[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Fiche: Achtste wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (DAC9)

Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Brief regering

Nummer: 2024D48400, datum: 2024-12-06, bijgewerkt: 2024-12-11 11:43, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 22112 -3985 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel van zaak 2024Z20526:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


22112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3985 Brief van de minister van Buitenlandse Zaken

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 december 2024

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 1 fiche die werd opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Achste wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (DAC9)

De minister van Buitenlandse Zaken,

C.C.J. Veldkamp

Fiche: Achtste wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn belastingen (DAC9)

  1. Algemene gegevens

  1. Titel voorstel

Voorstel voor een Richtlijn van de Raad tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen

  1. Datum ontvangst Commissiedocument

28 oktober 2024

  1. Nr. Commissiedocument

COM(2024) 497 final

  1. EUR-Lex

EUR-Lex - 52024PC0497 - EN - EUR-Lex (europa.eu)

  1. Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing

Niet van toepassing

  1. Behandelingstraject Raad

Raad Economische en Financiële zaken

  1. Eerstverantwoordelijk ministerie

Ministerie van Financiën

  1. Rechtsbasis

Artikelen 113 en 115 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU)

  1. Besluitvormingsprocedure Raad

Eenparigheid

  1. Rol Europees Parlement

Raadpleging

  1. Essentie voorstel

  1. Inhoud voorstel

De Commissie heeft de 8e wijziging van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen (ook wel bekend onder de afkorting DAC11) gepubliceerd, die ziet op het uitwisselen van fiscale informatie tussen de lidstaten van de Europese Unie (EU).2

Het doel van de achtste wijziging van DAC, DAC9, is het opstellen van een sjabloon voor, het creëren van een grondslag en methode om de bijheffing-informatieaangifte (hierna: informatieaangifte) automatisch uit te wisselen tussen EU-lidstaten om zodoende de regeldruk voor multinationals belastingplichtig in de EU te verminderen. Hiermee is het voorliggende voorstel de EU-implementatie van een akkoord over Pijler 2. Pijler 2 is een minimumbelasting voor groepsentiteiten van zowel multinationale groepen als binnenlandse groepen met een jaaromzet van ten minste € 750 miljoen. Deze minimumbelasting is afgesproken in het Inclusive Framework3 (hierna: IF) in samenwerking met de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en voor EU-lidstaten omgezet in een richtlijn.4 Het IF kan zelf geen bindende regelgeving opstellen. De minimumbelasting treedt inwerking wanneer het effectieve belastingtarief in een jurisdictie lager is dan het minimumbelastingtarief van 15%. In dat geval dient een bijheffing plaats te vinden. De bedrijven die onder de reikwijdte van Pijler 2 vallen zijn verplicht de informatieaangifte, bestaande uit een set aan documentatie, aan te leveren bij de desbetreffende belastingautoriteit.

In het IF is tevens een sjabloon voor de informatieaangifte opgesteld en een raamwerk voor de uitwisseling ontworpen. De voorgestelde wijziging van de richtlijn implementeert het sjabloon en raamwerk zoals dat binnen het IF is vastgesteld in de EU. Hierdoor gebruiken alle lidstaten dezelfde informatieaangifte en kan de informatie hieruit uitgewisseld worden.

De informatieaangifte, de voorgestelde bijlage 7, onderdeel 3, bij de DAC,5 bestaat uit drie onderdelen: (1) het algemeen deel met informatie over de groepsstructuur en over de entiteit die de informatieaangifte indient, en het jurisdictie-specifieke deel met informatie over (2) de toepassing van veilige-havenregels en (3) de berekening van het effectieve belastingtarief. Hiermee kunnen belastingautoriteiten vaststellen of de minimumbelasting van toepassing is en, indien dit het geval is, hoeveel bijheffing verschuldigd is en onder toepassing van welke regel. Om ervoor te zorgen dat belastingautoriteiten dit kunnen vaststellen, moet een multinational een informatieaangifte indienen.

Volgens de Pijler 2-regels van het IF, de Pijler 2-richtlijn en de Wet minimumbelasting 2024 moet de informatieaangifte, in beginsel, in iedere lidstaat waar de multinational bedrijf is gevestigd, worden ingediend. Dit betekent een verhoogde regeldruk voor de relevante multinationals. Om dit te voorkomen, bieden deze regels de mogelijkheid dat multinationals slechts één informatieaangifte indienen voor alle jurisdicties die onder een kwalificerende overeenkomst vallen. Dit kan een multilaterale overeenkomst zijn, zoals dit voorstel, of een bilaterale overeenkomst. De voorgestelde wijziging van de DAC creëert zo een multilaterale kwalificerende overeenkomst tussen de EU-lidstaten, waardoor multinationals dus nog maar in één lidstaat de informatieaangifte hoeven in te dienen.

In dat geval wisselt de belastingautoriteit in de jurisdictie van de indienende entiteit de relevante informatie uit met de belastingautoriteiten van de relevante jurisdicties. Een belastingautoriteit van een relevante jurisdictie is een belastingautoriteit van een jurisdictie die de Pijler 2-regels heeft geïmplementeerd, die een kwalificerende overeenkomst heeft met de belastingautoriteit in de jurisdictie van de indienende entiteit en waar de multinational die de informatieaangifte indient een groepsentiteit heeft (hierna: relevante belastingautoriteiten).

Om ook met relevante belastingautoriteiten in derde landen informatie uit te wisselen moet er dus met hen een gekwalificeerde overeenkomst bestaan. Om equivalentie te bewerkstelligen tussen gekwalificeerde overeenkomsten zijn in het IF het sjabloon en raamwerk opgesteld. Wanneer alle jurisdicties dezelfde overeenkomsten gebruiken, ontvangen alle jurisdicties dezelfde informatie op een uniforme wijze. Hierdoor worden multinationals niet geconfronteerd met verschillende vereisten. Dit betekent ook dat als het raamwerk of de regels van het IF wijzigen, ook het raamwerk van de EU aangepast zal moeten worden. Daarom bevat het voorstel een bevoegdheidsgrondslag voor de Commissie om een gedelegeerde handeling vast te stellen die ervoor zorgt dat latere wijzigingen in het raamwerk van het IF snel verwerkt kunnen worden en geen aanpassing van de richtlijn behoeven.

Relevante belastingautoriteiten krijgen, in principe, niet de volledige informatieaangifte. Enkel het deel dat relevant voor hen is. Volgens het voorstel wisselt de belastingautoriteit in de jurisdictie van de indienende entiteit de relevante informatie automatisch uit met de relevante belastingautoriteiten die genoemd worden in het algemeen deel. In principe ontvangen alle relevante belastingautoriteiten het algemeen deel van de informatieaangifte. Daarnaast ontvangen belastingautoriteiten het jurisdictie-specifieke deel dat ziet op de eigen jurisdictie en, waar relevant, informatie over andere jurisdicties waar zij over mogen bijheffen. De Commissie heeft geen toegang tot de informatieaangiftes.

De belastingautoriteit alwaar de informatieaangifte wordt ingediend, moet de relevante informatie binnen drie maanden na de indieningstermijn6 van de informatieaangifte uitwisselen.7 Als de multinational de informatieaangifte te laat indient, dient uitwisseling binnen drie maanden na de daadwerkelijke ontvangst plaats te vinden. Verder bevat het voorstel bepalingen ten aanzien van informatieaangiftes die incorrect zijn of als de uitwisseling te laat plaats vindt.

Lidstaten moeten zelf effectieve sancties in het leven roepen ingeval dat bedrijven de hiervoor beschreven regels overtreden.

  1. Impact assessment Commissie

De Commissie heeft geen impact assessment uitgevoerd. Het voorstel is een invulling van artikel 44 van de Pijler 2-richtlijn. Het onderhavige voorstel komt overeen met hetgeen al in het IF overeen is gekomen. Hierdoor heeft de Commissie ook geen beleidskeuzes gemaakt.

Verder is de Commissie van mening dat gezien de noodzaak van een snelle implementatie, een impact assessment het traject onnodig zou vertragen. Voor de toepassing van de minimumbelasting, dient de eerste informatieaangifte namelijk uiterlijk 30 juni 2026 ingediend te worden.

  1. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

  1. Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Nederland is voorstander van de Pijler 2-regels, omdat het een level playing field op het gebied van belastingen creëert­­­ en is voorloper geweest bij de implementatie hiervan. Tegelijkertijd zijn de regels veelomvattend, zowel in complexiteit als in regeldruk voor het bedrijfsleven en belastingdiensten. Bij de invoering van de Wet minimumbelasting 2024 is er vanuit gegaan dat alle jurisdicties die de Pijler 2-regels toepassen, in beginsel, kwalificerende overeenkomsten met elkaar hebben. Daardoor hoeft er slechts één informatieaangifte ingediend te worden door de desbetreffende multinational, wat de regeldruk doet verminderen.

Het verminderen van de regeldruk voor het bedrijfsleven is een belangrijke prioriteit van het kabinet. Om het makkelijker te maken voor Nederlandse ondernemers en burgers om in andere lidstaten te investeren, handelen en consumeren zet het kabinet zich in voor versterking van de Europese interne markt, vermindering van ongerechtvaardigde belemmeringen en een gelijk speelveld. Het kabinet werkt hieraan op basis van een actieagenda.8

  1. Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

Het kabinet staat positief tegenover het uitgangspunt van het voorstel, in overeenstemming met haar eerdere inzet tijdens de onderhandelingen binnen het IF over Pijler 2.

Hierbij vindt het kabinet het van belang dat zoveel mogelijk landen het raamwerk van het IF over de uitwisseling van de informatieaangiftes gaan toepassen, omdat daarmee een zo breed mogelijk gelijk speelveld wordt gerealiseerd. Dit leidt tot een grotere daling van de administratieve lasten. In dit kader meent het kabinet dat het voorliggende voorstel van groot belang is. Met het onderliggende voorstel kunnen de EU-lidstaten immers informatie met elkaar uitwisselen via het bestaande en goed werkende Europese informatie-uitwisselingsnetwerk. Hiermee wordt een raamwerk opgezet dat equivalent is aan het OESO IF-raamwerk. Het kabinet acht deze equivalentie belangrijk, zodat multinationals niet worden geconfronteerd met verschillende vereisten.

Daarnaast zal het kabinet zich tijdens de onderhandelingen inzetten voor een wijziging op de OESO common reporting standard (hierna: CRS), de automatische uitwisseling van informatie over financiële rekeningen.9 De beoogde wijziging ziet toe op een uitbreiding van de rapportageplicht waarbij rapporterende financiële instellingen additionele informatie moeten rapporteren zoals over gezamenlijke rekeningen en de rol van iedere te rapporteren persoon ten aanzien van de rekening. Deze additionele informatie is in de bijlage van de DAC-richtlijn opgenomen als te rapporteren informatie maar is nog niet verwerkt in de hoofdtekst van de richtlijn als additioneel uit te wisselen informatie. Belastingautoriteiten wisselen deze informatie uit op grond van deze hoofdtekst. Dit zal in de Nederlandse implementatiewet10 wel juist worden verwerkt, maar het kabinet meent dat de geest en de tekst van de richtlijn met elkaar overeenstemmen en dat de richtlijn overeenkomt met de Nederlandse implementatiewet. Dit kan toekomstige discussies voorkomen. Het kabinet is voornemens om gedurende de onderhandelingen in Brussel hiervoor een tekstvoorstel in te dienen.

  1. Eerste inschatting van krachtenveld

Het onderhavige voorstel is een EU-invulling van het OESO-raamwerk waar reeds een akkoord op is bereikt door het IF. De lidstaten van de EU hebben in het IF al onderhandeld over het voorstel. Gezien het belang van eenduidige toepassing van het raamwerk verwacht het kabinet weinig discussie over de inhoud van de voorgestelde wijziging van de richtlijn tijdens de onderhandelingen in de Raad en spoedig een akkoord.

  1. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

  1. Bevoegdheid

Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken. Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Dit voorstel is gebaseerd op artikelen 115 en 113 VWEU. Artikel 115 VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vaststellen van richtlijnen voor de onderlinge aanpassing van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of de werking van de interne markt, en wordt doorgaans gebruikt voor harmonisatie van belastingwetgeving. Artikel 113 VWEU vormt de rechtsgrondslag voor het vaststellen van bepalingen die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, de accijnzen en de andere indirecte belastingen, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen. De voorgestelde rechtsbasis is gelijk aan de via het voorstel te wijzigen richtlijn. Het kabinet acht dit de juiste rechtsbasis, nu de voorgestelde wijzigingen passen binnen voorwerp en doel van de te wijzigen richtlijn. Op het terrein van belastingen die rechtstreeks invloed hebben op de interne markt is sprake van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten, artikel 4, lid 2, sub a, VWEU.

  1. Subsidiariteit

Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel heeft tot doel om te voorzien in de uitwisseling van informatie uit de informatieaangifte en hiermee een gecentraliseerde informatieaangifte mogelijk te maken. Aangezien het gaat om de uitwisseling van informatie tussen een lidstaten over multinationals die in verschillende lidstaten zijn gevestigd, kan het verkrijgen van de relevante informatie onvoldoende door de lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt. Het betreft immers, bij toepassing van de inkomen-inclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel, informatie over entiteiten in het buitenland. Deze informatie moet dus ook uit het buitenland komen. Daarom is een EU-aanpak nodig. Zonder EU-aanpak zouden lidstaten bilateraal afspraken moeten maken om de informatie uit te wisselen. Dit zou tot fragmentatie en belemmeringen op de interne markt kunnen leiden. Door een gezamenlijk raamwerk wordt het gelijk speelveld op het terrein van informatie-uitwisseling binnen de interne markt verbeterd en wordt optimaal gebruik gemaakt van het bestaande en goed werkende Europese informatie-uitwisselingsnetwerk. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.

  1. Proportionaliteit

Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. Het voorstel heeft tot doel om te voorzien in de uitwisseling van informatie uit de informatieaangifte en hiermee een gecentraliseerde informatieaangifte mogelijk te maken. Het voorgestelde optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken, omdat er wordt voortgebouwd op het al bestaande Europese systeem van fiscale informatie-uitwisseling. Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk omdat er geen andere maatregelen genomen kunnen worden om een bestaand EU-uitwisselingsraamwerk uit te breiden, zodat dit ook van toepassing is op de informatie uit de informatieaangiftes.

  1. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

  1. Consequenties EU-begroting

De kosten van de implementatie, die de Commissie schat op € 3,3 miljoen voor de periode 2024-2027, zullen uit een herschikking van de middelen uit het Fiscalis programma worden gefinancierd. Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021-2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Dat is bij dit voorstel het geval.

  1. Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

De implementatie van de richtlijn brengt kosten met zich mee, die met name zullen komen te

liggen bij uitvoeringsinstanties zoals de Belastingdienst en toezichthouders. Het is op dit moment echter niet goed mogelijk om aan te geven wat de precieze impact van het voorstel is op de uitvoeringspraktijk van de Belastingdienst. Het kabinet zal zich ervoor inzetten om deze kosten zo beperkt mogelijk te houden. De uiteindelijke kosten zullen door middel van een Uitvoeringstoets ten tijde van de implementatie in de Nederlandse wet nader in kaart worden gebracht. Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.

  1. Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

Voor het voorstel is geen impact assessment gemaakt waardoor de financiële consequenties voor regeldruk voor het bedrijfsleven niet in kaart zijn gebracht. Bij het voorstel van wet minimumbelasting 2024 was het niet mogelijk om een kwantitatieve inschatting van de regeldrukeffecten te maken. Een kwantitatieve inschatting maken van de financiële consequenties van dit voorstel valt daarom ook niet te maken.

Wel kan een kwalitatieve inschatting gegeven worden van de financiële consequenties van het voorstel. Immers betreft het voorstel een kwalificerende overeenkomst tussen lidstaten. Hiermee verlaagt het voorstel de regeldruk voor de multinationals die onder de toepassing van Pijler 2 vallen, doordat zij slechts bij één belastingdienst de informatieaangifte hoeven in te dienen. De regeldruk die volgt uit een informatieaangifte is beschreven in de Memorie van Toelichting bij de Wet minimumbelasting 2024.11 In de Memorie van Toelichting bij de Wet minimumbelasting 2024 is verder aangegeven dat er voor Nederland circa 3.000 multinationale groepen en binnenlandse groepen onder de reikwijdte van deze wet vallen met betrekking tot het indienen van de informatieaangifte.12

  1. Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

Het voorstel zorgt ervoor dat bedrijven makkelijker aan de Pijler 2-regels kunnen voldoen binnen de EU, doordat zij centraal de informatieaangifte kunnen indienen voor alle lidstaten. Op langere termijn is de verwachting dat alle jurisdicties die de Pijler 2-regels implementeren, kwalificerende overeenkomsten met elkaar sluiten. Hiermee wordt het speelveld gelijk getrokken en kunnen multinationals hun informatieaangifte mondiaal centraal indienen. Naar verwachting heeft het voorstel geen gevolgen voor geopolitieke aspecten.

  1. Implicaties juridisch

  1. Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Het voorstel heeft tot gevolg dat in ieder geval de Wet op de internationale bijstandsverlening bij

de heffing van belastingen zal moeten worden gewijzigd.

  1. Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Aan de Commissie wordt, naast de bevoegdheid die de Commissie al heeft voor het vaststellen van bepaalde uitvoeringshandelingen op basis van eerdere wijzigingen van de Administratieve samenwerkingsrichtlijn, een aantal bevoegdheden toegekend tot het vaststellen van gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

De huidige richtlijn kent al de mogelijkheid voor de Commissie om middels uitvoeringshandelingen standaardformulieren op te stellen. Met het voorstel wordt daar een bevoegdheid aan toegevoegd om een standaardformulier voor het uitwisselen van de gegevens betreffende informatieaangifte op te maken (artikel 1, lid 2 van het voorstel). Dit standaardformulier is een hulpmiddel ter uitvoering van de bepalingen uit het voorstel en vormt geen essentieel onderdeel van basishandeling. Bevoegdheidstoedeling aan de Commissie is daarom mogelijk. Ook is het wenselijk, omdat het formulier lidstaten helpt om op eenzelfde manier dezelfde gegevens uit te wisselen en het niet nodig is de gewone wetgevingsprocedure te belasten voor het vaststellen van een dergelijk formulier. Bovendien ligt deze keuze voor een uitvoeringshandeling (i.p.v. delegatie) voor de hand, omdat hiermee wordt gewaarborgd dat de richtlijn volgens eenvormige voorwaarden wordt uitgevoerd. Het vaststellen van dit formulier verloopt volgens de onderzoeksprocedure uit artikel 26, lid 2, van de huidige richtlijn. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats, omdat voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die zien op belastingheffing conform artikel 2, lid 2, sub b, onder v, van Verordening (EU) nr. 182/2011 de onderzoeksprocedure van toepassing is.

Ten tweede wordt aan de Commissie de bevoegdheid toegekend om gedelegeerde handelingen vast te stellen om onderdeel 3 van bijlage 7 van de richtlijn aan te passen om deze in lijn te brengen met het gestandaardiseerde xml-schema van de OESO (artikel 1, lid 7, van het voorstel). Dit onderdeel van de bijdrage bevat informatie over de berekening van de eventuele bijheffing. Het is geen essentieel onderdeel van de basishandeling nu dit enkel gaat om het uniformeren van de richtlijnbijlage met het OESO xml-schema. De Commissie krijgt daarmee niet de bevoegdheid om zelfstandig te bepalen hoe de regels gewijzigd moeten worden, maar dit volgt uit het IF. Bevoegdheidstoedeling aan de Commissie is daarom mogelijk. Ook is het wenselijk, omdat het van belang is dat hetzelfde xml-schema gebruikt wordt door lidstaten als door derde landen die het OESO xml-schema gebruiken. Hiermee wordt de eerder genoemde equivalentie geborgd, zodat multinationals niet geconfronteerd worden met verschillende eisen. Een gedelegeerde handeling van de Commissie helpt om het xml-schema waar nodig aan te passen en op deze wijze is het niet nodig om de gewone wetgevingsprocedure te belasten voor het vaststellen van een dergelijk xml-schema. Bovendien ligt deze keuze voor een gedelegeerde handeling (i.p.v. een uitvoeringshandeling) voor de hand, omdat het gaat om de wijziging van een bijlage. De delegatiebevoegdheid is voldoende afgebakend. De Commissie krijgt alleen de bevoegdheid om via een gedelegeerde handeling de bijlage in lijn te brengen met het xml-schema. Het kabinet is betrokken bij eventuele wijzigingen van de Pijler 2-regels in het IF. Inhoudelijk heeft het kabinet dus al een oordeel kunnen vellen over de wijzigingen die door de Commissie doorgevoerd worden, voordat de Commissie gebruik maakt van de gedelegeerde handeling. Tot op zekere hoogte is er dus al sprake van ex ante controle. Hiernaast is er een mogelijkheid tot ex post controle. De Raad van de Europese Unie (hierna: “de Raad”) heeft de mogelijkheid om, binnen twee maanden, bezwaar te maken tegen vaststelling van de gedelegeerde handeling. Wanneer dit gebeurt, wordt de handeling niet vastgesteld. De toekenning van de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen is voor onbepaalde tijd verleend. Doorgaans heeft de toekenning van een bevoegdheidsdelegatie voor onbepaalde tijd niet de voorkeur van het kabinet, maar het kabinet kan zich hier bij uitzondering in vinden. Toekenning voor onbepaalde tijd is in dit geval namelijk noodzakelijk omdat de Pijler 2-regels, die verwerkt worden in het xml-schema, eveneens voor onbepaalde tijd gewijzigd kunnen worden. Tevens heeft de Raad ten alle tijden de mogelijkheid om de bevoegdheid van de Europese Commissie, in te trekken. Vanwege de noodzaak voor toekenning voor onbepaalde tijd en de mogelijkheid de bevoegdheid in te trekken, kan het kabinet instemmen met toekenning voor onbepaalde tijd.

  1. Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Het voorstel zou moeten worden geïmplementeerd op 31 december 2025, omdat de eerste informatieaangiftes op uiterlijk 30 juni 2026 worden ingediend. Op het moment dat de informatieaangifte moet worden ingediend, is het wenselijk dat er duidelijkheid bestaat of er een kwalificerende overeenkomst bestaat en dat hierdoor de informatieaangifte slechts in één lidstaat hoeft te worden ingediend.13

De periode tussen een akkoord over het voorstel en de implementatietermijn zal minder dan een jaar beslaan. Dat is vrij kort. Bovendien valt implementatie van DAC9 samen met implementatie van de vorige wijziging van de richtlijn, DAC8. Dit zal waarschijnlijk betekenen dat op enig moment in 2025 twee implementatiewetsvoorstellen, voor zowel DAC8 en DAC9, tegelijk bij de Tweede en/of Eerste Kamer zullen liggen. Die samenloop zal additioneel beslag leggen op het wetgevings- en het parlementair proces en maakt die processen ook complexer.

  1. Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

Het voorstel wordt geëvalueerd met de vijfjaarlijkse evaluatie van de Administratieve

samenwerkingsrichtlijn. Het kabinet hecht waarde aan de evaluatie van regelgeving en acht dit

dan ook wenselijk, omdat daarmee bezien kan worden hoe dit voorstel in de praktijk uitwerkt. Het

voorstel bevat geen horizonbepaling.

  1. Constitutionele toets

Niet van toepassing

  1. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

De Belastingdienst voorziet geen onmiddellijke uitvoeringsgevolgen gerelateerd aan de invoering van voorgestelde richtlijn.

Uitvoering geven aan onderhavig voorstel (DAC9) berust weliswaar op ingrijpende aanpassingen in systemen en andere implementatiewerkzaamheden, maar het voorstel vereist op zichzelf geen aanvullende (iv-)inspanningen. Ook in andere opzichten verlangt dit richtlijnvoorstel geen aanvullende uitvoeringslasten. Met de inrichting van de noodzakelijke gegevensstroom en het daarmee corresponderende iv-portfoliobeslag is reeds rekening gehouden bij de invoering van de Wet minimumbelasting 2024.

  1. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Niet van toepassing


  1. De afkorting van de Engelse benaming: Directive on Administrative Cooperation in the field of taxation.↩︎

  2. Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG.↩︎

  3. Het OESO/G20 Inclusive Framework on BEPS is in 2016 gevormd met het oog op implementatie van de maatregelen uit het OESO/G20 project om grondslaguitholling en winstverschuiving tegen te gaan (het BEPS-project) en verdere internationale samenwerking op het gebied van belastingheffing. Binnen het Inclusive Framework werken lidstaten en niet-lidstaten van de OESO op gelijke voet samen. Het Inclusive Framework heeft op het moment van schrijven van dit fiche 147 leden.↩︎

  4. Richtlijn 2022/2523 van de Raad van 14 december 2022 tot waarborging van een mondiaal minimumniveau van belastingheffing voor groepen van multinationale ondernemingen en omvangrijke binnenlandse groepen in de Unie, L 328/2↩︎

  5. Bijlages 1 tot en met 6 houden verband met eerdere wijzigingen van de DAC.↩︎

  6. Vijftien maanden na het eind van het boekjaar van de multinational.↩︎

  7. Voor het eerste jaar van toepassing geldt een verlengde uitwisselingstermijn van zes maanden.↩︎

  8. Kamerstukken II 2021/22, 22 112, nr. 3437.↩︎

  9. Dit was de eerste wijziging van de DAC, DAC2↩︎

  10. Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling cryptoactiva.↩︎

  11. Kamerstukken II, 2022/23, 36 369, nr. 3, p. 54-55.↩︎

  12. Kamerstukken II, 2022/23, 36 369, nr. 3, p. 54.↩︎

  13. Zie par. 3 (impact assessment) en 5 (other elements) van het voorstel.↩︎