dit was geen vraag, maar zoals ik net al vroeg: waar is de PVV mee
bezig? Is de PVV überhaupt bezig met integratie? Volgens mij niet.
Volgens mij is de PVV hier alleen maar bezig met groepen verder verdelen
en polariseren. Ik zou toch wel aan de PVV, een partij die nu
regeringsverantwoordelijkheid heeft, willen vragen om daar in ieder
geval te staan voor alle Nederlanders. Want dat is wat in de Grondwet
staat. Dat is onze rol. Dat is onze taak als volksvertegenwoordigers:
staan voor alle Nederlanders. Die is niet om mensen over één kam te
scheren. Dat is wat de PVV doet. Dat moet eens een keertje
ophouden.
De voorzitter:
Dank u wel. Kunt u uw betoog vervolgen? Ik wil eenieder vragen om wel
via de voorzitter te spreken, zoals gebruikelijk is. U heeft een
interruptie van mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
De heer Bamenga zegt terecht dat er geen olie op het vuur gegooid moet
worden en hij pleit voor water op het vuur. Nou weet iedereen die
weleens vlam in de pan gehad heeft, dat je er absoluut geen water op
moet gooien. Dat is misschien ook wel een metafoor voor deze situatie.
Ik denk dat wat D66 voorstelt, namelijk alleen verbinden en niet
benoemen wat fout gaat, ook — mag ik interruptie heel even afmaken? —
geen oplossing is. Hoe denkt de heer Bamenga dan om te gaan met wat hij
aan het begin schetste? Natuurlijk, jonge mensen die hier naar de
samenleving komen en die ontzettend hun best doen om mee te doen,
verdienen alle steun. Waarom zegt D66 nou eigenlijk tegen deze mensen
"als wij scherp zijn over mensen die niet goed geïntegreerd zijn, voel
je je eigenlijk terecht aangevallen, want dat gaat dan ook over jou"?
Waarom zegt de heer Bamenga niet, zoals de VVD: dit gaat helemaal niet
over jou? Als we een integratieprobleem benoemen, dan benoemen we niet
dat een bepaalde bevolkingsgroep het in dit land niet goed zou doen,
maar dan benoemen we wel dat we bij een bepaalde bevolkingsgroep in dit
land een oververtegenwoordiging zien in bepaald gedrag. Dat willen we
benoemen om het op te kunnen lossen. Het gooien van olie op het vuur
heeft geen zin, maar het afblussen met water en het niet willen zien wat
er daadwerkelijk aan de hand is, heeft ook geen zin. Wil D66 met ons
tegen al deze mensen zeggen: dit gaat niet over jullie, maar we gaan wel
even aan de slag met degenen bij wie het wel fout gaat?
De heer Bamenga (D66):
Ik knikte net al even. Sorry voor die onderbreking, maar het was een
dergelijke onwaarheid waardoor ik moest reageren. Wij zeggen namelijk
helemaal niet dat je het niet moet benoemen. Je moet het juist benoemen,
maar dat is een begin van een oplossing. Vervolgens moet je kijken hoe
we dit met z'n allen kunnen oplossen. Dat is wat er moet gebeuren. Ik
ging juist in op het feit dat er alleen maar olie op het vuur wordt
gegooid en de samenleving alleen maar wordt verdeeld, terwijl dit een
uitdaging is die we met z'n allen moeten aanpakken. Het is een uitdaging
die wij in de samenleving samen moeten oppakken, met de buurtvaders, met
de wijkcoaches, met iedereen die hier last van heeft. Dat is waar ik het
over heb.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Bamenga (D66):
Ik vraag aan de staatssecretaris om te reflecteren op de afgelopen
weken. Ik hoor graag hoe hij denkt de voorbeeldfunctie van de politiek
te kunnen herstellen.
Nu kom ik bij de rol van deze staatssecretaris zelf. De staatssecretaris
is verantwoordelijk voor integratie en maatschappelijke samenhang. In
plaats van mensen te verbinden heeft deze staatssecretaris met zijn
uitspraken hele bevolkingsgroepen over één kam geschoren. Volgens de
staatssecretaris heeft Nederland een heel groot probleem met de
integratie van islamitische jongeren. Hij stelt dat ze onze normen en
waarden voor een groot deel niet onderschrijven. Staat de
staatssecretaris nog steeds achter deze uitspraak en wat bedoelde hij
daar precies mee? Kan de staatssecretaris het probleem dat hij ziet
concreet maken? Wie zijn er niet goed geïntegreerd? Hoe groot is deze
groep? Welke normen en waarden worden niet onderschreven? Welk bewijs
heeft de staatssecretaris voor deze claims? Hoe draagt deze uitspraak
bij aan verbinding en maatschappelijke samenhang? Welke maatregelen gaat
hij nemen om de integratie en de maatschappelijke samenhang te
verbeteren? Hoeveel geld heeft de staatssecretaris geregeld voor dit
beleid of hoeveel geld gaat hij hiervoor regelen? Wat kunnen we
verwachten van zijn aangekondigde actieplan integratie en wanneer
krijgen we dat? De staatssecretaris noemde hogere taaleisen. Wat gaat
hij doen om de taalontwikkeling van nieuwkomers te verbeteren? Hoe gaat
hij deze mensen helpen om de taal te leren? Als hij vindt dat dit
belangrijk is, vindt hij D66 namelijk geheel aan zijn zijde.
De staatssecretaris benadrukt ook het belang van werk. Ook hierbij vindt
hij D66 geheel aan zijn zijde. Maar wat gaat de staatssecretaris hieraan
doen? Bijna 40% van de moslims weet zeker gediscrimineerd te zijn bij
hun zoektocht naar een baan. Jongeren met een migratieachtergrond worden
door discriminatie uitgesloten van participatie in onderwijs en op de
arbeidsmarkt. Dit laat zien dat discriminatie helaas nog een veel te
groot probleem is in Nederland. Het is niet zo dat mensen niet willen
werken, maar als ze door discriminatie geen baan kunnen vinden, dan
zitten ze alsnog thuis. Hoe reflecteert de staatssecretaris
hierop?
De voorzitter:
Dit roept een interruptie op. De heer Boon.
De heer Boon (PVV):
Ik ben het met de heer Bamenga eens dat discriminatie verwerpelijk is en
altijd moet worden bestreden. Maar ziet de heer Bamenga dat er ook een
verschil is tussen daadwerkelijke discriminatie en de beschuldiging van
discriminatie? Ik spreek uit ervaring. Ik heb tien jaar in de gevangenis
gewerkt. Ik en mijn collega's werden dagelijks uitgemaakt voor racist.
We behandelden iedereen precies hetzelfde. Dat konden we ook hardmaken.
Toch bleef het verwijt. Heel veel Nederlanders maken dit mee. Agenten,
buschauffeurs, tramchauffeurs, leraren en vele anderen worden dagelijks
onterecht uitgemaakt voor racist of iemand die discrimineert. Ziet de
heer Bamenga ook dat probleem? En wil hij ook dat daar iets aan wordt
gedaan?
De heer Bamenga (D66):
We hebben allemaal vooroordelen. Juist omdat we allemaal vooroordelen
hebben, is het belangrijk dat als iemand tegen je zegt "goh, ik voel me
gediscrimineerd" of "ik voel me racistisch bejegend", je op dat moment
de vraag stelt hoe dat komt. Misschien wilde je niet discrimineren of
iemand racistisch bejegenen, maar voor hetzelfde geld heb je dat vanuit
je vooroordeel wel gedaan. Als iemand aangeeft dat hij het gevoel heeft
dat hij gediscrimineerd is, is het dus belangrijk dat je de verbinding
zoekt en de juiste vraag stelt, om erachter te komen of je wel of niet
gediscrimineerd hebt. Het is namelijk ook nog de vraag of iemand bedoeld
of onbedoeld gediscrimineerd heeft. Dat is ook heel erg belangrijk. Ik
denk dat wij dat nodig hebben in de samenleving.
De voorzitter:
Een vervolginterruptie van de heer Boon.
De heer Boon (PVV):
Ik ben het daar heel erg mee eens, maar u begrijpt precies wat ik
bedoel. Ik weet niet of u weleens heeft meegelopen in de trein. De
conducteur controleert iedereen, en als hij bij een bepaald iemand
aankomt en vraagt om een kaartje, is het eerste wat hij te horen krijgt
"jij bent een vieze racist". Snap je? Dat is een voorbeeld. Een leraar
kijkt naar punten op een rapport en geeft naar eer en geweten een
schooladvies, maar krijgt ook te horen dat hij discrimineert. Zo zijn er
vele voorbeelden van mensen die totaal niet in de buurt van
discriminatie of racisme komen, misschien zelfs het tegenovergestelde,
en die wel dagelijks voor racist worden uitgemaakt en worden belasterd.
Erkent u dat probleem ook? Zegt u: "Daar moet nu ook eens een keer tegen
opgetreden worden. Daar moeten we ook eens mee kappen. We moeten niet
iedere keer accepteren dat politieagenten worden uitgescholden voor
racist en dat wordt gezegd dat ze discrimineren. We moeten ook gewoon
eens een keer zeggen: nee, mensen, jullie moeten je aanpassen; het
probleem ligt nu bij jullie"?
De heer Bamenga (D66):
Discriminatie is nooit acceptabel, op geen enkele manier. Dat gebeurt op
dit moment wel. Mensen worden gediscrimineerd. Vorige week is er nog een
rapport verschenen over discriminatie onder kinderen. Dat is echt
walgelijk. We hebben het hier nota bene over kinderen. Het is walgelijk
dat dit al van jongs af aan gebeurt. Mensen willen gewoon het beste
maken van hun leven hier in Nederland. Vervolgens worden ze uitgesloten.
Vervolgens worden ze gereduceerd tot hun etniciteit. Vervolgens worden
ze gereduceerd tot de naam die zij hebben of hun religie. Dat is
onacceptabel. Zeker als wij hier praten over integratie, over
samenleven, over het benutten van talenten van mensen in Nederland,
zouden we dat keihard moeten aanpakken. En ja, het gebeurt inderdaad —
dat heb ik zojuist ook aangegeven — dat mensen het gevoel hebben dat ze
gediscrimineerd worden. In dat soort situaties moet je juist met elkaar
in gesprek om te kijken hoe dat komt, in plaats van te gaan
verdelen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Bamenga (D66):
Het is niet zo dat mensen niet willen werken, maar als ze door
discriminatie geen baan kunnen vinden, zitten ze alsnog thuis. Hoe
reflecteert de staatssecretaris hierop? De Wet toezicht gelijke kansen
bij werving en selectie, die juist deze arbeidsmarktdiscriminatie zou
bestrijden, is weggestemd in de Eerste Kamer, mede dankzij de partij van
deze staatssecretaris, mede dankzij de VVD. Maar aangezien hij werk zo
belangrijk vindt, hoor ik graag van hem hoe hij ervoor gaat zorgen dat
nieuwkomers en mensen met een niet-Nederlandse achtergrond hier een baan
kunnen vinden zonder gediscrimineerd te worden.
Voorzitter. Afgelopen vrijdag is een CBS-rapportage Integratie en
Samenleving gepubliceerd. Als we naar de feiten kijken, zou je kunnen
concluderen dat het juist steeds beter gaat met de integratie. We weten
dat mensen met een migratie-achtergrond steeds meer meedoen in de
Nederlandse samenleving. De arbeidsparticipatie neemt toe. De
onderwijsresultaten worden beter. Erkent de staatssecretaris deze
positieve ontwikkelingen? Vindt hij ook dat het de goede kant op
gaat?
Voorzitter. We zien dat er bezuinigd wordt op verschillende posten die
betrekking hebben op integratie, zoals de post Oorlogsgetroffenen en
Herinnering Tweede Wereldoorlog op de begroting VWS. Dat betekent onder
andere een korting op herinneringscentra zoals Westerbork. We hebben al
een amendement en een motie hierover ingediend. Het kabinet bezuinigt op
het budget voor de lokale aanpak radicalisering, extremisme en
terrorisme met 0,6 miljoen in 2026. Er wordt 1 miljard bezuinigd op het
maatschappelijk middenveld. Dit kabinet halveert het programma vroege
participatie en integratie met onder andere taallessen in azc's. Welk
effect denkt deze staatssecretaris dat deze bezuinigingen gaan hebben op
de integratie, op de maatschappelijke samenhang? Als dit kabinet en deze
staatssecretaris integratie zo'n groot probleem vinden, waarom wordt er
dan bezuinigd op deze zaken?
Voorzitter. Dit kabinet wil de lat voor nieuwkomers heel hoog leggen, en
dat mag ook. Je mag echt wel wat van mensen vragen. Zoals ik eerder zei:
integratie gaat over die wisselwerking van kansen bieden en kansen
krijgen. Dus we moeten wel de mensen de stok aanreiken die ze nodig
hebben om over die lat heen te springen. Dat doet dit kabinet niet.
Sterker nog, dit kabinet breekt die stokken in tweeën. D66 ziet en doet
dit anders. D66 verwacht dat mensen meedoen in de maatschappij en dat
die maatschappij kansen biedt. Nu zien we te vaak dat nieuwkomers lang
moeten wachten voordat ze kunnen deelnemen aan de maatschappij. D66
reikt de staatssecretaris graag ideeën aan over hoe iedereen vanaf dag
één kan meedoen. Dat begint bij goede inburgering. D66 heeft hier in het
verleden al voorstellen voor gedaan in de initiatiefnota van mijn
collega Anne-Marijke Podt. Hoe kijkt de staatssecretaris naar deze
plannen?
Voorzitter. Als we daarvoor kiezen, kunnen we nieuwkomers een kans geven
vanaf dag één. Er zijn genoeg positieve voorbeelden in Nederland. In de
gemeente Meierijstad krijgen asielzoekers vanaf dag één taalles en
worden ze begeleid bij het vinden van vrijwilligerswerk. Na de eerste 24
weken waarin asielzoekers wettelijk nog niet aan het werk mogen, worden
de gemotiveerde deelnemers aan werk geholpen. Zo heeft een groot deel
van de asielzoekers al een baan voordat ze een verblijfstatus krijgen.
Meierijstad heeft de afspraak met het COA dat asielzoekers die hun
programma volgen en een baan krijgen op fietsafstand van hun werk,
gehuisvest worden.
Een ander positief voorbeeld is de pilot Iedereen aan Boord, van Bureau
de Werkvloer in Deventer. Zij hebben aangetoond dat het effect heeft om
mensen, al voordat ze aan de beurt zijn voor inburgering, taalles en
inburgeringsactiviteiten aan te bieden. In vijf maanden tijd zijn alle
45 deelnemers minstens één taalniveau opgeschoven en zijn 9 deelnemers
naar werk begeleid. Deelnemers komen uit hun isolement, leren de stad
kennen, bouwen een netwerk op en bereiden zich voor op de arbeidsmarkt.
Bovendien neemt hun zelfredzaamheid toe en voelen zij zich meer en meer
volwaardig inwoner van Deventer.
Voorzitter, ik rond af. Integratie begint bij de herkenning en erkenning
van de meerwaarde van mensen. Zij gaat over die wisselwerking: kansen
bieden en kansen grijpen. Zij gaat over het idee dat we talenten zien,
kansen bieden, obstakels wegnemen en een platform bieden voor
doorontwikkeling. Zij gaat over het respecteren van gedeelde waarden en
het leren omgaan met verschillen, en over de vraag: wat verbindt ons en
hoe kunnen we samenleven?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik doe even een mededeling. Ik denk dat we nog minimaal
anderhalf uur nodig hebben voordat we kunnen gaan schorsen. Ik wil de
schorsing combineren met de lunch. Ik zou om die reden nu een plaspauze
willen inlassen van vijf minuten. Dat kunt u even op kracht komen en
weer energie krijgen. Daarna is mevrouw Becker aan het woord. Zij heeft
waarschijnlijk een prachtig epistel. Tot over vijf minuten.
De vergadering wordt van 11.50 uur tot 11.59 uur geschorst.
De voorzitter:
Goedendag, beste mensen. Wij hebben even een schorsing gehad. Nu kunnen
wij weer doorgaan. Mevrouw Becker van de VVD is aan het woord. Zij zal
met haar betoog openen.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik vind het ontzettend goed dat we vandaag, naar
aanleiding van de begroting, weer een groter debat hebben over
integratie en over inburgering. Dat was eigenlijk best een lange tijd
geleden. Ik ben het helemaal eens met de oproep van de voorzitter: laten
we dat op inhoud doen, laten we dat genuanceerd doen en laten we daarbij
rechtdoen aan alles wat daarover in de samenleving leeft. Maar laat ons
wel met concrete oplossingen komen, want er is nogal wat aan de hand. De
afgelopen weken hebben we felle debatten gezien en verschillende
partijen, waaronder die van mij, hebben gezegd dat dit land met een
integratiecrisis kampt. Ik vind het fijn dat we het daar vandaag met
elkaar over kunnen hebben. Ik vind het overigens wel opmerkelijk dat één
van de partijen die dat zeiden, namelijk het CDA — de heer Bontenbal zei
dat politici te weinig tijd besteden aan integratie — bij dit debat
ontbreekt. Dat is jammer, want volgens mij moeten wij het daar met zo
veel mogelijk partijen over hebben.
Voorzitter. Veel mensen met een migratieachtergrond doen het top in dit
land. Het zijn gewoon hardwerkende Nederlanders. Dat zie ik dagelijks om
mij heen. Maar het rapport Integratie en Samenleven 2024, dat vrijdag
door het CBS is uitgebracht, laat zien dat er ook problemen zijn met
integratie. Vaker dan bij mensen zonder migratieachtergrond, is er bij
mensen met een migratieachtergrond sprake van een taalachterstand, van
schooluitval of van een uitkering. Volgens cijfers is onder hen ook de
criminaliteit hoger, met name onder de tweede generatie jongens van
Marokkaanse, Nederlands-Caribische en Surinaamse komaf. Bij
statushouders en eerstegeneratiemigranten van buiten de EU baart dan
weer het hoge aantal uitkeringen zorgen.
Veel trends kennen gelukkig wel een stijgende lijn. Een aantal partijen
zei dat vandaag ook: dingen gaan goed, dingen gaan beter. Er is
bijvoorbeeld meer deelname van leerlingen aan havo en vwo. Mevrouw
Tseggai noemde dat vandaag. Ik denk wel dat het goed is om daarbij het
hele verhaal te vertellen, want daar staat namelijk tegenover dat
leerlingen van Marokkaanse, Turkse, Surinaamse of Caribische afkomst
juist minder vaak slagen voor het examen dan voorheen.
Andere rapporten laten zien dat het ook met de vrije samenleving lang
niet altijd goed gaat. Dit jaar waren er meer dan 600 meldingen van
eergerelateerd geweld. Een hoog aantal daarvan kwam uit de Syrische
gemeenschap. En dat is nog maar het topje van de ijsberg, want we weten
ook dat heel veel niet wordt gemeld. Een kleine, harde kern van de
islamitische gemeenschap wordt steeds orthodoxer. Dat zagen we in een
onderzoek van het SCP. Natuurlijk hebben wij dat in de Kamer ook zelf
besproken bij het parlementaire onderzoek naar ongewenste buitenlandse
beïnvloeding. We hebben twee rapporten ontvangen van Clingendael,
waaruit blijkt dat ruim 64% van de Nederlanders met een Turkse
achtergrond zich meer Turks dan Nederlands voelt en dat slechts 36% van
hen aangeeft zich thuis te voelen bij de Turkse én de Nederlandse
identiteit. Zorgelijk is ook dat een kwart van de mensen met een Turkse
achtergrond zich in dit land onveilig voelt door de invloed van Turkije
in Nederland. In een stad als Rotterdam leven volgens schattingen
minstens 200 verborgen vrouwen achter de voordeur. In Nederland leven
vermoedelijk 41.000 vrouwen die genitaal verminkt zijn.
Voorzitter. Dit zijn cijfers, maar dit soort abstracte cijfers krijgen
regelmatig een gezicht: bij de eerwraak tegen de 18-jarige Ryan uit
Joure onlangs, bij de rellen in de RAI rond de Turkse verkiezingen, bij
een prediker in de Haagse As-Soennah moskee die vrouwenbesnijdenis
aanbeveelt, bij een prediker in een Turkse moskee die leden van Hamas
vrijheidsstrijders noemt, bij rellen in de Schilderswijk, bij
demonstraties van Samidoun en recent bij de vreselijke gebeurtenissen in
Amsterdam, waarbij scootertuig Joden opjaagde door de stad.
Voorzitter. Ik wil vandaag heel helder zeggen dat de VVD dit alles niet
benoemt om te polariseren of om groepen over één kam te scheren. Dat
doen we nadrukkelijk niet. Ik benoem wel waar het concrete probleem zit
om die problemen vervolgens op te kunnen lossen. We willen werk maken
van volwaardig meedoen voor iedereen en grenzen stellen voor wie dat
niet wil, waar we niet tolerant mogen zijn voor intolerantie. We willen
werk maken van een samenleving waarin we mensen niet opsluiten in hun
eigen bubbel aan de zijlijn, maar iedereen wordt geacht volwaardig mee
te doen en ook de kans daartoe krijgt. We moeten er heel eerlijk over
zijn: van links tot rechts hebben partijen té lang weggekeken of
makkelijk geroepen. Daar had ik het net al even over in het
interruptiedebat met de heer Boon. De VVD komt met concrete voorstellen
voor een vrije samenleving. Er is actie nodig.
Voorzitter. Ik ben daar ook hoopvol over, want we hebben eindelijk een
meerderheid die grip wil krijgen op migratie en die op het terrein van
integratie ook wil bekijken wat bij Nederland past en hoe we voor
volwaardig meedoen kunnen zorgen.
De voorzitter:
Dat roept een interruptie op van de heer Bamenga.
De heer Bamenga (D66):
De VVD geeft aan dat ze groepen niet over één kam wil scheren. Dan ben
ik wel benieuwd hoe mevrouw Becker kijkt naar de uitspraak van de
staatssecretaris dat islamitische jongeren voor een groot deel de
Nederlandse normen en waarden niet onderschrijven.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik denk dat de staatssecretaris wel meer heeft gezegd dan dat. Hij heeft
gezegd dat hij zich zorgen maakt over integratie in de samenleving en
over denkbeelden bij een deel van de islamitische jongeren. Ik heb daar
zelf zonet ook iets over gezegd in mijn bijdrage. En dat zeg ik niet
alleen, het staat bijvoorbeeld ook in een rapport van het SCP. Daarin
wordt aangegeven dat er een groep is van Nederlandse jongeren die zich
eigenlijk steeds meer terugtrekt in orthodoxe denkbeelden en zich geen
onderdeel meer voelt van de Nederlandse samenleving. Ik denk dat het
heel goed is dat dat benoemd wordt. Voor de rest was ik eigenlijk niet
van plan om in mijn bijdrage onze staatssecretaris te recenseren, want
ik denk dat het goed is als hij er zelf iets over zegt. Wel wil ik hier
vragen en opmerkingen vanuit de VVD neerleggen over hoe we dat
integratieprobleem daadwerkelijk kunnen gaan oplossen.
De voorzitter:
Dit wordt uw vijfde interruptie, meneer Bamenga.
De heer Bamenga (D66):
Ik stelde een vraag en ik krijg daar eigenlijk geen antwoord op. Ik
stelde deze vraag ook omdat mevrouw Becker eerder heeft aangegeven dat
je de daders moet aanpakken. Mevrouw Becker heeft ook aangegeven dat je
groepen niet over één kam moet scheren. En toch is de uitspraak gedaan,
door de staatssecretaris, iemand van haar eigen partij, dat er grote
problemen zijn rondom islamitische jongeren. Daarom wil ik graag weten
of de VVD hier gewoon afstand van neemt, ja of nee.
Mevrouw Becker (VVD):
Nee, dat doe ik niet. Ik vind inderdaad dat we groepen niet over één kam
moeten scheren, maar ik vind het heel goed dat ook deze staatssecretaris
wel benoemt waar de problemen zijn. Wat hebben we gezien in Amsterdam
met de Jodenjacht, met scootertuig dat Joden heeft nagejaagd? Wat zit
daaronder? Ik denk dat het heel goed is om daarnaar te kijken. Ik kijk
ook naar de rapporten, bijvoorbeeld dat van het Pew Research Center,
waarin gewoon staat dat 44% van de Turken en 78% van de Marokkanen, ook
jongeren, een negatief, ongunstig beeld heeft van Joden. Dan denk ik dat
het heel goed is om bij het aanpakken van antisemitisme in deze
samenleving ook te kijken wat er speelt in islamitische hoek. Dat
betekent niet dat iedereen die islamitisch is of iedereen die een
Marokkaanse of een Turkse achtergrond heeft, daarmee antisemitisch is.
En we moeten ook benoemen dat antisemitisme ook voorkomt bij
extreemlinks en extreemrechts. Het komt dus niet alleen uit deze hoek.
Ik denk dus dat er een breder verhaal bij hoort dan die ene quote van
een staatssecretaris die u er nu uitpikt, maar het legt wel bloot dat
onze partijen er verschillend naar kijken. Waar D66 zegt dat dit een
probleem is van te weinig verbinding, en dat we mensen meer kansen
moeten geven, zegt de VVD: dat zijn wij met u eens, maar u vergeet een
belangrijk deel te benoemen, namelijk dat bij sommige mensen ook het
probleem zit dat zij zelf de waarden van de Nederlandse samenleving niet
onderschrijven en gevoelig zijn voor buitenlandse beïnvloeding, en dat
we daar ook wat aan moeten doen.
De voorzitter:
Meneer Bamenga, dit wordt uw laatste interruptie.
De heer Bamenga (D66):
Mevrouw Becker geeft aan dat ze eigenlijk geen afstand neemt van de
uitspraken van staatssecretaris Nobel dat islamitische jongeren voor een
groot deel onze normen en waarden niet onderschrijven. Dat vind ik best
pijnlijk en het markeert inderdaad het verschil tussen VVD en D66
hierin. De VVD wil namelijk graag groepen over één kam scheren en mensen
reduceren tot hun geloof of etniciteit. Dat is inderdaad iets wat wij
als D66 niet doen. Wat de VVD verder nog doet, is mensen juridisch
anders behandelen, op basis van dubbele standaarden, afhankelijk van of
ze wel of niet een dubbel paspoort hebben. Dat zijn allemaal zaken die
de VVD inderdaad echt anders doet dan D66. Ik geloof als D66'er dat dat
niet de basis is van integratie. De basis van integratie is kijken wat
ons samen verbindt, om te zorgen dat mensen in de samenleving op een
eerlijke en serieuze manier gezien worden als burgers van deze
samenleving. Het past bij onze liberale waarden dat we mensen als
individu behandelen en niet behandelen op basis van hun etniciteit. We
beoordelen mensen op de daden die zij plegen. Dat is inderdaad het
verschil tussen D66 en VVD.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik hoorde geen vraag dus u hoeft er niet op te reageren,
mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Nee, voorzitter, maar ik zou hier toch heel kort op willen reageren,
want ik ben het daar volledig mee eens. Het gaat om je gedrag; het gaat
niet om je geloof. Het gaat niet om je afkomst maar het gaat om je
toekomst. Ik vind het zo jammer dat er eigenlijk vanuit partijen zoals
die van de heer Bamenga dreigt te worden gepolariseerd door, als de VVD
een probleem benoemt dat bij een deel van een bepaalde groep voorkomt,
te zeggen tegen al die mensen over wie dit niet gaat: de VVD bedoelt
daar ook jou mee. Nee, de VVD bedoelt jou daar niet mee, want wij
beoordelen mensen op hun eigen gedrag. Wij beoordelen individuen. Als je
hier volwaardig meedoet en je daar helemaal niks mee te maken hebt, dan
gaat dit dus niet over jou, dan ben jij die hardwerkende Nederlander, en
dan is het in ons aller belang dat wij benoemen waar het fout gaat zodat
we dat kunnen oplossen. En we moeten niet alleen benoemen, maar ook naar
oplossingen gaan.
Dan wou ik nu eigenlijk verdergaan met mijn betoog, voorzitter.
De voorzitter:
Ja, graag.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik ben ontzettend blij dat deze staatssecretaris niet alleen dingen
benoemt, maar ook een hele integratieagenda heeft aangekondigd en dat er
al een tijd een nieuwe Inburgeringswet is met een hoog taalniveau en
waarin werk centraler wordt gesteld. Maar zoals een recente
synthesestudie die ook op de agenda van dit debat staat, laat zien, zit
de uitvoering in de praktijk een op papier effectief stelsel op dit
moment in de weg. Daarover kunnen wij vandaag het debat met
staatssecretaris Coenradie aangaan. Daar ligt voor haar wat mij betreft
ook een belangrijke verantwoordelijkheid. Ik zou mijn inbreng langs twee
lijnen willen doen: ten eerste de sociaal-economische integratie, waar
taal en werk een cruciale rol bij spelen, en ten tweede de vrije waarden
van onze samenleving.
Ik begin met sociaal-economisch. De hoge uitkeringsafhankelijkheid van
mensen met een migratieachtergrond laat zien dat het nieuwkomers nog
onvoldoende lukt om mee te doen. De VVD denkt dat veel meer aandacht
voor taal en voor werk hier de sleutel is. Wij willen snel de regel
invoeren dat je Nederlands op B1-niveau, het niveau voor de werkvloer,
moet spreken voordat je Nederlander kan worden en dat je pas Nederlander
kan worden als je hier tien jaar woont en ook daadwerkelijk iets hebt
opgebouwd. Wanneer kan de Kamer concrete wetgeving verwachten? Want dit
hebben we afgesproken in het hoofdlijnenakkoord.
Ook wil de VVD de taaleis behouden in de bijstand. De huidige plannen
rond de Participatiewet schrappen de eis om, als je bijstand ontvangt,
te werken aan taalverbetering, zodat taal geen belemmering kan zijn om
aan de slag te komen. Er is vorige week een motie aangenomen om deze
plannen te heroverwegen. Daar ben ik blij mee, maar wanneer komt de
staatssecretaris met de uitvoering daarvan? Is hij bereid daarbij ook te
kijken naar de tegenprestatie of het "passend aanbod", zoals we het ook
weleens noemen, in de bijstand om ook daar mensen beter te kunnen
activeren?
Voorzitter. Ik zei het al: veel te veel statushouders staan langs de
kant. Van de groep die hier in 2014 kwam, zit nu, tien jaar later, nog
altijd de helft in een uitkering. De VVD kwam met het idee van
startbanen. Als je als statushouder in een gemeente komt wonen, zou je
niet eerst een uitkering moeten krijgen maar meteen een plek waar je
werkervaring kan opdoen. De VVD wil dat, na de paar pilots die hier nu
mee gedaan zijn, veel meer gemeenten volgens dit principe gaan werken.
Hierbij hoort ook dat, als asielzoekers hun status krijgen, hun
professionele gegevens en gegevens over hun vaardigheden onmiddellijk,
eventueel geanonimiseerd, gedeeld moeten worden met werkcentra en
uitzendbureaus. Zij kunnen dan meteen aan de slag gaan met matching,
jobcarving en wat er nodig is om deze mensen aan de slag te krijgen. Is
de staatssecretaris tot zo'n uitrol bereid?
Hoe ziet de staatssecretaris zijn mogelijkheden om ervoor te zorgen dat
statushouders niet te kieskeurig kunnen zijn in welke baan ze
accepteren? Want natuurlijk wil iedereen het liefst doen waar zijn of
haar hart ligt, waar hij of zij voor heeft gestudeerd of een opleiding
voor heeft gevolgd, maar om arbeidsritme te krijgen en te wennen aan ons
land is werken echt beter dan thuiszitten. Kan de staatssecretaris
ervoor zorgen dat statushouders die al twee keer een aanbod hebben
geweigerd, de derde keer die baan moeten accepteren omdat er anders
gekort kan worden op de uitkering?
Voorzitter. We willen dat statushouders aan de slag gaan, maar dan
moeten er wel werkgevers zijn die banen kunnen aanbieden. Het kost voor
een ondernemer soms gewoon extra moeite om een statushouder te
begeleiden. In september zou een subsidieregeling zijn opengesteld voor
werkgevers om statushouders in dienst te nemen. Hoe staat het met de
aanvragen daarvan? Er is €6.000 per statushouder beschikbaar. Is dat op
en wordt dat op een goede manier ingezet?
Voorzitter. Welke werkgever je ook spreekt; je hoort overal dat er een
groot tekort is aan mensen, met name in sectoren als de bouw, de zorg en
de techniek. Wij dringen als VVD al langer aan op afspraken met
tekortsectoren over de inzet van statushouders, bijvoorbeeld door ze
verkort op te leiden voor de zorg en de bouw. Ik las in de stukken dat
er nu sectorale ontwikkelpaden kraptesectoren zijn, maar dat is iets wat
op papier staat. Dat betekent dat je op papier kunt lezen welke functies
er allemaal mogelijk zijn binnen een bepaalde sector. Maar dat dat op
papier staat, betekent natuurlijk niet dat die statushouders daar
vervolgens als donderslag bij heldere hemel aan de slag kunnen gaan. Is
de staatssecretaris bereid zelf met sectoren afspraken te gaan maken en
als overheid een actievere rol daarin te spelen, zodat statushouders
worden verbonden met opleidingen en vacatures in tekortsectoren, zodat
niet iedere branche, ieder ziekenhuis, ieder bouwbedrijf zelf het wiel
hoeft uit te vinden en zodat gegevens ook beter ontsloten worden?
Hoe staat het met het vervolgonderzoek naar ondernemerschap bij
statushouders en naar wat daarin belemmeringen zijn? Veel mensen hebben
in hun thuisland een ondernemende rol gehad en die past misschien hier
ook om snel aan de slag te kunnen komen. Waar blijft dat
vervolgonderzoek? Kan er in iedere arbeidsmarktregio een aanspreekpunt
komen voor statushouders die een onderneming willen starten?
Voorzitter. Wij lazen dat nu de 24 wekeneis is geschrapt het vorige
kabinet ervoor heeft gezorgd dat asielzoekers voorrang hebben bij het
UWV als zij een tewerkstellingsvergunning aanvragen. Voor hen geldt
twee, in plaats van vijf weken. Wij zouden willen weten ten koste van
welke andere aanvragers dit gaat. Vindt de staatssecretaris dat eerlijk?
Waar blijft de uitvoering van de motie van de heer Flach en mijzelf om
kansarme asielzoekers te weren van de arbeidsmarkt, waarvoor nu ook
ruimte is in de nieuwe Europese migratieafspraken? Dat die 24 wekeneis
eraf is, wil natuurlijk niet zeggen dat mensen die helemaal geen kans
maken om in Nederland te blijven, hier maar vol de arbeidsmarkt op
zouden moeten kunnen.
Dan heb ik een aantal vragen aan staatssecretaris Coenradie over de
inburgering. Hoe staat het met het aantal statushouders dat inmiddels
daadwerkelijk een PIP, zo'n persoonlijk integratieplan, vastgesteld
heeft gekregen? Hoeveel hebben ook echt een aanbod? Hoe kijkt de
staatssecretaris aan tegen de enorme vertraging in zowel de invoering
als uitvoering van de wet in diverse gemeenten? Wat is haar reactie op
de zorg van NT2-docenten dat taallessen onder niveau zijn omdat
gemeenten inkopen op prijs en niet op kwaliteit? Hoe gaat de
staatssecretaris de tussenevaluatie van de inburgeringswet invullen? Kan
zij toezeggen dat na komend jaar een deel van de bekostiging richting
gemeenten ook wordt gekoppeld aan hun daadwerkelijke
uitstroomresultaten, zoals we wettelijk hebben bepaald? Wat is zij van
plan met de regel in de wet dat inburgeraars de eerste zes maanden niet
meteen een volledige uitkering op hun rekening krijgen? Zo staat het op
dit moment namelijk in de inburgeringswet. Minister Van Gennip heeft
hier gezegd dat zij met wetgeving wilde komen waardoor inburgeraars weer
vanaf dag één gewoon een volledige uitkering op hun rekening krijgen. De
VVD was het daar niet meer eens. In de inburgeringswet hebben we niet
voor niets ontzorging afgesproken, zodat het automatisme van meteen een
uitkering krijgen ervan af zou gaan, en ook zodat kwetsbare mensen beter
zouden kunnen worden geholpen. Is de staatssecretaris bereid de wet
gewoon in stand te laten?
Verder heeft de staatssecretaris op haar begroting een besparing staan
op de inburgeringsvoorzieningen op COA-locaties. Acht zij deze
realiseerbaar? Wat doet zij als de instroom niet dusdanig afneemt als nu
is ingeboekt? Wat is het effect van de besparingen op de #Meedoen-balies
en op taal in de COA-locaties?
Tot slot. Het vorige kabinet was bezig met het ontwikkelen van
ambitieuze streefcijfers voor het vergroten van de arbeidsparticipatie
van statushouders. Gaat dit kabinet ook met streefcijfers komen? En
wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Dat was mijn blokje sociaal-economische integratie, voorzitter.
De voorzitter:
O, ik dacht dat dit uw hele betoog was.
Mevrouw Becker (VVD):
Nee, nog niet.
De voorzitter:
Dat is goed, maar dan is dit wel een natuurlijk moment om de heer Ergin
het woord te geven voor een interruptie.
De heer Ergin (DENK):
Ik heb goed geluisterd naar mevrouw Becker. Het lijkt alsof de VVD een
beetje aan het radicaliseren is. Onder het mom van "benoemen" worden
hele groepen mensen voor de bus gegooid en door het slijk gehaald, ook
door het kabinet. We zagen mevrouw Bente Becker dit gewoon verdedigen.
Zij verdedigt gewoon hier in dit huis dat grote groepen mensen op basis
van tientallen mensen voor de bus worden gegooid. Zij koppelt daar een
verzonnen integratiecrisis aan. Ik zou mevrouw Becker willen vragen: kan
zij aangeven waarom de VVD zo'n obsessie heeft met Nederlanders met een
migratieachtergrond? Waar ligt dat aan?
De voorzitter:
Mevrouw Becker ten aanzien van de obsessie.
Mevrouw Becker (VVD):
De VVD heeft een obsessie met vrijheid. De VVD realiseert zich dat wij
hier in een land leven waar het uniek is wat je kunt doen. Wij hebben
democratisch gekozen volksvertegenwoordigers. Wij hebben vrijheid van
meningsuiting. Mannen, vrouwen, homo's en hetero's zijn in ons land
gelijk. Je mag hier liefhebben wie je wil. Je mag houden van wie je wil.
Er zijn heel veel landen in de wereld waar dit niet zo is. Generaties
voor ons hadden die kans ook niet. We hebben dus de hele dure plicht om
dat te behouden. Als we zien dat er vanuit bepaalde delen van groepen
van mensen met een migratieachtergrond — zeker niet allemaal, maar wel
vanuit een zorgelijk deel — soms een aanval wordt gedaan op die
vrijheden, dan staat de VVD op. Als er, zoals ik net zei, in een stad
als Rotterdam, maar ook in Amsterdam en Utrecht, naar schatting 200
vrouwen verborgen achter de voordeur leven, zonder eigen pinpas, tegen
wie wordt gezegd "jij moet later voor je man zorgen, want je bent
minderwaardig", dan staat de VVD op. Als homo's die op straat hand in
hand willen lopen, te maken krijgen met geweld of als Joden te maken
krijgen met geweld, omdat er vanuit bepaalde bevolkingsgroepen wordt
gezegd dat je minderwaardig bent als je homo of Joods bent, dan staat de
VVD op. Als u dat radicaal noemt, dan ben ik heel radicaal in het
verdedigen van vrijheid. Ik hoop dan dat de heer Ergin eens een keer in
een integratiedebat zou willen ingaan op alle nuances die ik net noemde.
Ik benoemde dat het met heel veel mensen met een migratieachtergrond in
dit land hartstikke goed gaat en dat dit debat niet over hen gaat. Maar
wat zegt hij over de oververtegenwoordiging van Marokkaanse, Turkse,
Nederlands-Caribische en Surinaamse mensen in de criminaliteitscijfers?
Wat zit daaronder? Wat kunnen we daaraan doen? Dan komt de heer Ergin
altijd — en dit is mijn laatste zin, voorzitter — met de woorden: dat
ligt aan discriminatie. Sorry, maar dat is te makkelijk. Er ís sprake
van een integratieprobleem. Denk nou alstublieft samen met ons mee over
oplossingen.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Ergin heeft een vervolginterruptie.
De heer Ergin (DENK):
Wat we zojuist hebben gezien, is een duidelijk toonbeeld van de enorme
radicalisering van de VVD. Het gaat over vrijheid. Ik ben het er
helemaal mee eens dat we vrijheden moeten beschermen. Maar we horen de
VVD nooit als er demonstranten worden bekogeld met eieren; dan gaat het
nooit over achtergronden. We horen de VVD nooit op het moment dat er
racistische en antisemitische spreekkoren te horen zijn in stadions; dan
horen we de sterke spierballentaal van de VVD nooit. We horen de VVD
nooit als het gaat om jonge meisjes die met een Marokkaanse Nederlander
thuiskomen en door hun vader, hun ouders en hun familie worden
geïntimideerd en weggezet. Dan horen we de VVD nooit over vrijheid. We
zien dat de VVD selectief aan het shoppen is in al die vrijheden en
selectief liberaal is. Het enige wat de VVD kan doen, is met de
belerende vinger wijzen.
Voorzitter. Ik ben de discussie over oververtegenwoordiging ook helemaal
spuugzat. Ik kan ook allemaal cijfers laten zien waarmee ik dingen kan
onderbouwen. Ik kan erop wijzen dat een bepaalde groep vaker naar voren
komt wat betreft pedoseksuele delicten. Ik kan hier ook
integriteitsonderzoeken naar voren halen waarin de VVD koploper is.
Ieder jaar opnieuw zien we dat VVD'ers koplopers zijn wat betreft
integriteitsschendingen. Dan hoor ik de VVD nooit zeggen dat het een
VVD-probleem is van VVD-politici die oververtegenwoordigd zijn in
integriteitschandalen. Dan horen we mevrouw Bente Becker niet. Ik roep
haar op: "Kap hiermee! Behandel mensen eerlijk en rechtvaardig. Kijk
naar individueel gedrag en ga niet hele groepen over één kam
scheren."
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb geen vraag gehoord, maar u kunt erop reageren,
mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik ga proberen om heel rustig en inhoudelijk kort even in te gaan op
alles wat hier is gezegd.
De voorzitter:
Dat zou heel fijn zijn.
Mevrouw Becker (VVD):
De VVD staat vooraan als het gaat om het bestrijden van antisemitisme,
uit welke hoek het ook komt. Mijn fractievoorzitter, Dilan Yeşilgöz, is
daar nota bene in dit huis mee begonnen op het moment dat daar nog
helemaal geen apart beleid voor was. In de nota die zij destijds samen
Gert-Jan Segers heeft opgesteld, schrijft zij dat antisemitisme uit
extreemlinkse en uit extreemrechtse hoek komt, maar ook uit delen van de
islamitische gemeenschap. Ik denk dat zij sindsdien met wel 30
voorstellen is gekomen — later heeft college Ulysse Ellian dat
overgenomen — om dit probleem aan te pakken. Wij kijken daar dus
genuanceerd naar en zijn bezig om alle schakeringen van dit probleem op
te lossen.
Maar zodra wij dan benoemen dat er ook een probleem zit bij mensen met
bijvoorbeeld een Turkse en een Marokkaanse achtergrond — dat probleem
speelt niet bij allemaal, maar wel bij een deel van deze mensen — die
eigenlijk vinden dat het jodendom niet oké is of dat het Joods zijn niet
oké is, dan zegt de heer Ergin dat wij dat niet mogen benoemen. Ik wil
het wel benoemen, want ik wil het oplossen. Hetzelfde geldt voor
discriminatie. Dat zullen wij ook altijd bestrijden, vanuit welke hoek
dat ook komt. Het is verschrikkelijk als mensen dat meemaken. Het gaat
niet over waar je vandaan komt; het gaat over waar je naartoe wil. Het
gaat ook over veiligheid in de moskeeën. Als er daar sprake is van
dingen die niet veilig zijn, dan steunen wij gesprekken daarover; dan
kijken wij naar een aanpak. Ik vind het zo jammer dat we hier een debat
hebben over integratie en dat er door een deel van de partijen, en ook
door DENK, wordt gezegd: als je zegt dat er een integratieprobleem is,
ben je geradicaliseerd. Dat is echt de wereld op z'n kop. Daar wil ik
het maar bij laten; ik ga door met mijn betoog als dat mag, tenzij ik
nog een andere interruptie heb.
De voorzitter:
Dat is volgens mij niet het geval, dus u kunt uw betoog vervolgen.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Dan ben ik toegekomen aan het onderwerp: vrije
Nederlandse waarden. Voor de VVD is een succesvolle integratie alleen
mogelijk als mensen de Nederlandse normen en waarden accepteren en
omarmen: vrijheid van meningsuiting, gelijkheid tussen man en vrouw,
tussen homo en hetero. Onze normen en waarden zijn namelijk geen
keuzemenu. Ze zijn essentieel voor wie wij zijn als land en waar we voor
staan. Dat betekent dat er geen ruimte is voor gedrag dat daar niet mee
strookt. We kunnen niet meer zeggen: dat is nou eenmaal hun cultuur;
daar bemoeien wij ons niet mee. Er is geen ruimte voor
vrouwenonderdrukking. Er is geen ruimte voor intolerantie. Wie zich hier
niet in kan vinden, kan zichzelf afvragen of Nederland dan wel de juiste
plek voor hem of haar is. Als je hiernaartoe komt om gebruik te maken
van onze vrijheid, maar je gunt in eigen kring anderen niet de toegang
tot onze grondrechten, tot onze vrijheden, wat kom je hier dan
doen?
Gesloten gemeenschappen, van streng islamitisch, christelijk tot
extreemrechts, kunnen een bedreiging vormen voor de vrijheid van mensen
die, soms gedwongen, tot deze gemeenschappen behoren. De VVD wil dat er
streng op toegezien wordt dat de individuele vrijheid voor iedereen
geldt. De VVD maakte bij meerdere begrotingsbehandelingen geld vrij om
vrouwen, homo's en andersdenkenden te steunen in een situatie van
onderdrukking. Een deel van het meerjarenprogramma zelfbeschikking is
met dat geld gefinancierd. Wij zijn blij dat dat is gelukt. Wel is het
geld bij heel veel verschillende organisaties versnipperd uitgezet.
Wordt dat meegenomen in de evaluatie? Is de staatssecretaris bereid om
bij de evaluatie te kijken naar de effectiviteit van de erbij betrokken
organisaties? Hoe voorkomen we dat organisaties zelf denkbeelden
doorgeven die juist niet passen bij Nederland?
Het risico bij een subsidie voor sleutelpersonen is bijvoorbeeld dat als
je over religieuze dilemma's praat met ouders over het opvoeden van
jongens en meisjes, zo'n sleutelpersoon misschien te veel begrip toont
voor het religieuze perspectief, ten koste van het grondrecht van zo'n
meisje. Wordt naar dit soort zaken gekeken in de evaluatie? En waarom
moet de evaluatie meer dan een jaar duren? Volgens mij moet er dan
namelijk al een beslissing zijn gevallen over het vervolg, zonder dat de
evaluatie al klaar is. Of is de staatssecretaris nu al bereid om op
basis van de evaluatie met een verbeterde actieagenda voor na 2025 te
komen, met minder versnippering en meer focuspunten?
Een van die focuspunten zou wat de VVD betreft zijn: financiële
zelfredzaamheid van vrouwen in gesloten gemeenschappen. Is hij bereid
daar een groot punt van te maken? Ze hebben recht op toegang tot
betaalmiddelen, tot een eigen gesprek met de gemeente over werk. Wil de
staatssecretaris bij iedere gemeente in Nederland nagaan of die
inmiddels ook altijd de vrouw uitnodigt voor een gesprek over werk als
het gezin een uitkering ontvangt? In het verleden deed de helft van de
gemeenten in Nederland dat niet.
Is de staatssecretaris bereid in overleg te treden met de
bewindspersonen van JenV en VWS over de mogelijkheid van een preventief
gerechtelijk dwangbevel voor een uitreisverbod voor jonge meisjes, om
genitale verminking en huwelijksdwang te voorkomen, en voor een
meldplicht schadelijke praktijken in zorg en onderwijs? Wanneer kunnen
we als Kamer een gezamenlijke brief van deze departementen verwachten
over de versterkte aanpak schadelijke praktijken, die we hebben
afgesproken in het hoofdlijnenakkoord? Wanneer gaat staatssecretaris
Coenradie ervoor zorgen dat die vrije waarden centraler in de
inburgering komen? Denk ook aan meer aandacht voor de Holocaust en, als
het kan, een aangescherpte participatieverklaring.
Verder pleit de VVD al lang voor het aanpakken van problematisch gedrag,
gedrag dat niet strafbaar is maar zich in het grijze gebied bevindt en
waarvan we zeggen: dit willen we niet in Nederland. Het gaat dan nog
niet om het voorbereiden van terreurhandelingen of om strafbare feiten,
maar wel over wanneer in een moskee bij een lezing bijvoorbeeld terreur
wordt verheerlijkt of homoseksualiteit wordt afgekeurd. Dit soort dingen
ondermijnen onze vrije samenleving. In zijn brief over salafisme
schrijft de staatssecretaris dat 3% tot 5% van de moslims salafistisch
is in Nederland. Daarin schrijft hij zelf ook over dit grijze gebied.
Het salafisme lijkt in Nederland minder dreigend op dit moment, maar dat
gaat dan vooral over de nationale veiligheid. Hoe zit het met
onverdraagzame boodschappen? Ik heb twee aangenomen moties over het
juridisch definiëren van "problematisch gedrag", van die
onverdraagzaamheid. Ik wil het kabinet opnieuw aansporen om deze met
urgentie uit te werken. Ik zou me kunnen voorstellen dat je ernaar kijkt
dat "problematisch gedrag" in verschillende sectoren misschien
verschillend gedefinieerd is. De landsadvocaat zei in het verleden: je
kan niet met een generieke definitie komen. Maar kunnen we dan misschien
met een sectorale definitie komen? Wil de staatssecretaris dit meenemen
in zijn verkenning naar effectiever optreden tegen onverdraagzaam en
antidemocratisch gedachtegoed? Het is overigens goed dat hij zo'n
verkenning heeft aangekondigd. Wanneer kunnen we die verwachten?
Ook wil ik weten hoe de taskforce die was opgezet om problematisch
gedrag aan te pakken, wordt doorgezet. Verder wil ik weten met welke
gesprekspartners de staatssecretaris de aangekondigde integratieagenda
gaat maken. Hoe voorkomt hij buitenlandse en onvrije beïnvloeding aan
zijn eigen tafel? Hoe zorgt hij ervoor dat organisaties representatief
zijn? De helft van alle mensen met een Turkse achtergrond voelt zich
volgens het Clingendaelonderzoek bijvoorbeeld niet vertegenwoordigd door
de Turkse koepelorganisaties waarmee het Rijk spreekt. En waar blijft de
uitvoering van mijn motie waarin wordt verzocht om een overzicht van
gesprekspartners en om een andere aanpak op dit punt? Minister Van
Gennip, de vorige minister op dit onderwerp, was tegenstander van mijn
agenda. Zij vond dat zij met iedereen moest kunnen praten en met
iedereen om tafel moest kunnen zitten. Maar wij vinden als VVD dat je
moet kijken of mensen jouw vrije agenda delen, of dat ze misschien
worden gefinancierd vanuit een buitenlands regime, waardoor het minder
logisch is dat ze jouw gesprekspartner zijn voor integratie.
Tot slot, voorzitter. In het hoofdlijnenakkoord is afgesproken dat we
onderzoeken of we kunnen verbieden dat religieuze organisaties voor meer
dan de helft van hun middelen afhankelijk zijn van financiering door een
buitenlandse overheid, zoals nu het geval is bij bijvoorbeeld de
Diyanetmoskeeën. Ik wil de staatssecretaris vragen om dit snel op te
pakken. In de stukken wordt gesuggereerd dat dit al is ingevuld met het
wetsvoorstel voor meer transparantie, dat al meer dan een jaar in de
Kamer ligt. Maar dat kan niet waar zijn, want het hoofdlijnenakkoord
kwam daarna en vroeg toch echt iets meer. Dus wat kunnen wij op dit
terrein van het kabinet verwachten?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit levert een interruptie op van de heer Flach.
De heer Flach (SGP):
Ik heb geluisterd naar het betoog van mevrouw Becker. Ik ben het eens
met veel van wat zij zegt. Ze begon ook met te zeggen dat het belangrijk
is om nuances te benoemen en ook te benoemen wat er daadwerkelijk
gebeurt. In dat licht voel ik me er wat ongemakkelijk bij dat wanneer
mevrouw Becker het heeft over gesloten gemeenschappen, streng
christelijke gemeenschappen op één hoop worden geveegd met
extreemrechtse en radicaal islamitische gemeenschappen. Volgens de
definitie hoor ik, denk ik, bij zo'n streng christelijke groepering. Ik
kan niet één voorbeeld bedenken waarin de onverdraagzaamheid die mevrouw
Becker signaleert, zich heeft geuit in geweld, onderdrukking of wat ook.
Als dat wel zo is, dan keur ik dat per direct hier af. Bedoelt mevrouw
Becker niet eigenlijk dat er geen recht meer is op een afwijkende
mening, dat "onverdraagzaamheid" betekent dat je dezelfde mening als de
VVD zou moeten hebben? Ik wijs erop dat er nog steeds ruimte is, ook in
dit land, om afwijkend te denken rondom lhbti en genderideologie of om
een klassieke opvatting over het huwelijk, als zijnde iets voor een man
en een vrouw, te hebben. Dat is toch iets wat gewoon moet kunnen, zonder
dat je daarmee direct onverdraagzaamheid wordt verweten of dat je op één
hoop wordt geveegd met groeperingen die die onverdraagzaamheid omzetten
in geweld? Ik heb daar echt grote moeite mee.
Mevrouw Becker (VVD):
Ten eerste heb ik geen dingen op één hoop willen vegen. We hadden het
over antisemitisme. Daarbij ging het over extreemlinks, extreemrechts en
delen van de islamitische gemeenschap. Vervolgens hebben we het gehad
over de aanval op de vrije samenleving. Ik heb gezegd dat het mij niet
uitmaakt op basis van welke religie je in dit land denkt vrijheden te
kunnen ondermijnen, maar dat, als je dat doet, je altijd de VVD op je
pad zal vinden. Helaas zijn er ook voorbeelden uit heel streng
gereformeerde, uit heel streng christelijke hoek waarbij de VVD vindt
dat die vrijheid wordt ondermijnd. Ik noem bijvoorbeeld scholen waar op
dit moment in Nederland aan ouders wordt gevraagd om eerst een
identiteitsverklaring te ondertekenen, waarin staat dat het eigenlijk
niet oké is dat twee mannen of twee vrouwen in dit land samen zouden
kunnen zijn, terwijl wij in de Grondwet hebben staan dat iedereen gelijk
is en we in dit land het homohuwelijk hebben geregeld. Dat is dan wel
een grens waar de VVD voor op wil komen. Dat is niet even "je moet
hetzelfde vinden als de VVD". Nee, je moet onze Grondwet eerbiedigen en
je moet de vrije waarden en de gelijke rechten eerbiedigen.
Als op scholen, op basis van welke religie dan ook, aan kinderen wordt
geleerd dat homoseksualiteit verwerpelijk is of "je mag misschien wel
homo zijn, maar doe het alsjeblieft niet", dan vind ik dat je die grens
over gaat. Datzelfde geldt voor homoconversiepraktijken. We hebben een
initiatiefwet in deze Kamer liggen, omdat wij vinden dat het heel
kwalijk is als over jonge mensen die in hun vezels voelen "ik ben een
jongen, maar ik val ook op een jongen" in zo'n gesloten gemeenschap
wordt gezegd: nee, dat is niet aan de hand, je bent ziek en je kunt mee
naar een psycholoog, die je daar wel vanaf helpt. Ik vind dat dat echt
in strijd is met de vrije waardes zoals we die in deze samenleving
hebben ontwikkeld. Ik hoop dat ik de heer Flach aan mijn zijde kan
vinden — ik weet dat het niet zo is bij deze voorstellen, want die
worden helaas niet gesteund door de SGP — om inderdaad radicaal voor die
vrijheid te gaan staan.
De voorzitter:
Meneer Flach, met de volgende interruptie.
De heer Flach (SGP):
Ik vind dit toch wat problematisch, want bij vrijheden hoort dat je mag
vinden wat je vindt. Ik steun mevrouw Becker als het leidt tot
ondermijning, als mensen niet over straat zouden kunnen lopen, als hun
geweld wordt aangedaan, als ze gediscrimineerd worden. Dan vinden we
elkaar. Maar de VVD gaat hier nog wat verder en zegt eigenlijk dat je
die opvatting niet eens meer mag hebben en dat je die niet eens meer mag
overdragen aan je kinderen. Dan wil ik de VVD er toch aan herinneren dat
in 2000 bijvoorbeeld de wet op het homohuwelijk is ingevoerd. Destijds
hebben 33 Kamerleden daartegen gestemd. Zes daarvan hebben het later nog
geschopt tot minister, één tot minister-president en één tot
secretaris-generaal van de NAVO. Je kunt toch moeilijk zeggen dat dat
onverdraagzame lieden waren die een bedreiging waren voor de vrije
waarden van ons Nederland?
Mevrouw Becker (VVD):
Maar het homohuwelijk is er wel gekomen. Dat is emancipatie. In het
verleden heeft een groep voor ons — dat waren vrouwen, maar ook homo's —
een keiharde strijd gevoerd om eindelijk gelijk behandeld te worden. Dat
hebben wij hier niet hoeven doen. De SGP zegt: ik mag toch wel zeggen
dat ik het daar niet mee eens ben? Je mag het daar zelf niet mee eens
zijn, maar de vraag is of je het onderwijs, dat publiek bekostigd is,
mag gebruiken om kinderen te leren dat datgene dat in de wet staat,
eigenlijk niet oké is en dat we het recht op het homohuwelijk wel
hebben, maar het niet voor hen geldt en dat ze misschien wel naar een
psychiater gestuurd worden die hen van die homoseksualiteit kan
afhelpen. Sorry, maar of dat nou vanuit islamitische hoek of vanuit
christelijke hoek wordt gezegd, de VVD gaat daartegenin. We leven
namelijk in een vrij land, waar ieder individu het recht heeft om
zichzelf te kunnen zijn. Religie is iets moois. Er zijn heel veel mooie
lessen te lezen in religieuze boeken. Ik ben helemaal niet tegen
religie. Maar het is niet zo dat vrijheden absoluut zijn en dat als je
maar met een briefje wappert en zegt "ik zeg dit op basis van geloof",
het dan oké is. Die vrijheid staat wat ons betreft altijd
bovenaan.
De voorzitter:
Dat levert een interruptie op van mevrouw Tseggai. O, excuses, de heer
Flach heeft nog een interruptie. Dit is wel uw laatste, meneer
Flach.
De heer Flach (SGP):
Ja, dat klopt, maar die zet ik toch graag in. Ik constateer hier
namelijk wel dat de vrijheid van meningsuiting inmiddels gesneuveld is
bij de VVD. Volgens de definitie die mevrouw Becker gebruikt, kan je dus
niet zeggen "dat staat in de wet, maar dat vind ik niet oké". Dat zou
aantasting zijn van de vrije waarden in ons land. Volgens mij doen we
hier als politici elke dag niet anders. We zeggen namelijk: die wet
zouden we anders willen; die wet moet worden aangepast. Dat mag. Ik
constateer toch echt dat er van die liberale vrijheden die mevrouw
Becker zo promoot steeds minder over is. Er wordt een steeds smaller pad
van opvattingen toegestaan, met opvattingen die zich bewegen in een
bepaalde bandbreedte van haar eigen opvatting. Een van de gedachten
achter het liberalisme is nou juist: het kan zijn dat ik uw mening
verafschuw, maar ik zal ervoor strijden dat die gehoord mag worden. Daar
gaat het mij om. Daar waar we de grens overgaan van geweld, intimidatie
en onderdrukking, vinden we elkaar direct. Maar er moet in dit land toch
gewoon ruimte zijn voor een diversiteit aan opvattingen, ook wat betreft
dit soort cruciale zaken?
Mevrouw Becker (VVD):
Als je het er als SGP niet mee eens bent dat in dit land twee mannen of
twee vrouwen met elkaar kunnen trouwen, dan kan je in dit parlement
inderdaad voorstellen doen om daarvan af te komen. Dat is de democratie.
Maar dat wil niet zeggen dat daarmee alle meningen maar geoorloofd zijn,
omdat er de vrijheid van meningsuiting is. Er zijn ook bepaalde imams
die op weekendscholen willen onderwijzen dat de sharia boven de
democratie staat. Dan zegt de SGP: dat mag niet; als dat gebeurt, willen
wij gericht toezicht op die islamitische gemeenschap. Maar ik zeg tegen
de heer Flach, en ook tegen alle andere christelijke partijen, ook het
CDA: heb nou eens zelfreflectie; als we dit soort instrumenten inzetten,
moeten we ook bereid zijn ze in te zetten als het gaat om de
christelijke gemeenschap. Er kan heel veel. Met artikel 23 kun je in dit
land een religieuze school openen en kun je je kinderen helemaal
opvoeden binnen je hervormde of gereformeerde traditie. Maar er zijn
grenzen. Die grenzen liggen bij de gelijkwaardigheid van man en vrouw,
van homo en hetero, bij de vrije democratische samenleving. De VVD vindt
dat we artikel 23 daarom ook moeten moderniseren. Op dit moment wordt
gezegd dat de vrijheid van onderwijs eigenlijk boven alles staat, zelfs
boven artikel 1. Op basis van de vrijheid van onderwijs mag je dus
discrimineren. Nee, daar is die niet voor bedoeld, zegt de VVD. Daar
denken wij dus verschillend over, maar die strijd blijf ik voeren. Die
heeft niets te maken met een aantasting van de vrijheid van
meningsuiting. Die heeft te maken met het opkomen voor de vrije waarden
in deze samenleving.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik dacht: ik wacht even met interrumperen tot mevrouw Becker bij het
einde van haar betoog is. Het was op zich een gloedvol betoog. Sommige
punten kan ik zelfs onderschrijven. Maar ik hoorde mevrouw Becker ook
zeggen: normen en waarden zijn geen keuzemenu. Op zich ben ik het daar
ook niet mee oneens, maar vervolgens moet ik, naar aanleiding van dit
gloedvolle betoog over homo's en hetero's in Nederland en dat die er
allemaal mogen zijn, toch denken aan een passage in het regeerakkoord
waarin staat dat seksuele voorlichting op scholen neutraal moet zijn.
Daar staat toch ook de handtekening van mevrouw Becker onder. Mevrouw
Becker heeft het er voortdurend over dat we dingen moeten kunnen
benoemen in Nederland. Daar ben ik het mee eens, maar ik hoor mevrouw
Becker niet over het deel van het CBS-onderzoek waar ook in staat dat
Nederlanders zonder migratieachtergrond te veel in homogene groepen
leven. Ik hoor haar niet over het SCP-onderzoek waaruit blijkt dat er
sprake is van een integratieparadox. Ik heb het woord "discriminatie"
niet één keer gehoord. Ik heb het woord "antisemitisme" wel gehoord. Ik
heb ook dingen gehoord over homohaat waar ik het heel erg mee eens ben.
Maar als we het hele verhaal willen vertellen en dingen willen benoemen,
zou ik aan mevrouw Becker willen vragen om deze kwesties, die ik even
snel aanhaal — sorry daarvoor — ook te benoemen.
Mevrouw Becker (VVD):
Vorige week maandag hadden wij het wetgevingsoverleg Emancipatie. Toen
hebben we een hele dag aandacht besteed aan alle onderwerpen die mevrouw
Tseggai benoemt. Ik ben het helemaal met haar eens dat dit ook relevant
is. Wat leren we kinderen op scholen? Leren zij over gelijkwaardigheid?
Krijgen zij seksuele voorlichting? Leren jongens op tijd dat vrouwen
geen bezit zijn? Het gaat om al die elementen. Daarom vinden wij het
heel belangrijk dat seksuele voorlichting plaatsvindt. Wij lezen die
neutraliteit zo dat het juist niet zo kan zijn dat er op een school
bijvoorbeeld wordt gezegd: homoseksualiteit bestaat ook in deze
samenleving, maar dat is iets slechts en dat moet je niet doen. Er moet
gewoon een open overdracht van kennis zijn over de manier waarop de
Nederlandse wetgeving in elkaar zit. Dat moet worden voorgelegd aan
kinderen. Ik ben het dus helemaal eens met mevrouw Tseggai. Ik had een
inbreng van bijna achttien minuten, denk ik. Als ik er nog tien bij had
gehad, hadden we het ook over discriminatie kunnen hebben. Ik heb al aan
het begin gezegd dat ik vind dat discriminatie ook aangepakt moet
worden. Maar ik wil tot slot wel aan mevrouw Tseggai en ook aan een
aantal andere partijen teruggeven dat hun inbreng eigenlijk alleen maar
ging over de andere kant, over discriminatie en kansengelijkheid. Ze zei
zelfs dat het integratieprobleem er niet is. Ik heb op een hele
genuanceerde manier, met cijfers over wat er goed gaat en wat er niet
goed gaat, willen aangeven dat dat probleem er wel degelijk is.
De voorzitter:
Mevrouw Tseggai heeft een vervolginterruptie. Mag dat nog? Ja. Dit is uw
vijfde.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Wat mij opvalt, is het volgende. De VVD benoemt een aantal vormen van
discriminatie, zoals antisemitisme, homohaat en vrouwenonderdrukking.
Maar mevrouw Becker benoemt alleen vormen van discriminatie waar zij
moslims of de fundamentele islam tegenover kan zetten. Ik wil graag van
de VVD, een coalitiepartij en een partij die zegt te staan voor vrijheid
en individuele waarden, horen hoe zij aankijkt tegen die
integratieparadox en tegen het vergaande probleem van moslimhaat in dit
land en überhaupt discriminatie in Nederland. Dat hoor ik iedere keer
niet.
De voorzitter:
Dat is geen vraag, maar u mag erop reageren.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Het was wel als vraag bedoeld.
Mevrouw Becker (VVD):
Arbeidsmarktdiscriminatie is iets wat wij als VVD verschrikkelijk
vinden. Als ondernemers bijvoorbeeld zeggen "ik heb een vacature", maar
richting het uitzendbureau aangeven dat ze daar geen mensen van kleur
voor willen, of als ze gaan kijken naar achternamen of dat soort dingen,
vinden wij dat verschrikkelijk. Dat zeg ik vandaag niet voor het eerst.
Een van mijn voormalige collega's, Zohair El Yassini, is er hier in de
Kamer voorvechter van geweest om daar een einde aan te maken. Ik weet
dat diverse bewindspersonen van VVD-huize op Sociale Zaken daartegen
gestreden hebben. Ik ben het dus met mevrouw Tseggai eens dat we
arbeidsmarktdiscriminatie of haat richting iemand omdat hij of zij
moslim is ook keihard moeten aanpakken. Er zit geen onderscheid tussen
hoe u daarnaar kijkt en hoe ik daarnaar kijk. Ik zeg er alleen bij: wat
mij betreft mag dat wel genoemd worden in het integratiedebat, maar het
moet niet het hele integratiedebat zijn. Sommige partijen hier zeggen
dat dat het integratiedebat is. Dat zou ik echt jammer vinden, omdat we
de andere problemen die er ook zijn dan niet kunnen oplossen.
De heer Boomsma (NSC):
Dank aan mevrouw Becker voor haar betoog. Ik ben het over veel dingen
met haar eens. Ze zei net wel "niet alle meningen zijn geoorloofd". Dat
vind ik wel een opmerkelijk uitspraak voor een liberale partij. Ik denk
toch dat we moeten hechten aan de Grondwet en aan het feit dat er een
verschil is tussen een mening hebben, en die mening opdringen of
opleggen aan anderen of de situatie waarin dit leidt tot discriminerend
gedrag. Nee, oké, dan begrijpen we elkaar. Ik vind dat de VVD wel erg
ver gaat in het onder vuur nemen van religie als geheel. Ik hoor
bijvoorbeeld haar partijleider volgens mij letterlijk zeggen "religie
hoort niet thuis in het openbare leven". Ik ben toch wel benieuwd naar
een toelichting van de VVD op die uitspraak, want dat is er eentje waar
ik het in ieder geval niet mee eens ben.
Mevrouw Becker (VVD):
Wat betreft dat eerste: ik bedoelde dat inderdaad. Het was in de context
van wat er wel of niet op een school kan worden gezegd. Daarbij zei de
SGP: als de VVD wil inperken wat er op scholen gezegd kan worden, dan is
dat een aantasting van de vrijheid van meningsuiting. Ik gaf aan dat ik
dat niet met hem eens ben, omdat juist wat er op scholen gezegd wordt
ook gaat over de rechten van onze kinderen om in vrijheid te kunnen
opgroeien. Diezelfde vrijheid heeft mijn partijleider Dilan Yeşilgöz in
haar speech verdedigd. U parafraseert nu een zinnetje, waarschijnlijk
uit een tweet van Mirjam Bikker over haar speech. Zij heeft daarna dit
zinnetje getwitterd en gezegd: nou, dit is een aanval van de VVD op
religie. Maar het hele verhaal van mevrouw Yeşilgöz was dat zij er een
probleem mee heeft als religie het openbare leven begint te domineren,
dus als er sprake is van mensen die vanuit hun religie zeggen: ik vind
dit wel of niet wenselijk en zo zou je je als kind, bijvoorbeeld in het
onderwijs, moeten gedragen. Het is een probleem als dat dingen zijn die
in strijd zijn met wat we met elkaar in de wet hebben afgesproken, als
dit in strijd is met de gelijkwaardigheid van man en vrouw of homo en
hetero. Haar verhaal is — daarover ging eigenlijk ook het
interruptiedebat dat ik met de heer Flach had — dat als dat aan de orde
is, wij als liberalen altijd zullen opstaan. Daarom is ons pleidooi om
bijvoorbeeld artikel 23 te moderniseren, omdat daar de vrijheid van
onderwijs soms absoluut boven de gelijkwaardigheid wordt gesteld,
terwijl die daar niet absoluut boven zou moeten staan; die zou er
ondergeschikt aan moeten zijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Van Zanten, wilt u uw microfoon uitzetten? De heer
Boomsma heeft een vervolginterruptie.
De heer Boomsma (NSC):
Maar dat is echt wel wat anders, als mevrouw Becker zegt dat het met
name ging om opvattingen over homoseksualiteit. Ik denk zelf dat het wel
heel erg onverstandig zou zijn om daarmee heel artikel 23 ter discussie
te stellen. Ik schrok ook eigenlijk van wat mevrouw Tseggai zei. Zij
verbindt het meteen met religieus extremisme. Dat is een van de redenen
dat zij dat nu willen intrekken. Maar ik constateer in ieder geval dat
wat niet alleen in de tweet van mevrouw Bikker, maar ook in de media is
verschenen, namelijk dat de VVD zegt dat religie niet thuishoort in het
openbare leven, niet klopt.
Mevrouw Becker (VVD):
Nee. Maar nogmaals, dat is ook nooit zo gezegd. Mevrouw Yeşilgöz heeft
in haar zelfde speech gezegd: religie is iets moois. Heel veel mensen
ontlenen daar inspiratie aan. Het is belangrijk dat mensen in dit land
hun verschillende geloven kunnen belijden. Maar waar religie boven
vrijheden wordt gesteld, of waar de vrijheid van geloof, de vrijheid van
vereniging, het demonstratierecht of andere vrijheden die we hier
hebben, worden misbruikt om gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen,
homo en hetero te ondermijnen, dan vind je de VVD op je pad.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb hier eigenlijk ook wel een interruptie op. Ik zou de
heer Ergin willen vragen om het voorzitterschap over te nemen.
Voorzitter: Ergin
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik luisterde naar het betoog van mevrouw Becker. Er wordt gezegd dat
religie gevaarlijk is, omdat je daarmee iets wil opdringen aan de ander,
of tenminste dat het gevaarlijk kan zijn op het moment dat je het
opdringt aan anderen en daarmee vrijheden inperkt. Maar dat is exact wat
de VVD doet vanuit een diep religieuze liberale overtuiging. Dus de
blinde vlek van de VVD vind ik juist zo gevaarlijk. Ik ben het ermee
eens dat je in het publieke domein ruimte en vrijheden moet hebben voor
elkaar. Maar ik heb de afgelopen week wel een VVD gezien die volgens mij
een grens overschrijdt richting een gedachtepolitie. De VVD vindt mij
aan haar zijde als ze zegt: daar waar haatzaaien, groepsbelediging en
het uitsluiten van mensen geëffectueerd worden, moeten we dat keihard
aanpakken. Ik heb daar net in mijn interrupties wat over gezegd en zal
er ook in mijn bijdrage wat over zeggen. Maar als het gaat om wat de
heer Flach net zei over het hebben van een bepaalde mening, geeft
mevrouw Becker aan dat we artikel 23 moeten moderniseren, terwijl onder
het huidige artikel 23 haatzaaien ook niet mag. Op het moment dat op een
school door iemand gezegd wordt dat je iemand zou moeten stenigen voor
een bepaalde levensopvatting of seksuele geaardheid, dan moeten we nu
ook al ingrijpen. Ik heb dus een beetje moeite met de blinde vlek die de
VVD lijkt te hebben: onder het mom van vrijheid perken we vrijheden van
anderen in zolang ons beeld nog maar wel overeind staat. Glijdt de VVD
nu niet het glibberige pad af dat gedachten op zich al strafbaar zouden
moeten zijn?
Mevrouw Becker (VVD):
Nee, het is niet zo dat we alles wat op scholen gebeurt en wat dubieus
is nu al onder de huidige wet kunnen tegengaan. Ik had het zonet al over
identiteitsverklaringen. De scholen die daarmee werken en dus zeggen dat
er eerst afstand genomen moet worden van homoseksualiteit voordat een
kind naar die school mag komen, doen dat op basis van artikel 23. Er
zijn op sommige scholen gedragsregels waardoor meisjes en jongens anders
behandeld worden en meisjes bepaalde kleding dragen, waarvan je je kan
afvragen of die zich verhouden tot de Nederlandse vrije samenleving. Wij
vinden niet dat je artikel 23 moet afschaffen, maar wel dat je dat
artikel zou moeten kunnen moderniseren. Wat ik zo opvallend vind, is het
volgende. Een aantal christelijke partijen in deze Kamer, zoals CDA en
ChristenUnie, zeggen dat er sprake is van een integratieprobleem, maar
als we met een instrument komen om dat te kunnen aanpakken, bijvoorbeeld
meekijken in Koranscholen en weekendscholen, zegt de partij van de heer
Ceder: ho. Als dat instrument misschien betekent dat er ook sprake kan
zijn van toezicht op een Bijbelschool als daar iets aan de hand is, wil
hij dat hele instrument niet. Als we echt serieus de vrije samenleving
willen verdedigen en integratie willen verbeteren, dan vraag ik aan de
christelijke partijen, zoals ChristenUnie en CDA, om ook naar hun eigen
heilige huisjes te kijken. Het is geen strijd tegen religie. Dit is een
strijd voor vrijheid.
De voorzitter:
Dan geef ik het woord aan de heer Ceder, over heilige huisjes.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit is niet om de eigen parochie te beschermen. Dit gaat voor mij over
de fundamentele vraag of de VVD niet over de schreef gaat, niet ten
aanzien van artikel 23 maar ten aanzien van artikel 6. De VVD plaatst
zich buiten de samenleving en vindt wat zij zelf vindt de norm, namelijk
een liberaal gedachtegoed waarbij het individu centraal staat en de
overheid de vrijheden van het individu moet garanderen, ook ten koste
van vrijheden van anderen. De VVD vindt dat dat de norm is en "neutraal"
is, en dat het vervolgens opgelegd moet worden aan de samenleving.
Daarom zijn wij ook zo tegen de Wet toezicht informeel onderwijs. De
Staat trekt daarin namelijk een broek aan die hem niet past en die ook
best gevaarlijk is, zoals we in het verleden ook in andere landen hebben
gezien. Mijn vraag is dus niet beantwoord of de VVD nog steeds van
mening is dat het heel Nederlands is om, ook als je het er niet mee eens
bent, ook artikel 6 te beschermen, over het recht op geweten, om iets
anders te vinden dan seculiere c.q. liberale vrienden. Vindt de VVD ook
dat het moment dat de vrijheid van de ander geraakt wordt, het moment is
om in te grijpen? Op het moment dat er een mening is die onwelgevallig
is, ook voor mij, hoop ik dat we nog steeds wel op de VVD kunnen rekenen
om ook voor onwelgevallige meningen te blijven staan en ook die te
zullen beschermen.
De voorzitter:
En de vraag?
De heer Ceder (ChristenUnie):
De vraag is of mevrouw Becker het daarmee volmondig eens is.
Mevrouw Becker (VVD):
Het beschermen van grondwettelijke vrijheden, zoals gelijkheid tussen
man en vrouw en tussen homo en hetero, maar ook het recht op
zelfbeschikking, dat in internationale verdragen staat maar ook in onze
eigen wetten en waardoor je als vrouw, als homo of als andersdenkende
beslist over je eigen leven, is niet de mening van de VVD. Ik kom hier
dus niet op voor de VVD. Het is de mening van de VVD dat we moeten
opkomen voor de vrije waarden die we met elkaar verankerd hebben in
wetgeving. Daarvan kan je wat mij betreft niet zeggen: ja, maar ik wil
mijn kinderen toch iets anders leren, omdat dat op basis van mijn geloof
belangrijk is. We zijn ooit samen opgetrokken rondom de inburgeringswet,
en hebben toen een amendement ingediend op de participatieverklaring.
Wat vraag je nou van mensen die hier willen meedoen? Wat moeten zij
ondertekenen? Daar hebben wij toen samen van gezegd dat we het eigenlijk
wel gek vonden dat we mensen laten ondertekenen dat ze onze waarden
respecteren, maar dat die mensen geen afstand hoeven te nemen van
gedragingen die daartegen ingaan. Iemand tekent dan bijvoorbeeld voor
"Er is gelijkwaardigheid tussen man en vrouw", maar ondertussen houdt
hij wel zijn vrouw binnen, omdat dat nou eenmaal zijn geloof of cultuur
is. Wij hebben toen dus gezegd dat mensen ook van dat soort gedragingen
afstand moeten nemen, omdat ze hier in Nederland horen. Dat is iedere
keer het kompas waar ik op vaar. Dat gaat niet om het geloof, maar
geloof is geen vrijbrief om dingen anders te doen dan hoe we ze met
elkaar in de wet hebben afgesproken. U weet net zo goed als ik dat er
ook in mijn fractie mensen zitten die heel veel moois aan het geloof
ontlenen. Ik ben zelf ook christelijk opgevoed. Dat zijn ook verhalen
waar ik inspiratie aan ontleen en waarvan ik het fijn vind dat we die
met elkaar kunnen delen. Dus ik ben niet tegen geloof, maar ik vind wel
dat wij allemaal, als we het integratieprobleem willen oplossen, ook
moeten willen kijken naar instrumenten die onvrije boodschappen tegen
kunnen gaan.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Becker. Dan kijk ik naar de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, voorzitter, dit is mijn laatste. Dat is maar goed ook, gezien de
duur van het debat. Waarom ik hier een aantal interrupties over pleeg,
is omdat ik het eens ben met mevrouw Becker dat wij, waar de samenleving
ontwricht dreigt te raken, in moeten grijpen. Ik zie ook genoeg gevallen
waarin dat plaatsvindt. Daarin vinden wij elkaar echt. Alleen, ik heb in
drie interrupties geprobeerd aan te geven dat wat de VVD nu doet, de
koers die zij nu inzet, niet gaat over: we moeten aanpakken wat in
gedragingen misgaat. Dat gaat inderdaad over vrouwen die achter een
gesloten deur zitten en eigenlijk onvrij zijn. Dat is een gedraging die
we moeten aanpakken. Maar dat is niet wat de VVD doet in haar
voorstellen. Wat de VVD doet in haar voorstellen is een grens verdergaan
en eigenlijk zeggen: de gedachten die de VVD onwelgevallig zijn, die
zich uiten in een gedraging waarvan we met z'n allen vinden dat je dat
niet doet, dat we dat niet met elkaar hebben afgesproken, leggen we
langs een liberale meetlat. Dat is on-Nederlands, dat is onliberaal,
maar het is ook ongrondwettelijk. Vandaar dat ik hiertegen ageer. Ik
hoop dat de VVD opnieuw kijkt naar de voorstellen die de afgelopen dagen
gedaan zijn om steeds verder in te grijpen, niet op gedragingen maar op
gedachten.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik kan in niemands hoofd kijken. Dus ik kan niemand verbieden om iets te
vinden of iets te denken. Dat is maar goed ook, maar inderdaad, ik wil
wel kunnen ingrijpen als het gaat om bepaalde gedragingen die we niet
wenselijk vinden. De heer Ceder zegt: ik ben het met mevrouw Becker eens
dat we moeten ingrijpen als het gaat om vrouwen die achter de voordeur
worden gehouden. Maar is de heer Ceder het dan ook met mij eens dat we
moeten kijken naar de voedingsbodem? Als hier in een moskee in Den Haag
wordt gezegd dat vrouwenbesnijdenis iets goeds is, zoals we ook bij de
resultaten van het parlementaire onderzoek naar ongewenste buitenlandse
beïnvloeding hebben gezien, is de heer Ceder volgens mij de eerste om te
zeggen: daar moeten we wat aan doen. Dan zegt hij ook niet: dat is
vrijheid van denken, dat is vrijheid van religie. Ik daag hem uit om
dezelfde meetlat die hij gebruikt als het gaat om het islamitische
geloof, eigenlijk ongeacht welk geloof, ook hier te hanteren en radicaal
te kiezen voor die vrijheid.
De voorzitter:
Dank u wel voor de beantwoording, mevrouw Becker. Dan geef ik het
voorzitterschap terug aan de heer Ceder.
Voorzitter: Ceder
De voorzitter:
Dank u wel. U heeft het voortreffelijk gedaan als voorzitter. Dan is de
heer Ergin aan het woord.
De heer Ergin (DENK):
Dank je wel, voorzitter. Afgelopen dagen zijn we wederom getuige geweest
van een zeer lelijke kant van de politiek. We zagen hoe de
gebeurtenissen in Amsterdam op 7 november werden aangegrepen om hele
groepen Nederlanders buiten de samenleving te plaatsen, hele groepen
collectief schuld aan te praten en een verzonnen integratiecrisis uit te
roepen. Het ene na het andere voorstel passeerde de Kamer. Salafistische
moskeeën, waar Jodenhaat verspreid zou worden, moesten verboden worden.
Kan iemand mij nou aangeven om welke moskeeën het gaat? Waar vindt dit
plaats? Er zou toezicht moeten komen op weekendscholen, waar kinderen
aangeleerd zouden krijgen om zich van de Nederlandse samenleving af te
keren. Waar? Bij welke organisatie? Kan iemand mij een voorbeeld geven?
Jodenhaat zou diep in de ziel van mensen uit sommige Arabische landen
zitten en daarmee zouden wij als Nederland een probleem hebben. Als er
zo veel mis is in de samenleving — dat is ook een vraag aan de
staatssecretaris — als er zo veel haat, geweld en discriminatie
plaatsvinden, wat doet het OM daar dan in godsnaam aan? Waarom handelt
het OM dan niet?
Voorzitter. In plaats van dat de politiek zich richtte op het
Maccabituig uit het buitenland dat de boel kwam verzieken in ons land,
werd er gewezen naar de islamitische gemeenschap. Terwijl hooligans met
genocidale spreekkoren op een voetstuk werden geplaatst, ging de
politiek als een dolle hond razen tegen onze eigen mensen, onze
Nederlanders, inwoners van ons land.
Voorzitter. We moeten de dingen benoemen zoals ze zijn — dat heb ik de
hele dag gehoord — want alleen dan zouden we problemen kunnen oplossen.
Ik wil ook meedoen aan dat benoemen. Vanwege het giftige politieke
klimaat en de moslimhaat in de Nederlandse politiek moeten moskeeën uit
veiligheid de deuren op slot doen tijdens het gebed, zijn er de
afgelopen weken brandstichtingen geweest bij islamitische bassischolen
en werden Nederlandse moslims door hun buren in elkaar getimmerd. Het
heeft alles te maken met het gif en de verdachtmakingen die over de
Nederlandse moslims worden uitgestort. Dát is het probleem in dit
land.
Voorzitter. Waar ik me nog meer zorgen over maak, is dat het kabinet
achter deze giftige politiek aan huppelde. We zagen hoe het kabinet na
zijn eigen falen bij monde van de minister-president en deze
staatssecretaris olie op het vuur gooide. We zagen hoe Nederland door
dit kabinet op een sluwe wijze werd opgehitst met een verzonnen
integratieprobleem. Vele partijen in dit huis doken als aasgieren op de
verzonnen integratiecrisis door nog meer olie op het vuur te gooien. De
ranzige kant van de politiek houdt zich meer bezig met het uitroepen van
crises dan het oplossen van uitdagingen. Gelukkig hebben we aan de
andere kant onze instituties, zoals het CBS, die wel de wijsheid in
pacht hebben om een gezonde blik te werpen op de samenleving.
Voorzitter. Afgelopen vrijdag zagen we dat we gezegend zijn met het CBS.
We konden namelijk een vuistdik onderzoek lezen over onze samenleving;
ik heb het hier bij me. Terwijl sommige politici hier aan tafel binnen
twee uur hun conclusies hadden getrokken, zien we in het CBS-onderzoek
dat Nederlanders met een migratieachtergrond ondanks alle tegenslagen
flink aan de weg timmeren. In een rap tempo halen ze achterstanden in en
leveren ze een ongekende prestatie. Op basis van het CBS-onderzoek zien
we dat het door het kabinet uitgeroepen integratieprobleem totale onzin
is, dat de door sommige partijen in dit huis uitgeroepen
integratiecrisis totale nonsens is. Waar wel sprake van is, is dat
Nederlanders met een migratieachtergrond ondanks hun 10-0 achterstand in
de samenleving een uitmuntende prestatie leveren, een voorbeeld
zijn.
Dat doen ze ondanks dit kabinet, ondanks het giftige politieke klimaat
en ondanks alle kabinetten hiervoor, die met spierballentaal allerlei
plannen over hen hebben uitgerold en ze nooit hebben gevraagd of zij
onderdeel willen worden van de agenda. Nooit is gevraagd wat ze nodig
hebben. Als er na de zoveelste vraag van DENK een onderzoek werd
uitgevoerd naar discriminatie op de arbeidsmarkt, de woningmarkt, in het
onderwijs, bij stages en in de zorg, kwam uitgerekend deze groep er zeer
slecht uit. Tot baanbrekende actieplannen, spierballentaal, draaiboeken,
taskforces heeft het nooit geleid. Maar als er met de beschuldigende
vinger gewezen moet worden, is iedereen wakker, is iedereen aanwezig.
Want dan pas heeft iedereen wat te zeggen, en niet als al die mensen,
die iedere dag opnieuw hun best doen in de samenleving, het moeilijk
hebben en ondersteuning nodig hebben.
Voorzitter. Daarom een vraag aan deze staatssecretaris. Hoe kijkt hij
terug op zijn schandalige uitspraak? Hij heeft gezegd dat islamitische
jongeren voor een heel groot deel onze normen en waarden niet
onderschrijven. Heeft hij niet het gevoel dat het CBS-onderzoek een klap
is in zijn gezicht? Ziet hij eindelijk in dat de groep Nederlanders die
hij collectief voor de bus gooide en in de steek liet, onder aan de
streep ongekende prestaties levert? De belangrijkste vraag: gaat hij die
schandalige woorden terugnemen?
Mevrouw Becker (VVD):
Ik zou het volgende aan de heer Ergin willen vragen. Wij hebben dit
debat uitgesteld, omdat we dit rapport dan ook konden betrekken bij het
debat. De heer Ergin zegt nu: dit rapport laat zien dat er geen
integratieprobleem is. Hij noemt dan een aantal dingen die beter gaan,
die ik ook benoemd heb. De trends gaan een positieve kant op, maar een
aantal dingen is ook echt wel zorgelijk. Denk aan de
oververtegenwoordiging van mensen van Marokkaanse en Surinaamse afkomst
in de criminaliteitscijfers. Denk aan de toenemende schooluitval. Mensen
slagen er ook minder vaak in om het eindexamen te halen, ook al lukt het
ze wel om wat hoger in te stromen. Maar vervolgens wordt het
schoolexamen dus wat ingewikkelder. Er zitten allerlei nuances in het
rapport. De bottomline van het rapport is: het gaat wel beter, maar nog
steeds is er een zorg met betrekking tot mensen met een
migratieachtergrond, of het nou gaat om uitkeringsafhankelijkheid,
deelname aan de arbeidsmarkt of oververtegenwoordiging in de
criminaliteitscijfers. Hoe kijkt de heer Ergin daarnaar? Deelt hij dat
of zegt hij dat we alleen maar moeten kijken naar de positieve
resultaten? Als hij het deelt, is discriminatie dan in zijn ogen daar de
enige oorzaak van? Of moeten we ook breder kijken naar waar dat probleem
dan vandaan komt?
De heer Ergin (DENK):
Ik maak me er zorgen over dat er in dit huis selectief wordt geshopt in
vrijheden, cijfers en hoe we mensen aanpakken. Daar ga ik niet aan
meedoen. Nogmaals, ik heb ook genoeg voorbeelden van bepaalde groepen
die oververtegenwoordigd zijn in bepaalde gedragingen. Denk bijvoorbeeld
aan VVD-politici, die al jaar in, jaar uit koploper zijn als het gaat om
integriteitsschendingen. Maar ik zou mevrouw Bente Becker daar nooit op
aanspreken. Ik zou haar nooit aanspreken op groepskenmerken van haar
politieke partij. Ik zal haar altijd aanspreken op gedrag. Dat doe ik
hier en dat zal ik ook altijd doen. We moeten ons er zorgen over maken
dat hier in dit huis de PVV-corvee van de VVD zo is doorgeslagen dat
zelfs de VVD alleen maar kijkt naar groepskenmerken en alleen maar bezig
is met oververtegenwoordiging, terwijl de VVD heel goed, dondersgoed
weet dat je exact hetzelfde kunt doen met andere groepen. Die lelijke
kant ga ik niet op.
De voorzitter:
Er is een vervolginterruptie. Voordat u dat doet, wil ik het volgende
zeggen. Ik vind het een prachtig en ook waardig debat, mijn
complimenten. Maar in verband met de tijd ga ik u toch vragen om iets
beknopter te zijn in vraag en antwoord, zodat we het met elkaar ook op
tijd redden.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik ga het meteen proberen. De heer Ergin zegt dat hij niet selectief
gaat shoppen, maar volgens mij doet hij dat nu juist wel. In zijn
analyse laat hij de zorgelijke punten uit dit rapport namelijk
achterwege. Vervolgens zegt hij: er is maar één probleem en dat is
discriminatie. Daarna doet hij iets flauws en begint hij over
integriteit. Hij zegt dan: ik ben geen onderdeel van een partij die
mensen op hun afkomst aanspreekt. Nou, als er in dit huis één partij is
die dat wel gedaan heeft, dan is dat DENK, namelijk door op Turkse
televisie alle parlementariërs met een Turkse achtergrond met naam en
toenaam te noemen, inclusief hun stemgedrag. Maar goed, ik hoop dat we
dat inmiddels achter ons hebben gelaten. Fijn dat DENK dan zegt: dat
doen wij niet meer. Maar alstublieft, dit debat verdient dat we
inhoudelijk kijken naar wat er aan de hand is. Kan de heer Ergin een
antwoord geven dat iets minder op een oneliner lijkt en iets meer echt
ingaat op de vraag? Er staan toch ook zorgelijke dingen in dit rapport
als het gaat over een oververtegenwoordiging van mensen in de
criminaliteit, maar ook over schooluitval en uitkeringsafhankelijkheid?
Is de enige analyse van DENK dan: als het al zo zou zijn, dan komt het
door discriminatie? Kunnen we alsjeblieft met elkaar een wat serieuzer
debat voeren over de inhoud?
De voorzitter:
Mevrouw Becker, dit was uw laatste interruptie.
De heer Ergin (DENK):
Ik ben het er helemaal mee eens dat we met elkaar inhoudelijk en zeer
serieus het debat aan moeten gaan. Ik doe ook niks anders. Ik wilde mijn
verhaal hier onderbouwen, maar mevrouw Bente Becker had weer haast. Ik
stel in mijn verhaal alleen dat we niet meer van de derde- en vierde
generatie Nederlanders kunnen verwachten dat ze nog moeten integreren.
Dat is natuurlijk totale flauwekul. We hebben het hier over mensen wier
herkomstland Nederland is. Als we het hebben over gelijkwaardigheid en
Nederlandse normen en waarden, dan kunnen wij die mensen niet blijven
aanspreken op groepskenmerken. Dat is de analyse.
Wat betreft het andere punt uit het CBS-onderzoek waar mevrouw Becker op
wijst, constateren wij inderdaad dat heel veel Nederlanders met een
migratieachtergrond met 10-0 achterstand beginnen aan hun leven. Ik ga
straks een opsomming doen waarin ik ook een aantal van die cijfers
tevoorschijn haal. Natuurlijk is er sprake van achterstanden, maar die
achterstanden worden, ondanks dit kabinet en de VVD-retoriek, in rap
tempo ingehaald. Ik ben super trots op al die mensen die iedere dag weer
het beste van hun leven proberen te maken.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog nog niet, want u heeft een interruptie van de heer
Boon.
De heer Boon (PVV):
Ik heb toch nog even een vraag, want u spreekt over tweede- en
derdegeneratienederlanders. Ik kijk even terug naar mijn eigen carrière.
Ik had jonge voetballertjes van alle kleuren en geuren. Ik vroeg dan:
hoe voel je je nou? De een voelde zich Koerd, de ander Turk, weer een
ander Somaliër. Ze noemden alles. Ik heb het dus zelf meegemaakt.
Wilfred Genee, geen groot voorstander van de PVV, heeft hetzelfde
meegemaakt op het voetbalveld. Die vroeg ook aan de ouders: wat voelen
jullie je? Alle ouders met een migratieachtergrond gaven het antwoord:
ik voel me Turk of Marokkaan. Geen een gaf aan dat die zich Nederlander
voelde.
Dan gaan we nog andere dingen bekijken. Met het EK gaan de Turken de
straat op. Wat roepen ze dan? "Wij zijn Turken. Waar zijn die — ik noem
het scheldwoord niet — Nederlanders? Waar zijn die … Joden?" "Wij zijn
Turken." Dat werd daar letterlijk gezegd. Dan willen wij de problemen
oplossen door dat ook zo te benoemen, en zegt u: "Nee, wij moeten ze
Nederlanders noemen". Maar hoe kun je iemand Nederlander noemen die
zichzelf niet als Nederlander ziet, die zich geen Nederlander voelt, die
Nederland verafschuwt? Waarom moeten wij die Nederlander noemen en niet
gewoon Turk of Marokkaan of Somaliër of weet ik veel?
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, ik weet eerlijk gezegd niet hoe ik hierop moet reageren. We
hebben de afgelopen twintig jaar een PVV gezien die het continu had over
de afkomst van die groep, over Turken en Marokkanen. De PVV had het niet
eens over Turkse Nederlanders en Marokkaanse Nederlanders. De PVV heeft
jarenlang de meest vunzige woorden uitgesproken over deze groep en doet
nu heel verbaasd als er jongeren zijn die opstaan en zeggen "als je mij
zo noemt, nou, dan ben ik dat". Voorzitter, dat is het eerste deel van
het antwoord. Het tweede deel van het antwoord ...
De voorzitter:
Graag wat korter.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dit is een heel uitgebreide vraag en wil daarop kunnen
reageren. Het tweede deel van mijn antwoord is dat de PVV doet alsof de
mensen waar hij het over heeft, waar hij kennelijk gesprekken mee voert,
moeten kiezen. Maar wij kiezen niet meer. Wij zijn Turks en Nederlands,
Marokkaans en Nederlands, en weet ik veel uit welke windstreek dan ook
en Nederlands, en wij zijn trots op alle identiteiten die wij hebben.
Wij zijn trots op alle culturele waarden die wij meekrijgen en die
dragen wij uit. De PVV heeft daar een probleem mee, maar de PVV heeft
dat maar te accepteren.
De voorzitter:
Ik wil overigens vermelden dat iedereen nog maar één interruptie heeft,
behalve de heer Bamenga, mevrouw Becker en de heren Flach en Ceder. Die
zijn door hun interrupties heen. De heer Ergin heeft er nog twee.
De heer Ergin (DENK):
Dan kom ik bij integratie. We hebben decennialang een knotsgekke
discussie gevoerd over integratie in Nederland. Eerst werd integratie
door links Nederland gezien als een instrument om Nederlanders met een
migratieachtergrond in het slachtofferbankje te plaatsen, want alleen
deze politici wisten wat goed voor hen was. Alleen zij wisten wat deze
mensen nodig hadden. Daarna is rechts Nederland aan de haal gegaan om
misbruik te maken van integratie. Waar Nederlanders met een
migratieachtergrond eerder altijd het slachtoffer waren, werden ze nu
opeens gezien als dader, als hét probleem. Alles wat misgaat in
Nederland, wordt in hun schoenen geschoven. Ze worden collectief
bestraft en de afgelopen dagen hebben we gezien hoe ver deze collectieve
bestraffing is doorgeslagen.
Het dieptepunt hebben we afgelopen vrijdag gezien, nota bene door de
minister-president, die een nieuwe norm introduceerde. Als je iets op je
kerfstok hebt, wordt er niet alleen naar het strafrecht gekeken, maar
bij sommige mensen dus ook naar hun migratieachtergrond. We zijn zo diep
gezonken dat wij het niet meer hebben over gedragingen van individuen,
maar over hun groepskenmerken, over waar de wiegen van hun voorouders
hebben gestaan. En dat doen uitgerekend de politici die antisemitisme
willen aanpakken. Dat ze antisemitisme willen aanpakken, is terecht,
want dat is een breed probleem in onze samenleving, maar zij zetten daar
moslimhaat voor in.
De boodschap van dit kabinet is duidelijk: je mag er zijn, zolang je
maar voldoet aan wat wij van je eisen. Terwijl iedereen zich gewoon aan
de Nederlandse wet moet houden, moeten Nederlanders met een
migratieachtergrond nog voldoen aan een extra wensenlijstje van
staatssecretaris Nobel. Als je tegendraads bent, Nederland bekritiseert
zoals een gezonde burger dat zou moeten doen, en — o wee — als jouw
groep ergens te veel aandacht krijgt, dan hoor je er niet meer
bij.
Voorzitter. We hebben in Nederland geen integratieprobleem. We hebben in
Nederland een acceptatieprobleem. Als er één groep problemen heeft met
de Nederlandse normen en waarden, dan zijn dat sommige politici hier in
Den Haag. De minister-president die hele groepen wegzet, de
staatssecretaris die op basis van mogelijk honderd personen
honderdduizenden Nederlanders voor de bus heeft gegooid. Het probleem in
Nederland is de Tweede Kamer die in een parallelle samenleving leeft en
politieke partijen die de samenleving de rug hebben toegekeerd en alleen
nog maar bezig zijn met hun gelijk. Partijen die denken dat ze met
actieplannen de samenleving kunnen maken en die met verregaande
wetsvoorstellen komen, zonder ook maar één gesprek gevoerd te hebben met
de mensen waar het over gaat.
Voorzitter. Als er één groep in Nederland in een gesloten gemeenschap
leeft, dan zijn dat sommige politici hier in Den Haag, en niet de mensen
die keihard studeren, keihard werken en ondanks alle tegenslagen het
beste ervan proberen te maken. Het zijn niet de hardwerkende
Nederlanders met een migratieachtergrond die problematisch gedrag
vertonen, maar vertegenwoordigers van politieke partijen zoals de PVV,
de VVD en de BBB. Als xenofobie en haat ergens in een cultuur ingebakken
zitten, dan is dat in de Haagse cultuur en nergens anders.
Voorzitter. Integratie is voorbij. Integratie is over. Het is mooi
geweest. Want ondanks een achterstand van 10-0 dragen honderdduizenden
Nederlanders bij aan Nederland. Ze studeren. Ze werken. Ze ondernemen.
Ze wonen. Ze zijn maatschappelijk actief. Dat doen ze ondanks alle
belemmeringen. Dat doen ze ondanks het feit dat er al decennialang
sprake is van onderadvisering in het onderwijs, ondanks het feit dat ze
door DUO onterecht zijn aangepakt, ze zijn bestempeld als fraudeur en de
minister nu een hersteloperatie van tientallen miljoenen moet uitvoeren,
ondanks de toeslagenmisdaad waarin veel Nederlanders met een
migratieachtergrond door de overheid door de mangel zijn gehaald en
ondanks het feit dat ze met exact dezelfde diploma's vaker achter het
net vissen dan Nederlanders zonder migratieachtergrond. Ze doen dat
ondanks het feit dat het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
als een geheime dienst opereerde en in het geniep dossiers bijhield over
hen, ondanks het feit dat ze gigantisch veel last hebben van
moslimlijstjes die bij de overheid rondslingeren, ondanks het giftige
politieke klimaat en ondanks het feit dat sommige partijen in dit huis
geen moment onbenut laten om zondebokpolitiek te bedrijven over de
ruggen van Nederlanders met een migratieachtergrond.
Voorzitter. Voor DENK is integratie iets voor nieuwkomers, nieuwkomers
die ondersteuning nodig hebben bij het oppakken van hun leven en het
vinden van een weg in de samenleving. Voor mensen met welke afkomst dan
ook die in Nederland geboren en getogen zijn, gelden dezelfde regels,
geldt dezelfde wetgeving, namelijk de Nederlandse wetgeving, en geldt
dezelfde behandeling. De regering kan doodleuk met een actieplan komen,
maar we weten nu al dat dit kabinet de plank volledig zal misslaan. Van
Nederlanders uit de derde en vierde generatie verwachten dat die nog
moeten integreren, is niets anders dan een belediging. Aan hen vragen te
bewijzen dat ze Nederlander zijn, is flauwekul. Ze zijn geboren en
getogen in Nederland. Ze zijn hier. Ze mogen zichzelf zijn. En nog
belangrijker: ze blijven hier.
Iedereen die daar moeite mee heeft, zal dit vroeg of laat moeten
accepteren. Onder het mom van integratie Nederlanders met een
migratieachtergrond behandelen als circusdieren die door hoepels moeten
springen; het is genoeg geweest. Van mensen verwachten dat ze met volle
energie blijven meedoen aan een eindeloze marathon; het is genoeg
geweest. Bij iedere etappe een nieuw wensenlijstje voorgeschoteld
krijgen van waar ze aan moeten voldoen; het is mooi geweest. Zij hoeven
helemaal niet meer te integreren. Zij zijn Nederlanders. Voor hen is
Nederland hun herkomstland. Daarom moet het huidige kabinet
integratiebeleid in de shredder gooien. Weg ermee. Daarom roep ik de
regering op te stoppen met deze integratiewaanzin.
Als de regering het toch zo graag over integratie wil hebben, pak dan de
integratieparadox aan. Hoe vaker mensen die diepgeworteld zijn in de
samenleving meedoen, hoe vaker ze een tweederangsbehandeling krijgen; ga
daarmee aan de slag. Hoe vaker ze studeren en werken, hoe vaker ze op
onverklaarbare wijze hun droombaan als sneeuw voor de zon zien
verdwijnen. Het gaat ook om hun aanwezigheid op straat en in
restaurants. Als ze zich uitspreken over een genocide op de Palestijnen,
worden ze gecriminaliseerd, bespuugd en beledigd.
Voorzitter. Tot slot heb ik een aantal vragen over inburgering. Het
kabinet geeft namelijk aan inburgering belangrijk te vinden, maar
tegelijkertijd zien we een flinke kaalslag. Het kabinet haalt miljoenen
euro's weg bij het COA dat zich zou moeten richten op
integratieactiviteiten. Het kabinet haalt 130 miljoen euro weg bij
gemeenten die maatschappelijke begeleiding zouden moeten aanbieden aan
nieuwkomers. Als je zegt dat je a belangrijk vindt maar b doet, namelijk
een kaalslag uitvoert, dan is eigenlijk de terechte vraag die gesteld
moet worden of de staatssecretaris wel wil dat nieuwkomers snel
onderdeel worden van de samenleving. Of is het kabinet gewoon bezig met
een nieuwe groep Nederlanders waarop de politiek de komende 40 jaar kan
afgeven? Wordt er een nieuwe groep in de volgende integratiemarathon
geduwd?
Voorzitter, tot slot. Staatssecretaris Nobel krijgt van DENK de kans om
de puinhoop die hij heeft gecreëerd met zijn praatjes — het was alsof
hij bij een buurtbarbecue stond — op te ruimen. Ik hoop dat hij dat
vandaag doet. Als hij dat vandaag niet doet, denk ik dat we elkaar weer
tegenkomen in zijn eerste termijn.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Het roept een laatste interruptie bij de heer Boon op.
De heer Boon (PVV):
Dit is eigenlijk te veel om op te reageren. DENK geeft alles en iedereen
de schuld, behalve de migranten. Er is totaal geen retrospectieve blik
naar de migrant. Wie helpt u daarmee? U helpt de migranten daar absoluut
niet mee, want heel veel migranten willen er juist uit, maar ze worden
tegengehouden door de slechte. Dat durft u allemaal niet te benoemen.
Alles is de schuld van alles en iedereen, behalve van diegene. Daar
schieten we echt niks mee op. Maar ik wil terug naar het begin van uw
verhaal. U had helemaal niet gehoord van voorbeelden van weekendscholen
en moskeeën waar dingen misgaan. Ik heb zelf het voorbeeld genoemd van
het islamitisch centrum Ar-Rahmah in Veenendaal. Daar wordt gewoon door
de imam verklaard dat Nederlandse moslims verplicht zijn om niet-moslims
te haten. Dat is een verplichting, hè? Dat is geen grapje. Dat is gewoon
een verplichting. Er wordt geleerd dat vijandigheid tegenover
andersgelovigen essentieel is.
Er is in 2019 ook een onderzoek geweest van Nieuwsuur naar salafistische
scholen. In onderwijsmateriaal werd gevraagd: "Wat moet er gebeuren met
iemand die één van de vijf zuilen van de islam ontkent?" Dit gaat over
mij, hè? Ik ben zo'n persoon die die ontkent. "Hij moet worden gedood,
want hij is ongelovig." Dat wordt kleine kindjes geleerd. Met dát soort
onderwijs groeien duizenden kinderen in Nederland op. En u zegt: wij
moeten dat maar accepteren; het is de schuld van alles en iedereen,
behalve van die mensen; wij moeten dat accepteren. Ja, ik wilde een
vraag stellen, maar ik weet dat het geen enkel nut heeft. Toch ga ik de
vraag stellen: hoe helpt u nu de migranten die wel willen integreren in
Nederland, maar met deze onzin worden opgevoed?
De heer Ergin (DENK):
Het is klinkklare onzin dat duizenden kinderen in Nederland worden
opgevoed met haat. Dat heeft het kabinet nooit kunnen onderbouwen. Dat
hebben we op geen enkele andere manier kunnen zien. Kijk, als we
selectief gaan shoppen in cijfers, als we onderzoek erbij gaan halen en
dat uit zijn verband gaan trekken om het eigen politieke gelijk te
onderbouwen, dan kan ik ook met een onderzoek komen — het is inmiddels
van een paar jaar geleden — waarin staat dat een kwart van de
PVV-stemmers geweld onder bepaalde omstandigheden acceptabel vindt. Dan
kunnen we hier met elkaar een debat voeren omdat het ergens in een
rapport heeft gestaan, maar ik wil graag bewijzen zien. De heer Boon
beweert dat duizenden mensen, duizenden kinderen, met haat en geweld
worden opgevoed. Als dat zo is, waarom grijpt het OM dan niet in? We
hebben toch een rechtsstaat? We hebben toch het OM dat haat, geweld en
discriminatie nu al op basis van het strafrecht kan veroordelen? We
hebben toch wetgeving waardoor bestuurders van organisaties die
aanzetten tot haat, geweld en discriminatie gewoon door het OM
aangeklaagd kunnen worden en zelfs uit hun functie gezet kunnen worden?
Waarom worden die wetten dan nooit toegepast, als het zo erg is als de
heer Boon zegt? Ik denk dat hij dat met leugens, met onwaarheden
onderbouwt. Ik zie het niet. Ik zie ook andere onderzoeken. Ik kan daar
flauw op terugvallen.
De voorzitter:
Kunt u tot een afronding komen?
De heer Ergin (DENK):
Als de heer Boon wijst met één vinger, dan wijzen wij echt met drie
vingers terug. Dan zou hij er ook eerlijk over moeten zijn dat een kwart
van zijn achterban bereid is om geweld te gebruiken.
De voorzitter:
U heeft geen interrupties meer, meneer Boon. U was aan het eind van uw
betoog. Ik zie een uitwisseling daar, maar die laat ik even voor wat die
is.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, herstel: het waren vier vingers. Dat zegt de
staatssecretaris.
De voorzitter:
Vier vingers. Nou ja, mooi. Scherp. Wat fijn dat we allemaal scherp zijn
tijdens dit debat. Ik wil het woord geven aan de heer Boomsma, die zo
met zijn betoog begint. Ik ben wel echt voornemens om ervoor te zorgen
dat alle bijdragen zijn afgerond, zodat we de lunchpauze en de schorsing
kunnen laten samenvallen. Dus ik wil u vragen om daar … Nou goed. U kunt
gewoon uw betoog houden, maar dat wilde ik even voor de rest en voor de
kijkers opgemerkt hebben. U kunt uw betoog beginnen, meneer
Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Dank u wel, voorzitter. Dit is mijn debuut in deze commissie. Ik zie uit
naar de samenwerking.
Dit gaat over inburgering en dat raakt ook de kern van de naam van mijn
partij en van onze idealen. Nieuw Sociaal Contract staat voor een
Nederland als een zorgzame samenleving van vrije burgers die
verantwoordelijkheid nemen, niet alleen voor zichzelf en hun eigen
groep, maar voor elkaar en voor hun omgeving als een gemeenschappelijk
thuis. Wanneer doen mensen dat? Dat doen mensen als ze weten dat ze er
onderdeel van zijn en erbij horen, als zij zich onderdeel weten van een
gedeeld verhaal. Nederland is niet een neutraal stukje real estate. Het
is een historisch gegroeide cultuurgemeenschap die de westerse
beschavingstraditie als fundament heeft, maar openstaat voor
nieuwkomers. In zijn rede Wat is een natie? gaf de Franse schrijver
Ernest Renan eind negentiende eeuw zijn beroemde definitie: wat mensen
samenbrengt als land, wordt niet bepaald door afkomst of etniciteit,
wordt niet bepaald door religie of natuurlijke geografische grenzen of
handelsrelaties, maar door de dagelijkse ontmoeting en de wil om samen
te leven die verleden en toekomst met elkaar verbindt, door samen
grootse dingen te hebben gedaan in het verleden en het verlangen om
samen nog grootse dingen te doen en tot stand te brengen in de toekomst.
Nou, dat is de geest die wij moeten oproepen. En dat is ook de
uitgestoken hand die wij moeten bieden.
De naam "Nieuw Sociaal Contract" gaat over het herstel van de relatie
tussen overheid en burgers, maar dat contract gaat ook uit van een
gemeenschappelijk wij. Zoals elk contract gaat het gepaard met rechten
en plichten. Nederland is een van de oudste burgerlijke samenlevingen
van de wereld. Wie zich hier vestigt, krijgt toegang tot unieke en enorm
zwaarbevochten vrijheden en rechten, zoals het recht om stichtingen,
scholen, nieuwe partijen of bedrijven op te richten en het recht om te
geloven of niet te geloven. Maar die vrijheid gaat gepaard met de plicht
om die ook aan anderen te gunnen. Onderdeel worden van het sociaal
contract hier is niet vrijblijvend, maar vraagt veel van nieuwkomers.
Het vraagt dat ze hun best doen om werk te vinden en de taal te leren.
Het vraagt ze uiteraard om onze wetten te respecteren, maar ook om zich
in grote lijnen aan te passen aan de hier geldende normen en waarden.
Integratie komt niet in alle opzichten van twee kanten. Als een
Nederlander naar Chili of naar Vietnam verhuist, moet hij ook niet
verwachten dat Chilenen of Vietnamezen zich aanpassen aan hem, maar
andersom. Het vraagt wel wat anders van de autochtone bevolking,
namelijk dat ze nieuwkomers echt de kans geven en hen echt accepteren en
verwelkomen. Het vraagt ook van iedereen inzet om zich bewust te worden
van mogelijke vooroordelen en om mensen niet te reduceren tot hun groep,
maar ze te beoordelen als individu en ook als zodanig aan te spreken.
Discriminatie ondermijnt het sociaal contract en wat in de begroting
wordt aangeduid als sociale samenhang.
Voorzitter. Wat het sociaal contract ook ondermijnt en de polarisatie
vergroot, is in de eerste plaats geweld op straat, zeker geweld dat
onbestraft blijft en de veiligheid van één groep, de Joodse gemeenschap,
zo onder druk zet. De antisemitische klopjacht in Amsterdam van twee
weken geleden bracht diepe breuklijnen in onze samenleving aan het
licht. De discussie ging daarna veel over de toon en de woorden die zijn
gebruikt om de situatie te duiden en over de reacties. Vervolgens was er
heel veel wantrouwen over en weer. Dat leidt tot meer vervreemding en
leidt ook af van oplossingen. Wat we daartegenover moeten stellen is
begrip en goede wil zonder de feiten te verdraaien. Aan de ene kant
moeten we proberen te begrijpen dat als mensen zien dat het bij die
zelfbenoemde Jodenjacht naar alle waarschijnlijkheid gaat om Nederlandse
mannen met een migratieachtergrond uit islamitische landen, het
onvermijdelijk is dat veel mensen denken: we hebben een probleem met de
integratie. Het is dan onvermijdelijk dat ze die zorg ook uiten, zeker
als vervolgens een rapper in Paradiso zegt "Marokkanen bedankt" en dat
met groot gejuich wordt ontvangen.
Maar we moeten tegelijkertijd ook begrip opbrengen voor Nederlanders met
bijvoorbeeld een Marokkaanse achtergrond die er last van hebben als ze
zich moeten verantwoorden voor iets waar ze niks mee te maken hebben
gehad en die opeens worden aangekeken met wantrouwen. Het risico is dan
dat mensen zich juist meer gaan terugtrekken in hun eigen identiteit. Ik
denk dat de opmerking van de staatssecretaris dat islamitische jongeren
voor een groot deel onze Nederlandse normen en waarden niet
onderschrijven ook niet heeft bijgedragen aan het klimaat. Ik wil hem
toch vragen om daarop te reflecteren. Aan de andere kant moeten we ook
niet blind zijn voor het feit dat sommigen wel heel snel het narratief
wilden omdraaien om zelf een slachtofferrol te claimen. Dat hoorde ik
eerlijk gezegd ook in het betoog van mijn collega van DENK.
Voorzitter. Integratie en herstel van vertrouwen vergen in ieder geval
als absolute voorwaarde dat het gezag wordt hersteld op straat en dat
geen enkele groep het idee krijgt dat ze met geweld en intimidatie de
baas kunnen spelen en hun wil kunnen opleggen. Wij moeten de Joodse
gemeenschap beschermen en de veiligheid herstellen. We moeten ook
proberen om de vicieuze cirkel van wederzijds wantrouwen te doorbreken
door niet steeds alles wat wordt gezegd of gedaan op een zo slecht
mogelijke manier te interpreteren en elkaar niet de hele tijd hele
slechte intenties toe te dichten. Dat draagt ook niet bij. Laten we ook
niet vergeten dat de meeste jongeren in Nederland met een
migratieachtergrond inderdaad niet aan het rellen waren, zich wel aan de
wet houden, meedoen en gewoon een goed leven willen. Heel veel migranten
zijn een verrijking voor onze samenleving.
Tegelijkertijd moeten we constateren dat er gewoon nog hardnekkige
problemen spelen. Dat blijkt ook uit het rapport van het CBS dat nu
voorligt. Het is heel goed om te zien dat er ook wel positieve trends
waar te nemen zijn als het gaat om onderwijs en werk. Daar is al veel
over gesproken. Tegelijkertijd zijn bepaalde problemen gewoon
hardnekkig. Ik vond het teleurstellend om te lezen dat mensen met een
migratieachtergrond bijvoorbeeld minder vrijwilligerswerk doen, want dat
is juist zo belangrijk om deel te nemen aan de samenleving. Ik vond
hoofdstuk 8 ook interessant. Dat ging erover hoe belangrijk het is dat
kinderen van migranten bij het opgroeien al veel Nederlands spreken en
in een netwerk zitten waar ze dat horen. Ik vroeg me af of er vanuit het
kabinet en de staatssecretaris nog een reactie komt op dit rapport en
die bevindingen.
Voorzitter. Dan wil ik drie elementen met betrekking tot integratie nog
kort toelichten. Het gaat om het leren van de taal, om werk en om het
delen van normen en waarden en een algeheel gevoel van verbondenheid.
Ten eerste het leren van de Nederlandse taal. Gemeentes hebben eerder
aangegeven dat ze te weinig middelen hebben voor inburgering en
taalonderwijs. In mijn tijd als gemeenteraadslid in Amsterdam ben ik ook
vaak tegen die problemen aangelopen. Ik wil dus graag een reactie op de
vraag hoe het nu zit met de aanbestedingen voor taalonderwijs en wat het
effect is van het schrappen van de bezuiniging op de VrIP-subsidies bij
het COA aan de balies. Ik wil ook weten welk deel van de
inburgeringsplichtigen nu wel toegang heeft tot een volledig taalaanbod.
Hoe staat het nu met dat aanbod? Wat zijn grote bottlenecks en problemen
daarbij? Bij gebrek aan leerkrachten of middelen zou je ook moeten
denken aan een systematiek waarbij iets minder klassikale uren worden
geboden en er iets meer mogelijkheden zijn voor online cursussen. Worden
de mogelijkheden van online modules nu voldoende benut? Zijn die
beschikbaar en tellen die ook mee? Heeft de staatssecretaris ook zicht
op de eis dat mensen met een bijstandsuitkering inderdaad werken aan het
verbeteren van hun kennis van de Nederlandse taal? Hoe wordt daar nu op
gehandhaafd? Ik ben het helemaal eens met mevrouw Becker; daar moeten we
ook zeker mee doorgaan. Hoe wordt dat dan gemonitord? Welke subsidies
zijn er nu? Zijn die in kaart gebracht voor het taalaanbod voor
arbeidsmigranten? Wat kunnen bedrijven daar zelf aan doen?
Voorzitter. Dan over werken. Aan het werk gaan is uiteraard de beste
manier om onderdeel van de samenleving te worden. Dat is ook de beste
manier om de taal te leren. Bij de behandeling van de begroting Asiel en
Migratie heb ik al een motie ingediend om te kijken of de
tewerkstellingsvergunning voor asielzoekers kan worden afgeschaft, kan
worden vervangen door een meldplicht, of in ieder geval sterk versimpeld
kan worden. De informatie die het UWV krijgt via het van tevoren
aanvragen van een vergunning, kun je ook krijgen via een melding. Dat
bespaart gewoon tijd. Dat bespaart ook bureaucratie voor de bedrijven.
De tijd die wordt bespaard, kan ook beter worden gebruikt voor de
tewerkstellingsvergunning voor andere werknemers van buiten de EU. Bij
de asielzoekers en statushouders is er bovendien vanuit het COA al enig
toezicht op waar de mensen wonen. Hierbij geldt wel dat het voor
asielzoekers bij wie de kans klein is dat ze kunnen blijven, beter is
dat ze niet gaan werken. Hoe staat het met de uitvoering van die motie?
En hoe staat het nu met de uitvoering van het plan van aanpak
statushouders aan het werk? Wat is nu de voortgang sinds de update in
maart? Is dit inderdaad de koers die de staatssecretaris verder
inslaat?
In negentien arbeidsmarktregio's zijn regionale verbinders voor
statushouders actief. Maar hoe staat het nu met de uitrol naar de
overige arbeidsmarktregio's? Het is goed dat er subsidieregelingen zijn
om een impuls te geven aan werkgevers om de statushouders duurzaam in
dienst te nemen. Maar in hoeverre wordt er nou van die subsidieregeling
gebruikgemaakt? Is die regeling voldoende bekend bij werkgevers?
Voorzitter. Mijn laatste blokje gaat over de aansluiting op Nederlandse
en westerse normen en waarden. Die komt ook terug in de verschillende
brieven en onderzoeken die mede zijn geagendeerd. Een van de problemen
die we zien, is dat jongeren in het algemeen, maar ook specifiek
jongeren met een migratieachtergrond, veel worden blootgesteld aan
online propaganda. Op straat zijn er veel jongerenwerkers, maar in
hoeverre hebben we zicht op wat er online gebeurt? Is het niet
belangrijk om meer te focussen op wat er online allemaal wordt gedaan?
Moet je daar ook niet jongerenwerkers inzetten?
Dan het rapport over de Turkse diaspora. Mevrouw Becker had het daar ook
al over. We hebben nu een reactie gekregen op dat eerste rapport, maar
welke stappen gaat de staatssecretaris nu ondernemen op basis van die
conclusies? Ik vond het opvallend om te lezen dat ruim 64% van de
Turks-Nederlandse gemeenschap zich primair met Turkije identificeert. We
zien gelukkig wel dat dit percentage lager is onder jongeren en dat dit
ook afneemt. Veel jongeren zien Turkije meer als een vakantieland. Maar
het meest schokkende vond ik dat een kwart van de mensen zegt zich
onveilig te voelen vanwege Turkse invloed in Nederland. 43% zou graag
zien dat de Nederlandse overheid hen beter beschermt tegen ongewenste
inmenging en intimidatie vanuit Turkije. Dat vind ik een buitengewoon
zorgwekkend signaal. Ik wil graag weten hoe het kabinet daarmee omgaat.
Wat gaan we doen om mensen te beschermen tegen die ongewenste
beïnvloeding?
Ik vond het ook interessant om te lezen dat 49% vindt dat moskeeën niet
door buitenlandse imams zouden moeten worden geleid. Inmiddels is ook
het tweede deel van dit onderzoek verschenen. Dat kwam volgens mij twee
weken geleden uit. Hierin wordt ook specifiek gewaarschuwd voor het
risico van nieuwe botsingen. Het lijkt me goed als het kabinet ook met
een schriftelijke reactie op dat tweede deel van het rapport komt. Ik
vraag me ook af wat nu de status is van de plannen voor een Nederlandse
imamopleiding. Eerdere plannen daartoe zijn om allerlei redenen
gesneuveld. Ik denk nog altijd dat het beter is als die optie wel
bestaat of wordt ontwikkeld, zeker als veel moskeeën worden aangestuurd
vanuit de Turkse overheid. In Oostenrijk is een aantal jaar geleden een
wet ingevoerd over hoe je omgaat met religieuze organisaties en
specifiek met de islam. Dat ging ook over de inzet van lokale imams. Dat
schijnt daar best goed te werken. Misschien kan het kabinet daarop
reageren. In hoeverre biedt die wet aanknopingspunten voor
Nederland?
Dan heb ik nog een vraag. Het onderzoek naar het Turkse diasporabeleid
was interessant, maar is het niet een idee om een vergelijkbaar
onderzoek te doen naar bijvoorbeeld het beleid van Eritrea? Er zijn
namelijk ook veel signalen geweest van inmenging door de Eritrese
overheid. Is het niet goed om dat dan ook te doen?
Voorzitter. Deelnemen aan deze samenleving betekent ook grenzen stellen
aan bepaalde vormen van groepsdwang. Ik vond het schokkend om te lezen
dat 41.000 vrouwen genitale verminking hebben ondergaan, maar met name
ook dat 4.200 meisjes in Nederland risico lopen op dit moment. Wat wordt
er gedaan om dat te voorkomen, om die meisjes te beschermen en om dat te
monitoren? Hoe vaak is de afgelopen jaren bijvoorbeeld geconstateerd dat
dit is gebeurd, dus dat we dit niet hebben kunnen voorkomen, en hoe vaak
is vervolgens opgetreden tegen de ouders?
Voorzitter. Honderden vrouwen met een Nederlands paspoort leven in
huwelijkse gevangenschap, ook buiten Nederland. De organisatie Femmes
for Freedom heeft gewezen op de ellende die kan ontstaan als vrouwen
vervolgens hun nationaliteit verliezen omdat ze al die jaren gevangen
werden gehouden in het buitenland. Zij pleiten er ook voor om te helpen
en dat wij dus niet zeggen: ja, dan verlies je je nationaliteit. Ze zijn
slachtoffer. Ze pleiten er dus voor om te helpen om de Nederlandse
nationaliteit, de verblijfsstatus, te herstellen als het verblijf in het
buitenland onvrijwillig was. De oproep is ook om ervoor te zorgen dat ze
terechtkunnen bij Nederlandse ambassades daar, dat ze per direct in
veiligheid worden gebracht en dat ze juridische en consulaire hulp
krijgen om terug te keren naar Nederland. Hoe ziet het kabinet
dat?
Voorzitter. Sociale samenhang gaat ons allemaal aan. Integratie en
inburgering zijn in die zin niet alleen iets voor nieuwkomers, maar voor
alle generaties. Elke generatie is, in de woorden van José Ortega y
Gasset, een soort verticale invasie van barbaren, in de zin dat je
kinderen moet opvoeden. Want anders worden het barbaren. Maar om die
lotsverbondenheid, dat verhaal van wat wij delen in de samenleving, te
benadrukken, zijn ook rituelen nodig. Daarom wil NSC twee voorstellen
doen. Ten eerste zou NSC de waarde van 5 mei als een dag om onze
vrijheid te vieren, willen benadrukken. Kan de staatssecretaris de
mogelijkheden in kaart brengen om daarvan ook echt een vrije dag te
maken?
Ten tweede. Jongeren die in Nederland de stemgerechtigde leeftijd
behalen, worden volwaardig staatsburger van Nederland, met alle rechten
en plichten die daarbij horen. Die rechtsstatelijke en democratische
waarden vormen de basis van ons sociaal contract, maar heel veel
jongeren stemmen niet. Ik denk dat het goed zou zijn als we manieren
bedenken om het besef en de betekenis daarvan te verdiepen en te
markeren, bijvoorbeeld door jongeren die 18 worden en die dus volwaardig
staatsburger worden een brief te sturen, bijvoorbeeld van de regering of
de gemeente, de burgemeester, met felicitaties, maar ook met een
aansporing en een uitleg van wat dat betekent. Ik denk dat het beste zou
zijn om een boekje te laten samenstellen — dat kan een kort boekje zijn
— dat ingaat op de vrijheid, en de verantwoordelijkheid, rechten en
plichten van het staatsburgerschap van Nederland, en hoe die tot stand
zijn gekomen. Dat gaat dus over de geboortepapieren van Nederland.
Daarmee kan daar specifiek aandacht aan worden besteed en een appel
worden gedaan op jongeren. De specifieke invulling daarvan kun je aan
gemeentes overdragen, maar dat idee wil ik hier dus wel opperen. Ik denk
dat dat een waardevolle bijdrage zou kunnen zijn. De afgelopen jaren is
bij integratie en inburgering heel erg de nadruk gelegd op allemaal
dingen die je moet, in een bepaalde negatieve sfeer, terwijl het ook
iets heel positiefs is. Het moet een uitgestoken hand bieden, zo van:
wees welkom en word onderdeel van deze vrije samenleving.
Tot zover.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb een dilemma, beste mensen. Het restaurant sluit zo.
Volgens mij komt het het debat alleen maar ten goede als wij genoeg
eten. We hebben nog drie sprekers te gaan. Ik zou willen voorstellen om
te schorsen tot 14.00 uur. Dat is 25 minuten. Dan kan in ieder geval al
gewerkt worden aan een deel van de beantwoording. Daarna doen de drie
sprekers hun inbreng, gevolgd door een korte schorsing voor de
beantwoording van de vragen van de laatste drie. Mevrouw Coenradie
begint dan aan haar beantwoording, omdat zij andere verplichtingen heeft
later op de dag. Is dat iets waar jullie mee kunnen instemmen? Ja? Bij
dezen. Dan schors ik tot 14.00 uur. U wordt geacht om dan ook de lunch
tot zich te nemen.
De vergadering wordt van 13.37 uur tot 14.06 uur geschorst.
De voorzitter:
Dag allen. Onze zeer gewaardeerde gasten zijn gearriveerd, dus we kunnen
verder met het debat. Het voornemen is nog steeds om uiterlijk om 17.00
uur te eindigen met elkaar. Dat betekent dat we straks ook even moeten
gaan kijken hoe we daar in de beantwoording als commissie zorgvuldig mee
om kunnen gaan. Ik wil voor nu het woord geven aan de heer Flach, die de
eerste is van nog drie sprekers van de commissie.
Meneer Flach, het woord is aan u.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter, dank u wel. "We gaan op Jodenjacht," echode het begin deze
maand door de Amsterdamse straten. Terwijl de Joodse gemeenschap de
Kristallnacht herdacht, spoelde er opnieuw een vloedgolf van
antisemitisch geweld door de hoofdstad. "Zeg 'Free Palestine' en we
laten je met rust", schreeuwden ze, terwijl er op Israëliërs werd
ingetrapt. Die beelden krijg ik niet van mijn netvlies. De Jodenjacht in
Amsterdam van begin deze maand is een dieptepunt in een lange reeks
dieptrieste incidenten die onze samenleving ontwrichten en die voor
Joodse Nederlanders bijna onleefbaar maken.
De afgelopen weken hebben we als reactie daarop heel vaak gehoord dat we
een integratieprobleem hebben of dat de integratie van bepaalde groepen
jongeren is mislukt. Eerlijk gezegd denk ik dat het nog erger is. Een
integratieprobleem hadden we namelijk begin deze eeuw ook al; dat werd
toen aangekaart door Pim Fortuyn. Sindsdien is het bepaald niet beter
geworden. We zien in delen van onze samenleving geen integratie, maar
zelfs desintegratie. Deze gebeurtenissen brachten dit aan het oppervlak.
Sommige Nederlandse jongeren, overwegend uit islamitische culturen en in
het bijzonder met Marokkaanse wortels, koesteren een dubbele
loyaliteit.
Voorzitter. Ons land heeft christelijke wortels, en die moeten we
koesteren. Het zal niemand verbazen dat de SGP graag ziet dat Gods goede
geboden de normen en waarden van ons land stempelen. Daar vaart iedereen
wel bij. Bij de inburgering en integratie moeten we veel aandacht
besteden aan de overdracht van onze normen en waarden. Dan doel ik niet
op het opdringen van allerlei seculiere waarden op het gebied van lhbti
en van abortus als recht, maar op algemene waarden die aansluiten op ons
nationale fundament. Er is ruimte voor afwijkende meningen, maar binnen
de grenzen van de rechtsstaat. Wij slaan er niet op los, maar lossen
onze problemen op door met elkaar in gesprek te gaan. Vrouwen behandelen
we respectvol. Die beschermen we tegen vrouwenbesnijdenis, eerwraak en
andere onderdrukking. Hier werken we hard voor ons geld. Hier heb je je
naasten lief als jezelf. Dat is zomaar een greep uit onze nationale
spelregels.
Eén ding is duidelijk: tegen haat is geen integratiebeleid opgewassen.
Daarom moet er normerend worden opgetreden. We trekken een duidelijke
streep bij geweld en bij andere onwettigheden. De daden van deze groep
jongeren in Amsterdam moeten we dan ook beantwoorden in een taal die zij
verstaan: met een harde aanpak en met lik-op-stukbeleid. Zij maken
misbruik van onze verworvenheden, om die vervolgens met voeten te treden
door buurten onveilig te maken en Joden letterlijk onder de voet te
lopen. Wat de SGP betreft is de aanpak de afgelopen jaren te
vrijblijvend en naïef geweest. Alleen preventie en een narratief van
slachtofferschap in beleid gaan dit niet oplossen. De afschuwelijke
beelden van de nacht van 7 op 8 november leggen dat pijnlijk bloot. Dat
moet ons aanzetten tot beleid dat deze groep stevig tot de orde roept,
maar waarbij ook wordt ingezet op verbinding met en integratie van alle
nieuwkomers; de goeden mogen niet onder de kwaden lijden.
Voorzitter. Laten we beginnen bij het begin. Om stapelende
integratieproblemen te voorkomen, zal ook iets aan de asielinstroom
moeten worden gedaan. Bij de voordeur zal je veel scherper moeten
toetsen, zodat overduidelijke antisemieten ons land niet binnenkomen.
Daarom wil de SGP dat antisemitisme mensen veel zwaarder wordt
aangerekend in de asiel-, inburgerings- en naturalisatieprocedures. Mijn
fractie heeft hierover met de VVD, NSC en BBB een motie ingediend, die
is aangenomen. Ik begrijp dat de verkenning gereed is en dat wij
hierover voor het Kerstreces worden geïnformeerd. Als de verkenning
klaar is, zou ik die graag zo snel mogelijk ontvangen, zodat we met
spoed vervolgstappen kunnen zetten. Kan de staatssecretaris ons alvast
bijpraten over de mogelijkheden?
Daarnaast moeten we bij nieuwkomers blijven inzetten op het verplicht en
goed leren van de taal. De Kamer heeft de regering opdracht gegeven de
taaleisen voor iemand die Nederlander wil worden naar niveau B1 te
brengen. Dit is ook opgenomen in het regeerprogramma. Hoe ziet het
wetstraject hiervoor eruit?
De uitvoering van de inburgering door gemeenten staat of valt met
voldoende financiering. Daar dreigt het nu mis te gaan, want er zijn
meer inburgeraars en minder middelen. De komende tien jaar wordt er 10%
bezuinigd op het budget voor inburgeringsvoorzieningen. Ik begrijp dat
het kabinet hoopt dat de instroomverlaging al zo snel effect heeft, maar
realistisch is het niet. Ik roep de staatssecretaris op om de gemaakte
bestuurlijke afspraken met gemeenten na te komen en met geld over de
brug te komen. Graag een reactie.
Voorzitter. Zoals gezegd, is antisemitisme een veelkoppig monster dat
krachtig bestreden moet worden. Dit beest werk je niet zomaar tegen de
grond. Daar zijn talrijke en intelligente strijdmiddelen voor nodig.
Zoals tijdens het debat over de gebeurtenissen in Amsterdam is
besproken, moeten we dat allereerst doen door repressie, maar educatie
hoort daar ook bij. Inburgeraars zouden verplicht een bezoek moeten
brengen aan een vernietigingskamp of aan het Holocaustmuseum, zodat ze
weten van het lot dat de Nederlandse Joden in de Tweede Wereldoorlog is
overkomen. Dit SGP-idee is overgenomen door de Kamer en wordt nu
uitgewerkt door het ministerie. Ik lees in de beantwoording van de
feitelijke vragen dat de uitkomst van deze verkenning bepalend is voor
het antwoord op de vraag of en hoe een bezoek door inburgeraars mogelijk
kan worden gemaakt, terwijl de Kamer door het aannemen van deze motie
helder heeft aangegeven dát het verplichte bezoek er gewoon moet komen.
Ik ga er dus van uit dat de vraag of inburgeraars daaraan een bezoek
moeten brengen, niet ter discussie staat. Kan de staatssecretaris dat
bevestigen? Wil zij inzicht geven in de voortgang van de
verkenning?
Daarnaast willen wij dat Nederland een variant krijgt op de Duitse
verklaring van verbondenheid, waarbij inburgeraars simpelweg
ondertekenen dat ze het Joodse leven zullen beschermen. Houden
nieuwkomers zich hier niet aan, dan kan dat niet zonder consequenties
blijven. Mijn motie om dit te betrekken bij de evaluatie van de
participatieverklaring volgend jaar, is aangenomen. Ik zou de
staatssecretaris willen vragen om dit goede voorbeeld te volgen en dit
nu al op te nemen in zijn actieagenda integratie. Pakt hij deze
handschoen op?
Dan iets anders. Vroeger hadden wij de zogenaamde heimweeschotels.
Tegenwoordig dragen bepaalde onlineplatfora bij aan een dubbele
loyaliteit en desintegratie van nieuwkomers, maar ook van Nederlanders
van de tweede of derde generatie. Zij noemen vaker in plaats van
Nederland, Turkije of Marokko hun land. Een instagrampagina als
Cestmocro speelt hierin een onverkwikkelijke rol. Meer dan 1,1 miljoen
volgers worden daar dagelijks vergiftigd met antisemitische, opruiende
reacties. Welke stappen gaat het kabinet hiertegen nemen?
Vanuit onder meer Arabische landen wordt het vuur van onverdraagzaamheid
en verdeeldheid verder opgepookt. Zo was er recent een belangrijk
signaal van een Hezbollahvertegenwoordiger die aangaf dat zij inzette op
het aanwakkeren van pro-Palestijnse demonstraties in het Westen. Vindt
dit ook in Nederland plaats? Hoe gaat het kabinet daar zicht op krijgen?
Ik roep het kabinet op om de financiering en de organisatie van
dergelijke manifestaties onder de loep te nemen, zodat we ongewenste
buitenlandse inmenging tegengaan.
Verder blijft het salafisme in Nederland een reëel gevaar. De afgelopen
jaren werd de strijd tegen deze duistere inmenging weer afgeschaald
vanwege maatschappelijke ontwikkelingen en juridische beperkingen. De
Taskforce Problematisch gedrag kwam in een soort slaapstand terecht.
Over naïviteit gesproken. Het laat zien dat voortdurende alertheid en
waakzaamheid is geboden. Hoe gaat het kabinet die taskforce nu weer
optuigen en effectief inzetten? Eerder liep deze taskforce door een
gebrek aan juridische instrumenten tegen grenzen aan. Het begint ermee
dat er een juridische definitie van "problematisch gedrag" komt, zodat
daartegen juridisch kan worden opgetreden. Is deze definitie inmiddels
uitgewerkt? Kan in kaart worden gebracht welke juridische bevoegdheden
nodig zijn in de strijd tegen ongewenste beïnvloeding, opdat gezocht kan
worden naar een werkbare oplossing? Er komt nu een verkenning naar de
mogelijkheden om effectiever op te treden tegen onverdraagzaam en
antidemocratisch gedachtegoed. Die kan daarbij worden betrokken. Ik hoor
graag wanneer de Kamer de uitkomsten van deze verkenning tegemoet kan
zien.
Tot slot wil ik het hebben over de gebedsoproepen. Minaretten die met
veel volume gebedsoproepen uitstorten over een wijk, zorgen bij veel
Nederlanders voor vervreemding. De heer Eerdmans en ik stelden in
september hierover schriftelijke vragen, maar tot op heden klinkt vanaf
de Haagse beleidstorens slechts oorverdovende stilte. Kunnen deze vragen
zo snel mogelijk worden beantwoord? Nu lees ik in de begroting dat wordt
onderzocht óf versterkte gebedsoproepen gereguleerd kunnen worden,
terwijl het regeerprogramma duidelijk aangeeft dat er betere regels
moeten komen voor deze oproepen. Ik neem aan dat het kabinet nog steeds
van plan is om deze geloofsbelijdenis aan banden te leggen. Kan de
staatssecretaris dat hier bevestigen? En wat is het tijdpad bij dit
voornemen? Ik vraag het kabinet vaart te maken met het wetsvoorstel dat
dit moet regelen. Deze overlastgevende islamitische geloofsbelijdenissen
horen niet thuis in Nederland. Daarom wil de SGP daar een einde aan
maken.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan gaan we naar mevrouw Van Zanten, die haar betoog gaat
voeren namens de BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank u wel, voorzitter. In tegenstelling tot een jaar of tien of twintig
geleden kunnen we in dit hypersensitieve tijdperk vrijwel niets meer
zeggen over migratieproblematiek. Niet alleen meningen, maar ook woorden
zelf liggen hoogst gevoelig. BBB is er echter van overtuigd dat
problemen pas kunnen worden opgelost als oorzaken en gevolgen bij naam
worden genoemd. Ik zal dat ook niet nalaten, want te lang is de
problematiek rond integratie met de mantel der liefde bedekt. Nederland
is mijn partij te dierbaar om te blijven aanmodderen met halfzachte
pogingen om te komen tot oplossingen, terwijl we steeds ernstiger
excessen zien onder niet-geïntegreerde groepen.
Voorzitter. We hebben de laatste decennia te maken met een zeer snel
groeiende bevolking die geheel wordt veroorzaakt door migratie. Waar in
1998 ongeveer 16% van de inwoners van Nederland een migratieachtergrond
had, is dat momenteel een kwart. In steden liggen deze cijfers vaak veel
hoger. Volgens cijfers van het Amsterdamse bureau voor onderzoek en
statistiek heeft 59% van de Amsterdammers in 2023 een
migratieachtergrond. Ruim een derde van alle Amsterdammers heeft een
niet-westerse migratieachtergrond.
U hoort: ik gebruik de termen migratieproblematiek en
migratieachtergrond. Ik begrijp uit de brief Verkenning beleving
herkomstclassificaties onder Nederlandse inwoners dat het benoemen van
herkomst wordt ervaren als negatief en dat het ministerie van SZW in het
vervolg zal kiezen voor andere termen, omdat die breder worden gedragen.
Waarom gaat het ministerie mee in deze hypergevoeligheden? Het belang
van concrete cijfers en feiten, en van klare taal staan hier toch boven?
Ik mag hopelijk aannemen dat deze staatssecretaris er niet hetzelfde in
staat als zijn voorganger. Graag een reactie.
In Nederland mag je als individu zijn wie je wilt zijn, houden van wie
je wilt houden en geloven wat je wilt geloven. Om vrij en veilig met
elkaar te kunnen samenleven in een land is daarbij wel een vereiste om
dezelfde kernwaarden, normen en fatsoensregels te hebben en de geldende
wet- en regelgeving te respecteren. Want jouw vrijheid stopt waar je de
vrijheid van een ander beperkt. Europarlementariër Assita Kanko zei
tijdens de Ronny Naftaniellezing vorige week zondag: burgerschap boven
afkomst. Dát is de crux van integratie.
Voorzitter. Ik ben zelf het kind van een Nederlandse vader en een
"Euroaziatische" moeder, zoals dat tegenwoordig heet. Mijn moeder kwam
als klein kind naar Nederland met haar broer, zus en ouders. Het gezin
woonde op verschillende plekken in het land, bij familie en in pensions,
om vervolgens te settelen in een stadje hier niet ver vandaan. Ze
spraken al Nederlands. Mijn opa werkte hard. De kinderen gingen naar
Nederlandse scholen en hadden Nederlandse vriendjes en vriendinnetjes.
Over Indonesië werd niet of nauwelijks gesproken. Mijn moeder kreeg,
behalve wat uiterlijke kenmerken, dan ook zeer weinig mee van haar
geboorteland en deels Aziatische wortels. Ze is er ook nooit meer
geweest. Het was duidelijk dat de toekomst van de Indische Nederlanders
in Nederland lag. Van hen werd verwacht dat ze zich zouden aanpassen aan
de Nederlandse cultuur. Over het algemeen kan worden gezegd dat de
integratie van deze groep goed is gelukt. Ze waren vaak voldoende tot
goed opgeleid en konden door een deels Nederlandse culturele opvoeding
goed meekomen in de samenleving. Je kunt bij deze groep zelfs spreken
van vrijwel volledige assimilatie. Dat was destijds ook precies het
beleid van de Nederlandse overheid.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd ingezet op integratie met
behoud van cultuur. Met het oog op terugkeer kregen kinderen van veelal
Turkse en Marokkaanse gastarbeiders les in eigen taal en cultuur. Dat
hielp niet bij de integratie. Vervolgens kregen we inburgeringsbeleid.
De inburgeringsexamens werden afgelegd in het land van herkomst. Dat
zette flink de rem op het halen van bruiden en bruidegoms uit Turkije en
Marokko. Kunnen we een bepaalde vorm van dit beleid, wellicht in een
iets lichtere vorm, invoeren bij arbeidsmigranten en studiemigranten, in
ieder geval bij die van buiten de EU? Wellicht kan de staatssecretaris
van JenV dit overleggen met haar collega's op SZW en OCW. Dat is mijn
vraag.
Voorzitter. Wiskundige en cultureel antropoloog Jan van de Beek schrijft
in zijn boek Migratiemagneet Nederland dat gemengde relaties een
integratiemotor bij uitstek zijn. Kinderen met één autochtone ouder
integreren gemiddeld veel beter dan kinderen met twee in het buitenland
geboren ouders. Ook opleidingsniveau en culturele afstand spelen een
grote rol, zoals ik eerder ook al noemde in relatie tot de Indische
Nederlanders. Daarnaast hangt de culturele afstand tussen Nederland en
het herkomstland weer sterk samen met de neiging tot het aangaan van
gemengde relaties. Van de Beek stelt dat het percentage immigranten dat
in Nederland gemengde relaties aangaat lager is naarmate een groter
percentage van hen moslim is.
Onder moslims, in het bijzonder jonge moslims, bestaat ook een vrij
breed gedragen afwijzing van de westerse cultuur, zegt Van de Beek,
waarbij hij verwijst naar diverse onderzoeken in Groot-Brittannië,
Frankrijk, Duitsland en Nederland. Zo blijkt onder meer dat slechts 28%
van de Britse moslims tegen de strafbaarstelling van homoseksualiteit is
en dat maar liefst 83% vrouwen het liefst in hun traditionele rol ziet.
Een derde is voorstander van het invoeren van de shariawetgeving; mijn
collega zei dat net ook al even. Uit een peiling van de Franse krant Le
Figaro in 2020 blijkt dat 74% van de moslims onder de 25 jaar de islam
boven de Franse Republiek stelt, en vindt bijna de helft van de jonge
moslims zelfs dat de islam onverenigbaar is met de waarden van de Franse
samenleving.
Een instituut in Duitsland heeft in 2022 onderzoek gedaan onder
moslimjongeren van ongeveer 15 jaar oud. Daaruit bleek dat bijna 70% de
regels van de Koran belangrijker vindt dan de wetten in Duitsland. Bijna
de helft gelooft dat een islamitische theocratie de beste regeringsvorm
is en ongeveer een derde snapt het geweld tegen mensen die Allah of de
profeet Mohammed beledigen. Eerder onderzoek, van de Nederlandse
hoogleraar sociologie Ruud Koopmans, schetst vrijwel hetzelfde
beeld.
Dan over Jodenhaat. Ongeveer 50% van de moslims in westerse landen heeft
antisemitische denkbeelden, zo schreef NRC deze zomer op basis van
diverse onderzoeken. Kijk je naar de gehele bevolking van een land, dan
zie je dat West-Europese landen gemiddeld uit komen op 24% en
islamitische landen op 74%. Deze onderzoeken en peilingen zijn overigens
allemaal van voor de Israël-Gazaoorlog. Wijlen schrijver Hafid Bouazza,
met wie ik in het verleden goed bevriend was en die ik regelmatig sprak
over dit thema, omschreef het in 2013 als volgt in HP/De Tijd: "Ik denk
dat veel mensen onderschatten hoezeer de onmin tegen de Joden
islamitisch bepaald is. Joden zouden zich niet aan verdragen hebben
gehouden, ze zouden profeet Mohammed hebben proberen te vergiftigen, ze
wilden de profeet niet erkennen — dat soort ideeën zijn heel
diepgeworteld bij Arabieren. Ik zeg altijd: als de Palestijnen niet
hadden bestaan, dan hadden de Arabieren ze wel uitgevonden. Arabieren
zien zichzelf graag als slachtoffer."
Voorzitter. Dan kom ik op de vraag waar het om draait: kun je
immigranten eigenlijk wel integreren? Van de Beek zegt: "Nee, dat moeten
ze zelf doen. De overheid kan hooguit faciliteren of bepaald gedrag
belonen of bestraffen." Over tweedegeneratiegroepen met een islamitische
achtergrond zegt Van de Beek: "Drie factoren hangen heel sterk samen met
integratie, namelijk opleidingsniveau, culturele afstand en gemengde
relaties. Die seinen staan bij alle drie op rood. Bij moslims komt daar
een afwijzing van de westerse cultuur en een neiging tot zelfsegregatie
bovenop. Daar kan geen enkel integratiebeleid tegenop." Van de Beek komt
tot de conclusie dat het onzin is om mensen achteraf te willen
integreren: de overheid kan beter vooraf selecteren op opleidingsniveau
en culturele afstand. Mijn vraag aan beide staatssecretarissen is: bent
u bereid uw beleid hierop te gaan inrichten? Heel graag een reflectie
van beide bewindspersonen.
Tot zover. Dank.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Van Zanten. U bent aan het eind van uw betoog
gekomen. Dat levert een interruptie op van de heer Ergin, die er nog
twee heeft.
De heer Ergin (DENK):
Ik heb mevrouw Van Zanten laten uitrazen, zou ik bijna willen zeggen.
Met haar betoog geeft ze eigenlijk opvolging aan de uitspraken van haar
partijleider een paar weken terug. Ze zei namelijk letterlijk dat bij
mensen uit sommige Arabische landen antisemitisme in de ziel zit. Nu
citeert mevrouw Van Zanten iemand die kennelijk heeft geschreven dat
moslims de westerse cultuur afwijzen. Ik heb een vraag aan mevrouw
Zanten. Ze heeft het ook over de Nederlandse normen en waarden, over
fatsoensregels. Bij welke Nederlandse norm of waarde, of bij welke
fatsoensregel, past het dat je op basis van groepskenmerken een hele
groep wegzet als probleem? Kan mevrouw Van Zanten aangeven waar dat in
onze Nederlandse normen, waarden en tradities zou passen?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
De heer Ergin vraagt of ik kan aangeven waar normen en waarden botsen
met sommige immigrantengroepen. Daar hebben we het over, toch? Dan zie
je bijvoorbeeld het volgende. Laat ik allereerst meneer Ergin vertellen
dat het heel belangrijk is dat we respectvol met elkaar omgaan. Het is
een vrije samenleving waarin we alles kunnen doen en laten zolang je een
ander daar niet mee schaadt en zolang je niet de grenzen van de wet
overtreedt; laat ik het zo zeggen. Je moet een beetje respect voor
elkaar hebben, andermans bezittingen heel laten, niet iemand meteen
uitschelden als diegene iets zegt wat jou niet zint. Zo kan ik nog wel
even doorgaan.
Nogmaals, ik zeg niet dat het om alle migrantengroepen gaat of dat het
om alle moslims gaat. Ik heb net gezegd: ik ken er genoeg, ook zelf, ook
in het verleden, die helemaal niet zo zijn. Dus nogmaals, dit is geen
over één kam scheren van een groep. Het gaat er wel om dat we onze ogen
niet kunnen sluiten voor de groepen waarbij dit wel speelt, waarbij we
wel degelijk zien dat we te maken hebben met een zeer groot
integratieprobleem. We zien jongeren, zoals een paar weken geleden in
Amsterdam, die op Jodenjacht gaan. Meneer Ergin kan het bagatelliseren
of omdraaien door te zeggen dat het om Maccabituig gaat, maar dat is
niet het geval geweest. Want ja, er waren inderdaad supporters die ook
hele slechte dingen hebben gedaan. Dat praat ik absoluut niet goed. Maar
moet je dan op Jodenjacht gaan? Is dat het argument waarmee je voor
jezelf zegt: dit geeft mij een vrijbrief om maar alle Joden te gaan
opjagen die nacht? Is dat een argument om het daarna ook nog eens
compleet om te draaien, in een slachtofferrol te kruipen en te zeggen
dat Maccabituig dat allemaal heeft gedaan?
Ik was de dag erna bij het opvangcentrum waar Joden, Israëliërs en
Maccabisupporters werden opgevangen, omdat ze niet meer terug durfden te
gaan naar hun hotel omdat zij tot in hun hotelkamer aan toe zijn
belaagd. Ik heb gesproken met een oudere man, van boven de 70, die niet
naar het ziekenhuis durfde door wat hij die nacht had meegemaakt, omdat
hij toevallig ook in een geel-blauw shirtje daar rondliep.
De voorzitter:
Wilt u tot een afronding komen?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ja, ik ga afronden. Ik merk aan mezelf … Ik heb me geprobeerd in te
houden bij het betoog van de heer Ergin, maar de perfecte, tot kunst
verheven omdraaierij van feiten, daar complimenteer ik de heer Ergin
voor; laat ik het daar maar bij houden.
De voorzitter:
De heer Ergin met zijn laatste interruptie.
De heer Ergin (DENK):
Dat compliment neem ik graag ter harte. Volgens mij moeten we in dit
land gewoon de dingen kunnen benoemen zoals ze zijn. Volgens mij hebben
we in dit huis het benoemen van feiten te lang slechts toegestaan aan
rechts. Ik probeer het nu ook te doen. Ik luister naar het verhaal van
mevrouw Van Zanten. Zij heeft het over respect. Waar is het respect voor
onze rechtsstaat als parlementariërs in dit huis met Israëlische
rapporten in de Tweede Kamer wapperen waarin kliklijsten zijn opgenomen
over onze mensen, onze Nederlanders? Kliklijsten, voorzitter! Waar is
het respect voor onze normen, waarden en fatsoen, die mevrouw Van Zanten
noemt, als hele groepen over één kam worden geschoren? Waar is de
waardigheid van dit huis als er willens en wetens onwaarheden worden
verkondigd, onder andere door de fractie van BBB? Als we in Nederland
een integratieprobleem hebben, zoals mevrouw Van Zanten stelt, moeten
mevrouw Van Zanten en haar partij integreren, niet al die Nederlanders
die iedere dag hun stinkende best doen om in Nederland het mooiste van
hun leven te maken. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dat was een interruptie. U kunt daarop reageren, mevrouw Van Zanten.
Graag kort.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
De heer Ergin begint weer over dat Israëlische rapport, waarover hij
natuurlijk de afgelopen weken ook op verschillende social media helemaal
is losgegaan. Zoals de heer Ergin ook wel weet, hebben alle partijen die
hier in de Tweede Kamer zitten, te maken met lobbyisten of met burgers
of noem het maar op. Je krijgt weleens van burgers, lobbyisten of van
wie dan ook iets in handen. Dan ga je vragen of dat betrouwbaar is, als
je niet weet of de herkomst betrouwbaar is. Dat is het enige wat mijn
collega mevrouw Van der Plas heeft gedaan. Zij heeft gevraagd of dit
rapport echt is en of het klopt wat erin staat. Ze heeft letterlijk
gezegd: "voordat ik weer word beschuldigd van het verspreiden van
nepnieuws, vraag ik aan de minister-president of dit klopt". Dus
nogmaals, ik complimenteer de heer Ergin met het wederom perfect
omdraaien van feiten en ik laat het hier verder bij.
De voorzitter:
Dank u wel. Dat roept een interruptie op van mevrouw Tseggai, die er nog
een heeft.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb het betoog van mevrouw Van Zanten gehoord. Ik hoorde daarin een
grote probleemanalyse, die ik overigens niet helemaal deel. Maar ik
hoorde ook een citaat van de heer Van de Beek, een schrijver, die heeft
gezegd: "Mensen kunnen niet integreren. Als ze al zouden kunnen
integreren, dan moet de overheid dat faciliteren." Met het eerste deel
van die zin ben ik het helemaal niet eens, maar met het tweede deel wel.
Voor mevrouw Van Zanten geldt dat volgens mij ook, anders zou ze het
niet aanhalen. Ik vraag me af hoe zij dat rijmt met de bezuinigingen van
de coalitie, waar de BBB ook inzit, op het inburgeringsonderwijs. Zou
mevrouw Van Zanten ook een aantal van de voorstellen steunen die ik heb
gedaan, zodat de overheid het inburgeringsproces beter kan
faciliteren?
De voorzitter:
Mevrouw Van Zanten, kort graag.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik begin met de laatste vraag van mevrouw Tseggai. Ik weet niet helemaal
precies welke voorstellen mevrouw Tseggai bedoelt. Die zou ik concreet
moeten zien. Natuurlijk staan wij er altijd voor open om daarnaar te
kijken. Wat het eerste punt en het citaat van de heer Van de Beek
betreft: hij zegt inderdaad dat integratie uit de mensen zelf moet
komen; ze moeten dat zelf willen. Het enige wat de overheid kan doen, is
ze daarbij faciliteren. Je kunt mensen ook belonen als ze iets heel goed
doen of bestraffen als ze echt de fout ingaan. Dat faciliteren is
inderdaad iets waar de overheid ook voor is, al vind ik wel dat je
daarin zelf ook een rol hebt als persoon. Als je naar een ander land
gaat, dan moet je ook weten dat je te maken krijgt met een andere taal
en andere cultuur. Dan mag er van je worden verwacht dat je er zelf ook
de nodige tijd, middelen en moeite in steekt om je de taal en cultuur
van je nieuwe thuisland eigen te maken. Het is altijd makkelijk om alles
op het bordje van de overheid te schuiven. Ja, we moeten het absoluut
faciliteren en daar is ook nog steeds ruimte voor, maar daarnaast moeten
mensen hierin ook hun eigen verantwoordelijkheid nemen.
De voorzitter:
Dank u wel. Daarmee bent u gekomen aan het eind van uw betoog. Dan zou
ik graag aan mijn betoog willen beginnen. Ik vraag mevrouw Becker om het
voorzitterschap even over te nemen.
Voorzitter: Becker
De voorzitter:
Dank u wel. Ik neem bij dezen het voorzitterschap over en geef het woord
aan de heer Ceder van de ChristenUnie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Ik ben geboren in Amsterdam, de stad met de
meeste nationaliteiten bij elkaar op aarde. Ik ben opgegroeid in
Amsterdam-Zuidoost, de meest diverse wijk van Amsterdam en daarmee ook
van Nederland, en waarschijnlijk van de rest van de wereld. Ik heb een
vader die geboren is in Suriname, Zuid-Amerika, en een moeder geboren in
een dorp in Ghana, West-Afrika. Ik ben christen en daarmee volgeling van
een Joodse man. De kinderen van mijn dochter zullen, mits zij een
Nederlander trouwen die in Nederland is geboren, eindelijk van het
predicaat "allochtoon" af zijn.
Voorzitter. De vraag die ik en duizenden andere Nederlanders zich de
afgelopen week hebben gesteld, is: wanneer ben ik nou eindelijk volledig
geïntegreerd? Als ik met een Amsterdams accent praat? Als ik een
universitaire studie heb afgerond? Als ik Sinterklaas vier? Misschien
als ik dezelfde mening ben toegedaan als de meeste mensen in dit land?
Of misschien als ik lid word van het hoogste orgaan van Nederland, de
Tweede Kamer? Deze vraag is zo ingewikkeld om aan een Nederlander te
stellen, omdat die impliceert dat ik mij tot een bepaalde status quo
moet verhouden, waar ik kennelijk niet toe behoor, terwijl het op papier
wel zo zou moeten zijn, en mij mijn hele leven lang ook is verteld dat
het echt ook het geval is.
Voorzitter. Waarom zou een Nederlander die probleemgedrag vertoont en
een opa met Marokkaanse wortels heeft, nog moeten integreren, maar een
Nederlander met een beppe uit Friesland met hetzelfde probleemgedrag
niet? Dat wringt. Heel veel mensen hebben dat aangevoeld de afgelopen
weken. Die redenatie krijg je niet rond, tenzij wij of veel mensen de
impliciete veronderstelling hebben dat sommige mensen, of ze hier nou
geboren en getogen zijn of niet, nooit echt Nederlander worden en zich
daarmee altijd te verhouden hebben tot een bepaalde mate van
geïntegreerd zijn.
Voorzitter. Toch klopt het dat wij allemaal ervaren dat er iets in onze
samenleving broeit. Veel jongeren met een migratieachtergrond hebben
niet het gevoel dat ze een volwaardig onderdeel van de maatschappij
zijn, zo stelt het SCP. De tweede of derde generatie probeert haar plek
op te eisen, zogezegd te emanciperen, maar geeft aan in maatschappelijke
discussies niet gezien te worden als burger maar gereduceerd te worden
tot een deel van de problematische groep op etnische of culturele
gronden. Als ik eerlijk ben, dacht ik ook zo. De overheid was er niet
voor mij, dacht ik opgroeiende, maar was juist tegen mij. En niet
dankzij maar ondanks de overheid moest ik er wat van maken. Ik ben
opgegroeid in een omgeving waar de overheid zich had teruggetrokken, met
alle gevolgen van dien. Dit zorgde mede bij mij voor boosheid. Die
frustratie herken ik bij heel veel jongeren met een migratieachtergrond
die er wat van proberen te maken.
Maar dit is slechts één kant van het verhaal. Want waar we enerzijds
moeten concluderen dat Nederland het soms af laat weten om eenieder zich
een volwaardig onderdeel te laten voelen van de maatschappij, zijn er
anderzijds ook echt problemen en krachten waar jongeren uit bepaalde
gemeenschappen vatbaarder voor lijken dan jongeren uit andere
gemeenschappen. We hebben te maken met botsende wereldbeelden, vanuit
cultuur en met soms heel uiteenlopende waardenpatronen. In onze
pluriforme samenleving laat de een zijn wereldbeeld bijvoorbeeld kleuren
door de islam en de ander door het liberalisme. Dat is een gegeven. Die
pluriformiteit zal ik ook verdedigen. Maar ik constateer bijvoorbeeld
dat er donkere kanten zijn in bepaalde stromingen van de islam die soms
zo sterk trekken aan Nederlanders dat dat invloed heeft op hun vermogen
om nog mee te kunnen doen of andere minderheden vrijheden te
gunnen.
Wij hebben het er nog nauwelijks over in Den Haag, maar er zijn nog heel
veel Nederlandse mannen en vrouwen, in Nederland geboren, die nu nog
vastzitten in Syrië omdat ze jihadistisch terrorisme en het stichten van
een IS-kalifaat kennelijk aantrekkelijker vonden dan meedoen in de
Nederlandse samenleving en rechtsstaat. En ja, het zijn misschien wel
terroristen, maar het zijn ónze terroristen, voortgekomen uit ónze
samenleving. Wij hebben echt een probleem met elkaar wanneer dit soort
religieus geïnspireerde onverdraagzaamheid, haatzaaien en zich afwenden
van de maatschappij leidt tot uitsluiting van andere gemeenschappen en
zorgt voor ontwrichting in de samenleving.
Daarmee wordt het terecht een politiek vraagstuk, want waar politieke
vrijheid, geloofsvrijheid voor anderen en gezag voor de Nederlandse
overheid in het geding komen, is het aan de politiek om op te staan, te
bestraffen, de dialoog te voeren over wat de Nederlandse democratische
rechtsstaat inhoudt en wat je van iedereen mag vragen op basis van
gedeelde waarden, en daarbij op zoek te gaan naar verbinding. Maar laat
het klip-en-klaar zijn: van antisemitisch geweld, antidemocratisch
handelen, relschoppen, deelname aan terrorisme, het prediken van haat of
het afreizen naar jihadistische regimes kan geen sprake zijn.
Laten we ook ophouden met het bagatelliseren van antisemitisme, want
zolang er op joods-orthodoxe scholen elke week marechaussee nodig is en
joodse kinderen in Nederland naar school gaan in een klas met kogelvrij
glas, hebben we nog steeds een gigantisch probleem met elkaar. Ik wens
PvdA-GroenLinks en anderen dan ook veel succes met het afschaffen van
artikel 23. Dan zullen ook deze jongeren naar openbare scholen moeten
gaan waar ze diezelfde dreiging ervaren. Niet voor niets stond de
ChristenUnie een aantal jaren geleden samen met de VVD op om de
handschoen op te pakken door antisemitisme te benoemen, maar ook met
maatregelen te komen tegen het antisemitisme, dat we heel normaal zijn
gaan vinden. Want we zijn het normaal gaan vinden. We hebben het er
nauwelijks meer over dat de marechaussee elke week voor een aantal
joodse scholen staat. Kortom, zodra we integratie, het proces waarin
nieuwkomers tot medeburgers worden gevormd en het samenlevingsprobleem
door elkaar halen, ontstaat een gesprek waar we niet uitkomen.
Dan doen we overigens ook geen recht aan de CBS-cijfers die stellen dat
het op het gebied van onderwijs, wonen en andere onderdelen steeds beter
gaat met de integratie van eerste- en tweedegeneratiemigranten. Het is
misschien ook een verklaring waarom de uitspraken van staatssecretaris
Nobel voor zo veel rumoer zorgden. Mijn vraag is dan ook: hoe rijmt de
staatssecretaris de resultaten van het CBS die de afgelopen weken zijn
uitgekomen met zijn uitspraken na de rellen in Amsterdam? Deelt hij met
mij de mening dat het veel meer gaat over de vraag hoe je goed
samenleeft met elkaar, juist met verschillende culturen, met een stevige
basis in de democratische rechtsstaat, dan over de vraag of mensen goed
of niet geïntegreerd zijn, en dat het heel ingewikkeld is om die vraag
te stellen aan Nederlanders die hier geboren en getogen zijn, maar
misschien migratiewortels hebben? Zo ja, hoe kunnen we hier woorden aan
geven richting de toekomst?
Het gaat om de vraag hoe je het goede samenleven vormgeeft, waarbij we
allemaal aanvoelen dat het schuurt en dat het broeit. Het
christelijk-sociaal denken heeft de afgelopen eeuwen diepe wortels
ontwikkeld om met dit vraagstuk om te gaan. Hoe leef je nou samen in
vrede? Het christelijk denken heeft als basis dat de mens in
verbondenheid is geboren. Hij komt alleen tot zijn recht in een
verbonden, bloeiende gemeenschap. Dit brengt met zich mee dat er binnen
gemeenschappen individuele rechten zijn en dat mensen daar een beroep op
kunnen doen, maar dat men ook een plicht heeft tegenover diezelfde
gemeenschap. Vrijheid is dus rechten kunnen claimen, maar ook de
vrijheid om je plicht richting de ander uit te oefenen. De gemeenschap
mag dus een appel doen op het individu. Met dat appel begint het goede
samenleven. Maar we zijn helemaal niet meer gewend om plichtsbesef te
hebben naar elkaar toe. "Plicht" staat inmiddels gelijk aan "onvrij".
Daarmee is met de seculiere definitie van negatieve vrijheid een
verkromming ontstaan van wat ware vrijheid betekent. Dat is een deel van
de reden waarom het goede samenleven niet meer lukt. Wij kunnen elkaar
niet meer bevragen en elkaar niet meer aanspreken op de plicht die we
hebben. Zoals de bekende G.K. Chesterton zegt: "De meeste moderne
vrijheid berust op angst. Het is niet zozeer dat we te stoutmoedig zijn
om regels te verdragen; het is veeleer zo dat we te timide zijn om
verantwoordelijkheden te verdragen."
Voorzitter. Toch zit hierin een sleutel tot het bouwen van een
gemeenschap. Ik vertelde net over mijn wijk in Amsterdam-Zuidoost. Daar
hadden we het sociaal-economisch gewoon moeilijk, punt. Maar er waren
wel gemeenschappen. Er waren Surinaamse ouderen, gezaghebbers in de
omgeving, die een appel op ons jongeren deden om mee te doen en om ons
te gedragen. Het waren de Ghanese informele verenigingen die elkaar
ondersteunden op het moment dat er ergens in een familie een sterfgeval
was, die geld inzamelden en ervoor zorgden dat de begrafenis op een
waardige manier kon plaatsvinden. Ik ben op bijeenkomsten geweest waar
honderden mensen steun kwamen betuigen aan een specifiek familielid en
daarmee duidelijk maakten dat zo'n familie er niet alleen voor stond.
Het was mede dankzij deze krachten, dankzij deze positieve energie, dat
ik besloot om de frustratie die ik als jong persoon had om te zetten in
energie om me in te zetten voor mijn medemens.
Wanneer voelen we dat de samenleving uit elkaar scheurt? Dat gebeurt
zodra mensen, jongeren of gemeenschappen wel een beroep doen op de
rechten die ze hebben — gevrijwaard zijn van discriminatie hoort daarbij
— maar tegelijkertijd besloten hebben om niet meer mee te doen. Dat
wordt geregeld geuit als een gebrek aan respect voor gezag en voor
ouderen, eigenrichting, terugtrekking uit de samenleving en in het
ergste geval zelfs geweld richting mensen die niet tot de gemeenschap
behoren. Ik denk dus dat het kernwoord "meedoen" is. Wanneer jongeren en
gemeenschappen ervaren dat ze wel een beroep kunnen doen op rechten,
maar niet meer mee willen doen, hebben we een probleem met elkaar, want
een gemeenschap kan niet tot bloei komen als een aantal leden zich
terugtrekken.
Voorzitter. We verwachten dus dat iedereen meedoet aan onze samenleving.
Maar dan moet iedereen ook de kans krijgen om mee te doen vanaf dag één,
met werk, taalcursussen, vrijwilligerswerk; we hebben het allemaal
voorbij zien komen. Een goed voorbeeld van succesvol vrijwilligerswerk
is de maatschappelijke diensttijd. Het is daarom bijzonder jammer dat de
regering van plan is om deze af te schaffen. Nu al blijkt dat de trend
in vrijwilligerswerk, dus meedoen, negatief is. Onder de tweede
generatie is het aandeel dat vrijwilligerswerk doet nog lager dan
gemiddeld. De maatschappelijke diensttijd brengt mensen uit alle hoeken
van de samenleving samen waar dat normaal niet gebeurt. Stel je een
jonge nieuwkomer voor die vrijwilligerswerk doet in de lokale buurttuin.
Voor het eerst praat hij met ouderen die er al hun hele leven wonen en
leert hij hoe belangrijk dat stukje groen is voor de wijk.
Tegelijkertijd ontmoet de geboren Nederlander tijdens zijn project in
een sportclub een jongen met een Syrische achtergrond. Ze ontdekken dat
ze allebei van voetbal houden en sluiten een vriendschap, een
kameraadschap, die anders misschien nooit was ontstaan.
Het gaat hier om meer dan werk of uren maken. Het gaat om actief
momenten en ontmoetingen faciliteren waarbij er een brug wordt gebouwd
tussen werelden die anders gescheiden blijven in onze gemeenschap.
Mensen zien met eigen ogen wat ze kunnen betekenen voor elkaar en voor
de samenleving, en dát maakt het verschil. In 2023 was een van de vijf
maatschappelijkediensttijdprojecten deels of hoofdzakelijk gericht op
integratie. Dat laat ook de grote rol zien die dit instrument speelt bij
het samenbrengen van mensen en het bouwen aan een sterke, verbonden
samenleving. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook of hij ziet
dat de mdt een mooi instrument was om deze onderlinge ontmoeting en de
inzet voor de samenleving te bevorderen. En als de maatschappelijke
diensttijd verdwijnt, wat het voornemen is van de coalitiepartijen, hoe
wil hij dat gat dan opvangen? Komt de staatssecretaris met een
alternatief?
Voorzitter. Het goede samenleven kan ook alleen maar als je elkaar
begrijpt. Het leren van de Nederlandse taal is in dat licht een
belangrijke voorwaarde voor een succesvolle integratie maar ook een
voorwaarde om mee te doen met elkaar. Tot onze gemeenschap behoren ook
heel veel arbeidsmigranten. Het zijn er meer dan 750.000. Zij hebben
deze verplichting alleen niet, terwijl in sommige wijken tot wel 40% van
de hele wijk inmiddels uit arbeidsmigranten bestaat. Ik heb dat gezien
tijdens werkbezoeken in Den Haag. Zonder gemeenschappelijke taal is
meedoen onmogelijk. Het leidt ook tot problemen op de werkvloer. Het kan
zelfs resulteren in levensgevaarlijke situaties op de werkvloer. Erkent
de staatssecretaris dat een taalniveau A2 een minimumvereiste is om
zelfstandig te kunnen functioneren en veilig te werken? En ziet hij dat
de veiligheid en de productiviteit op de werkvloer verbeterd zouden
kunnen worden door werkgevers te verplichten om taaltrainingen aan te
bieden en werknemers een basisniveau Nederlands te laten behalen?
Voorzitter. Wil je zorgen dat mensen gaan meedoen, dan moet je
identificeren wie de mensen zijn die anderen in beweging kunnen krijgen.
Wie zijn de leiders, of je het met hun wereldbeeld eens bent of niet,
die je nodig hebt en op wie je een appel kunt doen, zodat zij weer een
appel kunnen doen op anderen in de rest van de gemeenschap? Deze leiders
kunnen formele of informele leiders zijn, maar we zien evident dat het
leiders zijn die het vermogen hebben om mensen te binden. Dat kunnen
buurtwerkers, religieuze leiders of docenten zijn. Dat is het sociaal
kapitaal van ons land. We hebben dit kapitaal, dit netwerk van relaties,
vertrouwen en samenwerking, nodig in onze gemeenschap. Deze leiders
fungeren bovendien als rolmodellen. Door zich in te zetten voor hun
gemeenschap, tonen ze anderen hoe zij hun netwerk kunnen benutten om een
positieve impact te maken. We hebben ook in de coronacrisis gezien dat
het juist gemeenschapsleiders waren, formeel maar ook informeel, die de
groepen konden bereiken die de overheid niet kon bereiken.
In die zin hebben wij als Kamer ook een verantwoordelijkheid. We zijn er
niet alleen om wetten te maken, maar we zijn in zekere zin ook een
afspiegeling van die samenleving die wij proberen te dienen. We kunnen
hier een voorbeeld stellen door actief bij te dragen aan de
maatschappelijke samenhang, ook door te laten zien dat we samen kunnen
werken en bruggen kunnen bouwen, door hier het debat te voeren met
respect voor elkaar en voor de verschillende opvattingen en daarmee bij
te dragen aan de onderlinge verbondenheid in die pluriforme samenleving.
Mijn vraag is daarom ook of de staatssecretaris de contacten met deze
gemeenschapsleiders volgens hem op orde heeft. Spreekt hij hen? Hoe
betrekt hij hen? En hoe wil de staatssecretaris lokale
gemeenschapsleiders mobiliseren en ondersteunen in hun verbindende
rol?
Dank u wel, voorzitter. Tot zover.
De voorzitter:
Dank aan de heer Ceder. Er zijn verder geen interrupties. Ik geef het
voorzitterschap dus aan hem terug.
Voorzitter: Ceder
De voorzitter:
Dank u wel, oud-voorzitter. De bewindspersonen hebben mij gevraagd om te
schorsen voordat zij het restant van de beantwoording gaan doen. Zij
geven aan, daar wel 30 minuten voor nodig te hebben, ook vanwege het op
en neer wandelen. Dat wil ik hun ook gunnen. Ik hoor nu een "maar".
Staatssecretaris Coenradie geeft een toelichting.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik heb vijf minuten nodig om de antwoorden hier te krijgen. Gelet op het
feit dat ik om 15.30 uur weg moet, is mijn voorstel dus om vijf minuten
te schorsen, waarna ik in ieder geval mijn deel van de antwoorden al
voor mijn rekening neem. Ik hoop dat dat kan.
De voorzitter:
Dat klinkt mij als muziek in de oren, want mevrouw Coenradie is ook de
eerste die het woord krijgt. Dat geeft de heer Nobel de tijd om zich
gedegen voor te bereiden op de vragen die aan hem gesteld zijn. Mevrouw
Becker heeft nog een voorstel.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik heb geen voorstel, maar ik ben meer benieuwd. Stel dat er moties zijn
in de richting van de staatssecretaris en zij al weg is. Hoe gaan we
daarmee om?
De voorzitter:
Ik hoop dat we om 17.00 uur klaar zijn met de tweede termijn, zowel aan
de zijde van de Kamer als aan de zijde van de bewindspersonen. Ik vrees
alleen dat dat waarschijnlijk niet gaat lukken. Een alternatief zou
kunnen zijn dat de moties schriftelijke geapprecieerd worden of door de
heer Nobel, aangezien het kabinet met één mond spreekt en zij elkaar
volgens mij wel vertrouwen met de appreciaties. Dat denk ik. We gaan het
linksom of rechtsom doen, dus daar hoeft u zich geen zorgen over te
maken. Ik stel voor om mee te gaan met het voorstel van de
staatssecretaris en vijf minuten te schorsen. Om 14.55 uur zullen we dan
verdergaan met het debat.
De vergadering wordt van 14.50 uur tot 14.59 uur geschorst.
De voorzitter:
Beste mensen, de heer Bamenga is ook aangeschoven. Dan zou ik nu graag
het woord willen geven aan staatssecretaris Coenradie. Zij zal haar deel
van de beantwoording gaan doen. Vanwege de tijd wil ik het aantal
interrupties nu voor iedereen even beperken tot één. Het kunnen er meer
zijn, maar we moeten even kijken hoe het loopt. Maar ik wil het wel
graag strak houden, omdat we geen uitloopmogelijkheid hebben. We
hanteren dus één interruptie. Dan geef ik nu het woord aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Coenradie:
Dank, voorzitter. Heel veel dank ook aan deze commissie voor de
uitnodiging. Dank voor de flexibiliteit wat betreft mijn eindtijd. Ik
heb nog meer in mijn portefeuille waar ik vandaag aandacht aan wil
schenken, in het bijzonder de aftrap van de campagne tegen geweld tegen
vrouwen en femicide. Deze commissie maakt daar in ieder geval ruimte
voor. Ontzettend veel dank daarvoor.
Ik heb iedereen goed beluisterd en vond het ook interessant om iedereen
te horen. Eigenlijk is er voor mij één vraag nog niet beantwoord. Die
vraag neem ik, denk ik, ook maar weer mee richting Rotterdam: waarin
vinden we elkaar wel? Dat is de vraag die mij is bijgebleven. Dat is
misschien niet een vraag om nu op dit moment te beantwoorden, maar
wellicht treffen we elkaar nog eens op een ander moment over de vraag
waarop we elkaar wel vinden. Waar vinden we elkaar onderling en waar
vinden we elkaar in het hele debat?
Voorzitter. Het is ontzettend belangrijk dat nieuwkomers in Nederland zo
snel mogelijk volwaardig kunnen meedoen aan onze samenleving, het liefst
via betaald werk. Het leren van de Nederlandse taal op B1-niveau en het
hebben van kennis over de Nederlandse maatschappij zijn dan essentieel.
Dit regelen wij in de Wet inburgering, waarin leren en participeren
centraal staan. Om kennis te maken met het voor mij nieuwe onderwerp
inburgering, heb ik de afgelopen maanden verschillende werkbezoeken
gebracht aan gemeenten en aan DUO. Ik heb taallessen voor inburgeraars
bijgewoond en gesproken met zowel verschillende professionals die in het
veld werken als inburgeraars. Ook heb ik een deel van de taalexamens
gedaan, want de praktijk leer je niet kennen vanachter je bureau. Ik ben
tot nu toe onder de indruk van de samenwerking tussen de verschillende
gemeenten en de andere partners die ons inburgeringsstelsel mogelijk
maken, net als van de inzet van vele inburgeraars zelf natuurlijk, die
een nieuw bestaan opbouwen in Nederland.
Voorzitter. De wet wordt nu intensief gemonitord op het bereiken van
zijn doelen. De tussenevaluatie staat gepland voor volgend jaar. In 2027
volgt ook de eindevaluatie. Waar nodig, zoek ik natuurlijk nu al naar
oplossingen als ik zie dat het knelt, bijvoorbeeld als iemand die het
inburgeringstraject volgt geen baan kan krijgen, omdat de
inburgeringscursus niet in de avonduren kan worden gegeven. Juist de
combinatie van werk en inburgering helpt bij de taalverwerving en bij de
participatie; daar kunnen we nu al iets mee. Een speerpunt voor mij is
extra aandacht voor Nederlandse normen en waarden binnen de inburgering.
Want onze taal, geschiedenis, cultuur en waarden, kortom, ons zijn, zijn
een groot goed en iets om trots op te zijn. Dat is ook het signaal dat
ik inburgeraars wil geven.
Een goede inburgering is cruciaal voor een functionerende samenleving.
Daarvoor hoef je niet per se een gedeeld verleden te hebben, maar wel
het geloof in een gedeelde toekomst. Dan gaat het om een
gemeenschappelijk gevoel over normen en waarden, over wetten en regels,
over vrijheid en tolerantie. In het regeerprogramma hebben we expliciete
afspraken gemaakt over grotere aandacht voor antisemitisme; dat gebeurt
ook in de inburgering. Het is namelijk belangrijk om er bij iedereen in
de samenleving geen misverstand over te laten bestaan dat antisemitisme
hier niet thuishoort. Daarnaast zijn de gelijkheid van mannen en
vrouwen, zelfbeschikking en de aanpak van eergerelateerd geweld
prioriteiten voor dit kabinet. Mijn aanpak stopt overigens niet bij de
afronding van de inburgeringsplicht: na afloop moeten er voldoende
wegwijzers en laagdrempelige ingangen zijn voor vrouwen, zodat zij zich
niet alleen voelen en sociaal geïsoleerd raken. Ook hierbij ga ik de
gemeenten opzoeken.
Dan zou ik nu graag over willen gaan tot de beantwoording van de vragen.
Die heb ik verdeeld in drie blokjes. Veel vragen gingen over bezuiniging
en taal. Daar wil ik dus in ieder geval als eerste mee starten.
Er was een vraag van mevrouw Becker van de VVD. Zij geeft aan dat er in
de begroting een besparing op de inburgeringsvoorzieningen op de
COA-locaties zit. Zij vroeg me of ik vind dat dit realiseerbaar is als
de instroom niet zodanig afneemt als nu is ingeboekt. Ze vroeg ook naar
het effect op de Meedoenbalies en op taal als het gaat om de
COA-locaties voor kansrijke asielzoekers. Het volgende: de middelen voor
de inburgering bewegen mee met de instroom. Als de instroom toeneemt,
dan zal het budget dus ook bijgesteld worden. De reiskosten voor vroege
start zijn in 2025 en 2026 onderdeel van de subsidie Vroege Integratie
en Participatie (VrIP). In 2025 en 2026 korten we op een gedeelte van
deze reiskosten. Alle andere onderdelen van deze subsidie, zoals de
Meedoenbalies en taal, worden in deze jaren niet geraakt. Ik ben met de
uitvoerders in gesprek over de wijze waarop de bezuinigingen na 2026
worden ingevuld en specifiek op welke onderdelen van de VrIP.
Meerdere mensen van meerdere partijen vroegen naar de bezuinigingen,
zowel de heer Ergin, als de heer Boomsma en de heer Flach. Zij vroegen
mij naar de bezuinigingen op de budgetten voor de inburgering, zowel bij
gemeenten als bij COA. Ik kan daarover het volgende aangeven. De
bezuinigingen op het inburgeringsbudget voor gemeenten is het gevolg van
generieke kabinetsmaatregelen op het gebied van subsidies vanaf 2025 en
van het voornemen om alle specifieke uitkeringen per 2026 over te
hevelen naar het Gemeentefonds met een efficiëntiekorting van 10%. Over
de invulling hiervan ben ik in gesprek met de VNG. Vanaf 2027 is het
budget lager vanwege verwachte lagere instroom. Gemeenten ontvangen een
uitkering op basis van het werkelijke volume van het aantal
inburgeraars. Dat betekent dat het budget wordt bijgesteld als de
instroom hoger is. Dat gaf ik net ook aan.
Ik gaf in mijn reactie op een vergelijkbare vraag van mevrouw Becker en
mevrouw Tseggai ook aan dat de middelen voor COA en inburgering
meebewegen met de instroom. Als de instroom toeneemt, zal het budget dus
ook bijgesteld worden. De aangekondigde bezuiniging op de subsidie
Vroege Integratie en Participatie loopt op van 5% naar 26% in 2029,
zoals afgesproken in het hoofdlijnenakkoord. Daarnaast wordt in de jaren
2025 en 2026 gekort op een gedeelte van de reiskosten die in deze jaren
onderdeel hiervan uitmaken. Zoals eerder gezegd: ik ben hierover in
gesprek, ook met de uitvoerders.
De heer Bammen-ga van D66 vroeg wat de plannen zijn om het leren van de
Nederlandse taal … Spreek ik uw naam niet goed uit?
De heer Bamenga (D66):
Dat was op zijn Fries. Het is Bamenga, maar ik ga ook akkoord met
Bammen-ga. In het kader van assimileren ga ik daarmee akkoord.
Staatssecretaris Coenradie:
Excuus, als er eentje weet hoe vervelend het is als de naam niet lekker
uitgesproken of gespeld wordt, dan ben ik het wel. Ik ga mijn best
doen.
U vroeg wat de plannen zijn om het leren van de Nederlandse taal te
verbeteren. Zoals u weet is het doel van de Wet inburgering 2021 het
taalniveau omhoog krijgen tot B1-niveau, via de verschillende
leerroutes. Het is een lerend stelsel. We kijken daarin dus ook wel
steeds wat er beter kan. Ik zet in samenwerking met de staatssecretaris
Participatie en Integratie in op de volgende verbeteringen om werk en
Nederlands te combineren. Eén. Taal is onmisbaar. Alleen een medewerker
die de taal beheerst, begrijpt de vaktaal van een organisatie, kan
veiligheidsinstructies lezen en in de pauze communiceren met collega's.
Daarom stimuleer ik dat de statushouders werk en inburgeren combineren,
oftewel de duale trajecten. Het Begint met Taal voert in opdracht van
SZW een pilot uit gericht op taalbuddy's op de werkvloer. Een taalbuddy
is een werknemer die getraind is voor de begeleiding van anderstalige
collega's op de werkvloer. Door samen Nederlands te oefenen, vergroten
nieuwkomers hun Nederlandse taalvaardigheid op de werkvloer. Als
laatste: met de subsidieregeling Ondersteuning werkgevers inzet
statushouders wordt leren van de vaktaal en het bijbrengen van de
cultuur op de werkvloer bevorderd.
Dan nog een stukje over de taal. De heer Boomsma van NSC vroeg mij: welk
deel van de inburgeringsplichtigen heeft nu wel toegang tot een volledig
taalaanbod? Hoe staat het nu met dat aanbod? Wat zijn nu de grote
bottlenecks en problemen daar? Ik hou het aanbod nauwlettend in de gaten
via de marktmonitor. Uit de tweede meting hiervan blijkt dat er een
landelijk dekkend aanbod van inburgeringslessen is op alle leerroutes.
Uiteraard zijn er ook uitdagingen, zoals het tekort aan NT2-docenten. Ik
werk daarin samen met de ketenpartners in de uitvoering om deze
uitdagingen het hoofd te bieden en ervoor te zorgen dat alle
inburgeraars hun taallessen gewoon kunnen blijven volgen.
Dan was er een vraag van zowel GroenLinks-PvdA als mevrouw Becker van de
VVD, namelijk of ik er bij gemeentes op wil aandringen dat ze bij
aanbestedingen ook kijken naar de arbeidsvoorwaarden van NT2-docenten.
Ja. Ik zie het belang van faire arbeidsvoorwaarden voor docenten.
NT2-docenten doen belangrijk werk. Gezien het docententekort is het
extra van belang om ze aan te trekken, maar ook te behouden. Over
arbeidsvoorwaarden voor docenten ben ik in gesprek met de ketenpartners
inclusief de BVNT2, oftewel de beroepsvereniging van de NT2-docenten.
Het is aan gemeenten om bij de aanbesteding een afweging te maken tussen
prijs en kwaliteit. Ik vind het uiteraard belangrijk dat deze afweging
zorgvuldig gebeurt. Divosa heeft voor gemeenten een handreiking
Kwaliteit van taal in de inburgering opgesteld. Daarin ligt de nadruk op
kwaliteit en niet op prijs. De handreiking is onlangs geactualiseerd en
opnieuw onder de aandacht van gemeenten gebracht.
Dan heb ik een vraag van mevrouw Becker. Ook mevrouw Tseggai stelde deze
vraag. Ze vroegen mijn reactie op de zorg van NT2-docenten dat
taallessen onder niveau zijn omdat gemeenten inkopen op prijs en niet op
kwaliteit. Daar heb ik, denk ik, deels al een antwoord op gegeven. Daar
wil ik nog bij opmerken dat taalscholen het keurmerk van Blik op werk
hebben, zoals dat zo mooi heet. Dat geeft ook waarborgen voor de
kwaliteit. Tot slot wordt natuurlijk de kwaliteit van het taalonderwijs
meegenomen in de tussenevaluatie die in 2025 is gepland.
Dan een vraag van de heer Boomsma van NSC over uren voor online modules.
Worden die voldoende benut, zijn ze beschikbaar en tellen ze dan ook
mee? Er liggen wel duidelijke kansen voor online onderwijs. Dat blijkt
ook uit recent onderzoek van het kennisinstituut ITTA. Het is aan de
taalscholen om die kansen te benutten. De regels staan online les toe
voor de B1-route. Ik zet dan in op twee acties: ik jaag de mogelijkheden
voor flexibeler onderwijs en onlineonderwijs verder aan, en ik ben van
plan om komend voorjaar de EU-subsidieregeling AMIF open te stellen voor
projecten gericht op online taalonderwijs.
Dan heb ik hier niet zozeer een vraag, maar wel een antwoord, zie ik.
Het is dus een opmerking van mevrouw Tseggai waar we een antwoord bij
hebben. Zij zegt dat inburgering een publieke taak zou moeten zijn en de
onderwijsroute zou moeten worden ondergebracht bij het publiek bekostigd
onderwijs. Dat is iets wat u aandroeg. In reactie daarop zeg ik dat in
het voorjaar van 2024 een onderzoek is uitgevoerd naar de voor- en
nadelen van een publieke onderwijsroute. Uw Kamer is in de brief van 29
mei dit jaar over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd. De
conclusie van dit onderzoek is dat op verschillende dimensies nog geen
oordeel mogelijk is, omdat de onderwijsroute nog te kort geleden van
start is gegaan. Dus ik wacht wederom de tussenevaluatie van 2025 en
uiteraard de wetsevaluatie in 2027 af om te bepalen of de huidige
richting van de onderwijsroute de inburgeraar optimaal
ondersteunt.
Dan een vraag van de heer Bamenga — zeg ik het nu wel goed? — van D66.
Hoe kijk ik naar de plannen uit de initiatiefnota-Podt? Die vraag heb ik
hier voor mij liggen. Ik vind het belangrijk dat nieuwkomers snel en
volwaardig meedoen, het liefst via betaald werk. De subsidie VrIP,
Vroege Integratie en Participatie — ik noem 'm maar weer even — draagt
daaraan bij en zorgt ervoor dat asielzoekers en statushouders zo snel
mogelijk kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving. Ik waardeer alle
initiatieven die worden genomen door gemeenten om meedoen vanaf dag één
te stimuleren en die bijdragen aan mijn ambitie.
Dan een vraag van mevrouw Becker over de wet over financieel ontzorgen.
Daarna ben ik aan het einde van mijn eerste blokje. Ik ben het met u
eens dat financieel ontzorgen voor een deel van de inburgeraars
noodzakelijk is. Er zijn echter ook inburgeraars die al financieel
zelfredzaam zijn en op dat punt dus niet kwetsbaar zijn. Dan schiet
ontzorgen zijn doel voorbij. Waar nodig kan bovendien op een andere
wijze ondersteuning geboden worden, bijvoorbeeld via maatschappelijke
begeleiding. Ontzorgen blijft wel de standaard. De staatssecretaris van
Participatie en Integratie en ik brengen de wetswijziging binnenkort
naar uw Kamer.
De voorzitter:
Dat roept een interruptie op van mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik ga hier dan toch die ene interruptie voor gebruiken. Ik ken
staatssecretaris Coenradie tot nu toe als daadkrachtig. Op een terrein
als femicide wil zij bijvoorbeeld dingen snel voor elkaar krijgen.
Ondanks is toegezegd dat psychisch geweld strafbaar wordt gesteld. Dat
is allemaal fantastisch, maar dit is de eerste keer dat ze mij
teleurstelt. Er is destijds uitgebreid gedebatteerd over de
Inburgeringswet. De gedachte dat het signaal van de overheid moet zijn
dat nieuwkomers, inburgeraars, die hiernaartoe komen, niet meteen een
volledige uitkering op hun rekening krijgen, maar dat we ze een
werkervaring gaan geven — want dat moet dan natuurlijk wel gebeuren
vanuit de gemeente — en dat ze, als ze stappen zetten in hun
persoonlijke integratieplan, de gemeente kan zeggen "als je dat goed
doet, krijg je uiteindelijk de eigen verantwoordelijkheid over middelen
die je eventueel krijgt" was niet alleen bedoeld om mensen te
ontzorgen.
Dat was bedoeld ook om het signaal af te geven dat in Nederland een
uitkering geen automatisme is als je hier binnenkomt. Ik denk dat dat
heel belangrijk is als we integratie met elkaar heel serieus nemen. Nu
zegt staatssecretaris Coenradie eigenlijk te willen dat wel de
mogelijkheid wordt gegeven dat mensen op dag één die uitkering op hun
rekening krijgen. Wij verschillen daarin principieel van mening, maar ik
wil haar dan toch de overwegingen meegeven die wij destijds hebben gehad
bij de invoering van de Inburgeringswet. Ik vind het ook kwalijk dat de
vorige minister eigenlijk gezegd heeft: nog voordat de wet is aangepast,
ga ik gemeenten al toestemming geven om van de wet af te wijken. Want
gemeenten vinden het ingewikkeld om het uit te voeren. Dat snap ik, maar
dan moeten we op zoek naar een betere uitvoering. Dus wil de
staatssecretaris, die deze hele voorgeschiedenis misschien niet helemaal
heeft meegekregen, nog eens heroverwegen of ze dit principe toch in
stand kan laten in de wet?
Staatssecretaris Coenradie:
Ik snap het punt wel, maar dan blijf ik deels met een groep inburgeraars
zitten die al financieel zelfredzaam zijn en op dat punt ook niet
kwetsbaar zijn. Mijn collega hiernaast geeft een belangrijke toevoeging
aan: als mensen direct ontzorgd worden, is dat niet vrijblijvend in de
zin van "kijk maar eens". Mensen worden wel direct gemotiveerd om aan
het werk te gaan. Het is dus niet helemaal een vrijbrief en ook niet een
hele ruime proeftijd. Nee. Dat. Punt.
De voorzitter:
Eén interruptie; dat klopt, want we moeten ook echt door. Dus ik vraag
de staatssecretaris om te continueren. Er is nog wel een interruptie van
mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ja, in dit blokje. Ik zat nog even na te denken over het punt van die
NT2-docenten dat ik had gemaakt. Ik hoorde de staatssecretaris zeggen
dat ze in gesprek is met ketenpartners, maar ik maak me een beetje
zorgen. Dit probleem is al langere tijd bekend. Iedere keer wordt er
vanuit het kabinet, vanuit vorige kabinetten, op allerlei dingen
aangedrongen, maar er gebeurt niet zo veel. Ik vroeg me daarom specifiek
af hoe de staatssecretaris aankijkt tegen het feit dat er bijvoorbeeld
geen cao is of dat publieke scholen aanbestedingen verliezen van
commerciële aanbieders omdat zij NT2-docenten slechter betalen.
Staatssecretaris Coenradie:
Ik snap deze zorgen, maar ik ga niet over de cao. Dat is iets tussen
werkgevers en werknemers. Wat ik wel kan doen, is het gesprek daarover
stimuleren. Bij dezen de toezegging dat we gaan kijken in het werkveld
hoe we de gesprekken tot stand kunnen laten komen, maar over de inhoud
en de vorm kan ik vanuit mijn rol niets zeggen. Ik kan partijen wel
proberen samen te brengen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Coenradie:
Dan zijn er ook wat vragen gesteld …
De voorzitter:
Staatssecretaris, sorry. Er komt alsnog een interruptie van de heer
Bamenga.
De heer Bamenga (D66):
Ja, ik wilde die sparen, maar het ging over taal, dus laat ik het nu
maar meteen doen. De staatssecretaris gaf aan dat taal onmisbaar is. Dat
kan ik zeker bevestigen. Taal is ook ontzettend belangrijk om de
verbinding te kunnen maken in de samenleving. Ik heb bij de vorige
bewindspersoon, de minister, een vraag gesteld over een project in
België waarbij nieuwkomers gekoppeld worden aan gezinnen. Dat kan heel
positief werken voor de inburgering van deze nieuwkomers, niet alleen
als het gaat om taal maar ook om veel meer. Het gaat ook over op de
hoogte zijn van ongeschreven regels en op die manier veel beter kunnen
inburgeren in de samenleving. Ik heb eigenlijk nog niet gehoord wat
daaruit is voortgekomen en of wij in Nederland ook iets dergelijks
zouden kunnen oppakken. Ik wilde daar dus graag een vraag over stellen.
Als dat nu niet kan, ontvang ik graag de toezegging dat daar een
schriftelijke terugkoppeling over komt.
Staatssecretaris Coenradie:
Ja, ik wil daar graag schriftelijk op terugkomen bij u. Ik vind het ook
altijd prettig om te laten weten wanneer we daarop terugkomen, want ik
kan me voorstellen dat dat een vervolgvraag zou zijn. In tweede termijn
komen we terug op de vraag wanneer u en de Kamer daar een reactie op
mogen verwachten. Dat nemen we dus straks mee.
De voorzitter:
Dat is goed. Dan krijgen we dat te horen in tweede termijn. Ik wil de
staatssecretaris vragen haar betoog te vervolgen.
Staatssecretaris Coenradie:
Dan kom ik bij de beantwoording van de vragen die gaan over normen en
waarden. Ik heb meerdere vragen ontvangen, van onder anderen de heer
Flach, van de SGP. Hij had het over het bezoek dat inburgeraars aan
instellingen in het kader van Holocausteducatie moeten brengen conform
de motie van de SGP. Hij vroeg of dat ter discussie staat en of er
inzicht kan worden gegeven in de verkenning daarvan. Het bezoek aan
instellingen door inburgeraars in het kader van de Holocausteducatie
staat niet ter discussie. Een bezoek aan een dergelijke locatie vergroot
de bewustwording, versterkt de kennis van de Holocaust en kan daarmee
een bijdrage leveren aan het tegengaan van antisemitisme. Het bezoek
zien we dan ook als een waardevolle aanvulling op de veelal theoretische
kennis over de Holocaust in het inburgeringsexamen. Momenteel staat er
een verkenning uit bij instellingen en locaties, zoals het Nationaal
Holocaustmuseum, naar de mogelijkheden van een dergelijk bezoek. In de
kern gaat het over het in kaart brengen van de inhoud en de financiële
consequenties van het bezoek door inburgeraars.
De heer Flach, van de SGP, vroeg naar de stand van zaken van de motie
over hoe antisemitisme als weigerings- of intrekkingsgrond zwaarder kan
worden meegewogen in de asiel- en inburgeringsprocedure. De verkenning
van het meewegen van antisemitisme in de inburgeringsprocedure loopt mee
in de brede verkenning van hoe antisemitisme zwaarder kan worden
meegewogen in verblijfsrechtelijke procedures, zoals de aanvraag voor
een tijdelijke of permanente vergunning of een naturalisatieprocedure.
De minister van Asiel en Migratie zal de Kamer hierover binnenkort per
brief informeren. Ik wil graag voorstellen dat u deze brief
afwacht.
Dan de vraag van mevrouw Becker hoe we ervoor gaan zorgen dat
inburgeraars onze normen en waarden goed kennen, wat onze plannen zijn
en of we komen met een aangescherpte participatieverklaring. Het is
noodzakelijk dat nieuwkomers de normen en waarden in Nederland kennen en
onderschrijven. Kennis over de normen en waarden van de Nederlandse
samenleving is een centraal onderdeel van de inburgering. Kennis over
rechten, waarden en hoe we in Nederland met elkaar omgaan komt terug in
het onderdeel kennis Nederlandse maatschappij van het inburgeringsexamen
en in het participatieverklaringstraject. Ik bekijk goed of de kennis
van onze vrije waarden voldoende in deze onderdelen terugkomt. Ik zal
verschillende gemeentes de komende tijd bezoeken om wat meer lessen te
volgen. Zoals mevrouw Becker ongetwijfeld weet, hebben gemeentes de
vrijheid om deze lessen in te vullen en te bepalen waar zij accenten op
leggen, welke zaken zij wat uitgebreider bespreken en hoe zij die
bespreken. Ik heb het voornemen om naar verschillende gemeentes te gaan
om te kijken hoe daar invulling aan wordt gegeven en of er eventueel
zaken van ons uit nodig zijn om daarin misschien toch te sturen.
Dan wederom een vraag van de heer Flach, van de SGP, namelijk wat de
stand van zaken is van de verkenning van hoe meer aandacht voor de
Holocaust in de participatieverklaring kan worden opgenomen. Hij vraagt
ook of daarin het Duitse voorbeeld meegenomen zou kunnen worden. Het
kabinet vindt het noodzakelijk dat in de inburgering kennis over het
tegengaan van antisemitisme en de Holocaust wordt overgedragen. Deze
onderwerpen komen terug in de verschillende onderdelen van het
inburgeringstraject. Denk aan het verplichte examenonderdeel kennis van
de Nederlandse maatschappij en het traject van de
participatieverklaring. In 2025 wordt de participatieverklaring breed
geëvalueerd. In die evaluatie wordt meegenomen hoe aandacht voor de
Holocaust en de betekenis hiervan onderdeel kan worden van de
verklaring. Hierbij wordt conform de motie het Duitse voorbeeld bij
naturalisatie betrokken. Dat was blokje twee.
Dan heb ik nog wat vragen die we maar even overig hebben genoemd, omdat
ze wat diverser zijn. Dat kan ook uiteenlopend zijn. Daarna hoop ik alle
vragen beantwoord te hebben en anders hoor ik het graag.
Er was een vraag van mevrouw Becker over hoe het staat met het aantal
statushouders dat inmiddels daadwerkelijk een vastgestelde PIP heeft.
Hoeveel hebben ook echt een aanbod? Hoe kijk ik aan tegen de enorme
vertraging in zowel de invoering als uitvoering van de wet in diverse
gemeenten? Van alle asielstatushouders die op peildatum 1 november
inburgeringsplichtig waren, had 64% een PIP met vastgestelde leerroute.
Bij 73% van de asielstatushouders met een PIP was op deze peildatum een
aanbod geregistreerd. Bij de start van de Wet inburgering in 2021 hebben
gemeenten inderdaad te maken gehad met opstartproblemen. Dat is inherent
aan de invoering van een nieuw inburgeringsstelsel. Maar als ik deze
cijfers vergelijk met de cijfers uit de uitvoeringsbrief van december
vorig jaar, dan concludeer ik daaruit dat gemeenten een inhaalslag
hebben gemaakt. Toen had namelijk 52% van de asielstatushouders met een
PIP een geregistreerd aanbod.
Dan heb ik nog een vraag van mevrouw Becker. Hoe ga ik invulling geven
aan de tussenevaluatie van de inburgeringswet? En of ik kan toezeggen
dat na komend jaar een deel van de bekostiging ook wordt gekoppeld aan
de daadwerkelijke resultaten van de gemeenten, zoals wettelijk is
bepaald? Eind volgend jaar stuur ik de tussenevaluatie van de Wet
inburgering naar uw Kamer. In die tussenevaluatie worden alle
onderzoeken over deze wet meegenomen die halverwege volgend jaar zijn
uitgevoerd. Een onderdeel van de tussenevaluatie is een onderzoek naar
de betaalbaarheid van het stelsel, zoals de kosten van gemeenten om de
inburgeringswet uit te voeren. Daar hebben we het al eerder in vragen en
antwoorden over gehad.
De prestatiebekostiging is gekoppeld aan een specifieke uitkering die
gemeenten ontvangen. De eerste resultaten van de nieuwe wet worden
duidelijk in 2025. Als de specifieke uitkering blijft bestaan, zou de
prestatiebekostiging in 2026 voor het eerst worden geëffectueerd. De
prestatiebekostiging zou inderdaad worden gekoppeld aan de
daadwerkelijke resultaten.
Dan nog een vraag van mevrouw Becker. Een hoop vragen, zo te horen. Zij
is een ervaren Kamerlid, onder andere op dit onderdeel. Een vraag die ik
hier nog heb staan, is: het vorige kabinet was bezig met het ontwikkelen
van de ambitieuze streefcijfers voor het vergroten van de
arbeidsparticipatie van statushouders. De vraag is wanneer de Kamer deze
streefcijfers kan verwachten. Ik gebruik de statistiek Wet inburgering
van het CBS om de arbeidsparticipatie van inburgeringsplichtige
statushouders te volgen. De gesprekken die ik de afgelopen maanden met
gemeenten heb gehad, gingen vooral over de benodigde bezuinigingen en de
asielmaatregelen. Daarom is het gesprek — dat is gewoon het eerlijke
verhaal — over de streefcijfers gewoon nog niet gevoerd. Als er meer
duidelijk is over de impact van de asielmaatregelen op het
inburgeringsstelsel kan ik hier weer met gemeenten op verder. Samen met
mijn collega-staatssecretaris Nobel verwacht ik hierop voor de zomer in
de Actieagenda integratie bij u terug te komen.
Dan kom ik bij een laatste vraag. Niet? Nee, want er zijn er nog meer.
Nou, dan kom ik nog bij een vraag van mevrouw Tseggai over kinderen in
de noodopvang, die vaak langdurig niet naar school toe gaan. Deze vraag
ligt op het terrein van de staatssecretaris van OCW en de minister van
Asiel en Migratie. Dit onderwerp valt onder hun verantwoordelijkheid en
ik wil u dan ook graag naar hen verwijzen.
Dan een vraag van wederom mevrouw Becker, maar ook van meneer Flach van
de SGP. Wanneer kan de Kamer concrete wetgeving verwachten met
betrekking tot de B1-taaleis voor naturalisatie en verlenging van de
termijn van naturalisatie naar tien jaar? Naturalisatie is het
beleidsterrein van mijn collega-staatssecretaris Struycken van
Rechtsbescherming. In die zin moet ik u helaas doorverwijzen naar
hem.
Dan kom ik op de herinrichting van het toelatingsbeleid. Daarover stelde
mevrouw Van Zanten van BBB een vraag naar aanleiding van het boek van
Jan van de Beek. We begrijpen dat u deze vraag stelt. Ons beleid ziet
toe op inburgering en integratie van personen die reeds in Nederland
zijn. Omdat we nauw samenwerken op dit dossier, hebben we deze vraag
voorgelegd aan de minister van Asiel en Migratie. Dit onderwerp valt
namelijk onder haar verantwoordelijkheid. Aan ons is meegegeven dat we
bij het bepalen wie er in aanmerking komt voor internationale
bescherming gebonden zijn aan de verplichtingen en regels van de
Europese Kwalificatierichtlijn en het Vluchtelingenverdrag. Voor verdere
informatie moet ik u toch weer verwijzen naar de minister van Asiel en
Migratie.
Mevrouw Van Zanten van BBB stelde ook een vraag over het afleggen van
inburgeringsexamens in het land van herkomst. Naast OCW en SZW is ook de
minister van AenM betrokken, aangezien dit ook een toelatingsvraagstuk
is. EU-regels inzake het vrije verkeer van personen maakt het in ieder
geval niet mogelijk om toelatingseisen te stellen aan arbeids- en
studiemigranten uit de EU. De EU-richtlijn voor toelating van
onderzoekers en studenten staat ook niet toe om integratievoorwaarden te
stellen bij de toelating van niet-EU-studenten. Het ministerie van OCW
zet met de Wet internationalisering in balans — dat is een hele mond vol
— al in op het beperken van studiemigratie. In de wet komt een
zorgplicht die instellingen verplicht om voor deze studenten
taalonderwijs aan te bieden. Voor arbeidsmigranten van buiten de EU is
er al een restrictief toelatingsbeleid. Daarbij komt dat
arbeidsmigranten vaak voor kortere tijd naar Nederland komen. Daarnaast
is in het regeerprogramma opgenomen dat werkgevers meer
verantwoordelijkheid moeten nemen voor de taalscholing van
arbeidsmigranten. Ik vind het dan ook niet opportuun om op dit moment
onderzoek te doen naar de mogelijkheid van het stellen van
integratievoorwaarden aan arbeids- en studiemigranten.
Dit was 'm, volgens mij.
De voorzitter:
Mooi, fijn, één minuut over de tijd; dat is keurig. Er zijn geen
interrupties. Ik wil de bewindspersoon bedanken. Ik wil u bedanken voor
uw aanwezigheid en dat u te gast wilde zijn. U gaat ervandoor. De heer
Nobel neemt het van u over. Mochten er moties ingediend worden, dan
overleggen we even of de heer Nobel die apprecieert of dat u de
appreciatie schriftelijk doet toekomen. Dank u wel.
Dan zou ik eigenlijk het woord willen geven aan de heer Nobel. Het
aantal interrupties zou ik vanwege de tijd voor nu op twee willen
zetten. Mocht het zo zijn dat we er vrij vlot doorheengaan, dan sta ik
misschien een extra interruptie toe. Kijk, u kunt vragen om meer, maar
we gaan wel echt om 17.00 uur stoppen. Dus daarmee riskeert u ook dat uw
eigen tweede termijn in gevaar komt. Dat laat ik even bij u. De heer
Flach heeft een ordevoorstel, neem ik aan.
De heer Flach (SGP):
Ik denk toch wel dat twee interrupties heel beperkt is. We hebben een
vrij intensief debat met elkaar. Er zijn veel vragen gesteld. Het kan
ook nodig zijn om verduidelijking te vragen of om aanvullende vragen te
stellen aan de staatssecretaris. Ik zou liever iets meer ruimte hebben
dan strak vasthouden aan de eindtijd. Ik ben benieuwd welke
mogelijkheden er zijn, gezien de zaalbezetting.
De voorzitter:
Dat gaan wij proberen te overleggen met elkaar. Dan ga ik het volgende
doen. Ik ga veel ruimer zijn, maar alleen als het kort en krachtig
gebeurt. In de eerste termijn is niet gebleken dat het zo gebeurt. Maar
goed, ik zou dan willen voorstellen om er drie van te maken en als u er
drie doet, heeft u er ook nog eens twee per keer. Dan breiden we het
gelijk meer uit. Ik geef u wel mee: kort en krachtig. Als u dat niet
doet, gaat het ten koste van de tweede termijn van de Kamer en van de
bewindspersoon. Ik wil u dus het volgende vragen. U heeft de vrijheid,
maar ga er verantwoordelijk mee om. Mevrouw Becker heeft een
ordevoorstel.
Mevrouw Becker (VVD):
Even voor het goede begrip: gaat het nu om drie keer twee? Ik had net
aan staatssecretaris Coenradie één vraag en daarna waren mijn
interrupties op, terwijl het voor mij een heel belangrijk onderwerp was.
Dan had ik dit eigenlijk van tevoren wel willen weten, want dan hadden
we het kunnen verdelen. Net hadden we één interruptie en nu drie keer
twee. Daardoor kunnen we misschien geen moties indienen en dat zou ik
ook een beetje zonde vinden.
De voorzitter:
Dat snap ik. Alleen, de reden waarom ik dat heb gedaan, is dat de
bewindspersoon uiterlijk om 16.30 uur weg moest. We hebben 16.30 uur
exact gered, ook met uw interruptie. Dus dat was de motivatie achter één
interruptie. Iedereen heeft weer een schone lei, dus ook u heeft drie
keer twee interrupties. Het staat u ook vrij om de vragen die nog niet
beantwoord zijn, aan de heer Nobel te stellen, aangezien het kabinet met
één mond spreekt. Drie keer twee; gebruik de vrijheid verantwoordelijk,
zou ik zeggen. Dan wil ik het woord geven aan de bewindspersoon.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter, dank u wel. Staat u mij toe om enkele inleidende woorden te
spreken, want dit is als staatssecretaris mijn eerste debat met uw Kamer
over het belangrijke onderwerp integratie. Dat dit debat ontzettend
belangrijk is, blijkt wel, want het onderwerp is volop aanwezig in de
maatschappelijke discussie. Voor mij zijn de liberale waarden leidend:
vrijheid, verantwoordelijkheid en gelijke kansen voor iedereen. Ik sta
als staatssecretaris Participatie en Integratie voor een open en vrije
samenleving waarin deze kernwaarden voor iedereen als een paal boven
water staan. Ik zie het dan ook als mijn taak om daar altijd en overal
voor op te komen. Dat zijn namelijk de waarden die we allemaal moeten
verdedigen. Als die in het gedrang komen, raakt ons dat echt allemaal.
Als iemand niet met een keppeltje over straat durft, als iemand niet uit
de kast durft te komen, als iemand niet aan de bak kan komen door zijn
achternaam, raakt ons dat allemaal. Omdat dat de open en vrije
samenleving aantast, zal ik daar altijd voor staan. Dat betekent dat u
mij als staatssecretaris Participatie en Integratie zult horen wanneer
deze vrijheden onder druk komen te staan. Ik zal altijd aan de kant
staan van mensen die zich in hun vrijheid beperkt zien worden. In welke
groep dat ook gebeurt, ik zal daar altijd voor staan. Ik zal dat dan ook
altijd benoemen en ik ga daar niet voor weglopen.
Tegelijkertijd — dat hebben we, denk ik, ook kunnen zien — brengt dat
een dilemma met zich mee. Daar moeten we ook eerlijk over zijn. Op het
moment dat iets wordt benoemd, ligt het risico op de loer dat veel meer
mensen zich aangesproken voelen dan wellicht de bedoeling is, ook mensen
bij wie het probleem helemaal niet speelt, mensen die je ook niet wilt
aanspreken. In mijn eerste reactie over de gebeurtenissen in Amsterdam
heb ik mij stevig uitgesproken. Dat komt omdat het voor mij volstrekt
onacceptabel is wat daar is gebeurd. Ik denk dat iedereen die de beelden
heeft gezien, net zo kwaad was als ik. Tegelijkertijd hebben mijn
woorden ook mensen geraakt om wie het helemaal niet gaat. Ik moet ook
aangeven dat ik de afgelopen weken ook mensen in mijn eigen omgeving heb
gesproken. Het raakt mij persoonlijk op het moment dat iemand die ik ken
tegen mij zegt: "Bedoelde je mij nou met je woorden? Heb je het ook over
mij? Heb je het ook over mijn kinderen?" Laat ik duidelijk zijn: als zij
het gevoel hebben gekregen dat ik hen heb aangesproken, als dat zo is
overgekomen, is dat absoluut niet mijn bedoeling is geweest. Ik ben er
nooit op uit — laat ik dat ook maar gewoon hard en duidelijk zeggen hier
— om een hele grote groep mensen over één kam te scheren. Want de meeste
mensen, en de meeste Nederlandse moslims, vallen daar uiteraard ook
onder. Die zijn gewoon elke dag hard aan het werk. Die brengen hun kind
in het weekend naar school, doen volop mee in de samenleving, brengen
hun kind naar de voetbal — de voetbal is al voorbijgekomen in het betoog
van onder andere de PVV. Ik vind het belangrijk om dat ook hier opnieuw
te onderstrepen. Ik denk dat ik daarmee voor een belangrijk deel een
reflectie heb gegeven van mijn uitspraken, waar velen van u naar
vroegen.
De voorzitter:
Dat is inderdaad een antwoord op een vraag die meerdere keren is
gesteld. Ik wil eerst de heer Bamenga het woord geven aan daarna de heer
Ergin.
De heer Bamenga (D66):
Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden. Eigenlijk hoor ik de
staatssecretaris het verhaal nuanceren dat hij eerder heeft gehouden.
Toen heeft hij namelijk gezegd dat islamitische jongeren onze normen en
waarden niet zouden onderschrijven. In die nuance geeft de
staatssecretaris aan: ik heb de mensen hierop stevig willen aanspreken.
Maar wat mij betreft gaat het niet om mensen wel of niet stevig
aanspreken. In dit geval gaat het gewoon over het aanspreken van mensen
op een oneerlijke manier. Heel veel mensen die zich inderdaad totaal
niet aangesproken voelen, zijn wel geraakt door de woorden van de
staatssecretaris. Ik zou dit van de staatssecretaris willen weten: neemt
u die woorden nou wel of niet terug?
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb net geschetst welk dilemma er op de loer ligt op het moment dat
je stevige woorden gebruikt, in dit geval naar aanleiding van vreselijke
gebeurtenissen in Amsterdam. Ik heb veel Kamerleden ook gehoord over
zaken die al speelden voor die gebeurtenissen, namelijk dat mannen niet
hand in hand over straat kunnen lopen en dat kinderen op Joodse scholen
in klassen achter kogelvrij glas zitten. Maar ook de andere voorbeelden
zijn genoemd, zoals dat moslima's niet veilig over straat durven met hun
hoofddoek op. Op het moment dat je al dat soort zaken benoemt, ligt het
risico op de loer dat een groep zich niet aangesproken voelt.
Tegelijkertijd — dat zeg ik er ook bij — zijn er ook mensen in mijn
omgeving, ook mensen met een migratieachtergrond, die juist tegen mij
hebben gezegd: "Ik vind het ontzettend fijn dat je het hebt benoemd.
Want juist door de groep die het verpest, sta ik er ook slecht op." Ik
wil die nuance aanbrengen. Nogmaals, al die mensen die zich aangesproken
hebben gevoeld door mijn woorden terwijl ze weten dat ze gewoon volop
meedoen in de maatschappij, heb ik nooit willen aanspreken. Dat wil ik
hier nogmaals bevestigen.
De heer Bamenga (D66):
Ik had eigenlijk het liefst een antwoord willen krijgen op de vraag. Ik
stelde de vraag of de staatssecretaris het wel of niet wil terugnemen.
Vervolgens hoor ik een nuancering. Die nuancering vind ik eigenlijk geen
goed verhaal. De staatssecretaris heeft hier echt ontzettend veel
mensen, miljoenen mensen hier in Nederland, in de ziel geraakt. Dat vind
ik echt wel kwalijk. Ik vind het kwalijk als mensen worden weggezet en
tot hun geloof worden gereduceerd en vervolgens gezegd wordt: u bent
verdacht, u heeft waarschijnlijk iets gedaan. Dat vind ik echt kwalijk
en echt niet passen bij een staatssecretaris. Daarom stel ik nog een
keer de vraag: wil de staatssecretaris deze woorden wel of niet
terugnemen?
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb veel meer gezegd dan alleen de woorden waaraan nu wordt
gerefereerd. De avond dat het gruwelijk misging, ging het gewoon over
antisemitisme in een weerzinwekkende vorm. Ik heb ook aangegeven dat
antisemitisme voorkomt van extreemlinks tot aan extreemrechts. En ja,
het komt ook voor bij een deel van de moslimgemeenschap. Daar moeten we
niet voor weglopen. Als ik die stevige woorden gebruik, dan doe ik dat
nooit met de intentie om een hele groep over één kam te scheren, maar
wel om het probleem duidelijk te kunnen benoemen en er uiteindelijk,
veel belangrijker nog, ook samen iets aan te kunnen doen. Gelukkig heb
ik bij de meeste Kamerfracties ook wel bespeurd dat ze erkennen dat er
ook problemen zijn. Laten we ons daar nu met elkaar op richten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dit wordt uw tweede interruptie, meneer Bamenga.
De heer Bamenga (D66):
Zoals ik ook in mijn eigen inbreng heb aangegeven, moeten wij problemen
benoemen. Dat hoort bij ons vak. Dat is zeker het begin van een
oplossing. Maar daar gaat het hier niet over. Ook als het gaat om
antisemitisme, vind ik het inderdaad de taak van de staatssecretaris om
dat te veroordelen, net als het keihard benoemen van de problemen die er
zijn rondom antisemitisme. Maar in dit geval gaat het erom dat wij
proberen om antisemitisme aan te pakken met racisme, en zo werkt dat
niet. Dat is echt wel kwalijk. Ik vind groepen Nederlanders op deze
manier diskwalificeren echt de staatssecretaris onwaardig. Ik vraag de
staatssecretaris voor de derde keer of hij zijn woorden wil
terugnemen.
Staatssecretaris Nobel:
Volgens mij is het belangrijk — ik val een beetje in herhaling, maar ik
ga het toch nogmaals zeggen — dat we het met elkaar moeten benoemen als
dingen goed gaan, zoals ook bijvoorbeeld blijkt uit het CBS-rapport.
Tegelijkertijd moeten we het ook kunnen blijven benoemen op het moment
dat dingen gruwelijk fout gaan. Ik heb aangegeven dat als door mijn
woorden — dat heb ik ook gezien en zelf ervaren en dat doet me wellicht
nog het meest — mensen in mijn omgeving laten weten "goh, ik voelde me
ook aangesproken" of "bedoelde je mijn kinderen?", dat nooit de
bedoeling is geweest. Als ik dat daarmee nu kan rechtzetten, doe ik dat
graag. Tegelijkertijd zal ik stevige woorden gebruiken op het moment dat
het misgaat. Dat is ook gebeurd en dat zal ik in de toekomst blijven
doen als dat nodig is om uiteindelijk problemen niet alleen te benoemen,
maar ze ook vanuit het kabinet op te kunnen lossen.
De voorzitter:
Meneer Bamenga, u heeft nog recht op een vervolginterruptie op uw
tweede. Als u dat niet doet, is dat prima, maar dan heeft u nog maar één
interruptie over, die u in tweeën kunt splitsen. Dat geef ik u mee. Ik
wil u niet uitlokken, hoor.
De heer Bamenga (D66):
Het was toch een uitlokking, voorzitter. Kijk, staatssecretaris, ik heb
zelf ook in mijn inbreng benoemd wat het belang is van wat
bewindspersonen achter en voor de schermen zeggen en wat voor weerklank
dat heeft in de samenleving. Zeker als je staatssecretaris voor
Integratie bent, voor het samenbrengen en verbinden van mensen in onze
samenleving, dan is het heel belangrijk dat dat begint bij het erkennen
dat wij gedeelde waarden hebben met z'n allen. Ik vind dat dat
onvoldoende is gebeurd. Ik hoop dat de staatssecretaris toch wel
reflecteert naar aanleiding van de gebeurtenissen die er zijn geweest en
dat de staatssecretaris harder zijn best gaat doen om ervoor te zorgen
dat we toch wel die verbinding en maatschappelijke samenhang
krijgen.
De voorzitter:
Ik heb geen vraag gehoord. Ik zou eigenlijk door willen gaan naar de
heer Ergin, tenzij u hier echt op wil reageren.
Staatssecretaris Nobel:
Als het een interruptie is van de heer Bamenga, zou het heel onbeleefd
zijn om daar niet vanuit de kabinetszijde op te reageren.
De voorzitter:
Dat is waar, maar het was geen vraag. Maar u kunt erop reageren.
Staatssecretaris Nobel:
Ik vind het belangrijk en goed dat de heer Bamenga die vraag stelt, want
dat geeft mij ook de gelegenheid om tegenover datgene wat veelvuldig in
het nieuws is aangehaald, ook een andere context te plaatsen en daarbij
aan te geven dat op het moment dat grote groepen mensen zich voor het
hoofd gestoten voelen door mijn uitspraken, dat absoluut niet de
bedoeling is geweest. Wat die weerklank betreft: zoals u straks ook zult
zien in het actieprogramma, maar ook in wat ik als staatssecretaris al
deed en zal blijven doen, zal ik de dialoog blijven aangaan met al die
mensen die in Nederland hun beste beentje voor willen zetten, met al die
mensen die wél meedoen en met al die mensen die, zoals ik al zei en
zoals het in vele betogen is teruggekomen, hun kind naar voetbal
brengen. Want dat is blijkbaar een van de pijlers waar Nederland op
drijft qua algemene cultuurzaken: voetbal is toch vaak iets wat
verbindend werkt. Voor al die mensen ben ik dus de staatssecretaris
Participatie en Integratie. U hoeft er geen enkele twijfel over te
hebben dat ik er voor al die Nederlanders ben.
De voorzitter:
De heer Ergin heeft een interruptie. Graag kort en krachtig.
De heer Ergin (DENK):
We hebben inmiddels het eerste publieke optreden van deze
staatssecretaris meegemaakt; we zitten ook in het eerste debat met deze
staatssecretaris. We zien dat de uitspraken die deze staatssecretaris
heeft gebezigd, ertoe hebben geleid dat heel veel islamitische jongeren
zich niet meer welkom voelen in dit land en zich afvragen of ze wel
geaccepteerd worden als Nederlander. We hebben gezien dat meer dan 100
moskeeën aangifte hebben gedaan tegen de uitspraken van deze
staatssecretaris. De boodschap van de staatssecretaris was: u hoort er
niet bij. Hij kan nu schuilen achter allerlei andere woorden en achter
allerlei nuances, maar hij had het over "een heel groot deel van de
Nederlandse islamitische jongeren". Eigenlijk is de vraag aan de
staatssecretaris of hij trots is op zijn eerste optreden.
Staatssecretaris Nobel:
Nu doet de heer Ergin mij tekort, want er zijn ook diverse optredens
geweest over de kinderopvang, maar ik begrijp dat u doelt op het
optreden dat ik had met betrekking tot de integratie. Ik kan het niet
genoeg benadrukken: iedereen die hier in dit land is en mee wil doen in
dit land, ongeacht afkomst of geloof, doet er voor mij toe. Daar zal ik
voor staan. Tegelijkertijd zeg ik — dat ga ik nu dan toch maar voor de
vierde keer zeggen — tegen iedereen die ik voor het hoofd heb gestoten
met mijn uitspraken en die denkt "hé, maar ik hoor er toch ook bij;
heeft hij het over mij?" dat dat nooit mijn bedoeling is geweest.
Tegelijkertijd zijn er ook gewoon heel veel mensen in mijn omgeving, ook
met een migratieachtergrond, die zeiden: "Ik ben echt blij dat u het
eindelijk benoemt, want sinds Fortuyn heeft de integratie gewoon
decennia stilgelegen. Ik zie dat heel veel mensen wél mee willen doen —
ik ben een van die mensen die mee willen doen — en tegelijkertijd word
ik door de beelden uit Amsterdam straks weer over één kam geschoren met
die hele groep. Ik ben blij dat u iets wil doen aan die groep."
De voorzitter:
Een vervolginterruptie van de heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Wat deze staatssecretaris heeft gedaan, is dat hij door een uitspraak in
een paar minuten tijd een hele groep Nederlandse islamitische jongeren
voor de bus heeft gegooid. Met deze uitleg hier, waar hij heel lang over
heeft moeten nadenken om de woorden te zoeken en met een verhaal te
komen, zet deze staatssecretaris de bus in z'n achteruit, want hij zegt
tegen al die mensen die diep gekwetst zijn door de uitspraken van deze
staatssecretaris: het ligt aan u; u heeft mij verkeerd begrepen. Het was
uitgerekend deze staatssecretaris die het had over — ik herhaal het
nogmaals — "een hele grote groep". Ik vraag deze staatssecretaris dus om
die uitspraak nu te onderbouwen. Op basis waarvan is deze
staatssecretaris tot die conclusie gekomen? Of neem die woorden terug en
bied excuses aan.
Staatssecretaris Nobel:
Ik vind het eigenlijk jammer wat de heer Ergin hier doet. Ik ben ook
beter gewend van de heer Ergin in andere debatten die ik van hem heb
gezien, want ik probeer juist aan te geven dat de meeste mensen wél
meedoen — dat heb ik nu meermaals gedaan — en dat ik mijn woorden heb
gericht tot de mensen die ik ook in de beelden heb gezien, de groep die
zich afkeert van de samenleving en die met de rug naar de samenleving
staat gekeerd. Ja, daar zal ik me over blijven uitspreken.
Tegelijkertijd doen ook de meeste Nederlandse moslims gewoon volop mee.
Als u dat fijn vindt, kan ik dat nog wel een keer benadrukken. Ik kan
dat niet genoeg benadrukken. Het gaat mij dus helemaal niet over geloof
of afkomst. Het gaat mij erom dat ik sta voor de mensen die hier meedoen
en dat ik me als staatssecretaris Participatie en Integratie zal
verzetten tegen de groep die zich afkeert van onze samenleving, ervoor
zorgt dat vrouwen zich onveilig voelen op straat of überhaupt het
homohuwelijk of een jood met een keppeltje op straat niet zou willen
zien. Maar nogmaals, ik ben er juist voor de grote groep die wel
meedoet. Ik hoop eigenlijk dat ik u op dat punt aan mijn zijde zal
vinden. Ik zal in ieder geval de dialoog met u en met anderen aan
blijven gaan, om er voor die groep te zijn.
De heer Ergin (DENK):
De staatssecretaris doet nu eigenlijk een beetje aan een woordenspel.
Hij heeft die woorden gewoon uitgesproken op de nationale tv. Die hebben
heel veel mensen geraakt. Een paar weken later zegt hij: "Als mensen mij
verkeerd hebben begrepen … Dit is wat ik er eigenlijk van vind." Daar
horen gewoon excuses bij. Als je als staatssecretaris, als dienaar van
de Kroon, uitspraken doet waarbij je hele groepen mensen in de
samenleving wegzet, horen daar gewoon excuses bij. Als de
staatssecretaris dat niet doet — ik constateer voor de tweede keer dat
hij dat niet doet — is hij geen dienaar van de Kroon. Dan is hij niet
iemand die zich inzet voor het algemeen belang. Dan is hij iemand met
een politieke agenda. Ik vraag de staatssecretaris om die politieke
agenda hier toe te lichten. Met welke agenda heeft de staatssecretaris
die woorden, die schandalige uitspraken, gebezigd?
Staatssecretaris Nobel:
Ik ga in herhaling vallen. Ik heb het gevoel dat de heer Ergin op
citatenjacht is, maar dat ga ik gewoon niet doen. Ik heb vier of vijf
keer aangegeven waar ik namens dit kabinet voor sta en wat ik met mijn
woorden heb willen zeggen. Als ik daarbij — daar ben ik mij terdege van
bewust — misschien een groep mensen voor het hoofd heb gestoten die wel
meedoen, is dat absoluut niet de bedoeling geweest.
Daarmee zou ik eigenlijk mijn betoog willen hervatten, voorzitter.
De voorzitter:
U wilt nog een keer interrumperen, meneer Ergin? Dat mag, maar dan houdt
het wel voor u op.
De heer Ergin (DENK):
Dan ga ik gebruikmaken van mijn laatste interruptie om een conclusie te
trekken. Deze staatssecretaris neemt zijn woorden niet terug en biedt
geen excuses aan. Eigenlijk zegt hij: al die mensen die mij verkeerd
hebben begrepen, hebben zelf een probleem en moeten het zelf maar gaan
uitzoeken. Dit was het eerste optreden van deze staatssecretaris als het
gaat om participatie en integratie; zo heet zijn portefeuille. Ik heb
deze staatssecretaris heel ruim de mogelijkheid gegeven om zijn woorden
aan te passen, om zichzelf aan te passen, om de Nederlandse normen en
waarden zoals we die in Nederland kennen, te omarmen, maar hij weigert
dat te doen. Dat brengt mij tot de conclusie dat de heer Nobel op dit
moment, als hij op deze voet doorgaat, de staatssecretaris van
Uitsluiting is. Wij kunnen een staatssecretaris van Uitsluiting in dit
huis niet tolereren. Daarom zal ik in de tweede termijn een motie van
wantrouwen indienen. Het is aanpassen, en als de staatssecretaris dat
niet wil, is het wegwezen!
De voorzitter:
Dat staat genoteerd. Wil de staatssecretaris daarop reageren?
Staatssecretaris Nobel:
Nee. Ik wil eigenlijk mijn eigen samenvatting geven van mijn woorden. Ik
denk dat heel Nederland daar meer behoefte aan heeft dan aan de motie
van wantrouwen die zojuist is ingediend. Ik ga graag verder met mijn
eigen betoog.
De voorzitter:
Die is nog niet ingediend, maar wel aangekondigd. Voordat u doorgaat met
uw betoog, heeft mevrouw Tseggai een vraag. Dit onderwerp is belangrijk,
maar volgens mij heeft de staatssecretaris echt vijf of zes keer gezegd
wat hij daarover wil zeggen. Met die notie wil ik u het woord geven en u
vragen om kort en krachtig te interrumperen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik begrijp dat de staatssecretaris vijf keer hetzelfde heeft gezegd —
daar was ik namelijk bij — maar ik begrijp iets nog steeds niet. De
staatssecretaris zegt: mijn woorden waren wat ongelukkig; ik heb daar
veel mensen mee voor het hoofd gestoten. Waarom is het dan zo moeilijk
om sorry te zeggen en de woorden terug te nemen?
Staatssecretaris Nobel:
Op het gevaar af dat ik in herhaling ga vallen, zeg ik het volgende. Ik
heb volgens mij heel duidelijk aangegeven dat wat in Amsterdam is
gebeurd, huiveringwekkend is geweest. De volgende dag kreeg ik een
microfoon onder mijn neus en is mij om commentaar gevraagd. Ik denk dat
eenieder die al die beelden heeft gezien, best wel wat woede en emotie
heeft gevoeld. Dat gold ook voor mij. Ik heb daarbij volgens mij in
brede zin aangegeven dat antisemitisme voorkomt, van extreemlinks tot
extreemrechts. Ik heb ook aangegeven dat dat voor een deel bij de
moslimgemeenschap aanwezig is. Dat zijn stevige woorden, maar als je de
beelden ziet, kun je toch niet anders dan hele stevige woorden gebruiken
na zoiets vreselijks?
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Er wordt mij een wedervraag gesteld waarop ik zou willen zeggen: dat kan
wel. Volgens mij had de staatssecretaris honderden andere dingen kunnen
zeggen dan: een groot deel van de islamitische jongeren in Nederland
onderschrijft onze normen en waarden niet. Ik snap dat er naar
aanleiding van de gebeurtenissen in Amsterdam emotie kan zijn, of
boosheid, maar ik snap niet hoe je als staatssecretaris van integratie
op basis van een paar filmpjes uit Amsterdam meteen een conclusie denkt
te kunnen trekken over een groot deel van de islamitische gemeenschap in
Nederland. Ik zou het fijn vinden als de staatssecretaris uit zou kunnen
leggen hoe hij toen tot die uitspraak is gekomen. En als hij dit
achteraf niet goedvindt van zichzelf, wat ik me best wel kan
voorstellen, zou ik het fijn vinden als hij daar dan zijn excuses voor
aanbiedt.
De voorzitter:
Ik ga deze vraag toestaan, maar als voorzitter meen ik, neutraal, op te
kunnen merken dat de staatssecretaris op zijn manier al meerdere keren
invulling heeft gegeven aan deze vragen. Ik wil het woord dus nog even
kort aan de staatssecretaris geven, maar gezien de tijd stel ik voor om
de staatssecretaris daarna zijn betoog verder te laten voeren.
Staatssecretaris Nobel:
Ik waardeer uw neutrale blik, voorzitter. Als ik mijn betoog gewoon
vervolg, denk ik dat het antwoord op die vraag gewoon komt. Staat u mij
dus toe om mijn betoog te vervolgen. Dan zult u dat zien. De eerste zin
die ik namelijk zou willen uitspreken, is dat de meeste mensen, ook de
meeste moslims, gewoon elke dag hard aan het werk zijn. Daarmee heb ik
volgens mij alle vragen, die nu op tien à twintig verschillende manieren
zijn gesteld, beantwoord.
De voorzitter:
Ik zie opluchting bij de heer Ergin, dus wie weet dat die motie … O,
totaal niet, hoor ik. Ik heb het verkeerd ingeschat. Dan wil ik de
staatssecretaris vragen om zijn betoog te vervolgen.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter. Zoals ik aangaf, zijn de meeste mensen, ook de meeste
Nederlandse moslims, elke dag gewoon hard aan het werk. Die mensen doen
elke dag hard mee. Die doen volop mee in de samenleving. Ik vind het
belangrijk om dat hier opnieuw te onderstrepen. Als het gaat om
integratie in de samenleving, gaat er ook veel goed, ook wat betreft
Nederlanders met een migratieachtergrond; dat hebben we ook kunnen zien
in het CBS-rapport. We zien dat deze groep het ontzettend goed doet op
veel onderdelen, zoals de onderwijsprestaties, maar ook de
arbeidsmarktpositie. Maar er zijn ook problemen. Velen van u refereerden
daar ook aan. Denk aan de oververtegenwoordiging in de
criminaliteitscijfers. Deze is weliswaar dalende, maar is er nog steeds.
Ook zijn er nog steeds te veel statushouders die in de bijstand zitten.
De opvattingen over gelijkheid van mannen en vrouwen en van homo's en
hetero's worden weliswaar moderner, maar zijn nog altijd een stuk
conservatiever onder bepaalde groepen met een migratieachtergrond.
Voorzitter. Dat soort problemen spelen in de hele samenleving. We kijken
altijd naar gedrag. Daarbij maakt het me echt niet uit wat iemands
afkomst of geloof is. Maar laat ik hier heel duidelijk in zijn: als
iemand over de schreef gaat, trekken wij een hele, hele harde grens. En
terecht. Want wat in Amsterdam is gebeurd, is gewoon antisemitisch
geweld. Wat daar is gebeurd, is huiveringwekkend. De daders moeten
worden bestraft. Daar hebben we gelukkig de politie, het OM en de
rechtspraak voor.
De voorzitter:
Mevrouw Tseggai, voor haar tweede interruptie.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik ben een beetje in de war. Het kabinet spreekt met één mond, maar
afgelopen vrijdag hoorde ik premier Schoof zeggen: bij Nederlanders
zonder migratieachtergrond gaan we kijken naar het strafrecht, maar bij
Nederlanders met migratieachtergrond zullen we toch ook moeten kijken of
die migratieachtergrond een rol heeft gespeeld. Nu hoor ik de
staatssecretaris Participatie en Integratie zeggen: je afkomst doet er
niet toe. Ik ben daar op zich blij mee, maar ik vraag me wel af of de
heer Schoof en de heer Nobel hier tussen vrijdag en nu misschien nog
even over gebeld hebben.
De voorzitter:
De staatssecretaris. De vraag is of de eenheid van het kabinetsbeleid is
doorbroken door deze uitspraak van u.
Staatssecretaris Nobel:
Nee, dat lijkt mij absoluut niet het geval. Want vanzelfsprekend wordt
er in het strafrecht geen enkel onderscheid gemaakt wat betreft het wel
of niet hebben van een migratieachtergrond. Volgens mij heeft de
minister-president gezegd — ik weet niet hoe letterlijk dat in de
context was, maar laat ik mijn eigen woorden er maar voor gebruiken —
dat het voor het beleid in sommige gevallen wel kan helpen om te kijken
naar de migratieachtergrond. Ik heb velen van u bijvoorbeeld ook gehoord
over het aanpakken van discriminatie. Op het moment dat we niet meer
kijken naar migratieachtergrond, wordt het ook lastiger om dat soort
problemen aan te pakken. Volgens mij is dat wat de minister-president
heeft willen aangeven. Laat er geen misverstand over bestaan: het
strafrecht is voor iedereen hetzelfde.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Tseggai heeft een vervolginterruptie.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik heb het citaatje van de premier hier wel: "Als het Nederlanders zijn
zonder migratieachtergrond, pakken we ze aan met het strafrecht, maar in
sommige gevallen moeten we ook kijken naar de migratieachtergrond". Wat
heeft de premier hier volgens de staatssecretaris dan mee bedoeld?
Staatssecretaris Nobel:
Volgens mij heb ik dat net geschetst, namelijk dat het in sommige
gevallen goed is om toch naar de migratieachtergrond te kijken. Ik heb
net wat aangegeven en ik probeer het ook een andere insteek te geven.
Velen van u hebben gevraagd wat ik ga doen aan integratie. Op het moment
dat je helemaal niet meer naar de migratieachtergrond kijkt, wordt het
ook ingewikkeld om dat aan te pakken. Ik hoor een tweedeling in het
antwoord van de minister-president. Aan de ene kant gaat het over
aanpakken via het strafrecht. Daarna hoor ik de minister-president
aangeven dat het in sommige gevallen wel kan helpen om te kijken naar de
migratieachtergrond. Daar hoor ik hem nadenken over het ontwikkelen van
goed beleid om bepaalde problemen die spelen in de samenleving aan te
kunnen pakken. Ik hoor daar werkelijk waar geen enkele tegenstrijdigheid
in.
De voorzitter:
U kunt uw betoog vervolgen.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter. Er zijn ook problemen — daar was ik gebleven. Dat zit 'm
erin dat de opvattingen over gelijkheid van man en vrouw of homo en
hetero weliswaar moderner worden, maar toch nog altijd stukken
conservatiever zijn onder bepaalde groepen met een migratieachtergrond.
Los van wat er in Amsterdam is gebeurd, ziet dit kabinet dat onze
vrijheden onder druk staan. Ook een kleinere groep — laat ik dat ook
maar benadrukken — kan voor grote problemen zorgen. Dat hebben we ook
gezien. Een deel van de mensen staat gewoon met de rug naar de
samenleving. Daar moeten we niet naïef in zijn. Het is al langer een
probleem dat sommige vrouwen bijvoorbeeld niet met een hoofddoek over
straat durven. Ik vind het ook onacceptabel dat vrouwen zich in sommige
buurten überhaupt onveilig voelen, dat twee mannen niet hand in hand
durven te lopen, dat je in sommige gemeenschappen niet je eigen partner
kunt kiezen, dat mensen zich niet durven uit te spreken uit angst voor
een onvrije overheid uit het land van herkomst, of dat eerwraak zo veel
voorkomt. Velen van u hebben dat zojuist ook al aangehaald. Dat zijn wat
mij betreft grote problemen. Daar blijf ik me over uitspreken, zodat we
daar ook echt mee aan de slag kunnen.
Voorzitter. Ik vind het ook problematisch dat er nog steeds
discriminatie plaatsvindt, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt en de
woningmarkt. Velen van u vroegen daar ook naar. Zoals u mij zult horen
als vrijheden onder druk staan, zal ik er ook voor gaan staan dat
iedereen een gelijke kans krijgt. In ons land is geen plek voor
antisemitisme. Er is geen plek voor racisme. Er is geen plek voor haat
tegen moslims of discriminatie op welke grond dan ook. Onze vrije en
open samenleving is een groot goed. Die moet er voor iedereen zijn,
ongeacht je achtergrond. Dat dient beschermd te worden. Iedereen moet
zichzelf kunnen zijn en zijn eigen keuzes kunnen maken. Dat zijn de
waarden waar ik voor sta.
Voor het kerstreces ontvangt u de hoofdlijnen van de Actieagenda
integratie en ook een overzicht van de eerste activiteiten waar ik de
komende maanden samen met collega's verder aan zal werken. Dit zal ik
niet alleen doen. Ik zal uiteraard ook het lokale bestuur en het
maatschappelijk middenveld hierin betrekken. De maanden daarna werken we
wat mij betreft samen aan een verdere uitwerking. Met uw Kamer wil ik
graag aan de slag met een stevige agenda. Ik heb daar ook al veel
suggesties voor gehoord. Daar zal ik straks voor een deel op terugkomen.
Vanuit het kabinet wil ik in ieder geval taal en werk centraal stellen
bij de integratie van nieuwkomers. Ook onze open en vrije samenleving
zal ik daarbij centraal stellen, want die moeten we te allen tijde met
elkaar verdedigen. Een samenleving van vrijheid, verantwoordelijkheid en
gelijke kansen; dat zijn de Nederlandse waarden en normen die we
allemaal moeten omarmen.
Voorzitter. Ik zou in blokjes willen gaan werken, maar ik heb zo veel
mapjes dat ik het maar gewoon mapje voor mapje voor mapje ga doen. Het
eerste blokje is integratie, maar daar kunnen we wellicht iets sneller
doorheen. Ik zie hier een vraag die ik al vijf, zes keer heb beantwoord,
dus die leg ik eventjes terzijde. Ik denk dat ik straks nog meer
algemenere vragen krijg over integratie, maar ik denk dat de mapjes ook
een beetje gehusseld zijn, zeg ik er maar in alle eerlijkheid bij.
Voorzitter. Ik begin met de arbeidsmarkt voor asielzoekers. Mevrouw
Becker zei dat het vorige kabinet ervoor heeft gezorgd dat asielzoekers
voorrang hebben bij het UWV bij het aanvragen van een
tewerkstellingsvergunning. Zij vroeg ten koste van welke andere
aanvragers dit gaat en of het kabinet dit ook een eerlijke gang van
zaken vindt. Vooropgesteld dat de minister van Sociale Zaken over de
toegang tot de arbeidsmarkt gaat, ook voor asielzoekers, kijken we als
kabinet hoe we de belemmeringen weg kunnen nemen die maken dat
asielzoekers op dit moment niet kunnen werken. De minister van Sociale
Zaken heeft het UWV verzocht om aanvragen van asielzoekers met voorrang
te behandelen en om binnen een periode van twee weken verder te
beslissen over de aanvragen in plaats van vijf weken. Dat is nu de
reguliere termijn. Ik zie verder dat het UWV op dit moment, naast alle
andere dingen die daar spelen, een impactanalyse uitvoert over hoe het
dat kan doen.
Dan een vraag van de heer Boomsma en mevrouw Becker.
De voorzitter:
Dit roept een vraag op van mevrouw Becker.
Mevrouw Becker (VVD):
Ik had nog een andere vraag gesteld. Misschien kan de staatssecretaris
dat straks nog in zijn antwoord meenemen. Dat is hoe het staat met de
motie die ik samen met de heer Flach heb ingediend om onderscheid te
gaan maken tussen asielzoekers, waarbij je kijkt naar kansarme
asielzoekers, de zogenaamde spoor 2-asielzoekers die uit een veilig land
komen ofwel Dublinclaimant zijn. Al deze asielzoekers kunnen hier op dit
moment na zes maanden onbeperkt de arbeidsmarkt op. Ik zou het best
kwalijk vinden als ook deze groep met voorrang bij het UWV een
tewerkstellingsvergunning kan aanvragen, misschien wel ten koste van
andere groepen die je hier wel op de arbeidsmarkt zou willen hebben. Zou
de staatssecretaris daar toch nog een keer, eventueel samen met de
minister, op willen reflecteren? Moeten asielzoekers nou allemaal
voorrang hebben voor een tewerkstellingsvergunning, terwijl we niet
weten of ze kansarm of kansrijk zijn? En kan het kabinet er in ieder
geval zo snel mogelijk voor zorgen dat die motie wordt uitgevoerd?
Staatssecretaris Nobel:
Ik stel voor dat ik hier later nog even op terugkom. Ik moet het helaas
doen met de antwoorden die ik hier nu voor me heb liggen.
De voorzitter:
Dat is goed. U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Nobel:
De heer Boomsma vroeg hoe het staat met het plan van aanpak
Statushouders aan het werk: is dit inderdaad de koers die de
staatssecretaris wil varen? Laat ik vooropstellen dat ik het plan van
aanpak Statushouders aan het werk samen doe met andere proeven, zoals de
startbanen waar de VVD bijvoorbeeld aan refereerde. Dat doen we direct
na vestiging in een gemeente, zodat er ook een baan wordt aangeboden. Op
dit moment lopen er acht proeven. Het onderzoek daarnaar is gestart. In
eerste aanleg zijn we daar best enthousiast over en willen kijken of we
dat uiteindelijk in alle arbeidsmarktregio's door kunnen voeren. Dat is,
denk ik, het antwoord op die vraag. Volgens mij is de belangrijkste
gemeenschappelijke deler hier dat we willen dat statushouders zo snel
mogelijk aan het werk gaan, omdat dat een van de drie zaken is waardoor
mensen uiteindelijk goed kunnen integreren, naast taal en het
onderschrijven van de normen en waarden.
Er was een vraag van mevrouw Tseggai over discriminatie op de
arbeidsmarkt. Zij zei: we willen dat discriminatie veel harder wordt
aangepakt. Zij vroeg of er geen sancties voor bedrijven zijn. De
regering heeft discriminatie scherp op het netvlies, net als voorgaande
regeringen. We hebben ook een actieplan om arbeidsmarktdiscriminatie
tegen te gaan. Dat loopt in een apart actieprogramma. Ik probeer ook met
het programma VIA samen met de minister van Sociale Zaken discriminatie
op de arbeidsmarkt tegen te gaan. Mevrouw Tseggai stelde, terecht, dat
het wetsvoorstel dat hiervoor liep, uiteindelijk is verworpen in de
Eerste Kamer. Maar ik denk dat het goed is om te benadrukken dat
discriminatie ook gewoon bij wet is verboden. Alles wat we kunnen doen
om dit tegen te gaan, zullen we uiteraard in het werk stellen. Los van
het feit dat het bij wet verboden is, is het ook nog eens ontzettend
dom, want we hebben gewoon alle talenten en alle mensen die zich in
willen zetten voor onze maatschappij en onze samenleving heel hard
nodig.
De voorzitter:
Dit roept een interruptie op bij de heer Bamenga. Dit is ook uw
laatste.
De heer Bamenga (D66):
Dank voor de reactie op de vragen van mevrouw Tseggai over
arbeidsmarktdiscriminatie. In het regeerprogramma staat ook dat het
kabinet iets wil doen aan arbeidsmarktdiscriminatie. Ik vroeg mij af
welke ideeën de staatssecretaris daarover heeft en op welke manier die
terug gaan komen in het actieplan.
Staatssecretaris Nobel:
Dat begrijp ik. Alleen, arbeidsmarktdiscriminatie ligt bij de minister
van Sociale Zaken. Dat laat onverlet dat ik daar samen met hem naar zal
kijken. Veel belangrijker nog, we moeten ervoor zorgen dat we via VIA de
inhoud van de programma's die al lopen samen oppakken en verder
vormgeven, bijvoorbeeld met werkgeversorganisaties als AWVN, VNO-NCW en
Diversiteit in Bedrijf van de SER. Ik denk namelijk dat het veilig is om
te stellen dat we hierin als overheid niet alleen tegen op kunnen
treden. Daar hebben we bedrijven zelf ook echt voor nodig. Dat is iets
wat we ook gaan oppakken.
De voorzitter:
Ik wil de staatssecretaris vragen om zijn betoog te vervolgen.
Staatssecretaris Nobel:
Dan een vraag van de heer Boon. Deelt de minister, nee, de
staatssecretaris — waar "minister" staat, lezen we "staatssecretaris" —
de mening dat het onbegrijpelijk is dat arbeidsmigranten uit Oost-Europa
hier worden ingezet voor laaggeschoold werk, terwijl statushouders op de
bank zitten ten koste van de belastingbetaler? Ik ben het met de heer
Boon eens dat alle statushouders die hier zijn, zo snel mogelijk aan het
werk moeten gaan. Als dat betekent dat we daarom minder arbeidsmigratie
hebben, dan is dat een win-win. Mijn collega mevrouw Faber is hard bezig
om de migratie een halt toe te roepen. Als we dat kunnen doen door
bijvoorbeeld de mensen die hier zijn aan het werk te laten gaan, dan
onderstreep ik dat volledig.
De voorzitter:
Dat roept een interruptie op bij de heer Boon.
De heer Boon (PVV):
Ik heb tijdens werkbezoeken verschillende instellingen en vormen van
urgentie bij gemeenten gezien. Hoe kijkt u ertegen aan om gemeentes de
best practices te brengen, zodat statushouders nog sneller aan het werk
gaan?
Staatssecretaris Nobel:
Het is mij ook opgevallen dat gemeenten er op verschillende manieren mee
omgaan. Dat zien we bijvoorbeeld ook bij de startbanen, waar ik al aan
refereerde. Er zijn een aantal pilots die eigenlijk best goed gaan. Ik
wil daar op voortborduren. We zien ook dat het ontzettend positief is
als werkgevers een financiële tegemoetkoming krijgen om statushouders
aan het werk te helpen. Dat kan er uiteindelijk voor zorgen dat
statushouders op de werkvloer vaktaal leren of dat hun de Nederlandse
cultuur wordt bijgebracht. Ik zie dus nog veel kansen om daar meer mee
te doen. Daar zal ik nog verder op terugkomen, onder andere in de
actieagenda.
De voorzitter:
U kunt uw betoog vervolgen.
Staatssecretaris Nobel:
Dan opnieuw een vraag over de startbanen, ditmaal van de VVD. Die vroeg:
wat gaat u doen om dit te bevorderen? Ik gaf al aan dat we het positief
vinden dat gemeenten dit doen. Op dit moment bepalen gemeenten zelf hoe
ze dit vormgeven. Ik zou de proeven willen uitbreiden naar alle
arbeidsmarktregio's. Op dit moment zijn het er slechts acht. Ik zie ook
dat de partijen die erbij betrokken zijn, de gemeenten, maar ook de
mensen om wie het gaat, de statushouders, ontzettend positief zijn. Dat
maakt ook dat ik daar eigenlijk op voort wil borduren. Ik zeg er wel
bij: als we dit willen doen, ook op grotere schaal, is dat ook
afhankelijk van wat we uiteindelijk financieel met elkaar besluiten.
Daar komen we op een ander moment over te spreken, maar ik kan wel
onderstrepen dat dit kabinet heel enthousiast is over wat we doen met
die startbanen.
Dan een vraag van de heer Boomsma en mevrouw Becker: hoe staat het met
de aanvragen voor de subsidieregeling voor werkgevers? Daar refereerde
ik zojuist al aan. Er was ontzettend veel animo onder de werkgevers. Ik
ben ook op bezoek gegaan bij een bedrijf dat gebruikmaakt van die
subsidie. Dat was ontzettend mooi om te zien. 375 werkgevers hebben voor
650 statushouders subsidie aangevraagd, voor een totaal bedrag van 4,5
miljoen euro. Hiermee is het beschikbare subsidiebudget van 3,5 miljoen
euro wel aanzienlijk overschreden, maar in dit geval denk ik toch dat we
er met elkaar heel blij om kunnen zijn. We moeten volgens mij gewoon
kijken hoe we alle aanvragen kunnen gaan honoreren, want op dit moment
past dat niet binnen het budget, maar het effect is heel positief. Ik ga
dus met een welwillende blik kijken hoe we dit toch nog extra kunnen
stimuleren. Tegelijkertijd hebben we wel budgettaire afspraken gemaakt
met elkaar. Ook als iets een succes is, wordt dat soms toch ergens door
financiën begrensd, zeg ik er gelijk bij; anders heb ik ruzie met de
minister van Financiën en dat moeten we niet hebben.
Voorzitter. Dan de kraptesectoren. Mevrouw Becker stelde daar een vraag
over, namelijk of ik bereid ben om met sectoren als de techniek, de bouw
en de energie afspraken te maken om als overheid een actievere rol te
spelen. Ja, daar ben ik toe bereid. Beter gezegd: dat doen we voor een
deel al. Mijn collega's van bijvoorbeeld EZK, VWS en OCW hebben
specifieke trajecten voor statushouders in tekortsectoren opgezet. Daar
waar we dat verder kunnen uitbreiden, zal ik dat niet nalaten. Met de
tekortsectoren werk ik onder andere aan sectorale ontwikkelpaden,
bijvoorbeeld om statushouders via praktijkscholing aan het werk te
krijgen. Ik denk dat we dat moeten blijven doen en moeten uitbreiden
waar dat kan.
Mevrouw Becker vroeg naar de zelfredzaamheid van vrouwen: wil de
staatssecretaris nagaan of iedere gemeente in Nederland inmiddels ook
altijd de vrouw uitnodigt voor een gesprek over werk en gezin op het
moment dat ze een uitkering ontvangen? Op basis van monitoring blijkt
dat bij een re-integratievoorziening het aantal verstrekte uitkeringen
redelijk gelijk verdeeld is tussen mannen en vrouwen: 52% aan mannen en
48% aan vrouwen. Maar ik vind het belangrijk om hier echt goed zicht op
te houden om te weten of vrouwen ook echt meedoen op de arbeidsmarkt. Om
die reden bekijk ik samen met SAM, de vereniging van klantmanagers, of
we een aanpak kunnen realiseren voor de empowerment van vrouwen zelf,
zodat we ze ook echt aan het werk kunnen krijgen, voor zover dat nog
niet gebeurt. Dit betrek ik graag ook bij de actieagenda, omdat ik net
als u constateer dat helaas nog steeds veel te veel vrouwen aan de
zijlijn staan. Ook op het moment dat dat een eigen keuze is, denk ik dat
het goed is om die vrouwen aan te sporen en te vragen: zou je toch niet
willen werken? Op het moment dat het niet de eigen keuze is van vrouwen
en ze het gevoel hebben dat ze niet achter de voordeur vandaan mogen
komen — daar is hier ook veelvuldig over gesproken — wil ik daar al
helemaal mee aan de slag gaan.
Mevrouw Becker vroeg naar de aangenomen motie over een taaleis: wanneer
komt de staatssecretaris daarmee? Ik heb gezien dat de motie van mevrouw
Yeşilgöz en meneer Bontenbal is aangenomen. In lijn met die motie zullen
we in het kader van de actieagenda integratie het schrappen uit de
Participatiewet van de taaleis heroverwegen. We zullen ook het systeem
van het taalonderwijs onder de loep nemen. Ik zal u hierover zo snel
mogelijk informeren. Dit betekent naar alle waarschijnlijkheid wel iets
voor de voortgang van het wetsvoorstel Participatiewet in balans. Dat
wil ik wel zorgvuldig doen. Daar zitten ook een aantal positieve
aspecten in, die ik liever geen vertraging zie oplopen. Ik bekijk nu dus
hoe we tegemoet kunnen komen aan de motie en tegelijkertijd hoe we al
die goede dingen die in de Participatiewet gewijzigd worden, overeind
kunnen houden en ook zo snel mogelijk kunnen doorvoeren.
Mevrouw Tseggai, van de Partij van de Arbeid, vroeg wat ik vind van het
voorstel om werkgevers te verplichten om de taaleis onder werktijd te
faciliteren voor arbeidsmigranten. Laat ik vooropstellen dat ik het heel
belangrijk vind dat werkgevers daar een rol in pakken. Daarom hebben we
in het regeerprogramma ook opgenomen dat werkgevers meer
verantwoordelijkheid moeten nemen in de taalscholing van
arbeidsmigranten. U vraagt mij om een verplichting, maar dan voelt u al
aan dat ik iets minder enthousiast word. Een verplichting voor de
werkgever om een passende taaltraining aan te bieden aan
EU-arbeidsmigranten is naar alle waarschijnlijkheid überhaupt niet
haalbaar, omdat deze op EU-rechtelijke grenzen stuit. Daarmee wordt ook
een drempel opgeworpen om überhaupt een EU-werknemer in dienst te nemen.
Dat ongewenste effect wilt u vast ook niet. Maar los daarvan: op het
moment dat er wordt gezegd "ga allerlei eisen stellen", vraag ik me af
of we het werkgevers misschien eerst kunnen vragen of ze zich daar hard
voor willen maken. Ik heb namelijk ook het gevoel dat werkgevers in
brede zin echt wel zien dat daar een verantwoordelijkheid ligt. Vaak
willen ze die ook nemen.
De voorzitter:
Ik zou op dit specifieke punt graag een interruptie willen plegen. Ik
zou mevrouw Becker willen vragen om het voorzitterschap over te
nemen.
Voorzitter: Becker
De voorzitter:
Jazeker. Bij dezen geef ik het woord aan de heer Ceder voor een
interruptie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Volgens mij is een meerderheid in de Kamer het erover eens dat taal
belangrijk is. Dan vind ik het zo gek dat als het om arbeidsmigranten
gaat, de staatssecretaris de reflex maakt dat wij daarin eigenlijk geen
enkele verplichting hebben. Want die hebben we wel richting onze eigen
Nederlandse burgers en richting nieuwkomers. Er wonen en werken meer dan
750.000 arbeidsmigranten in Nederland. De populatie van sommige wijken
bestaat tot wel 40% uit arbeidsmigranten. Als we die mensen geen taalles
aanbieden, heeft dat effect op de samenleving, terwijl we met z'n allen
concluderen dat we stappen moeten zetten om de samenhang te verbeteren.
Ik begrijp uit het betoog van de staatssecretaris niet waarom het
aanbieden van een taalles door de werkgever in strijd zou zijn met het
vrije verkeer. Zou de staatssecretaris dat kunnen toelichten? En ziet de
staatssecretaris wel een mogelijkheid om in ieder geval het gesprek met
de werkgevers aan te gaan? Dan dien ik daar misschien met mevrouw
Tseggai een motie over in. Niets doen lijkt mij namelijk een zeer
onzalige situatie.
Staatssecretaris Nobel:
Laat ik vooropstellen dat er geen sprake is van onwil. Het lijkt er
echter op dat wat u vraagt vanuit EU-perspectief gewoon niet mogelijk
is, ook vanwege de rechtelijke grenzen die we hebben. Maar wellicht
pleziert het tweede deel van mijn antwoord u meer. Op dit moment
stimuleren we mkb-bedrijven namelijk al, onder andere via subsidie, de
SLIM-regeling, O&O-fondsen en samenwerkingsverbanden, om
arbeidsmigranten wel met taal te helpen en taalontwikkeling op te
zetten. Ten slotte komt er binnen het project Work in NL ook een goede
werkgeversaanpak, waarbij de verbetering van de taalvaardigheid van
arbeidsmigranten ook onderdeel uitmaakt van het pakket. We zijn daarbij
met verschillende regio's maar ook met sociale partners bezig met een
opleidingsaanbod. Hierbij willen we een hele brede groep van werkgevers
enthousiasmeren om zich aan te sluiten. Ik denk dus dat veel van wat u
vraagt niet afgedwongen hoeft te worden, omdat we daarmee bezig zijn.
Daar waar u sommige dingen echt eist, zie ik vanuit de EU gewoon
onmogelijkheden om dit te doen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ook ik ben niet per se voor overheidsdwang, maar we vragen dit wel van
elke andere persoon in Nederland. Of je nou een nieuwkomer bent of hier
geboren en getogen bent, je moet de Nederlandse taal beheersen om te
kunnen participeren. Met 750.000 arbeidsmigranten voor wie we dat niet
verplichten, moeten we in ieder geval constateren dat dat gewoon een
manco is. Ik heb nog een tweede probleem met de beantwoording van de
staatssecretaris. Het is goed dat deze subsidieregelingen er zijn, maar
heel veel arbeidsmigranten worden via uitzendbureaus geplaatst. Dat is
ook een van de grote discussies die spelen. Ze zijn dus niet direct in
dienst maar via een uitzendbureau. Mijn vraag aan de staatssecretaris is
dan ook of deze regeling ook geldt voor, en ruimhartig benut wordt door,
die uitzendbureaus, waarvan we allemaal weten en constateren dat het in
de afgelopen jaren best ingewikkeld is geweest om hen te
activeren.
Staatssecretaris Nobel:
Laat ik vooropstellen dat het sowieso goed is om een gesprek te voeren.
Voor zover dat nog niet in gang is gezet, kan ik dus best toezeggen dat
we dat als overheid gaan doen. Arbeidsmigratie ligt natuurlijk ook bij
de minister. Ik kan u vanaf deze kant meegeven hoe we er op dit moment
mee omgaan. Mijn voorstel zou zijn dat ik aan hem vraag om bij de
arbeidsmigratieagenda, waarop hij nog terugkomt bij u, specifiek op dit
onderwerp van taal een extra toelichting te geven. Ik kan u van deze
kant van de tafel op dit moment namelijk niet meer vertellen dan wat ik
al heb aangegeven. Ik denk dat u het daar voor nu mee zult moeten doen,
of ik moet kijken of ik in tweede termijn nog een gerichter antwoord kan
geven. Maar volgens mij maakt dit ook onderdeel uit van de agenda waar
de minister al mee bezig is.
De voorzitter:
Ik kijk even of de heer Ceder nog behoefte heeft aan een
vervolginterruptie.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Nee.
De voorzitter:
Dan geef ik het voorzitterschap weer terug.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank u wel, oud-voorzitter. Ik constateer wel dat dit een toezegging was
om dit …
De voorzitter:
U houdt het voorzitterschap nog even bij mij, hoor ik. De heer Ceder
constateert hier een toezegging.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ja, dat is een beetje ingewikkeld. Ik constateer dat de toezegging is om
het mee te nemen in de agenda en er misschien in tweede termijn op terug
te komen in hoeverre ...
De voorzitter:
Ik zie de staatssecretaris knikken en de griffier schrijven.
Staatssecretaris Nobel:
Om het niet dubbel te doen: ik ga de minister vragen of hij het meeneemt
in zijn agenda, want ik ben er vrij zeker van dat hij dat al deed. Maar
dan kom ik er niet ook nog in mijn tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Helder. Dan geef ik nu echt het voorzitterschap terug aan de heer
Ceder.
Voorzitter: Ceder
De voorzitter:
Dank u wel, oud-voorzitter. Ik geef het woord aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter. Ik ben vandaag vaak blij met vragen van de heer Bamenga. Hij
zei namelijk dat het juist beter gaat met de migratie en verwees daarbij
naar het CBS-rapport. Hij vroeg mij of ik dat erken, of ik die positieve
ontwikkeling ook zie en of ik ook vind dat het de goede kant op gaat. Ik
denk dat ik daar heel eenvoudig op kan antwoorden. Ja, ik zie die
positieve ontwikkeling. Ik heb dat ook aangegeven in mijn betoog. Kijk
bijvoorbeeld naar de arbeidsmarkt. Daar zie je hoe goed de tweede
generatie het doet. Of kijk naar schoolprestaties. Daarmee gaat het
ontzettend goed. En tegelijkertijd, en die nuance heb ik ook gehoord bij
velen van u, gaat het op sommige punten nog niet goed. Het gaat soms wel
beter. Kijken we bijvoorbeeld naar de criminaliteitscijfers, dan zien we
nog steeds dat bepaalde groepen daarin oververtegenwoordigd zijn. Maar
ook daar is een lichtpuntje te zien, want er is wel een dalende lijn. Ik
ben dus voor het grootste deel ontzettend blij met wat ik zie in dat
CBS-rapport, namelijk dat de meeste mensen die in Nederland wonen gewoon
goed meedoen. Ook voor mensen met een migratieachtergrond geldt dat de
meesten van hen gewoon een voldoende bijdrage leveren aan deze
maatschappij. U haalde in uw betoog Lucky aan, maar ik zou willen
zeggen: vlak ook uw eigen verhaal niet uit. Het zijn volgens mij de
positieve verhalen waar het in Nederland om gaat, de verhalen van mensen
die gewoon vol meedoen en die uiteindelijk zelfs het hoogste ambt of
beroep in Nederland behalen en volksvertegenwoordiger worden. Als ik de
zaal hier inkijk, kan ik constateren dat in ieder geval de helft voor
een deel of volledig een migratieachtergrond heeft, dus hoe mooi willen
we het hebben? Daar hadden we het hele CBS-rapport niet voor
nodig.
Dan kom ik op de vraag van de heer Boon: deelt de staatssecretaris de
conclusie dat de culturele integratie van niet-Westerse migranten
problematisch verloopt? Ik heb daar zojuist al iets over gezegd op basis
van het CBS-rapport. Ik heb vandaag ook heel vaak gezegd "enerzijds,
anderzijds". Ik ben het namelijk met de heer Boon eens dat bepaalde
zaken niet goed gaan. Denk bijvoorbeeld aan de opvattingen over de rol
van mannen en vrouwen op het gebied van emancipatie. Denk bijvoorbeeld
aan de positie van de lhbti-gemeenschap. Zo zijn er nog een heel aantal
zaken waarvan dit kabinet en ook uw Kamer terecht zegt "dit gaat nog
niet goed". We zullen ons de komende periode echt moeten richten op het
aanpakken van die problemen. Maar voor de meeste mensen geldt dat zij
gelukkig gewoon volop meedoen in de samenleving.
De heer Boomsma gaf aan dat veel jongeren niet stemmen. We moeten
manieren bedenken om het besef en de betekenis van het staatsburgerschap
te markeren. Stuur deze jongeren op hun 18de vanuit de gemeente of de
regering felicitaties, met een aansporing om invulling te geven aan
vrijheden in Nederland en de achtergrond van die vrijheden. De heer
Boomsma zal het met me eens zijn dat het grootste voorrecht natuurlijk
is dat je stemrecht krijgt als je 18 bent en dat je je stem kunt laten
gelden. Dat lijkt mij het grootste voorrecht. De vraag die u mij stelt,
daar ga ik niet over, maar u wist ongetwijfeld dat dat bij de minister
van Binnenlandse Zaken ligt. Die gaat namelijk over het versterken van
het burgerschap, want zo heb ik uw oproep geïnterpreteerd. Ik denk dat
het verstandig is om die vraag bij haar neer te leggen.
Even kijken. Ik kom bij de bezuiniging op de herinneringscentra. Nu weet
ik niet of mijn collega daar al iets over gezegd heeft, dus op het
gevaar af dat ik in herhaling val, zeg ik daarover het volgende. De heer
Bamenga zei: we zien dat er bezuinigd wordt op posten voor
oorlogsgetroffenen en herinneringscentra en ook lokale aanpakken tegen
radicalisering. Welk effect denkt de staatssecretaris dat dit heeft op
de integratie en de maatschappelijke samenhang? Ik denk dat het
belangrijk is om aan te geven dat het ministerie van VWS bezuinigt, maar
niet op de nationale herinneringscentra. Naar aanleiding van de zojuist
aangenomen motie-Bikker komt er juist incidenteel extra geld vrij voor
de herinneringscentra. Volgens mij heeft mijn collega zojuist al heel
veel woorden gewijd aan de bezuinigingen op haar deel van de
inburgering, dus ik houd het even bij de herinneringscentra. Volgens mij
was dat namelijk het deel van de vraag dat nog niet beantwoord
was.
Dan vroeg de heer Ergin mij net als de heer Bamenga hoe ik de resultaten
van het CBS rijm met wat er in Amsterdam is gebeurd. Daar heb ik volgens
mij al echt veel over gezegd, namelijk dat het ook met de meeste mensen
met een migratieachtergrond, bijvoorbeeld met de tweede generatie,
ontzettend goed gaat, dat ze vol meedoen in de samenleving, dat ze werk
vinden, dat hun onderwijsprestaties goed zijn. Ik zie voor het eerst
vandaag een lach op het gezicht van de heer Ergin en hoop dat we elkaar
vaker gaan vinden op onderwerpen, want volgens mij is dat ook echt wel
mogelijk.
De voorzitter:
Mooi. De lach van de heer Ergin roept een interruptie op bij de heer
Boon.
De heer Boon (PVV):
Nee, het ging net ook over de beantwoording van mijn vraag over de
immigratie van niet-Westerse immigranten. U zegt dat het beter gaat,
maar ik heb hier een lijstje met daarop het verschil tussen de eerste
generatie tot 65 jaar met strafbare feiten en de tweede generatie.
Daarop zie ik, behalve in de groep van 65 en ouder, alleen maar
toenamen. Dat migranten met een niet-Westerse achtergrond veel vaker
verdacht zijn. In sommige leeftijdscategorieën is het aantal verdachten
zelfs verdubbeld. Dus dat rijmt toch niet met wat u zegt?
Staatssecretaris Nobel:
Ik heb zojuist een aantal positieve aspecten benadrukt, maar er zijn ook
zeker negatieve aspecten op te halen uit het CBS. Je kan bijvoorbeeld
kijken naar het aantal statushouders dat in de bijstand zit of naar
bepaalde groepen met een migratieachtergrond die oververtegenwoordigd
zijn in de criminaliteitscijfers. Die zijn er ook wel degelijk. Ik ben
het met u eens dat een aantal statistieken uitwijst dat we echt
problemen hebben in het land en dat we daar met elkaar aan moeten
werken. Tegelijkertijd hoopte ik dat de lach om de mond van de heer
Ergin zou blijven. Ik wilde ook een aantal positieve dingen noemen. Maar
laten we niet weglopen voor de problemen die er zijn. Dat zal ik zeker
niet doen. Daarin vindt u mij aan uw zijde.
De voorzitter:
Dank u wel. U vervolgt uw betoog.
Staatssecretaris Nobel:
Voorzitter. We zijn inmiddels bij het kopje zelfbeschikking. Mevrouw
Becker vroeg: is de staatssecretaris bereid het Meerjarenplan
Zelfbeschikking te evalueren op het punt effectiviteit van de subsidies
en betrokken organisaties en om vervolgens ook met een verbeterplan te
komen? Ik probeer even twee vragen in één keer te beantwoorden. Mevrouw
Becker vroeg namelijk ook naar de versnippering van de besteding van de
middelen. Laat ik vooropstellen dat ik bereid ben om daarnaar te kijken.
Ik heb de beleidsonderzoekers ook opdracht gegeven tot een onafhankelijk
evaluatieonderzoek. Daar verwees u zelf ook al naar. Terecht schetste u
dat het onderzoek nog een jaar duurt en dat ik tussentijds ook al met
een actieagenda kom. U vroeg of ik bereid ben om daar dan tussentijds
wellicht al aanpassingen in te maken. Ja, lopende de evaluatie ben ik
wel van plan om ook een extra impuls te geven aan het versterken van het
recht op zelfbeschikking. Dat zal dan uiteindelijk ook terechtkomen in
de Actieagenda integratie. Ik zeg daar wel opnieuw bij dat we, op het
moment dat er extra middelen nodig zijn, daar uiteindelijk ook een
afweging in zullen moeten maken, want de financiën zijn wat dat betreft
ook niet oneindig. Volgens mij heb ik daarmee de twee vragen van mevrouw
Becker beantwoord.
Dan heb ik hier opnieuw een vraag van mevrouw Becker en die gaat over de
schadelijke praktijken: wanneer kunnen wij als Kamer een gezamenlijke
brief van SZW, JenV, Asiel en Migratie en VWS verwachten over deze
versterkte aanpak schadelijke praktijken? Ook dat wil ik uiteindelijk
meenemen in de Actieagenda integratie. Voor de kerst ontvangt u de
hoofdlijnen van die actieagenda. Maar die zullen we wel in de maanden
die daarop volgen verder met elkaar moeten uitwerken. Dit is nou precies
zo'n onderwerp dat ik niet in mijn eentje kan doen. Het heeft wel
degelijk een groot effect op integratie, maar ik heb daar wel mijn
collega's van JenV, AenM en VWS bij nodig.
De VVD vroeg ook naar het preventief dwangbevel voor het uitreisverbod
en een meldplicht op het gebied van zorg en onderwijs. Is de
staatssecretaris bereid om in overleg te treden met de bewindspersonen
van JenV en VWS over de mogelijkheid van een preventief gerechtelijk
dwangbevel voor een uitreisverbod voor jonge meisjes om genitale
verminking en huwelijksdwang te voorkomen? Het enige antwoord dat ik
hierop kan geven is een volmondig ja, want het is natuurlijk
verschrikkelijk wat er gebeurt. Ik denk dat we allemaal genitale
verminking tegen willen gaan. U haalde zelf ook al het punt aan van de
4.200 meisjes in Nederland die hiervoor moeten vrezen. Samen met mijn
collega's wil ik daar uiteraard op korte termijn naar kijken. Er loopt
op dit moment ook een evaluatie van die agenda. Daar hebben we het al
over gehad. Dit is ook echt een onderwerp dat terug zal komen in de
Actieagenda integratie. Daar heb ik mijn collega's wederom bij nodig. Zo
zie je: integratie raakt aan heel veel beleidsterreinen. Ik denk dat we
al gesproken hebben over de vraag waarom de evaluatie meer dan een jaar
moet duren.
De VVD vroeg ook naar de subsidie bij Movisie. Het ging dan om de
sleutelpersonen. U vroeg: hoe wordt voorkomen, bijvoorbeeld bij de
subsidie aan Movisie, dat er niet te veel begrip is voor religieuze
standpunten die ten koste gaan van vrouwen en meisjes? Ik denk dat het
goed is om aan te geven dat in de training die Movisie aan
sleutelpersonen geeft, altijd wordt aangesloten bij de waarden,
gewoontes en religieuze opvattingen van de ouders aan de ene kant, maar
dat er tegelijkertijd aan de kant wordt uitgegaan van het
zelfbeschikkingsrecht. Dat is voor ons echt een niet-onderhandelbare
waarde in Nederland. Dus je probeert de doelgroep mee te krijgen, maar
we gaan niet onderhandelen over de waarden zoals wij die kennen in
Nederland. Die waarden staan als een paal boven water. Om uiteindelijk
de kwaliteit van de trainingen te waarborgen, zullen de trainers ook
worden geselecteerd op basis van een aantal criteria, zoals de kennis
van de Nederlandse samenleving, de waarden die we hier met elkaar hebben
en het vertrouwen van ouders. Het gaat natuurlijk om ingewikkelde,
heikele thema's. De trainers dienen ook ervaring te hebben met het
begeleiden van ouders en ze moeten gemotiveerd zijn om die ouders ook
eventueel na de training te begeleiden. Volgens mij heb ik de vragen
onder het kopje zelfbeschikking besproken.
Dan kom ik bij het kopje buitenlandse beïnvloeding. Uw Kamer had zelf al
geconcludeerd dat die ongewenst is. Het is fijn om te zien dat u het al
gewoon "buitenlandse beïnvloeding" noemt. De PVV vroeg: hoe wil de
staatssecretaris voorkomen dat weekendscholen worden ingezet om de
integratie in Nederland tegen te werken? Twee weken geleden is door mijn
collega, de staatssecretaris van OCW, het conceptwetsvoorstel voor
toezicht op het informeel onderwijs in internetconsultatie gebracht. Het
kabinet is daar dus voortvarend mee aan de slag gegaan. Met dit
wettelijk toezicht wordt het mogelijk om binnen het informeel onderwijs,
bijvoorbeeld ook op weekendscholen, in te grijpen wanneer er signalen
zijn dat het onderwijs aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Voor
het voorbeeld dat het lid Boon zelf gaf over een stichting in Veenendaal
zou ik u graag verwijzen naar een antwoord dat eerder al is gegeven in
een mondeling vragenuur. Het is wel gebleken dat het kabinet hier
bovenop zit en dat we hier dus actie op ondernemen.
Dan werd er — ik denk door de VVD — gevraagd welke stappen de
staatssecretaris gaat nemen op basis van een conclusie uit het
Clingendaelrapport, specifiek ten aanzien van onveiligheidsgevoelens bij
een kwart van de respondenten en de roep om bescherming vanuit de
Nederlandse overheid om de invloed vanuit Turkije tegen te gaan. Om niet
per ongeluk iemand te vergeten: volgens mij hebben ook NSC en SGP hier
vragen over gesteld. Laat ik vooropstellen dat ik de zorgen over de
onveiligheidsgevoelens deel, zeker ook de zorgen over de hoge
percentages die u als Kamer noemde. Ik geloof dat de heer Flach zei dat
43% van de Nederlanders met een Turkse achtergrond zich soms onveilig
voelt door die buitenlandse inmenging. Ik vind dat echt volstrekt
onacceptabel. We willen de mensen hier dus goed tegen beschermen. Het is
ook belangrijk dat men er melding van blijft doen, want in lijn met de
wens van uw Kamer verkent het kabinet de inrichting van een centraal
meldpunt. Daar heeft u ook eerder om gevraagd. Daarmee hopen we dus ook
iets te kunnen doen aan die buitenlandse beïnvloeding.
In het kader van het versterken van de weerbaarheid van de
Turks-Nederlandse gemeenschappen blijft het ministerie — daar is ook
veelvuldig naar gevraagd — in contact met de verschillende
gemeenschappen, waaronder bijvoorbeeld de Koerden, Alevieten en andere
groepen die in Turkije een minderheid vormen. Eén van de vragen was ook:
blijft u in gesprek met de gemeenschappen? Ik denk dat ik in antwoord op
deze vraag volmondig ja kan zeggen.
Voorzitter. Dan misschien tot slot. Ik zal namens het kabinet een
reactie op het rapport van Clingendael opstellen. Deze brief zal ik in
het eerste kwartaal van 2025 naar uw Kamer verzenden. Ik kan er dan nog
wat uitgebreider bij stilstaan.
Meneer Boomsma vroeg in het kader van het onderzoek naar het Turkse
diasporabeleid: is het een idee om een vergelijkbaar onderzoek te doen
naar het diasporabeleid van Eritrea? Sowieso wil ik aangeven dat het
kabinet het belangrijk vindt dat iedereen zich veilig en thuis voelt —
dat geldt dus voor alle Nederlanders — en dat iedereen vrij moet zijn om
zijn eigen keus te maken. In dat kader hebben we een generiek beleid van
Sociale Zaken waarin we kijken naar beschermende factoren en naar
risicofactoren van het diasporabeleid. Daarin zijn ook brede ervaringen
met het diasporabeleid opgehaald. Hierin is ook bijvoorbeeld het
diasporabeleid van Eritrea opgenomen. Naar verwachting zal dit onderzoek
van het onderzoeksbureau Labyrinth in het eerste kwartaal van 2025
worden gepubliceerd. Dus als we dat rapport hebben, zegt u wellicht dat
uw vraag daar wel of niet in beantwoord is. Laten we echter met elkaar
dat onderzoek afwachten.
Dan de imamopleiding. Er is veel over gezegd door een aantal van u. NSC
vroeg: "Wat is nou de status van de plannen voor een Nederlandse
imamopleiding, aangezien veel moskeeën onder invloed staan van
bijvoorbeeld de Turkse overheid? Bent u bereid om te kijken naar
Oostenrijk als voorbeeld, hoe ze daar met lokale imams omgaan? Dat lijkt
goed te werken. Biedt het aanknopingspunten voor Nederland?" Het kabinet
is het helemaal met u eens dat een Nederlandse imamopleiding van groot
belang is, zodat ook moslimgemeenschappen onafhankelijk van het
herkomstland zelf invulling kunnen geven aan hun geloof en dat dan
binnen de Nederlandse context doen. Daarbij worden dus ook de normen en
waarden die we hier in Nederland met elkaar onderschrijven, erkend. Ja,
ik ben zeker bereid om ook te kijken naar andere landen waar al een
dergelijke opleiding is. Ik zal dus ook kijken naar bijvoorbeeld
Oostenrijk. Ook dit zal ik deel laten uitmaken van de
integratieagenda.
Dan Bevrijdingsdag als een nationale vrije dag voor iedereen.
De voorzitter:
Voordat u daarop ingaat, heeft u nog een interruptie van de heer Flach
op het vorige punt.
De heer Flach (SGP):
Ik was benieuwd of het blokje buitenlandse beïnvloeding hiermee
afgelopen was, want dan mis ik nog drie van mijn vragen.
Staatssecretaris Nobel:
Misschien, want ik heb nog een mapje waar van alles en nog wat in
zit.
De voorzitter:
Ik stel voor dat u het even afwacht. Na afloop van de termijn
collecteren we de nog openstaande vragen. Daarna doen we een korte
schorsing en dan gaan we door. U kunt vervolgen.
Staatssecretaris Nobel:
Excuus als ik per ongeluk een aantal vragen van de heer Flach niet
beantwoord heb, maar ik heb de stille hoop dat er nog een aantal
antwoorden boven komen drijven in een van de laatste mapjes; er zijn
veel vragen gesteld van de zijde van uw Kamer.
We waren gebleven bij Bevrijdingsdag als vrije dag. Bevrijdingsdag is
een officiële feestdag in Nederland — dat hoef ik u niet uit te leggen —
maar de minister-president gaat over het aanwijzen van feestdagen, zoals
Bevrijdingsdag. De vraag of er op die dagen gewerkt wordt, is
uiteindelijk aan de sociale partners. Als zij samen tot de conclusie
komen dat dat ook echt een vrije dag moet zijn, dan horen wij dat vast.
Ik heb op dit moment in ieder geval geen aanleiding om dat zelf te gaan
doen. Dat is ook niet aan mij voorbehouden, lees ik zojuist. Maar ik
denk dat de minister-president heeft meegekeken. Wie weet gaat hij
daarmee aan de slag, maar volgens mij hebben wij dat voornemen niet en
is dat echt iets om over te laten aan de sociale partners.
De BBB vroeg of er opvolging kan komen van het onderzoek naar de
beleving van herkomstclassificaties door SZW. Mevrouw Van Zanten zei: u
gebruikt de verzamelcategorie "Nederlander met x-achtergrond"; dat kan
toch niet waar zijn? Volgens mij heeft het gebruik van de benaming
uiteindelijk geen invloed op de uitkomst van het onderzoek of beleid,
want het is nog steeds zichtbaar en beschikbaar dat er bepaalde
herkomstgroepen zijn. Een onderscheid tussen de eerste en tweede
generatie blijft bijvoorbeeld gewoon mogelijk, maar het is uiteindelijk
belangrijk om termen te gebruiken die breed worden gedragen. Er is
bijvoorbeeld uit WRR-onderzoeken gekomen dat we beter andere termen
kunnen gebruiken. Uit onderzoek blijkt dat categoriseren naar herkomst
zowel door mensen met als zonder migratieachtergrond als negatief wordt
ervaren. Vandaar dat we uiteindelijk voor andere woorden hebben gekozen.
Dat laat onverlet dat de resultaten waar zij naar vraagt, wel gewoon
blijven bestaan.
De voorzitter:
Dat roept een interruptie op bij mevrouw Van Zanten, BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik vraag me dan toch af waarom we niet gewoon de woorden kunnen
gebruiken die daarvoor zijn bedoeld. Het is net als bij wat we eerder
dit jaar hadden, namelijk "ouder uit wie een kind wordt geboren" in
plaats van "moeder". Hoever willen we hiermee gaan? Het moet toch wel
gewoon begrijpelijk blijven voor iedereen? Ik dacht dat het ook de taak
van de overheid is om klare taal te spreken, zodat iedereen in de
samenleving begrijpt wat er wordt bedoeld.
Staatssecretaris Nobel:
Ik weet niet of het zo problematisch is als nu wordt geschetst, want als
we bijvoorbeeld zeggen "Nederlander met een Turkse achtergrond" of met
een willekeurige andere achtergrond, dan lijkt me dat gewoon heel
duidelijk. Dat doen we op dit moment ook. Alleen draaiden we het
voorheen bijvoorbeeld om. Toen zeiden we "Marokkaan met een Nederlandse
achtergrond". We weten nu dat uit onderzoek blijkt dat het categoriseren
naar herkomst zowel door mensen met als zonder een migratieachtergrond
als negatief wordt ervaren. Daarom hebben we daar andere bewoordingen
voor gekozen. Ik denk niet dat dat problematisch is, als we uiteindelijk
maar gewoon over de feiten rapporteren. Dat blijft bestaan. Ik zie niet
direct aanleiding om hier anders mee om te gaan. Sterker nog, ik zou uw
Kamer in overweging willen geven om het te laten zoals het nu is. Daar
hebben we goed over nagedacht, omdat we weten dat zowel mensen met als
zonder een migratieachtergrond daar aanstoot aan nemen.
De voorzitter:
Mevrouw Van Zanten met een vervolginterruptie.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik wil hier verder geen halszaak van maken; het is meer dat ik me
afvraag hoever het allemaal moet gaan. Iedereen voelt zich tegenwoordig
maar gekwetst over van alles en nog wat. Op een gegeven moment moeten we
ook een beetje normaal gaan doen.
De voorzitter:
Dat was geen vraag, of eigenlijk wel: hoever moet het allemaal nog gaan?
Volgens mij was dat een retorische vraag.
Staatssecretaris Nobel:
Ik voel me niet gekwetst, voorzitter. Ik ga gewoon door met de
beantwoording als u het goedvindt.
De voorzitter:
Dat lijkt me heel goed, ook gelet op de tijd.
Staatssecretaris Nobel:
Dan was er nog een vraag van de heer Boon. Hij zei dat met name mannen
van de tweede generatie met een buiten-Europese migratieachtergrond in
de leeftijd van 25 tot 45 jaar oververtegenwoordigd zijn in de
criminaliteitscijfers. Hij vroeg: is de staatssecretaris het ermee eens
dat de integratie dramatisch verloopt? Volgens mij heb ik daar al
ontzettend veel woorden aan gewijd. Er gaan ontzettend veel dingen goed,
maar er gaan ook zaken nog niet goed. Ik denk dat de
criminaliteitscijfers wel een positieve trend laten zien, ook voor
mensen met een migratieachtergrond, maar dat het op heel veel gebieden
ook nog niet goed gaat. Daar moeten we ook gewoon eerlijk in zijn. Dat
moeten we met elkaar erkennen en, belangrijker nog, proberen er met
elkaar iets aan te doen.
Ik kom bij de heer Flach. Kunnen we de pro-Palestijnse demonstraties in
Nederland onder de loep nemen, om zo ongewenste buitenlandse inmenging
vanuit Arabische landen en een oproep vanuit Hezbollah om dit soort
demonstraties aan te wakkeren, tegen te gaan? Ik denk dat u net als ik
heel vaak beelden ziet van demonstraties. We hebben daar dan
ongetwijfeld heel veel gevoelens bij, maar uiteindelijk is het wel zo
dat de uitvoering van het demonstratierecht is voorbehouden aan het
lokale gezag. Die zijn verantwoordelijk voor het faciliteren en het in
goede banen leiden ervan. Maar de inhoud van een demonstratie mag nooit
een reden zijn om in te grijpen of te handhaven tijdens of voorafgaand
aan een demonstratie.
Wel is het zo dat de AIVD de dreiging van statelijke inmenging
nauwlettend in de gaten houdt. Ook zetten de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten zich in om de zwaarste vormen van statelijke
inmenging tegen te gaan en zijn er verschillende initiatieven om de
weerbaarheid tegen statelijke inmenging te verhogen. Ik proefde bij de
heer Flach ook echt de behoefte om hierover verder van gedachten te
wisselen met het kabinet. Op 5 december vindt een plenair debat plaats
met BZK en JenV. Ik denk dat dat de uitgelezen gelegenheid is om het
verder te hebben over het demonstratierecht en over hoe om te gaan met
bijvoorbeeld pro-Palestijnse manifestaties, zoals u in uw vraag
schetste.
Dan kom ik bij de Taskforce Problematisch gedrag. Zowel de SGP als de
VVD heeft daar vragen over gesteld. Hoe ga ik doorpakken met de
Taskforce Problematische gedrag en ga ik ook kijken naar ongewenste
buitenlandse financiering? Mijn voorganger heeft u al geïnformeerd over
de samenwerking met die taskforce. Wat het hier ingewikkeld maakt, is
volgens mij dat we tot een juridische definitie moeten komen van
"problematisch gedrag". Ik ga ook direct door naar die vraag. Na mijn
aantreden als staatssecretaris Integratie en Participatie heb ik mij ook
direct ingelezen in het rapport van de landsadvocaat en daar gesprekken
over gevoerd op het ministerie, omdat ik heel graag wil komen tot een
definitie van problematisch gedrag om daadwerkelijk iets te kunnen doen
met die taskforce. Tegelijkertijd wil ik wel aangeven dat ik in eerste
aanleg wel zie dat dat juridisch best ingewikkeld is.
Ik hoop eigenlijk ook dat uw Kamer misschien met mij wil meedenken over
waar we specifiek naar kunnen kijken. U heeft zelf ook al aangegeven dat
we de gedragingen misschien nog verder kunnen expliciteren. OCW heeft
bijvoorbeeld in het wetsvoorstel inzake toezicht uiteindelijk
gebruikgemaakt van een bekende norm. Dus ik ben zelf ook heel erg
zoekende naar of we het algemene begrip waar uw Kamer naar op zoek is,
wat volgens mij gezien het rapport van de landsadvocaat erg ingewikkeld
is, nader met elkaar kunnen duiden en iets specifieker kunnen duiden,
zodat we wel tot een begrip kunnen komen. De wil is er dus zeker, maar
ik probeer ook aan te geven vanuit het kabinet dat het juridisch best
ingewikkeld is. Maar ik wil er zeker nog een keer naar kijken, want dat
was volgens mij ook de onderliggende vraag. Daartoe ben ik zeker bereid.
Maar kom ook met handvatten die mij daar eventueel bij kunnen helpen, om
te weten in welke hoek ik het precies moet zoeken.
De voorzitter:
Dank u wel. Mag ik vragen of u richting het einde gaat van uw
beantwoording? Daarna wil ik namelijk overleggen met de commissie over
het vervolg.
Staatssecretaris Nobel:
Ik ga mijn best doen. Ik zal proberen om nog sneller te praten.
De SGP vroeg: kan in kaart worden gebracht welke juridische bevoegdheden
nodig zijn tegen ongewenste buitenlandse beïnvloeding, zodat gezocht kan
worden naar een werkbare oplossing? Bij het aanpakken van personen of
organisaties in het kader van ongewenste beïnvloeding is het
noodzakelijk om ook de wettelijke bevoegdheden toe te kennen aan een
bestuursorgaan. In dat geval dient er sprake te zijn van een
voorzienbare wettelijke norm. Die moet gekoppeld worden aan bestuurlijk
instrumentarium om handhavend op te kunnen treden. Ik heb net al
aangegeven dat het dus ingewikkeld is om tot die brede norm te komen
voor problematisch gedrag. Ik denk dat we samen moeten gaan kijken naar
specifieke gedragingen, zodat we hierin uiteindelijk wel een stap verder
kunnen komen. Op dit moment hebben alleen de politie en de
inlichtingendiensten een grondslag voor hun eigen specifieke taak.
De voorzitter:
Daar heeft de heer Flach een interruptie op.
De heer Flach (SGP):
Dit gaat eigenlijk nog half over het vorige verhaal, over de Taskforce.
Ik heb in mijn bijdrage aangegeven dat die eigenlijk in een soort
slaapstand terecht is gekomen. Ik heb er begrip voor dat het juridisch
nog niet zo makkelijk is om problematisch gedrag te definiëren en ik
waardeer de uitgestoken hand van de staatssecretaris, die zegt: Kamer,
help me daarbij. Tegelijkertijd zou ik nog een keer de urgentie willen
benadrukken om hiermee aan de slag te gaan. Het feit dat we het nog niet
kunnen definiëren is namelijk een juridische werkelijkheid, maar het
problematische gedrag is er en daar hebben we op meerdere momenten last
van. Volgens mij proef ik die urgentie uit de woorden van de
staatssecretaris, maar ik zou hem nog een keer expliciet willen vragen
hoe hoog hij de urgentie ervaart om dit weer op te tuigen en in te
zetten.
Staatssecretaris Nobel:
Laat er geen misverstand over bestaan dat ik dit ontzettend belangrijk
vind. Namens het kabinet wil ik me daar dus echt vol voor inzetten. Ik
wil het ook meenemen in de actieagenda. Dat geeft ook aan dat ik er echt
op korte termijn iets mee wil. Ik probeer alleen te schetsen dat het
juridisch gewoon echt ingewikkeld ligt. Maar dat het hoog op de agenda
staat, is zeker. Ik wil het ook meenemen in die Actieagenda integratie.
Over de hoofdlijnen daarvan wordt u voor de kerst geïnformeerd en dan
gaan we de komende maanden met elkaar gebruiken om de actieagenda verder
uit te werken. Met name met BZK en JenV zal ik dan om tafel moeten om te
kijken of we gezamenlijk ook echt ergens toe komen. Dit reikt namelijk
verder dan alleen het beleidsterrein van SZW.
De VVD stelde dat het salafisme in Nederland minder dreigend lijkt voor
de nationale veiligheid en vroeg hoe het dan zit met die onverdraagzame
boodschappen. Uit het jaarverslag van de AIVD blijkt dat het salafisme
momenteel een beperkte dreiging vormt voor de democratische rechtsorde.
Tegelijkertijd betekent dat niet dat er in deze beweging geen groot
risico is voor bijvoorbeeld ondermijning van onze waarden en normen.
Daar zullen we dus nog steeds scherp op moeten zijn met elkaar, want het
kabinet blijft ook gewoon alert op onverdraagzame en polariserende
boodschappen. Dat heeft u volgens mij zelf in uw betoog meerdere malen
aangehaald. Het kan uit verschillende hoeken komen. Het kan vanuit een
religie komen of vanuit extreemlinks of extreemrechts, maar die uitingen
kunnen wel de sociale stabiliteit onder druk zetten. Ik zal me daar dus
zeker voor blijven inzetten. Ook dit is iets wat zal terugkomen in de
Actieagenda integratie. Ik wil uiteindelijk ook kijken of er extra inzet
kan worden gepleegd op de weerbare samenleving. U voelt aan dat we met
al die ambities wel moeten gaan kijken hoe die financieel landen, maar
nogmaals, de insteek om hier echt iets aan te doen is heel erg groot. Ik
zal dit dus ook terug laten komen.
DENK vroeg hoe het zit met instellingen, bijvoorbeeld weekendscholen,
waar dit plaatsvindt. Dat was volgens mij ook de vraag van de heer Boon.
Daarvan heb ik al gezegd dat ik verwijs naar de mondelinge vraag die
gesteld is over de weekendschool in Veenendaal.
We zijn aangekomen bij het laatste mapje, voorzitter, en dan hoop ik dat
ik inmiddels ook de vraag van de heer Flach beantwoord heb.
De heer Bamenga vroeg welke maatregelen ik van plan ben te nemen voor de
maatschappelijke samenhang, hoe we die verder kunnen verbeteren en of
daar geld voor is. Wat verwachten we precies van het Actieplan
integratie? Op dit moment hebben we 17 miljoen euro beschikbaar in de
begroting van SZW voor diverse maatregelen. Onder andere de aanpak van
discriminatie zit daarin, net als zelfbeschikking, statushouders aan het
werk, polarisatie en radicalisering, dus allemaal onderwerpen die
volgens mij bijdragen aan de maatschappelijke samenhang waar ik u, maar
ook mevrouw Tseggai en anderen over heb gehoord. Daarnaast wil ik vanuit
de Actieagenda integratie ook toezien op verschillende maatregelen die
de integratie en de maatschappelijke samenhang verder versterken, want
dat is ook een belangrijke component. Ik zal met name kijken naar taal,
werk, de open en vrije samenleving zoals we die met elkaar kennen en het
onderschrijven van de Nederlandse normen en waarden. Daar staat ook de
disclaimer bij dat ik uiteindelijk wel de middelen moet gaan vinden. Op
dit moment is er 17 miljoen. Als we alles willen intensiveren, verwacht
ik dat het in die zin wel ingewikkeld wordt. Volgens mij moeten we ook
kijken naar wat we op dit moment al doen. Daar vroeg mevrouw Becker ook
naar: welke subsidies worden er verstrekt en hoe zit het met
versnippering? Ik denk dat het dus ook echt een moment is om kritisch te
kijken naar wat er eigenlijk allemaal al gebeurt op het gebied van
integratie en waar we middelen misschien met elkaar op een andere manier
zouden willen inzetten, juist ook om die actieagenda integratie meer
kracht bij te zetten.
Mevrouw Tseggai vroeg naar de extra inzet op inburgering. Die vraag is,
denk ik, al beantwoord door mijn collega, die inmiddels al een tijdje
vertrokken is.
De PVV vroeg of ik het belang deel van het tegengaan van polarisatie en
het tegengaan van parallelle samenlevingen en wat de plannen van dit
kabinet zijn. Laat ik vooropstellen dat polarisatie op zich ook een
onderdeel kan zijn van een gezonde democratie. Het is helemaal niet erg
als bepaalde opvattingen en ideeën met elkaar schuren en botsen.
Tegelijkertijd hebben we, als polarisatie doorschiet en mensen ervoor
kiezen om elkaar vijandig te bejegenen, een probleem met elkaar. Dan
ondermijnt het namelijk niet alleen onze rechtsstaat, maar ook alle
vrije normen en waarden waar we met elkaar voor staan. Datzelfde geldt
eigenlijk voor segregatie, wat de PvdA ook benoemde. Ik bedoel
PvdA-GroenLinks. Nee, GroenLinks-PvdA. Excuus, mevrouw Tseggai, ik kom
nog uit een gezin waar het alleen PvdA was. U moet me hier toch een
beetje tegemoetkomen.
Dit kabinet wil zich natuurlijk actief inzetten om segregatie, maar ook
parallelle samenlevingen tegen te gaan, want als iedereen in zijn eigen
bubbel blijft leven, dan ontmoeten we elkaar ook niet. Dan leven we
langs elkaar heen. Dat is ook iets waar ik bij de actieagenda verder op
in wil gaan. Ik denk dat het belangrijk is om op te schalen in een
aanpak die het gericht tegengaan van ongewenste polarisatie vormgeeft.
Ik denk dan bijvoorbeeld aan het ophalen van signalen, maar ook aan de
advisering en ondersteuning van gemeenten. Uiteindelijk zit de gemeente
veel dichter bij en korter op hun inwoners, dus wanneer we polarisatie
willen tegengaan, lijken gemeenten mij een hele belangrijke
gesprekspartner. Daarin zal ik samen met BZK optrekken.
Over buitenlandse beïnvloeding hebben we het gehad, volgens mij. Mevrouw
Becker vroeg hoe ik de gesprekspartners wil betrekken bij mijn
actieagenda. Ik heb u hierover een brief gestuurd, maar ik denk dat het
goed is om toch nogmaals te zeggen dat we de maatschappelijke partners
erbij willen betrekken. Wie we aan tafel hebben, zullen partijen zijn
die de vrije en open samenleving onderschrijven. Partijen die dat niet
doen, zal ik niet aan mijn tafel hebben, want die gaan de actieagenda
helemaal niet verder brengen. Die gaan er niet voor zorgen dat mensen
die nu onvrijheid ervaren ineens wel vrijheid ervaren. Die gaan er niet
voor zorgen dat vrouwen die nu achter een gesloten deur zitten ineens
wel aan het werk mogen. Partijen die dat allemaal niet onderschrijven,
zult u niet aan mijn tafel vinden. Tegelijkertijd is het wel belangrijk
dat er vanuit het ministerie contact kan zijn met allerlei verschillende
organisaties in de samenleving om op zijn minst de gevoelens die er
spelen te kunnen duiden en daar niet blind of doof voor te zijn.
Mevrouw Becker vroeg waar de uitvoering blijft van haar motie over het
overzicht van gesprekspartners en een andere aanpak op dit punt. Ik heb
de Kamer daar in de Kamerbrief van 21 november al verder over
geïnformeerd.
Dan kom ik toch een beetje aan het einde van mijn vragen. Ik ben nu bij
de ChristenUnie aangekomen. Hoe staat de staatssecretaris in contact met
gemeenschappen en hoe worden zij gemobiliseerd om te zorgen dat mensen
meedoen in de samenleving? Het is essentieel dat we gemeenschappen erbij
blijven betrekken — ik moet niet zeggen "beter betrekken", maar "blijven
betrekken" — juist nu, juist op het moment dat er veel spanning in de
samenleving voelbaar en zichtbaar is. Die gemeenschappen kunnen, zoals u
zelf terecht schetst, mensen juist inspireren en in beweging
brengen.
Daar hebben we bijvoorbeeld maatschappelijke, maar ook religieuze
organisaties en sleutelfiguren bij nodig. Het gaat bijvoorbeeld ook om
buurtwerkers. Denk aan de buurtvaders die er toch maar weer stonden de
afgelopen weken om de boel te sussen en rustig te houden. Dat soort
mensen zijn essentieel voor het goed functioneren van onze samenleving.
En vanuit het ministerie bouwen we ook gewoon voort op al die netwerken
die er zijn. Die zullen we niet ineens laten vallen, want die blijven
ontzettend van belang. Ik denk dat u dat in die zin ook terug gaat
vinden in de actieagenda, maar dat daar niet per se meer geld voor nodig
is omdat we dat gewoon nog met elkaar moeten blijven doen, ook in de
toekomst.
Dan, tot slot volgens mij, de versterkte gebedsoproep, een vraag van de
SGP: of ik bereid ben om namens het kabinet daarnaar te kijken. Dat
heeft u volgens mij samen met de heer Eerdmans in een motie gevraagd. U
geeft aan: "In de begroting lees ik dat wordt onderzocht of
gebedsoproepen beter gereguleerd kunnen worden, terwijl in het
regeerprogramma staat dat er betere regels moeten komen." Nou, het
voornemen van het regeerprogramma luidde inderdaad dat het kabinet
betere regels zou opstellen voor de versterkte gebedsoproep. In de
paragraaf over integratie en maatschappelijke samenhang is dat onderdeel
ook opgenomen.
Ik denk dat het goed is om aan te geven dat het kabinet hier echt
serieus naar wil kijken. Tegelijkertijd zit er wel een bepaalde
complexiteit bij dit vraagstuk, en dat ligt ook in de
verantwoordelijkheden. Bij het opstellen en handhaven van regels voor
gebedsoproepen hebben we die op dit moment belegd bij gemeenten. Daarom
zal ik met ambtenaren in nauw contact met BZK kijken hoe we hiervoor
betere regels kunnen opstellen. Dat kunnen we niet alleen doen, want die
taak is op dit moment bij een andere overheid belegd. Maar dat we daar
nog steeds mee aan de slag gaan, dat klopt. En ik denk dat het
belangrijk is om uiteindelijk vast te stellen waar de bestaande wet- en
regelgeving wringt en om daarvoor eventueel met betere maatregelen te
komen en er verbeteringen in aan te brengen. Daarom is het denk ik ook
goed dat we een traject starten naar de beleving en de bekendheid, ook
van de communicatie die plaatsvindt, en dat we daarbij ook eventueel de
geloofsgemeenschappen zelf betrekken. We moeten dan ook echt beter
inzichtelijk maken waar we tot betere regels kunnen komen. Ik denk dat
ik daarmee een antwoord heb gegeven op de vraag, voorzitter.
De voorzitter:
Dat roept een interruptie op van de heer Flach.
De heer Flach (SGP):
Ja. Ik denk dat de beantwoording niet helemaal de kern van mijn vraag
raakt. Wat ik gevraagd heb, is eigenlijk tweeledig. We lezen in de
begroting van SZW dat er gekeken wordt of die gebedsoproepen kunnen
worden gereguleerd, terwijl het regeerprogramma stelliger was. Dus de
vraag aan de staatssecretaris was: komen er nu regels of gaan we nu
kijken of er regels kunnen komen? Want dat is nogal een verschil.
Daarbij zat dan ook deze vraag. We hebben daar ook schriftelijke vragen
over ingediend, de heer Eerdmans en ik, en de beantwoording daarvan is
eigenlijk al tot twee keer toe uitgesteld. Dus: wat is er zo
ingewikkeld, waardoor dit zo lang duurt?
Staatssecretaris Nobel:
Die complexiteit heb ik volgens mij net geschetst. Maar laat er geen
misverstand over bestaan dat we gewoon zullen kijken hoe we dit kunnen
gaan doen. Dat hebben we ook met elkaar afgesproken in het
regeerprogramma.
De voorzitter:
Ik begrijp dat de staatssecretaris hierop terugkomt. De heer Boomsma met
een interruptie.
De heer Boomsma (NSC):
Ja, dank u, voorzitter. Ik had nog twee andere vragen. Maar ik was ook
heel snel aan het praten omdat ik vlak voor de lunch zat, dus misschien
kan ik die nog even herhalen hier?
De voorzitter:
Ja.
De heer Boomsma (NSC):
Ik had één vraag specifiek over vrouwelijke genitale verminking, dat we
lezen dat er nu 4.200 meisjes risico lopen. Ik had gevraagd in hoeverre
dat al geconstateerd is, in hoeverre ouders daar al op zijn
aangesproken, en wat er precies gebeurt. Ik wil echt graag op een rij
hebben wat er nu wordt gedaan om die meisjes te beschermen en om dat te
voorkomen. Ik heb in Amsterdam veel gehoord dat er wordt gezegd "we
hebben van allerlei programma's", maar het gebeurt nog steeds. Dus die
had ik nog. En dan had ik nog een vraag over de zogenaamde
"dochterregeling", het plan waar Femmes for Freedom ook aandacht voor
had gevraagd. Mensen, vrouwen, die slachtoffer zijn van huwelijksdwang
in andere landen verliezen hun Nederlandse nationaliteit omdat ze een
tijd gevangen hebben gezeten. Dus graag een voorstel om die te hulp te
schieten.
De voorzitter:
Dank u wel. Heeft u het antwoord daarop paraat? Anders ...
Staatssecretaris Nobel:
Nee, en dat heeft er ook mee te maken dat bijvoorbeeld uw eerste vraag
echt bij VWS ligt. Dus ik wil daar wel op terugkomen, maar sta mij dan
toe om samen met mijn collega van VWS, en ik denk in dit geval ook die
van Justitie of Buitenlandse Zaken, te kijken naar hoe wij dat beter
kunnen doen dan nu gebeurt. Laat ik gelijk ook de toezegging doen dat ik
graag met Femmes for Freedom aan tafel ga. Ik was dat überhaupt al van
plan. Ik ben ook blij dat u die organisatie noemt. Volgens mij verzetten
zij ontzettend veel goed werk voor individuen die op dit moment
onvrijheid ervaren in ons land. Dus ik ga graag ook met hen in
gesprek.
De voorzitter:
Dank u wel. Zijn er geen onbeantwoorde vragen meer? Nee. Dan gaan we zo
aan de tweede termijn beginnen. Ik wil vijf minuten schorsen voor een
plaspauze, zodat de moties geprint kunnen worden en om met de
commissieleden buiten de microfoon te bespreken hoe we de tweede termijn
gaan doen. Het is namelijk al over vijven.
De vergadering wordt van 17.05 uur tot 17.12 uur geschorst.
De voorzitter:
Beste mensen, wij zijn aangekomen bij de tweede termijn van de Kamer.
Het is al 17.00 uur geweest. We hebben even overlegd en zijn tot de
conclusie gekomen dat het goed is om de moties in te dienen en de twee
minuten per Kamerlid te benutten, maar om de tweede termijn van het
kabinet schriftelijk af te handelen. Dat betekent dat er voor de
SZW-begroting, die ook deze week plaatsvindt, een schriftelijk antwoord
komt op de moties. Zodra er vragen over zijn, kunnen die in dat debat
door de desbetreffende woordvoerder worden ingebracht. Dat betreft alle
moties op één motie na, namelijk de aangekondigde motie van wantrouwen
van de heer Ergin. Het is gebruikelijk dat daar zo snel mogelijk over
wordt gestemd. Als we het hier unaniem over eens zijn, zal de griffier
namens de commissie verzoeken om die motie morgen alvast in stemming te
brengen. Ik zie dat daar geen bezwaar tegen is. Daarmee concludeer ik
dat het een eenparig verzoek vanuit de commissie is om alvast over de
aangekondigde motie van wantrouwen van de heer Ergin te stemmen.
Ik wil iedereen twee minuten geven en wil jullie vragen je ook daaraan
te houden, zodat we keurig om 17.30 uur klaar zijn. Mevrouw Tseggai,
bent u al zover? Ja? Dan wil ik mevrouw Tseggai het woord geven.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik heb twee moties, een over de NT2-docenten.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat NT2-docenten een cruciale rol spelen bij de inburgering
van nieuwe Nederlanders;
constaterende dat er al langer wordt getracht om de arbeidspositie van
NT2-docenten te verbeteren maar dat op heden nog niet is gelukt, gezien
nog velen van hen slecht worden betaald, werken onder een
nulurencontract en niet kunnen terugvallen op een cao;
verzoekt de regering om in de gesprekken die zij voert met de
ketenpartners te bespreken of Blik op Werk een rol kan spelen in het
toezicht op arbeidsvoorwaarden of dat gemeenten goede arbeidsvoorwaarden
van de NT2-docenten meenemen in hun aanbestedingstrajecten bij
inburgeringsonderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Tseggai.
Zij krijgt nr. 14 (36600-XV).
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dan heb ik nog een motie, over de VrIP-subsidie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de subsidie Vroege Integratie en Participatie de
komende jaren flink wordt verminderd;
constaterende dat deze subsidie als doel heeft om kansrijke asielzoekers
en statushouders door middel van Meedoenbalies in een vroeg stadium mee
te laten doen in de samenleving, door vrijwilligerswerk en het leren van
de taal, ter voorbereiding op betaald werk;
constaterende dat in het regeerakkoord staat dat "werk en taal de basis
zijn voor integratie", maar dat deze bezuiniging daar haaks op
staat;
overwegende dat de basisinfrastructuur en regionale spreiding die nodig
zijn, ongeacht de instroomaantallen van nieuwkomers, door deze
bezuiniging worden aangetast;
verzoekt de regering om de geplande bezuinigingen vanaf 2026 niet door
te zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Tseggai.
Zij krijgt nr. 15 (36600-XV).
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Boon, van de PVV.
De heer Boon (PVV):
Voorzitter. Ik zal het kort houden. De PVV dient geen moties in. Wij
zijn blij dat een kabinet eindelijk de integratieproblemen durft te
benoemen en wat de Nederlanders op straat al jaren zien. We zijn er heel
blij mee dat daar eindelijk werk van wordt gemaakt. Wij hebben
vertrouwen in het regeerprogramma en hopen dat de staatssecretarissen
het zo snel mogelijk gaan uitvoeren. Daar hebben wij het volste
vertrouwen in.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Bamenga.
De heer Bamenga (D66):
Dank u wel, voorzitter. Eén motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat werken van cruciaal belang is voor een succesvolle
integratie;
constaterende dat we hier een positieve trend zien en dat nieuwkomers en
latere generaties steeds vaker werken, maar dat we er nog niet zijn en
de arbeidsparticipatie nog omhoog kan en moet;
constaterende dat uit onderzoek blijkt dat arbeidsdiscriminatie nog veel
te vaak voorkomt in Nederland, waardoor mensen die wel willen werken
niet altijd kunnen werken;
constaterende dat de wet die hier iets aan had moeten doen, de Wet
toezicht gelijke kansen bij werving en selectie, is weggestemd zonder
dat er een alternatief voor is;
constaterende dat het probleem niet is opgelost en dat de aanpak van
arbeidsmarktdiscriminatie onverminderd urgent is;
verzoekt de regering uit te werken hoe zij arbeidsmarktdiscriminatie wil
bestrijden en hier heldere doelen aan te koppelen en dit uiterlijk in
het tweede kwartaal 2025 naar de Kamer te sturen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Bamenga, Tseggai en Ceder.
Zij krijgt nr. 16 (36600-XV).
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Becker, van de VVD.
Mevrouw Becker (VVD):
Dank u wel, voorzitter.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet werkt aan een evaluatie van het
Meerjarenplan Zelfbeschikking en aan een versterkte agenda schadelijke
praktijken;
overwegende dat in dit land 41.000 genitaal verminkte vrouwen leven en
honderden vrouwen verborgen achter de voordeur leven, en dat eveneens
honderden meisjes en vrouwen te maken hebben met eergerelateerd
geweld;
van mening dat vrouwen en meisjes een maximale inzet verdienen van de
overheid om hun vrijheid en veiligheid te beschermen;
verzoekt de regering een nieuw meerjarenplan zelfbeschikking en een
versterkte aanpak schadelijke praktijken voor te bereiden waarin in
ieder geval:
voorkomen wordt dat uitvoerende organisaties onder de noemer cultuursensitiviteit alsnog onvrije normen overdragen;
meer nadruk wordt gelegd op financiële zelfredzaamheid van vrouwen in gesloten gemeenschappen;
verkend wordt of in Nederland kan worden geleerd van de Franse aanpak van genitale verminking,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Becker.
Zij krijgt nr. 17 (36600-XV).
Mevrouw Becker (VVD):
Ik geef de motie zo aan de bode. Ik zie dat ik de verkeerde versie heb
uitgesproken.
Ja, bij dezen. Alstublieft.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er door het CBS uitgebreid onderzoek gedaan wordt naar
feitelijke gegevens over de integratie van Nederlanders met een
migratieachtergrond zoals onderwijsprestaties en sociaal-economische
status en criminaliteit;
overwegende dat data over de normen en waarden en mogelijke acties die
hieruit voortvloeien in (gesloten) religieuze gemeenschappen van
overheidswege weinig bestudeerd worden;
overwegende dat data over normen en waarden inzicht kan bieden in de
culturele integratie van Nederlanders met een migratieachtergrond en
behulpzaam is om gericht problemen aan te pakken en lessen te trekken
uit positieve ontwikkelingen;
verzoekt de regering om gegevens over culturele en religieuze normen en
waarden van Nederlanders met een migratieachtergrond bij te houden,
bijvoorbeeld door het SCP te vragen dit (periodiek) te
onderzoeken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Becker.
Zij krijgt nr. 18 (36600-XV).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de aangenomen moties Becker (35228, nr. 8 en 32824,
nr. 432) stellen dat de regering de Taskforce Problematisch gedrag en
ongewenste buitenlandse financiering heeft opgericht om gemeenten te
ondersteunen bij de aanpak van problematisch gedrag, maar dat deze geen
juridische definitie kent;
overwegende dat het advies van de landsadvocaat inzake informele
scholing (31293 en 31289, nr. 653, bijlage 1) ruimte biedt voor een
juridische definitie van problematisch gedrag;
constaterende dat de regering nu een juridische definitie van
problematisch gedrag uitwerkt;
overwegende dat een zo specifiek mogelijk definitie een hogere
juridische houdbaarheid heeft en meer aanleiding tot handhaving kan
bieden;
spreekt uit dat het gezien de noodzaak van het aanpakken van
anti-integratief, antirechtsstatelijk en antidemocratisch gedachtegoed
cruciaal is om tot een juridisch houdbare definitie te komen;
verzoekt de regering om bij het uitwerken van een juridische definitie
van problematisch gedrag ook op sectorniveau specifieke definities uit
te werken om de handvatten voor handhaving te versterken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Becker.
Zij krijgt nr. 19 (36600-XV).
Mevrouw Becker (VVD):
Tot slot, voorzitter; ik kan bijna weer ademhalen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de inburgeringswet is vastgelegd dat inburgeraars
de eerste zes maanden geen volledige bijstandsuitkering op hun rekening
ontvangen, maar financieel worden ontzorgd;
constaterende dat de vorige minister van SZW dit uit de wet wilde halen,
zodat alle inburgeraars vanaf dag één weer een uitkering op hun rekening
ontvangen en zij gemeenten vooruitlopend daarop zelfs al toestemming
heeft gegeven om van de wet af te wijken;
overwegende dat het in het belang is van integratie dat nieuwkomers niet
meteen een volledige uitkering krijgen, maar liever meteen werkervaring
opdoen;
verzoekt de regering om de regel dat inburgeraars de eerste zes maanden
geen volledige bijstandsuitkering op hun rekening ontvangen in stand te
laten en met gemeenten te bespreken hoe deze regel beter uitvoerbaar kan
worden gemaakt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Becker.
Zij krijgt nr. 20 (36600-XV).
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. Ik lees mijn motie voor.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat staatssecretaris Nobel heeft gepolariseerd door
ongefundeerde uitspraken te doen over het vermeende gebrek aan
integratie bij "een groot deel" van de islamitische jongeren in
Nederland;
constaterende dat de staatssecretaris na herhaaldelijke mondelinge en
schriftelijke verzoeken niet in staat blijkt te zijn om zijn uitspraken
te onderbouwen;
overwegende dat de staatssecretaris onvoldoende in staat is gebleken om
zelfkritisch te evalueren op het eigen handelen;
van mening dat een bewindspersoon die zodanig faalt, niet langer het
vertrouwen van de Kamer kan genieten;
spreekt uit het vertrouwen in staatssecretaris Nobel op te zeggen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 21 (36600-XV).
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Boomsma.
De heer Boomsma (NSC):
Dank, voorzitter. Twee moties. De eerste.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het actief en het passief stemrecht tot een van de
belangrijkste burgerlijke rechten behoren en tot het fundament van onze
democratie;
overwegende dat de vrije, democratische samenleving alleen kan
voortbestaan als de waarden die eraan ten grondslag liggen steeds
opnieuw worden onderwezen, benadrukt, verinnerlijkt, verdedigd en
overgedragen;
constaterende dat jongeren relatief weinig stemmen;
van oordeel dat het kan bijdragen aan de cohesie, participatie en
betrokkenheid, en het besef dat de overheid van ons allemaal is, om het
verkrijgen van de burgerrechten te markeren en het besef van de
betekenis ervan te verdiepen;
verzoekt de regering om in overleg met gemeenten te bevorderen dat het
behalen van de kiesgerechtigde leeftijd waarmee jongeren volwaardig
staatsburger worden, wordt gemarkeerd door ze een brief te sturen over
de waarde en betekenis ervan, waarbij ook kan worden gedacht aan het
geven van een (klein) boekje over de rechten en plichten, vrijheden en
verantwoordelijkheden van het Nederlands staatsburgerschap en de
totstandkoming daarvan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Boomsma en Ceder.
Zij krijgt nr. 22 (36600-XV).
De heer Boomsma (NSC):
De tweede motie.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat 5 mei sinds 1990 als nationale feestdag wordt gevierd,
maar conform de meeste cao's slechts één keer in de vijf jaar een vrije
dag is;
overwegende dat 5 mei als nationale vrije feestdag van grote bindende
waarde kan zijn door jaarlijks met elkaar te vieren dat Nederland een
democratische rechtsstaat is waarin elke Nederlander, ongeacht zijn of
haar godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, etniciteit,
geslacht, handicap of seksuele geaardheid in vrijheid kan leven;
verzoekt de regering om vóór het meireces de mogelijkheden in kaart te
brengen om van 5 mei een officiële nationale feestdag te maken om onze
vrijheid te vieren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Boomsma.
Zij krijgt nr. 23 (36600-XV).
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Flach.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Ik kijk terug op een goed debat waarin voor mij in ieder
geval duidelijk is geworden dat de urgentie er goed in zit bij het
kabinet en dat zaken ook duidelijk worden benoemd. Dank daarvoor.
Mijn eerste motie gaat over versterkte gebedsoproepen. Die wil ik
onderstrepen door er een moment aan te koppelen.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het hoofdlijnenakkoord en regeerprogramma is
opgenomen dat er regulering van versterkte gebedsoproepen moet
komen;
verzoekt de regering in 2025 bij de Kamer een wetsvoorstel in te dienen
dat de versterkte gebedsoproepen beter reguleert,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Flach.
Zij krijgt nr. 24 (36600-XV).
De heer Flach (SGP):
De tweede motie gaat over de pro-Palestijnse demonstraties en de
eventuele buitenlandse inmenging daarin.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er signalen zijn dat pro-Palestijnse demonstraties in
het Westen vanuit onder meer Arabische landen en een terreurbeweging als
Hezbollah worden aangewakkerd;
van mening dat dergelijke buitenlandse inmenging en opruiing
onacceptabel is;
verzoekt de regering na te gaan of pro-Palestijnse demonstraties en
bedreigingen van burgers en instellingen vanuit het buitenland worden
aangewakkerd, bijvoorbeeld door middel van financiële en
organisatorische ondersteuning, en hier krachtig tegen op te
treden;
verzoekt de regering daarbij ook te bezien of het huidige juridische
instrumentarium toereikend is om dergelijke ongewenste beïnvloeding
actief tegen te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Flach.
Zij krijgt nr. 25 (36600-XV).
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Van Zanten van BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank, voorzitter. Ik dank de staatssecretaris voor de antwoorden en dat
geldt ook voor staatssecretaris Coenradie. Ik ben heel blij dat
staatssecretaris Nobel achter zijn woorden blijft staan, dat hij
problemen durft te benoemen en zich niet laat intimideren door een motie
van wantrouwen.
We lopen al zeker 30 jaar achter de feiten aan als het gaat om de aanpak
van de integratieproblematiek. Ik heb er alle vertrouwen in dat er
dankzij dit kabinet eindelijk echt iets gaat gebeuren op dit vlak. Snel
aan de slag, zou ik zeggen!
De voorzitter:
Dank u wel. Tot slot ben ik aan het woord. Ik geef mevrouw Becker het
woord als voorzitter.
Voorzitter: Becker
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Ceder van de ChristenUnie voor het indienen van
eventuele moties.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dank, voorzitter. Dank voor het debat. Volgens mij een waardig debat. Ik
heb een paar moties.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in de samenleving de behoefte groeit aan leiders die
actief de verbinding zoeken en het gemeenschapsgevoel versterken;
overwegende dat Kamerleden, in hun rol als vertegenwoordigers van het
volk, de verbindende rol kunnen en moeten vervullen door zowel oog te
hebben voor de verschillen als de gemeenschappelijke belangen van de
samenleving;
spreekt uit dat de Kamer haar verantwoordelijkheid neemt om het debat
met respect voor elkaar en voor de verschillende opvattingen te voeren
en daarmee bijdraagt aan de onderlinge verbondenheid in de
samenleving;
verzoekt de regering in regulier overleg met gemeenschapsleiders te
treden over hoe de sociale cohesie binnen en tussen gemeenschappen
bevorderd kan worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Boomsma.
Zij krijgt nr. 26 (36600-XV).
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de maatschappelijke diensttijd sinds de invoering
heeft bijgedragen aan maatschappelijke betrokkenheid en ontwikkeling
onder jongeren;
constaterende dat 20% van de mdt-projecten in 2023 bijdroeg aan
inburgering en integratie, wat een belangrijke rol speelt bij de
ondersteuning van nieuwkomers en migranten in de Nederlandse
samenleving;
overwegende dat de voor handen zijnde afschaffing van mdt een
substantieel gat zal achterlaten in het aanbod van projecten die
bijdragen aan integratie en inburgering;
verzoekt de regering in de plannen om de kennis en expertise van de mdt
te borgen specifiek in te gaan op de manier waarop vrijwillige
maatschappelijke inzet kan worden georganiseerd om integratie en
inburgering te bevorderen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 27 (36600-XV).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Deze motie dien ik in omdat we de beantwoording voor de S2 krijgen, de
discussie over de taaleis. Deze dien ik in omdat ik hoop dat ik
misschien als gevolg van een appreciatie hiervan nog een vraag kan
stellen aan de S2-minister.
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat beheersing van de Nederlandse taal een belangrijke
factor is in de succesvolle integratie van arbeidsmigranten in de
samenleving;
overwegende dat taalvaardigheid niet alleen bijdraagt aan de sociale
cohesie, maar ook aan een betere samenwerking en veiligheid op de
werkvloer;
overwegende dat een taalniveau van A2 een minimumvereiste is voor een
succesvolle integratie en veilige werkprocessen;
overwegende dat werkgevers een grote rol kunnen spelen in het
faciliteren van taalontwikkeling voor arbeidsmigranten;
verzoekt de regering werkgevers te bespreken hoe arbeidsmigranten die
langer dan vier maanden in dienst zijn, een taaleis op niveau A2 op te
leggen en indien nodig daarvoor passende taaltraining onder werktijd te
bieden als onderdeel van hun integratie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Tseggai.
Zij krijgt nr. 28 (36600-XV).
Dank u wel, meneer Ceder. Ik ga een hele korte vraag toestaan van de
heer Flach, maar echt een toelichting en niet weer opnieuw een
heropening van het politieke debat.
De heer Flach (SGP):
Ik wil vragen om een toelichting op de eerste motie van de heer Ceder,
die vraagt om een uitspraak van de Kamer. Hij begon zijn bijdrage met te
zeggen dat het een waardig debat was, maar vervolgens komt er een motie
waarin staat dat we op een bepaalde manier het debat moeten voeren. Wat
zou er dan anders moeten dan hoe het nu gaat en wat zou er niet meer
moeten gebeuren wat er nu wél gebeurt?
De voorzitter:
De heer Ceder, echt heel kort.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat is een goede vraag. Het gaat niet om dit debat, maar om de grote
frustratie die leeft over de omgangsvormen binnen de Kamer. Er moet
gezegd worden wat er gezegd moet worden, maar wij hebben ook een
voorbeeldrol, net als wij die voorbeeldrol ook aan de
gemeenschapsleiders toedichten. Daarom verzoeken wij het kabinet om
contact te hebben met de gemeenschapsleiders, die volgens mij ook een
appel op de samenleving kunnen doen. Tegelijkertijd zijn wij in zekere
zin ook allemaal gemeenschapsleiders. Dat begint dus ook bij ons. Het is
dus een spreekt-uitmotie als het gaat over de manier waarop wij hier met
elkaar omgaan, maar we verzoeken de regering wel om dat ook met de
gemeenschapsleiders op te pakken.
De voorzitter:
Dank aan de heer Ceder voor die toelichting. Dan geef ik het
voorzitterschap weer terug aan de heer Ceder.
Voorzitter: Ceder
De voorzitter:
Dank u wel, oud-voorzitter. We zijn aan het einde gekomen. Het is drie à
vier minuten voor 17.30 uur. We hebben dus wat uitloop. Vergeef mij
daarvoor. Ik hoor de tijd te bewaken. Volgens mij hebben we een goed
debat met elkaar gehad. Normaal apprecieert de staatssecretaris alle
moties, maar we hebben met elkaar afgesproken dat hij die schriftelijk
zal afdoen, nog voor de behandeling van de SZW-begroting deze week.
Daardoor kunnen nadere vragen of vragen om een nadere toelichting nog
via de woordvoerder tijdens het SZW-debat aan de staatssecretaris of aan
de minister worden gesteld.
Ik eindigde mijn betoog ermee dat ik dit een waardig debat vond. Dat
vond ik ook echt. Volgens mij zijn er gedachten uitgewisseld met elkaar,
zoals dat ook hoort in een parlementaire democratie. Ik wil eenieder ook
bedanken. Ik wil ook de staatssecretaris en de ondersteuning bedanken
voor hun tijd.
Ik ga de toezeggingen nog snel even doornemen. Allereerst:
De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zegt toe schriftelijk terug te komen op de vragen van het lid Bamenga over een Belgisch project waarbij nieuwkomers gekoppeld worden aan gezinnen.
Daar zou nog een termijn aan gekoppeld worden. Volgens mij zou
mevrouw Coenradie die toezeggen. Als dat nu niet gedaan kan worden, zou
ik graag willen dat dit schriftelijk wordt gedaan.
Staatssecretaris Nobel:
Ik denk dat zij de Kamer heeft laten weten dat dit Q2 zou worden.
De voorzitter:
Dat staat genoteerd. Dan gaan we dat ook noteren.
Eind 2025 komt er een tussenevaluatie van de Wet inburgering 2021 naar de Kamer.
Er komt een kabinetsreactie op de Clingendaelrapporten over het Turkse diasporabeleid. Die komt in het eerste kwartaal van 2025 naar de Kamer.
Volgens mij heb ik dat zo goed genoteerd.
Dan wil ik eenieder bedanken, ook degenen die op de tribune zitten — het
was een lange zit — en degenen die hebben meegekeken. Volgens mij was
dit een mooi debat dat het kijken waard was. Ik wil u allen bedanken en
een fijne avond toewensen.
Voordat ik dat doe, heeft de heer Boomsma op de valreep nog een punt van
orde.
De heer Boomsma (NSC):
Nee, ik miste nog een toezegging. Ik had namelijk ook de toezegging
gekregen dat er, omdat dit in overleg met VWS moet gebeuren, later zou
worden teruggekomen op genitale verminking bij vrouwen.
De voorzitter:
Dat klopt. Alleen heeft de staatssecretaris volgens mij gezegd dat dit
met VWS te maken heeft. Dat heeft hij nu niet kunnen overleggen. Ik ging
er dus van uit — maar dat moet ik nog even dubbelchecken — dat hierop
ook schriftelijk wordt teruggekomen bij de heer Boomsma. Ik hoor dat dit
een toezegging is. Dat kunt u dus zo noteren, meneer Boomsma.
Dan hebben we nu volgens mij alles afgehandeld. Ik sluit hierbij de
vergadering. Dank u.
Sluiting 17.29 uur.
ONGECORRIGEERD STENOGRAM Aan ongecorrigeerde verslagen kan geen enkel recht worden ontleend. Uit ongecorrigeerde verslagen mag niet letterlijk worden geciteerd. Inlichtingen: verslagdienst@tweedekamer.nl |
---|