Reactie tussenrapport EU-rapporteur Circulaire Economie
Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Brief regering
Nummer: 2024D47900, datum: 2024-12-05, bijgewerkt: 2024-12-09 13:39, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (Ooit PVV kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 32852 -323 Grondstoffenvoorzieningszekerheid.
Onderdeel van zaak 2024Z20295:
- Indiener: C.A. Jansen, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- Volgcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-12-10 15:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-12-18 10:15: Procedurevergadering IenW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
- 2024-12-19 11:00: Circulaire economie - verplaatst en verlengd i.v.m. overlap plenaire agenda (Commissiedebat), vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat
Preview document (🔗 origineel)
32852 Grondstoffenvoorzieningszekerheid
Nr. 323 Brief van de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 5 december 2024
Op 26 september heeft de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat mij verzocht te reageren op het tussenrapport van EU-rapporteur Geert Gabriëls over de circulaire economie.
Allereerst wil ik de commissie voor Infrastructuur en Waterstaat in het algemeen en de rapporteur de heer Gabriëls in het bijzonder hartelijk danken voor het initiatief en de mogelijkheid om te kunnen reageren op dit tussenrapport. Het is goed te zien dat de commissie belang hecht aan dit onderwerp. In mijn reactie zal ik eerst kort ingaan op de Nederlandse inzet in Europa, waarna ik puntsgewijs de hoofdconclusies en bespreekpunten uit het tussenrapport langsloop.
Nederlandse inzet op circulaire economie in Europa
Zoals in het Nationaal Programma Circulaire Economie 2023-2030 is aangegeven, wordt nationaal circulaire economiebeleid ontwikkeld en uitgevoerd in een internationale context. Om onze nationale ambitie - Nederland circulair in 2050 - te realiseren, is internationale samenwerking noodzakelijk. Het rapport van Mario Draghi over “The future of European competitiveness1”, dat op 9 september jl. is gepubliceerd, laat zien dat het investeringsklimaat voor circulaire en groene investeringen in Europa op dit moment tekortschiet. Het verdienvermogen van het (Nederlandse) bedrijfsleven staat in het huidige systeem, de lineaire economie, onder druk: de prijs van grondstoffen stijgt en de beschikbaarheid daalt. Tegelijkertijd is het voor bedrijven niet makkelijk om te starten met een circulair businessmodel, of zelfs het voortzetten van de circulaire bedrijvigheid. Veel bedrijven geven aan te willen werken aan het circulair maken van de economie. Het is van belang dat we bedrijven ondersteunen om stappen te blijven zetten. Dit vraagt om Europees beleid om het concurrentievermogen te versterken.
De Europese Commissie steunt de transitie naar een circulaire economie en ontwikkelt beleid om deze transitie te stimuleren. Onder de Green Deal heeft de vorige Europese Commissie met het EU-actieplan Circulaire Economie diverse wetgevende voorstellen gepresenteerd, waarvan een groot deel inmiddels is vastgesteld of bijna is afgerond. De nieuwe Europese Commissie zet de circulaire agenda voort en heeft een “Clean Industrial Deal” aangekondigd en zal in 2026 met een “Circular Economy Act” komen.
Zoals verwoord in de rapporten “Much more than a market”2 van Enrico Letta en het hierboven genoemde rapport van Mario Draghi is de ontwikkeling naar een circulaire economie en een aantrekkelijk investeringsklimaat voor het bedrijfsleven noodzakelijk voor de leveringszekerheid van grondstoffen en de versterking van de concurrentiekracht van Europa.
Het kabinet deelt deze visie en vindt het van belang dat de Europese Commissie het beleid dat onder het huidige EU-actieplan Circulaire Economie in gang is gezet om de gehele productieketen te verduurzamen, voortzet en uitbouwt. Duurzame productiewijzen en consumptiepatronen vergroten onze strategische onafhankelijkheid, draagt bij aan innovatie, de klimaatopgave en een schone leefomgeving, versterkt het Europees concurrentievermogen en leidt tot innovatieve oplossingen.
Met het oog op de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven en een gelijk speelveld, ligt de voorkeur bij de ontwikkeling van Europese wet- en regelgeving. De impact, reikwijdte en haalbaarheid van maatregelen is doorgaans groter op Europees dan op nationaal niveau. Zoals eerder met de Kamer gedeeld pleit het kabinet in Brussel voor bindende instrumenten die circulariteit bevorderen en de strategische afhankelijkheid van de EU verminderen, zoals duurzaam ontwerp, substitutie en hergebruik van grondstoffen.3 Het kabinet ziet graag dat de Europese Commissie voortvarend aan de slag gaat met de uitwerking van productregelgeving die onder het EU-actieplan Circulaire Economie is gepresenteerd. Bijvoorbeeld het uitwerken van productspecifieke maatregelen onder de Kaderverordening Ecodesign. Daarnaast pleit het kabinet voor herziening van Europese wetgeving die door de huidige Commissie al eerder is aangekondigd, waaronder de Richtlijn voor afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA) en de Richtlijn voor het beperken van gevaarlijke stoffen in elektrische en elektronische apparatuur (RoHS), evenals een grondige herziening van de Kaderrichtlijn afvalstoffen (Kra) om deze meer ondersteunend te maken aan de circulaire economie.
In een circulaire economie vallen de milieueffecten van grondstoffen voor productie en consumptie binnen de “planetaire grenzen”. Het kabinet ziet graag dat de Europese Commissie dit concretiseert door aan te geven welk grondstoffengebruik past bij de doelstelling om “goed te leven binnen planetaire grenzen” op Europees niveau. Dit kan een belangrijk kader bieden om vervolgens middellange- en lange termijndoelen op Europees niveau te stellen
Tot slot hecht het kabinet eraan dat de EU en haar lidstaten ook op mondiaal niveau de noodzaak van de transitie naar een circulaire economie uitdragen.
Reactie op tussenrapport EU-rapporteur circulaire economie
Hoofdconclusies
Het tussenrapport bevat vier hoofdconclusies, waar hieronder op wordt gereageerd:
Het beleid voor circulaire economie is op dit moment te versnipperd en ten onrechte alleen belegd bij het ministerie van IenW. Een integrale aanpak en integrale samenwerking (ook in de Kamer!) zijn nodig, onder meer in de Kamer met de commissies Financiën en Economische Zaken.
Reactie op hoofdconclusie 1:
De transitie naar een circulaire economie is breed en is om die reden ook niet belegd bij één departement. De brede aard van de transitie maakt interdepartementale samenwerking en het helder beleggen van verantwoordelijkheden tussen de departementen belangrijke aandachtspunten. De staatssecretaris van IenW is coördinerend bewindspersoon en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de samenhang. De andere betrokken departementen hebben verantwoordelijkheid op hun eigen beleidsdossiers. Zo is het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening verantwoordelijk voor circulariteit in de bouw. Om de samenhang te bewaken wordt interdepartementaal intensief samengewerkt.
De circulaire financiering is een cruciaal onderdeel van de circulaire economie – de overheid probeert de transitie nu af te dwingen door een lineair financieringsmodel, maar dat werkt niet, aldus gesprekspartners. Meer aandacht voor circulaire financiering is noodzakelijk.
Strengere normering hand in hand met stimulering wordt zeer breed gedragen en aanbevolen. Normstelling zou bij voorkeur met het oog op een gelijk speelveld en schaalvergroting moeten plaatsvinden op EU-niveau, maar volgens een aantal stakeholders waar nodig ook nationaal – juist ook om een koplopers-voordeel te creëren. Stimulering (van innovatieve start-ups maar ook van bestaande bedrijven die gaan omvormen), beprijzing en belastingverschuiving zijn volgens de partijen nodig voor de overlevingskansen van kleinere en innovatievere bedrijven.
Reactie op hoofdconclusies 2 en 3:
Het kabinet deelt de visie dat dit twee belangrijke aandachtspunten betreft in de transitie naar een circulaire economie. In de inleiding is benoemd dat het verdienvermogen van het (Nederlandse) bedrijfsleven in het huidige systeem, de lineaire economie, onder druk staat door stijgende grondstofprijzen en dalende beschikbaarheid. Net als de EU-rapporteur voor circulaire economie is het kabinet van mening dat het met het oog op de internationale concurrentiepositie van het bedrijfsleven en het belang van een gelijk speelveld, de voorkeur heeft om wettelijke maatregelen waar mogelijk op Europees niveau te treffen. De impact, reikwijdte en haalbaarheid van maatregelen is doorgaans groter op Europees dan op landelijk niveau. Dat neemt niet weg dat Nederland nationale maatregelen kan nemen om circulaire bedrijfsmodellen te ondersteunen en te stimuleren op terreinen waar Europees beleid (nog) ontbreekt of onvoldoende toereikend is om bedrijven met (innovatieve) circulaire ambities te ondersteunen.
Het is van belang dat, naast Europees beleid, de rijksoverheid bedrijven blijft stimuleren en ondersteunen om stappen te zetten richting circulaire bedrijfsmodellen. Ik wil de komende tijd bijzondere aandacht besteden aan het onderzoeken van mogelijkheden om de circulaire business case te verbeteren. Ik denk dan niet alleen aan stimulerende of fiscale mogelijkheden, maar ook aan samenwerking met private financiers, zoals de banken. Mijn voorganger heeft op de Nationale Conferentie Circulaire Economie (14 maart 2024) een goede stap gezet door met de banken afspraken te maken over samenwerking. Aan deze afspraken wil ik graag vervolg geven en met de financiële sector verder zoeken naar de mogelijkheden van private financiering en het verlagen van de bijbehorende risico’s.
Daarnaast laat ik, in samenspraak met de ministeries van Financiën, van Economische Zaken, en van Klimaat en Groene Groei, onderzoeken of en hoe slimmere financiële prikkels de circulaire ondernemer kunnen helpen4. Ik verwacht u in aanloop naar de Voorjaarsnota 2025 nader te informeren over de uitkomsten en besluitvorming in het kabinet hierover.
Een ‘groter verhaal’ is nodig, waarbij ook juist de kansen die de circulaire economie biedt voor Nederland en de EU goed worden neergezet, niet alleen voor het bedrijfsleven, maar ook met het oog op grondstoffenzekerheid.
Reactie op hoofdconclusie 4:
Circulaire Economie is bij uitstek een onderwerp dat gaat over kansen. Zowel als het gaat om de bijdrage aan leveringszekerheid en strategische autonomie, als aan klimaat, biodiversiteit en milieuvervuiling. Ik herken de conclusie die de EU-rapporteur voor Circulaire economie hier schetst. Er wordt momenteel gewerkt aan een verhaal dat moet aansluiten bij een grote doelgroep (burgers, bedrijven en overheden) en de politieke prioriteiten van het kabinet. Dit narratief zal worden opgenomen in de actualisatie van het Nationaal Programma Circulaire Economie.
Bespreekpunten Europa
Naast de hoofdconclusies, bevat het tussenrapport eveneens tien bespreekpunten voor gesprekken met EU-instellingen in Brussel over de Europese inzet. Hieronder reageer ik puntsgewijs op deze bespreekpunten:
De vertegenwoordigers van het bedrijfsleven met wie de rapporteur sprak, zijn van mening dat Nederland in EU-verband verdergaande productregelgeving en specifiek normering voor recyclaat moet bepleiten. Dat is de manier om een stabiele markt en een gelijk speelveld te creëren.
Reactie op bespreekpunt 1:
De boodschap die de EU-rapporteur heeft ontvangen, steun ik van harte. Nederland heeft in het kader van de wetsvoorstellen uit het EU Actieplan Circulaire Economie steeds actief gepleit voor ambitieuze doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat en ook richting de huidige Commissie zal Nederland deze boodschap uit blijven dragen, om de vraag naar recyclaat te versterken, hoogwaardige recycling te stimuleren, CO2-emissies te reduceren en de afhankelijkheid van derde landen te verminderen. Toepassing van recyclaat is een belangrijk aspect in veel van de voorstellen die de afgelopen periode zijn verschenen, bijvoorbeeld de Verpakkingenverordening en Verordening circulaire voertuigen. Tegelijkertijd had Nederland op sommige punten graag nog hogere percentages willen zien. Zo wilde Nederland tijdens de onderhandelingen over de Europese Verpakkingenverordening de door de Europese Commissie voorgestelde doelstellingen voor het verplicht toepassen van recyclaat in plastic verpakkingen verhogen. Daar bleek uiteindelijk echter onvoldoende steun voor bij andere Lidstaten. Nederland heeft daarnaast in beide voorgenoemde wetgevingstrajecten gepleit voor het toepassen van biogebaseerde plastics, om versneld fossiele grondstoffen te vervangen door duurzame hernieuwbare grondstoffen. Het kabinet zal ook bij toekomstige onderhandelingen van Europese productregelgeving blijven pleiten voor ambitieuze normen voor de toepassing van recyclaat en voor biogebaseerde plastics.
Het moet mogelijk worden recyclaat te gebruiken vanuit verschillende bronnen (afval, biogrondstoffen of CO2-moleculen). Zie hiervoor ook het ‘European Sustainable Carbon Policy Packaging’-statement van Nederland.
Reactie op bespreekpunt 2:
Het vervangen van fossiele grondstoffen door duurzame grondstoffen (recyclaat, duurzame biogrondstoffen en CO2) in de chemische sector is van groot belang om deze sector te verduurzamen en groene groei te stimuleren. Gelet op het internationale karakter van deze sector, is het belangrijk om, naast gerichte inzet op nationaal niveau, dit zoveel mogelijk op Europees niveau op te pakken. In dit kader heeft mijn voorganger het joint statement ‘European Sustainable Carbon Package’ aangeboden aan Eurocommissaris Hoekstra. Ik zal, samen met de minister van Klimaat en Groene Groei, voor een Europees beleidspakket voor duurzame koolstof in de chemie blijven pleiten, bestaande uit marktcreatie door productregulering, een aanbodstrategie voor duurzame koolstofbronnen en instrumenten voor een gelijk speelveld. Daarnaast wordt er gewerkt aan een visie en transitiepaden voor de grondstoffentransitie in de chemie om inzicht te bieden in hoe de chemische industrie zich kan ontwikkelen naar een klimaatneutrale en circulaire sector in 2050.
Er moet een materialentransitie tot stand worden gebracht door vergelijkbare maatregelen als op klimaatgebied, aldus sommige gesprekspartners (met een grenscorrectie met derde landen, zoals het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM)) en een soortgelijk systeem als het emissiehandelssysteem (EU-ETS).
Reactie op bespreekpunt 3:
Het CBAM en het EU-ETS zijn gekoppeld aan mondiale afspraken ten aanzien van klimaatmitigatie. Onder CBAM kunnen in principe andere stromen worden toegevoegd, maar deze stromen moeten wel gekoppeld zijn aan het EU-ETS en/of andere vormen van CO2-beprijzing binnen de EU. Het is niet mogelijk om onder het CBAM grondstoffen of materialen toe te voegen die geen directe CO2-uitstoot veroorzaken. Niet alleen omdat er een duidelijke CO2-beprijzing nodig is, maar ook omdat een dergelijk handelssysteem alleen zou kunnen worden ingevoerd wanneer grondstoffen of grondstoffen in geïmporteerde producten, binnen de EU wél en buiten de EU niet worden beprijsd. De meeste grondstoffen zijn in de EU niet beprijsd en daardoor is er ook geen grondslag om een grensheffing in te voeren.
Daarbij komt dat het invoeren van een systeem vergelijkbaar met EU-ETS voor materialen of grondstoffen erg ingewikkeld is omdat de negatieve externe effecten van het winnen, verwerken, consumeren en ontdoen van grondstoffen en materialen sterk uiteenlopen en niet onder één noemer zijn te brengen, zoals wel het geval is met CO2-uitstoot in het EU-ETS.
Wel wordt momenteel onderzocht, zoals benoemd in het ontwerp-Klimaatplan, hoe een broeikasgasvoetafdrukdoel op EU-niveau zou kunnen bijdragen aan de grondstoffentransitie. Dit is een eerste stap om de haalbaarheid en de effectiviteit van de uitbreiding van emissiesystemen te onderzoeken.
Duidelijkheid is nodig op EU-niveau over de manier van recyclen: welke recyclingwijze mechanisch of chemisch) kan in welke situatie het best worden gebruikt, inclusief criteria daarvoor.
Reactie op bespreekpunt 4:
In een circulaire economie willen we dat producten een zolang mogelijke levensduur hebben en afvalstoffen zo hoogwaardig mogelijk worden verwerkt. In eerste instantie willen we voorkomen dat afval ontstaat, door preventie, reparatie en hergebruik te stimuleren. Wanneer een product toch afval wordt, is het zaak om deze zo hoogwaardig mogelijk te verwerken. De Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen geeft een definitie van recycling die ook naar Nederlandse wetgeving is vertaald: recycling is elke nuttige toepassing waardoor afvalstoffen opnieuw worden bewerkt tot producten, materialen of stoffen voor een oorspronkelijk of ander doel. We spreken alleen van recycling als het materiaal beschikbaar blijft en als door het gebruik van de afvalstoffen het gebruik van andere (primaire) materialen wordt vermeden.
In een brief aan uw Kamer van 3 april 2023 over circulair plastic is de Nederlandse visie op chemische recycling beschreven5, ook in relatie tot mechanische recycling. Samengevat komt het erop neer dat de verschillende recyclingtechnieken elkaar moeten aanvullen. Vanwege gering energieverbruik en hoog plastic-naar-plastic-rendement heeft mechanische recycling de eerste voorkeur, mits dit resulteert in recyclaat dat goed genoeg is om ingezet te worden in nieuwe plastic toepassingen. Stromen die moeilijk mechanisch te recyclen zijn, moeten chemisch gerecycled worden. Op EU-niveau wordt eenzelfde lijn gevolgd. Daarnaast kan chemische recycling ook nodig zijn voor producten waar hogere eisen (m.b.t. gezondheid en milieu) aan worden gesteld, zoals bij voedselcontactmaterialen.
Momenteel zijn er geen harde criteria welke recyclingwijze het beste kan worden gebruikt, omdat dit per productgroep en situatie erg kan verschillen, maar het is een interessante route om te verkennen.
Meer aandacht is nodig voor bioplastics: de Europese plastic markt kan de concurrentie met goedkope virgin plastics uit derde landen niet aan en moet inzetten op alternatieven zoals bioplastics. Het recyclaat moet hoogwaardig worden ingezet (in producten als auto’s en huizen).
Reactie op bespreekpunt 5:
Ik herken dit punt: het is belangrijk om de plasticketen te verduurzamen. Daartoe dient allereerst zoveel mogelijk plastic afval gerecycled te worden tot nieuw plastic. Door recyclingverliezen kan echter nooit al het nieuwe plastic worden gemaakt van plastic afval. Voor dit tekort dient een duurzaam alternatief gevonden te worden en dat zijn duurzame biogrondstoffen en (op termijn) CO2-conversie (direct air capture). Het is dus belangrijk dat ook de toepassing en opschaling van biogebaseerde plastics wordt gestimuleerd. Op dit moment zijn zowel recyclaat als biogebaseerd plastics doorgaans duurder dan het fossiele alternatief, zelfs als dat van Europese afkomst is. Het is daarom belangrijk dat het toepassen van recyclaat en biogebaseerd plastic verplicht wordt gesteld.
Bijna unaniem zijn de gesprekspartners van mening dat Ecodesign essentieel is voor de transitie en dat het moet versnellen. Ecodesign gaat over ontwerp: repareerbaarheid, vervangen van onderdelen, verlengen levensduur – kortom, de bovenste treden van de R-ladder. De Commissie heeft een nieuw werkprogramma voor verordeningen over diverse productgroepen onder de Ecodesign-verordening al aangekondigd, en het vervolg ervan moet sneller, vinden de meeste partijen.
Reactie op bespreekpunt 6:
Het kabinet deelt de visie dat de Ecodesign wetgeving een belangrijke rol speelt in de transitie naar een circulaire economie. Het circulair ontwerpen van producten kan effectief worden verbeterd door eisen te stellen aan bijvoorbeeld de repareerbaarheid, de beschikbaarheid van vervangende onderdelen en de levensduur van producten. Het kabinet heeft zich gedurende de onderhandelingen over de Kaderverordening Ecodesign succesvol hard gemaakt voor het opnemen van een breed scala aan circulariteitseisen en is tevreden met het wettelijke raamwerk dat er nu ligt. Het is nu van belang dat de Commissie zo snel mogelijk werk maakt van het uitwerken van productspecifieke maatregelen onder de Kaderverordening.
De Europese Commissie werkt op dit moment aan het werkprogramma voor Ecodesign maatregelen. Naar verwachting zal de Commissie dit in april 2025 presenteren. Het kabinet heeft zich in de Open Publieke Consultatie uitgesproken over de mogelijke prioriteiten voor dit werkprogramma.6 De werkzaamheden voor Ecodesign maatregelen voor textiel zijn reeds in volle gang, maar Nederland zou graag zien dat ook aanvullende productgroepen zo snel mogelijk worden opgepakt. Het kabinet deelt dan ook de conclusie van de EU-rapporteur dat het opstellen van Ecodesign eisen voor specifieke productgroepen en halffabricaten de volle aandacht moet krijgen binnen de Commissie, zodat er in de komende jaren voor steeds meer productgroepen circulariteitseisen van kracht worden. Het kabinet zal dit richting de Commissie blijven benadrukken.
Vernietiging van retourgoederen is een aandachtspunt: in de EU is een verbod in de maak voor textiel, maar dit is ook hard nodig voor bijvoorbeeld elektronica en meubels. Daarnaast zou het daarnaast ook kunnen helpen als in de Europese richtlijn consumentenkoop (die valt onder het beleidsterrein Economische Zaken) zou worden aangepast om gratis retourneren een halt toe te roepen. Er kan dus aan twee knoppen worden gedraaid: aan de producentkant en aan de consumentkant.
Reactie op bespreekpunt 7:
Nederland heeft gedurende de onderhandelingen over de Kaderverordening Ecodesign gepleit voor een verbod op vernietiging van onverkochte elektronica, naast het verbod op vernietiging van textiel en schoeisel. Hiervoor bleek helaas te weinig draagvlak omdat er onvoldoende data beschikbaar was. Veel lidstaten vonden daardoor dat de noodzaak van invoering van een verbod op vernietiging voor onverkochte elektronica onvoldoende onderbouwd kon worden.7 In de wetstekst is wel opgenomen dat de Europese Commissie een verbod op vernietiging van onverkochte elektronica moet onderzoeken. Nederland zal erop toezien dat de Commissie hier zo snel mogelijk werk van maakt. Daarnaast worden bedrijven onder de Ecodesign wetgeving verplicht om data te delen over de vernietiging van onverkochte producten. Als uit de cijfers blijkt dat bijvoorbeeld onverkochte meubels op grote schaal worden vernietigd, met hoge milieu-impact als gevolg, kan de Commissie besluiten om ook voor meubels de vernietiging van onverkochte producten te verbieden. Het kabinet vindt het belangrijk dat onverkochte producten niet worden vernietigd omdat dit haaks staat op de principes van de circulaire economie. Om deze reden zal het kabinet in gesprekken met de Commissie structureel blijven benadrukken dat er in de toekomst meer productspecifieke verboden op vernietiging moeten volgen.
Ten aanzien van de ongewenste gevolgen van gratis retourneren, dit probleem is bekend. Bedrijven kunnen er zelf voor kiezen om kosten in rekening te brengen voor het retourneren van aankopen. Hoge retourpercentages zijn daarbij voor bedrijven zelf ook nadelig en diverse (e-commerce) bedrijven nemen al verschillende maatregelen om het aantal retourzendingen te verminderen en producten na retour terug in de verkoop te brengen. Het consumentenrecht valt onder de verantwoordelijkheid van mijn ambtgenoot bij EZ. Een inperking van het consumentenrecht op dit punt wordt niet opportuun geacht.
Er moet vanuit de EU (via de ECB?) een verplichting voor banken komen om data te verzamelen over circulaire bedrijfsmodellen om risicomodellen te kunnen aanpassen. Daarmee kunnen circulaire bedrijfsmodellen eerlijker worden beoordeeld en worden zij niet langer benadeeld ten opzichte van lineaire bedrijfsmodellen.
Reactie op bespreekpunt 8:
Begin 2024 heeft de Kopgroep Circulair Financieren, een werkgroep van het Platform voor Duurzame Financiering, de Circular Risk Scorecard (CRS) gelanceerd. Dit instrument is open-source en non-competitief. Met de CRS worden lineaire risico’s en circulaire kansen bij financieringsbeslissingen zichtbaar gemaakt. Tegelijkertijd wordt data verzameld om risicomodellen op termijn te kunnen aanpassen. Tijdens het World Circular Economy Forum 2024 is de CRS ook internationaal gepresenteerd. Een aantal banken dat deelneemt aan de Kopgroep Circulair Financieren is onlangs gestart om de Circular Risk Scorecard te testen bij een aantal cases in de praktijk. Daarvan zijn nog geen resultaten bekend. Het is nu niet opportuun om over een verplichting na te denken.
Einde afval: de Europese Commissie heeft al enkele verordeningen gemaakt voor specifieke productgroepen. Deze rol kan worden versterkt (meer verordeningen voor meer specifieke productgroepen), en daarnaast kan met de Commissie worden gesproken over een rol bij het samenbrengen van “best practices” van lidstaten over hoe om te gaan met de status van afval/grondstof.
Reactie op bespreekpunt 9:
De oproep tot meer Europese einde-afval-regelgeving wordt breed gesteund door bedrijven en Lidstaten. Ook Nederland is hier een groot voorstander van, omdat verduidelijking maar ook uniformering van de kaders op Europees niveau van grote meerwaarde zijn voor een gelijk speelveld. Op dit moment wordt in Brussel reeds gewerkt aan einde-afval criteria voor onder andere plastics en textiel. Nederland blijft in Brussel pleiten voor uitwerking van einde-afval-regelgeving voor andere stromen. Daarnaast steun ik de oproep van de EU-rapporteur voor meer uitwisseling en het gelijk trekken van “practices” van verschillende lidstaten. Ook dit zijn manieren om tot meer uniformiteit en een gelijk speelveld te komen.
Circulair/duurzaam aanbesteden moet hoog op de agenda worden gezet, ook in Brussel.
Reactie op bespreekpunt 10:
Voor het kabinet zijn inkopen en aanbesteden belangrijke instrumenten die kunnen bijdragen aan het bereiken van een circulaire economie. De overheid heeft een belangrijke voorbeeldrol en kan met haar inkoopkracht de markt helpen te versnellen naar een circulaire economie. In de kabinetsreactie op het Tienpuntenplan van ChristenUnie c.s. wordt uiteengezet welk beleid de Rijksoverheid en medeoverheden hebben voor een duurzamer en socialer inkoop- en aanbestedingsbeleid8.
Specifiek ten aanzien van het inkoopbeleid van het Rijk, zal BZK als systeemverantwoordelijke voor het rijksinkoopstelsel met bijbehorende jaarlijkse uitgaven van circa € 15 miljard, eind 2024 de evaluatie afronden van de Rijksinkoopstrategie Inkopen met Impact. Daarbij worden kansen voor hogere ambities ten aanzien van circulariteit voor de rijksinkoop onderzocht en meegenomen in de actualisatie van de rijksinkoopstrategie. Deze actualisatie start in 2025.
Daarnaast worden ook in Europese product- en sectorale regelgeving steeds meer eisen gesteld aan de overheidsinkoop. Het ministerie van IenW zal in overleg met aanbestedende diensten deze regelgeving gaan concretiseren in eisen en criteria voor inkoop en aanbestedingen. Daarbij is het belangrijk om ruimte te laten voor de afweging van diverse belangen en om de uitvoeringslasten voor de aanbestedende diensten te beperken. Daarom is het Rijk terughoudend in het opleggen van aanvullende verplichtingen. Een uitzondering hierop is de uitwerking van sturing met de Milieukostenindicator (MKI) in de Grond-, Weg- en Waterbouwsector uit het Nationaal Programma Circulaire Economie, waarmee wettelijke milieueisen worden gesteld om eenduidig inkopen te realiseren. Hiermee worden wettelijke milieueisen gesteld om eenduidig inkopen te realiseren. Dit is het resultaat van diverse onderzoeken en adviezen die de aanzienlijke impact van deze aanpak benadrukken, evenals het relatieve gemak waarmee opdrachtgevers deze eisen kunnen uitvragen.9 Hiervoor is een wetgevingstraject ingezet, waarbij belangen en uitvoeringslasten zorgvuldig worden gewogen. Bij dit traject wordt er samengewerkt tussen verschillende departementen en zijn het bedrijfsleven en medeoverheden nauw betrokken.
Nederland neemt in 2024-2025 tevens deel aan de Strategic Public Procurement Dialogues. In dit initiatief van de Europese Commissie, komen er per Lidstaat relevante stakeholders bijeen om te bespreken hoe het strategisch gebruik van publieke aanbestedingen versterkt kan worden. Hierbij wordt ook gekeken welke knelpunten in de Europese Aanbestedingsrichtlijn, die onder de verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken valt, aangepakt kunnen worden. Dit dient als input voor de aangekondigde herziening van de Europese richtlijn. De uitkomsten en ervaringen van de deelnemende Lidstaten aan dit traject worden begin 2025 met elkaar en de Commissie uitgewisseld.
Tot slot
Een transitie naar een circulaire economie kan alleen worden gerealiseerd door samen te werken en krachten te bundelen. Het is daarom goed om te zien dat er veel aandacht is voor circulariteit en hoe Nederland hier versneld naar toe kan bewegen. Het rapport van EU-rapporteur voor circulaire economie van de commissie voor Infrastructuur en Waterstaat zie ik als een waardevolle bijdrage aan de verdere invulling van deze transitie. Ik wens de EU-rapporteur veel succes toe bij de afronding en kijk uit naar zijn definitieve rapport.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
C.A. Jansen