[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Werkagenda mbo en Stagepact mbo: ambities en inzet van de mbo- instellingen

Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Brief regering

Nummer: 2024D48203, datum: 2024-12-05, bijgewerkt: 2024-12-09 10:59, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 31524 -624 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie.

Onderdeel van zaak 2024Z20444:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

Nr. 624 Brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 december 2024

In 2023 zijn de Werkagenda mbo en het Stagepact mbo1 afgesloten om op drie terreinen (de ‘prioriteiten’) stappen te zetten om de kwaliteit van het mbo te verbeteren te weten: kansengelijkheid, de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt en kwaliteit, onderzoek en innovatie. Deze afspraken zijn gemaakt met een brede coalitie van de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), JOBmbo, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), Beroepsvereniging Opleiders MBO (BVMBO) en VNO-NCW/MKB-Nederland. Met de Werkagenda en het Stagepact willen we de kwaliteit van het mbo, met concrete ambities, verder verbeteren.

In mijn vorige brief over de Werkagenda en het Stagepact, van juli 20242, informeerde ik uw Kamer over de uitgangspositie van het mbo op een groot deel van de doelstellingen bij aanvang van de Werkagenda en het Stagepact. Hieraan wordt de komende jaren de voortgang afgemeten die mbo-instellingen en de sector als geheel maken. Ook heb ik u toen geïnformeerd over de voortgang die de afgelopen periode al is gemaakt op de drie prioriteiten van de Werkagenda. Tot slot ben ik in die brief ingegaan op de totstandkoming en beoordeling van de kwaliteitsagenda’s die de bekostigde mbo-instellingen opstelden.

Inhoud van deze brief
De instellingen hebben de kwaliteitsagenda’s opgesteld in afstemming met werkgevers, andere onderwijsinstellingen en gemeenten uit de regio en met instemming van de ondernemings- en studentenraden. Deze brief focust op de inhoud van de opgestelde kwaliteitsagenda’s: welke inzet en ambities hebben de mbo-instellingen voor de komende jaren geformuleerd? Bij deze brief bied ik u ook het syntheserapport en drie rapporten (voor elke prioriteit één) aan, die verdiepend ingaan op de inzet en ambities per doelstelling uit de Werkagenda. Deze brief is een aanvulling op de brief die ik in juli met uw Kamer heb gedeeld. In de bijlage bij deze brief kom ik ook terug op een aantal moties en toezeggingen die samenhangen met de Werkagenda en het Stagepact.

De mbo-instellingen gaat op belangrijke thema’s forse stappen zetten

De brede beweging die we met de Werkagenda en het Stagepact beogen, is duidelijk zichtbaar in de ambities van de instellingen. Op alle doelstellingen is een duidelijk richtpunt en de inzet van middelen is daaraan gekoppeld. Dit is belangrijk in de verantwoording richting uw Kamer, maar ook om ontwikkeling te kunnen volgen en waar nodig bij te sturen. In het bijzonder valt op dat de instellingen in de kwaliteitsagenda’s op belangrijke thema’s een trendbreuk met de afgelopen jaren nastreven. Deze trendbreuk is mede dankzij deze aanpak tot stand gekomen. Een aantal trendbreuken licht ik hieronder toe.

Scherpe daling vsv beoogd

Uw Kamer heeft ten doel gesteld om in 2026 het aantal nieuwe vsv’ers te laten dalen naar minder dan 18.000. Het stellen van dit doel heeft tot ambitieuze plannen geleid. De instellingen maken concreet hoe ze het aantal voortijdig schoolverlaters (vsv’ers) willen terugdringen naar minder dan 20.000 in 2027. Deze ambitie betekent een forse verlaging ten opzichte van de huidige cijfers van circa 30.000 vsv’ers en een omslag van de stijgende trend. Het is positief dat de maatregelen zich daarbij in grote mate richten op één van de belangrijke oorzaken van vsv: persoonlijke problemen. Zo wordt er geïnvesteerd in vroegtijdige signalering van problemen, een sociaal veilige omgeving, passende begeleiding en het mentaal welzijn van studenten. Op dit laatste punt is al een positieve ontwikkeling zichtbaar: het aantal studenten dat zich mentaal slecht zegt te voelen is gedaald van 22% in 2022 naar 13% in 2024. Tegelijkertijd is de gestelde ambitie een grote uitdaging: nog steeds kampen veel jongeren met persoonlijke problemen. Ook is het door de krappe arbeidsmarkt aantrekkelijk om ongediplomeerd aan het werk te gaan.

Forse verbetering van carrièreperspectief
Ook gaan de instellingen het carrièreperspectief voor het onderwijzend personeel sterk verbeteren. Dat betekent: meer zicht op hogere inschaling, een vermindering van de werkdruk en meer mogelijkheden voor ontwikkeling en professionalisering. Voor deze doelstelling zijn binnen de kwaliteitsmiddelen apart middelen beschikbaar gesteld.3 De mbo-instellingen zetten deze middelen in en voegen daar soms extra kwaliteitsmiddelen aan toe. Dit zorgt de komende jaren voor een forse impuls voor de arbeidsvoorwaarden in het mbo. Zo is er ambitie om het aandeel docenten in een LC of LD-schaal met 10 procentpunt te laten toenemen. De meeste instellingen hebben ook (kwalitatieve) ambities om startend personeel beter te begeleiden.

Actieve aanpak van stagediscriminatie

Vrijwel alle instellingen (90%) nemen maatregelen om stagediscriminatie uit te bannen. Alle instellingen beschikken over een meldpunt en -procedure. Dit onderwerp heeft de afgelopen jaren terecht flink aan terrein gewonnen. Met de kwaliteitsagenda’s is de eerste stap gezet. Op dit moment is op een groot deel van de instellingen ten minste één team gestart met stagematching. Instellingen hebben daarnaast een meldstructuur ingericht en geven meldingen door aan SBB. Het is belangrijk dat studenten die te maken hebben met stagediscriminatie dit kunnen melden en dat deze meldingen op een goede manier opgevolgd worden. De komende jaren verwacht ik daarom een accurater beeld te krijgen van het aantal meldingen van stagediscriminatie op instellingen en hoe instellingen met deze meldingen zijn omgegaan. Dit is nodig om zicht te krijgen op wat echt speelt, hiervan te leren en op basis daarvan te komen tot effectieve interventies.

De stappen die gezet zijn, vind ik positief. De implementatie van de professionaliseringstrajecten die instellingen hebben opgenomen in de kwaliteitsagenda’s, gericht op bewustwording en handelingsvaardigheid van student, docent en leerwerkbedrijf moet echter nog wel van de grond komen.

Praktijkgericht onderzoek vast onderdeel in mbo-organisaties

Om blijvend aan de kwaliteit van het onderwijs te kunnen werken zijn onderbouwde innovaties en praktijkgericht onderzoek steeds belangrijker. Gezamenlijk streven de instellingen naar een groei van het aantal practoraten van 76 in 2023 naar 141 in 2027. Daarmee geven zij een duidelijke impuls aan de kennisfunctie van (en binnen) het mbo. Practoraten worden de komende jaren geïntegreerd in mbo-instellingen als vast onderdeel van de organisatie. Dat vind ik een mooie ontwikkeling. Dit past bij de ambitie om praktijkgericht onderzoek in te bedden in de infrastructuur van het mbo. Praktijkgericht onderzoek kan namelijk ook een belangrijke rol spelen bij de noodzakelijke innovaties voor de maatschappij. In de bijlage bij deze brief ga ik hier verder op in.

Aandachtspunten voor de komende periode

De vertaalslag van de werkagenda naar concrete plannen van de instellingen maakt duidelijk dat we in de periode tot 2027 in de totale mbo-sector flinke stappen zetten op alledrie de prioriteiten. Dat is mooi om te constateren. Ik zie echter ook punten die mijn aandacht vragen. De aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt is daarvan het meest urgent.

Opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst

De kwaliteitsagenda’s laten zien dat meer focus nodig is in keuzes t.a.v. opleidingsaanbod voor het opleiden van studenten voor de maatschappelijke opgaven waar Nederland momenteel voor staat. Denk aan uitdagingen op het gebied van woningbouw, zorg, onderwijs, klimaat en energie, veiligheid, kinderopvang en de digitale transitie. Het aantal opleidingen dat door de instellingen en hun (regionale) partners wordt gezien als maatschappelijk relevant, ligt een stuk hoger dan het aantal opleidingen die de onderzoekers scharen onder de in de Werkagenda genoemde maatschappelijke opgaven.4 Het stoppen met de eigen werkwijze kansrijk opleiden van de sector laat zien dat het onderwijs en bedrijfsleven onvoldoende lukt om afspraken te maken over het opleidingsaanbod.

Vanwege de krappe arbeidsmarkt vinden veel studenten na hun opleiding snel een baan. Die baan is echter niet altijd in beroepen die hen op langere termijn voldoende zekerheid geven. Of die een groot maatschappelijk of strategisch belang dienen. Het aandeel studenten dat instroomt op een opleiding die opleidt voor een maatschappelijke opgave neemt ook niet toe. Op basis van deze observaties stuur ik, zoals aangekondigd in het regeerprogramma, bij. In de zomer van 2025 kom ik met een pact voor het opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst, waarin ik - onder andere - met opleiders en werkgevers afspraken maak.5 Hierin betrek ik ook de acties uit het BBL-offensief.

Focus ontbreekt

Het baart mij tot slot zorgen dat in veel kwaliteitsagenda’s nog focus ontbreekt. Ongeveer tweederde van de instellingen zet op alle doelstellingen in, terwijl er ruimte was om hierin te kiezen. Dit onderstreept het belang van de doelen uit de werkagenda, maar een mogelijke keerzijde is dat de ambities minder groot zijn dan wanneer de instellingen scherpere keuzes hadden gemaakt in hun kwaliteitsagenda’s. De inzet lijkt bovendien niet altijd voldoende aan te sluiten bij de vastgestelde uitdagingen.6 Tot slot moeten sommige maatregelen die in de kwaliteitsagenda’s genoemd worden concreter gemaakt worden om de gewenste ambitie waar te kunnen maken.

Ik heb elke instelling een brief gestuurd bij de goedkeuring van de kwaliteitsagenda’s. Daarin heb ik aan elke instelling aangegeven waar de aandachtspunten voor de uitvoering van hun kwaliteitsagenda liggen. De bovenstaande punten zijn daarin aan bod gekomen. De komende periode ga ik hierover ook met de individuele instellingen en de sector in gesprek.

De midterm review als ijkpunt

In hoeverre bijsturing nodig is, laat ik afhangen van de eerste resultaten. In 2025 vindt een midterm review plaats, waarbij de sectorbrede voortgang inzichtelijk wordt gemaakt. In de zomer van 2025 verwacht ik tevens het pact over opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst te kunnen sluiten. Dit zijn twee belangrijke pijlers om, samen met de partners en uw Kamer, in het najaar van 2025 vast te stellen of de geformuleerde ambities worden waargemaakt en we de juiste vervolgstappen zetten richting een toekomstbestendig mbo.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

E.E.W. Bruins

Bijlage – Moties en toezeggingen Werkagenda en Stagepact

In deze bijlage ga ik in op de volgende moties en toezeggingen:

  • Toezegging om in te gaan op studenten die ongediplomeerd aan het werk gaan.

  • De motie van het lid Soepboer (NSC) over de mbo-verklaring.7

  • De motie van het lid Hagen over boeken en licenties.8

  • Toezegging om in te gaan op het BBL-offensief.

  • De motie van de leden Krul en Peters (beiden CDA) over de visie op practoraten9

Ongediplomeerd aan het werk

Een belangrijke oorzaak van ongediplomeerde uitstroom naar werk is de krappe arbeidsmarkt. Uw Kamer heeft haar zorgen geuit over deze zogeheten ‘groenpluk’. Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd om in deze brief hierop terug te komen.10 Het tegengaan van ongediplomeerde uitstroom vergt inzet van vele betrokkenen. Zo wil ik jongeren verleiden om in het onderwijs te blijven door in te zetten op aantrekkelijke praktische leerroutes (een breed aanbod aan BBL-opleidingen en meer switchmogelijkheden tussen BOL en BBL). Het bedrijfsleven heeft ook een belangrijke rol. Met de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) en het ministerie van SZW maak ik steeds meer concrete afspraken over het opleiden van jongeren via praktijkleren in tekortsectoren, zoals kinderopvang en ouderenzorg (‘sectorale ontwikkelpaden‘). Daarnaast ga ik instellingen, gemeenten en Doorstroompunten verplichten om in de regio afspraken te maken over het tegengaan van ongediplomeerde uitstroom naar werk. Ik ga in het voorjaar in de voortgangsbrief vsv uitgebreider in op de gedeelde inzet van al deze partijen.

Mbo-verklaring

Ik vind het belangrijk dat jongeren die voortijdig zijn uitgevallen uit een opleiding op een later moment weer gemakkelijk kunnen instromen. De mbo-verklaring kan studenten hierbij helpen. Ik heb mede op verzoek van uw Kamer de werking van de mbo-verklaring geëvalueerd. Deze evaluatie treft u als bijlage bij deze brief. Daaruit blijkt dat het instrument is geïmplementeerd in het mbo. Instellingen gebruiken de mbo-verklaring om vrijstellingen te verlenen. Voor werkgevers lijkt het instrument nog onbekend. Ik ga met betrokkenen over deze uitkomsten in gesprek. In mijn brief over de voortgang van het Actieplan voortijdig schoolverlaten, die ik dit voorjaar aan uw Kamer zal sturen, ga ik hier verder op in.

Marktverkenning schoolboeken en licenties in het mbo

In 2022 heeft uw Kamer een amendement van het lid Hagen c.s. aangenomen waarmee € 10 miljoen beschikbaar is gesteld om schoolboeken en licenties voor de basisvaardighedenvakken kosteloos beschikbaar te stellen aan studenten tot 18 jaar.11 Ter uitvoering van dit amendement geldt sinds dit studiejaar een tijdelijke maatregel, waarmee minderjarige studenten via de instellingen een tegemoetkoming krijgen in de kosten van schoolboeken en licenties. Dit is ook afgesproken in de Werkagenda mbo. Ik zal bezien hoe deze maatregel structureel vormgegeven kan worden.

BBL-offensief
Het bekender maken van de BBL is voor veel instellingen (75%) een punt van inzet in hun kwaliteitsagenda. Dit is belangrijk omdat de BBL voor om- en bijscholers, maar ook voor initiële studenten, een aantrekkelijk alternatief kan zijn om in de praktijk te kunnen leren. In het BBL-offensief werk ik samen met partners uit het onderwijs en bedrijfsleven aan het verder vergroten van de bekendheid van de BBL onder jongeren, ouders en bedrijven. Alle partijen werken al aan het vergroten van de bekendheid van de BBL via hun eigen kanalen. Zo verstuurde OCW bijvoorbeeld recent een ‘matbrief’ aan vmbo-eindexamenkandidaten. In deze brief werden vmbo-eindexamenkandidaten gewezen op de mogelijkheid om een BBL-opleiding te volgen. Het vergroten van de bekendheid van de BBL gaan we de komende tijd gezamenlijk organiseren.

Ook werken we aan het flexibeler maken van het BBL-onderwijs, het vergroten van het BBL-aanbod en de verbetering van de begeleiding. De instroom in de BBL is in het studiejaar 2023-2024 al opgelopen naar 31%.12 Deze relatief toenemende instroom, samen met de nog verder uit te bouwen inzet van instellingen, werkgevers en het Rijk (in het kader van het BBL-offensief) geven mij vertrouwen dat de BBL als aantrekkelijk alternatief de komende jaren verder zal groeien. Waar nodig zullen we hier aanvullend ook bestuurlijke afspraken over opnemen in het pact opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Ik zal uw Kamer hier, waar nodig, over informeren.

Praktijkgericht onderzoek

Om de onderwijskwaliteit te versterken via onderzoek en innovatie wil ik, onder andere, een speerpunt maken van de kennis- en innovatie-infrastructuur in het mbo. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder met uw Kamer heeft gecommuniceerd, is er een verkenning uitgevoerd naar praktijkgericht onderzoek in het mbo.13 Deze verkenning bied ik u bij deze brief aan. Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie van de leden Krul en Peters (beiden CDA). In deze verkenning wordt aangestipt dat een goede infrastructuur voor kennis en innovatie belangrijk is om de innovatiekracht in het mbo beter te benutten. Zo kunnen de opgedane kennis en innovaties op een goede manier beschikbaar worden gesteld aan mbo-docenten. Door hen te ondersteunen in het verwerken van deze ontwikkelingen in het onderwijsprogramma, kunnen zij binnen hun teams het onderwijs evidence-informed verbeteren.

Practoraten en praktijkgericht onderzoek zijn een belangrijk onderdeel van deze infrastructuur. Zo wordt binnen practoraten onderzocht welke onderwijsinnovaties of innovaties binnen het bedrijfsleven kunnen bijdragen aan verbetering van het mbo-onderwijs. Om te waarborgen dat de beste praktijkvoorbeelden zich evidence-informed kunnen verspreiden is het essentieel dat de kwaliteit van het onderzoek dat binnen de practoraten plaatsvindt, wordt versterkt. Ik ga de komende tijd met het veld in gesprek om nader te bepalen wat een goede positie is voor de practoraten en via welk tijdpad daarnaar toegegroeid kan worden. Daarbij belicht ik aspecten als het stellen van functie-eisen voor practoren en wil ik aandacht besteden aan de uitdagingen die practoren regelmatig ervaren met betrekking tot de toegang tot externe financiering via calls en regelingen. In het eerste kwartaal van 2025 informeer ik uw Kamer hierover.


  1. Hierna: ‘de Werkagenda’ en ‘het Stagepact’↩︎

  2. Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 617.↩︎

  3. Het betreft voor de hele sector circa € 570 miljoen voor 2024 tot en met 2027.↩︎

  4. Zie hiervoor de rapportage over Prioriteit 2 – Aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt, die als bijlage bij deze brief aan uw Kamer is gestuurd.↩︎

  5. In de Kamerbrief over de voortgang Werkagenda en Stagepact van juli jl. (Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 617) heb ik benoemd dat ik zal komen met een plan van aanpak voor opleiden voor de arbeidsmarkt van de toekomst. Dit geef ik vorm via dit Pact.↩︎

  6. De startmeting met daarbij een inschatting van de uitdagingen voor de sector en de instellingen kunt u vinden in de bijlagen bij Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 617.↩︎

  7. Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 606.↩︎

  8. Kamerstukken II 2022/23, 36 200 VIII, nr. 145.↩︎

  9. Kamerstukken II 2023/24, 31 288, nr. 1043↩︎

  10. Kamerstukken II 2023/24, 31 524, nr. 57↩︎

  11. Kamerstukken II 2022/23, 36 200 VIII, nr. 63.↩︎

  12. Zie hiervoor het rapport ‘Startrapportage prioriteit 2: overgang onderwijs-arbeidsmarkt’ bij Kamerstukken II 2023/2024, 31 524, nr. 617. De informatie uit het rapport is afkomstig van de jaarlijkse telling van studenten door DUO.↩︎

  13. Kamerstukken II 2022/23, 29 338, nr. 269.↩︎