Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (36600-VIII) antwoord 1e termijn + rest (ongecorrigeerd)
Stenogram
Nummer: 2024D46843, datum: 2024-11-28, bijgewerkt: 2024-11-29 09:29, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Onderdeel van activiteiten:- 2024-11-28 10:16: Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (36600-VIII) antwoord 1e termijn + rest (Plenair debat (wetgeving)), TK
Preview document (🔗 origineel)
Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025
Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (36600-VIII).
(Zie vergadering van 26 november 2024.)
De voorzitter:
Door mij zijn schriftelijke antwoorden ontvangen van de minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris Funderend
Onderwijs en Emancipatie op vragen, gesteld in eerste termijn.
Deze antwoorden zullen worden opgenomen in een bijvoegsel bij de
Handelingen van deze vergadering.
(Het bijvoegsel is opgenomen aan het eind van deze editie.)
De voorzitter:
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van de
begrotingsstaten van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
voor het jaar 2025. We zijn zo toe aan de eerste termijn van het
kabinet, maar ik zie allerlei leden bij de interruptiemicrofoon. Ik neem
aan dat het gaat om ordevoorstellen.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter. We hebben te maken met een hele bijzondere situatie waarbij
we een debat hebben over bezuinigingen die straks misschien geen
bezuinigingen meer zijn. We hebben te maken met een situatie waarbij
zeven fractievoorzitters in dit huis aan het onderhandelen zijn over de
bezuinigingen. De minister staat dus onder curatele van deze
fractievoorzitters. Dan kunnen wij hier met elkaar een debat voeren voor
saus over bezuinigingen die straks geen bezuinigingen meer zijn, maar
volgens mij moeten we gewoon wachten op een onderhandelresultaat. Dus
voorzitter, mijn voorstel is om de voortzetting van het debat over de
OCW-begroting uit te stellen. Dan helpen we ook de fractievoorzitters
die nu aan het onderhandelen zijn aan een deadline, namelijk: kom voor
16.00 uur met een deal. Dan kunnen wij om 17.00 uur met de minister gaan
praten over de bezuinigingen die daadwerkelijk doorgaan.
De voorzitter:
Ik heb hier allerlei gedachten bij, maar voordat ik die zelf uit, stel
ik voor dat de leden even reageren op dit ordevoorstel. Mij is ook
gemeld dat er een tweede ordevoorstel is van de heer Stultiens. We gaan
daar dus daarna op door.
De heer Paternotte (D66):
Voorzitter. Het zou kunnen dat de begroting vertimmerd wordt. Dat zouden
wij natuurlijk heel goed vinden. We weten niet of dat zo is, maar als
dat gebeurt, zou ik het heel logisch vinden als er een derde termijn
komt. Alleen, dat hoeft er volgens mij niet aan in de weg te staan dat
we vandaag de vragen laten beantwoorden door het kabinet over het deel
dat niet op tafel ligt.
De voorzitter:
Het gaat toch door elkaar lopen, want dat is dus ook het ordevoorstel
van de heer Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Het gaat door elkaar lopen, voorzitter. Maar ik wil toch één ding gezegd
hebben. We hebben dinsdag de hele dag een debat gehad met de coalitie.
Ze zeiden steeds: u moet niet bij ons zijn; u moet bij de minister zijn.
We hebben geen antwoord gehad. Een dag later gaan ze met elkaar door in
de kamer van Geert Wilders. Het debat gaat door achter gesloten deuren.
Dit gebeurde zonder de minister, dus blijkbaar lag het toch bij de
coalitie en moesten we toch bij hen zijn. Er werd gezegd: we controleren
alleen maar. Nou, dat is gelul, echt gelul! Ze hebben gisteren de hele
dag met elkaar onderhandeld. Dan gaan we vandaag met de minister
debatteren, die van niks weet. Weer een dag voor niks. Dus ik steun het
verzoek om uitstel. Als dat niet lukt, wil ik een derde termijn. We
moeten gewoon met elkaar een debat kunnen voeren. We gaan toch niet
stemmen over een begroting zonder dat we een debat hebben kunnen voeren
over de laatste versie daarvan?
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. De minister heeft meermaals aangegeven dat hij deze
begroting moeilijk te verdedigen vindt. We hebben partijen op het
Malieveld gezien die hebben geroepen: alle bezuinigingen moeten eraf. Ik
zit niet bij het amateurtoneel. We gaan nu debatteren met een kabinet
dat een begroting moet verdedigen die er straks misschien niet meer is.
Hopelijk is die er straks niet meer. Hopelijk gaat die geheel van tafel.
Tegelijkertijd zeiden de partijen dinsdag nog tegen ons: "Waar heeft u
het over? U moet niet bij ons zijn". Zij gaan nu in achterkamertjes
praten. Dit lijkt mij een zinloze exercitie. Dus steun voor het
voorstel.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter. Wat een toneelspel! We bespreken de begroting. We bespreken
de begroting die voorligt. Als er tussen partijen amendementen naar
voren komen die hun steun krijgen, dan bespreken we dat in tweede
termijn en stemmen we daar wel of niet mee in. We bespreken de begroting
die voorligt en daar gaan we mee door.
De heer Soepboer (NSC):
Voorzitter. Mevrouw Beckerman zegt: we zitten hier niet bij het
amateurtoneel. Maar ik heb net een aantal hoofdrolspelers van het
amateurtoneel gezien. De oppositie heeft in de eerste termijn ertoe
opgeroepen om van alles te doen en is zelf met amendementen gekomen. We
hebben de eerste termijn gehad en daar gaan we vandaag mee verder.
Daarna hebben we de tweede termijn. Er kunnen moties en amendementen
worden ingediend. Ik zie het probleem niet, dus geen steun voor de
ordevoorstellen tot nu toe.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Het zou best kunnen dat de OCW-begroting nog verbouwd wordt.
Dat zou het CDA heel fijn vinden, want dat betekent dat hele grote
bezuinigingen niet doorgaan en dat zou mooi zijn. Maar ik vind wel dat
je daar een debat over moet voeren. Dat is fair en transparant, maar dat
kan ook in een derde termijn. Wat ons betreft kan er eventueel een derde
termijn geopend worden op het moment dat er zo'n uitkomst is. We kunnen
daar dan in alle transparantie over praten, maar wat ons betreft is
uitstel nu niet aan de orde.
De heer Stoffer (SGP):
Ik sluit me geheel aan bij de heer Krul, voorzitter. Ik zou het niet
beter kunnen zeggen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Er zijn veel vragen waarop ik graag een antwoord wil en
waarover ik graag met de minister in debat wil gaan. Mocht er later nog
aanleiding toe zijn om iets anders met elkaar af te spreken, dan is dat
prima. Maar ik zie geen aanleiding om nu niet door te gaan.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik vind het een raar debat dat we gaan voeren. Daar moeten we eerlijk
over zijn. Er wordt inderdaad gesproken, maar het lijkt me belangrijk
dat de minister gewoon antwoord geeft op de vragen. Er zijn er vele
gesteld. Daarna kunnen we zien of we verder willen debatteren over de
begroting zelf, die hopelijk verbouwd wordt. Ik denk dat die kans
aanzienlijk is en dan zullen we daar voor 5 december weer over moeten
praten. Maar ik ga nu niet akkoord met het ordevoorstel.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Voorzitter. Geen steun voor het verzoek van DENK. Er zijn door alle
partijen heel veel vragen gesteld aan de minister en de
staatssecretaris. Daar zijn wij heel benieuwd naar. Het is ook heel
gebruikelijk om te horen wat er gezegd wordt.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik sluit me aan bij de heer Van der Hoeff, de heer Eerdmans, mevrouw
Martens en de heer Soepboer.
De heer Dekker (FVD):
Voorzitter. Ik begrijp niet zo goed wat het probleem is. Volgens mij is
dit een normaal debatonderwerp, dus ik zou zeggen: gewoon doorgaan.
De voorzitter:
Ik constateer in ieder geval dat er geen meerderheid is voor het eerste
verzoek, namelijk om de debatten van vandaag om te draaien. Ik weet dat
er onderhandeld wordt, maar ik heb begrepen dat dat niet alleen met de
fractievoorzitters gebeurt maar ook met de woordvoerders. Zolang zij
hier in de zaal zitten, kunnen ze niet tegelijkertijd onderhandelen,
maar daar ga ik verder niet over. Maar ik constateer dat het omdraaien
van twee begrotingen op één dag ook om andere redenen ingewikkeld zou
zijn, bijvoorbeeld vanwege de beschikbaarheid van bewindslieden en
woordvoerders die vanavond Sociale Zaken gaan doen. Het is mij nog niet
geheel helder hoe partijen denken over het tweede ordevoorstel, om een
derde termijn mogelijk te maken. Overigens kan dit verzoek ook op een
ander moment terugkomen, bijvoorbeeld aanstaande dinsdag bij de regeling
van werkzaamheden. Ik hoorde sommigen van u ook al zeggen: ik kan me
voorstellen dat we er nog een keer over spreken als het veranderd wordt.
Misschien is het goed om vast te stellen of daar nu al draagvlak voor
is; dan kunnen we daar in de planning rekening mee houden. Als dat nog
niet het geval is, komt die discussie waarschijnlijk dinsdag bij de
regeling van werkzaamheden terug.
Misschien wil mevrouw Martens-America nog iets zeggen over de
mogelijkheid van een derde termijn.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter. Ik snap niet zo goed wat er gebeurt, want volgens mij zijn
amendementen op een begroting geen natuurverschijnsel. Dat woordvoerders
met elkaar spreken over amendementen die al dan niet worden ingediend of
aangenomen, is ook heel normaal bij elke begroting. Ik snap de vraag om
een derde termijn dus niet, en ik steun die ook niet.
De heer Soepboer (NSC):
U zei net dat ik gezegd zou hebben dat we daar wel over door konden
spreken. Volgens mij heb ik net gezegd: geen steun voor beide verzoeken,
dus ook niet voor dat van de heer Stultiens, dus ook niet voor een derde
termijn.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Normaal gesproken bespreken we in de tweede termijn de amendementen en
de appreciaties, en dan hoor je wat we ervan vinden. Het is ongekend dat
er nu nog wijzigingen komen na de tweede termijn. We moeten het afdoen
met een briefje, en dan moeten we er volgende week over stemmen zonder
er een debat over te hebben gevoerd. Dat kán niet. Daarom stel ik voor
volgende week een derde termijn te houden als er een deal ligt.
De voorzitter:
De heer Soepboer komt terug. Bent u van gedachten veranderd?
De heer Soepboer (NSC):
Dan maar even heel erg gericht tegen de heer Stultiens: een amendement
kun je tot een minuut voor de stemmingen indienen. Ik snap dus echt niet
waar de heer Stultiens zich zo druk om maakt.
De heer Krul (CDA):
Ik sluit me toch wel aan bij de woorden van de heer Stultiens. Er worden
waarschijnlijk, hopen wij, grote amendementen ingediend na het sluiten
van de markt — zo zeg ik het maar even — nadat dit debat gevoerd is. Dan
vind ik het ook goed om dat hier in alle transparantie te bespreken. Wat
ons betreft is dat dus prima.
De heer Ergin (DENK):
Wat deze begroting zo bijzonder maakt, is dat we weten dat er geen
meerderheid is in de Eerste Kamer. Daardoor ontstaat een hele rare
situatie, die we bij andere begrotingen niet hebben. Dit voorstel is dus
wat mijn fractie betreft second best — wij hadden een ander voorstel,
maar dat heeft geen meerderheid — maar steun voor het verzoek van de
heer Stultiens.
Mevrouw Beckerman (SP):
Als deze begroting grootschalig wordt gewijzigd, wat noodzakelijk is, en
er wordt bijvoorbeeld ook geld uit andere begrotingen gehaald, dan lijkt
het mij niet meer dan logisch dat we daarover nog een keer met elkaar
van gedachten wisselen. Het is volgens mij heel normaal om dat te doen,
dus van harte steun voor een derde termijn.
De heer Paternotte (D66):
Voorzitter. Volgens mij kunnen we dit niet als een normale situatie
zien. Er wordt gesproken over enorme wijzigingen in de begroting. Er is
grote onzekerheid over of de begroting het in de Staten-Generaal wel
haalt. Dat hebben we met de onderwijsbegroting echt nog niet eerder
meegemaakt. Dus als er forse vertimmeringen komen — we weten natuurlijk
nog niet of dat zo is — dan zouden we daarover toch het debat moeten
kunnen voeren? Ik vraag ook wel echt aan de coalitiepartijen die nu
hebben gezegd dat we dat sowieso niet gaan doen om daar iets meer
openheid in te laten zien. Want ja, er worden weleens amendementen last
minute ingediend, maar daarbij gaat het nooit om honderden miljoenen of
meer dan een miljard.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Voorzitter, geen steun.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik sluit me aan bij de woorden van de heer Paternotte en de heer Krul.
Ik ben dus voor een derde termijn.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Geen steun, voorzitter.
De voorzitter:
Dan constateer ik dat er op dit moment geen meerderheid is voor het
verzoek om een derde termijn in te plannen. Ik kan me voorstellen dat
deze discussie volgende week weer terugkomt, maar dat zien we dan. We
gaan nu toch gewoon beginnen met het vervolg van het debat, en dat is de
termijn van de zijde van het kabinet.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
Als eerste gaat de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het
woord voeren. Ik geef hem daartoe nu gelegenheid.
Minister Bruins:
Dank u wel, voorzitter. Fijn dat ik vandaag in dit huis de inzet van het
kabinet mag verdedigen op het gebied van onderwijs, cultuur en
wetenschap. Veel dank aan uw leden voor alle inbreng en voor de passie
en betrokkenheid die wij ook eergisteren tegemoet mochten treden. Ook
een warm welkom aan de nieuwe commissieleden, de heer Uppelschoten en de
heer Dekker, die dinsdag hun maidenspeech hielden. U beiden bent nu
onderdeel van misschien wel de mooiste commissie van de Kamer. Zo heb ik
het in ieder geval destijds als Kamer- en commissielid zelf
beleefd.
Ik werd dinsdag geraakt door alle gloedvolle verhalen en pleidooien
vanuit alle politieke richtingen over het belang van goed onderwijs en
de waarde van wetenschap. Ik hoorde de heer Paternotte, de heer
Stultiens, de heer Soepboer, mevrouw Koekkoek, mevrouw Martens-America
en mevrouw Beckerman spreken over de waarde van onderwijs en wetenschap.
Ook zelf hecht ik veel waarde aan goed onderwijs, wetenschap en
innovatie. Dat heb ik de laatste maanden ook niet onder stoelen of
banken gestoken. Voor mij zijn kennis en innovatie de kurk waar
Nederland op drijft, ook voor de toekomst. Wij komen alleen verder met
nieuwe kennis en nieuwe toepassingen. Wetenschap en onderwijs zijn ons
ticket naar de toekomst.
Goed onderwijs gaat ook over onze talenten die we willen klaarstomen om
bij te dragen aan onze samenleving, waarbij brede toegankelijkheid,
gelijke kansen en gelijkheid voor iedereen in het onderwijs principes
zijn die deze Kamer en ook mij heel nauw aan het hart gaan. Dat bleek
uit de vurige woorden van de heren Ergin, Stoffer en Ceder, maar ook uit
de inbreng van mevrouw Tseggai en mevrouw Pijpelink. Ik denk daarbij ook
terug aan een emotionele ontmoeting die ikzelf vorige week had met
mbo-studenten. Samen met Amnesty kwamen deze studenten naar mijn
ministerie. Zij overhandigden mij een rapport over de selectie van
uitwonende studenten door DUO. Ik keek de studenten in de ogen en ik zag
hoeveel pijn het doet als je het gevoel hebt geselecteerd te zijn op
achtergrond, achternaam of afkomst.
Als er één plek is waar gelijkheid tot haar recht kan komen, tot haar
recht moet komen, dan is dat wel het onderwijs. Elke student heeft recht
op een gelijke en eerlijke kans om zich te ontwikkelen. Dat is een
opdracht voor ons allemaal: voor scholen, universiteiten, maar zeker ook
voor ons als overheid. Onze Grondwet begint daarmee. Het is het
beginpunt van mijn werk als minister. Ik sta pal voor de rechten van
alle studenten: geloof, afkomst of identiteit mogen geen rol spelen in
onze beoordeling. Voorzitter. Ik sta hier vandaag in de Tweede Kamer om
mijn begroting te verdedigen en zo veel mogelijk fracties te overtuigen
van de inzet van het kabinet. Alle vragen die de Kamerleden in hun
eerste termijn hebben gesteld zijn schriftelijk beantwoord. Daar hebben
mijn ambtenaren werkelijk een nacht voor doorgewerkt. Ik wil ze
complimenteren en bedanken voor het enorme werk dat ze hebben
volbracht.
Ik ga graag nader in op een aantal rode draden die ik heb gedestilleerd
uit het debat, uit uw vragen. Dat wil ik heel graag doen in vier
blokjes. De blokjes heb ik de volgende vier namen gegeven. Het eerste
blokje gaat over de bezuinigingen. Het tweede gaat over wetenschap en
innovatie, en over de algemene waarde daarvan. Het derde gaat over het
opleidingsaanbod in Nederland en de arbeidsmarkt. Het vierde blokje gaat
specifiek over het mbo.
Voorzitter. Ik wil het eerste blokje ter hand nemen. Dat is het blokje
over de bezuinigingen. Ik heb dinsdag geluisterd naar alle zorgen over
de bezuinigingen en de impact die ze hebben op onderwijs en wetenschap,
op wetenschappers, docenten en studenten, maar ook op de economie en de
samenleving. Met name de oppositie was hier heel scherp en duidelijk
over. Ik dank mevrouw Beckerman en de heren Eerdmans, Stultiens en
Paternotte voor hun indringende betogen. Ik kan zeggen: ik ben niet doof
voor de geluiden vanuit de samenleving. Ik heb maandag ook de beelden
van het Malieveld gezien en de protesten gehoord. 20.000 mensen! Het
zijn geluiden die me ervan doordringen hoe zorgvuldig en verstandig we
te werk moeten gaan. Zelf maakte ik me op deze maandag in Brussel sterk
voor Europese investeringen in kennis en innovatie. Ik wil graag enkele
inzichten met uw Kamer delen over hoe ik naar deze bezuinigingen
kijk.
We leven in een andere tijd. De omstandigheden van het vorige kabinet
zijn niet de omstandigheden van dit kabinet. We merken al langer dat na
jaren van groei de jaren van demografische krimp zijn aangebroken. De
studentenaantallen dalen, in sommige regio's al substantieel. Dit
kabinet heeft daarom keuzes gemaakt. Die financiële keuzes staan; daar
ga ik niet omheen draaien. We investeren extra in veiligheid, in de
bestaanszekerheid van mensen en in het gezond houden van de
overheidsfinanciën. Maar daardoor bezuinigen we voor een deel op
onderwijs en wetenschap. Er rust ook een hele stevige taakstelling op
het ambtenarenapparaat, ook op dat van mij. Ook dat vraagt om duidelijke
keuzes, want niet alles kan meer. Ik heb een hoofdlijnenakkoord uit te
voeren met een krap tijdpad.
Maar we moeten het ook in perspectief blijven zien. Er gaat nog steeds
heel veel geld naar onderwijs en wetenschap. We hebben ook veel
intensiveringen kunnen behouden. Kwaliteitsmiddelen voor het hoger
onderwijs van 694 miljoen zijn structureel aan de vaste voet van de
onderwijsbekostiging toegevoegd voor 2025. Daarvan is 432 miljoen voor
het hbo en 262 miljoen voor het wo. Hiermee hebben we een flinke
verlichting van de administratievelastendruk gerealiseerd. Ook blijft er
200 miljoen behouden voor de sectorplannen in het wo. Dat om even een
paar voorbeelden te noemen. Het mbo blijft grotendeels buiten schot.
Daar heb ik later vandaag een speciaal blokje voor.
Als land hebben we een goede uitgangspositie. De kwaliteit van het
onderwijs is hoog, ondanks de jaren van ongecontroleerde groei van het
aantal studenten. Onze wetenschap behoort tot de wereldtop. Deze
hoogvlakte en pieken kunnen deze bezuinigingen doorstaan; daar ben ik
van overtuigd. Anders stond ik hier niet.
De vraag is tot slot ook of meer geld op dit moment echt de oplossing
is. Biedt dat de oplossing voor de problemen die er zijn? De sector
heeft lang niet altijd en overal de capaciteit om het geld goed te
besteden. Ik wil daarom ook stilstaan bij door de oppositie ingediende
amendementen over de bezuinigingen.
De voorzitter:
Ik herinner alle leden eraan dat er per fractie maximaal acht
individuele interrupties kunnen worden gepleegd. U mag zelf bepalen
hoeveel u er achter elkaar gebruikt en wanneer, maar dit is echt het
maximum.
De heer Ergin.
De heer Ergin (DENK):
Eerder in het debat vroeg ik de minister of hij zich niet voelde als die
ene koning, de laatste troonopvolger, die zijn koninkrijk aan het slopen
was. Ik kreeg daar geen antwoord op. Ik wil nu nog een vraag aan de
minister stellen, namelijk of hij zich niet onder curatele gesteld voelt
door de zeven fractievoorzitters die op dit moment aan het onderhandelen
zijn over zijn Onderwijsbegroting, waar flinke, pijnlijke bezuinigingen
in staan die de minister vandaag gaat verdedigen, maar die vanavond
misschien al niet meer aan de orde zijn. Hoe voelt dat voor deze
minister?
Minister Bruins:
Ik sta hier vandaag om een begroting van meer dan 50 miljard samen met
mijn staatssecretaris door de Tweede Kamer te krijgen. Ik wil respect
hebben voor dit huis: het gaat vandaag over de Tweede Kamer en ik sta
hier. Zoals ik al zei, investeren we met deze begroting nog steeds heel
erg veel in onderwijs en wetenschap. Dat is waar ik vandaag voor sta.
Mijn taak vandaag is om alles ervoor in het werk te stellen dat ik zo
veel mogelijk fracties overtuig van de inzet van dit kabinet.
De heer Ergin (DENK):
Volgens de collega's die in dit huis een meerderheid hebben, is het ook
de taak van de minister om te zorgen voor een meerderheid in de Eerste
Kamer en voor voldoende politieke steun. Dat is op dit moment niet het
geval; dat staat gewoon in de krant en iedereen heeft het daarover. Maar
de minister zegt dat hij deze plannen gaat verdedigen, terwijl we weten
dat hij geen meerderheid heeft. Als die begroting niet doorgaat — want
dat staat ook op het spel — heeft de minister volgend jaar, dus per 1
januari 2025, geen cent te makken. De minister kan hier dus niet
wegkomen met het antwoord dat hij de bezuinigingen gaat verdedigen en
dat hij zijn inzet gaat toelichten, terwijl we weten dat hij geen
meerderheid heeft. Ik vraag de minister dus nogmaals om op mijn vraag te
reageren: voelt hij niet dat hij op dit moment onder curatele staat van
de zeven fractievoorzitters die op dit moment in dit huis aan het
onderhandelen zijn?
Minister Bruins:
Toen we aan dit kabinet begonnen en toen ik ja zei tegen het
hoofdlijnenakkoord, wisten we ook met z'n allen dat de coalitie geen
meerderheid heeft in de Eerste Kamer, maar ik vind het belangrijk om het
proces op een ordentelijke manier te doorlopen en ik sta vandaag hier in
de Tweede Kamer om onze OCW-begroting te verdedigen en om zo veel
mogelijk fracties te overtuigen van de inzet van het kabinet. Hoe dit in
de Eerste Kamer gaat lopen, kan ik niet voorspellen, maar ik kan vandaag
wel alles op alles zetten om te laten zien dat er nog steeds heel veel
wél gebeurt. Dat gaat over meer dan 50 miljard. Het is normaal dat er
ook amendementen en moties zijn. Die gaan we ook behandelen. Als het
nodig is dat er nog wijzigingen plaatsvinden, vraagt dat uiteraard ook
overleg met het kabinet. Indien nodig zal ik dat overleg voeren. Er zijn
veel gesprekken gaande en er zullen nog veel gesprekken zijn, maar
allereerst vraag ik vandaag de instemming van deze Kamer, met haar eigen
verantwoordelijkheid en staatsrechtelijke opdracht, met deze begroting,
zoals die er ligt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Normaal zou je hard willen interrumperen of aanvallen, maar ik heb het
gevoel dat deze minister pijn heeft. Iedereen noemt de bezuinigingen
"eppocalyptisch". In de eerste termijn werd door coalitiepartijen, als
we hier probeerden om iets te wijzigen, gezegd dat we de rollen zuiver
moesten houden en dat we bij de minister moesten zijn. Vervolgens zijn
ze zonder die minister achter gesloten deuren gaan onderhandelen. Ik zie
echt dat de minister hier worstelt. Ik zou hem via de voorzitter gewoon
willen vragen, nu dat toch aan de orde is, welke bezuinigingen deze
minister heel graag van tafel zou willen halen.
Minister Bruins:
Ik sta hier vandaag om de inzet van het kabinet te bespreken zoals we
die bij de Kamer hebben ingediend op Prinsjesdag. Ik sta voor die
begroting. Er gaat heel veel geld naar onderwijs en wetenschap. Het is
een grote begroting, meer dan 50 miljard. We gaan dus heel veel wél
doen. Daar sta ik voor en ik sta hier vandaag om zo veel mogelijk
fracties ervan te overtuigen dat dit een goede begroting is.
Mevrouw Beckerman (SP):
Nu heb ik wel het gevoel dat ik met die blinde muur aan het debatteren
ben. Laten we het nog maar gewoon een keer proberen. Er hebben partijen,
ook partijen die nu onderhandelen, gezegd dat die bezuinigingen van 2
miljard helemaal van tafel moeten; laten we het even hebben over het
deel van de minister. Stel dat dat lukt, zou de minister daar dan
tevreden mee zijn? Wat zou hij dan doen? Of zegt hij: nee, wat er nu
ligt, is voor mij goed genoeg? Wat wil de minister zelf?
Minister Bruins:
Ik ben onder de indruk van de passie van mevrouw Beckerman voor
onderwijs en wetenschap en ik deel die passie. Ik vind dat belangrijk.
Je zou kunnen zeggen dat er misschien wel nooit genoeg geld naar
wetenschap gaat. Wetenschap is belangrijk. Wetenschap en innovatie zijn
tickets naar de toekomst voor ons land en voor Europa. Het is goed om
daarin te investeren. Dat is goed voor de brede welvaart van ons
continent en van ons land. Daarom investeren we er ook in. We investeren
er veel in. Een deel van de extra middelen van het vorige kabinet blijft
ook overeind. Het mbo kunnen we grotendeels ontzien. Vakmensen blijven
we opleiden. Er gaat veel geld naar wetenschap en naar onderwijs. Dat is
de begroting die hier ligt, en die zal ik vandaag met verve en vol
enthousiasme verdedigen.
Mevrouw Beckerman (SP):
Dit is natuurlijk geen enkel antwoord op de vraag. Die mensen staan niet
voor niks op dat Malieveld. Er staan mensen op het Malieveld die zeggen:
mijn hele studie verdwijnt nu al. Er staan mensen op het Malieveld die
zeggen: "Goed, dan verdwijnt Duits, en dan? En dan verdwijnt Frans, en
dan? Aardwetenschappen wordt gehalveerd, en dan?" En dit is nog maar het
begin. Die mensen staan daar niet voor niks. Die jonge wetenschappers,
docenten en onderzoekers staan daar niet voor niks. En dat protest is
natuurlijk breder dan alleen het hoger onderwijs. Dit gaat ook over
kansengelijkheid op basisscholen, op middelbare scholen en op het mbo.
Die mensen staan daar niet voor niks. Deze begroting gaat het op deze
manier niet halen. Dat zou een unicum zijn. De minister kan zeggen wat
er allemaal goed gaat en wat er wél gebeurt en dat ís ook fantastisch.
Onze wetenschap ís fantastisch en die mensen dóén fantastisch werk.
Daarom zouden we ze niet nogmaals naar het Malieveld moeten jagen maar
zouden we hier met antwoorden moeten komen. Ik neem toch aan dat het de
minister ook raakt — ik vraag hem dit maar heel concreet — dat er nu al
bijna rücksichtslos studies verdwijnen en worden samengevoegd, waarbij
kwaliteit verloren gaat, en dat dit straks zijn naam draagt:
eppocalyptisch.
Minister Bruins:
Ik ben niet blind voor de protesten en voor de zorgen en ik snap de pijn
en de frustratie, ook in de sector, bij studenten en docenten. Ik ben
daar niet blind voor. Tegelijkertijd moeten we ook blijven zien dat er
een hoop geld naar onderwijs en wetenschap gaat. Ik heb zo meteen nog
een apart blokje over kleine opleidingen, over de arbeidsmarkt en over
demografische krimp. Ik kom ook specifiek nog terug op het probleem van
de kleine talen en de samenvoegingen in de geesteswetenschappen. Mevrouw
Beckerman noemt ook gelijke kansen. Daar zal de staatssecretaris meer
over zeggen. Ik denk dat er een heleboel te bespreken is vandaag over
wat we wél gaan doen met die meer dan 50 miljard voor onderwijs en
wetenschappen. Daarover ga ik graag met de Kamer in gesprek.
De heer Paternotte (D66):
Ik zou bijna tegen de minister willen zeggen: nou doet u het weer! Er
gaat nog steeds een heleboel geld naar onderwijs, zegt hij, en we
investeren nog steeds. Ja, ammehoela. Dat is hetzelfde als wanneer de
minister van Defensie zou zeggen: ik zet alle fregatten, F-16's en
F-35's op Marktplaats, maar we hebben nog steeds een leger, want we
hebben soldaten. De starters- en stimuleringsbeurzen die bijna helemaal
gaan verdwijnen, lerarensalarissen die nog steeds uitbetaald moeten
worden maar waar geen geld meer voor komt, een verlengde schooldag die
voor een op de drie gaat verdwijnen, studenten die straks €3.000 meer
collegegeld moeten betalen: laten we nou niet doen alsof dat
investeringen zijn. Laten we niet zeggen: er wordt nog steeds veel
geïnvesteerd. Dat is toch proberen om een drol te polijsten. Ik vind dat
de minister dat niet moet doen. Is de minister het daarmee eens?
Minister Bruins:
De creatieve beeldspraak laat ik aan de heer Paternotte, maar ik snap
dat de bezuinigingen pijnlijk zijn voor de sector. Ik wil ook niet om de
hete brij heen draaien. Er wordt minder geïnvesteerd in onderwijs en
wetenschap dan tijdens het vorige kabinet. Alle lof en eer dus aan het
vorige kabinet. Er is veel extra geïnvesteerd. Het is dit kabinet wel
gelukt om een deel van die investeringen overeind te houden, waardoor er
nog steeds veel wordt geïnvesteerd in ons land, in onderwijs en in
wetenschap. Bezuinigingen zijn altijd pijnlijk, maar je kan ze wel op
een verstandige en scherpe manier uitvoeren. Ik wil dat met verstand van
zaken doen. Ik wil zorgen dat wat van waarde is, ook in stand blijft. Ik
wil de basis op orde houden. Ik wil zorgen dat de financiering van
onderwijs en wetenschap ook in de toekomst op orde blijft. Ik wil ervoor
zorgen dat onderwijs en wetenschap ook in de toekomst sterk en
kwalitatief op niveau blijven. Deze begroting zorgt daarvoor. Daar ben
ik van overtuigd. Ik sta hier vandaag in de Tweede Kamer om daar
verantwoordelijkheid over af te leggen.
De heer Paternotte (D66):
"Verstandig" en "zorgvuldig" hoor je dan. Ik zie de onderzoeksbeurzen
voor jonge onderzoekers die willen beginnen met belangrijk onderzoek,
bijvoorbeeld naar het realiseren van een betere bestrijding van kanker.
KWF Kankerbestrijding waarschuwt ook. Dan vraag ik het volgende aan de
minister. Hij zegt "zorgvuldig", maar die bezuiniging is last minute nog
in de begroting gekomen. Weet hij wat het effect daarvan gaat zijn op
hoeveel Europees onderzoeksgeld wij in Nederland kunnen binnenhalen?
Daar zijn we namelijk redelijk goed in. Weet de minister wat het effect
is van het hebben van minder geld voor onderzoek, en dus minder
onderzoekers?
Minister Bruins:
Het is inderdaad zo dat de starters- en stimuleringsbeurzen worden
geschrapt. Die heb ik geschrapt om de sectorplannen te kunnen behouden.
Dat is een keuze die ik heb gemaakt en die afwijkt van het
hoofdlijnenakkoord. Ik ben blij dat ik in samenspraak met de
coalitiefracties en het hele kabinet heb kunnen zorgen dat de
sectorplannen in stand blijven. Het gaat om 1.200 wetenschappers die net
een vaste aanstelling hadden gekregen en hun vaste baan nu kunnen
houden. Daar heb ik inderdaad andere dingen voor moeten schrappen. Ik
heb ervoor gekozen om de startersbeurzen te schrappen, omdat ik ook zie
dat er juist in de komende jaren minder geld is voor wetenschap dan
voorheen. Er is nog steeds veel geld, maar minder. Dan moet je ervoor
kiezen om de mensen die net een vaste baan hebben een goede carrière te
laten hebben, maar ook om even voorzichtig te zijn met het toevoegen van
nieuwe mensen aan het systeem, want de werkdruk is al heel erg hoog. De
prestatiedruk is heel erg hoog. In deze sector is het op dit moment
juist nodig om op een verstandige manier keuzes te maken. Ik heb ervoor
gekozen om de sectorplannen te behouden en daarvoor de startersbeurzen
af te schaffen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
De minister geeft eigenlijk al een halfjaar aan dat hij het heel erg
eens is met de oppositie. Hij vindt het hele mooie betogen. Hij vindt
ons heel sympathiek. Hij heeft heel veel hart voor de zaak. Maar dan
blijft mijn vraag: hoe kan het dan dat de minister zelf in een halfjaar
tijd geen euro af heeft weten te halen van die 2 miljard aan
bezuinigingen?
Minister Bruins:
Ik vind de oppositie zeker sympathiek. Ik vind het ook fijn dat je op
een menselijke manier met elkaar omgaat in de politiek. Dat is
belangrijk. Dat is ook een goed voorbeeld voor het land en de mensen die
naar ons kijken. Maar tegelijkertijd is politiek ook keuzes maken in
schaarste. Dit kabinet heeft ervoor gekozen om in andere zaken te
investeren, bijvoorbeeld in een stevige Defensie en in veiligheid. Het
kabinet heeft er ook voor gekozen om te zorgen dat mensen aan het einde
van de maand nog wat extra overhouden in hun portemonnee. Dan willen we
ook nog zuinig zijn op de schatkist. We willen ook zorgen dat we een
goede overheidsbegroting achterlaten voor volgende generaties en de
schulden niet laten oplopen. Als je die keuzes maakt, dan moet je ook
plekken zoeken waarop je moet bezuinigen. Dat doet dit kabinet, dat doen
wij, op onderwijs en wetenschap. Maar dat doen we op een manier waarbij
datgene dat van waarde is nog steeds in stand blijft en de basis op orde
blijft. Maar bezuinigingen zijn natuurlijk altijd pijnlijk. Dat begrijp
ik. Ik begrijp de zorgen en de frustratie, maar voor gezonde
overheidsfinanciën is het wel nodig om dat goed in balans te houden.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dan komt meestal het rijtje voorbij met bestaanszekerheid, koopkracht,
Defensie. Dat rijtje snap ik wel. Maar wat steeds niet wordt benoemd, is
het antwoord op de vraag waarom het geld wordt weggehaald bij onderwijs
en wordt weggesluisd naar vastgoedbeleggers,
directeur-grootaandeelhouders, buitenlandse aandeelhouders en
multinationals. Alle belastingkortingen tellen op tot 1,5 miljard euro
per jaar. Ik zou daar graag een keer een antwoord op willen horen.
Waarom is het verstandig om het geld bij onderwijs weg te halen en weg
te geven aan alle groepen die ik net noemde? Waarom vindt de minister
dat een verstandige balans?
Minister Bruins:
Ik ga niet mee in de woordkeus dat je het bij het ene weghaalt en dan
doorsluist naar het andere. Een rijksbegroting is altijd een balans en
een keuze. Uiteindelijk zijn er plussen en minnen. Dan wil je ook nog de
overheidsschuld zo klein mogelijk houden om ervoor te zorgen dat we het
land ook voor toekomstige generaties gezond houden. Dit is de balans die
we gekozen hebben. Het is niet zo dat het van het ene naar het andere
gaat, maar het is wel zo dat voor deze kabinetsperiode onderwijs en
wetenschap aan de minnenkant staan. Dat is pijnlijk. Dat is niet mooi.
Dat is zorgelijk. Al die woorden heb ik ook gesproken in de afgelopen
maanden, maar ik sta er wel voor, omdat ik er nog steeds van overtuigd
ben dat we met de hoeveelheid geld die we in onderwijs en wetenschap
stoppen, de basis op orde houden en dat wat waardevol en nodig is in ons
land, in stand kunnen houden.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Bruins:
Voorzitter. Ik wil in dit blokje over de bezuinigingen stilstaan bij de
ingediende amendementen. Twee gaan over het terugdraaien van de
bezuinigingen op onderwijs dan wel op de OCW-begroting. Het ene is een
amendement van Jetten, Bontenbal, Eerdmans en Bikker. Het andere is een
amendement van Stultiens, Pijpelink, Tseggai, Beckerman, Ergin, Kostić
en Dassen. Het derde amendement, van Paternotte en Krul, roept op tot
het terugdraaien van de bezuinigingen op het Fonds Onderzoek en
Wetenschap.
De heer Paternotte (D66):
Misschien is het voor de orde van het debat wel goed om even aan te
geven dat de heer Stoffer zich zal aansluiten bij het eerste amendement
dat de minister noemde, dat van Jetten, Bontenbal, Bikker en Eerdmans.
Het monsterverbond breidt zich uit, zeg ik dan maar. Bij het amendement
van mij en de heer Krul ten aanzien van het wetenschapsfonds zal ook de
heer Dassen zich aansluiten.
De voorzitter:
Dat is goed om even te weten. Dit telt niet als een interruptie.
Minister Bruins:
Dank. Ik noteer het ook meteen. Met de heer Stoffer erbij is het
waarlijk een monsterverbond geworden. Dat zeg ik in alle
vriendelijkheid, hoor. We kennen elkaar goed. Ik heb diep respect voor
het parlement, en zeker voor de heer Stoffer. Hij steekt zijn duim
omhoog, gelukkig!
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Bruins:
Ik kreeg al "Eppocalyps" en dan komt er een monsterverbond terug.
Creatieve woorden allemaal.
Terug naar het serieuze werk: de amendementen. Ik dank de oppositie
daarvoor, maar toch ontraad ik alle drie de amendementen. Daar zijn
inhoudelijke en technische redenen voor. De technische reden is in ieder
geval dat de dekking niet conform de begrotingsregels is en dat ik
vandaag spreek over de begroting van OCW; dat is waar ik over ga.
De voorzitter:
Minister, hebt u ook de nummers van de amendementen? Het is een beetje
een banale vraag misschien, maar gelet op het aantal amendementen is het
voor iedereen wel handig om de nummers erbij te hebben.
Minister Bruins:
Ik kan niet garanderen dat ik ze snel heb, maar ik heb ze hier wel
ergens. Ja, hier heb ik de amendementen. Het gaat om het amendement op
stuk nr. 59, het amendement op stuk nr. 60 en het amendement op stuk nr.
64.
De voorzitter:
Dank.
Minister Bruins:
Voorzitter. In het eerste kwartaal van 2025 kom ik met een beleidsbrief
waarin ik u zal laten zien hoe ik de bezuinigingen invul, maar ook hoe
ik de toekomst van onderwijs en wetenschap zie en wat ik denk dat er
nodig is. Maar ik wil dat nu ook alvast toelichten. Ik wil in deze
kabinetsperiode in elk geval werken aan het stabiliseren van de
bekostiging en bijdragen aan de voorspelbaarheid van de sector, zodat er
minder volatiliteit is in de bekostiging. Ik kijk daarbij onder andere
naar de verhoging van de vaste voet in het hbo en ik verken de
introductie van een vaste voet in het mbo. Daar is eergisteren ook over
gesproken in de Kamer. Ik ben in gesprek met de sectoren over
verlichting van de werkdruk van docenten, onderzoekers en ondersteuners,
zodat we de basis op orde houden en er meer ruimte ontstaat voor het
primaire proces, waar de heer Uppelschoten ook terecht aandacht voor
vroeg eergisteren. Kortom, ik werk aan meer duidelijkheid en helderheid
in de financiën voor instellingen, want onderwijs en onderzoek zijn van
groot belang voor onze toekomst, zoals we met z'n allen al gezegd
hebben.
In het verlengde hiervan wil ik uitgebreider stilstaan bij twee
specifieke beleidsmaatregelen die gekoppeld zijn aan de financiële
taakstelling, waar het tot nu toe al veel over is gegaan in dit debat.
De ene beleidsmaatregel is de langstudeermaatregel en de andere is de
beperking van de instroom van internationale studenten.
Ik wil beginnen met de eerste: de langstudeermaatregel. Ik ben gestart
met de uitwerking van deze maatregel door te beginnen met het
wetsvoorstel uit 2011 af te stoffen en te actualiseren. Ik vind het
belangrijk om beleid te maken dat uitvoerbaar is. Dat kun je het beste
toetsen door samen te werken met degenen die door het beleid geraakt
worden en degenen die het moeten uitvoeren. Ik heb daarom in de
afgelopen maanden al veel met partijen gesproken over de
langstudeermaatregel. Ik heb gesproken met studentenorganisaties,
hogescholen, universiteiten en DUO als uitvoeringsorganisatie. Ik heb
een petitie ontvangen van de Landelijke Studentenvakbond en van FNV
Young & United over de langstudeermaatregel, met ruim 130.000
handtekeningen. Ik heb me bovendien verdiept in onderzoeken en rapporten
die meer inzicht geven in de achtergronden van langstuderen, zoals het
interdepartementaal beleidsonderzoek Doelmatig hoger onderwijs, het
trendrapport hoger onderwijs en de Monitor beleidsmaatregelen hoger
onderwijs. Ook uw Kamer heeft in het commissiedebat DUO en hoger
onderwijs van 23 oktober jongstleden haar aandachtspunten en dilemma's
al aan mij meegegeven.
Ik had u een tussenstap toegezegd. Ik zou vóór deze
begrotingsbehandeling met de dilemma's en met oplossingsrichtingen
komen. Nou, de dilemma's heb ik inmiddels goed in beeld en ik ben op
zoek naar breed gedragen oplossingsrichtingen die uitvoerbaar zijn en
tevens invulling geven aan de bezuiniging van het hoofdlijnenakkoord.
Maar het is niet gelukt om daar een goede, inhoudelijke brief over te
sturen voor dit begrotingsdebat. Maar ik kom hier uiterlijk in het
eerste kwartaal van volgend jaar wel op terug, zoals ik ook
oorspronkelijk van plan was. De versnelling van het proces is dus niet
gelukt, maar ik kom wel nog steeds op tijd met een invulling van deze
maatregel, waarbij ik dan ook dieper de dilemma's en aandachtspunten met
u zal delen. Dat is de langstudeermaatregel.
De voorzitter:
Daar heeft mevrouw Beckerman een vraag over.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik snap wel dat het niet gelukt is om daar een goede brief over te
schrijven, want het is een niet te verdedigen maatregel. Als je er
oppervlakkig naar kijkt, denk je nog: nou, het zal wel meevallen. Maar
zodra je er ook maar één seconde over nadenkt, zie je gewoon dat hoe
armer je ouders zijn, hoe meer kans je hebt op studievertraging. Hoe
meer obstakels in je leven, hoe meer kans dat je er langer over doet.
Dit is een maatregel die doorzetters straft. Ik begrijp heel goed dat de
minister na zo veel maanden daarnaar kijken zegt: ik kom er niet uit, ik
kan de Kamer daar niet over informeren. Is dan niet de conclusie dat
deze maatregel van tafel moet? Het is een simpel ja/nee-antwoord. Die
moet van tafel. We kunnen dat vandaag met elkaar afspreken. Is de
minister het met ons eens dat er gewoon geen onderbouwing valt te
leveren en dat dit ervoor gaat zorgen dat mensen stoppen met hun studie,
nog meer stress ervaren tijdens hun studie, niet beginnen aan hun studie
of een andere keuze maken, bijvoorbeeld niet voor een bètastudie omdat
je daar vaak langer over doet? Een simpele vraag: gaat deze maatregel
vandaag definitief van tafel?
Minister Bruins:
Laat me deze vraag in ieder geval aangrijpen om ook tegen studenten te
zeggen: kies op dit moment wel je studie. Ik hoor de zorgen in het veld.
Ik hoor studenten die denken: moet ik nog wel gaan studeren? Maar kies
je studie. Voor die langstudeermaatregel is een wetgevingstraject nodig.
Daar is gemiddeld twee jaar voor nodig. Ik denk dat die
langstudeermaatregel op z'n vroegst in het studiejaar 2028-2029 van
kracht kan zijn. Ik heb de studentenorganisaties gehoord. Ik heb ook hun
zorgen gehoord over mantelzorgers, over studenten met een beperking of
ziekte. Ik heb ook eerder in het debat gezegd: ik wil niet dat deze
maatregel hardvochtig uitpakt. Je wil dus ook kijken naar uitzonderingen
en hoe je die kan toepassen. Je wil niet dat de maatregel
disproportioneel of hardvochtig wordt. Daar ben ik dus mee bezig. Ik kom
in het eerste kwartaal van volgend jaar met een nadere invulling. Dan
kunnen we daar verder over praten.
De heer Krul (CDA):
De minister wil niet dat de maatregel hardvochtig uitpakt, maar het is
een hardvochtige maatregel. Ik ben benieuwd of de minister ook de
signalen heeft gehoord van bijvoorbeeld het hbo, dat zegt: we merken nu
al dat alleen al de aankondiging van de langstudeermaatregel het effect
heeft dat minder mbo'ers de kans pakken om door te stromen, want ze zijn
bang dat ze het misschien niet in één keer kunnen afmaken. Die
gedragseffecten zijn nu al zichtbaar en de maatregel is nog niet eens
van kracht. Hoe reflecteert de minister daarop? Het kan toch niet zo
zijn dat alles waar hij voor staat, zoals hij beschreef in die prachtige
inleiding van net, teniet wordt gedaan door hardvochtige maatregelen die
mensen, de doorzetters waar mevrouw Beckerman over sprak, ontmoedigen om
te gaan studeren?
Minister Bruins:
Ik begrijp precies de zorgen van de heer Krul en ik deel die ook wel. De
gedragseffecten die er nu al zijn, zijn zorgelijk en daarom heb ik de
Kamer ook op 23 oktober toegezegd dat ik in het eerste kwartaal van
volgend jaar ga komen met de precieze invulling van deze maatregel,
zodat studenten duidelijkheid en zekerheid hebben over waar ze aan
beginnen als ze gaan studeren. Maar ik constateer op dit moment dat de
dilemma's en uitgangspunten zich moeilijk verhouden tot hoe ze op dit
moment worden beschreven in de kaders van het hoofdlijnenakkoord. Het is
moeilijk om deze maatregel binnen het tijdpad van de inboeking van de
bezuiniging uit te voeren. Ik zie dat er in de Kamer een brede wens is
om te komen tot uitzonderingen. Dit maakt de wetgeving complex. Dat
betekent dat ik niet voor deze begrotingsbehandeling al meer
duidelijkheid kon geven, wat ik wel graag had gedaan, maar dat ik moet
vasthouden aan mijn oorspronkelijke tijdpad, namelijk dat ik in het
eerste kwartaal, dus nog voordat studenten hun studie kiezen, kom met
een precieze uitwerking van deze maatregel, zodat studenten op tijd
weten waar ze aan toe zijn. Maar dat er op dit moment onzekerheid is
omdat die uitwerking er nog niet is, begrijp ik ten volle.
De heer Krul (CDA):
In de inleiding zei de minister dat bezuinigingen "nauwkeurig en
zorgvuldig" moeten. Nu hebben we het over de langstudeermaatregel, waar,
zoals de minister zelf ook zegt, erg veel onzekerheid over is. We zien
de gedragseffecten. We zien dat groepen hierdoor in de knel komen. Ik ga
het hem gewoon op de man af vragen. De minister doorloopt nu een
zorgvuldig proces om dit allemaal uit te zoeken. Stel dat blijkt dat het
inderdaad desastreus uitpakt, is de minister dan ook bereid om te zeggen
dat hij dat niet kan dragen? Heeft de minister voor zichzelf een
ondergrens waarbij hij zegt: dit gaat zo veel kapotmaken dat ik het
gewoon niet kan dragen?
Minister Bruins:
Laat ik beginnen met te zeggen dat ik mij te houden heb aan de
financiële kaders van het hoofdlijnenakkoord. Dat betekent dat er voor
deze maatregel gewoon een harde bezuiniging staat ingeboekt. Zolang die
harde bezuiniging er staat, is dat voor mij een feit waar ik aan
vasthoud en dat ik ook zal verdedigen. Maar ik ben niet doof voor de
geluiden die ook uit deze Kamer klinken. Dat is onder andere een vraag
om uitzonderingen op de regels. Ik heb in het commissiedebat op 23
oktober gehoord over mantelzorgers, topsporters, studenten met een
beperking, studenten met een ziekte, studenten die een bestuursjaar doen
of in de medezeggenschap participeren en studenten die zwanger zijn
tijdens hun studie. Kortom, ik constateer dat er in de Kamer wensen
leven rondom uitzonderingen.
De Kamer heeft in het commissiedebat ook gevraagd naar de impact van
deze maatregelen op verschillende groepen studenten. Mevrouw Beckerman
sprak over studenten uit armere gezinnen. We kunnen denken aan studenten
met een migrantenachtergrond. Al die effecten, al die factoren wil je in
kaart hebben. Je wilt de gedragseffecten in kaart hebben. Je wilt de
complexiteit van de uitvoering in kaart hebben. Je wilt zorgen dat
studenten wanneer ze beginnen aan een studie zekerheid hebben over waar
ze aan beginnen. Meneer Krul vroeg naar een ondergrens. Al die
voorwaarden wil ik in kaart hebben voordat ik in het eerste kwartaal van
volgend jaar kom met een invulling van deze maatregel. Over al die zaken
wil ik nagedacht hebben. Die moeten kloppen bij de maatregel die we gaan
kiezen.
De heer Krul (CDA):
Ik ga toch even door op wat de minister zegt, want hij zegt dat het pas
vanaf het collegejaar 28/29 echt van kracht kan zijn, maar het staat
natuurlijk wel eerder in de boeken. Als het niet van kracht is, waar
gaat de minister het geld dan vandaan halen?
Minister Bruins:
Dat is deel van de overwegingen. Er is een wetgevingstraject nodig voor
de langstudeermaatregel. We hebben gezien dat de manier waarop er in
2011 met uitzonderingen werd omgegaan, heel ingewikkeld was. Er is op
dit moment ook geen geld voor om dat op die manier te doen. De
bezuiniging in het financiële kader is een harde bezuiniging. Daar sta
ik voor. Dus we zullen sowieso een alternatieve bezuiniging moeten
vinden op de OCW-begroting.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik wilde net zeggen: ik was bang dat het debat saai zou worden en niks
nieuws zou opleveren, maar het punt dat die boete pas ingaat in 2028 was
bij mij nog niet eerder bekend. Dat betekent dat er twee jaar daarvoor
een bedrag staat ingeboekt, dat niet opgehaald kan worden bij studenten.
Volgens mij willen alle mensen thuis, en ook de hogescholen en
universiteiten, weten wat dit dan betekent. We horen dat de boete pas in
2028 ingaat, maar de bezuiniging al twee jaar eerder, in 2026.
Minister Bruins:
Op zich is dat geen nieuws. We weten dat voor de langstudeermaatregel
een wetgevingstraject nodig is. Vervolgens heeft DUO ook tijd nodig om
de maatregel in uitvoering te nemen. Daar is ook tijd voor nodig, om de
processen en de systemen aan te passen. Dus dat die langstudeermaatregel
later ingaat dan dat de bezuiniging ingeboekt staat, is voor mij geen
nieuws. Tegelijkertijd is de bezuiniging wel een harde bezuiniging en
daar sta ik voor. In het eerste kwartaal zal ik dan ook met een
oplossing moeten komen.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik heb een hele simpele vraag. Ik zit de begroting een beetje door te
pluizen. Misschien kan de minister mij helpen. Waar in de begroting voor
volgend jaar staat de langstudeerbijdrage?
Minister Bruins:
Die staat er volgend jaar nog niet in. Vandaag praten we over de
begroting voor 2025. Dus we gaan hier volgend jaar nog veel met elkaar
over praten. We zullen er dus nog veel debatten over hebben. Ik ga er
ook van uit dat we er nog veel over gaan praten wanneer ik de brief
stuur waarin ik duidelijk beschrijf op welke manier ik invulling ga
geven aan de bezuiniging die gekoppeld is aan de langstudeermaatregel in
het hoofdlijnenakkoord. Dat zal volgend kalenderjaar nog vaak
gebeuren.
De heer Paternotte (D66):
Zo zie je maar weer hoe belangrijk goed onderwijs is, want de minister
zegt net dat de langstudeerboete in het collegejaar 2028-2029 in zal
gaan. In de begroting die wij hebben gekregen, staat echter een
ingroeipad. Maar al in 2027 en 2028, waarin hij dus maar vier maanden
gaat gelden, moet hij 285 miljoen euro opleveren. Twee mensen hebben net
in feite gevraagd: hoe gaat de minister dat dan doen? Hij zegt: het is
al lang bekend dat daar een bezuinigingsopgave staat. We hebben bij de
feitelijke vragen ook al gevraagd hoe de minister die taakstelling op
internationalisering, bijna 300 miljoen euro, gaat binnenhalen. Daarop
wordt gezegd: die gaan we inderdaad niet binnenhalen met de wet die er
nu ligt. Oftewel, we hebben het hier over bijna een half miljard euro.
De minister kan eigenlijk niet aangeven hoe die straks betaald moet gaan
worden. Ik snap de zorg bij al die studenten, hogescholen en
universiteiten dus heel goed. Het betekent dus straks simpelweg minder
docenten en opleidingen schrappen. Dat zijn keiharde bezuinigingen. Kan
de minister beloven dat hij voor de tweede termijn alsnog kan aangeven
hoe deze bezuiniging straks gedekt moet gaan worden? We hebben nu toch
een heel simpel plaatje: invoering in 2028, maar harde bezuinigingen in
2026 en 2027. De minister kan daarvan nu niet zeggen hoe die behaald
moeten worden.
Minister Bruins:
We spreken vandaag over de begroting voor 2025. Die is helder. Iedere
cent staat daar op de juiste plek. De dilemma's rondom de
langstudeermaatregel heb ik ook gedeeld in het commissiedebat op 23
oktober. Ik heb zojuist al gezegd dat ik op zoek ben naar een
breedgedragen oplossingsrichting die uitvoerbaar is. Daarvoor praat ik
met veel partijen: met de sector, met studenten en met DUO. Die
gesprekken wil ik eerst afronden. Ik heb beloofd om in het eerste
kwartaal van 2025 te komen met een invulling van deze maatregel die
gedragen is, die uitvoerbaar is en die recht doet aan de dillema's die
ik zojuist heb geschetst. Daarna hebben we echt ruim de tijd om daar met
elkaar over te spreken. Maar dit begrotingsdebat gaat over de begroting
voor 2025 en daar staat de langstudeermaatregel niet in.
De heer Paternotte (D66):
Voorzitter, dit is even een punt van orde. U luistert toch ook mee? Dit
is toch geen antwoord op de vraag? De vraag is hoe de bezuiniging gaat
worden ingevuld. De minister zegt: het staat niet in de begroting voor
2025 en ik kom met een uitwerking voor 2029. Onze vraag ging over de
periode daarvoor. Ik wil niet al mijn interrupties opmaken aan het
moeten herhalen van vragen.
Minister Bruins:
Laat ik het nog een keer duidelijk zeggen: de bezuiniging staat. De
bezuiniging in de financiële tabel van het hoofdlijnenakkoord staat.
Daar sta ik voor. Dat is de werkelijkheid die ik vandaag verdedig.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dit is toch geen behoorlijk bestuur? Je kunt niet zeggen: we kijken
vandaag alleen naar 2025. Dat de Kamer hier kortetermijnpolitiek
bedrijft klopt, een uur voor de begroting. Maar de hogescholen en
universiteiten willen vooruitkijken. Zij maken nu al begrotingen voor de
komende jaren. Je kunt dus niet zeggen: we zien het volgend jaar wel.
Nee, een en ander staat nu in de boeken voor 2026 en 2027. Ze hebben
geen idee waar het vandaan gehaald moet worden, maar ze weten wel dat ze
nu al mensen moeten ontslaan en dat ze nu al geen mensen meer kunnen
aannemen. Ik wil dus graag een antwoord op de vraag die we alle drie
hebben gesteld: hoe moeten de hogescholen en universiteiten het geld
volgens de minister gaan ophalen?
Minister Bruins:
Vandaag zal ik daar geen gedetailleerd antwoord op kunnen geven. Ik heb
de Kamer op 23 oktober wel beloofd dat ik de dilemma's zou schetsen. Ik
heb ook zojuist mondeling een aantal van die dilemma's geschetst, om ook
al even een inkijkje te geven in het proces waarmee ik sinds 23 oktober,
maar eigenlijk al sinds 2 juli, bezig ben. Deze langstudeermaatregel is
niet eenvoudig in te voeren, zeker ook niet vanwege de wensen van de
Kamer over uitzonderingen. Het is ook een complexe regeling, die qua
uitvoering goed moet worden ingeregeld in de systemen van DUO. Dan is
behoorlijk bestuur ook dat je daar de tijd voor neemt, dat je zorgt dat
je zeker weet dat die maatregel kan worden uitgevoerd en dat je ook weet
wat de impact daarvan is. Ik heb beloofd dat ik in het eerste kwartaal
van volgend jaar kom met een brief waarin ik dit allemaal neerleg. Die
belofte aan de Kamer staat nog steeds.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog. Of nee, eerst mevrouw Beckerman
nog.
Mevrouw Beckerman (SP):
Alle interrupties gaan zo hieraan op, maar we krijgen toch geen
antwoorden. Wat mij raakte in de beantwoording, was dat de minister
tegen studenten zei: kies je studie, ga maar doen, alsjeblieft. Maar
deze maatregel hangt nu al als een molensteen om de nek bij mensen. Wat
als ze luisteren naar deze woorden van de minister, die zegt "kies je
studie en doe waar je hart ligt", als ze bijvoorbeeld toch maar voor een
mooie bètastudie gaan, en ze er dan vervolgens langer over doen? Dit is
toch niet behoorlijk? Hoe kun je dit nou als "behoorlijk" bestempelen?
Dit hangt nu al bij heel veel mensen als een molensteen om de nek. De
minister wil het niet. Het kan niet. Maar het zit wel als een gat in de
begroting. Is de minister het met ons eens dat het geen behoorlijke
oplossing is om dit op deze manier boven het hoofd van al die studenten
op mbo, hbo en wo te laten hangen, terwijl het gewoon niet mogelijk is
om dit te doen?
Minister Bruins:
Ik ben blij dat mevrouw Beckerman over dit punt begint, want ik heb ook
met studentenorganisaties gepraat over dit probleem. Dit probleem heet
met een mooi woord "cohortgarantie". Als je dit jaar start, hoe weet je
dan waar je aan toe bent gedurende je studie? Dat is precies een van de
dilemma's waar ik tegen aan ben gelopen met het verder uitwerken van
deze maatregel. Studentenorganisaties hebben mij gevraagd om de
maatregel niet in te voeren voor studenten die op dit moment reeds
studeren of gaan studeren. Voor hen zou dit een onverwachte financiële
verzwaring zijn waarop ze zich niet kunnen voorbereiden. Ze kunnen de
keuzes die ze de afgelopen jaren al hebben gemaakt niet meer ongedaan
maken. Dat is precies een van de dilemma's waar ik mee zit, want dit
past niet binnen de budgettaire kaders van het hoofdlijnenakkoord. Ik
constateer dat deze dilemma's en aandachtspunten, die ik ook beloofd heb
met de Kamer te bespreken, zich op dit moment moeilijk verhouden met de
financiële kaders. Ik had gehoopt al voor de begrotingsbehandeling met
een brief met oplossingsrichtingen te komen, maar het is een complexe
puzzel die ik nog niet heb opgelost. Ik heb wel toegezegd dat ik in het
eerste kwartaal zal komen met een brief waarin ik met een
oplossingsrichting kom, zodat studenten weten waar ze aan toe zijn
voordat ze een studie kiezen. Maar het blijft een bezuiniging. Dat heb
ik ook gezegd. Die poets ik niet weg. Dat doet altijd pijn; dat besef ik
terdege.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Bruins:
Voorzitter. De tweede maatregel die ik kort wil aanstippen is de
internationale instroom van studenten en de Wib, de Wet
internationalisering in balans. Ik wil benadrukken dat
internationalisering van belang is voor de Nederlandse samenleving, voor
de Nederlandse wetenschap en voor het Nederlandse onderwijs, maar de
instroom moet wel in verhouding staan tot wat Nederland maatschappelijk
kan dragen en nodig heeft. Ik ben het daarover eens met de heer Van der
Hoeff. Naar dat evenwicht ben ik ook op zoek in de Wet
internationalisering in balans. Via de Wib zet ik in op het verbeteren
van de Nederlandse taalvaardigheid van Nederlandse en internationale
studenten, want dat verhoogt de kans dat ook buitenlandse studenten na
hun studie iets blijven betekenen voor ons land doordat zij hier gaan
werken en een oplossing vormen voor sectoren met grote arbeidstekorten.
Het zorgt voor binding met Nederland als Nederlands de norm is in jouw
onderwijs. Ik wil ook selectiever zijn. Ik wil inzetten op
internationaal talent dat vaker op de goede plek terechtkomt en langer
bijdraagt aan onze samenleving. In onze tekortsectoren en in de regio is
daarvoor ruimte.
Ten opzichte van mijn ambtsvoorganger zet ik nog sterker in op het
beschermen van de Nederlandse taal. Dat vormt de kern van mijn aanpak.
Nederlands moet weer de norm worden in het hbo en wo. Uitzonderingen
zijn mogelijk, maar de uitzonderingen moeten niet opnieuw de regel
worden. In het debat eergisteren is in dit verband veelvuldig Zeeland
als voorbeeld voorbijgekomen. Ik merkte dat een groot deel van uw Kamer
daar al is geweest. Ik ben blij dat ik zelf binnenkort ook weer eens mag
afreizen naar Zeeland, om meer te horen over de opleidingen waar de heer
Krul eergisteren zo gepassioneerd over sprak.
De voorzitter:
En dat gaat hij vandaag weer doen.
De heer Krul (CDA):
Nee, ik wil toch even terugkomen op wat de minister net zei. Dan verbras
ik maar een interruptie. Hij zei dat Nederlands weer de norm moet worden
op het hbo. Kan de minister mij aangeven hoeveel Engelstalige
opleidingen er zijn bij hbo-instellingen?
Minister Bruins:
Het aantal Engelstalige opleidingen in het hbo is niet groot. Het
probleem van de instroom van internationale studenten is op het hbo ook
niet groot.
De heer Krul (CDA):
Het is 6%. 6% van de opleidingen in het hbo wordt in het Engels gegeven.
De minister zegt dat Nederlands daar weer de norm moet worden. Voor welk
probleem is dit dan een oplossing?
Minister Bruins:
Het probleem van de grote internationale instroom in Engelstalige
opleidingen zit vooral in het wo. Het hbo is ook in de afgelopen maanden
al fors bezig geweest met het proces van zelfregie. Ze hebben daarvoor
ook complimenten van de Tweede Kamer gekregen. Van mij krijgen ze ook
complimenten. Ze doen dat heel erg goed, ze doen dat stevig. Maar
wanneer slechts 6% van de opleidingen in het Engels is, is zelfregie
natuurlijk ook makkelijker. Voor de universiteiten is dat veel
ingewikkelder. Daar is het Engels flink doorgedrongen bij een groot
aantal opleidingen. Daardoor is de internationale instroom ook flink
gestegen. Tegelijkertijd zie ik ook hele goede signalen bij de
universiteiten. Ik krijg signalen dat zij ook bezig zijn met zelfregie,
met afspraken maken onderling en met kijken naar macrodoelmatigheid. Ze
zijn ook gestopt met het bewust werven van studenten in het buitenland.
We zien nu al dat de internationale instroom minder wordt. Dus ook voor
de universiteiten mijn complimenten vandaag, omdat ze inzien dat we niet
ongebreideld kunnen blijven groeien en dat de internationalisering in
balans moet zijn.
Als we daar met elkaar met dit proces van zelfregie nu al mee bezig
zijn, is beter in te schatten wat het effect van deze wet is. Hoe minder
anderstalig onderwijs er is, hoe minder opleidingen namelijk door de
toets anderstalig onderwijs heen moeten. Dus: hoe meer zelfregie van
tevoren, hoe minder administratieve druk uit dit wetsvoorstel voortkomt.
Dat is te prijzen bij zowel het hbo als het wo. Ik vind dat ook de
universiteiten in het afgelopen jaar heel goed bezig zijn geweest om met
elkaar na te denken over en te regisseren hoe het landschap van
Nederlandstalig en Engelstalig onderwijs er in de toekomst uit moet
zien.
De toets anderstalig onderwijs uit de Wib is bewust zo ontworpen dat die
ook maatwerk biedt voor instellingen in of in de nabijheid van
krimpregio's of in grensregio's. Ik had het over Zeeland. Met die toets
anderstalig onderwijs en de criteria daarin kan voor Zeeland, maar ook
voor andere krimp- en grensregio's, maatwerk worden geboden. Daarbij
moet wel altijd gemotiveerd worden hoe die anderstalige opleiding dan
een meerwaarde biedt voor die krimp- of grensregio of voor de regionale
arbeidsmarkt. In die regio's is men het gewend om samen te werken en om
keuzes te maken die passen bij de karakteristieken van die regio's. Voor
Zeeland geldt dat ook zeker. Ik ga dat bij mijn bezoek aan Zeeland
ongetwijfeld van hen vernemen.
Ik deel graag nog wel wat cijfers over de opbrengsten en rendementen met
betrekking tot internationale studenten, want daar vroeg de heer
Soepboer naar.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Als Zeeuws Kamerlid gaat me dit natuurlijk aan het hart, niet alleen
voor Zeeland, maar ook voor andere regio's in Nederland. Ik vroeg me af
hoe dat maatwerk er dan uitziet. Die scherpe keuzes in krimpregio's als
Zeeland waar de minister het over heeft, zijn namelijk gemaakt; de
minister zegt het zelf. Die zijn in het verleden gemaakt. De
kennisinfrastructuur van het onderwijs in Zeeland — ik blijf toch maar
even bij het Zeeuwse voorbeeld — staat stevig, juist in een keten van de
Hogeschool Zeeland en University College Roosevelt tot de mbo-instituten
Scalda en het Hoornbeeck College. Dat haakt allemaal in elkaar. Sterker
nog, daar houdt de keten niet op. De keten gaat door met het
internationale bedrijfsleven, zoals Dow Chemical, Yara, Zeeland Refinery
en het internationale havenbedrijf North Sea Port. Ik ben dus eigenlijk
heel benieuwd naar het volgende. De minister spreekt over keuzes die in
het verleden gemaakt zijn in dit soort krimpregio's, waar de
kennisinfrastructuur tezamen met het internationale bedrijfsleven staat
als een huis. Eigenlijk zegt de minister: die keuze mogen ze opnieuw
maken, maar er mag wel maatwerk geleverd worden. Dan vraag ik me echt af
aan welk maatwerk deze minister denkt en wat dit betekent voor Zeeland.
Kan de minister beloven aan Zeeland, en daarmee ook aan de noordelijke
en oostelijke regio's, dat zij verder kunnen met de scherpe keuzes die
zij in het verleden hebben gemaakt?
Minister Bruins:
Toen ik als Kamerlid mijn laatste werkbezoek aan Zeeland bracht, was ik
al onder de indruk van de geweldige manier waarop de Zeeuwen daar met
hart en ziel bezig zijn met onderwijs en met het betrekken van het
bedrijfsleven daarbij over de volle waaier, dus in het mbo, hbo en wo.
Dat is heel waardevol. Het is een hechte gemeenschap, die goed
samenwerkt. Het is echt een geheel. We moeten daar dus ook zorgvuldig en
voorzichtig mee omgaan. Daarom is de toets anderstalig onderwijs ook
bewust zo gekozen dat die maatwerk biedt voor instellingen, juist in
grensregio's en krimpregio's. Zeeland kan ook volop gebruikmaken van dat
maatwerk. De details daarvan komen in een algemene maatregel van bestuur
te staan. De Wet internationalisering in balans is bekend bij de Kamer.
De precieze formulering van de criteria voor de toets anderstalig
onderwijs komt in een algemene maatregel van bestuur te staan. Daar
komen we natuurlijk ook nog met de Kamer over te spreken, want juist de
uitwerking van die criteria bepaalt hoe de wet gaat werken. Daarbij
moeten we heel zorgvuldig formuleren om ervoor te zorgen dat wat
waardevol is in Nederland, in Zeeland, kan blijven bestaan, juist ook in
grensregio's en krimpregio's.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik hoor steeds ontzettend sussende en zalvende woorden van deze
minister. Ik hoor lovende woorden over hoe fantastisch Zeeland het in
dit geval ook weer doet. Ik kan natuurlijk niet anders dan dat beamen.
Maar realiseert de minister zich dat dit ongelofelijk lastig is met de
onzekerheid die boven de markt hangt? Ik zie in Zeeland overal posters
hangen voor de open dagen bij UCR, Hogeschool Zeeland en het mbo. Wat
kunnen de besturen, docenten en studenten tegen aankomende studenten
zeggen over volgend jaar, het jaar daarna en het jaar daarna? Kan deze
minister beloven dat zij de aankomende studenten kunnen garanderen dat
de opleidingen blijven bestaan, dat het huis zoals het nu staat op
onderwijsgebied in Zeeland, blijft bestaan? De minister zei: maak je
keuze. Kunnen studenten die graag in Zeeland willen studeren, die keuze
dan ook maken? Kan de minister beloven dat dat kan?
Minister Bruins:
De toets voor anderstalig onderwijs, die hoort bij de wet waarover we
spreken, biedt juist het maatwerk dat Zeeland ook nodig heeft.
Anderstalige opleidingen, waarvan ik begrijp dat die in Zeeland nodig
zijn om bepaalde opleidingen in stand te kunnen houden, kunnen ook
worden toegestaan op basis van regionale omstandigheden. Daarbij is de
ligging in of nabij krimpregio's of grensregio's nou juist een van de
redenen. Dat kan dus ook in Zeeland ruimte bieden voor anderstalig
onderwijs. Zeeland is namelijk een krimpregio. Maar het biedt ook ruimte
aan Zuid-Limburg als grensregio, of aan sommige opleidingen in de bèta-
of technieksector.
Maar de ligging van de instelling vormt geen vrijbrief; de toets zal
vragen de verwevenheid met de regio inzichtelijk te maken. Maar Zeeland
heeft daarbij een goed verhaal te vertellen, zoals in de bijdrage net
ook al heel duidelijk werd. De positieve bijdrage die de anderstalige
opleiding levert aan de regio en de regionale arbeidsmarkt, kan
beschreven worden bij de aanvraag voor een toets anderstalig onderwijs.
Ook de internationale positie of uniciteit van de opleiding of de grote
tekorten op de regionale arbeidsmarkt kunnen redenen zijn voor het
toestaan van anderstalig onderwijs. Ik kom met de Kamer te spreken over
de manier waarop dat gaat werken. Dat kunnen we samen heel zorgvuldig
inrichten om ervoor te zorgen dat we in stand kunnen houden wat
waardevol en nodig is, juist ook in de krimp- en grensregio's van
Nederland.
De heer Ergin (DENK):
We zijn als het goed is nog steeds bij het blokje bezuinigingen. Dat is
natuurlijk een hele waslijst. Daarin viel mij één bezuiniging op. Ik wil
daarover een vraag stellen aan de minister. Kan de minister toelichten
waarom hij tegen het realiseren van een Nederlandse imamopleiding
is?
Minister Bruins:
Daar kom ik later uitgebreid op terug in mijn spreektekst. Dat was een
belangrijke vraag. Die komt in het blokje arbeidsmarkt en
opleidingsaanbod.
De voorzitter:
Dat is het derde blok, zeg ik er even bij.
Minister Bruins:
Voorzitter. Ik sprak over de vragen die de heer Soepboer stelde over
cijfers van de opbrengsten en de rendementen met betrekking tot
internationale studenten. Waarom de Wet internationalisering in balans?
Het klopt dat internationale studenten die direct weer vertrekken na hun
studie, kosten met zich meebrengen; dat merkte de heer Soepboer ook op.
Tegelijkertijd dragen internationale studenten, EER en niet-EER, die in
Nederland blijven, juist bij aan onze economie. Dat heeft het CPB in
2019 laten zien. Het is niet mogelijk om de investeringen die eerdere
kabinetten hebben gedaan in het onderwijs, direct te verbinden aan de
aantallen internationale studenten. Ten aanzien van blijvende en
vertrekkende studenten kan wel een aantal kerncijfers worden gegeven.
Een jaar na het afstuderen woont 46% van de internationale
afgestudeerden nog in Nederland, maar na vijf jaar is dit nog maar 24%.
Driekwart vertrekt dus weer naar het buitenland. Dat laten cijfers van
Nuffic uit 2022 zien. Een kwart blijft. Voor Europese studenten uit de
EER is dit zelfs maar een op vijf, 19%. Meer dan 80% verdwijnt dus weer
naar het buitenland.
Die percentages verschillen wel enorm per sector. Technieksectoren
kennen de hoogste blijfkans: 40% van de internationale studenten blijft
in Nederland, om hier bij te dragen aan de economie en de samenleving.
Gedragswetenschappen en rechten hebben daarentegen de laagste blijfkans:
slechts 17%. Dus meer dan vier op vijf Europese studenten die hier
gedragswetenschappen of rechten komen studeren, trekken weer weg. Dit
onderstreept voor mij dat we met maatwerk en verstandig beleid de
rendementen en de baten voor Nederland in de komende jaren kunnen
vergroten. Daarom ben ik een voorstander van de Wet internationalisering
in balans.
Voorzitter, dit was mijn blokje bezuinigingen.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Volgens mij heet het inderdaad de Wet internationalisering in balans. Ik
hoop dat we begin volgend jaar nog lang met z'n allen van gedachten gaan
wisselen over de vraag hoe we die balans gaan aanbrengen. De minister
deelt net een aantal cijfers over de stay rate. Maar bij de bètastudies
zien we bijvoorbeeld een stay rate van 17%. Het zou natuurlijk fijn zijn
als we ons kunnen toespitsen op het gedeelte dat wij nodig hebben voor
onze arbeidsmarkt. Is de minister dus van plan om in de uitwerking
hiervan ook te bekijken hoe we kunnen inzetten op internationaal talent
binnen de sectoren waarin we dat we zo hard nodig hebben?
Minister Bruins:
Juist in de bètasector en in de technieksector zien we dat de blijfkans
hoog is. Dat zijn natuurlijk juist sectoren waarbinnen we grote tekorten
hebben. Maar dat geldt ook voor de zorg en het onderwijs. In de algemene
maatregel voor bestuur, waarin de criteria worden opgenomen voor de
Toets anderstalig onderwijs, de TAO, nemen we ook de regionale
arbeidsmarkt mee als criterium, om ervoor te zorgen dat we juist voor de
studenten die we nodig hebben op onze arbeidsmarkt anderstalige
opleidingen in stand kunnen houden.
De voorzitter:
De minister gaat over naar het tweede thema of blokje.
Minister Bruins:
Dat blokje heet wetenschap en innovatie. Ik heb in mijn inleiding al
gezegd dat ik wetenschap en innovatie zie als de grondstoffen voor de
toekomst van Nederland, waarbij alle vormen van die wetenschap en
innovatie van groot belang zijn voor de samenleving. Of het nu gaat om
kennis met kennis als doel, l'art pour l'art, om de economische
toepassing van kennis of om de maatschappelijke toepassing ervan: alle
vormen doen ertoe en hebben we keihard nodig. Ik ben heel blij om in de
wetenschap te merken dat toepassing geen vies woord meer is.
Toepassingsgerichte wetenschap is ook mooie wetenschap, maar dan met een
toepassing.
Ik wil hier ook even stilstaan bij de vraag van de heer Soepboer. Hij
vroeg mij naar mijn visie op het gerichter inzetten van wetenschappelijk
onderzoek dat van waarde is voor de maatschappij. Mijn visie is dat
wetenschap op allerlei manieren van waarde kan zijn voor de
maatschappij, zowel direct als indirect. We hebben in Nederland
bijvoorbeeld belangrijk fundamenteel onderzoek, dat bijvoorbeeld
bijdraagt aan de ontwikkeling van kunstmatige intelligentie of aan de
werking van medicijnen. We hebben technische uitvindingen; die vinden
via startups een weg naar de markt, en dragen zo bij aan het
verdienvermogen van Nederland. Maar ik noem ook toegepast pedagogisch
onderzoek op een basisschool. Dat maakt heel direct en op een
evidence-informed manier het verschil in de klas. Ik noem ook het
praktijkgerichte onderzoek in het hbo, en in toenemende mate ook het
onderzoek in het mbo. Met dat praktijkgerichte onderzoek worden
zogeheten kortcyclische resultaten gerealiseerd, in samenwerking met het
beroepenveld. Dat gebeurt dus heel dicht bij de praktijk en samen met
het mkb en maatschappelijke partners. Naast het onderzoek aan de
universiteiten speelt ook het onderzoek aan de hogescholen een
belangrijke rol in onze regio's.
OCW steunt al deze vormen van wetenschap, waarbij de maatschappelijke en
de wetenschappelijke relevantie van onderzoek zeker niet zomaar tegen
elkaar afgewogen kunnen worden. Eergisteren hoorde ik sommigen in uw
Kamer zeggen: je hebt fundamentele wetenschap, die geen nut heeft, en je
hebt wetenschap met een mogelijke toepassing, die wel nut heeft. Maar
alle wetenschap heeft nut. Je kunt nooit voorspellen welke toepassingen
ergens uit komen, wat je ergens van leert, of wat je ergens mee kunt
doen. Alle wetenschappelijke disciplines hebben het in zich om grote
innovaties te leveren.
De heer Paternotte (D66):
Ik vind dit hele mooie en terechte woorden van de minister, want er
ontstaat af en toe een beetje de indruk dat we ongelofelijk efficiënt
bezig zouden zijn qua investeren in wetenschap als we alleen maar geld
zouden uitgeven aan bètatechniek. Als mevrouw Hertzberger hier nog zou
hebben gestaan, zou ze waarschijnlijk hebben gezegd dat de belangrijkste
innovatie van deze tijd, het Large Language Model van generatieve
kunstmatige intelligentie, een product is van de taalwetenschap. Al die
wetenschapsvelden zijn dus inderdaad van waarde en doen ertoe. Ik zou de
minister nog willen vragen of hij kan schetsen hoe hij aankijkt tegen
politieke sturing in onderzoek. In hoeverre moet de politiek volgens hem
nou bepalen welk wetenschappelijk onderzoek er gedaan moet worden? Wat
zijn nou landen die meer politieke sturing hebben op dit gebied waarvan
hij zegt: daar zouden we wat van kunnen leren? Of zegt hij: daar moeten
we ook heel erg mee oppassen? Daar ben ik het in ieder geval mee
eens.
Minister Bruins:
Dank voor deze vraag. Ik ben zeer huiverig voor politieke sturing op
wetenschappelijk onderzoek. Ik sta voor de vrijheid van wetenschap en de
vrijheid van kunsten, voor academische vrijheid, onderwijsvrijheid en
persvrijheid en voor het vrije woord in de cultuursector. Ik noem maar
meteen even de volle breedte van mijn portefeuille. Daar sta ik voor. Ik
vind politieke sturing op wetenschappelijk onderzoek gevaarlijk. Ik vind
wel dat we aan onderzoekers mogen vragen — vanuit welke motivatie ze dat
ook doen, volledig nieuwsgierigheidsgedreven of met het oog op
toepassing — om oog te hebben voor de maatschappelijke relevantie van
het eigen onderzoek. Ik zou zeggen: ga ervoor, publiceer erover, maak er
een tentoonstelling van en vertel op televisie wat we van de wetenschap
leren voor het versterken van onze democratie. Ga voor een start-up, een
scale-up, ga naar het bedrijfsleven.
Uiteindelijk zit de kennis bij mensen. De waarde van wetenschap zit bij
de wetenschappers en in de kennis die ze meenemen naar het beroepenveld
en naar hun volgende baan in hun carrière. Dat is waar de waarde van
wetenschap ten volle tot bloei komt. Ik ben vanuit mijn ambt
buitengewoon huiverig voor het politiek sturen op wat wel gedaan mag
worden en wat niet.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ben heel erg blij met de woorden van de minister. Ik heb een
aanvullende vraag. Misschien komt hij er zelf nog op. De vraag die ik
gesteld had, is de volgende. We zien dat onderzoek al vrij gewoon is op
universiteiten en hbo's bij lectoren en lectoraten. Welke rol zouden
praktijkgericht onderzoek en practoren en practoraten kunnen spelen op
het mbo? Dat is de vraag die ik nog had gesteld.
Minister Bruins:
Ik heb een heel blokje mbo, omdat het mbo mij zo na aan het hart gaat.
Daar kom ik op terug. Laat dat voor nu alvast een hoopgevend antwoord
zijn.
De voorzitter:
Het mbo is het vierde blok.
De heer Dekker (FVD):
Ik ben eigenlijk heel blij met de vragen van de heer Paternotte, want
die vragen over politieke sturing van onderzoeken had ik zelf ook. In
dat kader heb ik een amendement ingediend dat voorstelt om een
tegenspraakfonds in te richten dat ruimte creëert voor onderzoekers die
gecanceld of buitengesloten worden omdat ze zich bezighouden met dingen
die niet in het pulletje passen. Ik vind het antwoord van de minister op
dat voorstel nogal badinerend, zo van: ja, dat vindt al voldoende plaats
in universiteitsomgevingen. Ik zou daar toch aandacht voor willen vragen
en willen weten wat de minister, ook naar aanleiding van de opmerkingen
van de heer Paternotte, daarvan vindt.
Minister Bruins:
Dank voor de gelegenheid om deze vraag wat verder uit te diepen. Dat
tegenspraakfonds is namelijk best een elegant idee. Universiteiten zijn
er om tegenspraak te leveren. Universiteiten en hogescholen zijn plekken
waar je volop het debat met elkaar aan wil gaan over verschillen van
inzicht op basis van feiten. Ook wil je volgens onze academische
standaarden met woorden, feiten, inzichten en kennis met elkaar
strijden. Ik hoop van harte dat onze universiteiten en hogescholen daar
ook telkens mee bezig zijn. In de wetenschapsfinanciering wordt heel
vaak peerreview als mechanisme gebruikt om geld te verdelen door te
beoordelen wat nou wetenschap van kwaliteit is en wat daar net een
beetje onder hangt. Dus het ene onderzoek krijgt wel geld en het andere
niet. Het mechanisme daarvoor is peerreview. Het is bekend uit de
literatuur dat peerreview een licht conservatieve uitwerking heeft. Nou,
dat zou de heer Dekker misschien kunnen aanspreken, maar in dit geval
juist niet, want we willen in de wetenschap geen licht conservatieve
werking. We willen een licht progressieve werking. We willen
voortuitgang en innovatie. Juist andere ideeën moeten dus volop de
ruimte krijgen. Er wordt in Nederland binnen de wetenschap en ook bij de
NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, volop
geëxperimenteerd met vormen van onderzoeksbeoordeling, waarbij je er ook
voor kunt zorgen dat dat licht conservatieve effect er niet is. Een
voorbeeld daarvan is het programma Open Mind op het domein TTW, waarbij
je onderzoekers op een andere manier laat vertellen over hun ideeën.
Juist dat programma is ervoor bedoeld om hele creatieve en onverwachte
ideeën een stap verder te kunnen brengen. Onderzoekers krijgen €50.000
om een jaar lang hun knotsgekke idee uit te werken, ook als sommigen
denken: dat wordt niks. Het is een soort tegendraads fonds voor
tegendraads onderzoek. Ik vind het goed als we blijven experimenteren
met vormen van onderzoeksbeoordeling om tegenspraak en tegendraads
onderzoek volop de kans te geven om gefinancierd te worden, want ik denk
dat dat bijdraagt aan innovatie en pluriformiteit in de wetenschap. Daar
ben ik van harte voorstander van.
De heer Dekker (FVD):
Het fonds dat de minister noemt, is een fonds op het gebied van people,
planet, profit, zoals dat heet. Dat is wat mij betreft toch een redelijk
politiek correcte omgeving. Maar denk eens aan een onderzoek naar de
natuurlijke drivers op het gebied van klimaatverandering. Laten we dat
nou eens onderzoeken zonder het voortdurend over de menselijke
CO2-productie te hebben. Ik noem dit even als voorbeeld. Zo'n
onderzoek valt nu heel snel buiten de boot omdat het niet voldoet aan de
uitgangspunten waarvan men stilzwijgend uitgaat. Ik had juist gehoopt
dat je dat in zo'n omgeving expliciet kunt uitsluiten en dat je daarin
expliciet ruimte kunt geven aan zaken die tegen de communis opinio
ingaan.
Minister Bruins:
Het klopt wat de heer Dekker zegt, namelijk dat het aanvraagmechanisme
voor Open Mind vooral bedoeld is voor de meer bèta- en techniekhoek en
dus ook ingaat op duurzaamheid en maatschappelijke transities. Het lijkt
me wel een interessant idee van de heer Dekker om ook eens te kijken of
dit in andere vakgebieden kan. Ik zeg de heer Dekker toe dat ik in een
volgend gesprek met de NWO zal kijken of het mechanisme van Open Mind,
waarmee je onverwachte ideeën en ideeën die net even anders zijn dan
mainstream makkelijker over het voetlicht krijgt, ook in andere
vakgebieden zou kunnen werken en wat dat zou kunnen betekenen voor de
manier waarop je de onderzoeksbeoordeling inricht. Ik zal dat in mijn
gesprekken meenemen. We gaan gewoon eens kijken of er creatieve ideeën
zijn voor creatieve vormen van onderzoeksbeoordeling, die ook het
tegendraadse onderzoek volop in de spotlight zetten.
De heer Dekker (FVD):
Misschien ter aanvulling: mijn zorg is ook dat wetenschappers die zich
op dat vlak begeven in het vervolg van hun carrière heel vaak buitenspel
worden gezet. Het is dus van belang om in dit geval een langjarige
omgeving mee te geven, en niet een eenmalig onderzoek. Dat was mijn
belangrijkste punt.
Minister Bruins:
Ik neem deze boodschap ook mee in mijn gesprek met het mbo en dan gaan
we kijken hoever we kunnen komen.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog.
Minister Bruins:
Ik sprak over de waarde van wetenschap en innovatie en ik wil daar
eigenlijk nog één ding aan toevoegen. Ik wil benadrukken dat OCW niet de
enige partij is die structureel investeert in wetenschap en innovatie;
ook andere departementen investeren structureel. Ik vind het goed om dat
in het oog te houden. Ik wil hier met name de private sector noemen. Het
bedrijfsleven investeert meer in onderzoek dan de publieke sector. We
kunnen niet zonder het bedrijfsleven voor een waardevolle toekomst. Maar
denk ook aan gezondheidsonderzoek van ZonMw, de samenwerking met
Economische Zaken rondom het kennis- en missiegedreven innovatiebeleid,
en aan Defensie in Europees verband en EU-verband — zeker nu de relatie
tussen Amerika en Europa verandert, met een oorlog aan de grens van ons
continent.
Ook op het gebied van kennis en innovatie moet Europa op eigen benen
staan. Een van de uitdagingen is uiteraard de weerbaarheid en veiligheid
van ons land. Daar wees mevrouw Martens-America ook nadrukkelijk op. Ik
kan haar melden dat ik samen met mijn collega's van Defensie binnenkort
ga verkennen wat we op dat terrein kunnen doen, mede naar aanleiding van
het AWTI-rapport Kennisoffensief voor defensie. Hier liggen namelijk
grote kansen om wetenschap te verbinden met innovatie en toepassingen in
het defensiedomein en het veiligheidsdomein. Ik wil hier ook benadrukken
dat de investeringen uit de eerste drie ronden van het Nationaal
Groeifonds behouden zijn. Daarmee kunnen we prachtige projecten
voortzetten, zoals de Einsteintelescoop die we naar Zuid-Limburg hopen
te halen en de Biotech Booster waarmee we biotechuitvindingen naar de
markt brengen. Zo ziet u dat er een breed palet is van onderwerpen en
van manieren om in wetenschap en innovatie te investeren. Daarmee kom ik
aan het einde van mijn tweede blokje, voorzitter.
De voorzitter:
Heel goed. Dan gaan we nu naar opleidingen en arbeidsmarkt, als ik het
mij goed herinner.
Minister Bruins:
Het kabinet vindt het van belang dat we in heel Nederland een
kwalitatief, sterk, toegankelijk en doelmatig aanbod van opleidingen
kennen. Tegelijkertijd beluisterde ik dinsdag veel zorgen over het
verdwijnen van kleine opleidingen. Ik noem de ambachten, waar mevrouw
Beckerman over sprak en waar ik zo meteen in mijn blokje mbo op zal
terugkomen. Maar ik noem ook de talenstudies, waarover de heer Stoffer
een amendement heeft ingediend. Ook daar zal ik zo dadelijk bij
stilstaan. Daarnaast hoorde ik zorgen over de aansluiting op de
arbeidsmarkt en de economie, waar de heer Eerdmans, mevrouw
Martens-America en mevrouw Koekkoek bijvoorbeeld aandacht voor
vroegen.
Onderwijsinstellingen zijn in principe autonoom in hun keuzes over
opleidingsaanbod. Maar ik zeg daar wel bij dat ze een gezamenlijke
landelijke verantwoordelijkheid dragen. De dalende studentenaantallen
maken samen met de bezuinigingen wel dat er nu duidelijke keuzes in het
opleidingsaanbod noodzakelijk zijn. Daarbij is het belangrijk dat deze
keuzes afgestemd worden op de behoeften van de arbeidsmarkt en
maatschappij, anders komen publieke opgaven en strategische sectoren nog
verder in het gedrang. Denk bijvoorbeeld aan de eerder door mij genoemde
tekorten in zorg, techniek en onderwijs. Samenwerking tussen en
profilering van instellingen is hiervoor een vereiste. Ik vind het van
belang dat de instellingen samen nog meer de handschoen oppakken, zodat
ze samen de schaarse middelen zodanig inzetten dat het totale
opleidingsaanbod een antwoord biedt op de landelijke en regionale
behoeften. Dat vraagt van de instellingen wel om nu echt een stap naar
voren te zetten. Ik zie dat die stap juist nu al gezet wordt door de
kleine talenopleidingen in het wetenschappelijk onderwijs. Afgelopen
maandag heb ik uw Kamer hierover een brief gestuurd. Juist de manier
waarop instellingen daar nu met elkaar over praten is een mooi voorbeeld
van hoe op zowel opleidings-, sector- als landelijk niveau de
samenwerking wordt gezocht om een dekkend aanbod in stand te
houden.
Vandaag wil ik wel een beetje de mythe ontkrachten dat deze kleine
talenstudies verdwijnen als een direct gevolg van de bezuinigingen. Het
is ook een maatschappelijk probleem, waarbij steeds meer jonge mensen
anders kiezen. Ze kiezen liever breed dan voor een vak of een
specialisme zoals een specifieke taal. Dat is een trend die al jaren
gaande is. We zien bijvoorbeeld dat Duitse taal en cultuur in 2008 nog
76 studenten trok en nu 36 studenten trekt. We zien ook dat Romaanse
taal en cultuur destijds 101 studenten trok en nu nog maar 29.
Tegelijkertijd zien we dat brede studies, zoals communicatie en media,
International Bachelor Communication and Media, van 0 — want die bestond
in 2008 nog niet — naar 378 zijn gegaan. In de geesteswetenschappen zien
we alle jaren, al zeker tien, vijftien jaar, een verschuiving van de
keuze van jonge mensen van smalle vakken, specialismen en kleine talen
naar brede opleidingen. Europese talen en cultuur, communicatie- en
informatiewetenschappen, Communication and Media, Internationale
Betrekkingen en Internationale Organisatie: het is allemaal van 0 naar
300 à 400 gegaan of verdubbeld, maar die kleine talen leiden een
zieltogend bestaan. Daar maak ik me zorgen om. Maar dat komt niet door
de bezuinigingen. Wel is het zo dat universiteiten zien dat die
bezuinigingen eraan komen en dat zij nu bezig zijn met hun toekomst. Dat
snap ik ook, maar deze neergang van de kleine talen is zorgelijk, maar
is ook een consequentie van de keuze van jonge mensen, die steeds vaker
breed dan smal kiezen. Dat is een maatschappelijk fenomeen. Daar kan ik
van alles van vinden, maar het heeft geen enkel nut om er iets van te
vinden. Leer een vak. Mag ik dat zeggen? Kies verstandig: leer een vak.
Maar verder kan ik als politicus echt niet gaan.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dank aan de minister voor de beantwoording. Als ik de beantwoording op
de vragen van de VVD mag samenvatten: ik ben blij dat er een
mogelijkheid zou moeten zijn om deze talen te behouden in Nederland. De
cijfers laten zien dat steeds minder mensen interesse hebben in deze
specialisaties. Ik ben dus blij dit te horen. De minister maakt ook het
punt dat hij geen enkele invloed heeft op welke opleidingen mensen
kiezen. Dat terwijl we als samenleving natuurlijk aan de vooravond staan
van het totaal niet aansluiten van wat wij aan opleidingen kiezen op wat
de samenleving van de toekomst vraagt. Ik heb daar nog weinig over
gezien en gehoord. Welke tools heeft de minister in zijn toolbox om te
zorgen dat Nederlanders daadwerkelijk weten waar de banen van de
toekomst liggen?
Minister Bruins:
Zoals ik al in reactie op de heer Paternotte zei, zal ik mij als
politiek niet bemoeien met welke wetenschap er gedaan wordt in
Nederland. Maar we kunnen de keuze van jonge mensen wel beïnvloeden. Wat
doen we dan wél op het gebied van de arbeidsmarkt? Ik zou een aantal
zaken als voorbeeld kunnen noemen. Ik noem bijvoorbeeld het Nationaal
Versterkingsplan van Microchip-talent, van 450 miljoen tot 2030, voor
talentontwikkeling juist in de microchipindustrie en -techniek. Dat doen
we op mbo-, hbo- en wo-niveau en bij een Leven Lang Ontwikkelen. We
zetten ook volop in op het technische vmbo, de techniek-havo,
Techkwadraat, sectorale ontwikkelpaden en scholingssubsidies, om ervoor
te zorgen dat we mensen opleiden juist daar waar we arbeidsmarkttekorten
hebben. Dat geldt ook voor een Leven Lang Ontwikkelen. We hebben ook nog
bijvoorbeeld het Actieplan Groene en Digitale Banen, voor een betere
aansluiting tussen onderzoek en de beroepspraktijk. We hebben de Faculty
of Impact, waarmee we wetenschappers willen stimuleren om
ondernemerschap met onderzoek te combineren. Zo zijn er allerlei
programma's vanuit de rijksoverheid waarmee we juist inzetten op de
sectoren waar we arbeidsmarkttekorten hebben. Zo maken we die in ieder
geval zo aantrekkelijk en laagdrempelig mogelijk, binnen het kader van
de vrije keus die jonge mensen natuurlijk hebben om te kiezen waar hun
hart ligt.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dat is deels bemoedigend en deels niet echt een antwoord op mijn vraag.
Die was namelijk: welke tools heeft de minister in zijn toolbox? Neem
bijvoorbeeld het mbo. Er zijn 550 verschillende opleidingen. We zien nu
ook dat de universiteiten, zoals de minister zegt, terecht alvast
voorsorteren op de bezuinigingen die eraan komen. Dat is ook logisch.
Welke instrumenten heeft de minister om dit proces zo te begeleiden dat
die talen daadwerkelijk niet verdwijnen? Is de minister ervoor te porren
om toch met een numerus fixus te werken, om de stroom richting de
opleidingen van de toekomst te sturen, zonder te verbieden of juist te
verplichten? Hetzelfde geldt natuurlijk voor de internationale
studenten. Zij komen en masse naar Nederland voor zogenaamde
alfastudies. Hoe gaan we zorgen dat we de mensen die we hierheen laten
komen, bij die opleidingen laten landen? Dus: wat gaat de minister
concreet zelf nog meer doen?
Minister Bruins:
Dat zijn mooie vragen. Als eerste noemde mevrouw Martens-America het
mbo. Daar wordt al hard gewerkt aan de aansluiting op de arbeidsmarkt.
Er wordt ingezet op die sectoren waar we arbeidsmarkttekorten hebben. Ik
ontzie het mbo bij de bezuinigingen in deze begroting grotendeels. Juist
het mbo is hard bezig ervoor te zorgen dat we de mensen opleiden daar
waar we ze hard nodig hebben. Maar we hebben ook gewoon te weinig mensen
in totaal. We zien hoeveel tekorten er in de zorg zijn. Zodra mensen
kiezen voor techniek heb je minder mensen in de zorg, en vice versa.
Daarom is internationalisering nodig. We hebben wel degelijk
internationale studenten nodig, maar we moeten ze trekken in de
arbeidsmarktsectoren waar we ze nodig hebben. We moeten ook zorgen dat
ze snel in aanraking komen met het Nederlands, zodat we ze, als we ze
hier hebben, ook hier houden. Daar is de Wet internationalisering in
balans voor nodig. In die Wet internationalisering in balans zit ook de
mogelijkheid voor de opleidingen om een numerus fixus op anderstalige
opleidingen te zetten. Zo willen we ook als overheid sturen.
Als laatste de kleine talen. Dat is inderdaad een heel belangrijk punt.
Als wij ons daar allemaal zorgen over maken, wat doen we daar dan aan?
De heer Stoffer heeft daar een amendement over ingediend. Ik liet al
zien dat dit probleem al langer bestaat en hardnekkig is, maar er is een
actieplan, juist om de talenstudies te versterken: het sectorplan talen
en culturen. Hier vallen bijvoorbeeld ook die kwetsbare opleidingen
Duits en Frans onder. En ik heb nou juist, contrair aan het
hoofdlijnenakkoord, besloten om de sectorplannen wél in stand te houden
en te continueren en daarmee dus ook dit plan. Dat is in stand gebleven
dankzij die switch. Omdat ik dat heb gedaan, kan ik de heer Stoffer
meteen melden dat ik zijn amendement apprecieer als overbodig. Dan wilt
u natuurlijk een nummer van mij hebben, voorzitter.
De voorzitter:
Dat is het amendement op stuk nr. 70, begrijp ik.
Minister Bruins:
Het amendement op stuk nr. 70; heel fijn. Het sectorplan talen is
uitgebreid bestudeerd en positief beoordeeld door de nationale
sectorplannencommissie, waar zeer gerenommeerde wetenschappers deel van
uitmaken. Ik verwijs de heer Stoffer verder naar mijn Kamerbrief over de
kleine talenopleidingen.
Mevrouw Martens-America (VVD):
In navolging van het amendement van de heer Stoffer heb ik toch een
vraag, want de oproep van de heer Stoffer betreft een actieplan voor het
behoud van kleine talen, maar dan komt er weer een actieplan waarbij
toch behoorlijk wat geld aan de strijkstok blijft hangen in plaats van
dat het bij de wetenschap zelf terechtkomt. We hebben daar de afgelopen
tijd best wel veel artikelen over gelezen. De minister en ook de VVD
zijn heel blij dat deze gelden blijven bestaan, maar is het mogelijk om
ze rechtstreeks naar de opleidingen door te geleiden in plaats van weer
via een actieplan en een tussenpartij?
Minister Bruins:
Mevrouw Martens-America overvraagt mij hiermee, maar ik kom hier in de
tweede termijn even op terug.
Voorzitter. Tot slot wil ik in dit blokje nog even stilstaan bij de
vraag van de heer Ergin over de imamopleiding. Ik zie dat hij net van
zijn plaats is. Dit is wel een belangrijk onderwerp. Anders kom ik
hierop terug wanneer hij weer in beeld is, want dit is echt specifiek
een vraag van hem.
De voorzitter:
Ja.
Minister Bruins:
Dan ga ik naar het blokje mbo. Ik kom terug op de imamopleidingen zodra
ik de heer Ergin weer zie. Ik was in het bijzonder onder de indruk van
het gloedvolle verhaal van mevrouw Tseggai eergisteren over het belang
van het mbo en van vakmensen, maar ook de andere Kamerleden heb ik met
waardering over het mbo horen spreken.
Voorzitter, met uw welbevinden ga ik nu meteen naar de
imamopleidingen.
De voorzitter:
Ja, want de heer Ergin is er weer.
Minister Bruins:
Ja, de heer Ergin was net even van zijn plek en ik vond het belangrijk
om de imamopleidingen te behandelen in zijn bijzijn. Ik deel het
maatschappelijk belang van Nederlandssprekende en hier gewortelde imams
ten volle. Een geaccrediteerde en bekostigde hbo-bacheloropleiding tot
imam kan hier heel goed aan bijdragen. Al in 2017 heeft OCW besloten
hiervoor een financiële bijdrage beschikbaar te stellen. Dit was een
uitzonderlijk besluit, want normaliter geven we als overheid geen geld,
geen extra geld, aan instellingen voor het ontwikkelen van een
specifieke nieuwe opleiding. Dat was dus uitzonderlijk. Afgelopen jaar
heeft het consortium van instellingen, de VU, de HvA en de IPABO samen
met het Contactorgaan Moslims en Overheid, ons laten weten dat het
helaas niet gelukt is om de opleiding te ontwikkelen. Ook is er op dit
moment geen instelling die aangeeft deze opleiding te willen
ontwikkelen. Daarom heb ik na zeven jaar besloten om de bijdrage niet
langer op de begroting beschikbaar te houden, maar vanwege het
maatschappelijke belang blijf ik wel graag in gesprek met het
onderwijsveld — dat zeg ik de heer Ergin toe — en met het CMO om te
bezien of er nieuwe initiatieven kunnen ontstaan. Dan gaan we daar
opnieuw naar kijken.
De heer Ergin (DENK):
We weten dat als je op iets bezuinigt en vervolgens het gesprek aangaat
om te kijken of iets wel mogelijk is, het in de praktijk ingewikkelder
wordt om het te realiseren. Ik erken dat het eerste initiatief is
misgelopen. Dat betekent niet dat we het niet een tweede of derde keer
moeten proberen. We moeten het net zo lang proberen tot we in Nederland
een erkende imamopleiding hebben. Ik kan deze bezuinigingen dus totaal
niet begrijpen. Als we namelijk vanuit die logica kijken naar heel veel
andere onderwerpen, kunnen we ook op heel veel andere posten bezuinigen.
Ik noem de curriculumherziening. Die is ook niet in één keer goed
gegaan. Daar hebben we ook een paar keer over gedaan en daarvan hebben
we ook niet gezegd: het is nu mislukt en daarom halen we de middelen weg
die daarvoor bestemd zijn. Ik roep de minister dus op om dit niet te
doen. Ik zal ook een amendement indienen. Ik hoop dat vandaag niet de
dag is waarop we de imamopleiding definitief laten sneuvelen, want dat
zou enorm jammer zijn voor de islamitische gemeenschap, die hier enorm
veel behoefte aan heeft.
Minister Bruins:
Ik dank de heer Ergin voor de gloedvolle wijze waarop hij verdedigt dat
dit belangrijk is. Ik ben het ten volle met hem eens. Het is van groot
maatschappelijk belang dat we in Nederland imams opleiden die Nederlands
spreken en hier geworteld zijn. Zie dus mijn uitgestoken hand. Hier
moeten we over blijven praten. Ik vond het echter niet verdedigbaar om
in een begroting waarin ik zo veel moet bezuinigen, een bedrag dat er al
zeven jaar staat, te laten staan. Maar de uitgestoken hand blijft. Ik
zal ook in gesprek blijven met de sector en met het CMO en het
onderwijsveld om te zien of er nieuwe initiatieven ontstaan. Dan gaan we
daar gewoon weer naar kijken.
De voorzitter:
De minister vervolgt zijn betoog en gaat nu wederom starten met het blok
over het mbo.
Minister Bruins:
Ja. Ik sprak over het mbo en de mooie woorden van mevrouw Tseggai van
eergisteren, waarvan ik onder de indruk was. Ik ben zelf ook telkens
weer onder de indruk als ik bij een mbo op bezoek mag en ik weer
vakmensen de hand mag drukken. Ik was laatst nog bij de Garage van de
Toekomst in Groningen. Daar zie je gewoon dat studenten net zo vakkundig
met een elektrische motor omgaan als met een benzinemotor. Deze
studenten hebben de transitie waar wij vaak nog over debatteren, allang
gemaakt. En die studenten van het mbo maken zich niet druk over
baankansen, burn-outs of prestatiedruk, want zij weten: daarbuiten zit
de wereld op mij te wachten. Dit zijn mensen die hun leven lang een vak
kunnen hebben en bij wie ik ervan overtuigd ben dat ze gewild zijn. Zij
weten wat ze te bieden hebben.
Juist vanwege het belang van het mbo en van vakmensen heeft het kabinet
er dus bewust voor gekozen om het mbo grotendeels te ontzien in de
bezuinigingsopgave. In het hoofdlijnenakkoord zijn er naast de generieke
subsidietaakstelling geen specifiek gerichte bezuinigingen op het mbo.
Heel veel investeringen in het mbo blijven dus ook gewoon overeind. Dat
betekent dus dat ik de zorg van mevrouw Tseggai niet deel. Het mbo staat
echt op het netvlies van dit kabinet. We zetten de werkagenda door, we
zetten het Stagepact door en met een jaarlijkse investering van 352
miljoen blijven de middelen grotendeels overeind. Daarmee blijven we
samen met een brede coalitie inzetten op gelijke kansen voor studenten,
op de versterking van de aansluiting van het onderwijs op de
arbeidsmarkt en op de verbetering van de kwaliteit van het
mbo-onderwijs.
Ik wil ook nog even terugkomen op de vraag van de heer Ergin over
stagevergoedingen. Ik vind het ook van groot belang dat studenten een
passende stagevergoeding krijgen. Daarom zijn er juist hierover
afspraken gemaakt in het Stagepact met alle partijen. Daarnaast laten we
naar aanleiding van de motie van Stultiens en Ergin onderzoek uitvoeren
naar de invoering van een wettelijke minimumstagevergoeding. Begin 2025
informeer ik uw Kamer hierover en over de nieuwe cijfers.
Ook houden we in het mbo de focus op het tegengaan en voorkomen van
stagediscriminatie, onder andere door de inzet van stagematching. Kort
geleden heb ik van studenten van ROC Nijmegen nog schrijnende verhalen
gehoord over de stagediscriminatie die ze tegenkomen. Stagematching
werkt. Daar moeten we echt vol op blijven inzetten.
We zetten de 200 miljoen aan extra middelen voort om studenten op niveau
2 beter te begeleiden en te zorgen dat ze goede begeleiding krijgen
richting de arbeidsmarkt, zodat we voortijdig schoolverlaten voorkomen.
Net als mevrouw Pijpelink vind ik het aanpakken van vsv ook enorm
belangrijk. Ook blijven we in het kader van de werkagenda investeren in
de verbetering van loopbaanoriëntatie en de begeleiding van
mbo-studenten.
Ik wil hier ook nogmaals de aandacht voor de ambachten benoemen, waar
mevrouw Beckerman een vraag over stelde. We subsidiëren in dit kader het
Expertisepunt specialistisch vakmanschap. Dit expertisepunt ondersteunt
kleine specialistische beroepen en hun opleidingen, bijvoorbeeld door
het delen van expertise en het vergroten van de zichtbaarheid van deze
beroepen. Daarnaast werken we aan een mbo-pact. Daar sprak ik al eerder
over. De wens is om afspraken te maken over het behoud van kleinschalig
vakmanschap, daar waar relevant voor alle maatschappelijke opgaven die
op ons afkomen. Natuurlijk doet het pijn dat we toch afscheid moeten
nemen van subsidies als het Regionaal investeringsfonds. Tegelijkertijd
blijft dit kabinet investeren in publiek-private samenwerkingen,
bijvoorbeeld via Groeifondsprogramma's als LLO-Katalysator en Opschaling
PPS en meer recent ook de Beethovenimpuls, met specifieke aandacht voor
het opleiden van mbo- en hbo-technici in de hightechsector. Ik ben dus
juist trots op wat we in deze tijd voor het mbo doen. In mijn
beleidsbrief van het eerste kwartaal van het volgend jaar zal ik volop
verder ingaan op het onderwerp vakmensen in het mbo.
Voorzitter. Ik heb nog één onderwerp dat te belangrijk is om in een
blokje te stoppen. Dit is dus het einde van mijn blokje mbo.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik denk dat er de afgelopen jaren terecht een herwaardering van het mbo
en van vakmanschap is gekomen. Tegelijkertijd krijgen we nu uit het hele
land, en zeker uit heel veel regio's — ik heb een hekel aan het woord
"regio", want ik vind dat Amsterdam ook een regio is — of plekken die
niet de Randstad zijn, heel verontruste brieven. Die gaan over wat voor
impact de bezuinigingen die er daadwerkelijk zijn op het mbo, juist op
heel veel regio's gaan hebben. We hebben brieven uit Drenthe, Limburg,
Zeeland. De minister heeft die waarschijnlijk ook. Herkent de minister
dat deze bezuinigingen juist mbo-opleidingen die verder van de Randstad
af liggen, hard gaan raken en, zo ja, wat wil hij daaraan gaan doen?
Minister Bruins:
De dalende budgetten buiten de Randstad zijn voornamelijk het gevolg van
demografische krimp, als we kijken naar de komende vier, vijf, zes jaar.
Daar maak ik me zorgen om. Overigens is dat voor het hbo nog zorgelijker
dan voor het mbo. Het is van groot belang dat we juist in de regio's
waar minder mensen wonen, het mbo en hbo in stand houden. Daarom hebben
we ervoor gekozen om geen specifiek op het mbo gerichte bezuinigingen
door te voeren. Maar er is wel een aantal generieke taakstellingen die
het mbo raken, en daar doelt mevrouw Beckerman op. We hebben de
rijksbrede subsidietaakstelling die ik heb moeten verdelen over de
sectoren. We hebben de SPUK-taakstelling bij de gemeenten. We hebben de
efficiencytaakstelling bij agentschappen en zbo's. Maar de extra
middelen voor het mbo uit het kabinet-Rutte IV, uit de Werkagenda mbo,
zijn nagenoeg intact gebleven. In de uitwerking van het
hoofdlijnenakkoord wordt in het mbo vanaf volgend jaar circa 27 miljoen
bezuinigd, oplopend naar structureel 95 miljoen. Dat is over zo veel
jaren uiteindelijk 1,6%. Het ís een bezuiniging, maar de echte
bezuiniging, de echte daling van budgetten, komt door demografische
krimp.
Mevrouw Beckerman (SP):
Er zijn bezuinigingen én er is de demografische ontwikkeling. Dan moet
je dus de vraag stellen wat je met die demografische ontwikkeling wilt.
Als de minister zelf zegt dat we willen dat de opleidingen in al die
regio's en op al die plekken van een goede kwaliteit blijven, dan zul je
iets moeten doen.
Ik ga even specifiek in op de ambachten, want daarmee is iets heel
vreemds aan de hand. Het vreemde is dat de Kamer daarover elke keer in
meerderheid moties en amendementen aanneemt. De minister heeft zelf ook
fantastische stukken geschreven over de gouden handen. Die moties en
amendementen worden elke keer aangenomen, maar de praktijk is toch
steeds anders. We zien nog steeds opleidingen verdwijnen. Bij het
expertisecentrum zeggen ze ook dat het op deze manier niet gaat. Dan
verwachten we van deze minister, die daar zo veel hart voor heeft, iets
meer dan alleen maar de uitspraak: het valt wel mee met die
bezuinigingen en het komt door demografische veranderingen. Daar zitten
we hier niet voor.
De voorzitter:
Wat is uw vraag?
Mevrouw Beckerman (SP):
We zien die veranderingen en we moeten daar een antwoord op formuleren.
Wil de minister meer doen dan alleen benoemen wat we zien gebeuren? Wil
hij daadwerkelijk voor verandering zorgen? Dat is mijn vraag.
Minister Bruins:
Ik ben geroerd dat mevrouw Beckerman mijn initiatiefnota van destijds,
De gouden handen van Nederland, aanhaalt. Pak 'm erbij, zou ik zeggen.
Ambachten zijn buitengewoon belangrijk, juist ook omdat ze zo kwetsbaar
zijn. Soms zijn er nog maar een paar mensen in Nederland die iets nog
kunnen. Ze zijn met name van groot belang voor ons cultureel erfgoed en
om ons erfgoed te onderhouden en te repareren. Ik denk bijvoorbeeld aan
RIBO in Twente. Dat is bijna de laatste opleiding waar ze nog echt met
de hand heel mooie houten ornamenten in kerken leren restaureren. Het is
geweldig om daar op werkbezoek te gaan. Ik vond het heerlijk om als
Kamerlid de ambachten onder me te hebben.
Maar ook de private sector doet hier heel veel. Die is ook heel erg
belangrijk. Bedrijven blijven vakmensen opleiden. We zien dat
zijinstromers op latere leeftijd ertoe overgaan om een ambacht te leren
omdat ze zien hoe waardevol en betekenisvol dat is in de samenleving.
Ook de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed houdt zich bezig met het
stimuleren van ambachten, juist ook in het kader van de instandhouding
van cultureel erfgoed. Er gebeurt dus een hoop. Ik zou eigenlijk willen
zeggen: laten we de initiatiefnota's van de komende jaren bij elkaar
pakken om te kijken of we nog meer dan dit kunnen doen. Dit is ook iets
wat in de maatschappij moet gebeuren. Sommige ambachten zullen ook
verdwijnen; dat is de dynamiek waarin we leven in deze tijd. Maar laat
ik mevrouw Beckerman toezeggen dat ik in mijn beleidsbrief in het eerste
kwartaal naast mbo en vakmensen ook apart even aandacht ga geven aan
ambachten en aan hoe we daarmee omgaan, wat we al doen en wat er
misschien nog meer kan. Dan halen we gezamenlijk inspiratie uit de
initiatiefnota's van het verleden die ons zo lief zijn.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Mijn oren klapperden toch een beetje van de antwoorden van de minister,
met name bij het statement dat mbo-studenten zich niet zo druk maken om
prestatiedruk en burn-outs omdat ze weten dat er toch wel een baan op ze
wacht. Dat laatste klopt inderdaad heel vaak. We hebben in ontzettend
veel sectoren een tekort aan vakmensen. Maar er zijn het afgelopen jaar
tal van rapporten uitgekomen over mentale gezondheid en prestatiedruk
onder studenten in het algemeen. Een paar maanden geleden is er een
Trimbosrapport uitgekomen over prestatiedruk onder mbo-studenten. Daar
staat eigenlijk in dat onze mbo-studenten kapot gaan aan het feit dat ze
een school, een stage en een bijbaan moeten combineren. Ondertussen zit
ik hier een jaar te wachten op één of ander onderzoek over of we nou wel
of geen stagevergoeding moeten invoeren en zegt de minister: "Het valt
eigenlijk wel mee met die prestatiedruk. Ik wil het ook wel. Ik ga weer
iets doen met een stagepact. Ik ga weer sociale partners oproepen." Maar
mijn vraag is eigenlijk: is de minister bereid om voor de Voorjaarnota,
als het onderzoek er eindelijk een keer is, gewoon met een voorstel te
komen voor wat we gaan doen met die stagevergoeding?
Minister Bruins:
Ik ben dankbaar voor de gelegenheid om hier nog een keer op te reageren.
Ik heb inderdaad duidelijk gemaakt dat de prestatiedruk bij
mbo-studenten niet komt door de vraag: wie zit er op mij te wachten in
de maatschappij? Er zijn heel andere studenten en opleidingen die zich
dat wel afvragen: nu heb ik eindelijk een papiertje, maar wie zit er op
mij te wachten? Dat is niet het geval in het mbo. Maar het welzijn van
mbo-studenten gaat me wel aan het hart. Ik maak me er ook zorgen over.
Maar dat zit inderdaad op andere vlakken. Het heeft ermee te maken dat
ze al betekenisvol bijdragen in het beroepenveld tijdens een stage bij
een bedrijf waar ze geen eerlijke vergoeding voor krijgen. Ik vind dat
lastig te verdedigen. Daarbij strijden we aan dezelfde kant, mevrouw
Tseggai. Maar ook stagediscriminatie geeft druk, stress en een gevoel
van onrechtvaardigheid. En het is niet alleen een gevoel van
onrechtvaardigheid; het is ook onrechtvaardig. De studenten die ik daar
vorige week nog over sprak in Nijmegen, hebben zo duidelijk voor mij
onder woorden kunnen brengen wat het doet met studenten als je niet
eerlijk wordt behandeld en het gevoel hebt tweederangs te zijn en er
niet bij te horen. Ik ga dus volop door met de programma's en extra
middelen voor het mbo. Ook stagematching laten we daar volop in
terugkomen. Ik zal ook in mijn beleidsbrief ingaan op wat we al doen en
of we nog meer kunnen doen voor het welzijn van mbo-studenten. Het is
belangrijk dat we deze studenten vasthouden en koesteren, dat ze niet
voortijdig van school gaan, dat ze een goede opleiding krijgen en we ze
kunnen behouden voor de arbeidsmarkt.
De voorzitter:
Er was een vraag over de timing: of het voor de Voorjaarsnota …
Minister Bruins:
Ik zal dit meenemen in de beleidsbrief in het eerste kwartaal, zodat het
voor de Voorjaarsnota helder is wat we doen en wat we nog meer kunnen
doen.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik hoop dat dit niet als interruptie telt, maar volgens mij is er een
misverstand. Mijn vraag was of de minister voor de Voorjaarsnota met een
voorstel kan komen hoe we een stagevergoeding gaan invoeren, als het
onderzoek er eindelijk is.
Minister Bruins:
Ik heb een timing daarvoor. Er komt een brief aan. Voor het
commissiedebat over het mbo op 11 december kom ik met een
voortgangsrapportage Werkagenda mbo en Stagepact. Er komen nog een
heleboel mbo-brieven aan. Ik zeg u toe dat ik voor de Voorjaarsnota ook
dit onderwerp in een brief zal behandelen.
De heer Soepboer (NSC):
Mijn vraag gaat over het afschaffen van de RIF-subsidie. Die
RIF-subsidie is ooit in het leven geroepen zodat mbo's in de praktijk
met publiek-private initiatieven konden komen. Dat mocht eigenlijk niet,
want ja, een school die met publiek geld een private samenwerking
aanging, was wat lastig. Er is dus destijds geld uit de lumpsum van de
mbo's gehaald om dit toch te kunnen doen, in de vorm van de
RIF-subsidies. Die worden nu afgeschaft. Mijn vraag aan de minister was:
zijn er nog andere manieren en ziet de minister nog een andere weg om
toch dit soort samenwerkingen en innovaties mogelijk te blijven maken? U
weet dat ik een fan ben van structurele middelen en minder van
subsidiepotjes, dus misschien zou u dat ook in het achterhoofd kunnen
houden. Hoe ziet u dat voor zich?
Minister Bruins:
Ik heb het gevoel dat we tegenwoordig iets ontspannener omgaan met dat
publiek-private grensvlak. Ik zie ook dat het stimuleren van practoraten
daar meer mogelijkheden voor geeft. Ik heb die bezuiniging op het RIF
kunnen kiezen omdat ik zie dat we juist in de tussenliggende tijd … Het
RIF was eigenlijk altijd bedoeld als een aanjager, als een opstart om
samenwerkingen mogelijk te maken. Daarna zouden ze bestendigd moeten
worden binnen het samenwerkingsverband dat gevormd wordt. Maar ik zie
ook dat we in de tussentijd andere programma's hebben met dezelfde
doelen. Met name vanuit de Groeifondsprogramma's zijn die de afgelopen
jaren voortgekomen, zoals de LLO-Katalysator. Ik noemde al de opschaling
van pps, heel bewust, en ook de meer recente samenwerking tussen het
bedrijfsleven en onderwijsinstellingen in het Beethovenprogramma,
waarvoor er 450 miljoen is. Daarbij willen we juist op dat
publiek-private grensvlak mbo'ers, hbo'ers en wo'ers in de
hightechsector opleiden. Dus we doen er in de tussentijd veel aan en
gaan ontspannener om met dat grensvlak. Deze programma's lopen nog de
komende jaren en zullen ook bijdragen aan het doel dat ik samen met de
heer Soepboer zo'n warm hart toedraag.
De voorzitter:
Heel goed. Dan zijn we bijna aan het einde, maar u had nog één onderwerp
dat u apart wilde bespreken.
Minister Bruins:
Ja, één onderwerp, voorzitter. Dat dreigde in het blokje overig terecht
te komen. Dat kon ik niet over mijn hart verkrijgen, want dat is
namelijk het onderwerp antisemitisme, dat mevrouw Van Zanten aankaartte.
Dat hoort niet in een blokje overig. Dat ís een blokje, wat mij betreft.
Antisemitisme, racisme en discriminatie mogen nooit, nooit voorkomen en
mogen nooit een plek hebben, ook niet bij demonstraties op
universiteiten. Ik wil eens te meer benadrukken dat het
demonstratierecht een groot goed is en dat dit recht ook in het
onderwijs mag worden uitgeoefend, mits vreedzaam. Juist de universiteit
is bij uitstek een plek voor debat en dialoog, maar altijd vreedzaam,
zonder antisemitisme, racisme of discriminatie. Ik sta pal achter de
onderwijsbestuurders die in overleg met de lokale driehoek de afgelopen
maanden aan de lat hebben gestaan om de grens van de vrijheid van
meningsuiting te bewaken. Ik ben trots op ze en ik sta achter ze.
Ik voer gesprekken om beter inzicht te krijgen in de achtergronden van
de studentendemonstraties en de effecten die deze hebben op de
onderwijsgemeenschap, dit alles vanuit het oogpunt van depolarisatie en
de-escalatie. Zoals het kabinet eerder heeft aangekondigd in de
Strategie Bestrijding Antisemitisme, wordt onder de verantwoordelijkheid
van de minister van Justitie en Veiligheid de Taskforce Bestrijding
Antisemitisme opgericht, die gerichte voorstellen zal doen ten behoeve
van de veiligheid van Joden, waaronder Joodse studenten op onze
instellingen. Dank u wel.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank aan de minister voor het beantwoorden van de vragen. Ik heb
begrepen uit de schriftelijke beantwoording — dat herhaalt de minister
nu — dat het demonstratierecht uiteraard een groot goed is. Die mening
deel ik met de minister. Ook is het aan de onderwijsinstellingen zelf om
te bepalen met welke onderwijsinstellingen of bedrijven in Israël ze
omgaan. Dat begrijp ik ook, maar wij als Kamer hebben hieraan in
meerderheid consequenties verbonden. Wij hebben vorige week een motie
aangenomen gekregen waarin staat dat deze regering gesprekken met
onderwijsinstellingen en ook andere instellingen tot een absoluut
minimum moet beperken. Daar wil ik graag een reactie op. Hoe gaat de
minister die uitvoeren? Ik hoor hem nu zeggen dat hij juist in gesprek
is, terwijl wij toch het tegenovergestelde vragen.
Minister Bruins:
Ik sta pal voor onderwijsvrijheid en academische vrijheid. Ik sta ook
pal achter de onderwijsbestuurders die hierbij als eerste aan de lat
staan en in het afgelopen jaar ook veel hebben meegemaakt. De
verantwoordelijkheid ligt als eerste daar en bij de lokale driehoek. Ik
voer gesprekken om te kijken of we een meer nationale aanpak kunnen
hebben. Wat heel goed is gegaan in het afgelopen jaar, is dat er
onderlinge afspraken zijn gemaakt, zodat de aanpak ook uniform is,
onafhankelijk van locatie. Ik zal ervoor zorgen dat ik in de tweede
termijn nog wat specifieker inga op de woorden van mevrouw Van Zanten,
zodat ik er een duidelijk antwoord op kan geven. Maar het kan ook zijn
dat ik er in een brief op moet terugkomen, omdat het wel gaat over hoe
we de motie gaan uitvoeren. Daar heb ik ook de collega's in het kabinet
bij nodig.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Ik heb nog twee vragen, want volgens mij gaan we richting het einde van
de bijdrage van de minister. Ik heb expliciet gevraagd of mijn reeds
ingediende motie over de CSC-beursstudenten, onder andere met de heer
Paternotte, in de huidige vorm nog voldoende is, of dat wij zo meteen
opnieuw in de pen moeten kruipen om een nieuwe motie in te dienen, om te
zorgen dat we op dat gebied niet achter gaan lopen.
Mijn andere vraag gaat over de bbl-studenten. Mijn voorganger heeft een
motie aangenomen gekregen waarin staat dat we nastreven dat het naar 35%
gaat. De cijfers laten zien dat het terugloopt naar 22%. Ik wil graag
een voorstel indienen om de minister op te roepen om toch echt werk te
maken van de aansluiting. Ik ben heel benieuwd naar wat er nu gebeurt.
Wat gaat er niet goed? Wat moet ik in de motie schrijven om te zorgen
dat we met z'n allen deze doelstelling gaan bereiken?
Minister Bruins:
De doelstelling van 35% bbl: de laatste cijfers laten zien, zeg ik uit
mijn hoofd, dat we nu op 31% zitten en dat het groeiende is. Dan gaat
het de goede kant op. Ik ben niet geneigd om op dit moment … Ik heb het
gevoel dat het goed gaat. Laten we het vooral nog even zo aankijken,
want we zouden zomaar die 35% kunnen gaan aantikken.
Wat was de andere vraag?
Mevrouw Martens-America (VVD):
Die ging over de CSC-beurs.
Minister Bruins:
Ik kom daar in de tweede termijn nog even op terug.
De heer Krul (CDA):
Ik moet wat spaarzamer zijn met mijn interrupties, maar ik wil stiekem
toch nog even zeggen dat ik blij was met de interruptie van de heer
Soepboer. Hij sprak toch even over de practoraten. Ik ben ook blij met
het antwoord van de minister daarop. Maar goed, ik heb een beetje en
nichevraag, maar ik ga het toch even proberen. De vraag is schriftelijk
afgedaan en gaat over de internationale neerlandistiek. Ik wil de
ambtenaren danken voor het harde nachtwerk bij het beantwoorden van de
vragen, maar ik was hierin wel echt teleurgesteld. Soms kan het antwoord
ook gewoon zijn: het gaat hier niet zo goed. We hoeven niet altijd een
woordensalade te vinden om dat te verbloemen, want we krijgen gewoon
signalen dat het daar niet goed gaat. We hebben twee jaar geleden een
amendement ingediend voor een miljoen euro. Het is in principe klein
bier. Eigenlijk alle signalen die wij krijgen, zeggen dat dat geld niet
goed besteed wordt, niet conform het amendement, maar eigenlijk ook
helemaal niet goed. Het antwoord is dan een beetje bureaucratisch. Ik
wil toch aan de minister vragen of hij daar eens naar kan kijken en of
hij in tweede termijn terug kan komen op hoe dat geld nu besteed wordt
en hoe dat beter kan. Is hij ook bereid om, conform het amendement, dat
geld gebruiken voor de IVN, de Internationale Verenging voor
Neerlandistiek?
Minister Bruins:
Ik zal daar in de tweede termijn op terugkomen.
De heer Eerdmans (JA21):
Ik had nog een vraag over de Holocausteducatie. De minister sprak over
antisemitisme, maar valt mijn vraag onder de portefeuille van de
minister of van de staatssecretaris?
Minister Bruins:
De Holocausteducatie valt vooral onder het p.o. en het vo. Het is
onderdeel van het curriculum, dus ik verwijs naar de
staatssecretaris.
De heer Eerdmans (JA21):
Komt de staatssecretaris terug op de stichting Na de oorlog?
Minister Bruins:
Ja, daar komt de staatssecretaris op terug.
De voorzitter:
Heel goed. Dank aan de minister. Ik stel voor dat we even vijf minuten
een sanitaire stop doen. Daarna wil ik de staatssecretaris het woord
geven. Daarna schors ik voor de lunch. Dat wordt een half uur, niet
langer. Deze begroting moet nog worden afgerond en er is nog de
begroting Sociale Zaken. We kunnen niet iedere dag tot diep in de nacht
met elkaar doorgaan.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
Aan de orde is het vervolg van het debat over de begrotingsstaten van
het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. We hebben
geluisterd naar de minister. Nu is het woord aan de
staatssecretaris.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank u wel. Fijn om hier te staan. Ook vanaf deze plek mijn
felicitaties aan de heer Uppelschoten voor zijn mooie maidenspeech van
afgelopen dinsdag, die bruiste van de praktijkervaring in het onderwijs.
Die praktijkervaring kunnen we ook hier in de Kamer natuurlijk
uitstekend gebruiken.
Voorzitter. Het draait vandaag om de begroting van het ministerie van
OCW, en dus om cijfers. Maar als we door die cijfers heen kijken, zien
we mensen. Velen van hen mocht ik in de afgelopen periode ontmoeten,
zoals locatieleider Jorg Kruit van praktijkschool De Einder in Den Haag,
die er alles aan doet om zijn leerlingen zelfredzaam en weerbaar te
maken. Of directeur Paula Hoonhout van obs Wereldwijs in
Amsterdam-Zuidoost, die ouders met vragen en zorgen nog nauwer betrekt
bij het reilen en zeilen op school. Of schoolleider Jack Provily van
basisschool De Jint, uit het schattige, pittoreske Stiens in Friesland,
die pal achter zijn leraren staat en duidelijke keuzes maakt over wat er
aan bod komt in de klas en wat niet. Net als directeur Victor van Toer
van basisschool Het Open Venster in Rotterdam, waar ik onlangs was. Hij
legt op school de nadruk op lezen, schrijven en rekenen, en behoedt
leraren en leerlingen voor allerlei activiteiten die de aandacht
afleiden van de kern van het onderwijs.
Het zijn vier onderwijsprofessionals die scherpe keuzes durven te maken,
die focus aanbrengen. En dat is nodig, juist nu. We zien hoe leraren,
schoolleiders en alle andere onderwijsprofessionals zich dag in, dag uit
inzetten om hun leerlingen klaar te stomen voor de toekomst.
Tegelijkertijd dalen de onderwijsresultaten. Steeds meer leerlingen
hebben lezen, schrijven en rekenen niet goed onder de knie. Daar moet
verandering in komen. Samen moeten we het tij zien te keren en de basis
op orde brengen. Dat is geen gemakkelijke opgave. Het vraagt om scherpe
keuzes, van mij, van dit kabinet, van het onderwijsveld en ook van deze
Kamer. Daarbij is wat mij betreft één woord leidend: focus. School moet
de plek zijn waar je als leerling goed leert lezen, schrijven en
rekenen, waar een deskundige leraar voor de klas staat die zijn
leerlingen volledig in beeld heeft en waar de randvoorwaarden op orde
zijn. Zo vragen structurele taken om structureel geld, zodat scholen
meerjarige plannen kunnen maken om de basisvaardigheden van hun
leerlingen verder te verbeteren. Voor alle helderheid: de investeringen
van de afgelopen jaren staan, ook bij dit kabinet. Ik noem de 1,5
miljard om de loonkloof te dichten en de 1 miljard voor de
basisvaardigheden.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
De staatssecretaris spreekt over een aantal mooie voorbeelden van
scholen die zij heeft bezocht. Ik hoor daar de goede intenties voor goed
onderwijs ook in doorklinken. Iets meer dan een jaar geleden was zij bij
basisschool Manjefiek in Limburg, in Maastricht. Daar vertelde zij trots
over de rijke schooldag die kinderen daar kregen, met extra
huiswerkbegeleiding, cultuur en sport. Ik vraag me dan af wat de
staatssecretaris, met de bezuiniging die op stapel staat, tegen deze
kinderen zegt.
Staatssecretaris Paul:
Ik zeg tegen de kinderen en iedereen in het onderwijsveld dat we scherpe
keuzes moeten maken. Ten aanzien van school en omgeving zorgen we ervoor
dat we de kinderen en de scholen die dat het hardst nodig hebben, in het
vizier houden. Daar blijven nog steeds heel veel investeringen voor
over. Tegelijkertijd is in een breder kader … Maar daar kom ik straks
nog op. Als je hebt over de bezuinigingen: in de vorige periode waren er
meer middelen beschikbaar, waardoor we meer geld konden investeren in de
rijke schoolomgeving. Maar dit kabinet maakt andere keuzes. Het heeft
ervoor gekozen om extra investeringen te doen in andere maatschappelijke
doelen, namelijk defensie, veiligheid en bestaanszekerheid. Nog steeds
blijven we erop inzetten en blijven heel veel investeringen overeind die
zijn gedaan in het onderwijs, waarbij de keuze wat mij betreft is dat er
zo veel mogelijk moet gaan naar het primaire proces, naar het weer op
peil brengen van de basisvaardigheden, naar het aanpakken van het tekort
aan leraren en schoolleiders en naar sociale veiligheid. Scherpe keuzes
zijn daarbij cruciaal.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dit antwoord had ik natuurlijk al verwacht: de keuzes. Maar ik denk dat
er vooral verkeerde keuzes worden gemaakt. De staatssecretaris doet het
namelijk voorkomen alsof er dan iets voor in de plaats komt, maar dat is
natuurlijk niet zo. Deze kinderen kregen tien uur per week extra
huiswerkbegeleiding, cultuur en sport: echt een brede schooldag. We
hebben het dan niet over alle scholen in Nederland, maar juist over de
scholen waarop kinderen zitten die van huis uit minder kansen krijgen,
meer achterstanden hebben en meer risico hebben op achterstanden, ook in
het onderwijs. Door minder huiswerkbegeleiding gaan ze niet opeens beter
lezen en schrijven. Ik stel de vraag dus nogmaals. Wat zegt de
staatssecretaris tegen deze kinderen, die dit onderwijs gewoon
verliezen?
Staatssecretaris Paul:
Mevrouw Rooderkerk en ik zullen het daar waarschijnlijk nooit helemaal
over eens worden, maar voor mij begint echte kansengelijkheid bij de
basis op orde brengen, bij goed kunnen lezen, schrijven en rekenen.
Daarop inzetten, in de volle breedte en met extra aandacht voor de
kinderen die op achterstand staan, dus er extra op inzetten dat die
kinderen naar de voor- en vroegschoolse opvang gaan en ervoor zorgen dat
die kinderen binnen school en omgeving meer aandacht krijgen ten aanzien
van de basisvaardigheden: daar begint wat mij betreft echte
kansengelijkheid. Dat is de enige manier waarop je volwaardig kunt
meedoen aan een vervolgopleiding en uiteindelijk ook volwaardig kunt
meedoen in de samenleving. Daarbij ben je ook in het hier en nu gebaat,
omdat je de etiketten in de supermarkt goed kunt lezen en de bijsluiter
van je medicijnen kunt lezen, omdat je uiteindelijk een
sollicitatiebrief kunt schrijven en formulieren van de overheid kunt
lezen en al dat soort zaken. Echte kansengelijkheid begint wat mij
betreft bij de basis op orde hebben. Daarop zet dit kabinet volop
in.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dan ga ik hier toch een derde interruptie aan besteden, want dit is
natuurlijk onzin. Sorry, maar dit kan de staatssecretaris gewoon niet
volhouden. Ik heb het echt twee keer vriendelijk geprobeerd: wat zegt u
nou tegen deze kinderen? Nu zegt de staatssecretaris "we gaan wel meer
focus aanbrengen" en "we gaan wel keuzes voor ze maken". Nee, deze
kinderen krijgen gewoon minder onderwijs. Die krijgen tien uur per week
minder onderwijs. Dat gaat ook om het voorbeeld dat ik noemde van
Rotterdam-Zuid. Op heel veel scholen in het land krijgen ze hiervoor
extra begeleiding bij lezen en schrijven door hun leraar. Dan worden ze
op school begeleid door degene die weet hoe het met hen gaat, en niet
door commerciële bureaus. Dit gaat om het verbeteren van vaardigheden
van kinderen uit kansarme situaties, en deze kinderen verliezen dit. Ik
wil echt dat de staatssecretaris daar eerlijk over is. Ze kan niet
volhouden dat deze kinderen dit niet verliezen, want er komt letterlijk
niks voor in de plaats, geen extra geld.
Staatssecretaris Paul:
Scherpe keuzes maken betekent dat je inzet op de zaken die zorgen voor
die solide basis. Dat betekent dat ik bij de afbouw van School en
omgeving heel zorgvuldig kijk welke zaken overeind moeten blijven om
juist de meest kwetsbare kinderen, waaraan mevrouw Rooderkerk refereert,
te kunnen helpen. Ik wil ervoor zorgen dat dat soort zaken, dus het
ondersteunen bij leerachterstanden en extra leesonderwijs, overeind
kunnen blijven. Dat het dan misschien niet mogelijk is om bepaalde
kooklessen of sportlessen te doen die aanvullend aan het reguliere
onderwijs plaatsvonden, hoort bij scherpe keuzes maken, mevrouw
Rooderkerk.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink. Dit is uw laatste interruptie.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik ben aan het luisteren naar de antwoorden van de staatssecretaris op
de vragen van mevrouw Rooderkerk. En echt werkelijk waar … Waarom durft
deze staatssecretaris niet gewoon te zeggen: hoor eens hier, wij moesten
bezuinigen en dat hebben we helaas gedaan door de meest kwetsbare
groepen in het onderwijs niet te sparen, maar die juist in de kou te
laten staan? Dat gaat om de thuiszitters en de leerlingen die pas op
latere leeftijd geselecteerd worden. De subsidie voor de brede
brugklassen en de functiemix Randstad worden afgeschaft. Het gaat erom —
wees nou eerlijk, zeg ik tegen de staatssecretaris via de voorzitter —
dat de keuzes die gemaakt zijn, waarvan de staatssecretaris zegt dat die
financieel gemaakt moesten worden, over de rug van de meest kwetsbare,
minst kansrijke leerlingen zijn gemaakt. Want natuurlijk moet iedereen
goed kunnen lezen en schrijven, maar we weten ook uit alle onderzoeken
dat kinderen uit een kansrijke omgeving dat al beter konden en dat de
voor- en vroegschoolse educatie, waarvan wij ook ontzettend voorstander
zijn, juist kansen geeft om kinderen op een ietwat meer gelijk niveau in
groep 1 te laten instromen. Heb nou de ballen als staatssecretaris om te
zeggen: sorry, we hadden minder geld en sorry, de minste kansrijke
leerlingen zijn daar nu de dupe van.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga dat niet zeggen, omdat dat niet klopt. Ik kom later terug op een
aantal punten die mevrouw Pijpelink heeft genoemd, zoals verzuim en
thuiszitters. Maar ik blijf bij het verhaal dat als we in staat zijn de
basis op orde te brengen bij alle kinderen, met extra aandacht voor
kinderen die dat het hardst nodig hebben, vanuit hun school en omgeving,
maar ook door andere inzet, we het beste doen voor die kinderen.
Voorzitter, met uw permissie vervolg ik mijn betoog.
De voorzitter:
Ja, hoor.
Staatssecretaris Paul:
Natuurlijk moet school ook de plek zijn waar je je als leerling veilig
voelt. Sterker nog, dat moet per definitie op orde zijn, want alleen dan
kom je aan leren toe.
Voorzitter. We zijn hard aan de slag om het onderwijs verder te
verbeteren. Zo komen er bijvoorbeeld nieuwe kerndoelen, waarin concreter
staat wat leerlingen moeten kennen en kunnen. Lerarenorganisaties,
gemeenten, het UWV, lerarenopleidingen en schoolbesturen werken steeds
vaker samen in onderwijsregio's, zodat scholen elkaar niet beconcurreren
op goed onderwijspersoneel, maar juist samenwerken om de tekorten aan te
pakken. Ook telt het onderwijs steeds meer zijinstromers. In 2017 waren
dat er 500 en in 2023 bijna 2.300.
Voorzitter. Steeds meer scholen gaan aan de slag met de
basisvaardigheden van hun leerlingen. Met het Masterplan
basisvaardigheden bereiken we inmiddels ruim 60% van de leerlingen in
het funderend onderwijs. Dat komt neer op circa 1,5 miljoen van de in
totaal 2,5 miljoen leerlingen. We blijven op dit onderwerp doorpakken.
Maar hier blijft het niet bij. Ik ga de komende tijd verder in gesprek
met onder meer leraren, schoolleiders, leerlingen en ouders over hoe we
samen de kwaliteit van het onderwijs verder kunnen verbeteren en hoe we
ervoor kunnen zorgen dat met behulp van concrete ambities en afspraken,
investeringen in onderwijs echt gaan renderen. We kijken niet alleen
naar wat we nu al doen, maar ook nog naar waar we eventueel nieuwe
dingen kunnen toevoegen. Zo geven we samen vorm aan het Herstelplan
kwaliteit onderwijs, dat in het tweede kwartaal van 2025 naar uw Kamer
komt.
Voorzitter. Zoals ik zei, gaan de cijfers op de OCW-begroting over
mensen, over de leraren, schoolleiders en onderwijsondersteuners, voor
wie ik me hardmaak. Maar natuurlijk gaat het vooral ook over leerlingen,
voor wie we het best mogelijke onderwijs willen. Voor hen moeten we
samen extra stappen blijven zetten.
Voorzitter. De collega's van het ministerie — collega Bruins refereerde
er al aan — hebben bij nacht en ontij gewerkt aan de vele vragen die
door de ambtenaren en door ons zijn behandeld. Dus ook van mijn kant
heel veel dank. Aanvullend daarop wil ik nog een aantal vragen van de
Kamer behandelen. Dat doe ik in blokjes. In totaal zijn dat vijf
blokjes. Het eerste is kwaliteit van het onderwijs. Het tweede gaat over
de aanpak leraren en schoolleiders. Het derde gaat over randvoorwaarden
en financiering. Het vierde gaat over bezuinigingen. Het vijfde blokje
is overig.
Voorzitter. Elke leerling verdient het best mogelijke onderwijs. Zoals
ik al aangaf, werk ik daarom de komende tijd samen met het veld aan een
Herstelplan kwaliteit funderend onderwijs. Zoals gezegd verwacht ik dat
plan in het voorjaar van 2025 met de Kamer te kunnen delen. We werken
dat plan uit via drie thema's. Het eerste thema is het verbeteren van de
onderwijsresultaten op lezen, schrijven en rekenen. Graag onderstreep ik
hierbij ook het belang van goed leesonderwijs en de kracht van goede
jeugdliteratuur. Het is heel terecht dat onder anderen mevrouw
Rooderkerk en de heer Kisteman hier aandacht voor vroegen. Wat betreft
schoolbibliotheken en jeugdliteratuur deel ik uw enthousiasme van harte.
Ik was als kind zelf grootverbruiker en verslond allerlei boeken van
onder anderen Thea Beckman en Jan Terlouw. Het vorige kabinet heeft
structurele middelen voor leesbevordering beschikbaar gesteld. Ik ben
van plan om deze aanpak stevig te verankeren. Ik zal de Kamer hierover
nader informeren in het eerste kwartaal van 2025.
De heer Kisteman had het in dit kader, toen het over lezen ging, ook
over de zogenaamde leescoach. Ik zie zeker dat een
leesbevorderingsspecialist — dat woord zou bij scrabble heel interessant
kunnen zijn — een enorme bijdrage kan leveren aan het leesonderwijs op
school. Ik zeg daarbij dat er al heel veel kan en dat veel scholen nu al
samenwerken met bibliotheken met een zogenaamde leesconsulent. Die gaat
naar scholen toe en gaat met leraren en leerlingen in gesprek. Ook
probeert die vooral de kennis over leesbevordering en leesplezier te
verankeren binnen een school. Daarnaast zie ik ook dat veel scholen
gebruikmaken van de middelen die er vanuit het Masterplan
basisvaardigheden zijn, door bijvoorbeeld zelf, vanuit het eigen team,
een leesspecialist op te leiden, zodat de expertise intern aanwezig is
en alle collega's hiervan profiteren. Dat is ook precies wat we wilden
met het Masterplan basisvaardigheden: geen eenmalige impuls, maar zorgen
dat kennis en kunde wordt verankerd en er dus een duurzame verbetering
optreedt.
Mevrouw Koekkoek had een vraag over digitale vaardigheden. Ik ben het
volledig met haar eens dat digitale geletterdheid essentieel is om goed
te functioneren in de huidige samenleving. Om die reden is er ook volop
inzet op dit thema via de nieuwe kerndoelen. Die worden zo snel als
mogelijk een goed onderdeel van het onderwijs gemaakt. Deze kerndoelen
worden momenteel beproefd. De inzichten die dat oplevert, gebruik ik om
ervoor te zorgen dat alle leerlingen basiskennis en -vaardigheden hebben
in digitale geletterdheid. Dit is superbelangrijk om ook online weerbaar
te kunnen zijn, bijvoorbeeld om fakenieuws te leren herkennen, en ook
rond nare thema's als cyberpesten.
Voorzitter. Ik ben aanbeland bij mijn tweede blokje: aanpak leraren. Dat
is het tweede blokje in mijn betoog en ook het tweede thema binnen het
herstelplan. Het gaat over het borgen van voldoende en kwalitatief goed
onderwijspersoneel. Zoals de heer Uppelschoten dinsdag in zijn prachtige
maidenspeech al stelde, zijn de tekorten in het onderwijs nog steeds
hoog. Dit komt ook door demografische ontwikkelingen, onder andere door
vergrijzing, door mensen die uitstromen vanuit de onderwijssector en
door de brede schaarste op de arbeidsmarkt. Wat we zien binnen het
onderwijs, zien we natuurlijk ook in sectoren als de zorg en de
techniek. Het is dus een heel breed probleem.
We zetten uiteraard vol in op het verhogen van de instroom. Daarbij werk
ik bijvoorbeeld aan een wetsvoorstel — dat zeg ik ook tegen de heer
Kisteman, die daarnaar vroeg — dat ruimte biedt aan professionals uit de
praktijk om sneller bevoegd les te kunnen geven in het vmbo, in het
praktijkonderwijs en in het voortgezet speciaal onderwijs. Wat betreft
zijinstromers is het aan ons om ervoor te zorgen dat de lat hoog blijft.
Eventuele obstakels moeten we wegnemen.
We moeten ook goed kijken naar maatregelen die ervoor zorgen dat mensen
in het onderwijs blijven. We moeten ook bekijken hoe we het onderwijs
anders kunnen organiseren, bijvoorbeeld om de werkdruk van leraren te
verlagen. We hebben daar nog steeds middelen voor beschikbaar. Dan kan
men bijvoorbeeld werken met klassenassistenten en
onderwijsondersteuners, zodat de leraar zich kan focussen op zijn
kerntaak.
Het onderwijs moet een fijne plek zijn om te werken, met
doorgroeimogelijkheden, een goede begeleiding voor starters en
zijinstromers, een goede werkgever en uiteraard een goed salaris, waar
de afgelopen jaar fors in is geïnvesteerd, structureel. Dat kan helpen
om leraren die nu parttime werken, te stimuleren om meer uren te gaan
werken, met grotere contracten. Dat zeg ik ook in antwoord op mevrouw
Beckerman. Hiervoor loopt nu een pilot met ongeveer 200 scholen, gericht
op wat inmiddels "meerurenmaatwerk" heet. We hadden dat aanvankelijk de
"meerurenbonus" genoemd, maar uit gesprekken met het onderwijsveld,
leraren en schoolleiders, heb ik geleerd dat we beter kunnen spreken van
"meerurenmaatwerk". Het gaat er namelijk om dat de werkgever en de
leraren heel gericht het gesprek met elkaar voeren om na te gaan wat er
nou nodig is om meer te kunnen werken. Denk bijvoorbeeld aan compensatie
voor een extra dag kinderopvang, of meer flexibiliteit in het rooster.
Zoals een aantal leraren tegen mij zeiden: ik vind het ook leuk om mijn
kinderen af en toe naar school te brengen, maar het huidige rooster
biedt die flexibiliteit niet. Ik zie nu dat scholen ook met dit soort
zaken voortvarend aan de slag gaan.
Dit is allemaal — maar er is nog veel meer, zou ik willen zeggen —
onderdeel van mijn Aanpak lerarentekort. Dat doe ik uiteraard niet in
mijn eentje; dat doe ik samen met de partijen in het veld zelf. Ik doe
dat met de leraren zelf, met schoolleiders, met werkgevers en met
opleiders. Ook werk ik aan een voorstel voor goed personeelsbeleid,
waarmee ik onder andere inzet op meer vaste contracten en op contracten
met meer uren, net als aan de vorming van de onderwijsregio's als het
gaat om het stimuleren van samenwerking in de regio, in plaats van het
stimuleren van concurrentie op personeel.
We zetten niet alleen in op leraren: we zetten ook in op sterke
schoolleiders en op goed onderwijsondersteunend personeel. Een school
maak je immers samen. Over twee weken informeer ik uw Kamer over de
voortgang van de Aanpak lerarentekort en over de laatste cijfers rondom
de tekorten.
Voorzitter. Dan ben ik aanbeland bij blokje 3. Dat is het derde thema in
het Herstelplan en tevens …
De voorzitter:
Een ogenblik. De heer Soepboer heeft nog een vraag over dit
onderwerp.
De heer Soepboer (NSC):
Dan ga ik ervan uit dat het onderwerp van de onderwijsregio's niet meer
terugkomt. Dan is dit dus het moment om daar even iets over te vragen;
ik zie geknik. Dat wil ik dan ook doen. De onderwijsregio's zijn
opgericht om het lerarentekort terug te dringen en om samenwerking in de
regio te stimuleren. Dat is een nobel streven; dat onderschrijf ik ook
van harte. Er gebeuren waarschijnlijk ook hele goede dingen. Maar ik wil
toch een aantal zorgelijke signalen met u delen die ik uit de praktijk
krijg. Ik heb met een aantal schoolleiders en -bestuurders gesproken. Ik
citeer: "Tot nu toe leidt dit niet zozeer tot meer samenwerking, want
dit deden wij al heel veel. Dit voelt een beetje als een
vergadercircus." Er zijn ook mensen die zeggen: "Wij hebben onze
handtekening hieronder gezet om aan het roer te kunnen blijven en om
niet aan de zijlijn te komen staan. Maar eigenlijk hebben wij daar heel
erg veel spijt van." Hoe kijkt u naar dit soort signalen?
Staatssecretaris Paul:
Ik ben blij dat u die signalen deelt. Ik zou u willen aansporen om die
te blijven delen, want dat is voor mij en voor mijn ambtenaren dé manier
om daarop in te springen. Maar ik kan daar ook heel veel positieve
signalen tegenoverstellen. Even voor de goede orde: de onderwijsregio's
zijn opgericht om ervoor te zorgen dat de samenwerking die op sommige
plekken als vanzelfsprekend tot stand komt, ook plaatsvindt op de
plekken waar die niet als vanzelfsprekend tot stand komt. Want je gaat
uiteindelijk het lerarentekort, het tekort aan schoolleiders en de
andere uitdagingen in het onderwijs niet verhelpen door elkaar te
beconcurreren. Maar dat zien we op sommige plekken helaas wel
gebeuren.
We zien nu dat de onderwijsregio's waarin schoolbesturen en scholen op
bovenbestuurlijk en bovenschools niveau goed samenwerken met
lerarenopleidingen en bijvoorbeeld met de gemeenten en het UWV, in staat
zijn om het aantal zijinstromers omhoog te brengen. Maar ze zijn
bijvoorbeeld ook in staat om leraren op een andere school te laten
starten dan op een school waar bijvoorbeeld een lerarentekort is en waar
dus ook onvoldoende mensen zijn om startende leraren te begeleiden. Die
leraren kunnen vervolgens ook doorstromen naar een school waar grotere
tekorten zijn. Dat kun je niet eigenstandig doen. Ik ben blij dat u het
signaal doorgeeft, maar uiteindelijk is dat de hele bedoeling van die
onderwijsregio's: elkaar niet bevechten, maar met samenwerking en
solidariteit de problemen aanpakken.
De heer Soepboer (NSC):
De staatssecretaris geeft aan dat zij er ook veel positieve signalen
tegenover kan zetten. Daar ga ik ook van uit. Ik heb gezegd dat er
waarschijnlijk ook hele goede dingen gebeuren. Maar u zegt ook terecht
dat de ene regio iets wellicht harder nodig heeft dan de andere regio.
Zou het dan niet veel beter zijn om gericht maatwerk te maken en deze
regeling wat betreft het bevorderen van regionale samenwerking terug te
brengen tot een strikt minimum, in plaats van opnieuw
governancestructuren op te tuigen, net als nog meer
samenwerkingsverbanden en regio's binnen al bestaande regio's? Bent u
dus bereid om er op die manier naar te kijken en om dit terug te brengen
naar een strikt minimum, zodat we niet dat vergadercircus hebben
waarnaar wordt verwezen, en zodat we niet allemaal nieuwe
governancestructuren gaan optuigen? Bent u daartoe bereid?
De voorzitter:
"Is de staatssecretaris daartoe bereid?"
De heer Soepboer (NSC):
Ja, via de voorzitter.
Staatssecretaris Paul:
Wij hebben bij de ontwikkeling van de onderwijsregio's heel nadrukkelijk
gekozen voor een lerende aanpak. Dat betekent dat we dit soort signalen
ook gewoon meenemen en gaan kijken wat die betekenen voor de verdere
uitrol en doorontwikkeling van die onderwijsregio's. Ik zeg er
tegelijkertijd ook bij dat elke verandering — ik wilde zeggen: zeker in
het onderwijsveld — overal af en toe een beetje kan schuren. We zijn nog
helemaal niet zo lang met die onderwijsregio's bezig. Ook besturen en
scholen moeten wennen aan die nieuwe samenwerkingsvorm. Dus ik ga niet
op voorhand zeggen dat ik de rem erop zet, want ik denk dat dat
contraproductief zal werken. Maar het signaal van de heer Soepboer neem
ik graag mee. Als hij buiten deze setting expliciet wil zijn over waar
wij in zouden moeten duiken, dan doe ik dat met liefde en plezier.
De heer Soepboer (NSC):
Dan ga ik ervan uit dat een eventuele motie die daartoe oproept oordeel
Kamer krijgt en steun krijgt vanuit het kabinet. Maar dat zien we dan
straks. Ik heb nog wel een wat technischere vraag. Een deel van het
budget dat nu naar die onderwijsregio's gaat, is volgens mij niet
juridisch verplicht. Dat zou gaan om in ieder geval 79,4 miljoen. Zou u
kunnen zeggen waar dat nou precies voor bedoeld is?
Staatssecretaris Paul:
Daar kom ik graag in de tweede termijn op terug. De heer Soepboer gaf al
aan dat het een technische vraag was. Ik heb me goed voorbereid op dit
debat, maar ik heb echt niet alles paraat.
De heer Soepboer (NSC):
Ik vraag het omdat het een verhoging van het budget leek. Dus het lijkt
me goed dat we het daar in de tweede termijn even over gaan hebben.
De voorzitter:
Het komt terug. Nu gaat de staatssecretaris praten over randvoorwaarden
in de financiering.
Staatssecretaris Paul:
Die randvoorwaarden voor goed onderwijs in de klas gaan via structurele
bekostiging voor structurele taken en een veilige leeromgeving. Dat zijn
eigenlijk de twee punten waar we vooral op focussen. Dit kabinet zet in
op structurele middelen voor duurzame onderwijsverbetering. In een
reactie op de heer Soepboer, die daar in zijn eerste termijn over sprak,
zeg ik: ik ben al volop aan de slag met het omzetten van subsidies. Voor
basisvaardigheden werken we nu bijvoorbeeld aan een gerichte structurele
bekostiging. Maar dat kost tijd, want het vraagt onder andere om een
wetswijziging. Daarnaast moet ook DUO de techniek goed ingeregeld
krijgen. Ik weet — althans, ik vermoed — dat ik de heer Soepboer aan
mijn zijde heb wanneer het gaat over zorgvuldige wetgeving, zorgvuldige
uitvoering en over de uitvoerbaarheid van zaken die we doen. Daar is dus
tijd voor nodig. Vandaar dat we komen op de timing die ik eerder aangaf.
"Punt", zeg ik maar, want ik zie de heer Soepboer opstaan.
De heer Soepboer (NSC):
Ja, daarin vindt u mij zeker aan uw zijde. Ik ben ook blij met de
antwoorden. Die heb ik ook kunnen lezen. Ik wil u toch uitdagen om met
mij te kijken naar het naar voren halen van het structureel maken van
die bekostiging. Ik snap dat er een gedegen wetgevingstraject onder moet
liggen. Als we er nu mee beginnen, hebben we volgens mij anderhalf jaar
de tijd om het in 2026-2027 in te kunnen laten gaan. Mijn concrete vraag
is: zou anderhalf jaar niet voldoende kunnen zijn?
Staatssecretaris Paul:
Ik zet alles op alles om dat te kunnen doen. Tegelijkertijd betrek ik de
relevante collega's daarbij, zowel bij DUO als bij het ministerie. Op
het moment dat zij vanuit hun expertise aangeven dat er een bepaalde
tijdspanne nodig is, dan wil ik daar ook op bouwen. Maar geloof me, zeg
ik via de voorzitter tegen de heer Soepboer: wij doen er echt alles aan
om dit zo snel mogelijk te realiseren.
De heer Soepboer (NSC):
Mag ik dat zien als een concrete toezegging van de staatssecretaris om
alles op alles te zetten om te bezien of het naar voren gehaald zou
kunnen worden, zodat het in kan gaan in 2026-2027, en om daarop terug te
komen?
Staatssecretaris Paul:
Die inspanningsverplichting wil ik best toezeggen, maar dit is best een
ingewikkeld onderwerp, waarover we al uitgebreid gesproken hebben. Als
ik in staat zou zijn om het sneller te doen, dan had ik dat al gedaan.
Dan had ik vol blijdschap tegen de heer Soepboer gezegd: we gaan het
realiseren per schooljaar 2026-2027. We willen dit soort grootschalige
veranderingen niet midden in een schooljaar of op een ander willekeurig
moment doorvoeren. Daar zit je ook aan vast, naast je eigen
voorbereiding. Ik blijf me hier samen met alle betrokken collega's voor
inspannen, maar de timing die ik heb gegeven, is de meest realistische
timing.
De voorzitter:
Dit wordt uw laatste interruptie.
De heer Soepboer (NSC):
Ik meen toch te horen dat de staatssecretaris de inspanningsverplichting
accepteert. Die zou ik ook graag willen accepteren. Ik zie graag
schriftelijk tegemoet wat de mogelijkheden zijn.
Staatssecretaris Paul:
Dat is prima.
In het herstelplan, waar ik al eerder aan refereerde, zal ik verdere
stappen zetten voor het omzetten van subsidies in structurele
bekostiging. Voor de goede orde: vanaf deze plek wil ik zeggen dat 94%
van het totale budget voor 2025 in vaste bekostiging zit. Er wordt hier
vaak gesproken over subsidieconfetti, subsidiespaghetti en noem het maar
op, maar het grootste deel van de bekostiging voor het funderend
onderwijs zit in vaste bekostiging.
Dat gezegd hebbende ben ik aanbeland bij mijn vierde blokje, dat gaat
over de bezuinigingen. Ik kom zo meteen terug op een aantal concrete
vragen daarover. Graag zeg ik nog een keer dat dit kabinet heel veel van
de investeringen van de afgelopen jaren doorzet. Het funderend onderwijs
kreeg vijf jaar geleden 20,4 miljard euro. Nu staat daarvoor 28,1
miljard euro op mijn begroting. En ja, dit kabinet heeft ook een paar
scherpe keuzes moeten maken; ik zei dat net ook al in reactie op de
vraag van mevrouw Rooderkerk. Dit kabinet wil ook staan voor solide
overheidsfinanciën en wil extra investeren in een aantal andere
maatschappelijke doelen, zoals veiligheid, defensie en
bestaanszekerheid. Maar daarbij is het wel gelukt de leraar en de klas
zo veel mogelijk te ontzien en de focus te houden op de grote, taaie,
langjarige ambities: betere onderwijsresultaten op taal en rekenen, en
voldoende en kwalitatief goed onderwijspersoneel. Dit kan alleen met een
veilige en stevige basis waarop kinderen zich zo optimaal mogelijk
kunnen ontwikkelen. Juist voor de meest kwetsbare kinderen blijven we
daarom via School en omgeving gericht inzetten op extra aanbod in en
rondom de school, met daarbij een focus op lezen, schrijven en rekenen.
We geven dit duurzaam en structureel vorm. Hiermee bereiken we nog
steeds tienduizenden kinderen.
Helaas is ook de bezuiniging op de maatschappelijke diensttijd
noodzakelijk, zeg ik als antwoord op een vraag van de heer Krul en de
heer Ceder. Ik zie dat mdt heel veel heeft betekend voor jongeren, voor
de samenleving en voor allerlei organisaties. Dit bleek vorige week nog,
toen ik sprak met het mdt-jongerenpanel en ik hun zorgen hoorde over
deze bezuinigingen. Ik vind het dan ook ongelofelijk belangrijk om de
kennis en expertise vanuit de mdt te borgen en de waarde te behouden.
Daar werken we nadrukkelijk aan in de afbouw, samen met het netwerk van
maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven.
Voorzitter. Dan ben ik aanbeland bij het vijfde blokje, overig.
De voorzitter:
Mevrouw Beckerman heeft nog een vraag. Dat is haar laatste interruptie.
Gaat uw gang.
Mevrouw Beckerman (SP):
Een op de drie 15-jarigen is onvoldoende in staat om goed genoeg te
lezen en schrijven. De realiteit is dat we allemaal weten dat dit
grotendeels leerlingen zijn uit armere gezinnen. We weten ook dat de
bezuinigingen, als we ze allemaal bij elkaar zetten in een lijst, of het
nou gaat om een brede brugklas of om School en omgeving, juist
bezuinigingen zijn die armere leerlingen het hardst gaan raken. "Ja,"
zegt de staatssecretaris, "maar een deel blijft overeind". Ja, maar dat
is dus de kleinere groep. Die grotere groep armere leerlingen die nu al
in de steek gelaten zijn omdat het leesonderwijs op veel plekken niet
goed genoeg is, wordt het hardst geraakt door deze bezuinigingen. Ik ga
eigenlijk dezelfde vraag stellen aan de staatssecretaris als aan de
minister. We weten nu dat deze begroting mogelijkerwijs geen meerderheid
gaat halen in de Eerste Kamer. We weten ook dat er gesproken moet worden
over hoe we dit gaan aanpassen. Als deze staatssecretaris nou in het
eigen hart kijkt, wat zou zij dan het liefst willen behouden?
Staatssecretaris Paul:
Ik heb in deze begroting behouden wat ik zowel in de vorige periode als
nu het allerbelangrijkst vind, namelijk dat álle kinderen een solide
basis krijgen. Nog steeds is het zo dat de kinderen die het meest
kwetsbaar zijn — dat zullen uiteindelijk zo'n 175.000 leerlingen zijn —
via School en omgeving extra aanbod krijgen met daarbij de focus op
lezen, schrijven en rekenen. Mevrouw Beckerman gaf zelf aan hoe
belangrijk die focus is. Dat aanbod zullen zij blijven behouden met
extra inzet.
Voorzitter. Dan ga ik door met mijn vijfde blok.
De voorzitter:
Een ogenblik. De heer Krul wil nog een vraag stellen.
De heer Krul (CDA):
Ik ga toch over de maatschappelijke diensttijd een vraag stellen aan
deze staatssecretaris. Want het is natuurlijk ontzettend pijnlijk dat
dit initiatief, dat zo ontzettend veel jongeren geholpen heeft,
wegbezuinigd wordt. Dit initiatief heeft de samenleving eigenlijk een
stukje sterker gemaakt, en toch gaan we het afbouwen naar nul. Het gaat
naar nul, we gaan ermee stoppen. Ik ben dus benieuwd wat de
staatssecretaris bedoelt als ze zegt "we gaan de waarden duurzaam
borgen", als ze daar geen enkele euro aan wil uitgeven.
Staatssecretaris Paul:
Ik ken de passie van de heer Krul voor dit onderwerp en ik moet zeggen
dat ik daar zelf ook enorm door gegrepen ben. Ik heb hele mooie
voorbeelden gezien. Ik was in Utrecht bij een bijeenkomst van mdt waar
ik de 100.000ste mdt'er, Pim heet ze, in het zonnetje mocht zetten. Dat
was een bijeenkomst van Jong+Oud=Goud. Ik heb daar zowel met de ouderen
gesproken als met de jongeren. Dus de heer Krul hoeft mij niet te
overtuigen van het waardevolle karakter — "waarde" in de diepste zin van
het woord — van dit hele programma. Maar het onderwijs kent
ongelofelijke uitdagingen en dan is het, ook gelet op de
basisvaardigheden en het lerarentekort, voor mij evident dat ik bij het
maken van scherpe keuzes op die onderwerpen moet inzetten. Dan vind ik
het heel pijnlijk dat de subsidies voor mdt gaan sneuvelen, maar ik wil
ervoor zorgen dat de werkwijze die bij mdt naar voren kwam, behouden
blijft. Het gaat daarbij om de betrokkenheid van jongeren en om jongeren
te laten meedenken en ervaringen te laten opdoen op allerlei vlakken.
Wat ik dan bedoel met "verankeren" is het volgende. Bij de afbouw van
het programma willen we uitgebreid in gesprek gaan met
vrijwilligersorganisaties, maatschappelijke organisaties, het
bedrijfsleven. Ik heb toegezegd me er ook persoonlijk voor te willen
inzetten om andere organisaties over de streep te trekken, een stap naar
voren te laten doen, want als anderen de waarden van mdt ook
onderkennen, is het belangrijk dat die verantwoordelijkheid ook breder
opgepakt wordt. Dat moet niet alleen afhankelijk zijn van een subsidie.
Daar zet ik mij voor in. Dat betekent dat de werkwijze van mdt en de
samenwerkingen die er nu zijn, zo veel mogelijk geborgd moeten worden.
Daar gaan we breed over in gesprek.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik vind het standpunt wat ongemakkelijk. Er is de afgelopen weken
namelijk nogal wat gebeurd. We hebben een gigantisch integratiedebat in
het land. We zien wat er broeit in de samenleving. Mensen snakken naar
vormen die hen kunnen binden. Ik snap dat deze begroting in de
augustusbesluitvorming is opgesteld, maar de regering kan niet doen
alsof er niets gebeurd is. In deze Kamer zijn we allemaal op zoek naar
manieren waarop we ons als samenleving tot elkaar kunnen verhouden. Nu
is er iets, mdt, waarvan uit de evaluatie blijkt dat het mensen
verbindt, of je nou liberaal, socialistisch, islamitisch of wat dan ook
bent. Dit brengt mensen die normaal niet bij elkaar komen, bij elkaar.
Dit integreert. Dit brengt samenhang. De woordvoeringslijn van het
kabinet is voor geen millimeter veranderd, terwijl er wel wat is
gebeurd. Ik wil toch even de minister ...
De voorzitter:
"De staatssecretaris".
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik wil de óúd-minister, de huidige staatssecretaris, vragen of ze daar
niet op kan reflecteren. Heeft ze de afgelopen weken niet juist extra de
waarde gezien van het behoud hiervan? En waar je waarde aan toekent,
moet ook geld bij.
Staatssecretaris Paul:
De waarde onderken ik. Maar ik ben er niet van overtuigd dat er, op het
moment dat je scherpe keuzes moet maken, met strakke budgettaire kaders,
per se meer geld naar dit soort initiatieven moet. Ik moet keuzes maken
die te maken hebben met het goed toerusten van elk kind, zodat het
uiteindelijk volwaardig kan meedoen in de samenleving en met respect en
begrip voor de ander kan opereren. Ik vind het dan heel belangrijk dat
we dat borgen in het onderwijs zelf. Vandaar dat ik binnen het onderwijs
zo zwaar inzet op het vastleggen van de kerndoelen van burgerschap. Dat
is om ervoor te zorgen dat de leerlingen in de school, die eigenlijk een
minisamenleving is, kunnen oefenen met datgene wat ze nodig hebben om
uiteindelijk volwaardig mee te kunnen doen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dat doet de staatssecretaris juist niet. De staatssecretaris geeft
namelijk aan datgene wat er in de samenleving speelt en broeit te
proberen op te lossen door scholen zo veel mogelijk toe te rusten en
kerndoelen te formuleren. Daarom ziet ze er het nut en de noodzaak niet
van in om te reflecteren op de bezuinigingen. Tegelijkertijd zegt ze het
van belang te vinden dat er buiten de onderwijskaders een andere wet
komt, namelijk de Wet toezicht informeel onderwijs, omdat ze het wel
degelijk belangrijk vindt om buiten het onderwijs om in te kunnen
grijpen. Aan de ene kant zegt ze dus: "Als het gaat om bezuinigen, doen
we alles via de scholen. Dat is een belangrijke plek. Daar is het
afdoende." Tegelijkertijd tuigt ze, met datzelfde argument, een wet op
voor wat ik en de onderwijsinspectie "mogelijk onbegrensd toezicht"
noemen. Maar dat kan niet beide waar zijn. Wat vindt de staatssecretaris
nou? Waar houdt uw verantwoordelijkheid op, staatssecretaris? Blijft die
binnen de kaders van de schoolmuren? Of vindt u dat u ook een
verantwoordelijkheid heeft voor wat er buiten de schoolmuren gebeurt? Is
mdt niet een perfect voorbeeld van hoe het wél kan?
Staatssecretaris Paul:
Ik snap de verleiding van de heer Ceder om verschillende zaken aan
elkaar te knopen, maar ze hebben oprecht niets met elkaar te maken, dus
ik benader ze ook gescheiden. Ik herhaal dat ik mdt een prachtig
initiatief vind. Ik heb met heel veel deelnemers gesproken. Ik spreek
ook met de eigen ambtenaren die zich er met volle passie voor inzetten
en voor wie de keuzes die we nu maken, ook heel pijnlijk zijn.
Tegelijkertijd: als ik gedwongen word om binnen scherpe budgettaire
kaders keuzes te maken, maak ik de keuzes zoals die nu in de begroting
voorliggen. Die hebben te maken met de basisvaardigheden op een hoger
peil brengen, het lerarentekort en het tekort aan schoolleiders
aanpakken, de sociale veiligheid borgen en al dat soort zaken.
Tegelijkertijd heb ik gezegd dat ik de waarde van mdt die we hebben
ondervonden, wil blijven borgen. Daar zet ik me persoonlijk voor in,
door met maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven aan tafel te
gaan. Zo kunnen we de lessen die we geleerd hebben, maar ook de
samenwerkingsverbanden die zijn ontstaan, zo veel mogelijk in de lucht
houden.
De heer Ceder (ChristenUnie):
In grote lijnen ben ik het met de staatssecretaris eens, maar mijn vraag
is niet beantwoord. Deze twee onderwerpen, informeel onderwijs en mdt en
wat er binnen de klaslokalen gebeurt binnen het regulier onderwijs,
hebben wél met elkaar te maken, want het gaat om de fundamentele vraag
waar volgens deze staatssecretaris haar bevoegdheden beginnen en
ophouden. Met betrekking tot de mdt geeft ze aan dat ze die veel liever
binnen de klaslokalen wil borgen. Dat kan een argument zijn, maar over
de Wet toezicht informeel onderwijs zegt ze dat ze onvoldoende
handvatten binnen klaslokalen heeft, dat ze zich dus moet begeven in
bijna elk gebied van de samenleving en dat ze zich bevoegd acht om
daarvoor een vorm van toezicht op te tuigen. In dat kader heeft het wel
met elkaar te maken. Mijn specifieke vraag is daarom waar volgens de
staatssecretaris haar bevoegdheden en haar rol ophouden.
Staatssecretaris Paul:
Het is geen bevoegdhedendiscussie. Met betrekking tot de mdt gaat het om
een financiële weging waarin ik scherpe keuzes moet maken. Als ik
oneindig grote budgetten had gehad en als dit kabinet andere keuzes had
gemaakt, dan was de ondersteuning voor de mdt wellicht gebleven. Maar
daarin maak ik dus keuzes die te maken hebben met strakker inzetten op
het primaire proces en andere thema's; ik ga mezelf daarin niet
herhalen. Met betrekking tot de Wet toezicht informeel onderwijs zou ik
ten eerste willen benadrukken dat we aan het begin van dat proces staan.
In de eerste termijn van de Kamer is hier veel over gezegd, maar ik zou
willen aangeven dat dat wetsvoorstel net in internetconsultatie is
gegaan. Daar komt nog een heel zorgvuldige wetsbehandeling bij kijken,
met de uitvoeringstoetsen en alles wat daarmee samenhangt. Waarom ligt
dat wetsvoorstel nu in de internetconsultatie? Aan de ene kant kun je
stellen dat er fantastische dingen gebeuren op het vlak van informeel
onderwijs. Ik ben er dus ook van overtuigd dat 99% van de organisaties
die zich met informeel onderwijs bezighouden, nooit iets van deze wet
zullen merken, maar op dit moment heb ik, als bij dergelijke
instellingen misstanden plaatsvinden en als kinderen worden aangezet tot
haat, discriminatie of geweld, geen enkele wettelijke grondslag om dan
nader onderzoek te doen of in te grijpen. Mijn handen zijn gebonden.
Vorig jaar waren er omstreeks deze tijd signalen rondom Chinese
weekendscholen. Ik ben daarover bevraagd in de pers, er waren
schriftelijke vragen en er waren mondelinge vragen vanuit uw Kamer. Ik
stond met mijn handen gebonden. Dat is een heel onbevredigend gevoel,
want op het moment dat er sprake is van misstanden wil ik de kinderen in
kwestie kunnen beschermen en wil ik ook de samenleving in bredere zin
beschermen tegen dat soort ongewenste invloeden.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Het is heel logisch dat de handen van de staatssecretaris gebonden
waren, want het is haar portefeuille niet. Haatzaaien is al strafbaar en
de staatssecretaris gaat niet over strafbaarstelling of over vervolging.
Daar hebben we gewoon een apparaat voor, namelijk het Openbaar
Ministerie, en de AIVD doet zijn werk. Het is dus heel logisch dat de
staatssecretaris daar niets mee te maken had, want we hebben daar andere
instituten voor en die doen hun werk. De staatssecretaris bevestigt dus
mijn gevoel dat ik al langere tijd heb. Ik heb hierover ook een motie
ingediend om te vragen wat de onderwijsinspectie hiervan vindt. Is dit
nou een taak voor Onderwijs? Dat zeg ik niet omdat ik het onderwerp niet
belangrijk zou vinden, want ik deel uw mening dat daar waar sprake is
van haatzaaien, geweld en noem maar op ingegrepen moet worden, maar wel
via de juiste instituten. De meerderheid van deze Kamer heeft op mijn
initiatief gevraagd om te kijken wat de onderwijsinspectie en de
uitvoering hiervan vinden. Die heeft hier een notitie over geschreven.
Via een Woo-verzoek, niet via de staatssecretaris, is die notitie boven
water gekomen. Die is vernietigend: "niet effectief", "wij zijn niet het
juiste orgaan", "doe het ons niet aan", "we weten niet welk probleem dit
oplost". Ik heb de staatssecretaris per motie en per e-mailprocedure
gevraagd om dit te laten zien. Het is door de ministerraad gekomen; dat
zeg ik ook tegen de minister van Onderwijs. Hij wist dit; hij heeft dit
gelezen, want het is allemaal door de ministerraad gekomen.
De voorzitter:
En uw vraag?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Deze wet is in internetconsultatie, terwijl u weet dat de wet het niet
op deze manier gaat redden. Waarom heeft de staatssecretaris dit zo
gedaan, zonder inachtneming van goed bestuur?
Staatssecretaris Paul:
Omdat we aan het begin van het wetstraject staan. Er is gewoon een pad
te doorlopen. Eerst is er de internetconsultatie. Daar komen allerlei
input, commentaar en adviezen op. Vervolgens komen de adviezen van de
daartoe geëigende organen, waaronder de Raad van State, en daarna een
uitvoeringstoets door de inspectie. Alles gebeurt op het juiste moment,
omdat ik heel graag wil dat de Kamer zich uiteindelijk op basis van al
die inzichten en adviezen een gefundeerd oordeel kan vormen. Laten we
dus stoppen met deze bangmakerij, want die is totaal niet nodig.
Eén punt nog, voorzitter, in reactie op het meer technische punt dat de
heer Ceder maakte. Ja, het Wetboek van Strafrecht heeft ook een rol,
maar dat gaat met name om publieke uitingen en niet over de situatie
waarvan er sprake is bij informeel onderwijs. Daar zit een lacune,
vandaar dit wetsvoorstel. Ik zie iedereen nu opstaan, dus ik zeg
nogmaals dat er later volgend jaar een uitgebreide wetsbehandeling zal
zijn.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Mensen staan op omdat het ernstig is. Dit gaat niet over hoe je naar dit
wetsvoorstel kijkt. Het gaat erom of dit kabinet goed bestuur uitvoert.
De staatssecretaris geeft aan dat er nog een heel traject komt. Dat is
waar, maar hier is ook al een heel traject aan voorafgegaan. U heeft met
ambtenaren gezeten. De onderwijsinspectie, die u een taak hebt
toebedeeld, heeft haar mening gegeven. Er is een ministerraad geweest
waarin dit als concept heeft voorgelegen om naar buiten te gaan brengen.
Alle ministers hebben toen gezegd: wat een goed plan. Tenminste, ik weet
niet hoe het precies is gegaan, maar in meerderheid is besloten om dit
naar buiten te brengen. Als we lezen dat er een taak toebedeeld wordt
aan een uitvoeringsorganisatie die zegt "we kunnen het niet, we willen
het niet en, alsjeblieft, doe dit niet" en dit genegeerd wordt, roept
dat de veel fundamentelere vraag op of deze staatssecretaris en het
ministerie niet een veel te grote broek aantrekken. Dat is het
fundamentele punt en daarom hoort het ook in dit debat thuis. Mijn vraag
is of de staatssecretaris gezien alle reacties, ook die van de
onderwijsinspectie, die nota bene de uitvoerder is, niet tot de
conclusie komt dat dit onzalige plan per direct ingetrokken moet worden,
met excuses dat het door de ministerraad is gekomen.
Staatssecretaris Paul:
Nee.
De heer Stoffer (SGP):
Ja, er is in de eerste termijn inderdaad veel over dit wetsvoorstel
gesproken. De heer Ceder gaf dat zojuist ook aan. Maar er is echt heel
veel onrust in de maatschappij over dit wetsvoorstel. Al zegt de
minister dat het 99% van de jonge mensen niet zal treffen, er is echt
het gevoel dat dit kabinet, dat het heeft over goed bestuur en dat goede
dingen voor de samenleving wil doen, gewoon alle jonge mensen van 4 tot
17 jaar onder staatstoezicht wil stellen. De minister kan dan zeggen dat
de meesten het niet zullen merken, maar als dit doorgaat, ligt het
wettelijk instrumentarium er. Om een lang verhaal kort te maken: ik geef
dit ter inleiding aan, maar mijn vraag is een andere. Is er, als nu
dadelijk die consultatie geweest is, een optie dat de minister denkt:
nou, als ik dit allemaal zie, trek ik het voorstel heel snel in?
Staatssecretaris Paul:
Alles wat uit de internetconsultatie komt, neem ik ter harte. Dat zullen
we zorgvuldig wegen. Dat zal uiteindelijk bepalen of het wetsvoorstel,
al dan niet op bepaalde punten, aangepast moet worden. Maar ik ga niet
op voorhand … Kijk, als ik niet overtuigd zou zijn van nut en noodzaak
van het wetsvoorstel had ik het überhaupt niet in internetconsultatie
gebracht. Ikzelf en mijn ambtenaren hebben namelijk genoeg te doen. We
gaan dus niet aan onnodige werkverschaffing doen. Dit wetsvoorstel gaat
uiteindelijk een wettelijke grondslag bieden om toezicht te houden en in
te grijpen op plekken waar misstanden plaatsvinden. Ik vind dat heel
belangrijk. Het is in het belang van de kinderen, die ik wil beschermen,
en in het belang van de samenleving in bredere zin.
De heer Stoffer (SGP):
Dan stel ik mijn vraag toch nog een keer heel concreet. Stel dat
dadelijk uit die consultatie blijkt wat ik grotendeels verwacht,
namelijk dat er heel veel weerstand is. Behalve de staatssecretaris en
de VVD-fractie heb ik namelijk nog niet veel mensen gehoord die nu
denken: dit hebben we echt hard nodig. Is er dus een optie dat het
wetsvoorstel gewoon ingetrokken wordt als de consultatie afgerond is,
het allemaal vernietigend blijkt en we niets anders zien?
Staatssecretaris Paul:
Ik ga niet vooruitlopen op de uitkomsten van de internetconsultatie.
Zoals ik zei, zullen we de input die we vanuit die internetconsultatie
krijgen uiteraard zorgvuldig wegen. Als het nodig is om het wetsvoorstel
op punten aan te passen, zullen we dat doen. Maar ik ga daar niet op
vooruitlopen.
De heer Stoffer (SGP):
In het verlengde hiervan ligt er nog een motie van mijn hand. Deze is
aangenomen door de Kamer. De motie vraagt of het kabinet kan onderzoeken
of er ook mogelijkheden zijn om te kijken wat er nodig is in het
strafrecht. Mijn vraag is of dat paralleltraject ook loopt.
Staatssecretaris Paul:
Dat heb ik even niet scherp. Ik wil vooral zeggen dat ik het heel
vervelend vind dat die indruk wordt gewekt. Ik snap best dat er zorgen
zijn, maar ik geloof niet dat het helpt als wij hier met elkaar
bijdragen aan de bangmakerij en mensen in de samenleving onnodig
onrustig en bezorgd maken. Ten eerste is het ondenkbaar dat de
inspectie, of welk uitvoerend orgaan dan ook, zomaar willekeurig achter
de voordeur gaat kijken en zomaar willekeurig bij allerlei instellingen,
verenigingen en organisaties een kijkje gaat nemen. Dan gaat het over
serieuze signalen. Daarbij staat een onafhankelijke adviescommissie van
experts de inspectie bij, zodat die tot een onafhankelijk en gewogen
oordeel kan komen. Dan ga je in eerste instantie misschien gewoon eens
verder kijken en onderzoek doen. Je gaat kijken of er überhaupt
ingegrepen moet worden.
De heer Stoffer (SGP):
Dat is een prachtig antwoord, maar geen antwoord op mijn vraag. Mijn
vraag is: wordt mijn motie, die door de Kamer is aangenomen, uitgevoerd
om dat paralleltraject op te pakken in het strafrecht?
Staatssecretaris Paul:
Ja, dat gebeurt. Sorry.
De voorzitter:
Oké, het wordt bevestigd.
De heer Stoffer (SGP):
Dank. Ik hoor nu voor het eerst dat dat gebeurt. Ik zat telkens te
zoeken of die motie wordt uitgevoerd. Zou de minister mij nu of in de
tweede termijn …
De voorzitter:
"De staatssecretaris."
De heer Stoffer (SGP):
Ja, "de staatssecretaris". Ik ben boven de 50; dan krijg je dat. Excuus,
het is "de staatssecretaris". Zou de staatssecretaris mij nu of in de
tweede termijn kunnen laten weten hoe dat paralleltraject loopt voor de
uitvoering van mijn motie?
Staatssecretaris Paul:
Dat doe ik graag in de tweede termijn, want dat heb ik nu niet helemaal
scherp.
De heer Ergin (DENK):
De staatssecretaris heeft negen keer "de basis op orde" genoemd. Ze
heeft gezegd dat ze zich erop gaat richten dat de basis in het onderwijs
op orde moet zijn. Op basis van uitzendingen van Nieuwsuur weten we dat
het de onderwijsinspectie niet lukt om één keer per vier jaar naar
scholen te gaan. Er is inmiddels een onderzoekscommissie ingericht om
daarnaar te kijken. Toch komt de staatssecretaris met een wetsvoorstel
waarbij ze de onderwijsinspectie naar mogelijk duizenden andere plekken
gaat sturen in het informeel onderwijs. Kan de staatssecretaris
uitleggen hoe ze aan de ene kant de basis op orde wil stellen en goed
wil regelen, en aan de andere kant een scala van duizenden organisaties
toevoegt aan het staatstoezicht?
Staatssecretaris Paul:
Er zal geen sprake zijn van duizenden organisaties waar de inspectie op
af moet gaan. Het is risico- en signaalgestuurd toezicht. Zoals ik net
al zei — dat waren geen loze woorden — ga ik ervan uit dat 99% of 99,9%
van die organisaties hier helemaal niets van zal merken. Maar op de
plekken waar misstanden zijn, waar kinderen en jongeren worden aangezet
tot haat en discriminatie, wil ik kunnen onderzoeken en ingrijpen. Maar
het zijn sowieso geen duizenden en zelfs geen honderden organisaties
waar de inspectie op af zal gaan. Overigens hoort het ook bij de
uitvoeringstoets dat je kijkt wat je nodig hebt om een bepaalde wet op
een adequate manier te kunnen uitvoeren. Daar horen inderdaad ook mensen
en middelen bij, dus daar wordt in de volgende fase ook naar
gekeken.
De heer Ergin (DENK):
De staatssecretaris kan hier stellen dat er geen duizenden organisaties
worden toegevoegd aan het staatstoezicht. De staatssecretaris kan
zeggen: we gaan niet in één keer naar 1.000 organisaties toe. Dat zou
eventueel kunnen kloppen. Maar als je alle informele onderwijsvormen
gericht op kinderen tussen de 4 en 17 jaar in heel Nederland onderwerpt
aan toezicht, dan doe je dat in principe wél. Dan maak je dat in
principe wél mogelijk. Wat ik niet begrijp, is het volgende. De
staatssecretaris zegt: ik wil opkomen voor vrijheid; ik wil de kinderen
beschermen. Tegelijkertijd heb ik hier een stuk dat bij de
formatieonderhandelingen, de formatiebesprekingen is opgesteld door haar
eigen ambtenaren. Daarin zegt het departement: een flink aantal
maatregelen ten aanzien van toezicht op informeel onderwijs betekent een
inperking van grondrechten — een inperking. Hoe kan deze
staatssecretaris vrijheid bevorderen en vrijheid beschermen door
grondrechten in te perken? Kan zij dat toelichten?
Staatssecretaris Paul:
Ik wil eerst nog terugkomen op dat punt van duizenden, want dit is de
manier waarop misverstanden en misvattingen ontstaan. Die wil ik graag
wegnemen. Dit gaat niet over regulier toezicht en het aflopen van elke
instelling. Dit gaat over risico- en signaalgestuurd toezicht. Als de
heer Ergin denkt dat het bij duizenden instellingen in het land mis is,
dan zou dat wat mij betreft een oproep zijn om met nog meer energie aan
dit wetsvoorstel te werken, want dan hebben we dus een heel groot
probleem. Maar mijn aanname is dat dat niet het geval is en dat er niet
bij duizenden instellingen van alles aan de hand is. Op het moment dat
dat bij een klein groepje instellingen wel zo is, moet je een grondslag
hebben om nader onderzoek te kunnen doen en eventueel in te grijpen.
De heer Ergin (DENK):
Ik heb nog twee interrupties, en die ga ik allebei gebruiken. Ik ga niet
terugkomen op wat collega Ceder net zei over het Wetboek van Strafrecht.
Wat dit wetsvoorstel echt heel eng maakt, is dat er in artikel 6 wordt
geregeld dat er — ik som het even op — door het college, het college van
B en W, maar ook door de onderwijsinspectie gegevens bewaard mogen
worden over nationaliteit, politieke opvattingen en religieuze
overtuigingen. Dit is een heel eng wetsvoorstel. Het is gericht op het
mogelijk maken van een Koranschoolpolitie. Dat zeg ik erbij omdat we in
dit huis dingen moeten benoemen zoals ze zijn. De staatssecretaris doet
het af met hele leuke woorden over het beschermen van kinderen, maar dat
kan allemaal al. Ze spreekt hele leuke woorden over vrijheid, maar wat
deze staatssecretaris doet — ik hoop dat ze daar wel op reageert — is de
weg vrijmaken voor een PVV-staatssecretaris of een PVV-minister die
straks met deze wet in de hand op Koranscholenjacht gaat. Kan de
staatssecretaris daarop reageren?
Staatssecretaris Paul:
Dat is geenszins het geval. Dit houdt toezicht op vormen van informeel
onderwijs. Ik heb geschetst dat dit over een veelheid van organisaties
kan gaan. Het gros van al die organisaties doet fantastische dingen. Dat
wil ik dus ook gezegd hebben. Dat kan gaan om Koranscholen,
Bijbelscholen, sportscholen, scouting of noem maar op. Overigens zijn
wij ook met heel veel van die organisaties in gesprek om ervoor te
zorgen dat we dit op de juiste manier kunnen inregelen. Ik werp dus
verre van me dat dit een soort van Koranpolitie zou zijn. Dat is niet
waar ik voor sta. Dat is niet waar dit wetsvoorstel voor bedoeld is.
Geenszins.
De voorzitter:
Laatste interruptie.
De heer Ergin (DENK):
Laatste interruptie. Dit wetsvoorstel is niets anders dan
Koranschoolpolitie. Ik zeg het nog maar een keer. Het is niks anders. We
weten wat de agenda van de PVV is. Ze hebben het sluiten van moskeeën
zogenaamd in de vrieskast gedaan. Ik was afgelopen maandag nog in debat
met de PVV over integratie. En weet u wat de PVV daar zei? Dat duizenden
kinderen in dit land via informele onderwijsinstellingen worden
vergiftigd. We weten dat het eerste onderzoek dat aan de basis van dit
wetsvoorstel heeft gelegen, het onderzoek van een D66-minister was. Dat
onderzoek ging over islamitische weekendscholen. De hele aanleiding is
gelegen in islamitische weekendscholen. Ik hoop dat GroenLinks-PvdA en
ook NSC heel goed meeluisteren. Dit wetsvoorstel is niets anders dan met
een botte bijl inhakken op grondrechten van al die mensen die
dagdagelijks, in de weekenden en in de avonden aan kinderen hun cultuur,
religie en identiteit meegeven. Deze staatssecretaris maakt de weg vrij
voor een PVV-minister die deze wet straks gaat misbruiken. Ik hoop dat
ze dat inziet en dat ze dit wetsvoorstel zo snel mogelijk intrekt.
Staatssecretaris Paul:
Ik herhaal: ik ga dit wetsvoorstel niet intrekken. We gaan dit pad
gewoon belopen en het debat voeren op het juiste moment, met alle
inzichten en alle informatie die dan voorhanden is. Ik zou nogmaals
willen zeggen, want dat komt blijkbaar niet aan, dat het gros van de
instellingen voor informeel onderwijs fantastische dingen doet. Ikzelf,
als migrantenkind, had het fantastisch gevonden als ik in de jaren
zestig en zeventig, want zo oud ben ik, in het Brabantse Geldrop naar
een instelling had kunnen gaan waar ik misschien meer had geleerd over
de taal van mijn voorouders, Urdu of Hindi, Indiaas had leren of dansen
of misschien andere zaken had meegekregen. Maar dat bestond toen niet.
Ik vind het heel mooi dat die instellingen er wel zijn. Dat geldt ook
voor instellingen met een focus op cultuur, sport en andere zaken. Dat
is heel mooi. Het enige wat ik aangeef … Er zijn namelijk signalen
geweest in het verleden. Vorig jaar werd ik door de Kamer en de media
bevraagd over de Chinese weekendscholen. Ik had toen geen antwoord omdat
ik geen enkele grondslag had om nader onderzoek te doen, om verder in
gesprek te gaan of om in te grijpen als dat op z'n plaats was geweest.
Het enige wat ik wil is kinderen en de samenleving in brede zin
beschermen.
De heer Krul (CDA):
De staatssecretaris valt veel in herhaling, maar heeft wel één nieuw
ding gezegd, in ieder geval voor ons, namelijk dat als in de uitvoering
van deze wet blijkt dat er meer mensen en middelen voor nodig zijn, we
daarnaar moeten kijken. Laat me alvast vertellen dat het CDA er op geen
enkele manier aan gaat meewerken. Het zou onbestaanbaar zijn dat we met
deze bezuinigingen extra middelen moeten gaan reserveren voor de
uitvoering van een wet die geen probleem oplost. Maar goed, ik ga de
staatssecretaris vragen te reflecteren op een passage uit de visie van
de inspectie zelf en kijken of we de term "bangmakerij" dan nog steeds
zo lichtvoetig moeten gebruiken. De inspectie zegt zelf: "Deze taak is
wezensvreemd voor de inspectie en brengt haar in een rechtsstatelijk
kwetsbare positie. De activiteiten en partijen waarop dit toezicht zich
richt, zijn zeer groot en in beginsel onbegrensd." Dat zegt de
inspectie. Hoe reflecteert de staatssecretaris specifiek op deze woorden
van de inspectie?
Staatssecretaris Paul:
De inspectie heeft het goede recht om haar inzichten en visie te delen.
Normaal gesproken gebeurt de uitvoeringstoets op een later moment en
wordt dat wetsvoorstel met alle inzichten die er zijn en al dan niet met
aanpassingen naar de Kamer gebracht. Ik ga niet op dit ene stukje
reflecteren. Dat zijn de woorden van de inspectie. Die neem ik ter
kennisgeving aan. Daar waar er zorgen zijn … Sterker nog, er zijn
elementen die in gesprekken naar boven komen. Het is namelijk heel
normaal dat je in gesprek bent met allerlei experts en
uitvoeringsorganisaties wanneer je aan wetsvoorstellen werkt. Daar komen
dingen naar boven. Die probeer je een plek te geven in het wetsvoorstel.
Op die basis is het voorstel in internetconsultatie gegaan.
De voorzitter:
Een laatste vraag.
De heer Krul (CDA):
Ik ga de staatssecretaris toch een kans geven om hierop een ander
antwoord te geven. Ze is hier te gast in de Kamer. Deze Kamer vraagt
haar om te reflecteren op een uitspraak van de inspectie. Dat is niet
zomaar een uitspraak. De inspectie zegt dat ze rechtsstatelijk in een
kwetsbare positie wordt geduwd en het hier gaat om in beginsel
onbegrensd toezicht. Deze Kamer vraagt de staatssecretaris hierop te
reflecteren. Ik zou echt willen meegeven dat daarop nu gewoon zeggen
"dat ga ik niet doen", een schoffering is van het werk dat wij hier aan
het doen zijn. Dus ik stel nog één keer de vraag: kan de
staatssecretaris inhoudelijk reflecteren op hetgeen de
onderwijsinspectie zelf zegt? Laat ik het dan maar herhalen en zeggen
dat ik vind dat het rechtsstatelijk kwetsbaar is. Laat de
staatssecretaris dan maar daarop reflecteren. Hier moet echt een
antwoord op komen.
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij ga ook ik over mijn eigen woorden, net zo goed als de Kamer.
Ik zou willen zeggen dat ik die zorgen van de inspectie ter harte neem
en dat we dat in het vervolg van de wetsuitwerking verder zullen laten
terugkomen. Ik kijk ernaar uit om dat met uw Kamer verder uit te
wisselen.
De heer Stoffer (SGP):
Ik ga toch door op wat de heer Krul aangaf. We willen best enige ruimte
geven, maar zouden wel graag zien dat het kabinet — als de
staatssecretaris het niet doet, dan maar de minister — wel tijdens deze
begroting reflecteert op die notitie van de inspectie. Dat is wat ons
betreft echt noodzakelijk. Als de staatssecretaris zegt dat ze er eerst
nog even over wil nadenken, mag dat wat ons betreft, maar tijdens de
begrotingsbehandeling willen ook wij echt dat erop gereflecteerd wordt.
Als de staatssecretaris het niet doet, dan willen we dat de minister het
doet, die uiteindelijk eindverantwoordelijk is, ook voor de
inspectie.
Staatssecretaris Paul:
Als ik ervan overtuigd was dat dit wetsvoorstel antirechtsstatelijk was,
dan had ik het niet ingediend. Zo simpel is het.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Een punt van orde om even te kijken of ik mijn interruptie hieraan moet
wijden. Het klopt toch dat niet de staatssecretaris, maar de minister
verantwoordelijk is voor de onderwijsinspectie, even los van dit
wetsvoorstel?
Staatssecretaris Paul:
Ja, dat klopt.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dan zal ik mijn interruptie niet wijden aan de staatssecretaris en er
misschien in tweede termijn nog op terugkomen.
De voorzitter:
Dat lijkt me heel verstandig. U had ook in de eerste termijn van de
minister deze vraag al kunnen stellen. De staatssecretaris wilde het
blokje overig gaan behandelen. Ik denk dat dit onderwerp daar misschien
ook al een plek in had gekregen. Ik kijk even naar haar om te horen
welke andere vragen ze nog wil behandelen in het laatste blok.
Staatssecretaris Paul:
Even kijken. Ik moet me even herpakken na dit intermezzo.
Het vijfde en laatste blok, met overige vragen, inderdaad. Onderwijs
heeft en houdt een brede opdracht, waar bijvoorbeeld het team van Jorg,
die ik in mijn inleiding noemde, op De Einder dagelijks aan werkt. Op
school groei je, ontdek je nieuwe werelden en leer je juist samen met
anderen. Dat kan alleen als je je veilig voelt. Dat vraagt inderdaad
meer dan alleen financiële middelen, zeg ik ook in reactie op de heer
Uppelschoten van de PVV. Deze maand heb ik het wetsvoorstel Vrij en
veilig onderwijs aangeboden aan uw Kamer. Het is terecht dat de heer
Eerdmans hier in zijn bijdrage krachtig aandacht voor vroeg.
Leraren moeten daarnaast goed toegerust zijn om moeilijke of gevoelige
onderwerpen, zoals antisemitisme of discriminatie, te bespreken in de
klas. Het is belangrijk dat we blijven investeren in deze ondersteuning,
op een manier die aansluit bij de onderwijsbehoefte van docenten in het
veld. Het amendement op stuk nr. 68, van de leden Ceder en Kisteman,
geef ik daarom oordeel Kamer.
Voorzitter. Het is schrijnend dat nog altijd zo veel kinderen geen
onderwijs krijgen. Het is terecht dat onder anderen mevrouw Pijpelink
hier aandacht voor vroeg. Dit kabinet wil het verzuim verder
terugdringen. Vandaag heb ik daartoe een wetsvoorstel naar de Kamer
gestuurd. Dit voorstel regelt onder andere dat scholen preventief meer
doen om verzuim te voorkomen, voordat het ernstig wordt en kinderen
langdurig uitvallen. Want kort verzuim, ook geoorloofd kort verzuim, kan
vaak een indicator zijn dat er meer aan de hand is. Hier moeten we
alerter op zijn. Ik kijk uit naar de behandeling van dit wetsvoorstel in
uw Kamer.
Daarnaast werk ik ook aan meer ruimte voor maatwerk, bijvoorbeeld op het
snijvlak van onderwijs en zorg, ook voor jongeren met autisme. In dat
kader wil ik graag toezeggen, ook in antwoord op de vraag van mevrouw
Van Zanten en volgens mij ook van de heer Uppelschoten, dat ik verder in
gesprek ga met de LBVSO en ook met de Nederlandse Vereniging voor
Autisme, met als inzet om samen te bezien wat er nodig en mogelijk is om
de ondersteuning voor deze jongeren in het onderwijs te verbeteren. Ik
zal de Tweede Kamer daarover op de hoogte houden in het kader van de
voortgangsrapportage over passend onderwijs. Die verwacht ik in het
voorjaar van 2025 naar u toe te sturen.
Voorzitter. Bij de focus op prestaties heb ik dus ook zeker oog voor de
context waarin kinderen leren. Een kind dat honger heeft of stress heeft
door onrust thuis, kan niet goed leren, kan moeilijk tot leren komen.
Het kabinet regelt daarom structureel het Programma Schoolmaaltijden. Op
meer dan 1.000 scholen zijn per dit jaar brugfunctionarissen aan de
slag, om ervoor te zorgen dat problemen die in de thuissituatie spelen,
zoals schulden of huiselijk geweld, niet doorwerken in de klas. Zo
worden de leerling en het gezin concreet geholpen. Dit helpt bovendien
ook om leraren te ontzorgen, zodat die zich kunnen richten op hun
kerntaak.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik heb nog een vraag over het vorige onderwerp, autisme. Fijn dat de
staatssecretaris in gesprek is met onder andere LBVSO en de Nederlandse
Vereniging voor Autisme. Ik heb nog een vraag gesteld over de suggestie
van LBVSO, namelijk om het geld dat nu in de reserves zit van de
samenwerkingsverbanden, dus die onbenutte reserve, te gebruiken voor de
autismeaanpak.
Staatssecretaris Paul:
De samenwerkingsverbanden moeten ervoor zorgen dat geld dat bestemd is
voor speciale ondersteuning, of het nou gaat om autisme, ondersteuning
van hoogbegaafde leerlingen of andere vormen van ondersteuning, ook aan
die leerlingen wordt besteed. Ik wil best nog een keer aanmoedigen dat
dat gebeurt. Het moet landen bij de leerlingen.
De voorzitter:
De staatssecretaris vervolgt haar betoog.
Staatssecretaris Paul:
Ik was gebleven bij de brugfunctionarissen. Sinds dit jaar zijn meer dan
1.000 scholen met brugfunctionarissen aan de slag, om ervoor te zorgen …
Nee, dit had ik al gezegd. Sorry, dat krijg je dan.
Het zien en erkennen van talent is ook een belangrijk punt, zeg ik in
antwoord op een vraag van de heer Ergin. Ook hiervoor hebben de
samenwerkingsverbanden middelen. Daarnaast heeft OCW het Kenniscentrum
Hoogbegaafdheid ingesteld. Ik steun zeker de gedachte achter het
amendement van de heer Ergin. Ik moet nu heel even spieken.
De voorzitter:
Op nummer 62, denk ik.
Staatssecretaris Paul:
Ja, op nummer 62. Ik kom daar in tweede termijn op terug. Ik kan er even
geen wijs uit.
Dan ga ik door. Hetzelfde geldt voor talent voor de praktijk. Ik
onderstreep daarom ook in antwoord op vragen van de heer Ceder het
belang van de techniekhavo. Daar doen steeds meer scholen aan mee. Nu
zijn het er al 160 en begin 2025 en 2026 kunnen nog veel meer scholen
zich daarvoor aanmelden. De subsidie is €100.000 per vestiging. Eind
2026 heeft de helft van alle havoscholen de gelegenheid gehad om een
praktijkgerichte havo te starten. Daarna maak ik de bekostiging
structureel. Daarvoor is vanaf 2027 41 miljoen euro beschikbaar.
Dat brengt mij bij het amendement op stuk nr. 65 van mevrouw Rooderkerk
en mevrouw Koekkoek. Ik moet dat ontraden, omdat de dekking voor het
amendement niet deugdelijk is.
Voorzitter, daarmee ben ik aan het einde van mijn eerste termijn.
De voorzitter:
U krijgt nog een interruptie van de heer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Zoals de staatssecretaris heeft gemerkt, is artikel 23 over de vrijheid
van onderwijs voor de ChristenUnie heel belangrijk. Het staat ook in het
regeerprogramma. We zien echter toch wat tegenstrijdigheden. Ik heb daar
vragen over gesteld, waar ik eigenlijk onvoldoende antwoord op heb
gekregen. Het gaat allereerst over het zinnetje in het regeerakkoord dat
er sprake zou moeten zijn van politiek neutrale methodes met neutrale
doelen. Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag wanneer iets neutraal
of niet neutraal is. Dat roept bij mij wel de vraag op in hoeverre
artikel 23 hiermee niet aangetast wordt. Mijn vraag aan de
staatssecretaris is daarom ook: kan zij een voorbeeld noemen van een
niet-neutrale methode in het onderwijs die de regering wil aanpakken of
beperken, of wat dan ook de strekking van het regeerakkoord is?
Staatssecretaris Paul:
Ik heb daar geen concrete voorbeelden van. Het gaat er met name om dat
leerlingen vanuit verschillende invalshoeken zaken krijgen aangereikt,
zodat ze uiteindelijk zelf en zelfstandig hun mening kunnen vormen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik moet concluderen dat de staatssecretaris geen voorbeeld kan noemen
van niet-neutrale doelen. Daar ben ik blij om. Maar het regeerakkoord
suggereert anders en dat roept ook vragen op. Ik hoop dat de
staatssecretaris deze lijn kan doorpakken. In het verlengde daarvan
hebben we natuurlijk wel te maken met de schrapping van
vormingsonderwijs. In artikel 50 en artikel 51 van de Wet op het primair
onderwijs is dat al twee eeuwen geborgd. Er zit een bezuiniging op, maar
ik lees nog niet dat het de ambitie is om ook de WPO aan te passen. Hoe
ziet de staatssecretaris dat voor zich? Is zij het met mij eens dat
artikel 50 en artikel 51 alleen geborgd kunnen worden op het moment dat
er ook voldoende middelen zijn om dat vormingsonderwijs ook plaats te
laten vinden op openbare scholen?
Staatssecretaris Paul:
Dit is een van de bezuinigingen die ik moet doorvoeren. Het is niet
eenduidig of de regeling daarvoor effectief is. Op dit moment zijn er,
juist binnen openbare scholen, ook andere manieren om leerlingen in
brede zin over godsdienstige stromingen en richtingen te onderrichten,
bijvoorbeeld vanuit het burgerschapsonderwijs. Om de verandering door te
voeren, is er uiteindelijk een wetswijziging nodig. Daar heeft de heer
Ceder helemaal gelijk in.
De voorzitter:
De laatste interruptie, meneer Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
De staatssecretaris geeft aan dat er een wetswijziging aankomt, want
alleen met die wetswijziging kan deze bezuiniging mogelijk worden
gemaakt. Het wijzigen van artikel 50 en artikel 51 van de Wet op het
primair onderwijs ziet erop dat er vormingsonderwijs op primaire scholen
gegeven zou moeten worden, zodat ieder kind dat kiest voor een openbare
school zich ook levensbeschouwelijk kan vormen. Dat is natuurlijk een
aantasting van artikel 23 en de garantiefunctie. Het kabinet zegt aan de
ene kant pal te staan voor artikel 23 en de vrijheid van godsdienst. In
het openbaar onderwijs wordt daaraan getornd, want de facto betekent
deze wijziging van de Wet op het primair onderwijs dat. Hoe ziet de
staatssecretaris het voor zich dat deze wijziging van de Wet op het
primair onderwijs geen aantasting zou betekenen van artikel 23? Waar
kunnen kinderen in het openbaar onderwijs dan wel terecht voor
levensbeschouwelijke vorming?
Staatssecretaris Paul:
Volgens mij is dit geen aantasting van artikel 23. Artikel 23 gaat over
veel meer, hè? Ik kom nog even terug op het punt van de heer Ceder over
neutraliteit, of hoe het er ook precies staat. Wat ik cruciaal vind aan
artikel 23, is dat de overheid gaat over het wat. We zijn volop bezig
met het curriculum en de aanscherping van de kerndoelen. Het onderwijs,
de leraar en de schoolleider, gaat over het hoe. We hebben binnen dit
kabinet afgesproken dat we daar totaal niet aan tornen. Tegelijkertijd
heeft artikel 23 ook een zorgplicht, die op andere elementen voorkomt.
Maar ik zie hier geen strijd of conflict met artikel 23.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Dit was een antwoord op mijn vorige vraag. Ik heb ook een andere vraag
gesteld, die niet beantwoord is. Het gaat over het aantasten van de
Grondwet. Ik hoop dat er in ieder geval een antwoord komt waarmee ik
iets kan.
Staatssecretaris Paul:
Ik zie er geen aantasting van de Grondwet in.
Ik wil nog heel even terugkomen op het amendement van de heer Ergin. Dat
moet ik helaas ontraden, want de dekking is ondeugdelijk. Dat was het
amendement op stuk nr. 62.
De voorzitter:
Ja, op stuk nr. 62. Meneer Ergin, u heeft geen interrupties meer. Ik ben
dus benieuwd wat dit wordt.
De heer Ergin (DENK):
Een verzoek. Het amendement is echt drie minuten geleden gewijzigd,
waarschijnlijk met een betere dekking. Ik zou de staatssecretaris willen
vragen of ze het amendement in haar tweede termijn opnieuw wil
beoordelen.
De voorzitter:
Als het op tijd gewijzigd is, kan dat.
Staatssecretaris Paul:
Ik ga daarnaar kijken en kom er in de tweede termijn op terug.
De voorzitter:
Heel goed. We gaan nu even schorsen voor de lunch. O, mevrouw Rooderkerk
wil nog een vraag stellen. Ze heeft nog één interruptie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Sorry, nu heeft iedereen zin in de lunch; dat snap ik.
Ik had nog één vraag naar aanleiding van de laatste reactie van de
staatssecretaris op het amendement over kansengelijkheid dat we hebben
ingediend. Nu staat er op het lijstje met bezuinigingen ook een
bezuiniging op de functiemix Randstad. Ik kan me zomaar voorstellen dat
daar in de onderhandelingen snel over is gesproken en er door sommige
partijen werd gedacht: ach, de Randstad; deze kan er wel uit. Alleen
gaat het hier wel om de lerarensalarissen van de helft van de middelbare
scholen in Nederland. Hiermee treft dit 400.000 kinderen. Vandaag hoor
ik de staatssecretaris in de verdediging van al deze bezuinigingen,
waarover natuurlijk nog op andere plekken wordt gesproken, steeds zeggen
dat het haar gaat om de onderwijskwaliteit. Zij zegt dat zij keuzes
maakt en zich daarop richt. Is zij het dan niet met mij eens dat goed
onderwijs valt en staat bij voldoende goede docenten? Door deze
bezuiniging sla je een gat in de begrotingen van de helft van de
middelbare scholen in Nederland en bezuinig je dus op de promotiekansen
en ontwikkelkansen van leraren.
Staatssecretaris Paul:
Ik heb uitgelegd dat ik scherpe keuzes heb moet maken in de begroting en
dat sommige regelingen volle bak kunnen worden doorgezet en andere niet.
Dat is het eerlijke antwoord.
De voorzitter:
Dan maken we voor nu een einde aan deze discussie.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
We gaan een halfuur schorsen. Om 14.20 uur volgt de tweede termijn van
de zijde van de Kamer en daarna volgt de beantwoording. Ik wens u een
smakelijke lunch. Ik zal vervangen worden als voorzitter. Ik wens u veel
succes in het vervolg van het debat.
De vergadering wordt van 13.50 uur tot 14.30 uur geschorst.
Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025
Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2025
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2025 (36600-VIII).
De voorzitter:
We gaan verder met de begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Nogmaals welkom aan de minister en de staatssecretaris. We beginnen aan
de tweede termijn van de begroting. Ik stel voor alleen te interrumperen
voor inhoudelijke duiding van de ingediende moties.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De voorzitter:
De eerste spreker van de kant van de Kamer is de heer Stultiens van de
fractie van GroenLinks-PvdA.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dank u, voorzitter. Ik zie dat we een nieuwe voorzitter hebben gekregen.
U heeft wat gemist deze twee dagen, want wat hier gebeurt, is echt
ongekend. Het is ongekend, omdat wij dinsdag de hele dag vragen hebben
gesteld aan de coalitie om de bezuinigingen van tafel te krijgen en het
antwoord de hele tijd was: u moet bij de minister zijn en niet bij ons;
dat is niet ons werk, ga naar de minister. Eén dag later was er de hele
dag coalitieoverleg op de kamer van de heer Wilders, zonder de minister.
En vandaag hebben we een debat met de minister en kan hij niks zeggen
"want het ligt bij de coalitie".
Voorzitter. Het is ongekend, ondemocratisch en onacceptabel. Ik zal
dinsdag opnieuw een debatverzoek doen als er een deal ligt. Ik ben blij
dat de hele oppositie dat vandaag al steunde, maar ik reken ook op de
coalitie, zodat we gewoon een debat kunnen voeren over een gewijzigde
begroting. Het zou ongekend zijn om volgende week donderdag te moeten
stemmen over een begroting zonder daarover te kunnen debatteren.
Voorzitter. Voor onze fractie is de lijn heel helder. GroenLinks-PvdA
heeft een rode lijn getrokken. Wij gaan geen bezuinigingen op onderwijs
steunen. Ik roep het hele monsterverbond op: jullie hebben een unieke
kans, een unieke kans om al deze monsterbezuinigingen van tafel te
krijgen.
Ik zeg het dus nog één keer: doe het niet! Denk aan al de mensen in het
onderwijs. Bezuinig niet op de brede brugklas, bezuinig niet op het
fonds van Robbert Dijkgraaf voor de wetenschap, en bezuinig niet op de
kansengelijkheid en de gymlessen.
Voorzitter. Deze 2 miljard aan bezuinigingen kunnen van tafel en moeten
van tafel. Doe het niet!
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stultiens. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw
Tseggai, ook van de fractie van GroenLinks-PvdA.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik heb de minister in de eerste termijn meerdere
keren horen zeggen dat het mbo ontzien wordt door dit kabinet. Ik deel
dat statement niet. Het mbo wordt volgens mij niet ontzien met deze
begroting. Dit kabinet bezuinigt de komende jaren 200 miljoen op het
mbo, en dan hebben we het nog niet eens gehad over het feit dat de
bezuinigingen in het p.o., het vo, het hbo en het wo ook neerslaan op
het mbo. Ik zou dus tegen mbo'ers in Nederland willen zeggen: laat het
je niet wijsmaken; je wordt niet ontzien.
Mijn fractie maakt zich in het bijzonder zorgen over het aantal
vroegtijdig schoolverlaters en het feit dat zo veel studenten in een
slechte financiële positie verkeren. Vorig jaar hebben wij daarom om een
onderzoek gevraagd naar een verplichte stagevergoeding. Dat hebben we
helaas niet gekregen voor deze begroting, maar om daar vaart achter te
houden, wil ik toch graag een motie indienen over dit onderwerp.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat elke student een passende stagevergoeding
verdient;
constaterende dat het kabinet volgende maand komt met een onderzoek naar
een wettelijke minimale stagevergoeding en begin 2025 met een
beleidsreactie op dat onderzoek;
verzoekt de regering om voor aanvang van de Voorjaarsnota met een
voorstel te komen voor hoe een stagevergoeding voor iedere student
ingevoerd gaat worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Tseggai, Ergin, Stultiens,
Beckerman, Paternotte, Ceder en Krul.
Zij krijgt nr. 77 (36600-VIII).
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan als laatste spreker van de GroenLinks-PvdA-fractie
mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ik hoorde minister Bruins vandaag zeggen: wij
vinden dat we als kabinet goed moeten zorgen voor de schatkist voor de
toekomst. Hij bezuinigt dus 800 miljoen op het funderend onderwijs, 300
miljoen op het p.o. — ik heb het over structurele bezuinigingen — en 500
miljoen op het vo. Mijn fractie zegt dat dit kabinet niet goed zorgt
voor de toekomst. Het zorgt niet voor de kwetsbare leerlingen, niet voor
de thuiszittende leerlingen, niet voor de positie van leraren in de
Randstad en niet voor de leerlingen die in een achterstandssituatie zijn
opgegroeid.
Daarnaast dien ik een motie in die ik al had aangekondigd in mijn
bijdrage. Die gaat over de kansenongelijkheid door de vele bijlessen en
de instituten die dat verzorgen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het aantal private aanbieders in de afgelopen jaren
enorm gestegen is en huishoudens in Nederland inmiddels bijna een half
miljard uitgeven aan verschillende vormen van aanvullend
onderwijs;
van oordeel dat dit kansenongelijkheid creëert tussen kinderen van wie
de ouders wel aanvullend onderwijs kunnen betalen en kinderen met ouders
voor wie dit geen mogelijkheid is;
verzoekt de regering om bijlessen en examentrainingen niet langer vrij
te stellen van btw en deze gelden te herinvesteren in bijlessen op
school om leerachterstanden weg te werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Pijpelink.
Zij krijgt nr. 78 (36600-VIII).
Dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Van der Hoeff van de fractie van de PVV.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Voorzitter, dank u wel. Graag dank ik eerst de minister en de
staatssecretaris voor hun duidelijke antwoorden op de vragen die zijn
gesteld, ook op die van mijn collega's.
De positie van de regio is voor de PVV cruciaal. We zien erop toe dat
die krijgt wat die toebehoort, namelijk speciale aandacht. Deze aandacht
komt als het aan de PVV ligt ook overeen met hoger onderwijs waarbij de
Nederlandse student centraal staat. Primair betekent dat Nederlandstalig
onderwijs. Ook vanuit mij complimenten voor de onderwijsinstellingen die
inmiddels al met zelfregie zijn gestart, zoals de minister ook
aangaf.
Voorzitter. De Nederlandse student heeft er ook baat bij als het
onderwijs arbeidsmarktgeoriënteerd is. Het wetenschappelijk onderwijs
legt daar momenteel te weinig nadruk op. De focus mag van de PVV meer
naar de technische bètastudietrajecten verplaatsen. Wederom is dan ook
de oproep aan de minister: laat de vraag op de arbeidsmarkt meer leidend
zijn.
Voorzitter. Verder hoort passend onderwijs elke leerling een veilige en
stimulerende plek te bieden. Helaas zien we dat dit nog te vaak niet het
geval is, vooral bij kinderen met complexe ondersteuningsbehoeften. Het
aantal thuiszitters is al jaren zorgwekkend hoog. Vaak zijn dat kinderen
met internaliserende problematiek, zoals autisme of angstgedrag.
Daarnaast zien we dat kinderen met externaliserende problematiek, zoals
agressief of verstorend gedrag, heel andere ondersteuning nodig hebben
dan hun internaliserende leeftijdsgenoten. Dit vraagt om maatwerk en om
een aanpak die recht doet aan de specifieke behoefte van iedere
leerling. Toch ontbreekt het scholen vaak aan handvatten en middelen om
dit goed te organiseren.
Voorzitter. Scholen in het speciaal onderwijs spelen een cruciale rol in
het bieden van een veilige omgeving voor deze leerlingen. Maar om dat
goed te kunnen doen, is meer inzicht nodig in wat werkt. Daarom vragen
wij met een motie aan de regering om te onderzoeken welke ondersteuning
nodig is voor leraren en leerlingen in situaties waarin kinderen met
internaliserende en externaliserende problematiek onderwijs volgen. Dit
onderzoek moet helder kunnen maken hoe we deze leerlingen beter kunnen
ondersteunen en hoe we verdere uitval kunnen voorkomen. Laten we zorgen
dat passend onderwijs voor alle leerlingen echt passend wordt. Laten we
het aantal thuiszitters eindelijk terugdringen. Ik hoop op brede steun
voor deze motie.
Voorzitter. Ik ga over tot het voorlezen van de motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat:
passend onderwijs gericht is op het creëren van een veilige en stimulerende omgeving voor alle leerlingen;
internaliserende problematiek, zoals autisme, teruggetrokken en/of angstig gedrag, een belangrijke oorzaak is dat leerlingen thuiszitten;
externaliserende problematiek, zoals verstorend of agressief gedrag, andere behoeften stelt aan onderwijs en begeleiding;
het (voortgezet) speciaal onderwijs een cruciale rol vervult in het bieden van een veilige plek voor leerlingen met complexe ondersteuningsbehoeften;
scholen in cluster 4 van het speciaal onderwijs leerlingen met uiteenlopende ondersteuningsbehoeften vaak in dezelfde klas plaatsen, wat kan leiden tot onveiligheid en uitval;
er momenteel geen wettelijk kader of wettelijke richtlijn is voor het clusteren van leerlingen op basis van hun ondersteuningsbehoeften;
de inspectie geen specifiek onderscheid maakt tussen verschillende problematieken in het toezicht;
verzoekt de regering te onderzoeken wat er qua ondersteuning voor de
leraar en de leerling nodig is wanneer leerlingen met internaliserende
problematiek en leerlingen met externaliserende problematiek in het
(voortgezet) speciaal onderwijs worden gemengd in de klas, en de Kamer
hierover te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Hoeff, Uppelschoten en
Van Zanten.
Zij krijgt nr. 79 (36600-VIII).
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Om verschillende reden hoor ik deze motie met verbazing aan. De eerste
reden is dat de heer Van der Hoeff onderdeel uitmaakt van de coalitie,
die enorm bezuinigt. Ik heb het net al genoemd: 300 miljoen voor het
p.o. en 500 miljoen voor het vo. Daar hoort ook de verzuimregeling bij,
die de thuiszitters heel erg raakt. Dat is mijn eerste verbazing. Ik wil
meneer Van der Hoeff vragen waarom hij deze motie indient, terwijl hij
onderdeel is van de coalitie en hij deze motie helemaal niet in hoeft te
dienen. Hij zit aan de voorkant en had er onder andere voor kunnen
zorgen dat deze bezuiniging niet plaatsvindt.
Dan mijn tweede vraag. Die maakt mijn eerste vraag eigenlijk nog
pregnanter. Ik hoor de heer Van der Hoeff een pleidooi houden om
kinderen met allerlei zaken die binnen cluster 4 horen, niet in één klas
te zetten. Heeft meneer Van der Hoeff enig idee wat dat zal betekenen
voor de klasindeling en wat voor extra middelen dan nodig zijn?
De voorzitter:
Voordat u antwoordt: laten we proberen om de interrupties kort te
houden. Als dat niet lukt, laten we dan afspreken dat we in deze termijn
vier interrupties per Kamerlid aanhouden.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Even een punt van orde, voorzitter. De PVV heeft in de tweede termijn
geen vragen op dit punt gesteld en ons dus ook niet in de gelegenheid
gesteld om haar in de tweede termijn te bevragen. Helaas moet ik het nu
dus doen.
De voorzitter:
Geen probleem, maar laten we dan proberen om vier interrupties per
Kamerlid aan te houden en om de formuleringen zo kort mogelijk te
houden.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Waarom deze motie? Ik ben een tijd geleden overgeschakeld van het
funderend onderwijs naar het hoger onderwijs. Ik heb hier al eerder in
een commissiedebat aandacht aan besteed. Dat is de reden waarom ik nu de
gelegenheid heb om deze motie in te dienen. Daar sta ik op dit moment
volledig voor.
U heeft het ook over de kosten. U vroeg: "Heeft meneer Van der Hoeff in
de gaten wat het extra kost om in de klassen een verdeling te maken en
de verschillende groepen apart te clusteren of wat dan ook? Hoe gaat hij
dat uitleggen?" Ik zal het niet met een wedervraag beantwoorden, maar
het is niet uit te leggen als angstige kinderen of juist heel drukke
kinderen … Ik heb een voorbeeld genoemd. De een gooit met een tafel door
het lokaal en de ander zit verstopt onder een tafel in het lokaal. Dat
is het voorbeeld dat ik indertijd in het commissiedebat heb genoemd.
Daar was u volgens mij bij, dus u weet ook dat ik hier altijd voor sta.
Dat is mijn antwoord.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik denk dat de heer Van der Hoeff weet dat hij niet aan mij hoeft uit te
leggen hoe passend onderwijs eruit kan zien en hoe ingewikkeld en zwaar
het voor leraren is, want ik heb twintig jaar onderwijservaring. Maar
wat een naïviteit om niet eens mijn vraag te beantwoorden en te zeggen
dat het geen geld hoeft te kosten. Natuurlijk kost het geld,
bijvoorbeeld voor de scholing en de opleiding van docenten. Het kost ook
tijd, voor de organisatie van klassen en de manier waarop klassen worden
ingedeeld. Je kunt niet aan de ene kant deze motie indienen en zeggen
hoe belangrijk je het passend onderwijs vindt en hoe erg het is dat de
een met tafels gooit terwijl de ander eronder gaat zitten, terwijl je
aan de andere kant geen boter bij de vis doet als het gaat om de
middelen. Dat is echt slecht beleid.
De heer Van der Hoeff (PVV):
U mag gewoon meetekenen met deze motie, als u dat wilt. Er ligt
verschrikkelijk veel geld op de plank bij verschillende scholen. Ik heb
een voorbeeld genoemd, namelijk de Sterrenpracht in Axel. De directeur
daar heeft gezegd: er zijn kinderen die behoefte hebben aan een
doventolk. Daar heeft hij zelf op ingezet, omdat hij dat belangrijk
vindt. Ik vind het belangrijk dat de twee stromingen van leerlingen die
ik net heb benoemd, niet bij elkaar in de klas zitten. In plaats van
extra leraren en extra ruimtes kun je ook in elke klas twee leerjaren
bij elkaar zetten, een met rustige leerlingen en een met wat drukkere
leerlingen. Dat is ook een mogelijkheid om het op te lossen en dan kost
het geen geld.
De voorzitter:
Mevrouw Pijpelink, u werd uitgedaagd.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
U hoort het goed. Zo voelt het ook.
Er worden hier dingen op één berg gegooid en daarnaast worden er ter
plekke hele simpele oplossingen bedacht. U zegt: dan maak je toch gewoon
een drukke klas en een minder drukke klas? Er wordt weleens geroepen:
laat de professionals in het onderwijs hier zelf wat van vinden en laat
ze zelf organiseren hoe ze het willen; laten wij dat als politici vooral
niet doen. Ik ben heel blij om te horen dat het onderwerp thuiszitters
ook voor de PVV een bron van zorg is; laat ik daarmee beginnen. Dat is
goed om te horen, want die groep groeit. Wij maken ons daar al heel lang
zorgen om. Het ziet er niet naar uit dat dit opgelost gaat worden, onder
andere door de enorme bezuiniging waar meneer Van der Hoeff en zijn
partij hun handtekening onder hebben gezet. Beledig niet het hele
onderwijs in Nederland door met dit soort simplistische oplossingen te
komen.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Van der Hoeff.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Ik neem akte van wat mevrouw Pijpelink vertelt, maar ik hoor daar voor
de rest geen vraag in. Het is een mening.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik wil meneer Van der Hoeff complimenteren, want ik denk dat het
volledig terecht is om aandacht te vragen voor leerlingen met
internaliserende en externaliserende problematiek. Het lastige aan deze
motie is alleen dat de PVV vraagt om een onderzoek en dat is nog
helemaal niks. We zien in deze begroting bezuinigingen staan op
leerlingen die nu al thuiszitten. Wat zegt u tegen die leerlingen? Heel
veel leerlingen met autisme komen thuis te zitten. Wat moeten zij komend
jaar doen? Wat moeten zij doen totdat dit onderzoek is afgerond? Wat
moeten zij doen totdat de minister hierover heeft nagedacht en er
misschien een nieuwe aanpak komt? Wat zegt u tegen hen?
De heer Van der Hoeff (PVV):
Dank u wel voor uw compliment. Ik kan hieruit opmaken dat u
waarschijnlijk ook gaat meetekenen met deze motie. Op dit moment gebeurt
er niets; dat zijn uw woorden. Hetgeen wij op dit moment beogen, is dat
er in ieder geval wat gaat gebeuren. Ik denk dat het ook voor uw
achterban heel belangrijk is dat de mensen om wie het gaat eindelijk een
keer geholpen worden of dat er in ieder geval een richting voor die hulp
komt.
Mevrouw Beckerman (SP):
Deze motie vraagt om een onderzoek. Dat betekent niet dat er iets gaat
gebeuren, maar dat er nagedacht gaat worden over een aanpak. Is de PVV
met ons van mening dat alle leerlingen die nu thuiszitten ... Er ligt al
heel veel voor hen klaar, ook qua aanpak. LBVSO heeft daar hele mooie
voorstellen voor gedaan. Waarom zegt de PVV niet: "We hebben een pot met
geld voor thuiszitters. We gaan die niet wegbezuinigen, maar inzetten
voor maatregelen die wel werken"? Waarom gaat u in plaats daarvan geld
wegbezuinigen en als een doekje voor het bloeden weer een tijdje
nadenken over wat we mogelijkerwijs een keer gaan doen?
De heer Van der Hoeff (PVV):
De vraag waarom dat geld op dit moment niet ingezet is, kunt u volgens
mij beter stellen in de tweede termijn. Ik heb daar geen antwoord
op.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik heb even een punt van orde. Dit is nou precies het probleem. We
moeten ook een beetje lachen om niet te huilen, want dit is eigenlijk
wat hier al twee dagen lang gebeurt. Dinsdag hadden we het debat. Elke
keer als we aan een coalitie-Kamerlid vroegen wat die ervan vond dat
leerlingen in de steek worden gelaten en dat er zo hard bezuinigd wordt,
werd er gezegd: "Vraag het maar aan het kabinet. Daar moet je wezen." We
vragen vandaag heel veel aan het kabinet. Er verandert niks in de
begroting. Ondertussen wordt er in achterkamertjes blijkbaar druk
onderhandeld. Maar dit is toch geen manier van debat voeren? De heer Van
der Hoeff heeft toch zelf ook nagedacht over hoe die leerlingen in de
steek worden gelaten? Hij heeft toch zelf ook alle plannen gelezen die
al klaarliggen om deze leerlingen te steunen? Wat is dit nou voor
onzindebat als we continu naar elkaar gaan verwijzen? Hebben partijen
dan geen eigen mening meer, geen eigen standpunten meer, geen eigen
visie meer?
De voorzitter:
Mag ik dit opvatten als een interruptie voor de heer Van der Hoeff? Ja?
Oké. Meneer Van der Hoeff.
De heer Van der Hoeff (PVV):
Kijk, ook ik wil niet in herhaling vallen, maar ik heb in de inbreng die
ik heb geleverd al gezegd dat we van 40 miljard in 2014 naar 58 miljard
in 2022 zijn gegaan. Dat is 18 miljard extra naar het onderwijs. We
hebben het ook gehad over het aantal functioneel analfabeten dat erbij
gekomen is. De afgelopen achttien jaar is gebleken dat meer geld in het
onderwijs achteruitgang betekent. Ik heb u ook gewezen op de 70.000
onderwijsadviseurs die actief zijn in ons onderwijsstelsel zoals wij dat
op dit moment hebben ingericht in Nederland. Dat zijn 40.000 bureautjes
die bewegen naar de pot geld van subsidies die naar binnen worden
gestort. We bewegen ernaartoe om dat geld op te maken. Dat vind ik
ernstig. Het gaat er niet om dat er meer geld nodig is; het gaat om hoe
die 58 miljard op dit moment besteed wordt.
Mevrouw Beckerman (SP):
In dat geval verzoek ik de PVV om daar een motie of amendement over in
te dienen, want dit slaat natuurlijk helemaal nergens op. In de
begroting die voorligt, wordt daar niks aan gedaan. Er wordt niks gedaan
aan bijvoorbeeld die doorgeschoten commercialisering. U heeft mijn
partij daar héél vaak over gehoord; we hebben hierover heel veel
voorstellen ingediend. Als de PVV zegt dat het geld verkeerd wordt
besteed of dat het geld moet terechtkomen bij deze kwetsbare groep
leerlingen, zeg ik: tot uw dienst! Dien een voorstel in. Maak een
amendement. Maar dat doet u niet. Dat doet de PVV-fractie niet. Ze doen
helemaal niks. Ze gaan akkoord met bezuinigingen en vragen dan alleen
nog maar om een onderzoekje naar hoe het ooit een keer beter kan gaan,
waar ze geen geld voor hebben. De heer Van der Hoeff heeft het over al
die bureautjes, de commercialisering en heel de schil eromheen. Hij
heeft het over het geld dat niet bij de leerlingen en studenten
terechtkomt. Als de heer Van der Hoeff meent wat hij daarover zegt, dan
moet hij ook boter bij de vis doen. Dan moet hij ook met voorstellen
komen. Dit is wel een begrotingsbehandeling. We zijn hier niet lukraak
ideeën aan het uitwisselen; dit is een debat dat er écht toe doet. U
kunt het verschil maken voor leerlingen. U kunt het verschil maken voor
studenten. De vraag is nu: wilt u dat doen, of wilt u alleen nog maar
met één motie een klein onderzoek voor de toekomst doen terwijl u
keihard bezuinigt?
De heer Van der Hoeff (PVV):
Dat klopt. Wij kunnen het verschil maken en dat gaan we ook doen. We
gaan opruimen wat er bij de afgelopen kabinetten is misgegaan. Daar
staan wij voor. Dat doen we met de vier partijen. Ik snap de
gevoeligheid. Maar wat ik heb uitgesproken over hoe wij staan tegenover
de leerlingen die we net benoemd hebben, dat blijft overeind.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik nu het woord aan de heer Uppelschoten. Hij ziet
af van zijn tweede termijn. Dan gaan we door naar de aangever van het
ontbrekende gedicht van de dag, de heer Paternotte. We zijn nog steeds
aan het zoeken, meneer Paternotte, naar een goed gedicht. Tot die tijd
geef ik graag het woord aan u voor de tweede termijn.
De heer Paternotte (D66):
Het zal toch niet gebeuren dat er bij de begroting Onderwijs, Cultúúr en
Wetenschap geen poëzie komt, voorzitter?
De voorzitter:
De voorzitter heeft dat niet geregeld, maar ik daag u uit om voor het
eind van deze termijn een gepast gedicht voor te stellen, en dan mag u
het aan die microfoon voordragen.
De heer Paternotte (D66):
Ik heb u een gedicht aangedragen, maar dat heeft u afgekeurd.
De voorzitter:
Ja, maar dan geef ik u de eer om het straks aan die microfoon voor te
lezen aan de Kamer. Die ruimte krijgt u.
De heer Paternotte (D66):
Dank u wel, voorzitter. Het kabinet heeft wel iets heel bijzonders voor
elkaar gekregen. We leven namelijk in een behoorlijk verdeeld land, maar
we zien dat in dat verdeelde land CEO's van grote bedrijven, van Adyen
tot Philips tot NXP, en vakbonden, lerarenbonden, naast elkaar staan,
dat studenten naast docenten en bestuurders staan, dat we op het
Malieveld zelfs een bord zien met daarop: VVD'ers voor onderzoek en
wetenschap. Ik weet niet of er ooit eerder VVD'ers op het Malieveld
hebben gestaan. Ook zie je dat in de regio's, van Zeeland tot
Wageningen, de burgemeester van Wageningen en de commissaris van Zeeland
in het geweer komen tegen deze onderwijsbegroting. Dus in dit verdeelde
land heeft het kabinet heel veel groepen weten te verenigen tegen deze
onderwijsbegroting.
Daar hebben wij net veel kritische vragen over gesteld en daar neem ik
ook niets van terug, maar ik zou wel willen zeggen dat ik denk dat we
ook niet alleen maar naar deze twee bewindspersonen kunnen kijken, want
in mijn ogen hebben die een te kleine begroting meegekregen. Dat
probleem valt ook niet op te lossen binnen die Onderwijsbegroting. Er
zal voor gezorgd moeten worden dat de begroting fors vertimmerd wordt,
zoals ik ook een aantal collega's uit het monsterverbond vandaag heb
horen zeggen. Het is heel goed dat de opening daarvoor die er dinsdag
nog niet leek te zijn, er nu misschien wel is. Daar gaan we graag voor
aan de slag.
Ook heb ik aan de minister gevraagd of we dat PwC-onderzoek kunnen
herhalen. Hij zegt: dat wil ik niet doen. Betekent dat nou dat hij
erkent dat er met deze bezuinigingen een structurele onderfinanciering
ontstaat van wat wij eigenlijk vragen van het hoger onderwijs en van de
wetenschappers in ons land? Dat vind ik dan ook een belangrijke
erkenning. Je kunt zeggen dat er nog steeds heel veel geld naar
onderwijs en wetenschap gaat, maar dat wij dus blijkbaar niet meer
leveren aan de instellingen, aan de onderzoekers, aan de wetenschappers,
aan de docenten wat zij nodig hebben om hun belangrijke werk voor
Nederland, voor alle opleidingen die we nodig hebben, maar ook voor ons
verdienvermogen te kunnen leveren.
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Paternotte. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw
Rooderkerk van de fractie van D66.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dank, voorzitter. Terugkijkend vond ik het een ongemakkelijk debat. We
keken naar bewindspersonen die stug de Onderwijsbegroting bleven
verdedigen, terwijl we natuurlijk weten dat die geen standhoudt gezien
de brede oppositie die er tegen de bezuinigingen is. Het voelde toch een
beetje alsof ik keek naar het orkest op de Titanic, dat maar door bleef
spelen, terwijl het schip zinkende was. Ik denk dat het belangrijk is
dat we een oplossing vinden voor al die kinderen aan wie op dit moment
kansen worden ontnomen, voor al die kinderen die hun onderwijskwaliteit
verbeterd willen zien en voor al die leraren die we nodig hebben voor de
klas. Daarom is D66 tegen de bezuiniging in deze onderwijsbegroting. We
zullen er alles aan doen om die van tafel te krijgen, met ons
alternatief.
Daarnaast zijn we voor het aanpakken van de leescrisis. Daarom dien ik
een motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de meeste eerstejaarsstudenten wanneer ze de pabo
binnenkomen niet of nauwelijks boeken lezen in hun vrije tijd;
constaterende dat maar een op de drie pabodocenten de afgestudeerde
leerkrachten voldoende competent acht om het lezen van kinderen te
bevorderen;
overwegende dat leesbevordering van cruciaal belang is voor de kansen
van kinderen;
overwegende dat iedere leraar voldoende competent moet zijn om het lezen
van kinderen te bevorderen;
verzoekt de regering in gesprek te gaan met pabo's en lerarenopleidingen
over hoe kinderboeken en jeugdliteratuur een stevigere plek krijgen in
het curriculum,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 80 (36600-VIII).
Dank u wel, mevrouw Rooderkerk. Ik geef nu graag het woord aan de heer Kisteman van de fractie van de VVD.
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Ik wil de minister en staatssecretaris bedanken voor de
beantwoording op mijn vragen. Ik heb een aantal moties. Daar ga ik ook
gelijk mee beginnen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goed leesonderwijs begint met een leerkracht die
bevlogen is over lezen maar die ook weet welke boeken er geschikt of
ongeschikt zijn voor leerlingen;
constaterende dat er niet op alle pabo's evenveel aandacht is voor
kinder- en jeugdboeken en dat het lezen van jeugdliteratuur op
pabo-opleidingen op dit moment vrijblijvend is en geen verankering kent
in het curriculum;
van mening dat het wenselijk is dat toekomstige leraren in het funderend
onderwijs bekend zijn met de boeken die hun leerlingen lezen en dat zij
daarbij onderscheid kunnen maken tussen rijke teksten en verarmde
teksten;
verzoekt de regering om de invoering van een verplichte leeslijst met
Nederlandse jeugdliteratuur te betrekken bij de herijking van de
kennisbasis taal en te bespreken in het opleidingsberaad;
verzoekt de regering voorts de Kamer daarover te informeren via de
halfjaarlijkse brief lerarenstrategie,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 81 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er in het funderend onderwijs in Nederland forse
personeelstekorten zijn, waardoor er minder ruimte is voor
differentiatie in de klas en er risico bestaat op lesuitval;
constaterende dat er om het lerarentekort aan te pakken een
zijinstromerstraject is ingericht, dat werkenden uit een ander vakgebied
de mogelijkheid biedt om zich in ongeveer twee jaar om te scholen tot
leerkracht;
constaterende dat er in Nederland veel werkende professionals zijn met
interesse of passie voor het onderwijs en het overdragen van hun kennis,
maar dat zij hun werk in het bedrijfsleven enerzijds en het lesgeven in
het praktijkonderwijs anderzijds nu niet kunnen combineren;
overwegende dat het vergemakkelijken van het in deeltijd onderwijzen
naast een baan de instroom van nieuwe leerkrachten bevordert, maar ook
de samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven versterkt;
verzoekt de regering te onderzoeken of er een nieuw traject ontwikkeld
kan worden, waarbij professionals uit het bedrijfsleven, na het volgen
van een opleiding pedagogische vaardigheden en didactiek, de
mogelijkheid krijgen om naast hun werk ook een of meerdere dagen
praktijklessen te mogen geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 82 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat scholen en hun leraren, directeuren en bestuurders
autonoom zijn in het kiezen van lesmethodes en materialen om les te
geven;
overwegende dat de grote hoeveelheid aangeboden lesmethodes zorgt voor
een ingewikkelde markt, waarbij het voor scholen niet altijd duidelijk
is welke methodes en materialen kwalitatief goed dan wel
wetenschappelijk onderbouwd zijn;
overwegende dat het kabinet zich inzet voor meer evidence-informed
werken in het onderwijs, met als doel een impuls te geven aan de
onderwijskwaliteit;
spreekt uit dat het wenselijk is dat zo veel mogelijk scholen in
Nederland werken met wetenschappelijk onderbouwde les- en
leermethodes;
verzoekt de regering de kwartiermaker voor de kwaliteitsalliantie te
laten onderzoeken op welke wijze binnen de bestaande
ondersteuningsstructuur georganiseerd kan worden dat leraren en
schoolleiders antwoorden krijgen op vragen over lesmethodes- en
materialen, alsmede een database waarin bijgehouden wordt welke methodes
en materialen evidence-informed zijn,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 83 (36600-VIII).
De heer Kisteman (VVD):
Voorzitter. Mijn laatste.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat goed kunnen lezen en schrijven mede aan de basis staat
van succesvolle deelname aan de samenleving, met meer kans op een baan
die bij je past en meer mogelijkheden om sociaal mee te komen;
constaterende dat steeds meer leerlingen in het funderend onderwijs de
basisvaardigheden taal, lezen en schrijven niet goed beheersen, waarbij
kinderen voornamelijk moeite hebben met de hogere
leesvaardigheidsniveaus;
overwegende dat leerlingen die boeken lezen die bij hen passen meer
leesplezier ervaren en gemotiveerder zijn om te lezen, waardoor hun
leesvaardigheid verbetert;
overwegende dat de expertise over hoe leesplezier kan worden bevorderd
niet vanzelfsprekend in de school aanwezig is, met als gevolg dat
leerlingen onvoldoende begeleid worden om de juiste boeken te kiezen en
te lezen;
constaterende dat een leesbevorderingsspecialist of leescoach binnen de
school een centrale rol kan spelen bij leesbevordering op scholen;
verzoekt de regering een pilot op te zetten, vooruitlopend op een
eventuele wettelijke verankering, waarbij op een aantal scholen in
Nederland gewerkt gaat worden met een
leescoach/leesbevorderingsspecialist met lesbevoegdheid binnen het
schoolteam die, eventueel in samenwerking met de leesconsulent van de
bibliotheek, werkt aan leesbevordering door onder andere:
te werken aan effectief lees- en schrijfonderwijs in lijn met de conceptkerndoelen Nederlands;
het lerarenteam te ondersteunen en adviseren in het onderwijs;
aan de slag te gaan met een door het schoolteam gedragen, schoolbrede visie op taal, lezen en schrijven en daarbij het leesaanbod op school te actualiseren naar zo veel mogelijk rijk leesmateriaal;
verzoekt de regering voorts bij de vormgeving van die pilot een
voorbeeld te nemen aan succesvolle vergelijkbare initiatieven, zoals de
leraar-bibliothecaris in Portugal,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Kisteman.
Zij krijgt nr. 84 (36600-VIII).
De heer Kisteman (VVD):
Precies op tijd, hè?
De voorzitter:
Ja, met het voorlezen en opstellen van lange moties is bij u in ieder
geval niks mis, meneer Kisteman. Dat is dus goed gegaan in het
onderwijs. Maar ik zie ook een interruptie van mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik hoor een motie over een pilot voor het uitbreiden van de leescoach.
Dat is een mooi plan. Waar gaat de VVD dat van betalen?
De heer Kisteman (VVD):
Het is een pilot en die kan gewoon vanuit bestaande middelen die er nu
zijn om te onderzoeken of dat kan. Zoals al in de motie staat, zijn er
nu al bepaalde initiatieven vanuit de bibliotheken, maar die
bibliotheekfunctionarissen zijn nu actief in de bibliotheek. We willen
kijken hoe we dat naar het onderwijs zouden kunnen halen.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Dat klinkt eigenlijk als de aanpak die we al hebben, want dit gebeurt
natuurlijk al. Scholen hebben bijvoorbeeld ook een bibliotheek op
school. Dan komt er van de bibliotheek iemand die ook scholen helpt. Dat
gaat dus in nauwe samenwerking met de lokale bibliotheek, die dan helpt
om een goede boekencollectie op scholen te krijgen. Laat dit nou juist
iets zijn wat gaat worden wegbezuinigd: in 2026 wordt dit gehalveerd en
in 2027 wordt dit wegbezuinigd. Dus wat is de VVD hier nu mee aan het
oplossen?
De heer Kisteman (VVD):
Het idee is dat die bibliotheek die persoon nu in de bibliotheek heeft.
Die persoon is niet structureel in de school. Het idee is dat die kennis
structureel in de school komt, zodat die intern aanwezig is in de
school: als die kinderen een boek willen uitzoeken, wat vinden zij dan
leuk, wat past er bij hen en wat zorgt voor leesplezier?
De voorzitter:
Ter afronding, mevrouw Rooderkerk.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Voor mijn gevoel is dit dan echt een motie voor de bühne. Ik begrijp
echt dat de intenties van de heer Kisteman en van de VVD goed zijn, maar
eerst wordt er heel veel geld wegbezuinigd, vervolgens wordt er gezegd
dat we het bestaande plan ietsje anders doen en dan wordt er gedacht dat
daarmee een probleem wordt opgelost. Nee, we moeten er gewoon voor
zorgen dat elke school een bibliotheek heeft. We moeten er ook voor
zorgen dat elk kind een leraar voor de klas heeft. Daarmee lossen we het
probleem in het onderwijs op, niet met dit soort voorstellen. Dan moet
er ook echt geld bij en dan moeten we zorgen dat er geen geld af gaat
van de aanpak van de leesvaardigheid.
De heer Kisteman (VVD):
Ik hoorde geen vraag, maar ik wil er graag op reageren. Het gaat ons
erom dat die kennis structureel in de school aanwezig is. Dat is voor
ons het belangrijkste. Als een kind op dat moment een keuze wil maken
voor een boek, is er iemand die capabel is om te zorgen voor het
leesplezier van het kind. Daar gaat het ons om.
De voorzitter:
U heeft ook nog een interruptie van mevrouw Pijpelink.
Mevrouw Pijpelink (GroenLinks-PvdA):
Ik wil nog even terug naar de motie die de heer Kisteman net indiende
over de evidencebased methode. Ik wil hem wijzen op de
motie-Paternotte/Pijpelink, waarin eigenlijk min of meer dezelfde oproep
staat. Met een schuin oog kijk ik ook naar de staatssecretaris om te
zien hoe zij deze motie van u gaat appreciëren, want ik hoop eigenlijk
dat ze aangeeft dat de motie in die lijn ligt en dat het ministerie al
bezig is met de aangenomen motie-Paternotte/Pijpelink om te kijken wat
daarmee kan worden gedaan. Dus in het kader van overbodige moties: ik
heb het idee dat deze motie heel erg in die lijn ligt, en zo niet, dat
zij hetzelfde beoogt.
De heer Kisteman (VVD):
Ik ben niet bekend met uw motie. Ik weet wel wat de appreciatie gaat
worden van de staatssecretaris, maar dat gaat zij u straks zelf
vertellen. Als het goed is, is de motie niet overbodig. Zij gaat ook
veel breder dan dat, zeg maar. We weten dus welke kant het opgaat; deze
motie is veel breder dan dat.
De voorzitter:
We gaan het allemaal beleven straks. Dan mevrouw Martens-America, voor
haar tweede termijn. Mevrouw Martens-America belooft er een gezellige
termijn van te maken.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter. Bij de VVD zijn we goed in voorlezen. Ook ik ga dat dus
doen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat op het gebied van Leven Lang Ontwikkelen de
samenwerking tussen het mbo-onderwijs en bedrijfsvakscholen steeds
crucialer wordt en dat zij elkaar kunnen aanvullen;
constaterende dat het mbo-onderwijs door snelle technologische
ontwikkelingen en innovatie niet kan zonder de praktijkgerichte kennis,
ervaring en kunde van het bedrijfsleven en met name de
bedrijfsvakscholen;
constaterende dat de samenwerking tussen het onderwijs en de
bedrijfsvakscholen op dit moment niet is geformaliseerd;
overwegende dat werkenden en zijinstromers sneller en beter praktisch
moeten worden opgeleid en dat de samenwerking tussen onderwijs en
bedrijfsvakscholen daarom verder geïntensiveerd zou kunnen worden;
verzoekt de regering de informele rol van de bedrijfsvakscholen verder
te onderzoeken en daarbij expliciet te bezien welke rol zij kunnen
spelen in het formele aanbod,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 85 (36600-VIII).
Voordat u verdergaat, zie ik een interruptie van de heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Deze motie doet me heel erg denken aan een motie van de heer Wiersma van
vijf jaar geleden. Hij wilde ook dat de bedrijfsvakscholen en het mbo
beter bij elkaar kwamen. Hoe kijkt mevrouw Martens naar hoe dat de
afgelopen jaren is gegaan?
Mevrouw Martens-America (VVD):
Geen idee. Ik heb die motie niet gezien.
De voorzitter:
Continueert u met uw tweede motie.
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet ernaar streeft om het percentage
bbl-studenten binnen het middelbaar beroepsonderwijs te verhogen naar
35%;
constaterende dat dit percentage momenteel op 28% ligt en naar
verwachting zal dalen tot 22% in 2028;
overwegende dat de combinatie van werken en leren binnen een
bbl-opleiding ervoor zorgt dat studenten zich beter voorbereiden op de
arbeidsmarkt van de toekomst;
overwegende dat grote maatschappelijke opgaven vragen om veel
getalenteerde studenten, en dat bbl-studenten eerder dan bol-studenten
een bijdrage leveren aan deze uitdagingen;
verzoekt de regering om, samen met onderwijsinstellingen en het
bedrijfsleven, het bbl-offensief te intensiveren en te streven naar een
percentage van 35%,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 86 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat zo'n 2.000 Chinese studenten in Nederland een
PhD-traject bekostigd vanuit een CSC-beurs doen, waarvoor zij een
contract hebben moeten ondertekenen om strenge loyaliteit aan China te
betuigen;
overwegende dat de Kamer in mei 2024 de motie-Martens-America c.s.
(31288, nr. 1131) heeft aangenomen waarin de regering is verzocht om in
overleg met kennisinstellingen te treden zodat er geen nieuwe
PhD-studenten met een CSC-beurs worden toegelaten tot gevoelige
onderzoeksgebieden;
overwegende dat uit recent gepubliceerde onderzoeken is gebleken dat ook
niet-cruciale werkvelden worden gebruikt om te infiltreren in ons
onderwijs;
overwegende dat het Nederlandse onderwijs daarmee in brede zin
toegankelijk is voor buitenlandse inmenging;
verzoekt de regering de reeds aangenomen motie-Martens-America c.s. in
breder perspectief te bezien en daarbij de meest recente onderzoeken
over dit onderwerp te betrekken, en de te nemen stappen en acties voor
het commissiedebat Kennisveiligheid aan de Kamer te doen toekomen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Martens-America en
Paternotte.
Zij krijgt nr. 87 (36600-VIII).
Mevrouw Martens-America (VVD):
Voorzitter, ik heb nog één motie. Zou ik die alstublieft mogen
voorlezen?
De voorzitter:
Ja, volgens mij mag dat allemaal, maar …
Mevrouw Martens-America (VVD):
Dan heb ik geen interrupties aan anderen, maar doe ik alleen deze extra
motie.
De voorzitter:
Het gaat dan wel af van het totaal van uw fractie. U moet het dus niet
aan mij vragen, maar …
Mevrouw Martens-America (VVD):
O ja. Dan doe ik 'm in 30 seconden.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onderwijsinstellingen zelf verantwoordelijk zijn voor
het opleidingsaanbod en kunnen besluiten welke opleidingen zij wel of
niet aanbieden;
constaterende dat de studentenaantallen bij een aantal opleidingen,
zoals talenstudies, teruglopen en dat onderwijsinstellingen zich
genoodzaakt zien om die opleidingen niet langer aan te bieden;
overwegende dat landelijke regie op het onderwijsaanbod nu ontbreekt
waardoor er geen landelijke afstemming is over dat aanbod en geen visie
is op welke opleidingen er waar worden aangeboden;
van mening dat het onwenselijk is dat een opleiding volledig uit
Nederland verdwijnt omdat er geen onderlinge afstemming noch
overkoepelende regie is;
verzoekt de regering om met Nederlandse onderwijsinstellingen samen te
waarborgen het landelijke aanbod van opleidingen te overzien en in
gezamenlijkheid af te stemmen, en zo te voorkomen dat er opleidingen
zonder coördinatie uit Nederland verdwijnen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Martens-America.
Zij krijgt nr. 88 (36600-VIII).
Dank u wel, mevrouw Martens-America. Dan zie ik de heer Krul van het CDA al naar voren lopen om aan zijn tweede termijn te beginnen.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter.
Een oude onderwijzer uit Ede
had altijd internet vermeden.
Opeens zag hij een digibord in zijn klas
en was daar niet mee in zijn sas.
Wanhopig is hij toen
naar huis gereden.
Dan heb ik dat toch nog even mooi voor de heer Paternotte gedaan.
De voorzitter:
Maar dan heeft u bij dezen ook meteen het gras voor de voeten van de
heer Paternotte weggemaaid.
De heer Paternotte (D66):
Ik vind het wel zorgelijk als het CDA begint met het overbodig maken van
D66. Dat is niet de bedoeling, voorzitter, dus ik neem hier aanstoot
aan. Maar het was wel een mooi gedicht.
De voorzitter:
Oké. De heer Krul vervolgt.
De heer Krul (CDA):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de internationale Neerlandistiekinfrastructuur in het
buitenland dreigt te verdwijnen;
constaterende dat in november 2022 een amendement is ingediend waarmee
jaarlijks middelen beschikbaar zijn gesteld voor activiteiten van de
Internationale Vereniging voor Neerlandistiek (IVN);
overwegende dat twee jaar na dato het overgrote deel van de middelen nog
niet besteed wordt aan het doel van het amendement;
verzoekt de regering om in de gesprekken met de IVN ervoor zorg te
dragen dat de middelen conform het amendement worden besteed,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Krul.
Zij krijgt nr. 89 (36600-VIII).
De heer Krul (CDA):
Deze motie kan ik eventueel intrekken als de minister er in tweede
termijn op reageert.
Tot slot.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de maatschappelijke diensttijd jongeren tussen de 12
en 30 jaar de kans geeft om gedurende een aantal weken tot maanden hun
talenten te ontwikkelen, mensen te ontmoeten buiten hun leefwereld en
iets te doen voor een ander;
constaterende dat tot en met het tweede kwartaal van 2024 120.000
jongeren succesvol een traject hebben afgerond;
constaterende dat het meedoen aan de maatschappelijke diensttijd
concrete gevolgen heeft voor een groot deel van deze jongeren;
verzoekt de regering, gezien het grote maatschappelijke succes, met een
concreet voorstel te komen om de maatschappelijke diensttijd in 2025
voort te zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Krul en Ceder.
Zij krijgt nr. 90 (36600-VIII).
Dank u wel en ook dank dat u deze begroting Cultuur wat meer cultuurverrijkend heeft gemaakt. Dan zijn wij toegekomen aan de inbreng van de heer Soepboer, van het Nieuw Sociaal Contractfractie, van de Nieuw Sociaal Contract ... Van het NSC.
De heer Soepboer (NSC):
Het contract, voorzitter, dus het Nieuw Sociaal Contract.
Dank u, voorzitter. Dan begin ik met uw goedvinden aan mijn tweede
termijn. We hebben het met elkaar gehad over een van de belangrijkste
zaken die er zijn, namelijk onderwijs. Ik heb een aantal antwoorden van
de staatssecretaris gehad waar ik best wel blij mee ben, als het erom
gaat hoe we de komende tijd toch gaan proberen de financiering
structureler te maken. Dat is voor Nieuw Sociaal Contract een heel groot
en belangrijk punt. Ook op de andere onderdelen van het Herstelplan
kwaliteit onderwijs zullen we de vinger aan de pols houden en proberen
daar het allerbeste uit te halen met elkaar. Wat ons betreft gaat dat
zeker over structurele financiering, maar ook over sturing. Daar zullen
we aan het begin van het volgende jaar over komen te spreken. Een van de
zaken die daaronder vallen, is het lerarentekort. We hebben net al even
gesproken over de onderwijsregio's: een poging om solidariteit te vatten
in governancestructuren, als ik het zo uit mag leggen, waarvoor niet
overal de handen op elkaar gaan. Vandaar ook de eerste motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het ontstaan van extra overhead, bijvoorbeeld in de
vorm van nieuwe governancelagen, in het verleden een onbedoeld en
ongewenst neveneffect gebleken is bij de inzet van subsidiegelden ten
behoeve van het onderwijs;
overwegende dat, zeker in tijden van schaarste, de kosten van ongewenste
overhead tot een absoluut minimum beperkt moeten worden, zodat kostbare
middelen volledig kunnen worden ingezet voor de kwaliteit van het
primaire proces van het onderwijs en niets anders;
overwegende dat verschillende regio's verschillende behoeften hebben en
de onderwijsregio's in veel gevallen niet als een helpende aanpak worden
gezien;
verzoekt de regering de huidige regeling onderwijsregio's terug te
brengen tot een structurele stimuleringsregeling voor regionale
samenwerking, zonder extra bestuurslagen en governancestructuren op te
tuigen, en de (nieuwe) middelen die daarmee vrijkomen structureel te
investeren in het herstel van de kwaliteit van het primaire
onderwijsproces,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Soepboer en Ceder.
Zij krijgt nr. 91 (36600-VIII).
De heer Soepboer (NSC):
Dan hebben we het ook met de Kamer gehad over het belang van het
Nederlands in het onderwijs. Ik heb al een aantal keren gehint op het
feit dat het niet alleen over het Nederlands zou moeten gaan. Dat is wel
heel belangrijk, want ook het Nederlands als taal dreigt van ons af te
drijven. Maar ik denk dat we het ook moeten hebben over de kleinere
talen. Dit keer houd ik geen pleidooi voor het Fries, want dat heb ik
hier al heel vaak gedaan. Ik wil juist een pleidooi houden voor alle
talen die onder deel II van het Handvest geratificeerd zijn. Dan hebben
we het bijvoorbeeld over het Nedersaksisch, het Limburgs enzovoort.
Daarvoor heb ik de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Nederlands en het Fries de officiële talen van
Nederland zijn en ook het Papiaments op Bonaire inmiddels is
geratificeerd onder deel III van het Handvest voor regionale talen en
talen van minderheden;
constaterende dat deze talen daarmee meer rechten en meer bescherming
genieten dan de andere erkende streektalen in Nederland die
geratificeerd zijn onder deel II van het Handvest, te weten het
Limburgs, het Nedersaksisch, het Jiddisch, het Romanes en het
Papiaments;
overwegende dat instandhouding en bevordering van talen van minderheden
een taak is van de hele overheid en daar waar het onderwijs betreft dus
ook van het ministerie van OCW;
verzoekt de regering om vóór de Voorjaarsnota te komen met een concrete
stimuleringsregeling voor educatieve initiatieven aangaande de onder
deel II van het Handvest erkende talen, zoals bijvoorbeeld het Twents en
het Limburgs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.
Zij krijgt nr. 92 (36600-VIII).
De heer Soepboer (NSC):
Dan hebben we het ook een aantal keren gehad over het mbo. Ik heb met u
gesproken over het RIF. Ik heb daarover ook een aantal handreikingen van
de minister gehoord. Mijn derde motie gaat over toch kunnen innoveren en
met elkaar een samenwerking op gang brengen, wellicht van onderaf,
misschien met behulp van andere ministeries.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat een moderne krijgsmacht afhankelijk is van een weerbare
samenleving, een goede informatiepositie, voldoende goed geschoolde
mensen en innovatieve hoogtechnologische industrie;
overwegende dat het succes van Defensie naast investeringen in mensen en
materieel daarmee ook gebaat is bij voldoende investeringen in
opleidingen, onderzoek en innovatie;
overwegende dat onze mbo's, hbo's en universiteiten daar bij uitstek een
rol in zouden kunnen spelen;
verzoekt de regering om via interdepartementale samenwerking tot een
investeringsagenda te komen die door middel van onderwijs en onderzoek
tot een maximaal innovatieve krijgsmacht en industrie komt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Soepboer.
Zij krijgt nr. 93 (36600-VIII).
De heer Soepboer (NSC):
Dan wil ik afsluiten met een quote. "Lesgeven is geen verloren kunst,
maar de waardering ervoor is een verloren traditie." Dat gaat verder dan
alleen geld.
De voorzitter:
Ik zie een interruptie van mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik ben even van mijn à propos door de hypocrisie van die laatste quote,
maar dat laat ik even voor wat het is. Ik begrijp even niet wat de heer
Soepboer nu aan het doen is. De handtekening van NSC staat onder het
wegbezuinigen van het Regionaal investeringsfonds, het halveren van die
middelen, waardoor het helemaal uitgehold wordt. En dan gaan we nu een
motie indienen om interdepartementale projectjes te beginnen? Wat wil
NSC hiermee bereiken? En waarom dient u niet gewoon een amendement in om
die bezuinigingen op het RIF te annuleren?
De heer Soepboer (NSC):
Het zou mevrouw Tseggai sieren, denk ik, als ze een wat andere toon aan
zou slaan en juist zou kunnen meekijken met ons waar dan de
mogelijkheden liggen. Waar het hier over gaat, is dat we bijvoorbeeld
naar andere begrotingen gaan kijken, zoals die van Defensie, om gericht
op Defensie — het wordt dus niet uit de context gehaald, maar blijft
binnen de context van Defensie — geld te kunnen investeren om mooie
innovatie op gang te brengen, waar Defensie baat bij heeft. Zo kunnen we
met elkaar kijken of we toch mooie projecten en processen van innovatie
van onderop kunnen stimuleren. Dat is eigenlijk het enige wat ik doe.
Dat is heel iets anders dan het amenderen van de begroting.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik ga over mijn eigen toon. Maar het zou de heer Soepboer ook sieren als
hij op zoek zou gaan naar samenwerking, als hij met een amendement was
gekomen. Volgens mij is het deze coalitie die op zoek moet naar een
meerderheid voor deze begroting. In plaats van mij de les lezen over dat
ik zou moeten samenwerken, had de heer Soepboer dat ook kunnen doen. Dus
nogmaals de vraag: waarom heeft de heer Soepboer geen amendement
ingediend om de bezuinigingen op het RIF tegen te houden? Dan hij daar
namelijk makkelijk een meerderheid voor gekregen. Als we het over
samenwerken hebben, zou dat een goed voorbeeld zijn.
De heer Soepboer (NSC):
A, dit is dus wat anders dan het RIF. Dit is echt een
interdepartementale samenwerking, bijvoorbeeld op het gebied van
Defensie, waar ik nu specifiek naar verwijs. U gaat inderdaad over uw
eigen toon. Dat geef ik toe.
De voorzitter:
Het moet echt via de voorzitter.
De heer Soepboer (NSC):
Via de voorzitter: mevrouw Tseggai gaat over haar eigen toon. Maar de
toon van GroenLinks-PvdA is vanaf het begin van dit debat geweest: wij
doen nergens aan mee en wij staan overal buiten; kom niet bij ons
aanbellen. Dat is de toon die GroenLinks-PvdA vanaf moment één heeft
gehanteerd in het debat. Daar wil ik dan toch even op wijzen.
De voorzitter:
Mag de heer Stultiens eerst, meneer Paternotte? Ja. De heer
Stultiens.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik zie NSC de laatste week steeds de toonpolitie uithangen. Wat
GroenLinks-PvdA zegt — en dat is niet heel onredelijk — is: wij gaan
geen bezuinigingen steunen. Dat is wat het hele Malieveld van ons
vraagt, de hele sector, de docenten, de studenten, de bestuurders. Dat
is wat wij zeggen. Als de hele oppositie dit ook zegt, dan is 'ie van
tafel. Maar ga niet doen alsof het aan de toon van GroenLinks-PvdA ligt
dat er nu op onderwijs wordt bezuinigd de komende jaren. Dat is echt de
keus van deze coalitie, niet van ons.
De heer Soepboer (NSC):
Wat ik heb gezegd, is dat de heer Stultiens vanaf moment één elke vorm
van samenwerking buiten boord heeft gehouden en vanaf moment één heeft
gezegd "wij doen nergens aan mee". Dat is letterlijk wat meneer
Stultiens heeft gezegd. Ik vind ook dat we hier dan toch even moeten
wijzen op a, waarom deze onderwijsbezuinigingen nodig zijn en ook op b,
dat GroenLinks-PvdA en zelfs D66 in het verleden toch ook een aantal
gekke keuzes hebben gemaakt waarvan wij later hebben moeten zeggen: die
moeten we misschien terugdraaien. Ik hoef u misschien niet te wijzen,
meneer Stultiens, op het afschaffen van de basisbeurs. Het waren uw
partijen die ooit zeiden: dat gaan we afschaffen. Ik wil u ook wijzen op
het feit dat we met onze begroting niet onder het niveau van 2023 gaan
komen. Dus wat ik u eigenlijk zie doen …
De voorzitter:
"Wat ik de heer Stultiens zie doen …"
De heer Soepboer (NSC):
Wat ik de heer Stultiens hier zie doen, is iemand in het water trappen,
vervolgens zien dat er een drenkeling is en dan een boei toegooien. Dat
is eigenlijk wat meneer Stultiens hier doet.
De voorzitter:
Ik wil iedereen erop wijzen dat dit de tweede termijn is. Ik heb het
begin van de begroting niet echt meegemaakt, maar het lijkt wel alsof we
met een eerste termijn bezig zijn. Kort, de heer Stultiens. Ik wil er
wel op wijzen dat de heer Paternotte ook al heel lang wacht om een
interruptie te plegen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
We hebben eindelijk een debat over de inhoud. Het heeft twee dagen
geduurd en in de slotminuten is het gelukt. Dat is winst.
De voorzitter:
Dan zal ik het nu niet afkappen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Dat is heel fijn. Even over de bijdragen. De komende jaren krijgen we
een historisch dieptepunt in de Onderwijsuitgaven. In 30 jaar tijd is
het nog nooit onder 5% van het bbp geweest. In 30 jaar tijd is het nog
nooit onder 9% van de rijksbegroting geweest. Dat is uniek. Dat komt
door deze coalitie. Het heeft niks te maken met D66 of onze partij. Dat
zijn de keuzes. En dan over samenwerken. De hele oppositie zei vandaag
aan het begin van het debat: we willen graag door kunnen praten als er
een deal komt. De hele coalitie houdt het dicht. Dat had Pieter Omtzigt
nooit gepikt, dat je hier een begroting zó fors wijzigt. Volgende week
moeten we gaan stemmen en dan krijgen we een briefje van de minister: o,
ik heb het eerst ontraden, maar het wordt nu oordeel Kamer; gaat u maar
stemmen. Dat is onbehoorlijk bestuur, meneer Soepboer. Ik vraag u daarom
om volgende week een debat te steunen, zodat we gewoon met elkaar over
de inhoud kunnen debatteren.
De heer Soepboer (NSC):
Drie dingen richting de heer Stultiens. Hij zegt dat het allemaal
historisch en verschrikkelijk is. Ik wil de heer Stultiens erop wijzen
dat de begroting van OCW in 2020 38,8 miljard was. Dit jaar is het 50
miljard. Ik heb eerder met D66 een discussie gevoerd over het velletje
dat aan een rolletje hangt. Dat kunt u even terugkijken. En drie. De
toon van het debat is dinsdag gezet door de heer Stultiens, die hier
stond te vertellen dat hij geen enkele samenwerking aan wil gaan. Die
toon is gezet voordat een van de coalitiepartijen überhaupt aan het
woord was geweest.
De heer Paternotte (D66):
Nu komt de heer Soepboer weer met dat velletje wc-papier. Hij staat
inderdaad wel met shit in zijn handen. Dat is bij deze begroting wat ons
betreft wel het geval. U haalt hier ook weer allerlei getallen door
elkaar. We hebben de afgelopen jaren ongeveer de hoogste inflatie gehad
sinds de jaren tachtig, door de energiecrisis, de oorlog in Oekraïne en
de nasleep van de coronapandemie. Nu wil hij die getallen met elkaar
vergelijken. De heer Stultiens haalt de Macro Economische Verkenning
aan. Voor het eerst in 30 jaar gaat minder dan 5% van onze economie naar
het onderwijs. Dat zijn allemaal concrete bezuinigingen. Daarvoor staan
mensen op het Malieveld. Daarom komen er noodoproepen uit alle uithoeken
van het land, ook vanuit de regio's waar NSC voor zou moeten
opkomen.
Mijn vraag gaat over een van de regio's. Hij komt net met een voorstel
voor concrete stimuleringsprogramma's voor streektalen en dialecten. Dat
klinkt mooi. Mijn vraag is: hoe sille jo dat betelje?
De voorzitter:
Ik weet niet wat dat betekent, maar de heer Soepboer vast en zeker
wel.
De heer Soepboer (NSC):
Ik heb wel een idee, voorzitter, want het was best goed Fries, moet ik
de heer Paternotte nageven. Even een aantal dingen. Ik begin er even mee
dat de heer Paternotte mij ervan beticht dat ik getallen door elkaar
haal. Dan wil ik meneer Paternotte toch vragen om de onduidelijkheid weg
te halen, de begroting erbij te pakken en gewoon voor te lezen wat de
totale begroting … Dan heb ik het niet over al die macrodoelmatige
dingen waar u het over heeft, maar gewoon de begrotingsgetallen, de
miljarden van 2020, de miljarden van nu en de miljarden in 2029. Dan
zult u zien dat het ook de komende jaren niet onder het niveau van 2023
gaat komen in miljarden. Dat heb ik gezegd. Dat is niet het door elkaar
halen van getallen. Dat is één.
Dan de vraag van de heer Paternotte: wêr sille jo dat fan betelje? We
gebruiken het woordje "gaan" in het Fries alleen als het daadwerkelijk
over lopen gaat, dus je moet zeggen: wêr sille jo dat fan betelje? Er
zijn een aantal dingen waar dat van zou kunnen. Je hebt natuurlijk
bestaande regelingen. Stimuleren gaat niet alleen om geld, maar ook om
mogelijkheden om geld aan te vragen. Ik heb net al een vraag gesteld
over de onderwijsregio's. Misschien zit daar wel wat in. We hebben de
tijd tot de Voorjaarsnota, dus vooruitkijkend, om met een regeling te
komen. Dus dat is eigenlijk de vraag aan de staatssecretaris.
De heer Paternotte (D66):
Ik denk: it kin net. Als je niet weet waar het geld vandaan moet komen
en zegt dat de staatssecretaris het moet bekijken … Ze hebben bij de
Voorjaarsnota wel meer te doen, hè. We hebben ook nog de btw
bijvoorbeeld. Die verhoging gaat niet door, maar er moet nog wel bedacht
worden waar dat dan vandaan moet komen. Dan wil ik toch de volgende
vraag stellen, ook omdat de heer Soepboer nu weer met getallen komt van
een groeiende begroting. Er is inflatie en de economie groeit, dus het
gaat om het aandeel van de economie dat naar het onderwijs gaat. In de
Macro Economische Verkenning — dat heeft niks met macrodoelmatigheid te
maken; als u meer over het hoger onderwijs leert, zult u daar ook wat
over gaan leren — gaan we voor het eerst in 30 jaar onder de 5%. Het is
zelfs nog veel erger. In België geven ze 3,5% van het bruto nationaal
product uit aan onderzoek en wetenschap. 3,5%. In Nederland zakken we
door het kabinetsbeleid naar 2,2%. Dat betekent dat België, met 12
miljoen inwoners, straks net zo veel uitgeeft aan onderzoek en
wetenschap als Nederland, met 18 miljoen inwoners. België! Dus hoe kin
dit no?
De heer Soepboer (NSC):
Meneer Paternotte maakt natuurlijk een beetje een persiflage van België.
Dat is op zijn eigen conto te schrijven. Daarnaast zegt meneer
Paternotte dat ik heb geroepen dat de begroting almaar zou groeien. Ook
dat heb ik niet gezegd. Spreken is een talent van meneer Paternotte —
dat zal ik beamen — maar luisteren iets minder. Dus dan zou ik een
herstelopdracht aan meneer Paternotte willen geven: het luisteren kan
misschien toch nog wat beter. En ik zou tegen meneer Paternotte willen
zeggen: it kin wol.
De voorzitter:
Afrondend, meneer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Net werd er gesproken over NSC als toonpolitie. Ik weet nu niet of
mensen luisteropdrachten geven in het parlement het beste antwoord is op
geen toonpolitie willen zijn. Ik was niet van plan om België te
beledigen. Ik prijs België juist voor het feit dat het land zo
investeert in onderzoek en wetenschap. Maar het is niet alleen België.
Duitsland zit ook op 3,5%. De Verenigde Staten zitten op 3,4%. China zit
boven ons. Wij dreigen echt een land te worden dat niet investeert in de
toekomst en het toekomstig verdienvermogen. Daarom trekken het grote
bedrijfsleven en CEO's massaal aan de bel. Ik hoop dat de heer Soepboer
zich daar iets van wil aantrekken, want juist NSC zou moeten snappen dat
geluiden vanuit de samenleving, zeker als die uit het hele land komen,
in de politiek ook iets te betekenen hebben. Die geluiden moeten niet
beteken dat je gewoon maar op één weg doorgaat.
De heer Soepboer (NSC):
Ik begrijp dat zeker. Vandaar ook bijvoorbeeld mijn motie, die ertoe
oproept om te kijken of er bijvoorbeeld vanuit het Defensiebudget iets
mogelijk is om daarmee gerichte investeringen te doen.
U stond toch echt zo van "België, België". Dat riep bij mij het gevoel
op dat de heer Paternotte daar een beetje een persiflage van maakte,
maar dan zal dat mijn fout zijn geweest.
De heer Krul (CDA):
Ik wil even een ander punt aankaarten. Ik wil even de inhoud in. Ik vind
het eigenlijk wel een goed voorstel van de heer Soepboer om te bekijken
hoe we het met andere sectoren toch een kans kunnen geven. Het gebeurt
ook al. Het kan bijvoorbeeld met EZK op het gebied van energietransitie.
Met Defensie kan het ook. Ik wil daar ook best in meegaan, maar ik denk
dat de heer Soepboer wel begrijpt dat je dan toch met een soort
lokkertje moet komen. Dat zou ik hem ook willen vragen. Je zou vanuit
OCW ook iets te bieden moeten hebben in de vorm van cofinanciering om
dat soort dingen überhaupt van de grond te krijgen. Ik ben er eigenlijk
naar op zoek of we toch concreet kunnen kijken of we er wat geld
tegenover kunnen stellen, want anders gaat het gewoon niet lukken. We
kunnen niet met €0 bij een ministerie aankloppen en zeggen: willen
jullie alles op jullie schouders nemen om dit voor ons nog een beetje op
poten te zetten? 20/80 zou misschien kunnen, maar er moet vanuit OCW
toch iets van beweging komen als we dat geloofwaardig op poten willen
zetten.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ga even een gedachtenoefening doen. Defensie kan materieel kopen en
mensen opleiden. Tegelijkertijd hebben ze ook al die mooie lectoraten,
waar het net al even over ging, of die universiteiten nodig om gericht
onderzoek te doen dat Defensie vooruithelpt. De wisselwerking zou dan
kunnen zijn dat je aan de ene kant investeert en daar aan de andere kant
iets voor terugkrijgt. Daar roept mijn motie toe op. Ik wil daar zo
meteen graag een antwoord op hebben. Ik ben natuurlijk altijd bereid om
constructief met u na te denken over zaken, zoals ik gisteren ook al
zei.
De heer Krul (CDA):
Dat bestaat, denk ik, al. Dat is het Defensity College, maar dat is een
heel specifiek voorbeeld voor Defensie. Laten we dat even opzij zetten.
Ik vind het oprecht wel een goed idee. Ik heb alleen een angst. De heer
Soepboer is ook wethouder geweest. Het is vaak al lastig als je naar de
provincie gaat met de vraag: wij hebben zo'n goed idee, maar willen
jullie het betalen? Ik zit gewoon te zoeken naar iets wat wel een beetje
kansrijk is. Bij Defensie vindt het dus al plaats. Je hebt Hydrogen
Valley, dat een samenwerkingsverband is met EZK. Ik zou er wel toe
willen oproepen dat je als OCW wat moet doen. Daar wil ik graag met de
heer Soepboer naar kijken.
De heer Soepboer (NSC):
Ik denk dat de vergelijking met decentrale overheden niet helemaal
opgaat, maar ik ben ook altijd bereid om daar met de heer Krul naar te
kijken.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Soepboer van de NSC-fractie. Mevrouw Beckerman van de
SP.
Mevrouw Beckerman (SP):
Voorzitter. Naar aanleiding van de oproep van Paternotte heb ik een
stukje gedicht van Bertolt Brecht: "De wetenschap heeft niet als doel
een deur naar oneindige wijsheid te openen, maar een grens te stellen
aan oneindige dwalingen". Ik had het ook in het oorspronkelijke Duits
kunnen doen, maar helaas: de studies Duits worden wegbezuinigd.
Voorzitter. Ik zie deze begroting als een oneindige dwaling. Ik vind het
een hallucinant debat. Er is massaal verzet. Op de eerste begrotingsdag
horen we van coalitiepartijen: niet bij ons zijn, alsjeblieft, vraag het
vandaag aan het kabinet. Maar het kabinet zegt vandaag: alsjeblieft,
niet bij ons zijn en wij gaan hier gewoon mee door. Ondertussen gebeurt
er van alles. Wij zeggen: doe het niet. We hebben de kans om onze rug
recht te houden in de Eerste Kamer. Dan zijn deze bezuinigingen
gestopt.
Voorzitter. Mijn moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat uit onderzoek blijkt dat 12% van de mbo-studenten bol
niveau 1 en 2 de basisbeurs niet gebruikt en dat de afgelopen jaren het
niet-gebruik van studiefinanciering onder deze studenten zelfs
toeneemt;
verzoekt de regering met een plan van aanpak te komen om deze groep
actief te benaderen om het niet-gebruik zo veel mogelijk te
minimaliseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Tseggai.
Zij krijgt nr. 94 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de ambachten en ambachtslieden in Nederland onder
steeds meer druk komen te staan;
van mening dat de positie van ambachten verzwakt wordt door het
verdwijnen van AmbachtNederland;
verzoekt de regering te regelen dat middelen verstrekt worden aan
AmbachtNederland om te borgen dat zij hun werkzaamheden voort kunnen
zetten,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 95 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er al forse bezuinigingen op OCW afkomen;
verzoekt de regering bij het uitzoeken van alternatieven voor de
langstudeerboete buiten de begroting OCW te kijken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Beckerman en Stultiens.
Zij krijgt nr. 96 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat er flink bezuinigd wordt op het programma School en
Omgeving en dat gemeenten de komende jaren 60 miljoen euro minder
krijgen voor het onderwijsachterstandenbeleid;
constaterende dat ook leerlingen die niet op de scholen zitten met de 5%
relatief hoogste onderwijsachterstanden extra leer- en ontwikkeltijd
nodig hebben;
verzoekt de regering de focus van het programma uit te breiden met ook
aandacht voor de 5% armste leerlingen op alle scholen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Beckerman.
Zij krijgt nr. 97 (36600-VIII).
Mevrouw Beckerman (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Beckerman. Dan geef ik nu graag het woord aan
mevrouw Van Zanten van de BBB.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dank, voorzitter. Gezien de tijd begin ik maar meteen met het voorlezen
van de moties. Ik heb er drie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat onderwijsinstellingen in de zogenoemde euregio's (mbo,
hbo, universiteiten) veel studenten aantrekken uit buurlanden wegens hun
geografische ligging;
overwegende dat onderwijsvoorzieningen vanuit het gedachtegoed van het
rapport Elke regio telt! vooral beschikbaar moeten blijven in krimp- en
grensregio's;
overwegende dat krimp- en grensregio's te maken hebben met een stapeling
van achterstanden op diverse gebieden;
overwegende dat het kabinetsvoornemen om de instroom van internationale
studenten te beperken van groot belang is voor de leefbaarheid van grote
delen van het land in positieve zin, maar mogelijk een negatieve impact
zal hebben op de leefbaarheid, de brede welvaart en het innovatie- en
verdienvermogen van krimp- en grensregio's als Groningen, Drenthe,
Overijssel, Limburg en Zeeland;
verzoekt de regering om samen met de krimp- en grensregio's passende
maatregelen te treffen voor deze gebieden bij verdere invulling van het
beleid rond instroom van internationale studenten, zodat de regionale
arbeidsmarktsituatie, de grensoverschrijdende concurrentiekracht en het
gewenste economische profiel in bovengenoemde regio's kunnen worden
behouden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Zanten.
Zij krijgt nr. 98 (36600-VIII).
Voordat u verdergaat, is er een interruptie van de heer Krul. Ik hoor trouwens dat u dezelfde leescursus heeft gevolgd als de heer Kisteman. U gaat ook zo snel. Sorry, was meneer Stultiens eerst? Oké.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Ik heb een vraag over deze motie. De zorgen uit de regio komen terug in
de motie, maar die zorgen zijn er vooral over de wet van het kabinet die
nu voorligt, de Wib, en de bezuinigingen daaromheen. Is dit een oproep
van BBB om de wet aan te passen en de bezuiniging van tafel te halen? Of
is het alleen een oproep om te kijken wat er nog kan, waarna er niets
verandert?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Nou, volgens mij is er ook een andere optie mogelijk, zeg ik via de
voorzitter. Ik heb dinsdag ook aangegeven waarom ik deze motie indien.
Wij zien de zorg van de grens- en krimpregio's. Wij nemen die zeer
serieus. Daarom vragen wij de minister om ook echt samen met de grens-
en krimpregio's te zoeken naar passende oplossingen.
De heer Stultiens (GroenLinks-PvdA):
Maar bijvoorbeeld de bestuurder van BBB uit Limburg zegt: pas de wet aan
of haal de bezuiniging van tafel. Steunt de BBB die oproep van de eigen
bestuurders? Wat betekent de motie anders?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dat gaan we zien. Volgens mij gaan we begin volgend jaar nog debatteren
over deze wet. Natuurlijk, als het nodig is dat de wet anders wordt
ingevuld … Ik denk dat het heel belangrijk is dat er voor de grens- en
krimpregio's, die duidelijk met een heel andere problematiek te maken
hebben dan wij hier in Den Haag of Amsterdam of Rotterdam of Utrecht,
maatwerk wordt toegepast.
De heer Krul (CDA):
Ik ben blij met in ieder geval de intentie van de BBB, want inderdaad
doet zowel de wet als de bezuiniging die eraan gekoppeld is ontzettend
veel zeer in de krimpregio's en de grensregio's. Sterker nog, dit gaat
desastreuze gevolgen hebben voor de leefbaarheid daar. Ik wil toch ook
een beetje boter bij de vis hebben, want zo ken ik de BBB. Zegt mevrouw
Van Zanten dat als dit zo blijkt te zijn, deze wet voor haar
onbespreekbaar is en er harde uitzonderingsgronden moeten komen voor de
regio's? Hoor ik haar dat zeggen? Want dan heeft de BBB een goede aan
het CDA.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik vind dat een terechte vraag. Ik kan in ieder geval wel tegen de heer
Krul zeggen dat wij dit echt zeer serieus nemen. Wij vinden wel echt dat
er uitzonderingsmaatregelen moeten worden genomen voor de
regiogebieden.
De heer Paternotte (D66):
We hebben het over de krimp- en de grensregio's. Van de week hoorden we
de burgemeester van Wageningen, die zich enorm zorgen maakt. Wageningen
heeft natuurlijk een landbouwuniversiteit van wereldklasse, die overal
in de wereld bekend is. Hij zegt: de Wet internationalisering in balans
is een reuzeklap voor ons en dan vooral de bezuinigingen die erachter
zitten. Maar we hoorden ook de burgemeester van Leeuwarden. Friesland is
geen krimpregio en geen grensregio, maar hij zegt dat dit voor
Leeuwarden en het onderwijsaanbod daar een enorme verschraling gaat
betekenen. Waarom wil de BBB dit niet meenemen?
De voorzitter:
Over deze wet wordt op een ander moment nog gedebatteerd, zeg ik ook
even voor iedereen die meeluistert. We kunnen het wat mij betreft — niet
wat u betreft, maar wat mij betreft — nu kort houden.
De heer Paternotte (D66):
Laat ik het even toelichten. De minister gaat nu aan de slag met de
lagere regelgeving die onder de wet hangt en ik zie de motie als een
oproep om daarin iets aan te passen. We zijn volgens mij met elkaar op
zoek naar wat BBB daarin dan precies aangepast wil hebben. Dat kunnen we
lastig op een later moment doen.
De voorzitter:
Oké.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Voorzitter, ik ben het met u eens, hoor; we gaan hier nog uitgebreid
over debatteren. Maar om daar even heel kort op te antwoorden: ik heb
het over de grens- en krimpregio's. We zien namelijk dat bijvoorbeeld in
Limburg en Zeeland gebieden niet meer echt door een landsgrens bepaald
worden. Dat zijn "euregio's", zoals dat heet. Veel Duitsers studeren
bijvoorbeeld in Limburg en andersom. In Zeeland zie je dat ook. Ik vraag
de regering dus om er rekening mee te houden dat de landsgrenzen die wij
normaal zien, voor die gebieden veel minder gelden. Buitenlandse
studenten zijn dus niet alleen de studenten uit China of wherever die in
Amsterdam geesteswetenschappen gaan studeren, maar zijn vaak ook
studenten die naar Zeeland gaan en daar iets studeren wat voor de regio
belangrijk is.
De voorzitter:
Echt heel kort, meneer Paternotte. U heeft ook al vier interrupties
gehad, dus dit zou uw vijfde zijn en dit gaat over een wet die nog
behandeld gaat worden. Heel kort.
De heer Paternotte (D66):
Mijn vraag was: waarom dan niet Wageningen en Friesland? Die hebben heel
duidelijke oproepen gedaan over wat het voor hen betekent. Dat zijn geen
krimp- en grensregio's, maar wel plekken, economische harten, die enorm
geraakt zullen worden door die wet en de bezuinigen daarachter. Waarom
heeft de BBB die niet meegenomen in deze motie?
De voorzitter:
Kort, mevrouw Van Zanten.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Omdat deze motie specifiek gaat over grens- en krimpregio's en we ons
daar hard voor willen maken.
De heer Paternotte (D66):
Dus voor de duidelijkheid: BBB wil zich nu dus niet hardmaken voor
Universiteit Wageningen, NHL Stenden en de andere hogescholen in
Wageningen en Leeuwarden. Dat is dan duidelijk.
Mevrouw Beckerman (SP):
Stel, wij stemmen als fractie voor deze motie. Wat verandert er dan
concreet?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Wat er in ieder geval verandert, is het volgende. Ik vraag aan de
minister of hij met de regering in samenwerking met de regio's — daar
hebben de regio's ook om gevraagd — naar passende maatregelen kan
zoeken. Ik heb ook gesproken met de mensen in Limburg en Zeeland. Voor
de regio's is het gewoon heel belangrijk dat zij van de minister de
toezegging krijgen dat het in samenspraak gaat en dat ze samen kunnen
kijken naar een oplossing die voor hen goed is.
De voorzitter:
Heel kort. Ook voor u is dit al de vijfde. Heel kort.
Mevrouw Beckerman (SP):
Maar we moeten straks wel stemmen. Dit is niet iets wat concreet
verandert. Het kabinet gaat dan in gesprek, maar wat verandert er dan?
Gaat de wet aangepast worden? Gaat het budget aangepast worden? Wat wil
BBB nou echt veranderen? Even los van dat ze net heel duidelijk heeft
gezegd: Friesland en Wageningen doen ons niks; oké, dan gaan we het
hebben over deze regio's. Wat verandert er dan? Gaan we praten? Gaan we
iets oplossen? Komt er geld bij? Geldt de wet niet voor hen? Passen we
de wet aan voor hen?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Dat moet daaruit blijken. De regio's vragen dat er goed naar hen
geluisterd wordt en dat er in overleg met hen naar oplossingen wordt
gezocht. Dat is wat ze vragen. Daar zien ikzelf en wij als fractie een
belangrijke stem vanuit de regio zelf. De regio's willen inspraak hebben
in hoe er voor hen wordt gekeken naar oplossingen binnen die
regio's.
De voorzitter:
Dit wordt dan uw zevende interruptie, mevrouw Beckerman.
Mevrouw Beckerman (SP):
Het punt is dus dat BBB vindt dat het kabinet nu niet voldoende praat
met de regio's, maar BBB wil nog niks concreet veranderen voor al de
regio's waaruit een noodkreet kwam aan ons.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik weet niet hoe vaak ik mezelf nog moet herhalen, maar voor ons is het
heel belangrijk dat er in ieder geval in samenspraak wordt gekeken naar
oplossingen. Als dat betekent dat de wet moet worden aangepast, dan zou
dat misschien ook een mogelijkheid zijn. Maar dat zien we tegen die
tijd.
De voorzitter:
Nogmaals, over deze wet wordt later, begin volgend jaar, nog een apart
debat gehouden. U was bij uw tweede motie.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ja, precies. Ik heb er nog twee.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat uit onderzoek van het Nederlands Autisme Register en uit
cijfers van het CBS blijkt dat autistische leerlingen sterk zijn
oververtegenwoordigd onder thuiszitters en schoolverlaters;
overwegende dat samenwerkingsverbanden beschikken over onbenutte
reserves, bedoeld voor passend onderwijs;
van mening dat effectieve autismeprogramma's in het onderwijs zorgen
voor betere schoolresultaten, lagere uitval en een verhoogde kans op
arbeidsparticipatie;
verzoekt de regering te onderzoeken hoe bureaucratische belemmeringen
kunnen worden weggenomen, zodat de onbenutte reserves van
samenwerkingsverbanden deels kunnen worden ingezet voor
autismeprogramma's in het onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Van Zanten.
Zij krijgt nr. 99 (36600-VIII).
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Als laatste de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat aanbieders van door het RIVM erkende lesmethoden ook een
bredere rol kunnen spelen als kenniscentrum;
overwegende dat momenteel alleen Rutgers op onduidelijke gronden als
erkend kennisinstituut wordt beschouwd;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat alle aanbieders van door het
RIVM erkende lesmethoden gelijke kansen krijgen om als kenniscentrum te
fungeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van Zanten en Stoffer.
Zij krijgt nr. 101 (36600-VIII).
Dank u wel. Ik twee interrupties. Ik begin met de heer Ergin van DENK.
De heer Ergin (DENK):
In ieder geval complimenten richting mevrouw Van Zanten voor het feit
dat ze heel snel kan lezen. Ik hoorde in de tweede motie dat we kinderen
met autisme beter zouden moeten helpen. Daar ben ik sterk voorstander
van. Ze had het ook over samenwerkingsverbanden. Er zijn onbenutte
middelen die, als het aan haar ligt, zo snel mogelijk richting die
kinderen moeten gaan. Daar ben ik het ook mee eens. Er is alleen één
probleem. Althans, het is een uitdaging — laat ik het maar zo zeggen —
namelijk dat het allemaal zelfstandige organisaties zijn. Ik ben
wethouder Onderwijs geweest, waarbij ik heel dicht tegen de
samenwerkingsverbanden aan stond. Dat zijn organisaties waaraan je niet
met dwang en drang kan opleggen hoe die hun middelen in moeten gaan
zetten. En dan komt er nu weer een onderzoeksmotie. Ik denk dat die
onderzoeken al heel lang geleden zijn uitgevoerd. De conclusie was: we
kunnen dit niet, want we hebben een taak- en rolverdeling. De vraag aan
mevrouw Van Zanten is dus: moet ik deze motie begrijpen als
stelselwijziging? Stelt zij nu een stelselwijziging voor? Of moet er een
nieuwe wet of een wetswijziging komen waardoor de middelen bij die
samenwerkingsverbanden bijvoorbeeld onder beheer van het ministerie van
OCW gaan komen? Kan mevrouw Van Zanten haar visie op het voorstel dat ze
nu doet, nader toelichten?
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik heb het daar net ook met de staatssecretaris over gehad. Zij zei ook
dat zij daar niet verantwoordelijk voor is, maar dat ze wel in gesprek
kan gaan met deze samenwerkingsverbanden en dat ook wilde doen, als ik
haar goed heb begrepen. Volgens mij is het heel goed dat er geen geld
voor passend en gespecialiseerd onderwijs op de plank blijft liggen. Ik
vind het dus belangrijk dat samenwerkingsverbanden worden aangespoord om
dat geld wel effectief uit te geven aan waar dat voor bedoeld is. Dat is
dus mijn oproep. De oproep aan de staatssecretaris is dus om daar ook
enige druk achter te zetten en dat over te brengen aan de
samenwerkingsverbanden. Als blijkt dat dat daarna, in een later stadium,
steeds zo blijft, kan het eventueel ook nog met een wetswijziging. Maar
goed, zover zijn wij nog niet.
De heer Ergin (DENK):
De staatssecretaris en de minister kunnen met iedereen het gesprek
aangaan. Daar hebben ze in principe geen motie voor nodig. Nogmaals, ik
heb het zelf in een andere rol ook heel vaak geprobeerd, maar we liepen
toen tegen een aantal praktische belemmeringen aan, zoals wachtlijsten
bij jeugdhulpinstellingen, lerarentekorten en personeelstekorten bij de
samenwerkingsverbanden. Die overschotten doen zich dus ook niet zomaar
voor. Mevrouw Van Zanten stelt nu in een motie voor om dat op te lossen
door bureaucratische belemmeringen weg te nemen. Maar er zijn dus
stelselbelemmeringen. Ik zie dat niet als belemmeringen; ik zie het als
kansen die blijven liggen, die met name te maken hebben met het
lerarentekort en de onderwijsbrede uitdagingen. Ik stel eigenlijk een
hele simpele vraag. Ik verwacht een visie van mevrouw Van Zanten over
het stelsel van samenwerkingsverbanden en over hoe we
onderwijsondersteuning lokaal geregeld hebben. Maar ik hoor geen visie.
Ik stel die vraag dus voor de tweede keer en dan loop ik weg van de
interruptiemicrofoon. Als ik geen antwoord krijg, is mijn conclusie dat
mevrouw Van Zanten zomaar een motie indient voor een onderzoek en daar
helemaal geen onderliggende visie op heeft. Daarom stel ik de vraag
nogmaals.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik heb genoeg debatten met de heer Ergin gevoerd in de commissie voor
Onderwijs, dus hij kan weten dat gespecialiseerd onderwijs mij zeer na
aan het hart gaat. Ik heb daar zeker een visie op, maar dit is de tweede
termijn van een debat over de hele begroting. Als u mijn visie op
gespecialiseerd onderwijs, autisme, ADHD, hoogbegaafdheid en
gedragsstoornissen wil hebben, wil ik daar met alle liefde een keer
een-op-een over praten, maar op dit moment lijkt het mij daar niet echt
de plek en de tijd voor.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik had nog even een vraag aan mevrouw Van Zanten naar aanleiding van
haar eerste termijn. Toen had zij het erover dat zij blij is met deze
OCW-begroting en dat zij als coalitiepartij ontzettend veel doet voor
het mbo. De heer Paternotte vroeg haar toen om een voorbeeld, maar dat
had zij toen niet. Ik vraag mij af of ze dat nu misschien wel heeft.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik denk dat mevrouw Tseggai de volgorde van de dingen een beetje door
elkaar haalt. Ik heb het mbo genoemd. Op dat moment kwam ik niet goed
uit mijn woorden; dat klopt. Ik probeerde te zeggen dat de extra
middelen voor het mbo en het hbo — we hadden het over de regio —
gehandhaafd blijven en dat de bezuinigingsmaatregelen op de
OCW-begroting geen regionale focus kennen. Het is niet zo dat er extra
wordt bezuinigd op de mbo's, de hbo's of de universiteiten in de
regio.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ben ik dan gek als ik denk dat het Regionaal investeringsfonds mbo
gehalveerd wordt? Of heeft mevrouw Van Zanten dat niet gezien? Dat is
een fonds voor het mbo in de regio en dat wordt bijna gehalveerd.
Mevrouw Van Zanten heeft het niet gezien of zij staat hier onzin te
verkopen.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Nogmaals, de bezuinigingsmaatregelen op de OCW-begroting kennen geen
regionale focus, met uitzondering van de afschaffing van de functiemix
Randstad. Voor deze maatregel is gekozen, zoals het kabinet ook al heeft
aangegeven, omdat de doelmatigheid en de doeltreffendheid van deze
specifieke regeling niet kunnen worden aangetoond. Verder is ervoor
gekozen om niet te bezuinigen op de aanpak van dalende leerlingen- en
studentenaantallen. Zo blijven ook de extra middelen voor het mbo en het
hbo voor krimpregio's gehandhaafd. We kunnen het hier over blijven
hebben en we kunnen het debat van afgelopen dinsdag overdoen, maar we
hebben als coalitie gewoon scherpe keuzes moeten maken. Zoals enkele van
mijn collega's al eerder hebben aangegeven: er gaat 2 miljard vanaf. Wat
houden we over? Van de 58 miljard houden we nog steeds hartstikke veel
over. We zitten op hetzelfde niveau als in 2023. In 2029 zitten we ook
op het niveau van 2023.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, sorry, maar ik word ...
De voorzitter:
U hoeft tegen mij geen sorry te zeggen. Twee dingen. Allereerst heeft u
ook meer dan vier interrupties gepleegd in deze termijn. Ten tweede
zouden we alleen korte vragen stellen ter verduidelijking van de moties,
maar ik merk nu toch dat er weer een heel debat plaatsvindt. Ik sta het
nu toe, maar houd het alstublieft kort, zodat we weer verder kunnen
gaan.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Daarom zei ik sorry. Ik kan niet anders dan constateren dat mevrouw Van
Zanten niet weet wat het Regionaal investeringsfonds is, want ik krijg
een totaal ander antwoord over krimpregio's. Ik vind dit echt een
schoffering voor alle mensen die ontzettend teleurgesteld zijn over de
bezuinigingen op het Regionaal investeringsfonds. Ik heb daar ontzettend
veel moeite mee. Dit is zonde van mijn interrupties, want ik krijg een
voorgelezen verhaaltje dat niet gaat over hetgeen ik aansnijd. Ik
constateer dat dat heel zonde is.
De voorzitter:
In zoverre is het niet zonde, want ik heb u er één extra gegeven.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ja, dank u wel.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik neem aan dat ik hier niet op hoef te reageren.
De voorzitter:
Heel veel dank, mevrouw Van Zanten. Dan is het woord nu aan de heer
Ergin van de DENK-fractie.
De heer Ergin (DENK):
Voorzitter, dank u wel.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het al jaren een breedgedragen maatschappelijke en
bestuurlijke wens is dat er een erkende imamopleiding komt in Nederland,
vanwege het grote belang van het opleiden van in Nederland gewortelde
imams;
verzoekt de regering in het volgende jaar met een brede
vertegenwoordiging vanuit het hoger onderwijs en de islamitische
gemeenschap het gesprek aan te gaan om een hernieuwde poging te doen om
een erkende imamopleiding te realiseren, en de resultaten van deze
poging voor de zomer van 2025 terug te koppelen aan de Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 102 (36600-VIII).
De heer Ergin (DENK):
Dan mijn tweede motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs wringt
met tal van grondrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid
van vereniging en de gewetensvrijheid;
constaterende dat er binnen tien dagen meer dan 1.653 reacties zijn
ingediend op de internetconsultatie van het wetsvoorstel en dat hieruit
blijkt dat er grote maatschappelijke weerstand is tegen de wet;
constaterende dat de internetconsultatie op 7 januari 2025 sluit;
overwegende dat het wetsvoorstel, waarin staatstoezicht op een ongepaste
wijze wordt geïntroduceerd, niet past in een open samenleving;
verzoekt de regering het wetsvoorstel Toezicht informeel onderwijs op 8
januari 2025 in te trekken,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ergin.
Zij krijgt nr. 103 (36600-VIII).
Dank u wel, meneer Ergin. Meneer Dekker van Forum ziet af van zijn tweede termijn en dus gaan we naar de heer Stoffer van de SGP.
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Ik heb twee moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het voor de versterking van de status van het
vakmanschap van de leraar essentieel is dat degenen die leraren
besturen, beoordelen en opleiden uit ervaring weten wat het geven van
onderwijs in de praktijk betekent;
constaterende dat sprake is van een groeiende groep mensen die in het
onderwijs werkt, maar die geen ervaring heeft met het geven van
onderwijs;
verzoekt de regering samen met het onderwijsveld te werken aan een
professionele richtlijn die bevordert dat leidinggevenden,
lerarenopleiders en inspecteurs zelf ervaring hebben en houden met het
geven van onderwijs,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Stoffer.
Zij krijgt nr. 104 (36600-VIII).
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Dan mijn volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat scholen worstelen met het lerarentekort, hoge werkdruk
en veel administratieve rompslomp;
overwegende dat de ondersteuning van scholen ten aanzien van seksuele en
relationele vorming moet uitgaan van een gelijk speelveld van erkende
methoden en zo min mogelijk organisatorische lasten;
constaterende dat de subsidie voor de Gezonde School een onnodige schil
van belemmeringen creëert door verplichte scholing, coördinatoren en
audits in plaats van het directe contact tussen scholen en de door het
RIVM erkende aanbieders;
verzoekt de regering de subsidie voor relationele en seksuele vorming
ook beschikbaar te stellen als scholen de erkende programma's willen
gebruiken zonder de verplichtingen van het programma Gezonde
School,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Stoffer, Krul, Ceder en Van
Zanten.
Zij krijgt nr. 105 (36600-VIII).
De heer Stoffer (SGP):
Voorzitter. Tot slot dank ik de minister en de staatssecretaris voor de
beantwoording van de vragen in de eerste termijn. We wachten nog op
antwoorden op twee vragen. Die zien we graag tegemoet. Dank tot
zover.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Stoffer. Dan is het woord aan de heer Ceder van de
ChristenUnie, die al enthousiast naar het spreekgestoelte loopt.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik heb drie moties.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet bezig is met de doorontwikkeling van de
praktijkgerichte havo, oftewel praktijkgericht onderwijs groot (360
studielastuur) of praktijkgericht klein (120 studielastuur) in de
bovenbouw;
constaterende dat diverse scholen in Nederland praktijkgerichte havo op
diverse manieren aanbieden, waaronder één met nog meer techniekonderwijs
in boven- én onderbouw en waarbij producten en diensten worden ontworpen
en worden gemaakt;
overwegende dat het wenselijk is om de voorlopers expliciet mee te
blijven nemen in de doorontwikkeling van de praktijkgerichte havo en
daar rekening mee te blijven houden;
verzoekt de regering om wettelijke ruimte vanaf 2026 te realiseren,
zodat dergelijke praktijkgerichte havo's uiteindelijk op scholen in elke
provincie een plek kunnen krijgen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Ceder.
Zij krijgt nr. 106 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat openbare scholen wettelijk verplicht zijn leerlingen
in de gelegenheid te stellen godsdienstig of levensbeschouwelijk
vormingsonderwijs te ontvangen;
constaterende dat een in 2017 aangenomen initiatiefwet middels
wettelijke verankering van structurele bekostiging voor het
vormingsonderwijs beoogde te zorgen voor meer zekerheid en continuïteit,
maar dat het kabinet alweer voornemens is om de wet te wijzigen;
van mening dat de mogelijkheid voor leerlingen om godsdienstig of
levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te krijgen van grote waarde
is;
verzoekt de regering de mogelijkheid voor leerlingen om op openbare
scholen godsdienstig of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs te
ontvangen even toegankelijk te houden als nu het geval is en daartoe de
structurele bekostiging in stand te houden,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder en Stoffer.
Zij krijgt nr. 107 (36600-VIII).
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de Kamer reeds heeft uitgesproken dat het toezicht op
informeel onderwijs zich moet beperken tot situaties van strijdigheid
met de rechtsorde (31289, nr. 572);
constaterende dat de onderwijsinspectie het beoogde wetsvoorstel
onuitvoerbaar, rechtsstatelijk kwetsbaar en niet effectief vindt;
overwegende dat het ministerie van JenV een rol speelt bij aspecten die
te maken hebben met de strijdigheid met de rechtsorde buiten het formele
onderwijs;
verzoekt de regering, indien een wetsvoorstel aanhangig wordt gemaakt,
dit voorstel vorm te geven in lijn met de uitspraak van de Kamer;
verzoekt de regering tevens de onderwijsinspectie geen toezichtsrol te
geven die volgens de inspectie niet uitvoerbaar is en die de inspectie
in een kwetsbare positie brengt,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ceder, Stoffer en Krul.
Zij krijgt nr. 108 (36600-VIII).
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ook wel bekend als de C3-ondertekenaars.
Voorzitter. We hebben een aantal fundamentele vragen gesteld. De
belangrijkste vraag is eigenlijk hoe dit kabinet reflecteert op de
notitie van de onderwijsinspectie. Ik begrijp dat daar net geen antwoord
op is gegeven, maar het is voor ons wel van fundamentele waarde. De
staatssecretaris gaf daar een reactie op, maar formeel valt de
onderwijsinspectie onder de minister. We hopen dus ook een reactie van
hem te kunnen krijgen.
Dank u wel. Ik wens beide bewindspersonen veel succes.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Ceder. Dan is het woord aan de heer Dassen van
Volt.
De heer Dassen (Volt):
Dank, voorzitter. Ik neem het even over, omdat mijn collega Koekkoek
vandaag verhinderd is. Ik heb één motie die ik graag zou indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat scholen in het middelbaar- en primair onderwijs
private adviesbedrijven ter ondersteuning kunnen inhuren om kerndoelen,
zoals lezen, schrijven en digitale geletterdheid, te implementeren in
hun curriculum;
constaterende dat de regering momenteel bezig is met een verkenning naar
de regulering van de ondersteuningsstructuur, vanwege de groei van
eenmanszaken van 315 naar 3.115 sinds 2007;
constaterende dat de Kamer met het aannemen van de
motie-Paternotte/Pijpelink heeft gevraagd om regulering van de
onderwijsmarkt;
overwegende dat, terwijl de regering werkt aan regulering, het probleem
van wildgroei alleen maar zal verslechteren;
verzoekt de regering om via de onderwijsraden bewustwording te creëren,
zodat scholen kritischer en zorgvuldiger om zullen gaan met het aanbod
van private onderwijsondersteuning, zolang er nog geen
reguleringsstructuur bestaat,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Dassen, Koekkoek, Pijpelink en
Rooderkerk.
Zij krijgt nr. 109 (36600-VIII).
De heer Dassen (Volt):
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Veel dank, meneer Dassen. De laatste spreker van de zijde van de Kamer
is de heer Eerdmans van JA21.
De heer Eerdmans (JA21):
Dank u, voorzitter. Ik was bij het protest op het Malieveld. Ik kan
zeggen dat dat niet echt mijn hobby is. Het was het tweede protest in
mijn leven, moet ik eerlijk zeggen. Ik was er niet erg op mijn plek,
maar ik … Oké.
(Hilariteit)
De voorzitter:
Er kwamen zo veel mensen tegelijk naar voren, maar ik denk toch dat deze
keer de heer Paternotte als eerste was.
De heer Paternotte (D66):
Volgens mij zit iedereen in de zaal met de vraag wat het eerste protest
was in het leven van Joost Eerdmans.
(Hilariteit)
De heer Eerdmans (JA21):
Er is één iemand in de zaal die dat wel weet, denk ik. Dat is mevrouw
Van der Plas. Niet?
De voorzitter:
Vertelt u het dan maar, meneer Eerdmans.
De heer Eerdmans (JA21):
Dat was in Stroe. Dat was een heftig protest. Dat was voor de boeren, in
2022 in Stroe. Ik dacht dat dat mijn laatste protest zou worden, maar
daar is er dus nog een bij gekomen.
De heer Paternotte (D66):
Ik wilde alleen maar zeggen dat het Malieveld u net zo goed stond als
Stroe.
De heer Eerdmans (JA21):
Kijk. Ik weet niet hoe groot de opkomst daar was, maar dit was wel
indrukwekkend. Dat wil ik er wel bij zeggen. Terwijl ik niet zo heel
graag aan protesten meedoe, deel ik wel de analyse van D66 en dus ook
wel van veel mensen dáár dat je het snijden in de basis, dus in het
onderwijs en onze jeugd en de wetenschap, in de toekomst dubbel terug
gaat betalen. Daar betalen we dus een prijs voor. Daarom dien ik mede
dat amendement voor 1,3 miljard in. Ik vond het ook een ongemakkelijk
debat, omdat we weten dat er gesleuteld wordt, maar ik denk wel dat de
minister en de staatssecretaris uiteindelijk blij kunnen zijn met een
resultaat, hopelijk volgende week, dat de begroting aanzienlijk plust
ten opzichte van nu. Daar wordt aan gewerkt.
Voorzitter. Dan heb ik nog een vraag, over de stichting Na de Oorlog en
de Holocausteducatie. Ik begrijp dat dat een beetje wordt geparkeerd in
het amendement-Ceder. Mag ik dat zo verstaan? Dit is namelijk een
stichting die al heel lang bestaat en in zeven jaar heel veel
gastsprekers heeft opgeleid, en dus best heel goed werk verricht. Het
kost niet zo heel veel, namelijk 2,5 ton per jaar. Kan ik dat zien in
het kader van het plan in de strijd tegen antisemitisme of het
amendement-Ceder? Kan het in ieder geval worden geregeld, want ik denk
dat we daar echt geen afscheid van moeten nemen. Dat is een
no-brainer.
Voorzitter. Tot slot één motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat Nederlandse 15-jarigen tot de slechtste lezers van de
Europese Unie behoren;
constaterende dat de helft van onze leerlingen in het primair onderwijs
het basisniveau rekenen en taal niet haalt;
overwegende dat lesmethodes in rekenen, lezen en schrijven veel te veel
in het teken staan van zelfredzaamheid en digitale hulpmiddelen;
van oordeel dat we terug zouden moeten keren naar het klassikale
onderwijs waarbij structureel oefenen van de lesstof in de klas met
goede uitleg, discipline en pen en papier tot betere schoolprestaties
zal leiden;
verzoekt de regering met de sector na te denken over een plan van aanpak
"klassikaal onderwijs",
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Eerdmans.
Zij krijgt nr. 111 (36600-VIII).
De heer Eerdmans (JA21):
Dank je wel.
De voorzitter:
Veel dank, meneer Eerdmans. Dan gaan we schorsen voor twintig minuten.
Om 16.20 uur gaan we dus weer verder. We zijn ietsje uitgelopen, dus als
de beantwoording van het kabinet in tweede termijn wat bondiger kan dan
dat wij als Kamer de tweede termijn hebben gedaan, dan zou dat mooi
zijn. We zien elkaar weer om 16.20 uur.
De vergadering wordt van 15.59 uur tot 16.22 uur geschorst.
De voorzitter:
Er zijn in de eerste termijn enkele vragen gesteld aan de minister en de
staatssecretaris waarop de bewindslieden nog zouden terugkomen. Dat
horen we zo. We hebben ook afgesproken — anders gebeurt dat bij dezen —
dat de appreciatie van de moties zeer kort kan. Alleen de appreciatie
wordt gegeven, onder verwijzing naar het debat. Het volgende debat staat
namelijk om 17.00 uur gepland. Ik krijg verschrikkelijk op mijn kop als
we dat niet halen. Laten we daar een gezamenlijke effort voor
maken.
Ik geef nu graag het woord aan de minister van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap.
Minister Bruins:
Dank u wel, voorzitter. Er is nog een aantal vragen aan mij gesteld die
ik moet beantwoorden in de tweede termijn.
De heer Van der Hoeff deed een oproep aan mij om in het wetenschappelijk
onderwijs meer aandacht te besteden aan bèta en techniek. Ik deel het
belang van bèta en techniek. Wij doen dit onder andere met Beethoven en
het Nationaal Versterkingsplan van Microchip-talent. We investeren bij
zowel het mbo als het hbo als het wo in bèta en techniek. Het gaat om
450 miljoen incidenteel en 80 miljoen structureel.
De heer Paternotte vroeg aan mij of er sprake is van onderfinanciering
van de sector. Het is goed dat de heer Paternotte noemt dat we naar de
financiering moeten kijken. Er is immers sprake van demografische krimp
en een daling van het aantal internationale studenten. We moeten dus
vooral goed kijken naar de stabiliteit in de bekostiging. Dat doe ik
ook. Ik kom daar ook op terug in mijn beleidsbrief in het eerste
kwartaal van 2025.
De voorzitter:
De heer Paternotte is alweer gelijk naar de interruptiemicrofoon
gekomen. Hij gaat het heel kort en bondig doen. We spreken af: maximaal
vier interrupties per fractie. Ik ben in deze ronde veel strenger dan in
de vorige. Dat zeg ik vooral tegen de mensen in het linkergedeelte van
mijn blikveld, want zij waren stout in de vorige ronde.
De heer Paternotte (D66):
Dat is goed. Dan verdelen mevrouw Rooderkerk en ik die twee om twee.
Mijn vraag is als volgt. De minister komt in het voorjaar met een brief.
Maar hij zegt tegelijkertijd niet opnieuw PwC-onderzoek te willen laten
doen naar in welke mate we er nu aan voldoen. Vier jaar geleden zei het
PwC-onderzoek: er is een miljard euro te weinig; dat moet erbij.
Vervolgens kwam dat er bij. Nu gaat er een miljard af. Dan is de vraag
natuurlijk: kom je daarmee niet vanzelf weer in een situatie van
structurele onderfinanciering, met alle werkdruk en alle andere
chronische vraagstukken die daarbij horen? De financiering per student
is bijvoorbeeld enorm gedaald. Ik zou de minister graag willen vragen
waarom hij daar niet opnieuw onderzoek naar wil laten doen.
Minister Bruins:
Helder. Ik heb in mijn antwoord eerder gewezen op de stabiliteit in de
bekostiging en de demografische krimp. Dit is ook iets. Dat PwC-rapport
is nog steeds actueel. Het vorige kabinet heeft naar aanleiding van dat
PwC-rapport keuzes gemaakt. Dit kabinet heeft er ook naar gekeken, maar
in een andere context. Ik heb het gehad over koopkracht en veiligheid.
We blijven investeren. Ik heb het Beethovenplan en het praktijkgericht
onderzoek al genoemd, evenals de Groeifondsprojecten die blijven
bestaan. Maar ik zie op dit moment geen inhoudelijke aanleiding voor een
nieuw PwC-rapport.
Voorzitter. De heer Krul heeft een vraag gesteld over internationale
neerlandistiek en heeft daarover een motie ingediend die hij misschien
wil intrekken als mijn antwoord voldoende is. Het klopt dat ik in de
Kamerbrief heb aangegeven dat ik voornemens was om de Internationale
Vereniging voor Neerlandistiek te betrekken bij de uitvoering van het
amendement. Ik ben daarover vorig jaar intensief met de IVN in gesprek
geweest. Nadien is echter gebleken dat er juridische en
uitvoeringstechnische kwesties kleven aan de constructie waarbij de IVN
het amendement uitvoert. Dit heeft geleid tot een andere afweging
omtrent de uitvoering van het amendement. Ik verken op welke wijze ik de
middelen rechtmatig en doelmatig kan inzetten om internationale
neerlandistiek te stimuleren. Deze verkenning heeft meer tijd gekost dan
gewenst, maar is nu in de afrondende fase. In de tussentijd zijn wel de
activiteiten onder actielijn 3 gestart. Die lopen goed. Deze middelen
zijn besteed. De Taalunie en de IVN zijn hierbij betrokken.
De heer Krul (CDA):
Actielijn 3 gaat over een ton. Ik wil geen mensen wijzer maken dan ze al
zijn, maar dit betekent dat er op dit moment €900.000 op de plank ligt
bij OCW. Wanneer kan de minister hier meer over vertellen?
Minister Bruins:
Even kijken … De motie op stuk nr. 89 is hier ook bij betrokken. Ik kom
daar zo meteen op terug bij de motie op stuk nr. 89.
De voorzitter:
De minister continueert zijn betoog.
Minister Bruins:
O, hier heb ik het staan. Begin 2025. Dus dat is al heel snel; nog even
oud en nieuw afwachten.
De heer Krul (CDA):
Dan houd ik die motie dus aan.
De voorzitter:
Oké.
Op verzoek van de heer Krul stel ik voor zijn motie (36600-VIII, nr.
89) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bruins:
Dan stop ik die motie terug op de juiste plek, zodat ik niet in de war
raak.
Mevrouw Martens-America vroeg over de kleine taalopleidingen of het
mogelijk is dat de gelden rechtstreeks naar de opleidingen gaan en niet
via een actieplan. De gelden voor het sectorplan talen en culturen gaan
al rechtstreeks naar de instellingen en opleidingen. De middelen gaan
mee in de rijksbijdrage en komen zo direct ten goede aan de vakgebieden
en opleidingen. De sectorplannen zijn bedoeld om in gezamenlijkheid
keuzes te maken over hoe het vakgebied versterkt kan worden. Het
sectorplan talen en culturen is hier een mooi voorbeeld van.
Dan kom ik op het punt van informeel onderwijs. Er is mij gevraagd om
nog te reageren op de rechtsstatelijkheid van het wetsvoorstel. Ik begin
met de opmerking dat grondrechten niet absoluut zijn. Uitzonderingen en
beperkingen moeten altijd per wet gemaakt worden. Daarom kent een
wetgevingstraject ook verschillende waarborgen. Ten aanzien van het
genoemde wetsvoorstel doorloopt het kabinet dit zorgvuldige proces,
waarbij de waarborgen ook zitten in de adviezen en de toetsen,
bijvoorbeeld die van de Raad van State. Dit is een onderdeel van het
hoofdlijnenakkoord, waarin ook de ambitie staat over dit wetsvoorstel.
Daaraan liggen de afspraken over de rechtsstatelijkheid, de Grondwet en
de democratische rechtsstaat ten grondslag.
Dan de CSC-beurzen.
De voorzitter:
Voordat de minister verdergaat: ik zie een interruptie van de heer
Ceder.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik wachtte even de reactie af, maar dit was hem en daarom interrumpeer
ik. De minister is verantwoordelijk voor de onderwijsinspectie. De vraag
was wat hij vond van de notitie van de onderwijsinspectie. Ik snap dat
er een wetstraject is en ik weet dat er waarborgen zijn en dat we het
wetsvoorstel met z'n allen parlementair gaan behandelen in Tweede en
Eerste Kamer. Daar sta ik helemaal achter, maar ik heb een vraag gesteld
in het verlengde van de toeslagenaffaire en de parlementaire enquête en
de conclusies die daaruit zijn getrokken. De uitvoeringsorganisatie
zegt: rode vlag, doe dit alsjeblieft niet. Vanuit de ministerraad wordt
toch besloten om het wetstraject in te zetten. Dan lijkt het of er niet
geleerd is van eerdere lessen. Mijn vraag en volgens mij ook van een
aantal andere partijen was hoe de minister reflecteert op de uitspraken
van de onderwijsinspectie. Die zegt dit niet zomaar. Die zegt eigenlijk:
doe dit nou niet, want het is niet uitvoerbaar.
Minister Bruins:
De inspectie heeft de zorgen gedeeld en dat is goed. Ze zijn betrokken
bij het wetsvoorstel. Dat laten de opmerkingen ook zien. Dat is goed. In
het vervolgproces doet de inspectie een uitvoeringstoets. Die is ook
nodig. Ik ga over de inspectie, dus ik bewaak de taken van mijn mensen.
Zij moeten hiermee kunnen werken. Dit moet passen binnen hun taken en
hun rollen. In het vervolgproces moet er een uitvoeringstoets komen om
te bezien of de inspectie dit inderdaad kan. In alle stappen van het
wetgevingsproces moeten we bovendien de rechtsstatelijke toetsing laten
plaatsvinden, conform de afspraken van het hoofdlijnenakkoord. De rol
van de inspectie zal ik als minister van Onderwijs bewaken. Ik zal
zorgen dat er een zorgvuldig proces wordt doorlopen.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik denk dat dit uniek is. Er is een situatie waarin de
uitvoeringsorganisatie, nog voordat de wet uit de internetconsultatie
is, al zegt: "Dit willen we niet op deze manier doen. Doe het ons niet
aan. Dit is onze taak niet. Rechtsstatelijk hebben we vragen. We hebben
er de capaciteit niet voor en het gaat ten koste van onze primaire
taken." Over die primaire taken van de onderwijsinspectie weten we ook
allemaal dat het niet lekker gaat. Zou het dan geen gedachte zijn of
heeft de minister erover nagedacht om deze taak ergens anders te
beleggen? Ik vind deze wet verschrikkelijk, ook omdat ik vind dat OCW
zich niet te bemoeien heeft met zaken die Justitie aangaan, maar dat is
prima. Als de minister dit toch wil doen, waarom belegt hij dit dan niet
elders, bij een uitvoeringsorganisatie die hier wel op zit te
wachten?
Minister Bruins:
Dit lijkt me precies een goede discussie voor bij de wetsbehandeling. De
rol van de inspectie, de uitvoering en het bewaken van de taken liggen
bij mij. Ik vind het een goede discussie om later op te pakken, wanneer
we dit wetsvoorstel gaan bespreken.
De voorzitter:
U heeft twee van de vier interrupties gebruikt, maar die tweede was wel
erg lang. Doet u deze dan heel kort.
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik moet het volgende concluderen. De afgelopen jaren hebben we de
toeslagenaffaire meegemaakt. Er speelden zaken bij onze Belastingdienst
en de IND. De uitvoeringsorganisaties zeggen dat bij de besluitvorming
die wij hier continu maken niet de middelen, maar ook niet de juiste
opdracht worden meegegeven. Zij worden in hun werk bemoeilijkt. Daaruit
zijn lessen getrokken. Er zijn enquêtes geweest.
De voorzitter:
En uw vraag is?
De heer Ceder (ChristenUnie):
Ik concludeer, voorzitter, dat dit kabinet, "helaas" zeg ik erbij, te
weinig geleerd heeft van de gevaarlijke lessen in de afgelopen jaren,
waar uiteindelijk vaak de meest kwetsbare burgers de dupe van zijn
geweest. Dat vind ik spijtig.
Minister Bruins:
Het is goed om te benadrukken dat er nog veel stappen te zetten zijn. Er
komt een internetconsultatie. Daar kunnen wijzigingen uit voortkomen. De
Raad van State gaat ernaar kijken. Daar kunnen wijzigingen uit
voortkomen. De inspectie zelf zal een uitvoeringstoets doen. Daar kunnen
ook nog wijzigingen uit voortkomen. Natuurlijk moet de inspectie dit,
als we dit bij de inspectie beleggen, qua taak, mandaat en rollen kunnen
uitvoeren. Dat is een absolute voorwaarde om de uitvoering van een
dergelijk wetsvoorstel bij de inspectie te kunnen neerleggen. Ik sta
voor mijn mensen. Ik zal die rol ook bewaken vanuit het ambt dat ik hier
draag.
De heer Ergin (DENK):
Bij een slecht wetsvoorstel en een slecht besluit kun je een heel
zorgvuldig traject doorlopen, maar dat maakt het besluit niet beter,
mooier of leuker. De minister verwijst continu naar de uitvoeringstoets
die bij de wetsbehandeling gaat volgen. De eerste voorbode van de
uitvoeringstoets hebben we al. Ik citeer het volgende: "Het beoogde
toezicht is volgens de onderwijsinspectie niet uitvoerbaar. Het beoogde
toezicht is niet verenigbaar met de reguliere taak van de inspectie."
Dit is geen uitvoeringstoetskwestie of bureaucratische kwestie, maar dit
raakt de kern van de wet. Wij verwachten gewoon dat deze minister daarop
reflecteert en niet doorverwijst naar wetsbehandelingen. In dit huis
weten we heel goed hoe wetten worden behandeld. Van deze minister
verwachten wij een reflectie.
De voorzitter:
Deze wet is nog in consultatie. Volgens mij is deze wet nog niet eens
aan de Kamer aangeboden. Ik laat de minister antwoorden, maar ik vraag
aan de Kamerleden of ze korte interrupties doen die vooral relevant zijn
voor dit debat.
Minister Bruins:
Het wetsvoorstel is inderdaad in internetconsultatie. Na de consultatie
en na de Raad van State komt alle informatie mee bij de indiening bij de
Tweede Kamer. In alle stappen van het wetgevingsproces vindt
rechtsstatelijke toetsing plaats. Ook de uitvoeringstoets van de
inspectie gaat komen. Daaruit moet blijken dat de inspectie dit
inderdaad ook kan doen. Dat is een voorwaarde om de wet te kunnen
uitvoeren. We moeten geen onuitvoerbare wetten maken.
De voorzitter:
Kort.
De heer Ergin (DENK):
Wat gebeurt er als uit de toets naar voren komt dat het toezicht
onuitvoerbaar is en niet past binnen de reguliere taken van de
onderwijsinspectie?
Minister Bruins:
Het is heel onverstandig om wetten aan te nemen die niet uitvoerbaar
zijn. Het is dan dus heel goed om daar hier in de Kamer een heel stevig
debat over te voeren.
De heer Ergin (DENK):
Dan wil ik eigenlijk dezelfde vraag stellen als het gaat om de
grondrechten. De ambtenaren van OCW hebben heel duidelijk aangegeven dat
het gaat om een inperking van diverse grondrechten. De
onderwijsinspectie bevestigt dat door aan te geven dat het
rechtsstatelijk kwetsbaar is. Deze minister heeft zijn handtekening
gezet onder een rechtsstaatverklaring. Ik vraag aan hem hoe hij deze
conclusie en de conclusie van zijn eigen ambtenaren verklaart in relatie
tot de rechtsstaatverklaring die hij heeft getekend.
Minister Bruins:
In artikel 23 van de Grondwet staat dat onderwijs een voortdurende zorg
voor de overheid is. Onderwijsvrijheid is buitengewoon belangrijk, maar
grondrechten zijn niet absoluut en worden altijd ingeperkt door wetten.
Dat geldt ook voor de onderwijsvrijheid en voor alle andere
grondwettelijke vrijheden. Daarom kent een wetgevingstraject juist ook
verschillende waarborgen. Het is heel erg belangrijk dat in het
hoofdlijnenakkoord staat dat artikel 23 niet wordt aangetast en dat deze
wet binnen die kaders verder zal worden ontwikkeld. Dus dat betekent dat
in iedere stap van het wetgevingstraject wordt getoetst dat het niet
artikel 23 aantast, maar dat alles op een juridisch gezonde manier
rechtsstatelijk geborgd plaatsvindt, conform de afspraken van het
hoofdlijnenakkoord in de democratische rechtsstaat.
De voorzitter:
Meneer Ergin, uw laatste interruptie.
De heer Ergin (DENK):
Ik kom ook tot een conclusie. Een tijdje geleden heb ik op de website
van de ChristenUnie een column gelezen, waarin stond: "handen af van
informeel onderwijs". Dat was ondertekend door Kamerlid Bruins. Ik roep
minister Bruins op om die column nog een keer goed door te lezen en die
uit te voeren.
Minister Bruins:
Ik neem dat advies ter harte.
De voorzitter:
Volgens mij was nu de heer Krul. Naar ik begreep, heeft hij een heel
korte interruptie.
De heer Krul (CDA):
Ik begrijp dat de minister dingen in proces zet, de consultatie afwacht
en dat er dan een uitvoeringstoets moet komen, maar soms gebeuren er nu
eenmaal dingen waar je als bewindspersoon toch op moet reageren. Dat
overkomt je nu eenmaal. Dat is met deze notitie aan de hand. Ik denk dat
de minister als geen ander begrijpt wat zo'n notitie teweegbrengt bij
ontzettend veel organisaties en jongeren in Nederland. Daar staan gewoon
teksten in als "onbegrensd toezicht" en "staatsrechtelijk kwetsbaar".
Soms komt zo'n notitie naar buiten en dan kan van een bewindspersoon
worden gevraagd om daar toch even op te reflecteren. De mensen die
kijken en deze zorgen hebben, zien hier twee bewindspersonen die zeggen:
dat ga ik niet doen. Dan mogen wij niet bang maken. Maar dat neemt niks,
niks van die angsten weg. Sterker nog, het maakt die angst alleen maar
groter. Ik ga het nog een keer vragen, los van het proces, want dat
begrijp ik. Die notitie is naar buiten gekomen. Mensen zijn daar angstig
over, want daar staan hele zware teksten in. Kan de minister daarop
reflecteren?
Minister Bruins:
Het is goed dat de notitie naar buiten gekomen is. Het is ook goed om de
huidige inschatting van de inspectie te lezen. Uit de procesbrief die we
vanuit het ministerie naar de Kamer hebben gestuurd, waren die zorgen
overigens ook duidelijk op te maken. Alles moet op een ordentelijke
manier gebeuren. Bij de internetconsultatie verwacht ik dat de inspectie
weer input zal leveren. In iedere stap van het proces zal telkens weer
die rechtsstatelijke toetsing plaatsvinden, ook bij de Raad van State,
in de ministerraad en uiteindelijk in de Tweede Kamer. Dat is de
volgordelijkheid die we moeten nemen. Op dit moment praten we over een
wetsvoorstel dat nog niet is aangekomen bij uw Kamer. Ik denk dat het
goed is om het samen inhoudelijk op te pakken, zodra het wetsvoorstel in
een vorm voorligt, dat we er met elkaar over kunnen spreken.
De heer Paternotte (D66):
Wat mij betreft ging dit debat over de begroting Onderwijs, maar ik kan
er niet omheen dat er behoorlijk stevig oppositie is gevoerd tegen een
wet die in consultatie is, ten aanzien van informeel onderwijs. Een van
de mensen heeft gevraagd om die wet, samen met collega Becker van de
VVD. Ik vind het wel goed om even te benoemen dat die wet is
voortgekomen uit de zorg dat er Turkse weekendscholen in Nederland
kwamen en dat we geen enkele titel hadden om te kijken wat daar gebeurt
en om transparantie te vragen. Later gebeurde hetzelfde met bijvoorbeeld
Chinese weekendscholen. Ook waren er andere zorgen over discriminatie
die er nu eenmaal soms zijn in een heel klein deel van het informeel
onderwijs. Ik zou de minister de volgende vraag willen stellen. Via een
creatieve manier, vanuit zijn verantwoordelijkheid voor de inspectie,
werden er net ook vragen aan hem gesteld. Dat doen natuurlijk ook de
Europese contacten en de OJCS-Raad. Dit speelt ook in andere landen. Zou
hij bij zijn collega's in Frankrijk, Duitsland, de Scandinavische landen
— daar denk ik als eerste aan — te rade willen gaan om te horen hoe zij
omgaan met dit vraagstuk van het toezicht? Zij hebben misschien geen
artikel 23, maar ze hebben wel die buitenlandse invloeden. Zou de
minister, voordat het commissiedebat over buitenlandse inmenging
plaatsvindt, die inventarisatie aan ons kunnen doen toekomen?
Minister Bruins:
Ik vind het een interessante gedachte om met buitenlandse collega's te
spreken over hoe zij met deze zorg omgaan. Ik kan dat inventariseren.
Als er nieuwe, nuttige inzichten uitkomen, kan ik die meedelen aan de
heer Paternotte.
De heer Paternotte (D66):
Wat mij betreft aan de hele Kamer.
Minister Bruins:
Alle 150 Kamerleden krijgen de informatie altijd tegelijk, zodat geen
enkel Kamerlid voordeel heeft ten opzichte van een ander.
De voorzitter:
Zo is het. De minister continueert zijn betoog.
Minister Bruins:
Voorzitter. De CSC-beurzen, waar mevrouw Martens-America over sprak. Is
haar motie al voldoende, of moet ze samen met de heer Paternotte een
nieuwe motie indienen? Zij sprak over de motie die vraagt om met
kennisinstellingen in gesprek te gaan over het verlenen van toegang met
een CSC-beurs tot sensitieve kennisgebieden. De motie heeft effect
gesorteerd. Ik heb hierover gesproken met de bestuurders van de
instellingen. Ze zijn hier alert op en gaan veel bewuster om met
CSC-beurzen. In januari hebben we een commissiedebat over
kennisveiligheid. Dan zal ik een verdere stand van zaken geven. Ik kom
straks nog nader terug op de ingediende motie.
Mevrouw Van Zanten vroeg naar haar motie inzake gesprekken met
organisaties die oproepen tot een boycot van Israëlische universiteiten.
De motie verzoekt gesprekken met groepen, organisaties, bedrijven en
instellingen die antisemitische uitlatingen doen tot een minimum te
beperken. De minister van JenV heeft het voortouw in de uitvoering van
de motie en zal daarop terugkomen. Ik ben zelf, samen met de andere
betrokken bewindspersonen, met de minister van JenV hierover in gesprek,
om te bezien wat de implicaties van de motie zijn voor de verschillende
beleidsterreinen van mijn ministerie.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Kan de minister vertellen wanneer wij hierover wat meer horen?
Minister Bruins:
Dat is een hele goede vraag. Daar kom ik in een brief op terug.
Dat waren de vragen die nog aan mij gesteld waren.
De voorzitter:
Dan gaan we nu in recordtempo kijken hoe we de moties kunnen
appreciëren, onder verwijzing naar het debat.
Minister Bruins:
Ik begin met de amendementen. Het amendement op stuk nr. 70, van de heer
Stoffer, is aangepast. Die kan ik nu oordeel Kamer geven.
Op het amendement op stuk nr. 71, van de heer Dekker, heb ik in eerste
termijn nog niet gereageerd. Dat amendement moet ik ontraden.
Het amendement op stuk nr. 72, dat het amendement op stuk nr. 59
vervangt, leidt niet tot een ander oordeel. Er is alleen een extra
ondertekenaar toegevoegd.
Hetzelfde geldt voor het amendement op stuk nr. 73, dat het amendement
op stuk nr. 64 vervangt.
Dan is er een nieuw amendement ingediend door de heer Ergin, over het
terugdraaien van de bezuiniging op de imamopleidingen. Dit amendement
moet ik ontraden. Ik heb de bijdrage zeven jaar beschikbaar gehouden,
maar ik heb ook gezegd dat ik de hand blijf uitsteken naar instellingen
die zo'n opleiding overwegen.
Dan kom ik bij de moties.
De voorzitter:
Kunt u het nog even herhalen? De amendementen op stuk nrs. 71 en 74 zijn
ontraden. Kunt u nog even herhalen wat u gezegd heeft over het
amendement op stuk nr. 59?
Minister Bruins:
Even kijken. Het amendement op stuk nr. 59 is het amendement op stuk nr.
72 geworden.
De voorzitter:
Het amendement op stuk nr. 59 wordt het amendement op stuk nr. 72.
Minister Bruins:
Daar is alleen een extra ondertekenaar bij gekomen. Dat amendement was
al ontraden en dat blijft zo.
Het amendement op stuk nr. 64 is het amendement op stuk nr. 73 geworden.
Ook dat amendement blijft ontraden. Dat was al ontraden. Er is alleen
een extra ondertekenaar bij gekomen.
De voorzitter:
Oké. En dat amendement blijft ontraden.
Minister Bruins:
Dat blijft ontraden.
De voorzitter:
Oké, sorry. Dank u. U continueert uw betoog.
Minister Bruins:
Ik ben er voor u, voorzitter. Dan kom ik bij de moties die aan mij zijn
toebedeeld. De staatssecretaris komt zo meteen met haar moties.
De motie op stuk nr. 77, ingediend door mevrouw Tseggai, is ontijdig. De
motie loopt vooruit op de uitkomsten van het onderzoek over de
verplichte stagevergoeding. Daar kom ik dus in het voorjaar op
terug.
De motie op stuk nr. 80, inzake de jeugdliteratuur op de pabo, geef ik
oordeel Kamer.
De voorzitter:
Heel kort, mevrouw Tseggai.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
De minister zegt dat de motie ontijdig is, maar in de motie is het
procesvoorstel gedaan over hoe te reageren als het onderzoek er eenmaal
is. Dat lijkt me een beetje gek.
Minister Bruins:
Hier zijn veel partijen bij betrokken; vooraleerst het bedrijfsleven en
het beroepenveld. Die hebben natuurlijk een heel belangrijke stem. Samen
met de minister van SZW zit ik er bovenop. Het is voor nu echt
belangrijk om eerst het onderzoek af te wachten en de beleidsreactie die
we daarop zullen geven. Begin 2025 gaan we dan hierover met elkaar
spreken.
Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):
Ik wacht al een jaar op het onderzoek. Het zou eerst voor de zomer
komen. Toen zou het na de zomer komen. Toen zou het voor de begroting
komen, en toen zou het na de begroting komen. Dus ik wil eigenlijk
meteen een reactie en meteen een voorstel naar aanleiding van het
onderzoek. Met alle respect, daar gaat het bedrijfsleven niet over; daar
gaat de Kamer over.
Minister Bruins:
Het blijft begin 2025. Dat is best wel dichtbij. Daar zitten sinterklaas
en kerst nog tussen, maar begin 2025 komt dat onderzoek nu ook echt;
daar ziet het nu toch echt naar uit. Dan kom ik ook zo snel mogelijk met
een beleidsreactie. Voor nu echter geef ik de motie het oordeel:
ontijdig.
De motie op stuk nr. 80 geef ik zoals gezegd oordeel Kamer.
Ook de motie op stuk nr. 81, eveneens over jeugdliteratuur op de pabo,
geef ik oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 85, over bedrijfsvakscholen, moet ik ontraden.
Bedrijfsvakscholen zijn waardevolle initiatieven van het bedrijfsleven,
maar het bedrijfsleven heeft echt een eigen rol en verantwoordelijkheid
in dezen. Overheidsinterventie is hier niet op z'n plaats. Het
bedrijfsleven werkt ook vaak al heel erg goed samen met het mbo.
De motie op stuk nr. 86 geef ik oordeel: overbodig. In de werkagenda is
35% het doel en de DUO-instroomcijfers laten zien dat de weging nu echt
in gang is gezet en nu al is gestegen naar 31%. Voor de zomer van 2025
krijgt u van mij een update.
De motie op stuk nr. 87 over de CSC-beurzen van mevrouw Martens-America
krijgt van mij oordeel Kamer. Het is verstandig om het breder te
bekijken dan de technische studies. Ik neem dit bredere perspectief mee
in de gesprekken met de universiteiten.
De motie op stuk nr. 88 van mevrouw Martens-America, over een landelijke
regietafel opleidingsaanbod, geef ik oordeel Kamer. Ik deel de wens
achter de motie. Ik wil ook voorkomen dat zonder afstemming opleidingen
verdwijnen. Dus ja, ik ga hierover het gesprek met de
onderwijsinstellingen aan om te bekijken hoe we kunnen borgen dat een
landelijk dekkend opleidingsaanbod in stand blijft. Ik kom daarop terug
in mijn beleidsbrief in het eerste kwartaal van 2025.
Dan ben ik bij de motie op stuk nr. 89 van de heer Krul, die hij
misschien wel zou willen intrekken op grond van het eerder gegeven
antwoord.
De voorzitter:
Die motie is volgens mij aangehouden.
Minister Bruins:
De motie is aangehouden? Heel goed, dan hoef ik geen appreciatie te
geven.
De motie op stuk nr. 93 van de heer Soepboer, over het investeren met
andere ministeries, is overbodig. Uiteraard begin ik met de constatering
dat Defensie al investeert in R&D, bijvoorbeeld via TNO-Defensie.
Recent heeft de AWTI een advies gepresenteerd over verdere samenwerking
tussen Defensie en het hbo en wo: Kennisoffensief voor Defensie. Daarin
staat een stevig pleidooi voor deze samenwerking. Ik steun dat. We gaan
dat dus doen, zelfs al op heel korte termijn, want morgen heb ik overleg
met mijn collega's van Defensie en van Economische Zaken. Het doel is te
bezien of en hoe we dit kunnen gaan doen. Of dit leidt tot een concrete
investeringsagenda kan ik nu nog niet toezeggen, maar we gaan hier met
drie bewindslieden met een zeer positief oog naar kijken.
De voorzitter:
Een korte verduidelijkende vraag van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Ik ging bijna alweer zitten, maar toen zei u helaas niet tot een
concrete investeringsagenda te kunnen komen. Daar roept de motie nu
juist toe op. De appreciatie "overbodig" vind ik gek als u zegt dat niet
te kunnen toezeggen, want daar gaat de motie nu juist over.
Minister Bruins:
Dan moet ik de motie "ontijdig" verklaren. Tot aan morgen en mijn eerste
gesprek kan ik nog niet zeggen wat eruit gaat komen. Ik kan wel
toezeggen, mede namens de twee collega's, dat er sowieso een
beleidsreactie komt op het AWTI-advies. Daarin kan ik dan heel goed
antwoord geven op de vraag van de heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Dan heb ik een kort verzoek aan de minister. Als u toezegt dat u er bij
mij op terugkomt en dat u de rest van de Kamer daarin meeneemt — u bent
er al mee aan de slag — dan zou ik mijn motie kunnen aanhouden.
De voorzitter:
"Als de minister toezegt".
De heer Soepboer (NSC):
Als de minister dat zou willen toezeggen.
Minister Bruins:
Ik kan dus niet toezeggen dat er een investeringsagenda uit gaat komen.
Als de motie wordt aangehouden, hoef ik er nu geen appreciatie aan te
geven. Maar of er een investeringsagenda gaat komen, moet nog blijken
uit het gesprek dat ik met mijn collega's heb.
De heer Soepboer (NSC):
Juist. Dat wacht ik dat af en daar rapporteert u — via de voorzitter —
dan over. Ik zou de motie alsnog kunnen indienen als er geen
investeringsagenda uitkomt. Ik houd de motie dus aan.
Minister Bruins:
Ja, dan kan ik er alsnog een appreciatie aan geven.
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Soepboer stel ik voor zijn motie (36600-VIII, nr.
93) aan te houden.
Daartoe wordt besloten.
Minister Bruins:
De motie op stuk nr. 94 van mevrouw Beckerman, over het niet-gebruiken
van studiefinanciering onder mbo'ers, geef ik het oordeel ontijdig. Het
klopt dat het gebruik, met name bij mbo 1 en 2, lager is dan je zou
mogen verwachten. Ik doe momenteel onderzoek naar de oorzaak daarvan,
maar daar kan ik nu nog niets over zeggen. Op basis van dat onderzoek
zal ik voorstellen aan uw Kamer doen voor wat we wel kunnen doen,
inclusief eventuele financiële implicaties. Want dit is misschien niet
gratis en ik heb niet meteen dekking daarvoor.
De motie op stuk nr. 95 over AmbachtNederland moet ik ontraden, hoewel
ambachten mijn hart hebben. We hebben daarvoor speciaal bij SPB een
kennispunt. De afgelopen jaren is AmbachtNederland door mijn ministerie
in staat gesteld om hun werkwijze te borgen op verzoek van uw Kamer,
maar ik zie op dit moment geen mogelijkheid en ook geen reden om daar
opnieuw aan te beginnen.
De motie op stuk nr. 96 van mevrouw Beckerman en de heer Stultiens, om
voor alternatieven voor de langstudeerboete buiten de OCW-begroting te
kijken, moet ik ontraden.
De motie op stuk nr. 98 over overleggen met krimp- en grensregio's over
de invulling van het beleid inzake internationale instroom geef ik het
oordeel "overbodig". Ik deel wel van harte met de BBB dat er bij de
uitwerking van het nader beleid rondom internationale instroom
specifieke aandacht dient te zijn voor krimp- en grensregio's, maar dat
is nu al het geval. Ik heb daar ook veel contact over met de
regio's.
Mevrouw Beckerman (SP):
Ik dacht, ik wacht even alle oordelen over mijn moties af, behalve
natuurlijk degene die voor de staatssecretaris is. Ik heb een vraag over
de motie op stuk nr. 94, want van het antwoord daarop vond ik een klein
stukje vrij cynisch. Waar gaat het over? 12% van de mbo-studenten op
bol-niveau 1 en 2 vraagt de basisbeurs niet aan. Daar zijn meerdere
redenen voor. De minister zegt nu: als we die beurs gaan promoten en
ervoor zorgen dat ze hem ook echt gaan aanvragen, dan kost dat geld. Dat
vind ik wel heel cynisch, want dit is geld waar zij recht op hebben.
Minister Bruins:
Dat klopt, en toch kost het natuurlijk geld. Daar heb ik geen dekking
voor. Maar zij hebben daar recht op, dus willen wij weten hoe het komt
dat ze hem niet aanvragen. Het is niet zo dat er nu geld overblijft
omdat ze hem niet aanvragen. Ik zal voorstellen doen aan uw Kamer over
wat we eraan kunnen doen, zodra we weten wat de onderliggende reden is
van het niet-aanvragen. Want ze hebben er recht op, dus ik wil die
redenen weten. Ik doe mijn best om uw Kamer in het najaar 2025 hierover
te informeren en met nadere plannen te komen. We willen niet dat deze
jonge mensen in de kou staan, zonder dat dat nodig is.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Ik heb een vraag over mijn motie op stuk nr. 98. Ik heb van de mensen
uit de regio zelf begrepen dat het op dit moment gaat om
schijnoplossingen, dat de minister zelf al had aangegeven dat de
instellingen bijzonder creatief moeten zijn om goedkeuring van de
commissie te krijgen. Juist daar ligt het pijnpunt voor regio's zoals
Zeeland, Drenthe, Groningen en Limburg. Bij de huidige opgestelde
voorwaarden en de toetsing daarvan is onvoldoende oog voor de ligging
van deze regio's en de gevolgen daarvan. Ik vraag daarop een reactie van
de minister.
Minister Bruins:
Ik blijf even haken bij de woorden "bijzonder creatief". De toets
anderstalig onderwijs wordt uitgevoerd door een onafhankelijke
commissie, dus daar bemoei ik mij in ieder geval niet mee. Maar het is
zeker goed om de criteria, zodra die beschreven en hier in een debat
behandeld zijn, goed te bekijken en er volop gebruik van te maken, want
die criteria zijn er niet voor niets. De instellingen kunnen daar vol op
inzetten. Waar wij het goed verdedigbaar vinden dat anderstalige
opleidingen blijven bestaan, kunnen de instellingen ook volop
gebruikmaken van die criteria, die ook in de algemene maatregel van
bestuur komen te staan. Daar kunnen ze maximaal op inzetten. In die zin
houdt de motie op stuk nr. 98 het oordeel "overbodig".
De motie op stuk nr. 101 van de heer Ergin over de imamopleiding moet ik
ontraden. Maar ik heb gezegd: mochten zich in de toekomst opnieuw
instellingen melden die een geaccrediteerde en bekostigde opleiding tot
imam willen starten, dan ga ik graag met hen in gesprek. Maar ik doe dat
niet proactief. Ik laat het bij de instellingen. Daar ligt het
primaat.
Voorzitter. Dan hebben we al een limerick gehad en een citaat van
Bertolt Brecht. Ik eindig mijn termijn graag met een gedicht van J.C.
Bloem. Het heet November, passend bij deze tijd. Ik doe alleen de eerste
strofe, omwille van de tijd. J.C. Bloem is de lievelingsdichter van mijn
moeder en daarom heb ik hem gekozen. De eerste strofe luidt:
Het regent en het is November:
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.
Ik dank u wel voor uw gastvrijheid.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Een mooi gedicht. Dank voor de beantwoording. Dan geef ik
nu graag het woord aan de staatssecretaris, die na de eventueel nog
resterende vragen uit de eerste termijn de moties en amendementen zal
appreciëren onder verwijzing naar het debat.
Staatssecretaris Paul:
Voorzitter, dank u wel. Met uw welnemen begin ik met de amendementen en
de moties. Gezien de klok zal ik proberen om de appreciatie zo snel
mogelijk te doen.
Ik begin met het amendement op stuk nr. 110, over de techniek-havo. Dit
amendement moet ik ontraden vanwege de ondeugdelijke dekking. Voor de
goede orde: dit amendement had eerst stuk nr. 75.
Dan het amendement op stuk nr. 72, oorspronkelijk stuk nr. 62, van de
heer Ergin, over hoogbegaafde leerlingen. Dit amendement kan ik oordeel
Kamer geven.
De voorzitter:
Doet u eerst alle amendementen, dan zal ik daarna de oordelen herhalen.
Is dat goed? Want het wordt nu opgeschreven.
Staatssecretaris Paul:
Dit waren de amendementen. Tenminste, er is nog één ander amendement,
maar dat heb ik in eerste termijn al geapprecieerd. Ik heb begrepen dat
dat amendement een ander nummer heeft gekregen omdat het is gewijzigd:
stuk nr. 112. Ik heb begrepen dat de wijziging is dat mevrouw Van Zanten
meetekent. Dat wijzigt niets aan mijn appreciatie. Die blijft oordeel
Kamer.
De voorzitter:
Oké. Dus dan wordt het amendement op stuk nr. 110 ontraden, krijgt het
amendement op stuk nr. 72 oordeel Kamer en blijft het amendement op stuk
nr. 112 oordeel Kamer krijgen. Dank u wel.
Staatssecretaris Paul:
Ik hoorde "72", maar volgens mij heb ik dat niet gezegd. Ik zal het een
keer herhalen. 110 van Ceder: ontraden, wegens ondeugdelijke dekking. 76
van Ergin: oordeel Kamer. En 112: oordeel Kamer.
De voorzitter:
Ja, oké. Dan houdt iedereen het bij uw samenvatting.
Staatssecretaris Paul:
Ja. De administratie moet op orde zijn.
Dan ga ik door met de moties. De motie op stuk nr. 78 van mevrouw
Pijpelink is ontijdig, want het onderwerp van de motie behoort bij de
portefeuille van de staatssecretaris van Financiën. Die voerde een
verkenning uit. Dat heeft wat langer geduurd. Ik informeer uw Kamer
begin 2025 per brief over de uitkomst van die verkenning. Omdat die
brief nog volgt, geef ik de motie "ontijdig" als appreciatie.
De motie op stuk nr. 79 van de heer Van der Hoeff is ontijdig. Dit
onderwerp heeft mijn volle aandacht. Ik zal er in de
voortgangsrapportage over passend onderwijs in het voorjaar van 2025
verder op ingaan. Dit gaat over de ondersteuning van kwetsbare
leerlingen. Ik zou de heer Van der Hoeff willen suggereren om op die
brief te wachten.
De motie op stuk nr. 82 van de heer Kisteman, over professionals in de
praktijkvakken: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 83 van de heer Kisteman, over kennispunt
evidence-informed: oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 84 van de heer Kisteman over leescoaches is
overbodig. Ik heb daar ook geen budgettaire dekking voor. Dit gebeurt
grotendeels al via de Bibliotheek op school. De motie is dus
overbodig.
De motie op stuk nr. 90 van de heer Krul met het verzoek om te komen met
een voorstel om de mdt in 2025 voort te zetten, moet ik ontraden. Daar
heb ik geen dekking voor.
De motie op stuk nr. 91 van de heer Soepboer over de regeling
onderwijsregio's terugbrengen tot een stimuleringsregeling, ga ik
ontraden, want de onderwijsregio's zijn er voor de aanpak van de
tekorten. Die creëren zeer zeker niet de overhead die in de overwegingen
wordt geschetst. Daarnaast zien we dat de aanpak op heel veel plekken,
in heel veel regio's, werkt, door de solidariteit en de samenwerking die
worden bevorderd. Ik zou ook willen zeggen: we doen dit pas anderhalf
jaar, dus ik wil dit een serieuze kans geven en de regio's gewoon hun
werk laten doen. Daarbij houden we goed vinger aan de pols, om te zien
wat er precies gebeurt en hoe.
De motie op stuk nr. 92 van de heer Soepboer over een subsidieregeling
voor educatieve initiatieven — het ging over de streektalen — moet ik
ontraden, want daar heb ik geen dekking voor. Ik zou daaraan willen
toevoegen — ik meende dat ik de heer Soepboer daarin aan mijn zijde had
— dat we willen proberen om het aantal subsidieregelingen voor het
onderwijs terug te dringen. Ik moet eraan toevoegen dat de stevige
taakstelling die ik op mijn eigen departement heb, zowel ten aanzien van
het aantal ambtenaren als financieel, ook haar stempel drukt. Deze motie
moet ik dus helaas ontraden.
De voorzitter:
Volgens mij is dit uw laatste interruptie, meneer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
Het gaat me niet eens per se om een subsidieregeling of wat dan ook. Het
gaat mij om de mogelijkheid dat deze talen ook in het onderwijs iets
kunnen doen, iets kunnen ontwikkelen. Op dit moment is er vaak geen
mogelijkheid. Ze weten niet waartoe ze zich kunnen keren. Dat was
eigenlijk meer de oproep. Zou u, samen met uw collega's van de andere
departementen, daarnaar kunnen kijken? Als u 'm ontraadt, wil ik in
ieder geval vragen om goed te kijken naar de vragen die ik hierover ga
stellen. Wellicht kunnen we in gezamenlijkheid dit onderwerp in ieder
geval verder brengen.
De voorzitter:
Ik heb mij vergist. U heeft er toch nog een, maar u hoeft daar geen
gebruik van te maken. U heeft er wel nog een over.
Staatssecretaris Paul:
Ik wil best kijken naar de eventuele vragen die de heer Soepboer
daarover heeft, om te kijken of we via bestaande kanalen,
communicatiekanalen of wat dan ook, kunnen stimuleren dat deze
streektalen de juiste aandacht krijgen. Maar ik geef wel een
winstwaarschuwing, want ik kan van alles beloven en we kunnen weer een
onderzoekje of een verkenning doen, maar dat kost allemaal tijd en geld.
Dat zijn schaarse middelen. Ik ben daar gewoon wat strakker in. De heer
Soepboer gaf aan dat hij met concrete vragen zal komen. Daar ga ik
uiteraard heel welwillend naar kijken.
Voorzitter. Dan ga ik door naar de motie op stuk nr. 97 over School
& Omgeving van mevrouw Beckerman. Die moet ik ontraden, want die is
onuitvoerbaar. De regeling School & Omgeving vindt plaats op
schoolniveau. Daarvoor kijken we naar de 5% scholen waar de grootste
achterstanden zijn. Ik kan dat niet op individueel kindniveau doen. De
motie is onuitvoerbaar.
De motie op stuk nr. 99 van mevrouw Van Zanten over autisme en
autismeprogramma's in het onderwijs is overbodig. Het is belangrijk dat
ook jeugdigen met autisme goed ondersteund worden in het onderwijs.
Samenwerkingsverbanden hebben daar simpelweg een taak in. Dit moeten ze
al doen. Daar sturen we strak op.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 101, ook van mevrouw Van Zanten van
BBB, gaat over transparantie en gelijke kansen voor kenniscentra. Het
gaat onder andere over seksuele voorlichting. Deze motie is ontijdig.
Mevrouw Van Zanten zou de motie eventueel bij VWS kunnen indienen, want
daar hoort die.
De motie op stuk nr. 103 van de heer Ergin over het intrekken van de Wet
toezicht informeel onderwijs, ga ik ontraden. Ik sta achter die
wet.
Voorzitter. De motie op stuk nr. 104 van de heer Stoffer gaat over een
professionele richtlijn om mensen te stimuleren voor de klas te gaan
staan. Dat is op zich een sympathieke motie, maar ik ga 'm toch
ontraden, want uiteindelijk bepalen de werkgever, de school en het
individu of diegene wel of niet voor de klas gaat staan. Dat is niet aan
mij.
Dan de motie op stuk nr. 105, ook van de heer Stoffer, over subsidie
voor lesmateriaal rond relationele en seksuele vorming. Die is
overbodig. Dit is onderdeel van de Gezonde School en ook dit is iets wat
via VWS loopt. Ik zeg er nog iets bij. In zijn eerste termijn
suggereerde de heer Stoffer dat het een verplichting is om mee te doen
aan het programma Gezonde School, maar dat mag. Dat is geen
verplichting, dus dat leg ik niet op.
De motie op stuk nr. 106 van de heer Ceder over de techniekhavo geef ik
oordeel Kamer.
De motie op stuk nr. 107 van de heren Ceder en Stoffer gaat over
levensbeschouwelijk onderwijs, met het verzoek om de financiering in
stand te houden. Die moet ontraden, omdat ik daar geen dekking voor
heb.
De motie op stuk nr. 108 van de heer Ceder over informeel onderwijs moet
ik ontraden.
Dan de motie op stuk nr. 109 van mevrouw Koekoek over de private
ondersteuningsmarkt, om meer bewustwording via de onderwijsraden te
creëren zodat scholen kritischer en zorgvuldig omgaan met het aanbod.
Die kan ik oordeel Kamer geven.
Tot slot de motie op stuk nr. 110 van de heer Eerdmans, om met een
sectorplan van aanpak te komen voor klassikaal onderwijs. Die moet ik
ontraden. Ik moet wel zeggen dat ik uw verzoek opvat als nog meer inzet
op evidence-informed onderwijs. Dat is iets waar we op allerlei manieren
heel stevig op inzetten, bijvoorbeeld via de wettelijke eis die aan
scholen opgelegd gaat worden om meer evidence-informed te werken. Via
het herstelplan kijk ik ook met de sector wat extra nodig is. Maar dit
specifiek maken voor klassikaal onderwijs, als vorm van onderwijs? Dat
is toch echt aan de scholen. We hebben het hier geregeld over artikel 23
van de Grondwet. Dat betekent dat wij als overheid gaan over het wat,
maar dat scholen gaan over het hoe. Ik moet 'm dus ontraden.
De voorzitter:
Oké. Mevrouw Rooderkerk had een korte interruptie.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Ik vrees dat ik nog geen preadvies heb gehad op mijn motie op stuk nr.
80.
Staatssecretaris Paul:
Ik moet even zoeken. De motie op stuk nr. 80.
Mevrouw Rooderkerk (D66):
Die gaat over de pabo's en de lerarenopleidingen.
De voorzitter:
Die was oordeel Kamer, van de minister.
Staatssecretaris Paul:
Oordeel Kamer, ja.
De voorzitter:
Oordeel Kamer. Dan had mevrouw Van Zanten ook een heel korte
interruptie, had ze me beloofd.
Mevrouw Van Zanten (BBB):
Heel kort, voorzitter. De staatssecretaris zegt dat de motie op stuk nr.
101 ontijdig is, omdat het bij VWS hoort. Ik constateer dat VWS bij dit
onderwerp elke keer verwijst naar OCW en OCW naar VWS. Dus waar kunnen
we nou terecht?
Staatssecretaris Paul:
Dit hoort echt bij VWS. Ja, serieus.
De voorzitter:
Dan schrijven we dat op. We zullen dat doorgeleiden — of hoe zeggen we
dat altijd? — naar de regering. De heer Soepboer.
De heer Soepboer (NSC):
De voorzitter nodigde mij uit om ook mijn laatste interruptie op te
maken, meende ik net. Maar eigenlijk is het een korte vraag die ik niet
beantwoord heb gekregen en niet zozeer een interruptie. Die ging over
die 79,4 miljoen voor de onderwijsregio's.
Staatssecretaris Paul:
Ik kom nog aan de vragen.
De heer Soepboer (NSC):
O, o.
Staatssecretaris Paul:
Ik heb tegen de voorzitter gezegd dat ik zou beginnen met het
appreciëren en nu kom ik aan de vragen.
De voorzitter:
Maar deze interruptie telde wel als interruptie.
Staatssecretaris Paul:
Kijk, dat schiet lekker op.
Voorzitter. Ik kom nu inderdaad aan de vragen en dan begin ik met de
vraag van de heer Soepboer over de niet-bestede middelen van de
onderwijsregio's. In zijn eerste termijn haalde heer Soepboer inderdaad
het bedrag van 79,4 miljoen aan. De verwachting is dat dat bedrag wel
degelijk besteed gaat worden. Want de begroting is op datum x gemaakt en
ingediend, maar daarna draait de wereld gewoon door en er zijn ook
verzoeken en aanvragen in het kader van de ontwikkeling van de
onderwijsregio's binnengekomen. Een deel daarvan is bestemd voor regio's
die extra ambities hebben, ook om op die manier vernieuwing te
realiseren en extra snel te kunnen inzetten op verbeteringen in het
behoud van docenten en het werven van meer onderwijspersoneel. Dat kan
gaan om trajecten rond zijinstroom, extra begeleiding en al dat soort
zaken. Dat geld ligt dus niet op de plank. Ik kan het niet vrijelijk
besteden aan andere zaken.
Dan ga ik door met de vraag van de heer Stoffer over informeel
onderwijs. Hij vroeg naar de samenloop met zijn motie, die hij eerder
heeft ingediend. De heer Stoffer zit hier niet, maar voor de Handelingen
wil ik hier toch op ingaan. Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel
Toezicht informeel onderwijs is gekeken naar straf- en bestuursrecht.
Daar is de motie van de heer Stoffer heel nadrukkelijk bij betrokken.
Het is simpelweg nodig om aanvullend iets te doen, omdat het strafrecht
met name ziet op uitingen in de openbare ruimte. Informeel onderwijs
vindt over het algemeen niet in de openbare ruimte plaats. Vandaar dat
dit wetsvoorstel in wording een aanvulling is op wat er in het
strafrecht wordt bepaald. Ik vind het belangrijk om te benoemen dat het
ministerie van Justitie en Veiligheid goed is betrokken bij de
totstandkoming van het wetsvoorstel, evenals de minister van BZK.
Tot slot de vraag van de heer Eerdmans. Die ging over de stichting Na de
oorlog, of die een plek kan krijgen in het plan van aanpak
antisemitismebestrijding. Er komt in het kader van het plan van aanpak
antisemitismebestrijding inderdaad een subsidieregeling. De stichting Na
de oorlog kan hier ook op inschrijven. Het amendement-Ceder leidt ook
tot een aanbesteding. Ook daarop kan die stichting intekenen. Daarbij
moet ik zeggen: dat is een aanbesteding en daar ga ik mij verder niet
rechtstreeks in mengen. Zo is dat geregeld. In beide lijnen kan ik dus
niet op voorhand een garantie geven, maar ik zou zeggen: het advies is
om gewoon heel kritisch te kijken naar die criteria en alle zaken die
rond die beide lijnen spelen. Ik draag die stichting een heel warm hart
toe, ik hoop dat dat goedkomt. Dat zijn in ieder geval de twee kanalen
waar dat doorheen loopt.
Voorzitter. Dan ben ik klaar met mijn aandeel. Ik zou tot slot de leden
heel erg willen bedanken voor dit debat.
De voorzitter:
Dank u wel. Maar de heer Paternotte heeft nog een nabrander.
De heer Paternotte (D66):
Ik wil de staatssecretaris ook erg bedanken voor het debat, en
natuurlijk ook de ambtenaren, die zeer intensief hebben moeten
doorwerken voor het beantwoorden van alle vragen. We weten hoeveel tijd
ze kwijt zijn met alles wat wij kunnen vragen. Ik wil het volgende nog
aan de staatssecretaris vragen. Er is veel debat geweest over informeel
onderwijs. Daarover hebben we veel kritische geluiden gehoord. Eerder
dit jaar is er een debat geweest waarin ik en mevrouw Becker de
staatssecretaris, toen nog minister, juist vroegen: maak vooral voort
met deze wet. Ik zou dat hier graag willen herhalen. Zorgvuldigheid is
belangrijk en consultatie moet plaatsvinden, maar het zou goed zijn als
we het debat over de wet over niet al te lange termijn kunnen voeren. Ik
hoop dus dat ze daarmee doorgaat.
Staatssecretaris Paul:
Jazeker. Ik ben allang blij dat de heer Paternotte met deze aansporing
komt. Aanvankelijk had ik toegezegd dat de wet voor Prinsjesdag in
internetconsultatie zou gaan. Dat hebben we niet gered, vooral omdat we
het gewoon zorgvuldig willen doen. Nu is de wet wel in
internetconsultatie. We gaan de noodzakelijke stappen zetten. Dank.
De voorzitter:
Nogmaals dank aan de minister en de staatssecretaris voor de
beantwoording. Dan hebben we nu de begroting van het ministerie van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgerond.
De algemene beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Over de moties zal aanstaande dinsdag worden gestemd en over de
amendementen op donderdag 5 december.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.