Nota van wijziging
Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans)
Nota van wijziging
Nummer: 2024D50189, datum: 2024-12-17, bijgewerkt: 2024-12-19 09:51, versie: 2
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Beslisnota bij Nota van wijziging inzake Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans)(Kamerstuk 36582)
- Aanbiedingsbrief
Onderdeel van zaak 2024Z11437:
- Indiener: C.J. Schouten, minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Onderdeel van zaak 2024Z21262:
- Indiener: J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- : Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (36582) (Plenair debat (tweeminutendebat)), TK
- 2024-07-02 15:00: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-07-03 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2024-09-18 14:00: Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-12-17 16:30: Procedures en brieven SZW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2024-12-19 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (đ origineel)
36 582 | Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans) |
Nr. 7 | NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 17 december 2024 |
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:
Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
In onderdeel a wordt âsociale activeringâ vervangen door âmaatschappelijke participatieâ en wordt na de puntkomma aan het slot van dat onderdeel âenâ toegevoegd.
Onderdeel c vervalt.
B
Artikel I, onderdeel K, komt te luiden:
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt âzijn arbeidsinschakeling ofâ.
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht op bijstand wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.
C
Artikel I, onderdeel L, onder 4, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt âEr wordt een nieuw lid toegevoegdâ vervangen door âEr worden twee leden toegevoegdâ.
2. Na het voorgestelde zevende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het college neemt bijdragen die leiden tot een kostenbesparing niet in aanmerking, voor zover de som van deze bijdragen en giften het bedrag, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel m, niet overstijgt.
D
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt âovereenkomstig het negende, tiende en elfde lidâ vervangen door âovereenkomstig artikel 18, tweede tot en met zevende lidâ en wordt âde Nederlandse taal beheerstâ vervangen door âde vaardigheden in de Nederlandse taal beheerstâ.
2. In het vierde lid vervalt de tweede zin.
3. Het zesde en zevende lid komen te luiden:
6. In afwijking van het eerste lid verlaagt het college de bijstand niet in verband met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden, indien belanghebbende zich bereid verklaart binnen een maand nadat het college belanghebbende in kennis heeft gesteld van het bestaan van dat vermoeden aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal en na die aanvang voldoet aan de voortgang die van hem verwacht mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.
7. Het college herhaalt de toets, bedoeld in het tweede lid, indien daartoe aanleiding bestaat. Indien uit de herhaalde toets blijkt dat belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst en belanghebbende niet voldoet aan de voortgang die van hem mag worden verwacht met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
4. In het achtste lid wordt âOnder de vaardigheden, bedoeld in het tweede, zesde, tiende, elfde en twaalfde lidâ vervangen door âOnder de vaardigheden in de Nederlandse taalâ.
5. Het negende, tiende, elfde en dertiende lid vervallen onder vernummering van het twaalfde lid tot negende lid en het veertiende lid tot tiende lid.
6. In het negende lid (nieuw) wordt âde toets, bedoeld in het tweede, tiende of elfde lid, van de vaardigheden in de Nederlandse taalâ vervangen door âde toets, bedoeld in het tweede lidâ.
E
In artikel I, onderdeel O, wordt na âde rechthebbende echtgenootâ ingevoegd âvan 21 jaar of ouderâ.
F
In artikel I, onderdeel P, vervalt in het voorgestelde artikel 24a onderdeel d, onder vervanging van â, enâ aan het slot van onderdeel c door een punt.
G
In artikel I, onderdeel Q, vervalt in onderdeel m âin ieder gevalâ.
H
In artikel I, onderdeel R, eerste onderdeel, wordt in het voorgestelde tweede lid, onderdeel a, de zinsnede âzodra belanghebbende er over beschikt over redelijkerwijs over kan beschikkenâ vervangen door âzodra belanghebbende er over beschikt of redelijkerwijs over kan beschikkenâ.
I
In artikel I, onderdeel U, wordt het voorgestelde artikel 34b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt âvan maximaal âŹ1.000 per twaalf maanden reserverenâ vervangen door âtot maximaal ⏠1.000 per kalenderjaar inzettenâ.
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na âwaardoor die persoonâ ingevoegd âof het gezinâ.
3. In het tweede lid wordt âHet college beheert het bufferbudget en wendt dit aanâ vervangen door âHet college wendt het bufferbudget aanâ en wordt âin een maandâ vervangen door âeen of meer maandenâ.
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij aanwending van het bufferbudget zijn de artikelen 11, vierde lid, en 45, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.
J
In artikel I, onderdeel Y, wordt in het twaalfde lid, âhet elfde lidâ vervangen door âhet vierde lidâ.
K
In artikel I, onderdeel Z, wordt het vierde lid vernummerd tot het zesde lid.
L
In artikel I, onderdeel CC, vervalt â, onderdeel câ.
M
Artikel I, onderdeel EE, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste onderdeel wordt âen vervallen de laatste twee volzinnenâ vervangen door âen wordt âartikel 18b, tweede tot en met dertiende lidâ vervangen door âartikel 18b, tweede tot en met negende lidâ.
2. Onder vernummering van het tweede en derde onderdeel tot derde en vierde onderdeel, wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
2. In het vierde lid wordt na âals bedoeld in het tweede lidâ ingevoegd âambtshalve of op verzoek van de belanghebbendeâ.
N
In artikel I, onderdeel FF, wordt na het vijfde lid een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het in aanmerking nemen van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen.
P
In artikel I, onderdeel KK, wordt na â10â ingevoegd âtot en met 10hâ, wordt na â34a,â ingevoegd â34bâ en wordt na â44,â ingevoegd â44aâ,.
Q
Artikel II, onderdeel E, komt te luiden:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt âzijn arbeidsinschakeling enâ.
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht op een uitkering wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.
R
In artikel II wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:
Onderdeel Ee
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een belanghebbende zich onverwijld na afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de artikelen 43 of 78f van de Participatiewet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen meldt voor een aanvraag voor een uitkering, geldt de datum van melding voor de aanvraag voor die uitkering tevens als melding bedoeld in artikel 16a.
S
In artikel II, onderdeel H, komt het eerste onderdeel te luiden:
1. In het tweede lid wordt âHet college verlaagt de uitkeringâ vervangen door âOnverminderd het vijfde lid, verlaagt het college de uitkeringâ en wordt âartikel 13, tweede en vierde lidâ vervangen door âartikel 13, tweede, derde en vijfde lidâ.
T
In artikel II, onderdeel M, wordt het voorgestelde artikel 38b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt âvan maximaal âŹ1.000 per twaalf maanden toekennenâ vervangen door âtot maximaal ⏠1.000 per kalenderjaar inzettenâ.
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na âwaardoor die persoonâ ingevoegd âof het gezinâ.
3. In het tweede lid wordt âHet college beheert het bufferbudget en wendt dit aanâ vervangen door âHet college wendt het bufferbudget aanâ en wordt âin een maandâ vervangen door âeen of meer maandenâ.
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij aanwending van het bufferbudget is artikel 5, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
U
Artikel III, onderdeel F, komt te luiden:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt âzijn arbeidsinschakeling enâ.
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, vierde en vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht op een uitkering wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.
V
In artikel III wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:
Onderdeel Ff
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een belanghebbende zich onverwijld na afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op grond van de artikelen 43 of 78f van de Participatiewet of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers meldt voor een aanvraag voor een uitkering, geldt de datum van melding voor de aanvraag voor die uitkering tevens als melding bedoeld in artikel 16a.
W
In artikel III, onderdeel I, komen de onderdelen a en b te luiden:
a. In het eerste lid wordt âHet college verlaagt de uitkeringâ vervangen door âOnverminderd het vijfde lid, verlaagt het college de uitkeringâ en wordt âartikel 13, tweede en vierde lidâ vervangen door âartikel 13, tweede, derde en vijfde lidâ.
b. In het vierde lid wordt âhet tweede lidâ vervangen door âhet tweede of vijfde lidâ.
X
In artikel III, onderdeel N, wordt het voorgestelde artikel 38b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt âvan maximaal âŹ1.000 per twaalf maanden toekennenâ vervangen door âtot maximaal ⏠1.000 per kalenderjaar inzettenâ.
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na âwaardoor die persoonâ ingevoegd âof het gezinâ.
3. In het tweede lid wordt âHet college beheert het bufferbudget en wendt dit aanâ vervangen door âHet college wendt het bufferbudget aanâ en wordt âin een maandâ vervangen door âeen of meer maandenâ.
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij aanwending van het bufferbudget is artikel 5, derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Y
Onder vernummering van de artikelen IV en V tot V en VI wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL IV WET GEMEENTELIJKE SCHULDHULPVERLENING
In artikel 7, tweede lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt âonder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplichtâ vervangen door âonder 1° tot en met 4°, van de Wet op de identificatieplichtâ.
Toelichting
Algemeen
Met deze nota van wijziging wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd op het wetsvoorstel Participatiewet in balans. Het betreft het herstel van een aantal (technische) omissies, waaronder verkeerde of weggevallen verwijzingen en verduidelijkingen en enkele meer inhoudelijke wijzigingen. Die worden per artikel toegelicht.
Bij drie wijzigingen wordt uitgebreider stilgestaan. Dit betreft het voorstel om kostenbesparende bijdragen vrij te laten, tezamen met giften tot een bedrag van âŹ1.200 per kalenderjaar (artikel 18, achtste lid). Ook betreft dit het voorstel om de taaleis in de Participatiewet te behouden (artikel 18b). Daarnaast wordt beschreven welke wijzigingen in het nieuwe artikel over het bufferbudget zijn doorgevoerd. De wijzigingen over de vrijlating en het bufferbudget zijn in nauwe samenwerking met gemeenten tot stand gekomen.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om Ă©Ă©n wijziging door te voeren in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarin wordt voorgesteld, om net zoals in dit wetsvoorstel, burgers de mogelijkheid te bieden zich te identificeren met een rijbewijs.
Voor de nadere uitleg per artikel wordt verwezen naar de onderstaande toelichting.
Artikelsgewijze toelichting
Onderdeel A (artikel 7)
In dit onderdeel was abusievelijk een onderdeel van artikel 7 niet vervallen, gelet op de wijzigingen over maatschappelijke participatie. Dat wordt met deze wijziging hersteld.
Onderdelen B, Q, S, U en W (artikel 17 Participatiewet, 13 en 20 Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers [IOAW], en 13 en 20 Wet inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen [IOAZ])
In de artikelen 17, eerste lid, van de Participatiewet, 13, eerste lid, van de IOAW en 13, eerste lid, van de IOAZ is opgenomen dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of op het recht op bijstand of uitkering. Bij de informatieverplichting voor het recht op bijstand enerzijds en de arbeidsinschakeling anderzijds gaat het om andersoortige verplichtingen waarbij het niet nakomen ook andere gevolgen heeft. Als niet wordt voldaan aan de informatieverplichting voor het recht op bijstand of uitkering kan deze worden opgeschort of ingetrokken (de artikelen 54 van de Participatiewet, 17 van de IOAW en 17 van de IOAZ) en wordt een boete opgelegd (de artikelen 18a van de Participatiewet, 20a van de IOAW en 20a van de IOAZ). De informatieverplichting die van belang is voor de arbeidsinschakeling is een meewerkverplichting1. Bij overtreding van een dergelijke verplichting is een maatregel de gebruikelijke reactie. Om dit onderscheid duidelijk te maken wordt voorgesteld om de informatieverplichting voor de arbeidsinschakeling apart te regelen in een nieuw tweede lid in de artikelen 17 van de Participatiewet, 13 van de IOAW en 13 van de IOAZ. Vanwege de vernummering van de leden in deze artikelen wordt in de artikelen 20 van de IOAW en 20 van de IOAZ een verwijzing aangepast. In artikel 20 van de IOAZ is ook een onjuiste verwijzing aangepast.
Onderdeel C (artikel 18 Participatiewet)
In het verslag (Kamerstukken II, 2024/25, 36 582, nr. 5) zijn verschillende vragen gesteld over de voorgestelde giftenvrijlating van ⏠1.200 die niet van toepassing is op het ontvangen van boodschappen. Naar aanleiding daarvan is opnieuw een poging ondernomen om te zoeken naar een oplossing zodat zowel giften als boodschappen van levensmiddelen onder de vrijlating tot 1.200 euro zouden vallen. Dit met het oog op een vereenvoudiging van de vrijlating tot 1200 euro.
Dit heeft geresulteerd in het voorstel van artikel 18, achtste lid, waarin is vastgelegd dat op kostenbesparende bijdragen, waaronder boodschappen van levensmiddelen, de vrijlating van 1.200 euro ook van toepassing is.
Onder kostenbesparende bijdragen vallen naast boodschappen onder meer de betaling door een derde van de kosten van gas, elektriciteit, water, de zorgpremie van de bijstandsgerechtigde aan de leverancier of de sportcontributie van een kind.
Voor zowel giften als kostenbesparende bijdragen zal gelden dat, voor zover zij tezamen de 1.200 euro per kalenderjaar niet overschrijden, bijstandsgerechtigden hiervan geen melding hoeven te doen bij het college van B&W. Op het moment dat de 1.200 euro wordt overschreden, dient een bijstandsgerechtigde hiervan wel melding te maken. Dit betekent overigens niet dat alle overschrijdingen leiden tot gevolgen voor het recht op bijstand. Het college van B&W is gehouden om in dit kader een individuele afweging te maken. Indien het gaat om giften, dan moet deze afweging gemaakt worden op grond van artikel 31, tweede lid, onder m, Pw. Indien het gaat om kostenbesparende bijdragen, moet deze afweging gemaakt worden op grond van artikel 18, eerste lid, Pw.
De regering is van mening dat met de voorgestelde wijziging de vrijlating tot 1.200 euro goed uit te leggen is aan de bijstandsgerechtigden en beter aansluit op de leefwereld van mensen. De vrijlatingsgrens van 1.200 euro per jaar is gekozen omdat â zo leren gesprekken met de gemeentelijke uitvoering en ervaringsdeskundigenâ het niet vaak voorkomt dat die grens van 1.200 euro wordt overschreden. Het is dan ook niet de verwachting dat bijstandsgerechtigden structureel de maximaal vrijgestelde giften zullen ontvangen.
Onderdelen D en M, onderdeel 1 (artikelen 18b en 47c Participatiewet)
Met artikel I, onderdeel M, stelt de regering voor de taaleis, met weliswaar aangepast handhavingsregime2, te behouden in de Participatiewet.
Met het wetsvoorstel wordt een generieke participatieplicht in de Participatiewet geregeld. In samenhang daarmee werd voorgesteld de huidige bepalingen omtrent de taaleis, opgenomen in artikel 18b Pw te laten vervallen. Gemeenten kunnen de verplichtingen in het kader van de generieke participatieplicht voor een individuele bijstandsgerechtigde nader invullen. De bedoeling was om gemeenten die ruimte ook te bieden ten aanzien van de verplichting tot het ontwikkelen van de beheersing van de Nederlandse taalvaardigheden. De regering gaf aan hiermee tegemoet te willen komen aan de behoefte aan handelings- en beleidsruimte van gemeenten.
Vragen over de taaleis in het verslag van de Tweede Kamer en de motie die bij gelegenheid van het debat over de geweldsincidenten in Amsterdam is aangenomen, hebben het laten vervallen van de taaleis voor de regering in een ander perspectief geplaatst. In de motie wordt verzocht om in het kader van de actieagenda integratie het schrappen van de taaleis te heroverwegen en het systeem van taalonderwijs onder de loep te nemen3. De regering voert deze motie de komende tijd uit, en zet een eerste stap door het schrappen van de taaleis, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, ongedaan te maken.
Met deze nota van wijziging wordt daarom voorgesteld om de taaleis (artikel 18b Pw) te behouden, met wijziging vanwege de invoering van een gedifferentieerd maatregelenbeleid en de wijziging van artikel 18 (artikel I, onderdeel L). Voorgesteld wordt te regelen dat ook bij niet voldoen aan de taaleis de regels voor verlaging van de bijstand in artikel 18 van toepassing zijn.
Het spreken, kunnen verstaan, lezen en schrijven van de Nederlandse taal vergroot naar het oordeel van de regering de kans om goed te kunnen participeren in de Nederlandse samenleving en op de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarom acht de regering het van belang om de taaleis in de Participatiewet te behouden. Dit houdt kort gezegd in dat het college de bijstand kan verlagen als een bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal niet of in onvoldoende mate beheerst om te participeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast blijft het toetsingskader in stand alsmede de uitzonderingsgronden, te weten 1) het hebben gevolgd van acht jaar Nederlandstalig onderwijs, 2) het hebben van een diploma voor een inburgeringsexamen of onderwijsroute of 3) het overleggen van een ander document waaruit blijkt dat de bijstandsgerechtigde de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst.
Wel wijzigen zoals aangegeven de maatregelen die opgelegd worden indien iemand niet aan de taaleis voldoet. In het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten zal worden bepaald welke maatregelen opgelegd kunnen worden als de taaleis niet wordt nageleefd. De regering is voornemens om de taaleis in te delen in dezelfde categorie als de generieke participatieplicht, te weten categorie 3. Een maatregel van de 3e categorie is verlaging met 25% van de uitkering met de mogelijkheid tot afwijking tot ten minste 15% of ten hoogste 100% met een duur van ten minste 1 maand en ten hoogste 6 maanden.
De generieke participatieplicht blijft onderdeel van het wetsvoorstel, met de mogelijkheid voor gemeenten om de verplichtingen nader in te vullen. Maar daarnaast blijft een bijstandsgerechtigde verplicht te werken aan de ontwikkeling van de beheersing van de Nederlandse taalvaardigheden als naar het oordeel van de gemeente een redelijk vermoeden bestaat dat betrokkene die vaardigheden niet voldoende beheerst om betaald werk te krijgen, aanvaarden en behouden.
In het eerste lid van artikel 18b Pw wordt geregeld dat het verlagen van de bijstand bij niet voldoen aan de taaleis gebeurt overeenkomstig artikel 18, tweede tot en met zevende lid, Pw. Dat betekent onder meer dat de maatregelen die worden opgelegd niet meer als standaardverlagingen in de wet zullen staan, maar worden opgenomen in het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten waardoor meer differentiatie mogelijk is. De bepalingen in artikel 18b Pw waarin de maatregeloplegging is geregeld vervallen of worden gewijzigd. Dat betreft de tweede zin van het vierde lid, het zesde lid, onderdeel b, en het zevende, negende, tiende, elfde en dertiende lid. De bepaling in het huidige zesde lid, onderdeel b, op grond waarvan de bijstand niet wordt verlaagd indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, staat in artikel 18, vierde lid (nieuw) en blijft dus van toepassing. Het afstemmen van een verlaging op de omstandigheden van de belanghebbende (nu in het zevende lid) staat in artikel 18, vijfde lid (nieuw).
In het dertiende lid is nu geregeld dat het college de toets of belanghebbende voldoet aan de taaleis steeds afneemt alvorens een zwaardere maatregel kan worden opgelegd. In het (nieuwe) zevende lid is in plaats daarvan geregeld dat het college de toets herhaalt indien daartoe aanleiding bestaat. Indien uit de herhaalde toets blijkt dat belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst en belanghebbende niet voldoet aan de voortgang die van hem mag worden verwacht met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal is het eerste lid van overeenkomstige toepassing en verlaagt het college de bijstand met een maatregel uit het Maatregelenbesluit.
Het artikel is verder redactioneel aangepast. In onderdeel M is geregeld dat de verwijzing naar de taaleis in artikel 47c Pw niet vervalt en is aangepast aan de vernummering van artikel 18b Pw.
Onderdeel E (artikel 24 Participatiewet)
Aan artikel 24 was abusievelijk âvan 21 jaar of ouderâ niet opgenomen. Dat wordt bij deze hersteld.
Onderdeel F (artikel 24a Participatiewet)
In artikel 24a was als voorwaarde opgenomen dat de persoon die recht had op een verhoging van de norm, geen kostendelende medebewoner mocht hebben. Dit bleek bij nader inzien niet noodzakelijk en wordt dus geschrapt.
Onderdeel G (artikel 31, tweede lid, onderdeel m, Participatiewet)
In artikel 31, tweede lid, onderdeel wordt voorgesteld dat giften tot ⏠1.200 per kalenderjaar worden vrijgelaten. De zinsnede âin ieder gevalâ wordt geschrapt om mogelijke onduidelijkheid weg te nemen dat dit bedrag een minimumnorm zou betreffen. Dat is niet het geval. In een individueel geval blijft uiteraard de mogelijkheid bestaan om op grond van artikel 18 een hogere vrijlating toe te staan.
Onderdeel H, J en K (artikel 32, 41 en 43 Participatiewet)
In deze drie onderdelen wordt een verschrijving gecorrigeerd. âOverâ wordt gewijzigd in âofâ (onderdeel H), er wordt abusievelijk verwezen naar het elfde lid in plaats van het vierde lid (onderdeel J) en aan artikel 43 wordt niet een vierde maar een zesde lid toegevoegd (onderdeel K).
Onderdeel I (artikel 34b Participatiewet)
Het bufferbudget wordt als nieuw instrument geĂŻntroduceerd om
maatwerk te kunnen leveren aan bijstandsgerechtigden die naast hun
uitkering werken en die door verrekening van inkomen en uitkering
onverhoopt financieel in de problemen (dreigen te) komen en onder het
bestaansminimum raken.
Uit de uitvoeringstoetsen en de internetconsultatie is een gemengd beeld
naar voren gekomen over de uitvoerbaarheid van het bufferbudget. In de
uitvoeringstoets van de VNG wordt aangegeven dat het instrument door de
uitvoering als complex uitvoerbaar wordt aangemerkt. De regering heeft
daarom de toelichting op het bufferbudget verduidelijkt. Omdat dit de
zorgen van gemeenten onvoldoende heeft weggenomen, zijn nadere
gesprekken gevoerd met gemeenten, VNG en Divosa om gezamenlijk te bezien
hoe het bufferbudget goed uitvoerbaar gemaakt kan worden. De regering
neemt dit serieus en vindt het belangrijk dat het bufferbudget door
gemeenten goed uitgevoerd kan worden. De gesprekken zijn constructief
verlopen en leiden tot onderhavig wijzigingsvoorstel van artikel 34b Pw.
De periode van het inzetten van het bufferbudget van âper 12 maandenâ
wordt gewijzigd in âper kalenderjaarâ omdat dit minder complex en
foutgevoelig is. Een maximumbedrag per kalenderjaar is voor iedereen
gelijk. Dat is door gemeenten eenvoudiger te hanteren en uit te leggen
dan een maximumbedrag voor een periode van 12 maanden, waarbij de
periode voor iedereen anders kan zijn.
Ook is door gemeenten aangegeven dat onvoldoende rekening wordt
gehouden met situaties waarin sprake is van samenwonenden die in de
regel gezamenlijk aanspraak maken op bijstand in aanvulling op inkomen
uit arbeid. Daarom wordt in artikel 34b, eerste lid, onder a, Pw
toegevoegd dat het ook kan gaan om het gezin dat minder dan de
betreffende bijstandsnorm tot de beschikking heeft of kan hebben. Om dit
verder te verduidelijken wordt een derde lid aan artikel 34b Pw
toegevoegd waarbij artikel 11, vierde lid en artikel 45, vierde lid Pw
van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Gemeenten hebben ook
aangegeven dat enkele termen uit artikel 34b Pw in de uitvoering
onvoldoende eenduidig geĂŻnterpreteerd kunnen worden, omdat die ook
gebruikt worden als het gaat om financiële handelingen in het kader van
de gemeentelijke begrotingscyclus. Daarom is âreserverenâ in het eerste
lid vervangen door âinzettenâ en komt âbeheertâ in het tweede lid te
vervallen.
Tevens wordt artikel 34b Pw verduidelijkt door de periode waarin iemand
op maandbasis minder dan de bijstandsnorm tot zijn beschikking heeft of
kan hebben en waarin de inkomensstabiliteit wordt beoogd, in het eerste
lid, onder a, en in het tweede lid, te uniformeren naar âeen of meer
maandenâ.
Tot slot worden de artikelen 38b uit de IAOW en IOAZ die betrekking
hebben op het bufferbudget geĂŒniformeerd met de wettekst van de
Participatiewet.
Uit de gesprekken met gemeenten, VNG en Divosa is gebleken dat de
memorie van toelichting onduidelijkheid schept als het gaat om het eerst
benutten van voorliggende voorzieningen voordat het bufferbudget ingezet
kan worden.
Benadrukt wordt nogmaals dat het bufferbudget voor slechts een kleine
groep bijstandsgerechtigden zal worden ingezet. Voordat toegekomen wordt
aan de inzet van het bufferbudget, heeft de gemeente immers
mogelijkheden om te voorkomen dat de problematiek ontstaat waarvoor het
bufferbudget nodig is. Bovendien zullen de nieuwe regels over verrekenen
veel problemen met inkomensverrekening voorkomen. Het bufferbudget is
bedoeld als sluitstuk voor een kleine groep bijstandsgerechtigden bij
wie andere oplossingen geen effect hebben gesorteerd. De regering vindt
het belangrijk om te benadrukken dat bijzondere bijstand voor
verwervingskosten en artikel 58, vierde en achtste lid, Pw niet
expliciet worden aangemerkt als voorliggende voorziening. Dit betreffen
immers geen instrumenten zoals beschreven in paragraaf 4.7.2 van de
memorie van toelichting en dragen niet direct bij aan het wegnemen van
de problemen waarvoor het bufferbudget bedoeld is. Het bufferbudget
betreft een maatwerkbudget waarmee gemeente de mogelijkheid hebben om,
mocht de individuele situatie daarom vragen, te voorkomen dat
bijstandsgerechtigden financieel in de problemen komen als gevolg van
het verrekenen. Met voorliggende voorzieningen wordt primair gedoeld op
instrumenten zoals de vrijlating en de premie voor arbeidsinschakeling.
Bij de vrijlating kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een situatie
waarbij een wat grotere verrekening verspreid kan worden over zes
maanden en de inzet van de vrijlating hierbij zorgt dat de
bijstandsgerechtigde niet onder de geldende bijstandsnorm komt. Het
bufferbudget kan worden ingezet als deze instrumenten zijn uitgeput,
niet kunnen worden toegepast of het probleem niet oplossen in de
individuele situatie.
Door bovenstaande wijzingen worden onduidelijkheden weggenomen en wordt
het bufferbudget voor gemeenten eenvoudiger te regelen in de processen
dan het huidige voorstel. De VNG heeft aangegeven dat het wetsvoorstel
beter uitvoerbaar wordt door deze wijzigingen. Naast deze wijzigingen
zal tijdens het implementatietraject bijzondere aandacht zijn voor de
invoering van het bufferbudget. Er zal een handreiking worden opgesteld
en met onder meer de VNG zal worden bezien welke andere
ondersteuningsactiviteiten nodig zijn.
Onderdeel L (artikel 47a Participatiewet)
Met deze wijziging wordt geregeld dat artikel 32, vijfde lid, in het geheel niet van toepassing op de uitvoering door de SVB in plaats van uitsluitend het onderdeel over vakantietoeslag. In de uitvoeringstoets op het wetsvoorstel Participatiewet in Balans is door SVB opgenomen dat de SVB het vaststellen van het netto-inkomen op uniforme wijze met gebruik van een standaardpercentage voor de WGA/WHK-heffing uitvoerbaar onder voorbehoud acht. Pas bij het bespreken van de verdere uitwerking van deze maatregel in de wijziging van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ was het voor de SVB mogelijk om de volle omvang van deze maatregel te duiden. Hierbij is gebleken dat er een dermate samenhang is tussen deze maatregel en de overige maatregelen waarvan de SVB reeds is uitgezonderd, dat de SVB in de gesprekken over de uitvoeringstoets van de wijzigingsregeling heeft verzocht ook van deze maatregel te worden uitgezonderd. De regering is met de SVB van mening dat de maatregelen in de wijzigingsregeling dermate samenhangend zijn dat zij slecht afzonderlijk toepasbaar zijn. Een gedeeltelijke uitzondering sluit voorts niet aan bij de doelgroep en de praktijk van de SVB. Gelet hierop heeft de regering het voorstel om de SVB uit te zonderen van de toepassing van artikel 32, vijfde lid, onderdeel c, uitgebreid naar het volledige vijfde lid van artikel 32.
Onderdeel M, onderdeel 2 (artikel 47c Participatiewet)
Met de aanpassing van artikel I, onderdeel EE, worden de aanpassingen in artikel 47c van de wet nader in lijn gebracht met de voorgestelde aanpassingen in artikel 18, van de wet (Artikel 1, onderdeel L, van het wetsvoorstel). De herzieningsmogelijkheid op verzoek, nu opgenomen in artikel 47c, twaalfde lid, van de wet, wordt met deze aanpassing veralgemeniseerd en samengevoegd met de heroverweging, opgenomen in het vierde lid. Aan de aanvullende specifieke herzieningsmogelijkheid zal, met het vervallen van de specifieke maatregelen in artikel 47c, zesde tot en met negende en twaalfde lid, geen behoefte meer bestaan.
Onderdeel N (47d Participatiewet)
Aan artikel 47d wordt een lid toegevoegd op basis waarvan bij ministeriele regeling regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop de SVB de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen in aanmerking neemt. Deze grondslag stond in artikel 31, vierde lid, dat wordt gewijzigd waardoor de grondslag komt te vervallen. De nieuwe grondslag, artikel 32 lid 5, onder c, is niet van toepassing op de uitvoering door de SVB. Per abuis was niet voorzien in een nieuwe grondslag voor de nadere regels expliciet voor de SVB. Daar wordt nu alsnog in voorzien.
Onderdeel P (artikel 78f Participatiewet)
In artikel 78f was de verwijzing naar artikel 34b (bufferbudget) abusievelijk vervallen en wordt artikel 44a toegevoegd waarmee achterstallig onderhoud wordt gepleegd.
Onderdelen R en V (artikel 15 IOAW en IOAZ)
Met de wijziging van artikel 15 in zowel de IOAW als de IOAZ geldt het volgende. Als iemand een aanvraag doet voor een uitkering op grond van de IOAW resp. de IOAZ maar blijkt dat deze persoon een aanvraag voor algemene bijstand (artikel 43 Participatiewet), Bbz (artikel 78f Participatiewet) of niet de IOAW of IOAZ maar andersom, moet doen, dan geldt de aanvraagdatum van de eerste âverkeerdeâ aanvraag als aanvraagdatum voor de juiste uitkering. Deze artikelen zijn het equivalent van artikel 43, lid 6, Participatiewet.
Onderdelen T en X (artikel 38b IOAW en IOAZ)
Dit betreffen wijzigingen van het bufferbudget. Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel I (artikel 34b).
Onderdeel Y (artikel 7 Wet gemeentelijke schuldhulpverlening)
Met het wetsvoorstel Participatiewet in balans wordt geregeld dat een burger zich voor een aanvraag voor een uitkering ook kan identificeren met een rijbewijs. De wijze van identificatie voor de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening is altijd gelijk en om dit zo te behouden wordt voorgesteld ook in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening te regelen dat een rijbewijs voldoende is om zich te identificeren. Op basis van het BSN-nummer dat op het rijbewijs staat kan de Basisregistratie Personen worden geraadpleegd en kan de identiteit gecontroleerd worden op nationaliteit en verblijfsstatus, welke gegevens ontbreken op het rijbewijs.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.N.J. Nobel