[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Schriftelijke antwoorden op vragen gesteld tijdens de eerste termijn van de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 27 november 2024

Brief regering

Nummer: 2024D46610, datum: 2024-11-28, bijgewerkt: 2024-12-10 09:45, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2024Z19661:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Hierbij zenden wij u de antwoorden van meer feitelijke aard, welke zijn gesteld tijdens de eerste termijn van de zijde van de Kamer bij de behandeling van de Begroting van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2025 (36 600-XV).

De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris Participatie
en Werkgelegenheid en Integratie

Y.J. van Hijum J.N.J. Nobel

Vragen van het lid Boon, M.C.H. (PVV)

Vraag:
Is het mogelijk om personen die zich schuldig hebben gemaakt aan uitbuiting in de uitzendsector blijvend te weren uit de sector en hoofdelijk aansprakelijk te stellen?

Antwoord:
Op dit moment niet. Het wetsvoorstel toelating ter beschikkingstelling van arbeidskrachten gaat dat veranderen. Uitzendbureaus kunnen, nadat dit wetsvoorstel in werking is getreden, hun toelating tot de markt verliezen. Bijvoorbeeld via de aanvraag van een VOG voor rechtspersonen waarbij zowel de rechtspersoon als de bestuurders van die rechtspersoon worden gescreend. Het justitiële verleden van de bestuurders kan leiden tot afwijzing van een VOG aanvraag. Ook via de Wet Bibob kan een toelating ingetrokken worden, om te voorkomen dat de toelating voor criminele doeleinden wordt gebruikt. Als die uitzendbureaus toch actief blijven op de markt zonder toelating, treedt de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) handhavend op. De NLA kan ook feitelijk leidinggevenden beboeten bij onder andere arbeidsuitbuiting. Daarnaast ligt het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel in uw Kamer. Het huidige strafrechtelijke kader bleek op dit moment onvoldoende te zijn om huidige misstanden effectief aan te pakken. Met de modernisering wordt ingezet op het effectiever optreden tegen deze misstanden. Ernstige benadeling wordt als zelfstandig delict strafbaar gesteld. Op grond hiervan kan straks ook strafrechtelijk worden opgetreden tegen ernstige misstanden in de arbeidssfeer, waarvan kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt het slachtoffer zijn, ook als die net geen arbeidsuitbuiting opleveren. Ook stelt het voorstel het voordeeltrekken uit arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling strafbaar.


Vraag:
Welke stappen heeft de minister van SZW genomen sinds het indienen van de motie door de PVV om de boetes voor illegale tewerkstelling te verhogen, om de afschrikwekkende werking van de boetes te vergroten?

Antwoord:
De minister streeft per 1 februari 2025 het boetebeleid voor de Wet arbeid vreemdelingen aan te passen. Met deze aanpassing kunnen boetes, voor werkgevers die een ernstige overtreding begaan en waarbij sprake is van opzet, oplopen tot 11.250 euro per overtreding. Deze voorgenomen aanpassing ligt momenteel ter beoordeling bij de NLA voor een uitvoerbaarheids- en handhavingstoets. Zoals aangekondigd in de Verzamelbrief van 26 april 2024 (Kamerstukken II 2023-2024, 25 883, nr. 488) wordt momenteel een onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het boetebeleid van de arbeidswetten op het gebied van eerlijk werk (Wav, Wml, WagwEU en Waadi). Het is belangrijk de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten alvorens over te gaan tot eventuele andere aanpassingen van het boetebeleid. Zodra de uitkomsten van dit onderzoek zijn geanalyseerd, wordt per arbeidswet op het gebied van eerlijk werk bekeken of de boetes moeten worden aangepast. Indexering of eventuele verdere verhoging van de boetes voor illegale tewerkstelling kan hierbij ook een uitkomst zijn. Een extern onderzoeksbureau voert het onderzoek op dit moment uit. In tegenstelling tot wat eerder aan uw Kamer is aangegeven, is het niet haalbaar om de uitkomsten nog voor het einde van dit jaar naar uw Kamer te sturen. De minister verwacht de uitkomsten van het onderzoek en de reactie hierop in het eerste kwartaal van 2025 met uw Kamer te kunnen delen.

Vraag:
De PVV wil meer urgentie in de aanpak van oneigenlijke detachering van derdelanders (arbeidsmigranten). Minister heeft toegezegd in de zomer van 2025 de Kamer te informeren over Europese stappen die hierop gezet worden. Kan de minister zich committeren aan een versnelde aanpak en de Kamer hierover niet in de zomer maar in het voorjaar van 2025 te informeren?

Antwoord:
Het kabinet onderschrijft het belang van de aanpak van oneigenlijke detachering van derdelanders. Eerder heeft het kabinet toegezegd in de zomer van 2025 met een verkenning te komen naar welke stappen er zowel nationaal als in Europees verband gezet kunnen worden om oneigenlijke detachering van derdelanders te voorkomen. Om deze verkenning goed en zorgvuldig uit te kunnen voeren is tijd nodig. De verkenning opleveren in het voorjaar van 2025 is dan ook niet mogelijk. Wel wordt uw Kamer via de agenda’s en debatten over de Raad sociaal beleid tussentijds geïnformeerd over de voortgang van onze inzet op Europees niveau.


Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen een opt-out in de BAZ voor zelfstandigen die aantoonbaar voldoende hebben voorzien in hun eigen arbeidsongeschiktheidsrisico?

Antwoord:
De minister vindt het van belang dat alle zelfstandigen zich verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Arbeidsongeschiktheid kan iedereen overkomen, en kan grote inkomensgevolgen met zich meebrengen. Hierbij vindt de minister het wenselijk dat zelfstandigen keuzevrijheid behouden op welke manier zij zich verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid. Daarom is er ook een mogelijkheid tot opt-out opgenomen in het conceptwetsvoorstel. Die mogelijkheid is wel geclausuleerd: er moet sprake zijn van een verzekering die ten minste gelijkwaardige dekking biedt als de publieke basisverzekering. Op deze wijze wordt geborgd dat elke zelfstandige een adequate verzekering heeft die dekking biedt tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Schenkkringen die maar beperkte dekking bieden (bijvoorbeeld maximaal twee jaar), bieden geen afdoende verzekering tegen arbeidsongeschiktheid.


Vraag:
Is de minister bereid zich hard te maken om de rittenadministratie af te schaffen om de regeldruk op ondernemers te verminderen?

Antwoord:
In de Kamerbrief Agenda voor werkend Nederland (Kamerstukken II 2024-2025, 29 544, nr. 1253) is aangegeven dat de minister van Economische Zaken samen met de staatssecretaris van Openbaar Vervoer en Milieu aan het kijken zijn naar de gevolgen van de rittenadministratie voor de ervaren regeldruk bij ondernemers en werkenden. Dit kabinet maakt zich hard om overbodige regeldruk terug te dringen en naleving van regels makkelijker te maken. 
De minister wacht deze verkenning af. De minister wil daarbij wel alvast aangeven oog te hebben voor de gevolgen van regeldruk voor ondernemers. Tegelijkertijd zijn wetten en regels nodig, net als naleving en handhaving daarvan.


Vraag:
Kan de minister een eerste reactie geven op wat hij waarschijnlijk gaat doen met de kritiek van de Belastingdienst en UWV over de complexiteit en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel verplichte basisverzekering arbeidsongeschiktheid, waarbij UWV aangeeft dat het wetsvoorstel in elk geval niet in werking kan treden voor 1 januari 2030. Tenzij er een wijziging komt van het bredere stelsel van arbeidsongeschiktheid?

Antwoord:
De uitvoeringstoetsen van UWV en Belastingdienst nopen tot aanpassing van het wetsvoorstel. Daarom gaat de minister kijken of en hoe de gesignaleerde uitvoeringsproblematiek gericht kan worden ondervangen. De minister wil nog niet vooruit lopen op de vraag welke aanpassingen aan het voorstel mogelijk of nodig zijn. Maar als voorbeeld van wat kan worden verkend: als de wachttijd voor de uitkering zou worden verlengd van één naar twee jaar, kan UWV zich bij het vaststellen van de uitkering vaker baseren op definitief vastgestelde inkomensgegevens van de zelfstandige. Hierdoor wordt de door UWV en Belastingdienst gesignaleerde onzekerheid voor zelfstandigen beperkt. Het beperkt tevens de benodigde inzet van verzekeringsartsen, omdat een deel van de mensen nog herstelt in het tweede ziektejaar. Overigens zou er bij een langere wachttijd van twee jaar ook meer ruimte zijn voor schenkkringen die vaak een inkomensvoorziening van maximaal twee jaar bieden bij ziekte.


Vragen van het lid Aartsen, A.A. (VVD)

Vraag:
Waarom maken we geen nieuw beleid in het kader van de Agenda voor werkend Nederland?

Antwoord:
De Agenda voor werkend Nederland gaat in op de plannen van het kabinet voor werkenden. Het kabinet zet hier vol op in. Daarbij gaat het erom dat werken loont. Maar ook over dat mensen die werken zekerheid hebben en een goede combinatie van werk en privé. Het kabinet heeft een groot aantal acties in gang gezet voor werkend Nederland, zoals ook blijkt uit de brief aan uw Kamer (Kamerstukken II 2024-2025, 29 544, nr. 1253). Denk bijvoorbeeld aan het arbeidsmarktpakket, de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning en de vereenvoudiging van het verlofstelsel. De focus ligt nu op het uitwerken van die voorstellen, daar wil de minister de beschikbare capaciteit vol op inzetten. Het kabinet staat uiteraard open voor aanvullende suggesties. Daarbij geldt wel dat achter nieuwe beleid vaak uitruilen (bijvoorbeeld als het gaat om de inkomensverdeling) of budgettaire consequenties schuilgaan.


Vraag:
Wat zou het effect zijn van de verhoging van het minimum(jeugd)loon op de inflatie en de prijs van boodschappen?

Antwoord:
Het CPB heeft in 2020 voor het reguliere wettelijk minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder een doorrekening gemaakt van een verhoging van 10% met en zonder doorwerking op de AOW en andere uitkeringen (CPB, 2020 – Effecten verhogen minimumloon). Bij een dergelijke verhoging stijgt het minimumjeugdloon voor 15 t/m 21-jarigen automatisch mee.

In deze studie heeft het CPB ook gekeken naar de effecten op inflatie. Inflatie is hier gemeten als het geharmoniseerde consumentenprijsindex en is breder dan alleen boodschappen. Het CPB schatte dat een verhoging van 10% met doorwerking, de inflatie met gemiddeld 0,1 procentpunt per jaar zou doen stijgen. Deze variant komt bijna overeen met de verhoging van het wettelijk minimumloon met 8,05% per 1 januari 2023.

Het effect van een verhoging van het minimumjeugdloon op de inflatie is niet doorgerekend. Bij een verhoging van het jeugdloon is er geen doorwerking op uitkeringen in dezelfde mate als bij een verhoging van het reguliere WML. Daar komt bij dat in veel cao’s de laagste loonschaal al boven het (jeugd)WML zit, dit heeft beperkt effect op de inflatie. Bovendien is het aantal personen dat voor het minimumjeugdloon werkt aanzienlijk kleiner in vergelijking met het reguliere minimumloon voor werknemers van 21 jaar en ouder. Daarom zullen de effecten waarschijnlijk kleiner zijn dan bij een verhoging van het wettelijk minimumloon voor volwassenen.
 

Vraag:
Is dit kabinet bereid om de kosten van de kinderopvang mee te nemen in de marginale belastingdruk berekening?

Antwoord:
Op dit moment wordt in de reguliere berekeningen voor marginale druk gedeeltelijk rekening gehouden met de kosten van kinderopvang, namelijk de eventueel lagere kinderopvangtoeslag bij een hoger inkomen. Wel kan in specifieke voorbeeldberekeningen (over individuele situaties) rekening worden gehouden met de meerkosten van kinderopvang, gebaseerd op aannames over de individuele situatie. Bijvoorbeeld als het gaat om jonge ouders die in deeltijd werken. Dit gebeurt op dit moment overigens ook al, bijvoorbeeld in het koopkrachthoofdstuk van de SZW-begroting. Daar wordt bij de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders rekening gehouden met de kosten van kinderopvang.
Er wordt geen rekening gehouden met de overige meerkosten (hogere factuur kinderopvangorganisatie) van een dag extra werken. Het is ook niet mogelijk om die meerkosten van kinderopvang altijd mee te nemen bij de “standaardberekeningen” voor marginale druk. Deze berekeningen zijn namelijk gebaseerd op de aanname dat het inkomen met 3% stijgt (dus bij een kleine inkomensschok zoals een loonsverhoging). Meestal gaan mensen dan geen extra dag(deel) werken.
Die “default” kan niet aangepast worden, omdat het belangrijk is dat in de marginale drukplaatjes voor elk huishouden dezelfde aannames worden gedaan. Veel mensen werken al fulltime, en niet alle werkenden maken gebruik van kinderopvang. Het is dus niet mogelijk om mee te nemen in de reguliere marginale drukplaatjes (grafieken, tabellen).


Vraag:
Hoe kijkt de minister naar het probleem dat veel mensen denken dat overuren extra zwaar worden belast, omdat bij de afrekening de heffingskortingen niet meetellen, en wat vindt de minister van een oplossing zoals in België waarbij dit wordt omgedraaid?

Antwoord:
Het is inderdaad zo dat er mensen zijn die denken dat overuren zwaarder worden belast. Zoals al blijkt uit de vraagstelling, klopt dit niet.

Dit beeld heeft te maken met de tabel bijzondere beloningen in de loonbelasting die werkgevers kunnen toepassen op overwerkloon. Bij de toepassing van de tabel bijzondere beloningen wordt geen rekening gehouden met de heffingskortingen, omdat die al worden toegepast bij het reguliere loon. Toepassing van de tabel bijzondere beloningen is voor overwerkloon overigens niet verplicht. Werkgevers kunnen kiezen om het overwerkloon toe te voegen aan het reguliere loon en over dat totaal loonbelasting te berekenen. Er wordt hier dus al een uitweg geboden.

Mocht door toepassing van de tabel bijzondere beloningen teveel loonbelasting worden ingehouden, dan krijgt de werknemer dat weer terug als hij aangifte inkomstenbelasting doet. 


Vraag:
De VVD wil kijken naar een versoepeling van de Wet onderscheid arbeidsduur. Ziet de minister ook dat de arbeidsmarktkrapte een reden zou kunnen zijn, desnoods in bepaalde sectoren, om hier een versoepeling te overwegen?

Antwoord:
Het kabinet kan de Wet onderscheid arbeidsduur niet versoepelen. Deze wet is gebaseerd op een Europese richtlijn. De wet verbiedt de werkgever een onderscheid te maken tussen werknemers op grond van een verschil in arbeidsduur. Het Europees Hof van Justitie heeft onlangs ook een arrest gewezen (29 juli 2024, Kuratorium) waarbij centraal staat dat vol- en deeltijders per arbeidsvoorwaarde gelijk worden behandeld. Wel bieden de wet en de richtlijn de mogelijkheid voor uitzonderingen op de regel, namelijk wanneer een onderscheid objectief gerechtvaardigd is. De wetgever kan dit echter niet in zijn algemeenheid vaststellen. Om gebruik te maken van deze ruimte, moet de werkgever dit voor zijn specifieke situatie kunnen aantonen. Ook kunnen in een cao afspraken worden opgenomen die bijdragen aan de objectieve rechtvaardiging, bijvoorbeeld door te specificeren voor welke functies krapte op de arbeidsmarkt is. De werkgever moet voor zijn eigen situatie toetsen of de voltijdsbonus geen verboden onderscheid maakt.


Vraag:
Kan de minister serieus kijken naar het idee van de voltijdbonus en hier op terugkomen in de arbeidsmarktkraptebrief? Is de minister bereid om serieus te onderzoeken wat er op korte termijn georganiseerd kan worden en dit door te rekenen, bijvoorbeeld via de gerichte vrijstelling van de werkkostenregeling?

Antwoord:
Het kabinet moedigt werkgevers aan om maatwerk aan te bieden aan mensen om meer uren te kunnen werken. Dat sectoren en werkgevers, eventueel ondersteund door handreikingen zoals nu door OCW gebeurt in het onderwijs, aan de slag gaan om dit te onderzoeken, ondersteunt het kabinet van harte. Zo zien we in de praktijk in welke situaties het juridisch mogelijk is.

Een voltijds- of meerurenbonus is juridisch ingewikkeld omdat er rekening moet worden gehouden met (inter)nationale rechtsbeginselen zoals gelijke behandeling. Het kan als er objectieve rechtvaardigingsgrond is: er moet sprake zijn van een legitiem doel en van een maatregel die geschikt, noodzakelijk en evenredig is om het doel te bereiken.
Het opnemen van afspraken in een cao kan bijvoorbeeld bijdragen aan de objectieve rechtvaardiging van een voltijdsbonus of andere instrumenten die onderscheid naar arbeidsduur maken om meer uren werken te stimuleren. Bijvoorbeeld door te specificeren voor welke functies krapte op de arbeidsmarkt is. Het uiteindelijke oordeel zal echter van geval tot geval moeten worden gegeven.

Daarom is het niet mogelijk om voor meerdere sectoren in één keer te onderzoeken of een voltijds- of meerurenbonus mogelijk is. Ook zouden we voor het doorrekenen van de effecten van zo’n bonus een afgebakende groep werkenden moeten hebben, waarvan we zeker weten dat zij een financiële bonus als genoeg reden vinden om meer uren te gaan werken. Omdat we zo’n afgebakende groep nu niet hebben of kunnen inschatten, is ook grofweg een inschatting geven niet mogelijk.

Als in een geval blijkt dat het juridisch mogelijk is om een meerurenbonus te geven, kan die werkgever gebruikmaken van de vrije ruimte in de werkkostenregeling. Werkgevers kunnen al, mits onderbouwd, via de vrije ruimte bepaalde looncomponenten (bijvoorbeeld een deels netto uitbetaalde bonus) onbelast vergoeden aan werknemers. De vrije ruimte is wel begrensd in omvang via het gebruikelijkheidscriterium. Een praktisch handvat kan daarbij zijn om aan te sluiten bij de regel om niet meer dan 2.400 euro per werknemer per jaar (bonus inclusief overige vergoedingen via de vrije ruimte) onbelast te vergoeden via de vrije ruimte (zie ook Handboek Loonheffingen 2024 - Versie oktober, 2e uitgave, belastingdienst.nl, pagina 55).


Vraag:
Hoe gaat de minister, bij het afgeven van tewerkstellingsvergunningen, strakker het onderscheid maken tussen kansarme en kansrijke asielzoekers, in lijn met de recente rechtelijke uitspraak?

Antwoord:
De minister vindt het belangrijk dat kansrijke asielzoekers voor wie de kans groot is dat zij een asielvergunning krijgen, snel aan het werk kunnen. Door te werken kunnen asielzoekers sneller de taal leren, een sociaal netwerk opbouwen en maken zij tijdens het werk kennis met Nederlandse gewoontes en de cultuur. Daarnaast leveren zij zo een bijdrage aan de Nederlandse samenleving en aan de kosten van de opvang. Sinds de uitspraak van de Raad van State over de 24-weken-eis is er een sterke toename van het aantal asielzoekers dat aan het werk is. In Nederland mag een asielzoeker op dit moment werken als zijn asielaanvraag ten minste zes maanden in behandeling is. Voor de toegang tot de arbeidsmarkt geldt geen onderscheid tussen asielzoekers met een kansarme of een kansrijke asielaanvraag.

Onder de herziene Europese Opvangrichtlijn wordt een aantal categorieën asielzoekers uitgesloten van de toegang tot de arbeidsmarkt. Het gaat hierbij om asielzoekers voor wie het niet waarschijnlijk is dat hun aanvraag zal worden ingewilligd, omdat zij bijvoorbeeld uit een veilig land komen of omdat zij een gevaar vormen voor de nationale veiligheid of openbare orde. Dat geldt ook voor Dublinclaimanten. Dit betekent dat asielzoekers die vallen onder één van deze categorieën na de implementatie niet mogen werken. Op 11 juni jl. (Kamerstukken II 2023-2024, 32 824, nr. 434) is uw Kamer hierover geïnformeerd. De herziene Opvangrichtlijn moet uiterlijk 12 juni 2026 zijn geïmplementeerd. Op dit moment is de implementatie van deze herziene richtlijn in voorbereiding.


Vragen van het lid Kent, B. van (SP)

Vraag:
Kan de staatssecretaris het mogelijk maken dat de lokale overheid dichtbij de burger zit zodat problemen opgelost kunnen worden?

Antwoord:
De decentralisaties in het sociaal domein geven gemeenten de ruimte om als meest nabije overheid de dienstverlening dicht bij inwoners te organiseren en om maatwerk te leveren. Het gaat hierbij om dienstverlening en ondersteuning op het gebied van bijvoorbeeld maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen en jeugdhulp. Gemeenten slagen hier over het algemeen goed in. De voorbeelden die het lid Van Kent heeft benoemd over de aanpak in Pekela en Apeldoorn met persoonlijke huisbezoeken voor mensen in de bijstand, zijn hier voorbeelden van.

Het kabinet is voortdurend in overleg met gemeenten en zoekt samen naar manieren om de lokale dienstverlening verder te versterken. Een concreet voorbeeld hiervan is het wetsvoorstel Participatiewet in Balans, dat momenteel in uw Kamer voorligt.


Vraag:
Wat is de reactie van de staatssecretaris op het FNV plan 'recht op werk'?

Antwoord:
Dit kabinet vindt het onacceptabel dat veel mensen met een arbeidsbeperking zonder werk aan de kant staan. Voor mensen die niet regulier kunnen werken, biedt beschut werk al een vorm van recht op werk. Voor andere doelgroepen is onduidelijk hoe FNV "het recht op werk" concreet bedoelt. Als wordt gepleit voor een herinvoering van de Wsw, dan is het kabinet hier geen voorstander van. Ook brengt een recht op werk grote financiële gevolgen met zich mee, waar geen dekking voor is.

Daar waar FNV pleit voor een "recht op werk" bij sociaal ontwikkelbedrijven, is de inzet van dit kabinet er juist op gericht dat mensen zoveel mogelijk bij reguliere werkgevers aan de slag gaan. Het kabinet zet zich in voor een eenvoudiger stelsel voor werk en inkomen, zodat méér mensen aan het werk komen. Dit geldt ook voor het ontwikkelen van de toekomstvisie voor de banenafspraak.

Het pamflet van FNV roept vragen op over de precieze invulling van een aantal voorstellen. Hierdoor is een volledige appreciatie nog niet goed mogelijk. De staatssecretaris heeft binnenkort overleg met de FNV om over het pamflet in gesprek te gaan.


Vraag:
Gaat de voorgenomen verkorting van de maximale duur WW met 6 maanden door?

Antwoord:
Op dit moment is de minister bezig met het uitwerken van verschillende opties om de bezuiniging op de WW uit het Hoofdlijnenakkoord te realiseren. Het verkorten van de maximale WW-duur is daar een van. De minister zal uw Kamer hierover begin 2025 informeren.

Vraag:
In antwoord op Kamervragen die de SP heeft gesteld over het veel voorkomen van ontslag op staande voet bij uitzendbureaus zegt de minister dat hij zich gaat beraden, wat is er uit deze beraadslaging gekomen?

Antwoord:
Uw Kamer heeft op 12 november jl. de antwoorden ontvangen over ongerechtvaardigde ontslagen op staande voet van arbeidsmigranten in de vleessector (Kamerstukken II Aanhangsel van de Handelingen 2024-2025, nr. 534). Het signaal van de Arbeidsinspectie over ontslag op staande voet heeft de minister onder de aandacht gebracht bij betrokken brancheorganisaties, ‘Work in NL’-informatiepunten en het Juridisch Loket. Het verbeteren van de toegang tot het recht voor kwetsbare werknemers is een van de maatregelen die voortvloeit uit het aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Daarnaast werkt de minister gezamenlijk met de taskforce bestaande uit de uitzendsector (ABU, NBBU), de roodvleessector (COV), pluimveesector (NEPLUVI) en de Nederlandse Arbeidsinspectie aan een aanpak om malafide uitzenders uit hun sectoren te weren. Op dit moment zoekt de minister uit of en hoe gegevens zoals bedrijfsnamen met hoge percentages ontslag op staande voet gedeeld kunnen worden, zodat deze een rol kunnen spelen bij het risicogericht toezicht van de betrokken toezichthouders. De minister zal uw Kamer hierover in het voorjaar 2025 informeren.


Vraag:
Wanneer wordt er ingegrepen op detacheringsconstructies waarbij mensen uit bijvoorbeeld Oost-Europa worden uitgebuit, kan de minister hier werk van maken?

Antwoord:
De minister deelt de zorgen van het lid Van Kent over de situatie waarin vrachtwagenchauffeurs uit derde landen zich soms bevinden. Het is niet acceptabel dat vrachtwagenchauffeurs via schijnconstructies en onder slechte omstandigheden in Nederland werken en leven. Tegelijkertijd is er sprake van een complex internationaal juridisch kader dat de naleving en het toezicht significant bemoeilijkt. Hier heeft de minister uw Kamer recent samen met zijn collega, de minister van Infrastructuur en Waterstaat, over geïnformeerd. In een bijlage bij de brief over arbeidsmigratie die op 14 november jl. (Kamerstukken II 2024-2025, 29 861, nr. 150) naar uw Kamer is verstuurd wordt uitgebreid ingegaan op het juridische kader en het toezicht van de Inspectie Leefomgeving en Transport en de NLA.


Vraag:
Is het veel voorkomen van ontslag op staande voet bij uitzendbureaus een reden voor de minister van SZW om sneller met een uitzendverbod te komen? Zijn er andere sectoren die de minister van SZW op het oog heeft voor een uitzendverbod, naast de vleessector?

Antwoord:
Op dit moment laat de minister een technische verkenning uitvoeren naar een sectoraal uitzendverbod en de verplichting om een percentage van de arbeidskrachten direct in dienst te nemen. De situatie van de onterechte ontslagen op staande voet wordt meegenomen in deze verkenning. In deze verkenning wordt meegenomen welke sectoren aangemerkt kunnen worden als extra risicovol voor misstanden met uitzendkrachten. De verkenning wordt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2025 opgeleverd. Na deze verkenning zal de minister een besluit nemen óf er extra maatregelen worden voorgesteld en zo ja voor welke sector of sectoren.

Vragen van het lid Vijlbrief, J.A. (D66)

Vraag:
D66 heeft het voorstel gedaan dat mensen die minstens drie dagen werken geen belasting hoeven te betalen over de eerste 1800 euro van hun inkomen, zodat mensen meer gaan werken en werken meer loont. Kan de minister hier nog een keer goed naar dat voorstel kijken?

Antwoord:
Het kabinet ondersteunt het uitgangspunt onder dit voorstel van D66, namelijk het verlagen van lasten op arbeid aan de basis van de arbeidsmarkt. Het is echter de vraag of dit uitgangspunt te concretiseren is in een verstandige variant, die uitvoerbaar, eenvoudig, effectief en doelmatig is. Daarom heeft het kabinet in de Agenda voor werkend Nederland (Kamerstukken II 2024-2025, 29 544, nr. 1253) aangegeven geen voorstander te zijn van dit voorstel.

Het voorstel is namelijk naar verwachting weinig effectief en ondoelmatig. Het huidige fiscale stelsel kent de arbeidskorting. Dat maakt een additionele aftrekpost minder effectief. Daarnaast beloont het ook een groep die nu al minimaal drie dagen werkt, namelijk bijna 70% van de werkende beroepsbevolking. Het voorstel van D66 bereikt dan weliswaar werkenden maar sorteert dan weinig effect in termen van dat mensen meer uren gaan werken, terwijl de budgettaire gevolgen van het voorstel fors zijn.

Het voorstel leidt tevens tot een toename van de complexiteit en onzekerheid voor burgers en leidt tot hoge uitvoeringslasten voor de Belastingdienst. Het is niet altijd eenvoudig te bepalen hoeveel uren men werkt. Denk aan mensen met flexibele arbeidscontracten, vele werkenden die niet per uur worden betaald en ook aan de problematiek van het urencriterium in de ondernemingssfeer.

Tenslotte vormt een extra aftrekpost, zeker vanuit het perspectief van de burger, geen vereenvoudiging van ons fiscale stelsel. Mensen krijgen dan naast de heffingskortingen (algemene heffingskorting, arbeidskorting en eventueel inkomensafhankelijke combinatiekorting) te maken met een extra aftrekpost. Dit maakt het nog ingewikkelder voor mensen om te doorzien wat hun verzamelinkomen is (waarop bijvoorbeeld toeslagen worden gebaseerd) en wat hun netto inkomen wordt. Huishoudens voor wie niet evident is dat zij het gehele jaar aan de criteria voldoen, zullen het voordeel pas achteraf (bij de belastingaangifte) kunnen claimen. Een ander risico is dat mensen het voordeel tussentijds claimen met een voorlopige aangifte en er achteraf geen recht op blijken te hebben. Dat kan ertoe leiden dat zij bij de definitieve belastingaanslag een bedrag terug moeten betalen.


Vragen van het lid Patijn, M.H. (PvdA-GL)

Vraag:
Gaat de minister de Europese norm van 70% voor vaste contracten een wettelijke norm maken?

Antwoord:
De minister deelt het standpunt van de leden van de fractie van PvdA-GL dat de flexibilisering in Nederland is doorgeslagen. Voor structureel werk moet een duurzame arbeidsrelatie de norm zijn. Het kabinet neemt diverse maatregelen om de balans tussen vast en flex te herstellen richting het Europese gemiddelde van 70%. Het is één van de drijfveren achter het arbeidsmarktpakket. Een wettelijke norm gaat in tegen de contractvrijheid tussen werkgever en werknemer.


Vraag:
Waarom heeft de minister van SZW het laten gebeuren dat de algemene heffingskorting verlaagd is tot 1,5x van het modale inkomen?

Antwoord:
De verlaging van de algemene heffingskorting is onderdeel van een breed koopkrachtpakket. Dat bevat ook lastenverlichting en verhoging van toeslagen. Ook wordt het afbouwpunt van de algemene heffingskorting opgeschoven naar het niveau van het minimumloon, waardoor mensen met een uitkering maximaal profiteren van de koppeling.

Het kabinet zocht in het koopkrachtpakket een balans tussen verschillende doelen. Werken moet lonen, armoede mag niet verder oplopen, en het stelsel moet begrijpelijker worden.
De verlaging van de algemene heffingskorting levert circa 1 miljard euro op. Hiermee wordt het tarief in de nieuwe eerste schijf verder verlaagd. 

De minister vindt een transparant stelsel ook van belang. Lastenverlichting via lagere tarieven in plaats van via heffingskortingen past daarbij.


Vraag:
Er stond 2 miljard voor koopkracht. In september was hier nog maar 650 miljoen over. Welke afweging heeft de minister gemaakt om de 2 miljard die bedoeld was voor mensen, voor een groot deel beschikbaar te stellen voor tegenvallers?

Antwoord:
Het kabinet is geconfronteerd met een forse financiële tegenvaller. Het kabinet moest daarom balanceren tussen het realiseren van onze ambities voor de koopkracht en het bewaken van de overheidsfinanciën. Die balans is gevonden. De kosten van de box 3-tegevaller worden in 2025 en 2026 gedekt maar niet in 2024. Daarnaast worden de middelen voor lastenverlichting stapsgewijs ingezet, waardoor een deel vrijvalt als dekking van de tegenvaller. Dit spreidt ook de koopkrachtplus over de kabinetsperiode.


Vraag:
Is het bij de herstelactie WIA niet logischer om te kiezen voor een model dat er geen nabetaling plaatsvindt waar mensen een onverplichte vergoeding kunnen krijgen, zodat er geen verrekening plaatsvindt met toeslagen, bijzonder bijstand en andere regelingen?

Antwoord:
De minister gaat samen met UWV verschillende scenario’s onderzoeken hoe onbedoelde effecten van nabetalingen kunnen worden voorkomen. Daarin zal de optie van een onverplichte vergoeding worden meegenomen. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de stand van zaken in de eerstvolgende voortgangsbrief in februari 2025.


Vraag:
Is het niet voor de hand liggend om de 60-plusmaatregel niet stop te zetten? Is de minister bereid de regeling niet stop te zetten en te verlengen voor een jaar?

Antwoord:
De minister heeft uw Kamer onlangs laten weten de 60-plusmaatregel niet te verlengen. De 60-plusmaatregel is geen structurele oplossing voor de mismatch. Bovendien speelt deze maatregel vooral capaciteit bij verzekeringsartsen vrij, terwijl UWV voor de herstelactie vooral andere functionarissen nodig heeft.
De minister ziet het wel als zijn nadrukkelijke verantwoordelijkheid om UWV in staat te stellen de in de verbeteraanpak geschetste koers te kunnen varen. Daarom gaat hij met UWV bespreken welke middelen er nodig zijn om deze operatie goed te kunnen uitvoeren. Daarbij bekijkt hij welke andere werkwijzen de druk op UWV kunnen verlichten. Dit komt terug in de voortgangsbrief van februari 2025.


Vraag:
Is de minister het met PvdA-GL eens dat ook voor de groep mensen waarover de Centrale Raad van Beroep een uitspraak gedaan heeft inzake loonloze tijdvakken, een herstelplan moet komen? Wil de minister dit herstelplan opstellen en met de Tweede Kamer delen voor het voorjaarsreces?

Antwoord:
Momenteel wordt er samen met UWV gewerkt om gevolg te geven aan deze uitspraak. Eerder heeft de minister een brief over de gevolgen voor lopende WIA-uitkeringen aan uw Kamer toegezegd voor begin van 2025. Het kabinet spreekt vooralsnog van een herstelactie. Deze toezegging staat nog steeds. Voor nieuwe WIA-toekenningen wordt de uitspraak toegepast. Voor de groep mensen die hun WIA-uitkering in de periode 2020-2024 toegekend hebben gekregen, zal UWV eerst onderzoeken of er ook sprake is van fouten in de dagloonberekening. UWV streeft ernaar om per cliënt in één keer te corrigeren voor eventuele fouten in het dagloon en voor correcties die voortkomen uit andere herstelacties (zie Kamerstuk II 2024-2025, 26 448, nr. 793, bijlage 1, ‘Overzicht correctieacties 2023 – 2024’).

Vragen van het lid Lahlah, A. (PvdA-GL)

Vraag:
Is de staatssecretaris bereid tot een fundamentele herziening van de Participatiewet, met hogere uitkeringen gekoppeld aan het minimumloon en vertrouwen in mensen?

Antwoord:
Uit verschillende onderzoeken en uit signalen van gemeenten en ervaringsdeskundigen blijkt dat de Participatiewet uit balans is. Mensen zetten de stap naar werk niet, mede als gevolg van de onzekerheid die onder andere voortkomt uit complexiteit van de wet. Op basis van de wet moet rekening gehouden kunnen worden met individuele mogelijkheden en omstandigheden, zodat we uit kunnen gaan van wat iemand wel kan.

De voorbereidingen voor het opbouwen van een nieuwe wet zijn gestart. Er wordt opnieuw gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet. Het is voor het kabinet van groot belang dat mensen zo veel mogelijk kunnen meedoen in de samenleving. Bij voorkeur via betaald werk. Werk is meer dan een inkomen. Het leidt tot meer zelfstandigheid, een grotere eigenwaarde, meer zekerheid en grotere vrijheid. Als betaald werk niet lukt, tijdelijk, of op de lange termijn dan is er een vangnet nodig waar je op terug kunt vallen. Dit vangnet moet voor mensen goed te begrijpen zijn en werken vanuit vertrouwen.

Het kabinet is niet van plan om de bijstandsuitkering, die gekoppeld is aan het wettelijk minimumloon te verhogen. De staatssecretaris informeert uw Kamer voor het commissiedebat Participatiewet van 16 januari 2025 uitgebreider over de voortgang van de herziening van de Participatiewet met een brief. In de eerste helft van 2025 is de staatssecretaris voornemens opties om de wet te verbeteren met uw Kamer te delen. Bij het maken van politieke keuzes en afwegingen worden de budgettaire kaders in acht genomen.


Vraag:
Waarom komt er geen wettelijke schuldenpauze?

Antwoord:
Een wettelijke schuldenpauze bestaat al, namelijk het breed moratorium. Op verzoek van de gemeente kan de rechtbank een afkoelingsperiode van maximaal zes maanden afkondigen waarin schuldeisers zich tijdelijk moeten onthouden van incassomaatregelen. Dit is een zware en ingewikkelde maatregel.

Daarom werkt het kabinet aan een Landelijke Pauzeknop, wat een vrijwillige pauzeknop is om zoveel mogelijk schuldeisers te bewegen tot een incassopauze. Met de laagdrempelige Landelijke Pauzeknop kunnen zowel schuldhulpverleners als mensen met schulden zelf bij schuldeisers om een schuldenpauze vragen.

Daarnaast onderzoekt het kabinet of pauzering in een nog vroeger stadium mogelijk is, namelijk door het collectief afbetalingsplan te combineren met een pauzeknop van invorderingen. De relatie tussen de verschillende mogelijkheden tot pauzering houdt het kabinet nauw in de gaten zodat er geen overlap ontstaat.


Vraag:
Is de staatssecretaris bereid om te onderzoeken hoe we schulden ook mee kunnen tellen bij de definitie van armoede, aangezien vermogen ook telt bij de nieuwe armoededefinitie?

Antwoord:
Het CBS, SCP en Nibud zijn onafhankelijke instituten en bepalen zelf hoe zij op een wetenschappelijke verantwoorde wijze armoede definiëren.


Vragen van het lid Van Dijk, I. (Inge) (CDA)

Vraag:
Kan de minister bij de eerste voorstellen van de herziening van het belasting- en toeslagenstelsel ook concreet aangeven wanneer volgens het kabinet werken voldoende lonend is?

Antwoord:
Er is geen objectieve maatstaf wanneer werken voldoende lonend is. Het kabinet wil dat (meer) werk merkbaar meer loont, voor álle werkenden. Het kabinet vindt de huidige marginale druk soms te hoog en streeft ernaar die te verlagen. De brief over de hervorming van het belasting- en toeslagenstelsel in het voorjaar van 2025 dient als start van de open dialoog met uw Kamer. Doel is daarin met elkaar de doelen, criteria en richting van de hervorming te bepalen. Dit vraagstuk komt dan ongetwijfeld ook aan de orde. Werken moet lonen is in dit traject expliciet als richtinggevend principe opgenomen, inclusief het voornemen om de marginale druk te beperken.


Vraag:
Is de minister bereid om vormen van non-formeel onderwijs (zoals bedrijfsscholen of branche-opleiders) te erkennen binnen Leven Lang Ontwikkelen, zodat ze in aanmerking kunnen komen voor subsidie?

Antwoord:
De non-formele scholing wordt erkend binnen Leven Lang Ontwikkelen. Allereerst omdat we deze scholing opnemen in de Ontwikkelpaden die gericht zijn op in- en doorstroom in sectoren. Voorwaarde voor opname in een ontwikkelpad is dat er een vorm van branchewaardering voor de scholing is. Ten tweede is het mogelijk subsidie te ontvangen voor kosten die gemoeid zijn met het volgen van formele en non-formele scholing in de Ontwikkelpaden. Daarvoor moet scholing in het Nederlandse kwalificatieraamwerk (NLQF) zijn ingeschaald. Ten derde kunnen werkgevers en sectoren zelf de overige voor hen relevante non-formele opleidingen financieren. De wijzigingsregeling voor de scholingssubsidie is nu in internetconsultatie. Sectoren zijn ook uitgenodigd hierop te reageren.


Vraag:
Kan de staatssecretaris reageren op het actieplan van het CDA om financiële weerbaarheid van mensen te vergroten?

Antwoord:
Het actieplan ondersteunt verschillende elementen van het voorgenomen beleid van dit kabinet op het terrein van problematische schulden en geeft enkele concrete suggesties voor nadere invulling. Het actieplan zal dan ook worden betrokken bij de uitwerking van het Nationaal Programma Armoede en Schulden waarover uw Kamer komend voorjaar wordt geïnformeerd. Hierin zal onder meer worden ingegaan op de voornemens om onnodige kostenoploop bij invordering tegen te gaan, de ontwikkeling van een integraal schuldenoverzicht, en afstemming van ontvangst- en betaalmomenten.

Daarnaast is het kabinet nu al bezig om afspraken te maken over maximale registratietermijn van schuldregelingen in BKR en ondersteunt het creëren van inlooppunten voor mensen met geldzorgen. Ook ondersteunt het ministerie van SZW de landelijke opschaling van bewezen effectieve (maatschappelijke) initiatieven, zoals Geldfit en de Nederlandse schuldhulproute en de bijbehorende (anonieme) bellijn. Beide zijn voorbeelden van laagdrempelige financiële dienstverlening. Passend bij gedecentraliseerd armoede en schuldenbeleid, mogen gemeenten zelf kiezen voor initiatieven die passen binnen hun lokale context. De Kamer zal op korte termijn geïnformeerd worden over de maatregelen ten aanzien van Buy Now Pay Later. Op 25 april van dit jaar heeft de minister van Financiën, mede namens de toenmalig minister APP, uw Kamer geïnformeerd over de ongewenste beïnvloeding, door onder meer finfluencers, van (jongere) consumenten bij het maken van financiële keuzes (Kamerstukken II 2023-2024, 27 879, nr. 95). Op 10 oktober jl. heeft de staatssecretaris Rechtsbescherming uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken op het gebied van kansspelen op afstand (online gokken) (Kamerstukken II 2024-2025, 24 557, nr. 243). De suggesties in het actieplan over sparen zullen worden doorgezet naar de betrokken bewindspersonen van het ministerie van Financiën en het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.


Vraag:
Kan de minister toezeggen dat hij de Kamer bij de Voorjaarsnota informeert over concrete oplossingen voor werkende armen?

Antwoord:
De door het lid Van Dijk genoemde percentages gaan over het gemiddelde tekort aan inkomen ten opzichte van de armoedegrens. Mensen die in armoede leven met inkomen uit werk zitten qua inkomen verder af van de armoedegrens. Dit komt bijvoorbeeld omdat deze groep minder gebruik maakt van inkomensondersteunende regelingen. Mensen in armoede met een bijstandsuitkering zitten door die uitkering dichter op de armoedegrens.

Op basis van de laatste armoededefinitie leeft 1,9% van de mensen met inkomen uit werk in armoede. Van de mensen met een bijstandsuitkering leeft 24,6% van in armoede. Het is onwenselijk dat zoveel werkenden moeite hebben met rondkomen of in armoede leven. In het Nationaal Programma Armoede en Schulden, dat in het voorjaar van 2025 naar uw Kamer wordt gestuurd, zullen de resultaten van de verdiepende analyse worden gedeeld. Daarin zal toelichten hoe het beleid voor deze doelgroep verbeterd kan worden.

 


Vragen van het lid Ceder, D.G.M. (ChristenUnie)

Vraag:
De ChristenUnie stelt dat het kan helpen om kinderbijslag maandelijks uit te keren, in plaats van per kwartaal. Hoe ziet de minister dat?

Antwoord:
Het kabinet vindt het belangrijk om het stelsel van kindregelingen eenvoudiger, zekerder en voorspelbaarder voor ouders te maken. In het regeerprogramma is een verkenning naar de vormgeving van één kindregeling in één wettelijk kader aangekondigd. Het voorstel om de kinderbijslag maandelijks uit te keren zal worden meegenomen in deze verkenning. In het voorjaar van 2025 komt het kabinet naar verwachting met een brief met enkele varianten en keuze opties.
 


Vraag:
Welke bilaterale gesprekken zijn al gevoerd rondom arbeidsmigratie en welke resultaten mogen we daarvan verwachten?

Antwoord:
De minister zet zich proactief in voor eerlijke arbeidsmobiliteit in de EU en het voorkomen van brain drain in landen van herkomst (het weglopen van talent uit landen waar deze mensen hard nodig zijn). Daarvoor moeten we een helder juridisch kader stellen rond de oneigenlijke detachering van derdelanders. Dit gaat hand in hand met een versterking van het mandaat van de Europese Arbeidsautoriteit. De minister werkt ook aan het verbeteren van de informatievoorziening in Nederland én in EU-landen van herkomst. Nederland vraagt in bredere discussies rondom demografie en arbeidsmigratie doorlopend aandacht voor brain drain.

De minister voert hiervoor actief gesprekken in Brussel, afgelopen september met verschillende Europarlementariërs en komende maandag in de formele Raad. Uw Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten van deze gesprekken.


Vraag:
Ziet de staatssecretaris een probleem voor werk-ontwikkelbedrijven, vanwege het vervallen van de compensatie voor transitievergoedingen voor bedrijven met meer dan 25 werknemers?

Antwoord:
De staatssecretaris kent de zorgen van werk-ontwikkelbedrijven over de voorgenomen aanpassing om de Compensatieregeling transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid te beperken tot werkgevers met minder dan 25 werknemers. Momenteel wordt het wetsvoorstel uitgewerkt. Daarbij wordt ook de impact van de beperking op werk-ontwikkelbedrijven meegenomen en worden oplossingsrichtingen verkend. De staatssecretaris is hierover in gesprek met de VNG en Cedris.
 


Vragen van het lid Rikkers-Oosterkamp, M.G.F. (BBB)

Vraag:
Ziet de staatssecretaris een mogelijkheid om de Participatiewet aan te passen voor mensen die vanwege arbeidsongeschiktheid nooit de mogelijkheid zullen hebben om volledig in eigen inkomen te kunnen voorzien?

Antwoord:
Niet iedereen in de Participatiewet kan betaald werken, soms ook niet op langere termijn. Omdat de wet hier wel vanuit gaat, ontbreekt voor sommige mensen het perspectief op verbetering van hun situatie. Ook de probleemanalyse van de OCTAS liet zien dat de Participatiewet onvoldoende perspectief biedt voor mensen zonder of met een beperkt arbeidsvermogen. De Participatiewet is een vangnet met prikkels om mensen te motiveren om aan het werk te gaan. Dit uitgangspunt sluit onvoldoende aan bij de ervaring dat veel mensen (nog) niet in staat zijn om te werken. Hier heeft de commissie OCTAS geen betaalbare en uitvoerbare oplossing voor gevonden binnen het arbeidsongeschiktheidsstelsel. De commissie is wel van mening dat de ondersteuning beter passend moet worden gemaakt voor deze mensen en adviseert dat de oplossing te zoeken in het kader van de Participatiewet. Bij de herziening van de Participatiewet wordt gekeken naar de positie van mensen zonder arbeidsvermogen binnen de Participatiewet. Samen met gemeenten en andere partijen werkt de staatssecretaris opties uit voor verbetering. Parallel krijgen andere voorstellen van OCTAS een plek in het arbeidsongeschiktheidsstelsel, waaronder de WIA.


Vraag:
Kan de staatssecretaris een wettelijke basis regelen voor een schuldenpauze als een inwoner zich meldt bij schuldhulpverlening?

Antwoord:
Een wettelijke schuldenpauze bestaat al, namelijk het breed moratorium. Op verzoek van de gemeente kan de rechtbank een afkoelingsperiode van maximaal zes maanden afkondigen waarin schuldeisers zich tijdelijk moeten onthouden van incassomaatregelen. Dit is een zware en ingewikkelde maatregel. Daarom werkt de staatssecretaris ook aan een Landelijke Pauzeknop, wat een vrijwillige pauzeknop is om zoveel mogelijk schuldeisers te bewegen tot een incassopauze. Met de laagdrempelige Landelijke Pauzeknop kunnen zowel schuldhulpverleners, als mensen met schulden zelf, bij schuldeisers om een schuldenpauze vragen. Daarnaast onderzoekt het kabinet of pauzering in een nog vroeger stadium mogelijk is, namelijk door het collectief afbetalingsplan te combineren met een pauzeknop van invorderingen. Het kabinet houdt de relatie tussen de verschillende mogelijkheden tot pauzering nauw in de gaten, zodat er geen overlap ontstaat.


Vraag:
Dit kabinet steekt lastenverlichting vooral in vanuit de inkomstenbelasting, maar welke afspraken zijn gemaakt in het kabinet om uitgaven binnen de perken te houden, zodat de middenklasse niet meer onder druk komt te staan?

Antwoord:
Het klopt dat het kabinet lastenverlichting geeft via het inkomen. Door de belasting te verlagen, houden mensen netto meer over. Een hoger netto-inkomen stelt mensen ook beter in staat hogere uitgaven op te vangen. Daarnaast ondersteunt het kabinet huishoudens voor specifieke uitgaven, bijvoorbeeld met de verhoging van de huurtoeslag (bedoeld voor de kosten van wonen) en de verhoging van het kindgebonden budget (bedoeld voor de kosten van kinderen). Ten slotte zijn in het regeerprogramma ook afspraken gemaakt over beheersing van de collectieve uitgaven, omdat die ook door de Nederlandse bevolking betaald moeten worden.

Tegelijkertijd onderschrijft het kabinet dat het soms juist belangrijk is te zorgen dat de kosten van belangrijke levensbehoeften niet te hoog worden. Ook daarvoor zet het kabinet concrete stappen. Zo wordt het eigen risico in de zorg meer dan gehalveerd vanaf 2027. Zorg wordt daardoor beter betaalbaar voor veel huishoudens. De kinderopvangtoeslag wordt vervangen door een inkomensonafhankelijke hoge vergoeding voor alle werkende ouders. De kosten van kinderopvang voor mensen gaan hierdoor voor veel werkende ouders omlaag. En het kabinet zet vol in op het bouwen van extra woningen. Het zorgdragen voor voldoende woningen helpt ook om wonen betaalbaar te houden.


Vraag:
Hoe kunnen werkgevers ondersteund worden bij het in dienst nemen en houden van mensen (met een ziekte of een beperking) zodat deze mensen naar vermogen mee kunnen doen?

Antwoord:
Werkgevers worden op verschillende manieren ondersteund bij het in dienst nemen en houden van mensen met een arbeidsbeperking. Werkgevers worden vanuit UWV en gemeenten binnen de Arbeidsmarktregio’s geholpen door adviseurs werkgeversdienstverlening. Zij denken mee met werkgevers en kunnen hen adviseren over instrumenten en voorzieningen. Bijvoorbeeld de instrumenten loonkostensubsidie op grond van de Participatiewet en loondispensatie op grond van de Wajong leveren een belangrijke bijdrage aan de werkgelegenheid voor mensen met een arbeidsbeperking. Daarnaast is de no-riskpolis van belang evenals de inzet van persoonlijke ondersteuning in de vorm van bijvoorbeeld een jobcoach. Met het loonkostenvoordeel banenafspraak ontvangen werkgevers een tegemoetkoming voor mensen uit de doelgroep banenafspraak. Op dit moment geldt dit loonkostenvoordeel voor maximaal drie jaar. Met het wetsvoorstel vereenvoudiging banenafspraak dat in januari in uw Kamer wordt behandeld, wordt voorgesteld dit loonkostenvoordeel structureel te maken. Hierdoor kunnen werkgevers zolang het dienstverband duurt gebruikmaken van het loonkostenvoordeel banenafspraak. 


Vraag:
Hoe gaat de minister vormgeven aan de aangenomen motie van BBB om zzp-ers aan tafel hebben bij onderhandelingen tussen/met opdrachtgevers en vakbonden?

Antwoord:
De minister is het met de BBB eens dat het belangrijk is dat de stem van zelfstandigen goed vertegenwoordigd is in de contacten met en tussen sociale partners. Onlangs heeft de minister een goed gesprek hierover gehad met vertegenwoordigers van zelfstandigen die zijn toegetreden tot de SER. De minister heeft regelmatig gesprekken met zelfstandigen over beleid dat hen betreft. Bijvoorbeeld over de BAZ, VBAR en handhaving op schijnzelfstandigheid.
De minister blijft dat doen, zowel bij de uitwerking van bestaande als nieuwe plannen van dit kabinet.
 


Vragen van het lid Flach, A.J. (SGP)

Vraag:
Hoe houdbaar is de begroting van Sociale Zaken, en aan welke knoppen kunnen we draaien met oog op de houdbaarheid op de lange termijn?

Antwoord:
Het gaat in Nederland relatief goed met de houdbaarheid van de sociale zekerheid, en dus van de SZW-begroting, zeker in vergelijking met veel andere westerse landen. De WRR constateerde onlangs in het rapport ‘Europese vergrijzing in het vizier’ daarom ook dat de uitdaging op dit vlak in andere landen groter is. Dat komt bijvoorbeeld doordat Nederland een van de beste oudedagsvoorzieningen in de wereld heeft. Het stelsel bestaat uit de AOW als basis en de aanvullende pensioenen die op basis van kapitaaldekking gefinancierd zijn. De koppeling van de AOW-leeftijd met de levensverwachting draagt in belangrijke mate bij aan de houdbaarheid.

Tegelijk blijven demografische ontwikkelingen een punt van zorg. De staatscommissie demografie laat zien dat de vergrijzing leidt tot toenemende personeelstekorten in bijvoorbeeld zorg en onderwijs. Technisch kan de overheid aan verschillende knoppen draaien: het beperken van de instroom in de sociale zekerheid, het verlagen van de uitkeringen in de sociale zekerheid, en het verhogen van de premie-inkomsten. Het kabinet zet voor de langere termijn in op het beperken van de instroom in de sociale zekerheid, en op het verhogen van het verdienvermogen van Nederland (waardoor de premie-inkomsten zullen stijgen). Dat doen we door de duurzame arbeidsparticipatie (zowel in aantal werkenden als in aantal uren) en de productiviteit van Nederlanders te verhogen. Als meer mensen gezond aan het werk zijn, hebben minder mensen een uitkering nodig. En meer productiviteit van de mensen die aan het werk zijn, leidt bij eenzelfde (of zelfs lager) premie-percentage tot hogere belastinginkomsten om zorg, onderwijs en sociale zekerheid van te kunnen betalen.


Vraag:
Gaat de staatssecretaris werk maken van een landelijk schuldendashboard waarmee mensen inzicht kunnen krijgen in hun schulden?

Antwoord:
Het CBS brengt, in opdracht van SZW, sinds 2015 jaarlijks het dashboard ‘Schuldenproblematiek in beeld’ uit. De VNG, NVVK, Divosa en het CBS ontwikkelen momenteel een methode om landelijke data over schuldhulpverlening in beeld te brengen in het kader van het project Datadelen Armoede en Schulden.
In navolging van de motie Ceder (Kamerstukken II 2021-2022, 35 925 XV, nr. 64), hebben verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen SchuldHulpMaatje, de Nederlandse Schuldhulproute en het CBS. De betrokken partijen staan enthousiast tegenover het verrijken van data zodat mensen met dreigende en beginnende geldzorgen eerder in beeld kunnen komen. Er vindt op dit moment overleg plaats met twee tot drie grote gemeenten om pilots te starten waarbij gebruik wordt gemaakt van de beschikbare data. De eerste inzichten verwacht de staatssecretaris eind dit jaar. Op basis van de uitkomsten wordt gekeken naar de mogelijkheden tot verbreding en landelijke opschaling.


Vraag:
Hoe gaat de minister zorg dragen voor een zachte landing van het handhavingsmoratorium?

Antwoord:
Zoals in de kamerbrief van 6 september 2024 is vermeld (Kamerstukken II 2023-2024, 31 311, nr. 263), realiseert het kabinet zich dat het opheffen van het handhavingsmoratorium een spannend moment voor werkgevers en werkenden kan zijn. Daarom wil het kabinet voorkomen dat partijen die aantoonbaar actief zijn met de juiste kwalificatie van de arbeidsrelatie direct na de opheffing van het handhavingsmoratorium met vergrijpboetes worden geconfronteerd. De Belastingdienst zal coulant omgaan met het opleggen van vergrijpboetes bij partijen die kunnen laten zien dat ze aan de slag zijn met het verkleinen van schijnzelfstandigheid binnen hun organisatie. In dat geval worden over het eerste kalenderjaar na beëindiging van het handhavingsmoratorium geen vergrijpboetes bij de correcties inzake de kwalificatie van de arbeidsrelatie opgelegd. Er is een marktteam dat actief samenwerkt met de markt om opdrachtgevers en werkenden voor te bereiden op de opheffing van het moratorium. Ook wordt er ingezet op communicatie en bewustwording over het juist kwalificeren van de arbeidsrelatie.


Vraag:
Kan de minister eenverdieners meenemen in het Programma Vereenvoudiging Inkomensondersteuning voor Mensen (VIM)?

Antwoord:
De (financiële) gevolgen voor mensen van vereenvoudigingsvoorstellen die gedaan worden naar aanleiding van de hervormingsagenda inkomensondersteuning (Kamerstukken II 2024-2025, 26 448, nr. 792), worden voor verschillende doelgroepen doorgerekend. Waar inkomenseffecten in beeld worden gebracht, zal dat voor verschillende huishoudtypes gedaan worden, waaronder eenverdieners.


Vraag:
Hoe gaat het kabinet rekening houden met de situatie van grotere gezinnen? Kan de minister toezeggen dat er in de jaarlijkse koopkrachtplaatjes de beleidseffecten voor gezinnen met kinderen voortaan worden meegenomen?

Antwoord:
Dit verzoek doet denken aan de motie Palland/Stoffer (Kamerstukken II 2022-2023, 26 448, nr. 698), die de regering onder meer verzoekt om bij het opstellen van de jaarlijkse koopkrachtplaatjes de gevolgen voor kinderen in beeld te brengen voor verschillende gezinssituaties. In reactie op die motie heeft het toenmalige kabinet aangegeven de motie te interpreteren als opdracht om de representativiteit van voorbeeldhuishoudens te onderzoeken, en om explicieter in te gaan op de inkomenspositie van de grote gezinnen. Met die interpretatie is de motie destijds oordeel Kamer gegeven.

De SZW-begroting 2024 bevat daarom een passage die ingaat op de representativiteit van voorbeeldhuishoudens. Conclusie van die paragraaf is dat de koopkrachtontwikkeling van grote gezinnen sterk lijkt op de koopkrachtontwikkeling van gezinnen met minder kinderen. Het toevoegen van extra koopkrachtplaatjes voor grote gezinnen heeft dus weinig toegevoegde waarde. Het verschil in koopkrachtontwikkeling tussen een gezin met één kind en vier kinderen zit enkel in (veranderingen in) de hoogte van de kinderbijslag en het kindgebonden budget. De SZW-begroting 2024 gaat daarom specifiek in op deze twee regelingen en de ontwikkeling van deze regelingen sinds 2019. De bedoeling was om dat eenmalig te doen, omdat de kinderbijslag en het kindgebonden budget niet elk jaar beleidsmatig worden verhoogd of verlaagd, en omdat de maximumbedragen sinds enkele jaren voor elk kind even hoog zijn. 


Vragen van het lid Ergin, D.A. (DENK)

Vraag:
Wanneer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de plannen om structureel iets te doen aan de toeslagen en het belastingsysteem om het makkelijker te maken voor onze burgers?

Antwoord:
Het kabinet heeft uw Kamer op 17 oktober jl. geïnformeerd over de taakopdracht Hervorming belastingen en toeslagen (Kamerstukken II 2024-2025, 36 602, nr. 42). In de taakopdracht is aangegeven dat de eerste inhoudelijke brief in het voorjaar van 2025 volgt, met daarin enkele stelselvarianten en keuzeopties. Dit is het startpunt voor een parlementaire dialoog. 


Vraag:
Wanneer gaat het kabinet een invulling geven aan het geld aan groepen in de knel?

Antwoord:
In de Miljoenennota 2025 (Kamerstukken II 2024-2025, 36 600, nr. 1, pagina 53-55) is invulling gegeven aan een gedeelte van de envelop Groepen in de knel. Sindsdien is besloten om structureel 7,25 miljoen euro per jaar extra te investeren in een uitbreiding van de Arbeidsinspectie (Kamerstukken II 2024-2025, 36 446, nr. 15). Deze middelen worden gedekt uit de envelop Groepen in de knel. Onderstaande tabel toont het overzicht met maatregelen en de resterende middelen.

Budgettaire effecten maatregelen, in mln. euro's 2025 2026 2027 2028 2029 Struc.
Totaal beschikbaar 337 337 337 349 323 600
Reeds ingevuld 148 240 196 221 221 196
Integraal pakket problematische schulden 24 56 73 100 100 75
Aanpassing handhaving sociale zekerheid 6 12 12 12 12 12
Schoolmaaltijden 45 45 45 45 45 45
Aanpassen toeslagpartnerbegrip: oplossing voor achterblijvers noodgedwongen elders verblijvende partner 1 12 12 12 12 12
Niet meer met terugwerkende kracht vaststellen van grondslag toeslagen obv verblijfstitel en recht kinderbijslag 0 5 5 5 5 5
Verlengen aanvraagtermijn toeslagen 0 5 5 5 5 5
Verhogen forfait aftrekbaar bedrag extra vervoerskosten door ziekte of invaliditeit in de inkomstenbelasting 1 1 1 1 1 1
Netto i.p.v. bruto terugvorderen 1 31 31 31 31 31
Reservering voor aanpak armoede Caribisch Nederland 2 2 2 2 2 2
IPS gemeentelijke doelgroep 4 3 2 0 0 0
Tijdelijke verlenging energiefonds 60 60 0 0 0 0
Arbeidsinspectie 4 7 7 7 7 7
Nog in te vullen 189 97 141 128 102 404

Een ander gedeelte van de envelop is nog niet ingevuld (‘Nog in te vullen’). Hiervoor is in de Miljoenennota opgenomen dat voor deze middelen beleidsopties worden uitgewerkt voor onderwerpen zoals OCTAS, Participatiewet, Toeslagenwet, Caribisch Nederland en werkende armen (kinderopvang). Bij de voorjaarsbesluitvorming 2025 gaat het kabinet integraal wegen welke maatregelen het meest geschikt zijn om groepen in de knel te ondersteunen. Dit is van belang omdat er maar beperkt middelen beschikbaar zijn.


Vraag:
Wat gaat de regering op korte termijn doen aan de misstanden in de arbeidsmigratiesector? Hoe geeft de minister uitvoering aan de commissie Roemer en hoe verhoudt zich dit tot het uitstel van de WTTA?

Antwoord:
Een stevige aanpak van de misstanden rond arbeidsmigratie is hard nodig. Voor de mensen zelf en voor de samenleving. Maar een betere positie van arbeidsmigranten zorgt ook voor een gelijker speelveld op de markt voor bedrijven die hun werknemers wel waarderen. Daarom gaat de minister onverkort en met urgentie door met het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Over de voortgang op het uitvoeren van de aanbevelingen van het Aanjaagteam heb ik uw Kamer op 14 november 2024 geïnformeerd (Kamerstukken II 2024-2025, 29 861, nr. 150). Een van de maatregelen naar aanleiding van het advies van het Aanjaagteam is het voorstel voor de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten. Dit wetsvoorstel is vertraagd omdat er meer tijd nodig is voor het besluit over de uitvoerder. Dit moet zorgvuldig gebeuren. Snelheid mag niet ten koste gaan van de kwaliteit van de wet en de uitvoering. Overhaaste invoering kan er bijvoorbeeld toe leiden dat malafide uitleners tussen de regels door weten te glippen en door kunnen gaan met hun malafide praktijken. Dan zijn kwetsbare arbeidsmigranten slechter af.


Vraag:
Wanneer komt er duidelijkheid over de eventuele verlenging van het actieplan tegen arbeidsdiscriminatie, of denkt de regering dat tegen 2026 alle problemen zijn verholpen?

Antwoord:
De minister van SZW hecht veel waarde aan het bestrijden van arbeidsmarktdiscriminatie. Het streven is uw Kamer in het eerste kwartaal van 2025 te informeren over de verdere aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie, via een voortgangsrapportage van het actieplan.



 


Vragen van het lid Dassen, L.A.J.M. (Volt)

Vraag:
Volt ziet een verlaging van de algemene heffingskorting, terwijl het kabinet voornemens was om lastenverlichting via de inkomstenbelasting te regelen en niet via (complexe) heffingskortingen. Kan de minister hierop reflecteren?

Antwoord:
Het kabinet zorgt juist voor lastenverlichting via de tarieven en niet via heffingskortingen.
Verlaging van de algemene heffingskorting levert circa 1 miljard euro op. Met die opbrengst verlaagt het kabinet het tarief van de nieuwe eerste schijf verder. 


Vraag:
Kan de staatssecretaris onderzoeken hoe groot de groep studenten is die recht hebben op studie toeslag? Kan de staatssecretaris onderzoeken of gemeenten zicht hebben op deze groep en deze aanvragen aankunnen? Kan de staatssecretaris onderzoeken, in het kader van vereenvoudiging, of dit proces van de gemeenten overgeheveld kan worden naar DUO?

Antwoord:
Het kabinet ziet geen mogelijkheden voor dergelijk onderzoek. Zoals ook op 25 november jl. aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Dassen (Kamerstukken II Aanhangsel van de Handelingen 2024-2025, nr. 640), zou van studenten die potentieel recht hebben op de studietoeslag bekend moeten zijn of zij vanwege een medische beperking structureel niet kunnen bijverdienen naast een voltijdstudie. Het is niet zonder meer toegestaan om deze bijzondere categorie van persoonsgegevens voor dit doeleinde te verwerken en in elk geval lijkt dit het kabinet onwenselijk.

Om niet-gebruik tegen te gaan zetten de ministeries van SZW en OCW daarom in op voorlichting, zowel direct richting (aankomend) studenten als indirect, via hun omgeving, waaronder ouders, decanen of studieadviseurs en belangenorganisaties. Daarnaast wordt ingezet op verbetering van de communicatie door gemeenten.

Het kabinet ziet nu geen aanleiding om een overheveling naar DUO te onderzoeken. Het gebruik van de studietoeslag neemt nog sterk toe; in 2023 steeg het gebruik met circa 3.000 studenten (circa 50%). Daarbij zijn er geen signalen bekend van gemeenten die het aantal aanvragen niet aankunnen. Bovendien kent uitvoering door de gemeente voordelen, zoals de nabijheid van de uitvoering en de mogelijkheid om bij een evidente of reeds bekende medische beperking af te zien van een beoordeling door een medisch adviseur. Het weghalen van de uitvoering bij gemeenten kan er ook voor zorgen dat de aansluiting op andere ondersteuning vanuit de gemeente minder wordt. Een goede aansluiting bevordert na de studie de duurzame ondersteuning ten behoeve van de bestaanszekerheid van de doelgroep. Het is daarom niet gezegd dat het eenvoudiger wordt als de studietoeslag bij DUO wordt ondergebracht. Onderbrengen bij DUO kan de vindbaarheid mogelijk vergroten, maar ook nu al communiceert DUO over de studietoeslag. Bovendien zal de studietoeslag alsnog een aparte aanvraag met medische beoordeling vergen. Studenten moeten nog steeds dezelfde bewijsstukken aanleveren en dezelfde procedures door. Bij de recente hervorming van de studietoeslag is er daarom voor gekozen om de uitvoering bij gemeenten te houden (Kamerstukken II 2018-2019, 34 352, nr. 169).


Vraag:
Wat gaat voor de minister leidend zijn in de Hervormingsagenda Inkomensondersteuning? Gaat hij inzetten op transparantie, doelmatigheid of iets anders?

Antwoord:
De hervormingsagenda inkomensondersteuning heeft drie doelen: inkomensondersteuning moet mensen zekerheid bieden, makkelijker te begrijpen zijn en (meer) werken moet lonen. Vereenvoudiging van het stelsel voor mensen is noodzakelijk. In de brief aan uw Kamer van 19 november jl. (Kamerstukken II 2024-2025, 26 448, nr. 792) worden de principes genoemd die vanuit het perspectief van mensen van belang zijn. Zo wil het kabinet onder meer het financiële risico minder bij mensen leggen, een stelsel met zo min mogelijk voorschotten, verrekeningen en terugvorderingen, en toewerken naar zoveel mogelijk geharmoniseerde definities en voorwaarden. Daarnaast zijn bij de voorbereiding van beleidsvoorstellen en uiteindelijke besluitvorming met uw Kamer ook andere afwegingen van belang zoals inkomenseffecten, houdbaarheid, uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en handhaafbaarheid.


Vragen van het lid Welzijn, M. (NSC)

Vraag:
Hoe kijkt de minister aan tegen het feit dat hardnekkige stelselproblemen zoals terugvorderingen worden ingeprijsd in de begroting, en hoe kunnen we deze vicieuze cirkel doorbreken?

Antwoord:
Het huidige toeslagenstelsel werkt voor veel mensen goed, maar kent helaas ook problemen. Het kabinet streeft er daarom naar terugvorderingen van inkomensondersteunende regelingen zo veel mogelijk te voorkomen. De systematiek van bevoorschotting in het huidige stelsel maakt dat nabetalingen en terugvorderingen niet geheel kunnen worden vermeden. Het percentage terugontvangen voorschotten als aandeel van de totale uitgaven in 2025 zijn voor het kindgebonden budget en de kinderopvangtoeslag gezamenlijk circa 6%.

Er zijn in de afgelopen jaren verschillende belangrijke stappen gezet om het huidige stelsel te verbeteren. Zo is de kinderopvangtoeslag eenvoudiger gemaakt door het vervallen van de koppeling met gewerkte uren. Ook is een oplossing gevonden voor het verlies van toeslagen als familieleden gaan samenwonen, bijvoorbeeld om mantelzorg te verlenen. Daarnaast zet Dienst Toeslagen zich in om in de uitvoering terugvorderingen zoveel mogelijk te voorkomen of beperken.

Het kabinet heeft in het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma afgesproken de huidige kinderopvangtoeslag te vervangen voor een nieuw stelsel, waarbij een inkomensonafhankelijke financiering direct aan de kinderopvangorganisatie wordt uitgekeerd. In de hoofdlijnenbrief over het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang (Kamerstukken II 2024-2025, 31322, nr. 547) die medio november aan uw Kamer is verstuurd, worden de contouren geschetst van het nieuwe stelsel. Door de inkomensonafhankelijke vergoeding en het feit dat het recht op de vergoeding naar de toekomst werkt, zijn terugvorderingen bij ouders in het nieuwe stelsel verleden tijd.


Vraag:
Kan de minister een concreet tijdspad geven over de berekening van een adequaat sociaal minimum?

Antwoord:
De Commissie sociaal minimum heeft vorig jaar advies gegeven over normen voor een adequaat sociaal minimum. In reactie daarop heeft het toenmalige kabinet een aantal maatregelen genomen om het inkomen op het sociaal minimum te verhogen. Vervolgens heeft het huidige kabinet ook een aantal maatregelen genomen om huishoudens met een laag inkomen te ondersteunen. Zo gaan de huurtoeslag en het kindgebonden budget omhoog, en gaat het eigen risico in de zorg fors omlaag. En er komt er een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, waardoor werken meer gaat lonen. Daarnaast zet het kabinet in op een brede aanpak van armoede en schulden. De Kamer wordt in het voorjaar 2025 geïnformeerd over het Nationaal Actieplan Armoede en Schulden.

Recent hebben CBS, Nibud en SCP een nieuwe armoededefinitie gepubliceerd, waarbij voor verschillende huishoudtypen een bedrag is vastgesteld met minimaal noodzakelijke uitgaven. De armoedecijfers op basis van deze nieuwe armoededefinitie zijn op dit moment beschikbaar tot en met 2023. CPB komt (naar verwachting in het voorjaar 2025) met een raming voor de komende jaren. Deze cijfers betrekt het kabinet dan ook weer bij de besluitvorming over koopkracht in augustus 2025.


Vraag:
Hoeveel mensen leven op dit moment onder de armoedegrens?

Antwoord:
De meest recente cijfers volgens de nieuwe armoedegrens van CBS, SCP en Nibud gaan over 2023. Volgens die cijfers leefden in 2023 bijna 540 duizend (3,1%) mensen onder de armoedegrens. Een grote groep zat in 2023 net boven de armoedegrens, waaronder ook veel werkenden.


Vraag:
Waarom geldt er voor 'Buy Now Pay later'-diensten geen zorgplicht en BKR-toets?

Antwoord:

Buy Now Pay Later (BNPL) is gekwalificeerd als een kredietovereenkomst maar is vooralsnog uitgezonderd van de Europese Richtlijn consumentenkrediet. Deze uitzonderingsgrond betekent concreet dat de regels voor verantwoorde kredietverlening op dit moment in beginsel niet van toepassing zijn op aanbieders van BNPL-diensten.
 
Vanaf 20 november 2026 moeten de BNPL-aanbieders aan strengere eisen voldoen. Vanaf dat moment treedt de herziene Europese richtlijn voor consumentenkrediet in werking. Dit betekent bijvoorbeeld dat aanbieders een krediettoets moeten doen bij het BKR.

In aanloop naar deze strengere regels is met vier aanbieders van BNPL-diensten een gedragscode opgesteld. Hierin zijn extra maatregelen opgenomen om consumenten beter te beschermen. Onderdeel hiervan is dat de partijen bezig zijn met aansluiting bij het BKR. Ook hebben de partijen een convenant gesloten met de NVVK om te zorgen dat mensen met betaalachterstanden worden doorverwezen naar schuldhulpverlening.

Tot de implementatie van de Europese richtlijn blijft het kabinet er bij de BNPL-aanbieders op aandringen om de gedragscode verder aan te scherpen en consumenten beter te beschermen. In het mondelinge vragenuur van 1 oktober jl. is door de staatssecretaris van J&V toegezegd een Kamerbrief te sturen over Buy Now Pay Later. Deze Kamerbrief wordt op zeer korte termijn naar uw Kamer verstuurd.


Vraag:
Kan de staatssecretaris in de begroting aangeven hoe het bedrag van 413 miljoen euro in het ESF+ fonds is opgenomen, en hoe de Kamer dit bedrag kan volgen?

Antwoord:
De middelen uit het Europees Sociaal Fonds zijn geen onderdeel van de Rijksbegroting en vallen buiten begrotingsverband. Daarom zijn ze niet terug te vinden op de begroting. De verdeling van de beschikbare middelen binnen de programmering van ESF+ 2021-2027 stuurde de toenmalige Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen op 21 oktober 2022 naar de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2022-2023, 26 642, nr. 145). In het tweede kwartaal van 2025 verwacht de staatssecretaris de Kamer in de Voortgangsbrief ESF+ 2021-2027 opnieuw te informeren over de verlening van ESF+ middelen.



Vraag:
Kan de staatssecretaris ingaan op hoe de resultaten van de huidige proef, over het gebruik van actuele gegevens uit de polis administratie, worden meegenomen in de beleidsvorming?

Antwoord:
De staatssecretaris van Financiën heeft uw Kamer ingelicht via de “Update stand van zakenbrief Dienst Toeslagen” van 12 april 2024 over deze ‘pilot muteren’ (Kamerstukken II, 2023-2024, 31 066, nr. 1372). In september zijn tevens Kamervragen daarover beantwoord (Kamerstukken II Aanhangsel van de Handelingen 2023-2024, nr. 2484). In de pilot muteren past Dienst Toeslagen ambtshalve inkomens- of kinderopvanggegevens aan, als uit beschikbare gegevens blijkt dat een te hoog voorschot wordt uitgekeerd én de burger niet reageert op de verzoeken de gegevens aan te passen. Zo voorkomt het kabinet dat een te hoog voorschot langer doorloopt en achteraf verrekend moet worden. Hoge terugvorderingen worden zo voorkomen of tenminste beperkt. De pilot wordt geëvalueerd en de resultaten hiervan zullen met uw Kamer worden gedeeld. Na een positieve evaluatie zal worden bekeken hoe de resultaten tot staande uitvoeringspraktijk kan worden gemaakt. Dit past bij het streven van het kabinet en Dienst Toeslagen om terugvorderingen te voorkomen of te beperken. 


Vraag:
Hoe kan de regering de tekortkomingen van de Polisadministratie adresseren, om deze beter in te zetten voor een beter en eerlijker toeslagensysteem?

Antwoord:
Het kabinet wil het aantal hoge terugvorderingen van toeslagen significant verminderen. Een groot deel van deze terugvorderingen komt doordat het inkomen anders is dan waarmee rekening is gehouden bij het vaststellen van het voorschot. Het toekennen op basis van actuele inkomensgegevens zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het zo goed mogelijk vaststellen van het voorschot. En om dat gedurende het jaar waar nodig aan te passen. Daarvoor is een actueel inkomensregister nodig. De Polisadministratie is een belangrijke gegevensbron.

In het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet een verkenning naar een betere inkomensregistratie zal starten. Het kabinet zal uw Kamer over de voortgang van deze verkenning regelmatig informeren.