[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Scope en vervolg Delta Rhine Corridor

Industriebeleid

Brief regering

Nummer: 2024D48201, datum: 2024-12-05, bijgewerkt: 2024-12-17 12:54, versie: 3

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 29826 -216 Industriebeleid.

Onderdeel van zaak 2024Z20443:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


29 826 Industriebeleid

30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 216 Brief van de minister van Klimaat en Groene Groei

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2024

Voor het behalen van de energie- en klimaatdoelen van Nederland is tijdige realisatie van energie-infrastructuur cruciaal. De Delta Rhine Corridor (hierna: DRC) is één van deze cruciale infrastructuurprojecten. Op 27 juni jl. bent u door het vorige kabinet geïnformeerd1 over de voortgang en de vertraging van het project. Sindsdien is er meer duidelijkheid gekomen over de uitdagingen om dit ambitieuze en belangrijke project te realiseren. Doorgaan met de huidige aanpak en procedure, zou voor het kabinet tot onacceptabele extra vertraging van alle modaliteiten (waterstof, CO₂, ammoniak en gelijkstroomkabels) leiden. Om toch tot een spoedige realisatie van twee op de korte termijn belangrijke modaliteiten voor de verduurzaming van onze industrie te komen, heeft het kabinet een besluit genomen over het vervolg. Deze brief stuur ik u mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

Stand van zaken zomer 2024

Op 27 juni jl.2 is de Kamer geïnformeerd over vertraging in de voortgang van het DRC-project. Op basis van de individuele planningen van de initiatiefnemers, welke ook extern getoetst waren, bleek dat het project vertraging opliep. In plaats van de eerder gecommuniceerde 2028 als realisatiedatum, bleek dat de waterstofleiding pas in 2032 of zelfs later gerealiseerd zou worden. De andere modaliteiten zouden nog later in de tijd volgen. De vertraging was gebaseerd op de verschillende individuele planningen. In deze brief is verder gemeld dat het vorige kabinet het DRC-project voortzette in een gezamenlijke projectprocedure, in ieder geval tot en met de voorkeursbeslissing.3 Inzet was om daarna toe te werken naar afzonderlijke projectbesluiten per modaliteit. De scope bleef ongewijzigd; waterstof, CO₂, ammoniak en gelijkstroomkabels maakten deel uit van de scope. Daarnaast is in de Kamerbrief de wil aangegeven om samen met de provincies, de markt uit te dagen om met een voorstel te komen voor de aanleg van een herbruikbare buisleiding. Daarbij zou met de provincie Noord-Brabant nogmaals de economische haalbaarheid van een herbruikbare buisleiding voor o.a. lpg onderzocht worden. Ook is aan Gasunie gevraagd om tegelijkertijd buiten de DRC-strook een alternatief tracé te verkennen om op andere wijze het cluster in Rotterdam te verbinden met het landelijk transportnet van waterstof en de waterstofopslag in het noorden van Nederland.

Ontwikkelingen sinds de zomer

Deze zomer is op initiatief van het Ministerie van Klimaat en Groene Groei de initiatiefnemers verzocht om na het overleggen van individuele planningen, alsnog een betrouwbare integrale planning op te leveren. Die planning was nog niet opgeleverd ten tijde van de Kamerbrief in het voorjaar. De verwachting was, dat de tijdslijnen uit de zomer zouden verkorten na een kwaliteitsslag op de planningen. Deze kwaliteitsslag heeft echter het tegenovergestelde laten zien. De integrale planning toont aan dat het voortzetten van een gezamenlijke procedure met de vier modaliteiten, veel meer tijd lijkt te gaan vergen dan in de brief van 27 juni is aangenomen. De realisatie van de modaliteiten zou substantiële vertraging oplopen en in verschillende scenario’s die er waren, kunnen oplopen tot 2040 of verder.

Deze vertragingen komen vooral voort uit de complexiteit van het project met meerdere modaliteiten en verschillende initiatiefnemers. De belangrijkste oorzaken liggen in de tijd benodigd voor het organiseren en operationaliseren van de samenwerkingsvorm tussen de initiatiefnemers en de afhankelijkheid in de procedure van nog nader te bepalen regelgeving, veiligheidskaders en normeringen. Ook is uit een analyse van de initiatiefnemers gebleken dat de gezamenlijke onderzoeklast veel omvangrijker is dan initieel ingeschat. Dit heeft vooral te maken met het te verwachten beslag op de gereserveerde ruimte in de buisleidingenstrook waar de DRC gebruik van maakt. Na het gezamenlijk plannen van de modaliteiten in de strook, werd zichtbaar dat de combinatie van buisleidingen en kabels op een groot aantal plekken buiten de gereserveerde strook zullen treden. Dat maakt de onzekerheid over de ligging groter en daarmee de onderzoeklast. Ook de benodigde mate van afstemming neemt toe, zowel onderling als met bevoegde gezagen en de circa 4000 perceeleigenaren.

Besluit tot aanpassing van de projectscope

Dit alles tezamen, maakt dat de realisatie van de modaliteiten in een gezamenlijke procedure in de DRC, zoals beoogd in de Kamerbrief van 27 juni jl., ver uitloopt in de tijd. Hierdoor komen de doelstellingen van dit kabinet om de industrie tijdig te verduurzamen in gevaar. Daarom is samen met de initiatiefnemers gekeken, hoe het traject van procedure tot realisatie minder complex kan worden gemaakt en onzekerheden kunnen worden weggenomen. Gasunie had in de zomer al gekeken naar alternatieve routes voor de waterstofleiding. Ook TenneT is gevraagd om naar alternatieven te kijken buiten de DRC. In gezamenlijke sessies tussen het Ministerie van Klimaat en Groene Groei en de initiatiefnemers, is intensief samengewerkt en gekeken welke scenario’s er zijn om complexiteit te verminderen en onzekerheden weg te nemen. Uiteindelijk lagen er twee scenario’s op tafel waartussen gekozen is. De consequenties, voor- en nadelen van beide scenario’s zijn daarbij zorgvuldig gewogen.

Samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening is het volgende besluit genomen. Besloten is om de scope van de DRC te beperken tot de modaliteiten waterstof en CO₂. Door de keuze van deze twee modaliteiten blijft perspectief behouden voor tijdige verduurzaming van de industrie op basis van deze modaliteiten. Het besluit moest genomen worden, omdat doorgaan met een gezamenlijke procedure met alle modaliteiten in de DRC zou leiden tot te grote vertraging van alle modaliteiten.

Dit besluit is gericht op het zo snel mogelijk realiseren van waterstof en CO₂ in de Delta Rhine Corridor. De consequentie van dit besluit is wel dat er voor de diepe aanlanding van windenergie van zee naar een andere route gezocht moet worden, met grote consequenties. Ammoniak maakt niet langer deel uit van de scope van de DRC-procedure. Een herbruikbare buisleiding wordt niet toegevoegd aan de scope. Deze beide modaliteiten zijn onvoldoende uitgewerkt om ze mee te nemen in het project. In de strook blijft nog ruimte voor toekomstige buisleidingen.

Alternatieve afwegingen

Het kabinet heeft een alternatief scenario overwogen, waarin waterstof via een alternatief tracé buiten de DRC loopt, de buisleiding voor CO₂ slechts tot Moerdijk in de DRC te realiseren en ten oosten van Moerdijk de gelijkstroomkabels in de DRC-strook te leggen. Daarmee belemmeren de verschillende modaliteiten elkaar ruimtelijk niet en er kan ook snelheid worden gerealiseerd. De waterstofleiding zou dan in 2033 gerealiseerd kunnen worden en de kabels rond 2035.

Voor dit scenario is niet gekozen, omdat het ingewikkeld werd om het landelijk transportnet voor waterstof sluitend te krijgen tussen het cluster Rotterdam en Zuidwest-Nederland (Noord-Brabant en Zeeland). Ook zou de verbinding van de CO₂-buisleiding met Duitsland en Limburg dan niet tot stand komen. Verder zou de toekomstbestendigheid van de buisleidingenstrook binnen het DRC-tracé na Moerdijk onder druk komen te staan. Voor mogelijke toekomstige leidingen met gevaarlijke stoffen, waaronder ook ammoniak, zou er dan onvoldoende ruimte beschikbaar zijn.

Motivatie van het genomen besluit

De belangrijkste afweging voor het genomen besluit om de scope in de DRC te beperken tot waterstof en CO₂, is om de vraag naar waterstof- en CO₂-infrastructuur vanuit de markt met grotere urgentie te realiseren in de DRC. Dat heeft grote voordelen voor het tijdig realiseren van de CO₂ en waterstof infrastructuur. Het besluit draagt bij aan de realisatie van het landelijk transportnet voor waterstof. Deze buisleidingen heeft de industrie nodig om op korte termijn te verduurzamen. Vanuit de Tweede Kamer is er aangedrongen op snelheid en een spoedig besluit. Ook draagt dit besluit bij aan de ontwikkeling van de Rotterdamse Haven als waterstofhub en vormt het een solide basis voor de businesscase van CO₂ opslag in Aramis. Met dit besluit ontstaat zekerheid voor de markt en kan de projectorganisatie snel verder met de projectprocedure voor deze modaliteiten.

Als uitgegaan wordt van waterstof en CO₂ in de DRC-procedure blijkt uit de gedetailleerde planningen van Gasunie dat de waterstofleiding tot Boxtel, met dit besluit gerealiseerd kan worden tussen 2031-2032,4 waarbij de betrokken partijen versnellingsopties onderzoeken. In Boxtel wordt aangesloten op de bestaande infrastructuur van Gasunie. Realisatie van de CO₂ leiding tot Venlo zal naar verwachting in 2032-2033 plaatsvinden. Met Chemelot wordt door Gasunie nog gesproken over de te verwachten volumes CO₂. Afhankelijk daarvan kan de connectie van de CO₂-buis met Chemelot en de Clauscentrale nog meegenomen worden in een ruimtelijke procedure.

Bij het weer opstarten van de DRC-procedure zal er actief worden gezocht naar zo veel mogelijk integratie tussen waterstof en CO₂. Indien blijkt dat dit voor één van de modaliteiten tot teveel vertraging leidt, zal in afstemming tussen de initiatiefnemer en het Ministerie van Klimaat en Groene Groei bekeken worden welke aanpassing in procedure of uitvoering mogelijk is voor een optimale voortgang van het project. Hierbij staat tijdige realisatie van beide modaliteiten voorop, conform dit besluit. Een andere reden voor dit besluit is de toekomstbestendigheid van de DRC-strook. De waterstofleiding en CO₂-leiding passen grotendeels in de DRC-strook, waarbij er ruimte overblijft voor toekomstig transport van gevaarlijke stoffen per buisleiding, zoals ammoniak, waarvoor de buisleidingenstrook initieel ook bedoeld was. In het Programma Energie Hoofdinfrastructuur (PEH), is de mogelijkheid opgenomen om te onderzoeken of gelijkstroomkabels in de buisleidingenstrook opgenomen kunnen worden. Dit alleen bij uitzondering en onder de voorwaarde dat het veilig kan. Uit recent onderzoek door Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) blijkt dat voor een veilige aanleg, waarschijnlijk een substantieel ruimtebeslag nodig is vanwege veiligheidsafstanden tussen buizen en kabels. Hierdoor kan de toekomstbestendigheid van de strook onder druk komen te staan als kabels in de DRC-strook zouden worden aangelegd. Het lopende onderzoek hiernaar heeft nog niet geleid tot een definitieve conclusie over de minimale veilige afstand tussen kabels en leidingen.

Het project is vanaf de start een internationaal project geweest met de bedoeling om een Noordwest-Europese markt voor o.a. waterstof en CO₂ te creëren. Met betrekking tot Duitsland is het van belang te melden dat de Duitse Minister Habeck van het Bundesministerium für Wirschaft und Klimaschutz (BMWK) en de Duitse Minister Neubaur van Ministerium für Wirtschaft, Industrie, Klimaschutz und Energie (MWIKE) uit Noordrijn-Westfalen hun zorgen over de voortgang van de DRC aan Nederlandse zijde met het kabinet hebben gedeeld. Zij hechten grote waarde aan tijdige koppeling van met name de waterstofinfrastructuur tussen beide landen, maar hebben ook alle verbindingen naar CO₂-opslag in buurlanden hard nodig. Door dit besluit blijft Nederland een betrouwbare partner voor Duitsland. Duitsland is inmiddels gestart met de aanleg van zijn waterstofkernnetwerk en maakte in het afgelopen jaar vorderingen met zijn beleidsvorming op het gebied van CO₂-afvang, -transport en -opslag.

Met dit besluit blijft ook de verbinding met Zuidwest-Nederland en België in stand. Verder blijft aansluiting op het landelijk waterstofnetwerk van industrieclusters en centrales langs de route realiseerbaar, met name in de provincies Noord-Brabant en Limburg. Met de provincie Noord-Brabant is recentelijk nog onderzoek gedaan naar de clusters die perspectief bieden op een verbinding met de hoofdinfrastructuur. Met Gasunie zal afgestemd worden hoe deze al in de ontwerpfase kunnen worden meegenomen. Dit geeft de mogelijkheid aan alle betrokken provincies om hun industrie tijdig te verduurzamen.

Consequenties voor een ammoniak- en herbruikbare buisleiding

Het initiatief om te komen tot een ammoniakbuisleiding bevindt zich in een relatief vroege (verkennende) fase. Voordat de stap kan worden gezet richting uitvoering – zoals bij de buisleidingen voor CO₂ en waterstof – dient de huidige initiatiefnemer stappen te zetten in de uitwerking van hun onderlinge samenwerking en in het uitwerken van het concrete ontwerp van een veilige ammoniakbuisleiding. Daarnaast is meer duidelijkheid gewenst over het beleidskader voor ammoniaktransport in Duitsland. Om vertraging voor de andere buisleidingen te voorkomen is het besluit genomen dat de ammoniakbuisleiding geen onderdeel meer uitmaakt van de scope van de DRC. Op basis van het voorliggende besluit blijft in de DRC-strook wel ruimte beschikbaar voor een toekomstige ammoniakbuisleiding, mochten initiatiefnemers op een later moment alsnog besluiten tot aanleg daarvan. Zoals beschreven in de onlangs uitgebrachte kabinetsvisie waterstofdragers, is een buisleiding de preferente vervoersmodaliteit voor grootschalig ammoniaktransport door Nederland. Het kabinet is bereid om (toekomstige) initiatieven op dit vlak te faciliteren. In de kabinetsvisie wordt aangegeven dat de mogelijk effecten en de beheersbaarheid bij een voorval of ongeval bij het vervoer van ammoniak rechtvaardigen dat het kabinet zich inzet voor het volgende. Ten eerste door nieuwe structurele stromen ammoniak over het spoor zoveel mogelijk te beperken. Ten tweede door eventueel ammoniakvervoer per spoor – met name vanaf Rotterdam – te laten plaatsvinden via de Betuweroute.5 Het kabinet blijft ook gecommitteerd om met de industriële partijen verder te werken aan veiligheidsvraagstukken met betrekking tot het transport van ammoniak per buisleiding.

De herbruikbare buis (die in eerste instantie gebruikt zou worden voor lpg) wordt niet toegevoegd aan de scope van de procedure, onder andere omdat er nog geen initiatiefnemer is die de bereidheid heeft om deze buis aan te leggen en te beheren en het planningsproces op zich kan nemen. Daarnaast is er ook nog geen zicht op een solide businesscase. Ook bij deze buisleiding zijn er te grote onzekerheden, waardoor opname in de scope de procedure voor andere modaliteiten zou vertragen. De mogelijkheid om in een latere fase alsnog een herbruikbare buisleiding te realiseren in de buisleidingenstrook blijft ook hier bestaan.

Consequenties voor de gelijkstroomkabels

Naast het scope besluit om de ammoniak- en de herbruikbare buisleiding niet op te nemen in de DRC heeft het besluit nog een substantiële consequentie. De gelijkstroomkabels die nodig zijn voor de diepe aanlandingen van windenergie op zee, vallen nu niet meer binnen de scope van de DRC. Met het wegvallen van deze aanlandopties komt het tijdig beschikbaar hebben van voldoende groene energie in Nederland en energieonafhankelijkheid verder onder druk te staan. Dit kan ook consequenties hebben voor toekomstige netcongestie en de mogelijkheden van (industriële) elektrificatie in met name Limburg op langere termijn. Dit is voor de betrokken provincies belangrijk. Het is van belang voor de diepe aanlandingen met spoed naar alternatieve routes te kijken. Het zal geen eenvoudige opgave zijn om nieuwe tracés aan te wijzen, omdat op basis van eerdere en lopende studies blijkt dat er weinig fysieke ruimte is voor het realiseren van (diepe) aanlandingen van wind op zee. Een nieuwe procedure voor het vinden van een alternatief tracé voor gelijkstroomkabels vergt naar alle waarschijnlijkheid een nieuwe plan-studie. Naar inschatting van TenneT wordt de aanleg van de kabels dan pas vanaf 2040 gerealiseerd. In overleg met TenneT kijkt het Ministerie van Klimaat en Groene Groei of dit via een andere procedure eerder kan.

Het is zeer waarschijnlijk dat dit besluit extra kosten met zich meebrengt voor TenneT. Dit heeft onder andere te maken met: de aanloopkosten, de extra onderzoekslast, stijgende bouwkosten, betrekken van de (brede) omgeving en kosten of gederfde inkomsten voor niet-getransporteerde elektriciteit (redispatchkosten) door opstoppingen op het transportnet. Samen met TenneT, de initiatiefnemer van de gelijkstroomkabels, gaat het Ministerie van Klimaat en Groene Groei het traject zo snel mogelijk opstarten. Daarvoor wordt de komende tijd verkend hoe een alternatief traject in te steken en hoe dit zich verhoudt tot het lopende programma Verbindingen Aanlanding Wind op Zee 2031 – 2040 (VAWOZ) dat kansrijke alternatieven voor aanlanding van wind op zee in beeld brengt. Er wordt met prioriteit – en in afstemming met TenneT – verkend hoe het alternatief traject voor diepe aanlandingen van wind op zee vorm kan krijgen.

Betrokkenheid onderzoeken

Naast het genomen besluit over de scope van de DRC zijn er nog enkele (eerder) genoemde onderzoeken en zaken die door de projectorganisatie zijn opgepakt.

Het kabinet is voornemens om, los van de DRC-procedure bij deze onderzoeken betrokken te blijven.

  • Er wordt aan een veiligheidskader voor transport van ammoniak per buisleiding gewerkt om voldoende inzicht te krijgen in het handelingsperspectief in het onverhoopte geval van een calamiteit, en daardoor aan het te eisen strenge maatregelenpakket voor de leiding.

  • Daarnaast loopt het onderzoek van NEN naar de wederzijdse beïnvloeding, onderlinge afstanden en het effect van beheersmaatregelen van gezamenlijke ligging van gelijkstroomkabels en buisleidingen in een strook. Dit onderzoek moet leiden tot normering. Het Ministerie van Klimaat en Groene Groei blijft samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat betrokken bij de verdere uitwerking hiervan met het oog op mogelijke ontwikkelingen in de toekomst. Vanuit het Rijk blijft de minister van Infrastructuur en Waterstaat betrokken bij verder onderzoek naar herbruikbare buisleidingen en de mogelijkheden voor het realiseren van de modal shift van spoor naar buis.

  • Het Rijk blijft ook betrokken door samen met de sector en andere bevoegde gezagen te kijken naar beheer en optimaal gebruik van bestaande buisleidingenstroken.

  • Tot slot is in oktober 2024 een studie toekomstbestendige passage Hollandsch Diep door Rijkswaterstaat opgeleverd. Het Rijk blijft betrokken bij de opvolging voor de mogelijkheden van een tweede buisleidingentunnel onder het Hollandsch Diep.

Openstaande moties

Tot slot wil het kabinet de Kamer informeren over de motie Grinwis c.s.6 en de motie Erkens c.s.7 In de motie Erkens wordt de regering o.a. verzocht om ervoor te zorgen dat de benodigde infrastructuur zoals de DRC, zo spoedig mogelijk wordt gerealiseerd en al het mogelijke te doen om deze cruciale randvoorwaarden tijdig te realiseren en versnelling te verwezenlijken. Verder is de regering verzocht om ook ontbundeling van projecten te overwegen indien dit de snelheid ten goede komt en om de Kamer te informeren over hoe zij dit beoogt te realiseren. Met deze brief beschouwt het kabinet de motie Erkens c.s. voor wat betreft de DRC als afgedaan.

Met betrekking tot de motie Grinwis c.s. worden in het project DRC raakvlakprojecten en meekoppelkansen in het projectgebied geïnventariseerd en vindt afstemming daaromtrent plaats met de regio. Bij meekoppelkansen wordt verkend of realisatie samen met het DRC-project haalbaar is. Dit is mogelijk als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Zo zijn de initiatiefnemers van de meekoppelkansen zelf verantwoordelijk voor tijdige beschikbaarheid en aanlevering van de benodigde informatie, tijdige besluitvorming en de nodige financiering. Als dit geheel binnen de DRC-projectplanning haalbaar blijkt, kan een meekoppelkans meegenomen worden in de aanbesteding voor de realisatie. Anders wordt teruggevallen op samenwerking om afspraken te maken over de wijze waarop het DRC-project en het raakvlakinitiatief beide in de toekomst apart van elkaar zo efficiënt mogelijk kunnen worden gerealiseerd. In het kader van participatie biedt het DRC-project transparantie in de inventarisatie van raakvlakinitiatieven en meekoppelkansen evenals de bijbehorende afstemming, afweging en besluiten. Zo is met de provincie Noord-Brabant nog recentelijk onderzoek gedaan naar de clusters die perspectief bieden op een verbinding met het waterstofnetwerk in de DRC. Naast Moerdijk (als onderdeel van cluster Rotterdam-Moerdijk) gaat het om verbindingen in Tilburg/Dongen/Oosterhout, regio Eindhoven en Meierijstad. Vervolgafspraken worden hierover gemaakt door de initiatiefnemer in de ruimtelijke procedure van de DRC. Hiermee is de motie Grinwis c.s. afgedaan.

Met dit besluit kunnen de initiatiefnemers voortvarend verder werken aan de realisatie van de verschillende modaliteiten en wordt duidelijkheid gegeven aan marktpartijen om te investeren in verduurzaming. Het kabinet is zich ervan bewust van dat dit besluit ook consequenties heeft. Bij een transitie waarin je aanloopt tegen problemen in de uitvoering, hoort ook dat je keuzes maakt. Vervolgens moet gekeken worden hoe de consequenties zo goed mogelijk worden ondervangen. Daar blijft het kabinet zich samen met alle initiatiefnemers voor inzetten. Verder zal het kabinet met de betrokken provincies en andere bevoegde gezagen blijven optrekken bij de realisatie van dit project.

De minister van Klimaat en Groene Groei,

S.T.M. Hermans


  1. Kamerstuk 29826, nr. 212.↩︎

  2. Kamerstuk 29826, nr. 212.↩︎

  3. De voorkeursbeslissing betreft een stap in de projectprocedure.↩︎

  4. De cijfers in deze alinea betreffen deterministische en probabilistische planningen.↩︎

  5. Kamerstuk 32813, nr. 1424.↩︎

  6. Kamerstuk 29826, nr. 193. Een eerder deel van de motie is afgedaan in Kamerstuk 32813, nr. 1395.↩︎

  7. Kamerstuk 36600 XXIII, nr. 27.↩︎