[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Kabinetsreactie op het IBO Bedrijfsfinanciering

Bedrijfslevenbeleid

Brief regering

Nummer: 2024D48439, datum: 2024-12-06, bijgewerkt: 2024-12-09 16:59, versie: 2

Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van kamerstukdossier 32637 -658 Bedrijfslevenbeleid.

Onderdeel van zaak 2024Z20536:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


32 637 Bedrijfslevenbeleid

Nr. 658 Brief van de minister van Economische Zaken

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 december 2024

“Veel bedrijven kunnen financiering krijgen, maar er zijn nog een aantal knelpunten waardoor dit niet altijd goed lukt.” Een heldere boodschap uit het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) bedrijfsfinanciering. Het kabinet neemt deze boodschap ter harte. Via deze brief informeren wij uw Kamer over hoe we met de resultaten van het IBO om willen gaan, om een optimaal financieringsklimaat te creëren waarin ondernemers kunnen floreren en daarmee maximaal bijdragen aan de maatschappij.

Ondernemerschap vormt het fundament van onze economie, drijft innovatie en creëert werkgelegenheid. Veelbelovende ideeën en ondernemingen kunnen alleen tot bloei komen als hier financiële middelen voor gevonden kunnen worden. Het is daarom van essentieel belang dat financiering voor ondernemers in voldoende mate toegankelijk is. Zo kunnen de kansen voor de economie van de toekomst benut worden en blijft Nederland innovatief en concurrerend. De financieringsmarkt komt niet in alle gevallen vanzelf goed tot stand. De overheid investeert daarom in een breed scala aan financieringsinstrumenten, van micro-kredieten tot durfkapitaal en van het reguliere mkb tot de innovatieve scale-up.

We danken de werkgroep, haar voorzitter en het secretariaat van dit IBO. Het doel van het IBO Bedrijfsfinanciering ‘Kies voor Baten’ was om te beoordelen of het bedrijfsfinancieringsbeleid doelmatig en doeltreffend is en om mogelijkheden voor verbetering te identificeren. Hiertoe is het financieringslandschap en het overheidsinstrumentarium geanalyseerd, zijn knelpunten geïdentificeerd en zijn intensiveringen en bezuinigingen aangedragen. Daarbij is er ook aandacht besteed aan de samenhang van en wisselwerking tussen de verschillende instrumenten.

De primaire focus van het IBO lag bij instrumenten die direct toezien op het oplossen van marktfalen in de financieringsmarkt. Dit zijn garanties, verzekeringen, vreemd vermogen, durfkapitaal, en fund-of-funds. Subsidies en fiscale regelingen bieden bedrijven ook financiële ruimte. Ze zien echter niet op een specifiek marktfalen op de financieringsmarkt maar hebben andere beleidsdoelen. Hoewel deze wel zijn beschreven vormen ze niet de primaire focus. Bij de beleidsopties van het IBO is gefocust op het effect op de bedrijfsfinancieringsmarkt en niet op andere maatschappelijke en strategische doelen.

Hoofdconclusie van het IBO is dat de financieringsmarkt en het huidige financieringsinstrumentarium op hoofdlijnen goed functioneert. De meeste bedrijven hebben goede toegang tot financiering1 en over het algemeen sluit het financieringsinstrumentarium van de overheid goed aan bij het marktfalen op de bedrijfsfinancieringsmarkt. Wel zijn er twee belangrijke knelpunten. Ten eerste is er een tekort aan durfkapitaal voor latere groeifases van innovatieve scale-ups die belangrijk zijn voor een toekomstig en duurzaam verdienvermogen. Dit speelt vanaf 10 miljoen euro en in het bijzonder bij financieringsrondes boven de 50 miljoen euro. Hoewel Nederland een relatief goed ontwikkeld aanbod van durfkapitaal voor de vroege fase kent is dit voor latere fases maar beperkt aanwezig. De doorgroei van startups naar scale-ups blijft daarom achter in Nederland. Het tweede knelpunt betreft de beperkte toegang van mkb-bedrijven tot kleine kredietverlening, aangezien banken zich in toenemende mate uit dit segment terugtrekken. Vooral onder de 1 miljoen euro is het relatief lastig en duur om aan financiering te komen. Dit beperkt deze bedrijven om te groeien en bij te dragen aan de economie.

Het kabinet pakt deze knelpunten met name aan door de slagkracht van Invest-NL te vergroten met 900 miljoen euro. Daarnaast zet het kabinet in op een versterking van de private financieringsmarkt door te werken aan een versteviging van de kapitaalmarktunie en een betere toegang tot financiering voor ondernemers. Dat laatste doet het kabinet via de FinancieringsGids en een verkenning van een verruiming van de garantstelling op financiering via de BMKB; met name voor de financieringsmarkt tot 1 miljoen euro, zodat het mkb makkelijker aan financiering kan komen. Later in deze brief wordt uitgebreider ingegaan op de manieren waarop het kabinet invulling geeft aan de beleidsopties die in het IBO worden geschetst. In de kabinetsreactie kijkt het kabinet ook breder dan marktfalen, en neemt het ook andere maatschappelijke en strategische doelen mee.

Het kabinet kiest er daarnaast voor om focus aan te brengen in het instrumentarium. Het kabinet heeft besloten om de Groeifaciliteit te beëindigen, onder meer vanwege de uitkomsten van het IBO, het lage gebruik van de regeling en de lage kosten-baten verhouding.

Het IBO bedrijfsfinanciering staat niet op zichzelf. Beleidsinstrumenten worden iedere vijf jaar geëvalueerd, waarbij de instrumenten worden beoordeeld op doelmatigheid en doeltreffendheid. Dit jaar zijn er diverse evaluaties opgeleverd evenals een meta-evaluatie van het risicokapitaalinstrumentarium, welke met uw Kamer zijn gedeeld2. Uw Kamer ontvangt in een later stadium een reactie op de bevindingen en aanbevelingen van deze evaluaties. Daarnaast wordt in deze brief, waar relevant, gereageerd op de bevindingen van de Gezant MKB-Financiering en zijn rapport ‘Aanbevelingen ter verbetering van de MKB-Financiering tot 1 miljoen euro’.3

Het vervolg van deze brief gaat eerst nader in op de belangrijkste conclusies uit het IBO. Vervolgens wordt uiteengezet hoe invulling wordt gegeven aan de beleidsopties uit het IBO.

Belangrijkste conclusies uit het IBO

Het IBO concludeert dat de financieringsmarkt goed functioneert en het huidige financieringsinstrumentarium goed in elkaar zit. Nederlandse bedrijven geven relatief weinig aan financiering als een obstakel te zien, ook in vergelijking met andere Europese landen. De financieringsmarkt is daarbij ook in beweging. De bank is nog steeds een belangrijk kanaal, maar de non-bancaire sector is sterk in opkomst. Het IBO stelt verder dat bedrijven en financiers hun weg goed weten te vinden. Dit komt mede doordat veel instrumenten indirect ingrijpen op de financieringsmarkt, bijvoorbeeld via garanties of via fund-in-funds-investeringen. Bedrijven lijken daarmee weinig last te hebben van de verscheidenheid van instrumenten. Daarnaast is gebleken dat het overheidsinstrumentarium op hoofdlijnen goed aansluit bij marktfalen en hier ook op ingrijpt, maar dat er twee segmenten zijn waar nog knelpunten worden ervaren. Het eerste knelpunt betreft de doorgroei van innovatieve bedrijven en het tweede knelpunt betreft mkb financiering tot 1 miljoen euro. Het IBO geeft inzicht in de oorzaken van de twee resterende knelpunten.

Voor het eerste knelpunt geldt dat door fragmentatie van de Europese markt zowel in Nederland als de Europese Unie (EU) weinig fondsen met voldoende omvang bestaan om scale-ups in een latere fase te financieren. Nederlandse startups en scale-ups halen relatief snel financiering op in de vroege fase maar halen minder vaak vervolgfinanciering op en doen hier ook langer over. Nederland heeft één van de laagste opschalingsratio’s van de EU. In latere fases zijn bedrijven in grotere mate afhankelijk van buitenlandse investeerders.

Bij het tweede knelpunt (financiering tot 1 miljoen euro) ligt dat aan verschillende factoren; de doelgroep heeft een beperkt trackrecord (starters), onderpand of moeite met oriënteren op financiering. Verder drukken administratieve lasten relatief gezien zwaarder op het rendement van deze kredieten, wat automatisering van het kredietverleningsproces stimuleert, maar waarmee maatwerk soms in het gedrang komt. Volgens het IBO is het niet duidelijk wat het effect is van wet- en regelgeving op (bancaire) kredietverlening, zoals bijvoorbeeld de kosten volgend uit de verplichtingen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

Verder speelt dat banken nog steeds de belangrijkste financier zijn van het traditioneel mkb maar dat deze bancaire kredietverlening terugloopt. De non-bancaire sector laat daarentegen een sterke groei zien. Hieronder vallen financiers zoals bijvoorbeeld crowdfunding, leasing en factoring. Dit maakt het financieringslandschap gevarieerder, maar ook complexer om te navigeren. Hoewel het IBO aantoont dat het mkb er qua solvabiliteit goed voor staat, en vaker uit eigen middelen kan financieren, bestaat het risico op onderinvestering bij marktfalen op de financieringsmarkt. Dit verdient aandacht gezien de noodzakelijke investeringen in arbeidsproductiviteit en transities.

Tegelijkertijd stelt het IBO dat niet ten aanzien van elke categorie ondernemers marktfalen evident aanwezig is. In de huidige arbeidsmarkt en gelet op de ruimtelijke krapte gaat het stimuleren van één type bedrijf ten koste van andere bedrijvigheid met mogelijk meer toegevoegde waarde voor de Nederlandse samenleving. Het IBO geeft beleidsopties die meer focus aanbrengen in het overheidsinstrumentarium, dit kan door regelingen af te schalen die zonder goede reden (marktfalen) bedrijfsfinanciering stimuleren of die onvoldoende toezien op de groep bedrijven waar de grootste toegevoegde waarde te behalen is. Het IBO stelt dat dit met name speelt ten aanzien van het grootbedrijf (m.u.v. grote exporttransacties) en de agrarische sector. Dat er geen marktfalen wordt aangepakt op de financieringsmarkt betekent niet direct dat er geen ratio achter een instrument zit, hier kunnen andere (beleidsmatige) overwegingen achter zitten, zoals maatschappelijke doelen als de energietransitie, strategische autonomie en voedselzekerheid.

Het IBO gaat daarnaast in op de institutionele vormgeving van het overheidsinstrumentarium. Het overheidsinstrumentarium in Nederland is verspreid over verschillende organisaties. Dit komt enerzijds door de verschillende ontstaansgeschiedenissen van de instrumenten. Anderzijds speelt mee dat de uitvoering van sommige instrumenten beter passen bij een agentschap, zoals de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, (RVO), terwijl andere beter passen bij een private deelneming, zoals Invest-NL.

Het IBO geeft verschillende mogelijkheden om tot een betere institutionele vormgeving van het overheidsinstrumentarium te komen. De eenvoudigste manier is door verbeterde samenwerking tussen de verschillende organisaties. Deze betere samenwerking kan onder meer leiden tot synergievoordelen. Een verdergaande vorm is het samenvoegen van instrumenten onder één organisatie, waarbij het IBO tegelijkertijd concludeert dat het samenvoegen van instrumenten geen directe oplossing is voor de belangrijkste knelpunten en (significante) reorganisatiekosten kent.

Het IBO gaat ook in op de consequenties van een publiek-private investeringsinstelling en een mkb-bank maar raadt beide opties af. Met een mkb-bank wordt een publieke bank bedoeld die direct kredieten verstrekt aan het mkb. Hiermee wordt het marktfalen niet opgelost, maar worden risico’s overgeheveld van de private naar de publieke sector. Een mkb-bank heeft immers te maken met dezelfde transactiekosten en informatieasymmetrie als private financiers en moet aan dezelfde wet- en regelgeving voldoen als private financiers. Ook bestaat het risico dat de mkb-bank bestaande en non-bancaire financiering uit de markt drijft.

Met een publiek-private investeringsinstelling wordt een instelling bedoeld die zelfstandig privaat eigen en vreemd vermogen kan aantrekken. Een belangrijk nadeel hiervan is dat de instelling een hoger (verwacht) rendement moet behalen om ervoor te zorgen dat private vermogensverstrekkers bereid zijn om te investeren. Dit is onwenselijk omdat dit minder ruimte biedt voor investeringen met hoge maatschappelijke baten maar lage of onzekere financiële baten zoals onder andere voorkomt bij deep- en cleantech.

Naast het IBO heeft PwC in opdracht van het ministerie van Economische Zaken aanvullend een internationale vergelijking gemaakt tussen verschillende internationale financieringsinstellingen in omringende landen. Met de bevindingen uit het IBO en PwC4 wordt voldaan aan het verzoek uit de motie van de leden Slootweg en Bontenbal5 en de motie van de leden Dassen en Van der Lee6 om te onderzoeken hoe het instrumentarium in Nederland op één centrale plek vormgegeven kan worden. Daarmee worden beide moties afgedaan.

Het IBO is daarnaast ook uitgevoerd in lijn met moties van de leden Van Houwelingen7 en Inge van Dijk c.s.8. Het kabinet doet de moties middels deze brief af. Eerstgenoemde verzoekt het kabinet te onderzoeken hoe mkb-kredietverlening verbeterd kan worden. Motie Van Dijk c.s. roept op om, flankerend aan de FinancieringsGids, overheidsregelingen te onderzoeken die kunnen bijdragen aan het succes van de hub (deze stond voorheen bekend als de Financieringshub). Hierbij zou ook naar fiscale regelingen en buitenlandse voorbeelden gekeken moeten worden. Het IBO omvat zowel maatregelen ter ontwikkeling van de FinancieringsGids alsmede regelingen die toegang tot mkb- en startupfinanciering verbeteren. Hierbij is ook gekeken naar voorbeelden uit het VK, Duitsland, België en Frankrijk. Fiscale regelingen voor zowel het innovatieve als het brede mkb worden onderzocht in een apart onderzoek n.a.v. de motie Romke de Jong9. Een reactie op dit onderzoek wordt in het eerste kwartaal van 2025 verwacht.

Daarnaast heeft het kabinet toegezegd nader toe te lichten of anti-witwas regels Europees zijn, en zo ja of deze in Nederland strenger geïmplementeerd en toegepast worden dan in andere landen (door banken en toezichthouders). Zo niet, of er vergelijkbare anti-witwas regels zijn in het buitenland en hoe streng de toepassing daar is ten opzichte van Nederland. Op deze vragen wordt ingegaan in de bijlage van deze brief. Hiermee wordt deze toezegging afgedaan.

Op basis van de belangrijkste conclusies schetst het IBO beleidsopties langs vier richtingen. De eerste richting is het verbeteren van de werking van de financieringsmarkt, waarbij het ontwikkelen van de Europese Kapitaalmarktunie, een betere werking van de private financieringsmarkt en een betere samenwerking tussen publieke financieringsinstrumenten centraal staan. De tweede richting betreft intensiveringen, waarbij de geïdentificeerde knelpunten worden aangepakt met extra steun. De derde richting spitst toe op het terugdringen van overheidsingrijpen door meer focus aan te brengen. Ten slotte is er aandacht voor fiscale optimalisaties.

Inhoudelijke reactie op conclusies en beleidsopties

Het kabinet onderschrijft de conclusie uit het IBO dat de financieringsmarkt op hoofdlijnen goed functioneert, maar dat er nog twee knelpunten resteren. Het kabinet benadrukt dan ook het belang om deze knelpunten aan te pakken.

Doordat er maar beperkt financiering aanwezig is voor latere groeifases stokt de doorgroei van innovatieve bedrijven. Dit is zorgelijk omdat hun potentieel daardoor niet ten volle wordt benut. Ook kan dit ertoe leiden dat deze bedrijven verhuizen naar landen buiten de EU waar financiering beter beschikbaar is, zoals de Verenigde Staten. Dit is niet alleen een verlies aan economische waarde, maar ook aan innovatiekracht en talent. Dit straalt uit naar de rest van de keten en kan nadelig zijn voor zowel de strategische autonomie van ons land en de EU, als voor het realiseren van groene groei.

Ook vindt het kabinet het zorgwekkend dat het voor kleine ondernemers moeilijk is om financiering aan te trekken. Het mkb is cruciaal voor de werkgelegenheid en de economische ontwikkeling. Zo is het mkb verantwoordelijk voor 73% van de werkgelegenheid en 62% van de toegevoegde waarde1011. Deze ondernemers houden de regionale economie draaiende en zorgen voor een gediversifieerde economie. Verder heeft het mkb een cruciale rol als toeleverancier en afnemer van hoogwaardige industrie en is daarom onmisbaar voor onze ecosystemen. Het kabinet vindt het dan ook belangrijk dat zij in voldoende mate toegang hebben tot passende financiering. Hiermee kan groei en innovatie worden gefinancierd. Een gebrek aan passende financiering leidt tot onderinvesteringen waardoor het toekomstig verdienvermogen wordt geschaad.

Het kabinet verwelkomt de beleidsopties om verbeteringen in de financieringsmarkt aan te brengen. Hiermee worden beide knelpunten voor een belangrijk deel geadresseerd. Deze beleidsopties zijn aanvullend op bestaand beleid, zoals eerder met uw Kamer is gedeeld in de Kamerbrief MKB Financiering12. Het kabinet kiest ook voor focus in het instrumentarium, daarom wordt op basis van het minder evidente marktfalen in de doelgroep de Groeifaciliteit beëindigd. Het kabinet zal ten tijde van de voorjaarsbesluitvorming bezien hoe deze middelen ingezet kunnen worden voor andere doeleinden, zoals mogelijk het geïdentificeerde knelpunt voor (kleine) kredietverlening aan het mkb.

Knelpunt doorgroei

De belangrijkste stap die dit kabinet zet om het knelpunt rondom doorgroei te verhelpen is het vergroten van de slagkracht van Invest-NL. Hierdoor heeft Invest-NL meer mogelijkheden om te investeren in de doorgroei van startups naar scale-ups. Dit kan via directe investeringen of via fondsinvesteringen. In totaal is er 900 miljoen euro extra beschikbaar voor Invest-NL, deels voor een verhoging van het kernkapitaal van Invest-NL (600 miljoen euro), en deels voor een Blended Finance faciliteit (250 miljoen euro). Blended finance is een vorm van financiering waarbij privaat en publiek kapitaal wordt gecombineerd en waarbij de financieringsvorm doorgaans tussen subsidies en harde financiering in ligt. Met blended finance kan Invest-NL meer risico nemen. Hierdoor kan Invest-NL meer bijdragen aan het opschalen van projecten met grote maatschappelijke waarde maar lage of onzekere financiële baten. Dit biedt daarom mogelijkheden om meer privaat kapitaal aan te trekken. Verder worden risico’s voor de nationale veiligheid ondervangen door de Beschermingsvoorziening Economische Veiligheid te verhogen met 50 miljoen euro.

Om de doorgroei van innovatieve bedrijven te bevorderen is het belangrijk dat ook in de vroege fase voldoende financiering beschikbaar is. Het kabinet blijft daarom met het bestaande instrumentarium voor innovatieve bedrijven inzetten op de ontwikkeling en doorgroei van belangrijke innovaties, onder meer via de TTT-regeling, Vroegefasefinanciering, de SEED-regeling, de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) en het Innovatiekrediet. Deze instrumenten zijn voor een belangrijk deel revolverend, waardoor de lening of investering ook terugvloeit, in tegenstelling tot subsidies.

Daarnaast heeft het kabinet met interesse gekeken naar hoe de institutionele vormgeving van het instrumentarium kan bijdragen aan het verhelpen van dit knelpunt. Het kabinet kiest er nu eerst voor om de samenwerking tussen het bestaande instrumentarium te versterken. Daarom zal het kabinet op korte termijn samenwerkingsafspraken tussen Invest-NL, RVO en de ROM’s faciliteren. Door de samenwerking te vergroten kan de doelmatigheid van het instrumentarium worden vergroot en kunnen transactiekosten afnemen en synergievoordelen worden behaald. Daarnaast schetst het IBO een aantal andere verdergaande opties om het instrumentarium in te richten. In een later stadium wordt bekeken of het wenselijk is om deze opties te verkennen.

Naast deze maatregelen is ook de Europese kapitaalmarktunie van belang in het adresseren van dit knelpunt. Het kabinet deelt de conclusie van het IBO dat verdieping en integratie van de Europese kapitaalmarkt cruciaal is voor het versterken van het concurrentievermogen van de Europese economie. Een verdere versterking hiervan neemt barrières weg voor het vrije verkeer van kapitaal in de EU. Een goed functionerende, diepe en geïntegreerde Europese kapitaalmarkt is daarmee essentieel voor groeiende en innovatieve bedrijven. Het kan bijdragen aan (private) investeringen in onder meer duurzaamheid, digitalisering, voedselzekerheid, (economische) veiligheid en defensie. Het kabinet zet in op ambitieuze voortgang bij de ontwikkeling van de kapitaalmarktunie en verkent hierbij samenwerking met gelijkgestemde lidstaten, in lijn met de moties Van der Lee/Van Weyenberg13 en Dassen c.s.14. Daarnaast is het belangrijk om Europese middelen beter te benutten ter versterking van onze nationale financieringsinstrumenten.

Knelpunt mkb financiering

Net als de versterking van de kapitaalmarktunie en het beter benutten van Europese financieringsmogelijkheden, verbreedt ook het versterken van de non-bancaire financieringsmarkt de financieringsmogelijkheden van het mkb. Non-bancaire financiering, zoals factoring, leasing, direct-lending, crowdfunding en kredietunies, speelt een steeds belangrijkere rol en kan daarmee een verrijking bieden van het financieringslandschap. Voor het knelpunt in de financieringsmarkt tot 1 miljoen euro kiest het kabinet voor een aantal beleidsopties die de private financieringsmarkt verbeteren en wordt verkend of wijzigingen in het instrumentarium kunnen zorgen voor betere toegang tot financiering. Het kabinet heeft hierbij ook met interesse gekeken naar de aanbeveling van Menno Snel als gezant MKB-financiering.

Betere werking private financieringsmarkt

Het doorvoeren van verbeteringen in de toegang tot betrouwbare financiers en intermediairs, evenals een versterking van financieringsaanvragers, ziet het kabinet als een belangrijke stap om het knelpunt van mkb financiering (tot 1 miljoen euro) aan te pakken. Dit zorgt voor een meer dynamische en diverse financieringsmarkt, waardoor meer ondernemers toegang kunnen krijgen tot passende financiering. Dit is belangrijk voor ondernemers die moeilijk bij traditionele banken terecht kunnen. Verder kan de opkomst van de non-bancaire sector de concurrentie in de financieringsmarkt vergroten, wat kan leiden tot lagere kosten en betere voorwaarden voor ondernemers. De opkomst van non-bancaire financiers, aanvullend op traditionele banken, heeft geleid tot meer maatwerkoplossingen voor ondernemers. Om deze ontwikkelingen goed te kunnen duiden is het Ministerie van Economische Zaken met DNB en financiers (bancair en non-bancair) een pilot gestart om de datavoorziening over de mkb-financieringsmarkt te verbeteren. Rond de zomer van 2025 ontvangt uw Kamer de eerste resultaten.

In de afgelopen jaren is de private financieringsmarkt verrijkt, maar daarmee ook gefragmenteerd. Met name het micro- en kleinbedrijf ervaart uitdagingen bij de zoektocht naar externe financiering15. Het kabinet heeft daarom invulling gegeven aan de beleidsopties ter verbetering van de transparantie van het financieringslandschap met de lancering van de FinancieringsGids, waar ondernemers op één centrale plek een rijk aanbod van betrouwbare financiers en intermediairs kunnen vinden. Hiermee doet zij ook de motie van Dijk c.s. af16. Deze FinancieringsGids is, in samenwerking met betrokken stakeholders en de Gezant MKB-Financiering, ondergebracht bij de Kamer van Koophandel. Voor de FinancieringsGids zijn dit jaar en voor 2025 middelen beschikbaar gesteld. Tijdens de integrale weging in het voorjaar zal de continuering en doorontwikkeling van de FinancieringsGids worden bezien. Hierbij zal ook meegenomen worden hoe, in het verlengde van de FinancieringsGids, de kwaliteit van potentiële financieringsaanvragen verbeterd kan worden via educatieve programma’s, vouchers voor begeleiding door financieringsadviseurs, en een (re)checkloket voor afgewezen aanvragen (aanvankelijk via pilots). Het kabinet ondersteunt daarnaast de inspanning van de sector en gezant MKB-Financiering, Menno Snel, om in 2025 tot een vrijwillig afsprakenstelsel omtrent doorverwijzing en toelatingseisen te komen in relatie tot de FinancieringsGids17.

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de beleidsoptie voor het proportioneel delen van zekerheden onder financiers om de toegang tot krediet voor ondernemers te verbeteren. Hoewel dit in potentie kan bijdragen aan betere financieringsmogelijkheden, is niet gegarandeerd dat het altijd leidt tot daadwerkelijk meer en/of verbeterde kredietverlening. Het proportioneel delen van zekerheden brengt extra kosten met zich mee, omdat financiers onderzoek moeten doen naar de waarde en risico’s van de zekerheden. Eventuele wettelijke aanpassingen kunnen bovendien de juridische positie van financiers verzwakken en het verstrekken van mkb-kredieten minder aantrekkelijk maken.

In aanvulling hierop overweegt de Staatssecretaris Rechtsbescherming om het pandrecht op enkele punten verder te actualiseren, waaronder het wettelijk faciliteren van de digitalisering van de registratie van een stil pandrecht18. Daarmee worden lasten voor het bedrijfsleven verlaagd en is de verwachting dat kredietverlening aan met name het MKB wordt gestimuleerd. Het kabinet overweegt verder om meer in het algemeen te onderzoeken of meer modernisering van het zekerhedenrecht kan bijdragen aan behoud en vergroting van kredietruimte voor het MKB. Daarnaast zal gekeken worden naar de wijze waarop MKB-ondernemingen in financiële moeilijkheden kunnen herstructureren onder de Wet homologatie onderhands akkoord (WHOA). De WHOA voorziet in de mogelijkheid om een onderhands akkoord door de rechter te laten goedkeuren (‘homologeren’), waardoor aan dat akkoord ook schuldeisers en/of aandeelhouders zijn gebonden die niet met het aangeboden akkoord hebben ingestemd, en waarbij zij bijvoorbeeld afstand moeten doen van een deel van hun vordering. Het is daarom van belang om zorgvuldig te beoordelen of er voldoende aanleiding is voor nader onderzoek naar uitdagingen rond het proportioneel delen van zekerheden. Daarbij moet ook worden afgewogen of overheidsmaatregelen noodzakelijk en effectief zijn, rekening houdend met de kosten en gevolgen voor alle betrokken partijen.

Tot slot heeft het IBO aanbevolen om het effect van de Wwft of de uitvoering daarvan op de kredietverlening verder in kaart te brengen. De mogelijkheden hiertoe zijn verkend. Dit bleek echter onhaalbaar. Om een vertekend beeld van de kostenopbouw te voorkomen, dient voor een dergelijk onderzoek onderscheid gemaakt te worden tussen kosten die direct voortvloeien uit de uitvoering van de regelgeving en kosten die banken sowieso moeten maken in hun reguliere (krediet)processen. Daarnaast dienen de kosten die voortvloeien uit eventuele hersteltrajecten vanwege tekortkomingen in de naleving van de Wwft te worden gescheiden. De Nederlandse Vereniging van Banken geeft aan dat in de praktijk de gegevens met het benodigd onderscheid, attributie en detail om een adequaat en algeheel beeld te vormen voor de onderzoeksvraag niet voor handen zijn. De minister van Financiën en de minister van Justitie en Veiligheid zullen in 2025 een uitwerking delen van het regeerprogramma op het terrein van het voorkomen van witwassen. Hierin zal ook worden ingegaan op de wijze waarop in den brede wordt ingezet op een meer effectieve uitvoering van de Wwft.

Aanvullend op het IBO beveelt de sector, via het mkb-financieringsconvenant, aan om financiers te stimuleren zich aan te sluiten bij het BKR. Momenteel onderzoekt het kabinet wat een vrijwillige aansluiting bij BKR betekent voor de registratie van zakelijke kredieten. Indien aansluiting slechts mogelijk blijkt op grond van een wettelijke verplichting daartoe, dient deze verplichting vanzelfsprekend voorafgegaan te worden door een belangenafweging, waarbij ook oog is voor regeldruk en privacy. Daarnaast adviseert de sector om het voor non-bancaire partijen weer mogelijk te maken om in het Kadaster op naam te mogen zoeken. Dit is belangrijk zowel voor kredietbeoordelingen als KYC-verplichtingen onder de Wwft. Momenteel is het vanwege een rechterlijke uitspraak weer mogelijk om op naam te zoeken. Het kabinet neemt de oproep mee in het lopende afwegingsproces, waar het uw Kamer spoedig over informeert. Tenslotte roept de sector op om de deponeringsplicht in het Handelsregister voor kleine mkb’ers uit te breiden. Het kabinet begrijpt de mogelijke voordelen voor financiers ten aanzien van kredietbeoordeling en beheer, maar wil voorkomen dat ondernemers teveel administratieve lasten ondervinden. Het kabinet neemt deze aanbevelingen en beleidsopties als vertrekpunt voor verdere gesprekken met de sector en Gezant MKB-Financiering.

Stimulering van kredietverlening via bestaande instrumenten

Het kabinet blijft inzetten op het vergroten van de beschikbaarheid van financiering middels de garantstellingen op financiering, de Borgstelling mkb-kredieten (BMKB/BL) en het Dutch Alternative Credit Instrument (DACI) voor de non-bancaire financiersmarkt. Met dit instrumentarium wordt de toegang tot financiering verbeterd. Het IBO schetst een aantal opties om de werking van de instrumenten te verbeteren. De eerste is om de provisie van de BMKB te verlagen zodat de kosten voor ondernemers dalen. Dit maakt de regeling aantrekkelijker en betaalbaarder. Wel heeft deze optie een budgettair effect, omdat de inkomsten vanuit de regeling zullen dalen. De tweede optie is een fundamentele aanpassing door de regeling om te vormen tot een portefeuillegarantie. De regeling kan dan gemakkelijker toegepast worden door financiers, zowel bancair als non-bancair. Momenteel lopen hierover gesprekken met financiers, de sector en de gezant MKB-Financiering. Hierover zal de Kamer rond de zomer van 2025 worden geïnformeerd. De integrale weging van voorstellen vindt plaats tijdens de voorjaarsbesluitvorming.

Non-bancaire financiering speelt een steeds belangrijkere rol voor het mkb, maar funding blijft een knelpunt voor non-bancaire partijen. Daarom ondersteunt het kabinet de Gezant MKB-Financiering in het samenstellen van een werkgroep om met de sector deze fundingproblematiek, en daarvoor geschikte oplossingen, te onderzoeken. Hierbij worden lessen getrokken uit de werking van het huidige DACI instrument.

Ook blijft Qredits (met als huidige financiële overheidsondersteuning; een langlopende lening van 45 miljoen euro tot 2045), onveranderd essentieel voor voldoende toegang tot financiering voor kleine kredieten tot 250.000 euro voor het mkb. Zo is Qredits gestart met het aanbieden van duurzaamheidsleningen met een verlaagd rentetarief om bedrijven te helpen verduurzamen.

Het kabinet is van mening dat er bij de kredietverstrekking vanuit Qredits een goede balans is gevonden en zet Qredits daarom in huidige vorm voort.

Aanvullend concludeert het kabinet dat exporterende bedrijven een belangrijke rol spelen bij het huidige en toekomstige verdienvermogen van Nederland. Exporterende bedrijven zijn gemiddeld productiever dan niet-exporterende bedrijven19. Een derde van ons bbp wordt direct verdiend met de export. Daarom vindt het kabinet dat Nederlandse bedrijven moeten kunnen blijven exporteren en investeren in het buitenland. Hiervoor is een passend financierings-en verzekeringsaanbod essentieel. Ter ondersteuning van de financiering van het internationale Nederlandse bedrijfsleven heeft het kabinet 100 miljoen euro vrijgemaakt voor Invest International uit de gereserveerde middelen voor Invest-NL. Het kabinet onderzoekt tegelijkertijd hoe de continuïteit van Invest International voor de toekomst kan worden geborgd, onder andere door te bezien of en zo ja onder welke voorwaarden een integratie van beide organisaties mogelijk is op zodanige wijze dat de beleidsdoelen van beide organisaties worden versterkt (binnen de geldende budgettaire afspraken).

Extensiveringen

Het kabinet kiest ervoor om de Groeifaciliteit te beëindigen. Hoewel de Groeifaciliteit volgens de evaluatie (afgerond in 2024) goed functioneert concluderen wij dat de kosten en baten van de regeling momenteel niet in balans zijn. Door het lage gebruik zijn de uitvoeringskosten van de regeling hoog, terwijl de economische impact op dit moment laag is. Dit resulteert er ook in dat de regeling op dit moment niet kostendekkend is. Door een combinatie van deze factoren is besloten om de Groeifaciliteit af te schaffen.

Innovatief en breed mkb

Het kabinet kiest op dit moment niet voor verdere afschaling van het instrumentarium voor het innovatieve en het brede mkb. Het IBO concludeert dat het instrumentarium op hoofdlijnen goed in elkaar zit en effectief aangrijpt op het marktfalen. Voor het innovatief mkb lijkt het overheidsingrijpen doeltreffend doordat het zich richt op alle fases en dus de gehele klantreis van deze bedrijven. Alléén ingrijpen in de vroege fase van startups kan ertoe leiden dat deze bedrijven alsnog vastlopen in de latere fases. Tegelijkertijd kan het alleen ingrijpen in de latere fases ertoe leiden dat er minder startups de scale-up fase bereiken. De individuele evaluaties van de innovatieve instrumenten waren positief20. De evaluaties tonen aan dat bedrijven door overheidssteun makkelijker vervolgfinanciering krijgen, meer R&D-activiteiten uitvoeren, meer octrooien aanvragen, langer overleven en beter doorgroeien. Het bestaande financieringsgat in de vroege fase wordt nu goed opgevuld door het huidige instrumentarium. Dit instrumentarium richt zich bovendien op beleid dat additioneel is aan de markt door met name het mobiliseren van privaat kapitaal te stimuleren. Hierdoor ontstaat een hefboomeffect waardoor de durfkapitaalmarkt als geheel versterkt daar waar het marktfalen optreedt. Daarnaast is dit instrumentarium, in tegenstelling tot subsidies, voor een belangrijk deel revolverend, waardoor leningen en investeringen terugvloeien. Dat betekent dat het instrumentarium zich voor een belangrijk deel zelf in stand kan houden.

Voor de instrumenten gericht op het brede mkb besluit het kabinet op dit moment niet voor verdere afschaling te kiezen, omdat deze instrumenten toezien op het IBO knelpunt voor financiering tot 1 miljoen euro. Het brede mkb is een cruciale schakel in de ondernemersketen en zorgt voor diversificatie van de economie, (regionale) werkgelegenheid en werkt samen met grotere bedrijven en startups en scale-ups als partner, afnemer of toeleverancier van goederen of diensten. Ook zorgt een dynamisch mkb naast productiviteitsgroei voor grote maatschappelijke baten, denk hierbij bijvoorbeeld aan de belangrijke rol die mkb’ers en winkelstraten vervullen in dorpen en steden.

Internationaal

Het kabinet kiest op dit moment niet voor het aanbrengen van focus in het internationale instrumentarium omdat naast het adresseren van marktfalen het handelsinstrumentarium van de overheid zich ook richt op bredere beleidsdoelen, waaronder het versterken van onze concurrentiekracht, het creëren van een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven en het vergroten van ons internationale verdienvermogen.

Agrarisch

Momenteel wordt de Borgstelling MKB-Landbouwkredieten geëvalueerd. Naar aanleiding van het IBO zal hierin ook worden gekeken naar de voor-en nadelen van dit agro-specifieke instrument apart van de BMKB voor het overig MKB-bedrijfsleven. Na die evaluatie zal het kabinet besluiten over de (vormgeving van de) borgstelling voor de komende jaren. Het kabinet zal tevens bezien of andere generieke financieringsinstrumenten ook voor agrarische ondernemingen opengesteld kunnen worden. Verder zal het kabinet als het gaat om bestaande en nieuwe financiële instrumenten voor de agrarische sector nadrukkelijker kijken naar de complementariteit ten opzichte van het generieke financiële instrumentarium. In verband met de grote maatschappelijke opgaven van de land- en tuinbouw, de visserijsector en de aquacultuur als het gaat om voedselzekerheid, klimaat, natuur en dierenwelzijn, is goede toegang van deze sector tot financiering momenteel een belangrijk punt van het kabinetsbeleid.

Het kabinet heeft hiermee kennis genomen van de opties voor extensivering die het IBO aandraagt. Het kabinet zal tijdens de integrale besluitvorming in het voorjaar keuzes maken in het licht van budgettaire consequenties.

Fiscaal

Tot slot biedt het IBO beleidsopties binnen een vijftal fiscale regelingen. Omdat de fiscale regelingen zich niet primair richten op het bevorderen van bedrijfsfinanciering, is hier met name aangesloten bij bestaande publicaties. Op 17 oktober 2024 heeft het kabinet een gebundelde kabinetsreactie op de evaluaties van de innovatiebox, de MKB-winstvrijstelling en de landbouwvrijstelling met uw Kamer gedeeld21. Ten aanzien van de EIA, MIA en Vamil geldt dat deze recent zijn geëvalueerd, en door het kabinet Rutte IV al van een kabinetsreactie zijn voorzien22. Een belangrijke aanbeveling bij deze evaluaties is om onderzoek te doen naar de effectiviteit van de EIA en MIA als fiscale regelingen ten opzichte van directe subsidies. Ten aanzien van de EIA zal het kabinet dit jaar een nader onderzoek instellen naar onder andere de wenselijkheid van een fiscale faciliteit boven een directe subsidie en zal uw Kamer na afronding daarvan over de uitkomst informeren23.

Het kabinet neemt hiermee belangrijke stappen in de opvolging van een aantal beleidsopties uit dit IBO, de effecten hiervan in het verhelpen van de twee knelpunten zullen doorlopend gemonitord worden.

De minister van Economische Zaken,

D.S. Beljaarts

Bijlage 1: beleid om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen24

ACHTERGROND BELEID

  • 1989: oprichting van de intergouvermentele organisatie Financial Action Task Force (FATF) door G7 en Europese Commissie, omdat landen realiseerden dat een grensoverschrijdende aanpak van witwassen nodig is om dit grensoverschrijdende probleem effectief aan te pakken.

  • 1990: FATF publiceert 40 aanbevelingen (zogenoemde FATF-standaarden) voor landen voor een effectief anti-witwassysteem. Het cliëntenonderzoek en het melden van verdachte transacties zijn de pilaren van dit systeem. Deze pilaren rusten op het fundament van de risicogebaseerde aanpak. Bij hoge risico’s dient het onderzoek diepgravender te zijn, bij lage risico’s volstaat een oppervlakkiger onderzoek.

  • 1991: de EU publiceert, op basis van de FATF-standaarden, de eerste Europese anti-witwasrichtlijn.

  • 1993: NL implementeert de eerste anti-witwasrichtlijn in de Wet melding ongebruikelijke transacties en Wet identificatie bij dienstverlening (MOT en WID).

  • 2008: introductie Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op basis van een nieuwe anti-witwasrichtlijn. Belangrijkste aanpassingen: financieren van terrorisme toegevoegd, verplichtingen nader ingekleurd, risicogebaseerde benadering onderstreept. In de jaren hierna is de EU-richtlijn (en vervolgens in lijn daarmee de Wwft) aangescherpt ten aanzien van onder andere, cryptodienstverleners en regels voor hoog risico derde landen.

HUIDIGE STAND VAN ZAKEN

  • In 2018 en 2021 is het Openbaar Ministerie transacties overeengekomen met banken in verband met ernstige tekortkomingen in de naleving van de Wwft.25

  • Veel banken hebben de afgelopen jaren en momenteel herstelprogramma’s lopen om de tekortkomingen in te halen. In 2021 liet De Nederlandsche Bank (DNB) (toezichthouder op de naleving van de Wwft door banken) weten dat DNB op dat moment met 28 banken afspraken had over het herstel vanwege tekortkomingen in de naleving van de Wwft.26

  • In 2022 bracht DNB het rapport Van herstel naar balans uit.27 Hierin gaf DNB aan dat door zowel DNB als het OM de afgelopen jaren is geconstateerd dat een deel van de bancaire sector de Wwft onvoldoende heeft nageleefd. DNB stelt vast dat mede als reactie hierop banken hun inspanningen op dit vlak aanzienlijk hebben vergroot. DNB stelt ook vast dat hun onderzoek laat zien dat banken in substantiële aantallen afscheid nemen van klanten of niet overgaan tot dienstverlening.28 DNB concludeert dat banken meer risicogebaseerd kunnen werken. Ze kunnen hun klanten helpen door alleen informatie uit te vragen die gegeven het risico nodig is. DNB geeft aan van banken een meer risicogebaseerde aanpak te verwachten, zowel in hun hersteloperaties als structureel.

  • Naar aanleiding van dit rapport heeft DNB samen met de bancaire sector stevig ingezet op het verbeteren van de risicogebaseerde aanpak van banken bij de naleving van de Wwft. Dit heeft inmiddels tot verschillende concrete handvatten29 geleid die banken kunnen gebruiken bij het meer risicogebaseerd uitvoeren van hun verplichtingen.

  • Daarnaast is een van de thema’s uit de beleidsagenda aanpak van witwassen30 ‘ruimte waar mogelijk’. Een van de acties waar in dit kader aan gewerkt wordt is het waarborgen van de toegang tot betaalrekeningen voor zakelijke cliënten.

IMPLEMENTATIE/TOEPASSING ANDERE LANDEN

Implementatie: de Wwft bevat ten aanzien van het cliëntenonderzoek door banken geen nationale koppen. Wel is er een verschil in hetgeen banken moeten melden. Volgens de Europese richtlijn moeten banken verdachte transacties melden, volgens de Wwft moeten banken ongebruikelijke transacties melden. Vanuit het oogpunt van lasten, pakt dit verschil positief uit voor banken. Het meldsysteem in Nederland is bewust zo laagdrempelig mogelijk ingericht, om alle poortwachters (niet alleen banken) zoveel mogelijk te ontlasten in het verrichten van onderzoek naar ongebruikelijke transacties. Het melden van verdachte transacties brengt extra lasten met zich mee voor poortwachters. Immers, poortwachters dienen in zo’n systeem diepgravender onderzoek te doen naar transacties om vast te stellen of er meer aan de hand is dan enkel een ongebruikelijkheid. De FIU-Nederland is daarvoor beter geëquipeerd. Zo beschikt de FIU-Nederland over meer informatie, zoals informatie uit andere meldingen en strafrechtelijke informatie, om de meldingen van ongebruikelijke transacties te analyseren, (nieuwe) patronen te zien en om vast te stellen of er mogelijk sprake is van verdachte transacties.31

Toepassing: De Europese Commissie heeft in 2019 een zogenoemde post mortem review uitgevoerd naar aanleiding van ernstige tekortkomingen in de naleving van de anti-witwasregelgeving door Europese banken.32 Hieruit kwam naar voren dat het Europese anti-witwasraamwerk gebreken vertoont: door verschillen in implementatie van de richtlijn ontstaan er verschillen in regelgeving tussen lidstaten die misbruikt worden door criminelen. Ook zou het toezicht niet in alle lidstaten van hetzelfde hoge niveau zijn. Daarom heeft de Europese Commissie in 2021 een pakket met wetgevende voorstellen gepresenteerd. Met deze voorstellen wordt er een verordening (in plaats van de huidige richtlijn) geïntroduceerd waarin de verplichtingen voor poortwachters zijn opgenomen. Ook komt er een centrale Europese toezichthouder (AMLA) die als taak krijgt om zelf toezicht te houden op een aantal entiteiten die het meest risicovol zijn en de meeste grensoverschrijdende activiteiten hebben. Ook zal AMLA toezicht uitoefenen op nationale toezichthouders om het toezicht binnen de EU te convergeren. Dit pakket zal leiden tot een verdere harmonisatie van de EU-brede regelgeving en de toepassing ervan. De inwerkingtreding van dit pakket is voorzien in de zomer van 2027.


  1. Met financiering wordt zowel het verstrekken van leningen als het nemen van een aandelenbelang bedoeld. Het traditioneel mkb is doorgaans gefinancierd met (bancaire) leningen, startups en scale-ups zijn voor een belangrijk deel gefinancierd middels risicokapitaal in de vorm van een aandelenbelang.↩︎

  2. Meta-evaluatie: Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 100. Evaluaties risicokapitaal instrumenten: Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 97↩︎

  3. Kamerstuk 32 637, nr. 650↩︎

  4. Kamerstuk 32 637, nr. 642↩︎

  5. Kamerstuk 32 013, nr. 270↩︎

  6. Kamerstuk 36 550, nr. 19↩︎

  7. Kamerstuk 32 637, nr. 631↩︎

  8. Kamerstuk 36 410 IX, nr. 12↩︎

  9. Kamerstuk 32 637, nr. 580↩︎

  10. De maatschappelijke waarde van het mkb: Een onderzoek onder het mkb, 2023. (Panteia en MKB Nederland)↩︎

  11. Staat van het MKB: Economisch belang, 2021. (CBS)↩︎

  12. Kamerstuk 32 637, nr. 578↩︎

  13. Kamerstuk 21 501-07, nr. 1928↩︎

  14. Kamerstuk 21 501-20, nr. 2112↩︎

  15. Kamerstuk 32 637, nr. 608↩︎

  16. Kamerstuk 32 637, nr. 578↩︎

  17. Kamerstuk 36 600 VI, nr. 9↩︎

  18. Exporteren maakt bedrijven productiever, 2022. (CBS)↩︎

  19. Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 100 en Kamerstuk 36 410 XIII, nr. 97↩︎

  20. Kamerstuk 32 140, nr. 210↩︎

  21. Kamerstuk 36 202, nr. 158 voor kabinetsreactie evaluatie EIA. Voor kabinetsreactie op evaluatie MIA. Kamerstuk 36 202, nr. 159.↩︎

  22. Kamerstuk 36 202, nr. 158. Het voormalig kabinet communiceerde eerder dat de uitkomsten voor het zomerreces van 2024 naar de TK zou worden gestuurd. De opzet van het onderzoek is echter vertraagd.↩︎

  23. Met dit fiche wordt voldaan aan het verzoek van uw Kamer om een nadere toelichting te geven op de volgende vragen: is de regelgeving inzake het voorkomen van witwassen Europees? Zo ja, worden deze regels door zowel banken als toezichthouders strenger toegepast dan in andere landen? Zo nee, is er vergelijkbare regelgeving in het buitenland en hoe streng is de toepassing ervan in het buitenland? Kamerstukken II 2023-2024, TZ20 240, nr. 056.↩︎

  24. Zie: https://www.om.nl/actueel/nieuws/2018/09/04/ing-betaalt-775-miljoen-vanwege-ernstige-nalatigheden-bij-voorkomen-witwassen#:~:text=ING%20Bank%20N.V.%20(ING)%20in,financieren%20van%20terrorisme%20(Wwft). En https://www.om.nl/actueel/nieuws/2021/04/19/abn-amro-betaalt-480-miljoen-euro-vanwege-ernstige-tekortkomingen-bij-het-bestrijden-van-witwassen#:~:text=ABN%20AMRO%20Bank%20NV%20(ABN,bij%20haar%20activiteiten%20in%20Nederland.↩︎

  25. Kamerstukken II 2020-2021, 31 789, nr. 102, bijlage. In totaal stonden er op dat moment circa 90 banken onder het toezicht van DNB.↩︎

  26. Kamerstukken II 2022-2023, 31 477, nr. 81.↩︎

  27. ‘Om meer zicht te krijgen op de vraag hoe vaak banken klanten uitsluiten van dienstverlening of die beperken, en op welke gronden dit gebeurt, heeft DNB een uitvraag gedaan bij de vier grootste (retail)banken. Hieruit blijkt dat deze vier banken in 2021 van 7.700 klanten afscheid hebben genomen vanwege risico's op witwassen of terrorismefinanciering. Van categorale uitsluiting lijkt geen sprake: deze klanten behoorden tot een groot

    aantal verschillende economische sectoren. Hoewel 7.700 absoluut gezien en in het licht van de repercussies voor de betrokken klanten een substantieel aantal vormt, betreft het tegelijkertijd slechts 0,02% van het aantal particuliere en 0,17% van het aantal zakelijke klanten van deze vier banken. Het aantal potentiële klanten dat om dezelfde reden niet is geaccepteerd, is op basis van de uitvraag niet volledig vast te stellen; een ruwe schatting komt uit op ongeveer 7.000.’ DNB, Van herstel naar balans, p. 4.↩︎

  28. https://www.nvb.nl/themas/veilig-en-integer-financieel-stelsel/een-meer-risicogebaseerd-klantonderzoek/.↩︎

  29. Kamerstukken II 2022-2023, 31 477, nr. 80.↩︎

  30. Dit is ook nader toegelicht in het volgende Kamerstuk: Kamerstukken II 2022-2023, 31 477, nr. 81.↩︎

  31. Report from the Commission to the European Parliament and the Council on the assessment of recent alleged money laundering cases involving EU credit institutions, COM(2019) 373 final.↩︎