Ontwerpbesluit houdende de vaststelling van de transitietermijnen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel
Bijlage
Nummer: 2024D51635, datum: 2024-12-20, bijgewerkt: 2024-12-20 14:23, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Bijlage bij: Ontwerpbesluit houdende de vaststelling van de transitietermijnen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel (2024D51634)
Preview document (🔗 origineel)
Besluit van PM houdende de vaststelling van de transitietermijnen van de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel |
---|
(KetenID WGK025574)
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van , nr. ;
Gelet op de artikelen 117a, eerste lid, 150a, 150c, derde lid, 150f, eerste lid, onderdeel b, 150j, vierde lid, 150h, vierde lid, 150n, negende lid, 150p, tweede en derde lid, 150q, eerste, tweede en derde lid, 220e, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, 220g, eerste lid, 220ha, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, en 220i, eerste lid, aanhef, van de Pensioenwet, de artikelen 13, derde lid, en 39a van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, de artikelen 115a, eerste lid, 145b, derde lid, 145e, eerste lid, onderdeel b, 145g, vierde lid, 145i, vierde lid, 145m, negende lid, 145o, tweede en derde lid, 145p, eerste, tweede en derde lid, 214d, eerste lid, onderdeel b, en derde lid, 214e, eerste lid, 214fa, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, en 214g, eerste lid, aanhef, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, artikel XV van de Wet toekomst pensioenen en artikel VI van het Besluit toekomst pensioenen;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van , nr. );
Gezien het nader rapport van Onze Minister Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van , nr. ,
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
Het Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 43a komt te vervallen.
B
In artikel 45, negende lid, wordt ‘het jaarverslag over 2026’ vervangen door ‘het jaarverslag over 2027’.
C
In artikel 45b, tweede lid, wordt ‘Het jaarverslag over 2026 dient uiterlijk voor 1 juli 2026 openbaar gemaakt te worden’ vervangen door ‘Het jaarverslag over 2027 dient uiterlijk voor 1 juli 2027 openbaar gemaakt te worden’.
D
Artikel 45e wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘voor 1 januari 2025’ vervangen door ‘voor 1
januari 2026’.
2. In het tweede lid wordt ‘voor 1 januari 2026’ vervangen door ‘voor 1
januari 2027’.
E
In artikel 46a wordt, onder vernummering van het zesde lid tot het zevende lid, een lid ingevoegd, luidende:
6. Het door de pensioenuitvoerder verstrekken van informatie aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, bedoeld in artikel 150j, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 145i, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, vindt uiterlijk plaats één maand voor het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst of beroepspensioenregeling, bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet of artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
F
In hoofdstuk 11 wordt voor artikel 52 een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 51b. Transitiedata Wet toekomst pensioenen
1. De tijdstippen, bedoeld in de hierna genoemde artikelen uit de Pensioenwet, luiden als volgt:
Artikel van de Pensioenwet | Onderwerp | Transitiedatum | |
---|---|---|---|
a. | 150c | Mijlpalen in transitieperiode | Aan de mijlpalen, bedoeld in artikel 150c van de Pensioenwet, wordt
uiterlijk voldaan op de volgende tijdstippen: a. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 150c, eerste lid, onderdeel a, van de Pensioenwet: 1 januari 2025; b. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 150c, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet: 1 juli 2025 voor pensioenfondsen die voor 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet en uiterlijk 12 maanden voor de beoogde overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet, wanneer deze beoogde overgang op of na 1 juli 2026 plaatsvindt; en c. voor de mijlpalen, bedoeld in artikel 150c, tweede lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet: 1 oktober 2027. |
b. | 150f, eerste lid, onderdeel b | Compensatieperiode | De compensatieperiode, bedoeld in artikel 150f, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet, eindigt uiterlijk op 31 december 2036. |
c. | 150n, negende lid | Maximale omvang solidariteitsreserve of risicodelingsreserve na afwijking van de artikelen 10d of 10e van de Pensioenwet | De eis van de maximale omvang van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve van 15%, bedoeld in artikel 150n, negende lid, van de Pensioenwet, geldt, na afwijking van de artikelen 10d of 10e, van de Pensioenwet, op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. |
d. | 150p, tweede lid | Indienen overbruggingsplan | Een pensioenfonds als bedoeld in artikel 150p, tweede lid, van de Pensioenwet, dat voor 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet en dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. Een pensioenfonds als bedoeld in artikel 150p, tweede lid, van de Pensioenwet, dat op of na 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst als bedoeld in artikel 220i, tweede lid, van de Pensioenwet en dat uiterlijk 12 maanden voor deze beoogde overgang geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. |
e. | 150p, derde lid | Beschrijving financiële situatie pensioenfonds | In het overbruggingsplan beschrijft het pensioenfonds, als bedoeld in artikel 150p, derde lid, van de Pensioenwet, de financiële situatie van het pensioenfonds in de periode tot het pensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2028. |
f. | 150q, eerste lid | Indienen herstelplan | Een pensioenfonds dient het herstelplan, bedoeld in artikel 150q, eerste lid, van de Pensioenwet, in binnen drie maanden na de in onderdeel g genoemde tijdstippen. |
g. | 150q, tweede lid | Indienen overbruggingsplan | Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan, bedoeld in artikel
150q, tweede lid, van de Pensioenwet, in: 1°. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023; 2°. in het jaar 2024: uiterlijk 1 juli 2024; 3°. in het jaar 2025: uiterlijk 1 juli 2025; 4°. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026; 5°. in het jaar 2027: uiterlijk 1 april 2027. |
h. | 150q, derde lid | Looptijd overbruggingsplan | Het overbruggingsplan, als bedoeld in artikel 150q, derde lid, van de Pensioenwet, heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het pensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar eindigt niet later dan op 1 januari 2028. |
i. | 220e, eerste lid | Start deelneming deelnemer (overgangsrecht progressieve premie) | De deelneming van de deelnemer, als bedoeld in artikel 220e, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet, vangt uiterlijk aan op 31 december 2027. |
j. | 220e, derde lid | Wijziging pensioenovereenkomst (overgangsrecht progressieve premie) | Artikel 220e, derde lid, van de Pensioenwet, is van toepassing indien op of na 1 januari 2028 de pensioenovereenkomst zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt, maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage. |
k. | 220g, eerste lid | Uiterste overgangstijdstip nabestaandenpensioen | Het uiterste overgangstijdstip voor het nabestaandenpensioen, als bedoeld in artikel 220g, eerste lid, van de Pensioenwet, is 1 januari 2028. |
l. | 220ha, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2° | Recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid | Het recht op premievrije voorzetting vanwege arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 220ha, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van de Pensioenwet, is uiterlijk op 31 december 2029 ontstaan. |
m. | 220i, eerste lid, aanhef, eerste zin | Overgangsrecht gewijzigde pensioenovereenkomst | De uiterste datum waarop de Pensioenwet, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, nog van toepassing is op pensioenuitvoerders die nog niet zijn overgegaan op een gewijzigde pensioenovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 220i, eerste lid, aanhef, eerste zin, van de Pensioenwet, is 31 december 2027. |
2. De tijdstippen, bedoeld in de hierna genoemde artikelen uit de Wet verplichte beroepspensioenregeling, luiden als volgt:
Artikel van de Wet verplichte beroepspensioenregeling | Onderwerp | Transitiedatum | |
---|---|---|---|
a. | 145b | Mijlpalen in transitieperiode | Aan de mijlpalen, bedoeld in artikel 145b van de Wet verplichte
beroepspensioenregeling, wordt uiterlijk voldaan op de volgende
tijdstippen: a. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 145b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 januari 2025; b. voor de mijlpaal, bedoeld in artikel 145b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 juli 2025voor beroepspensioenfondsen die voor 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en uiterlijk 12 maanden voor de beoogde overgang op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wanneer deze beoogde overgang op of na 1 juli 2026 plaatsvindt; en c. voor de mijlpalen, bedoeld in artikel 145b, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling: 1 oktober 2027. |
b. | 145e, eerste lid, onderdeel b | Compensatieperiode | De compensatieperiode, bedoeld in artikel 145e, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, eindigt uiterlijk op 31 december 2036. |
c. | 145m, negende lid | Maximale omvang solidariteitsreserve of risicodelingsreserve na afwijking van de artikelen 28d of 28e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling | De eis van de maximale omvang van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve van 15%, bedoeld in artikel 145m, negende lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, geldt, na afwijking van de artikelen 28d of 28e, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. |
d. | 145o, tweede lid | Indienen overbruggingsplan | Een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 145o, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, dat voor 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. Een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 145o, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, dat op of na 1 juli 2026 overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling als bedoeld in artikel 214g, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en dat uiterlijk 12 maanden voor deze beoogde overgang geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder, kan voor dat jaar en de daaropvolgende jaren gedurende de transitieperiode geen overbruggingsplan indienen. |
e. | 145o, derde lid | Beschrijving financiële situatie beroepspensioenfonds | In het overbruggingsplan beschrijft het beroepspensioenfonds, als bedoeld in artikel 145o, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de financiële situatie van het beroepspensioenfonds in de periode tot het beroepspensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2028. |
f. | 145p, eerste lid | Indienen herstelplan | Een beroepspensioenfonds dient het herstelplan, bedoeld in artikel 145p, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in binnen drie maanden na de in onderdeel g genoemde tijdstippen. |
g. | 145p, tweede lid | Indienen overbruggingsplan | Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan, als bedoeld in artikel 145p, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, in: 1°. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september
2023; |
h. | 145p, derde lid | Looptijd overbruggingsplan | Het overbruggingsplan, als bedoeld in artikel 145p, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het beroepspensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar eindigt niet later dan op 1 januari 2028. |
i. | 214d, eerste lid | Start deelneming deelnemer (overgangsrecht progressieve premie) | De deelneming van de deelnemer, als bedoeld in artikel 214d, eerste lid, onderdeel b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, vangt uiterlijk aan op 31 december 2027. |
j. | 214d, derde lid | Wijziging beroepspensioenregeling (overgangsrecht progressieve premie) | Artikel 214d, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is van toepassing indien op of na 1 januari 2028 de beroepspensioenregeling zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt, maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage. |
k. | 214e, eerste lid | Uiterste overgangstijdstip nabestaandenpensioen | Het uiterste overgangstijdstip voor het nabestaandenpensioen, als bedoeld in artikel 214e, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is 1 januari 2028. |
l. | 214fa, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2° | Recht op premievrije voortzetting vanwege arbeidsongeschiktheid | Het recht op premievrije voorzetting vanwege arbeidsongeschiktheid, als bedoeld in artikel 214fa, tweede lid, onderdeel b, subonderdeel 2°, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is uiterlijk op 31 december 2029 ontstaan. |
m. | 214g, eerste lid, aanhef, eerste zin | Overgangsrecht gewijzigde beroepspensioenregeling | De uiterste datum waarop de Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, nog van toepassing is op pensioenuitvoerders die nog niet zijn overgegaan op een gewijzigde beroepspensioenregeling, zoals bedoeld in artikel 214g, eerste lid, aanhef, eerste zin, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, is 31 december 2027. |
G
In artikel 55 wordt ‘uiterlijk tot 1 januari 2027’ vervangen door ‘uiterlijk tot en met 31 december 2027’.
H
In artikel 57, aanhef, wordt ‘uiterlijk tot 1 januari 2027’ vervangen door ‘uiterlijk tot en met 31 december 2027’.
ARTIKEL II
Artikel 9b van het Vrijstellings- en boetebesluit Wet Bpf 2000 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt ‘uiterlijk tot 1 januari 2027’ vervangen door ‘uiterlijk tot en met 31 december 2027’.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Het in artikel 39a van de Wet verplichte deelneming in een
bedrijfstakpensioenfonds 2000 genoemde artikel 8 blijft uiterlijk van
toepassing tot en met 31 december 2027.
ARTIKEL III
Artikel 36a van het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen
wordt als volgt gewijzigd:
1. ‘uiterlijk tot 1 januari 2027’ wordt vervangen door ‘uiterlijk tot en
met 31 december 2027’.
2. In de laatste zin vervalt ‘Stb. 2023, 219’.
ARTIKEL IV
Het Besluit van 22 juni 2023 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen (Stb. 2023, 218) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel f wordt ‘met ingang van 1 januari 2027’ vervangen door
‘met ingang van 1 januari 2028’.
2. In onderdeel g wordt ‘met ingang van 1 januari 2028’ vervangen door
‘met ingang van 1 januari 2029’.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt “met ingang van 1 januari 2027” vervangen door “met ingang van 1 januari 2028”.
2. Onderdeel d vervalt.
ARTIKEL V
In artikel 11, derde lid, van het Besluit experiment pensioenregeling zelfstandigen wordt na ‘artikel 150a, tweede lid, tweede zin,’ ingevoegd ‘van de wet,’.
ARTIKEL VI
Indien het bij koninklijke boodschap van 19 juni 2024 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel (Kamerstukken 36578) tot wet is of wordt verheven en die wet in werking treedt, treedt dit besluit op hetzelfde tijdstip in werking.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
NOTA VAN TOELICHTING
I. Algemeen
Inleiding
Het voorliggende besluit ziet op de wijziging van de transitietermijnen van de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Met dit besluit wordt uitvoering gegeven aan de toezegging (T036321) aan de Eerste Kamer. Met het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie is invulling gegeven aan het eerste deel van deze toezegging; het overhevelen van de transitiedata naar een AMvB. Met dit besluit wordt voldaan aan het tweede deel van de toezegging: de uiterste transitiedatum wordt verlengd van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028.
Deze toelichting wordt gegeven mede namens de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst vanwege diens verantwoordelijkheid voor de fiscale component van dit besluit.
Hoofdlijnen van het besluit
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) zorgt voor een persoonlijker en transparanter pensioenstelsel, dat beter aansluit bij de arbeidsmarkt, en waarbij er eerder perspectief is op een koopkrachtig pensioen. Voor de overgang naar dit nieuwe pensioenstelsel is een zorgvuldige transitie vereist. De transitie naar het nieuwe pensioenstelsel raakt niet alleen pensioenfondsen en andere pensioenuitvoerders, maar ook pensioenuitvoeringsorganisaties, sociale partners, financieel adviseurs, de toezichthouders en ICT-providers. Alle ketenpartners spelen een belangrijke rol bij het doorlopen van de transitie en om deze zorgvuldig vorm te geven. De inspanningen van alle ketenpartners hebben als doel om te zorgen voor een beter pensioenstelsel voor alle deelnemers.
Met het wetsvoorstel verlenging pensioentransitie worden de transitiedata, waaronder de uiterste transitiedatum, uit de Wtp gehaald en overgeheveld naar een AMvB. Met dit besluit wordt de uiterste transitiedatum met één jaar verlengd, en wordt ook de tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 aangepast. Door deze wijziging ontstaat er meer ruimte voor uitvoerende partijen om de werkzaamheden te spreiden, waardoor de druk afneemt en een zorgvuldige transitie voor iedereen beter mogelijk is, en wordt het lerend vermogen in de sector maximaal benut. Bovendien wordt verduidelijkt dat een pensioenfonds voldoende tijd moet nemen voor de uitvoering van de wettelijke verplichte deelnemerscommunicatie voorafgaand aan het transitiemoment. Dit wordt gedaan door vast te leggen dat uiterlijk één maand voor het invaren een deelnemer geïnformeerd moet zijn over de verwachte persoonlijke gevolgen van de transitie. De AFM heeft eerder ingevuld dat deze communicatie niet later dan één maand voor de invaar- of transitiedatum moet plaatsvinden. Deze termijn wordt met dit besluit gecodificeerd.
Dit besluit geeft ook de mogelijkheid om in de toekomst sneller in te kunnen spelen op de actuele stand van de transitie in de sector, door wanneer dit nodig is, de sector meer tijd te geven. Het uitgangspunt daarbij is dat het kabinet terughoudendheid betracht.
Vele wijzigingen in de transitiedata creëren onzekerheid en onduidelijkheid voor miljoenen pensioendeelnemers. De noodzaak hiertoe kan blijken uit de weegmomenten2 waarbij de stand van de transitie met betrekking tot de uitvoering wordt opgemaakt. Het eerste weegmoment was bij de eerste voortgangsrapportage van 19 juni 2024. Het tweede weegmoment zal begin 2025 plaatsvinden. De monitoring van zowel het ministerie zelf, als de gesprekken met de sector en het advies van de regeringscommissaris, worden meegenomen in het bepalen van de noodzaak tot verdere verlenging van de transitieperiode. De Kamer wordt hierover halfjaarlijks geïnformeerd via de voortgangsrapportage.
Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid volgt de voortgang van de transitieperiode op verschillende manieren. Het gaat zowel om de wettelijke monitoring (opgenomen in artikel XIV van de Wet toekomst pensioenen), als om het voeren van gesprekken met de betrokken uitvoeringspartijen, waaronder bestuurders en professionals, in en rondom de transitie. Ook is er een regeringscommissaris aangesteld die op onafhankelijke wijze advies uitbrengt aan de betreffende bewindspersoon. Daarnaast heeft de regeringscommissaris een aanjaagfunctie: zij roept sectorpartijen op tot kennisdeling door middel van het onderling delen van goede voorbeelden en ervaringen. Gedurende de monitoring zullen er weegmomenten plaatsvinden, op basis van de dan verzamelde informatie kan een besluit genomen worden over het al dan niet verder verlengen van de transitieperiode.
Het aanpassen van de mijlpaal
Met het aanpassen van de uiterste transitiedatum naar 1 januari 2028
komt er een jaar bij voor pensioenfondsen om de transitie naar het
nieuwe pensioenstelsel te realiseren. Dit extra jaar helpt
pensioenfondsen en samenwerkende partijen om de werkzaamheden beter te
spreiden. Uit de monitoring blijkt dat hier veel gebruik van gemaakt
gaat worden, de meeste pensioenfondsen (74) willen invaren in 2026, een
kleinere groep (44) vaart naar verwachting in 2027 in. De tussenliggende
mijlpaal voor het inleveren van het implementatieplan ligt momenteel op
1 juli 2025. Voor de fondsen die in 2026 willen invaren past deze
mijlpaal. Hiermee is er immers voldoende tijd voor hen om het plan
zorgvuldig op te stellen en voldoende tijd voor de beoordeling door de
toezichthouders en de daadwerkelijke implementatie, inclusief
deelnemerscommunicatie. Voor de pensioenfondsen die in 2027 willen
invaren, kan het inlevermoment van 1 juli 2025 echter onnodig vroeg
komen. Er zit voor hen namelijk 18 maanden of langer tussen het
inlevermoment en het invaarmoment.
De regeringscommissaris heeft geadviseerd om het inlevermoment dynamisch te maken. Dat wil zeggen: fondsen zouden de plannen uiterlijk een nader te bepalen aantal maanden voor de beoogde invaardatum moeten inleveren. De regering heeft dat als volgt gewogen.
Allereerst is een belangrijk aandachtspunt de financiële situatie van pensioenfondsen. Hoe langer de tijd tussen indiening van het implementatieplan en het daadwerkelijke invaarmoment, des te groter de kans is op veranderingen van de financiële situatie in deze tussenliggende fase. Deze extra onzekerheid over de financiële situatie is onwenselijk.
Wanneer de indiening van het implementatieplan dichter op de voorgenomen transitiedatum wordt gepland, is de financiële onzekerheid voor pensioenfondsen in de tussentijd kleiner. Dit komt uiteindelijk de uitvoering van de plannen ten goede.
Daarnaast geldt dat door het dynamiseren van de inleverdatum, er meer gelegenheid is voor effectieve kennisdeling binnen de sector. Dit komt ook tegemoet aan hetgeen is gewisseld tijdens de wetsbehandeling van de Wet toekomst pensioenen in de Eerste Kamer over het beter mogelijk maken van effectieve kennisdeling. Een uiterste indiendatum die gekoppeld is aan de beoogde invaardatum biedt een betere mogelijkheid om door gezamenlijke inspanningen van de sector en toezichthouders de kwaliteit van de communicatie- en implementatieplannen te verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door het uitbrengen van good practices en Q&A’s om het lerend vermogen in de sector verder te stimuleren. Dit gebeurt al veelvuldig door de toezichthouders, maar kan met een mijlpaal die verder in de tijd ligt voor fondsen die later willen invaren, verder gestimuleerd worden. Door een verhoogde kwaliteit van de implementatieplannen wordt het beter mogelijk om de behandeltermijn door de toezichthouders zo kort mogelijk te houden.
Tot slot kan de tussenliggende mijlpaal van 1 juli 2025 zorgen voor onnodige tijdsdruk, en daarmee onnodige belasting voor uitvoeringsprofessionals en interne fondsbesluitvorming voor de fondsen die later dan 1 juli 2026 willen invaren. Er wordt in de transitieperiode een groot beroep gedaan op de sector. Met de mijlpaal van 1 juli 2025 moeten alle pensioenfondsen in principe klaar zijn met het implementatieplan. Dat betekent dat al het voorbereidende werk voor het implementatieplan al afgerond moet zijn, ook voor pensioenfondsen die later gaan invaren. Dat zorgt voor veel werk in de keten, dat in principe gespreid zou kunnen worden als de datum van indiening van de plannen dichter bij de invaardatum ligt. Uitvoeringsprofessionals, waaronder financiële, actuariële en juridische advisering, ICT en ook verantwoordings- en belanghebbendenorganen krijgen in dit proces ook veel werk op zich af en moeten soms meerdere pensioenfondsen, in verschillende fasen van de transitie, adviseren. In de praktijk zorgt de mijlpaal van 1 juli 2025 ook voor een opstapeling van het aantal te behandelen invaarmeldingen voor DNB. Dit tezamen kan uiteindelijk gevolgen hebben voor de kwaliteit en het tempo van de transitie.
Om bovengenoemde redenen is een mijlpaal waarbij de indiendatum en de invaardatum dichter bij elkaar liggen wenselijk om de transitie zorgvuldiger te kunnen laten verlopen. Een zorgvuldige transitie is uiteindelijk het doel.
Niet-verlengen van de mijlpaal van de arbeidsvoorwaardelijke fase
Het is noodzakelijk dat, bij het verlengen van de einddatum van de transitie met een jaar, de tussenliggende mijlpaal van de arbeidsvoorwaardelijke fase ongewijzigd blijft. Immers komt er alleen dan echt meer tijd voor de implementatie door pensioenuitvoerders. Voorkomen moet worden dat de geboden extra tijd gebruikt wordt voor het arbeidsvoorwaardelijk proces. Het verlengen van de arbeidsvoorwaardelijke fase zou ten koste kunnen gaan van de voorbereidingstijd voor pensioenfondsen en pensioenuitvoeringsorganisaties. De regering acht het wenselijk om op deze wijze meer tijd te geven aan de uitvoering, zodat een zorgvuldige transitie mogelijk is voor iedereen.
2.1 Het voorstel
Implementatie- en communicatieplannen en de invaarmelding moeten uiterlijk 12 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend worden bij de toezichthouders
De mijlpalen die zijn vastgelegd in de Wtp zijn geen wettelijk afdwingbare mijlpalen. De mijlpalen hebben een richtinggevende functie. Daarbij is het wettelijk kader leidend. Het behalen van de mijlpalen draagt eraan bij dat alle partijen betrokken bij de transitie voldoende tijd hebben om hun rol naar behoren te kunnen vervullen. In het wettelijk kader is het tijdig indienen van het implementatieplan gekoppeld aan het gebruik kunnen maken van het transitie-ftk. Dit is een prikkel om ervoor te zorgen dat pensioenfondsen zich daadwerkelijk houden aan de gestelde mijlpaal.
In de huidige wet- en regelgeving geldt 1 juli 2025 als deadline voor het indienen van het implementatieplan, maar zijn aan de overschrijding van deze deadline alleen gevolgen verbonden als pensioenfondsen gebruik willen maken van het transitie-ftk. Gebruik maken van het transitie-ftk kan niet als het implementatieplan op of na 1 juli 2025 wordt ingediend.
Het voorstel is dat implementatie- en communicatieplannen en de invaarmelding uiterlijk 12 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend moeten worden bij de toezichthouder. Daarmee ontstaat er ruimte voor pensioenfondsen die pas later zullen invaren, om deze plannen en invaarmelding ook later in te dienen. Met pensioenfondsen die later invaren en gebruik willen maken van het transitie-ftk en een overbruggingsplan indienen zal op soortgelijke wijze rekening worden gehouden.
Door deze aanpassing kan voor pensioenfondsen die later invaren het lerend vermogen in de sector verder worden gestimuleerd, ligt het moment tussen het indienen van de plannen en het invaarmoment dichter op elkaar, en kan de druk in de keten beter worden gespreid. Pensioenfondsen die in 2027 invaren kunnen namelijk meer tijd nemen om de plannen af te ronden, waardoor de piekbelasting van de in 2026 invarende pensioenfondsen beter behandelbaar wordt voor de ketenpartners, waar ook de pensioenfondsen die later willen invaren profijt van zullen hebben. Dit komt uiteindelijk de uitvoering ten goede. Bijvoorbeeld de juridisch en financieel adviseurs die pensioenfondsen ondersteunen kunnen met deze methode focus aanbrengen op de pensioenfondsen die eerder invaren, omdat andere pensioenfondsen pas later in het proces volgen. Hierdoor wordt het beter mogelijk om te leren van eerdere ervaringen in de pensioensector.
Om de gewenste spreiding in de uitvoering succesvol vorm te geven, is het belangrijk dat dit voorstel alleen geldt voor de pensioenfondsen die later dan 1 juli 2026 willen invaren. Als dit niet gebeurt ontstaat er namelijk een krapper proces voor het indienen van de plannen bij de toezichthouder voor de pensioenfondsen die in de eerste helft van 2026 willen invaren.
Door de verwachte kwaliteitsimpuls kunnen planningen van pensioenfondsen met betrekking tot invaren beter worden afgestemd en kunnen pensioenfondsen de tijd die zij moeten nemen voor communicatie met deelnemers ook goed meenemen in de planning die zij vooraf maken. Door betere voorspelbaarheid van ketenpartners wordt het gat tussen het indienen van het implementatieplan en het ontvangen van de uitkomst van de beoordeling minder groot, waardoor er een minder grote kans is dat de financiële situatie van een pensioenfonds in de tussentijd drastisch wijzigt.
Met deze termijn van 12 maanden is er een balans tussen tijd voor een kwalitatief goede voorbereiding en een tijdige beoordeling van DNB. Er is sprake van een ‘ten minste’ termijn; een fonds kan ook eerder de plannen en invaarmelding indienen.
Procesinformatie gedurende beoordeling DNB
DNB informeert pensioenfondsen op haar website reeds over de doorlooptijden en proces van beoordeling waar DNB naar streeft. DNB is voornemens in de communicatie fondsen te blijven informeren over de (resterende) doorlooptijd van de betreffende invaarmelding. Dit betekent dat DNB op basis van opgedane sectorbrede ervaringen en stappen in het invaardossier tijdens de behandeling van een invaarmelding in brieven aan individuele fondsen ook zal communiceren over de verwachte (resterende) doorlooptijd. Dit geeft pensioenfondsen meer duidelijkheid over de verwachte (resterende) doorlooptijd van een invaarbeoordeling. Uiteindelijk hangt de duur van de behandeltijd af van de complexiteit van het pensioenfonds, de kwaliteit van de invaarmelding en het aantal beoordelingen dat DNB tegelijkertijd onderhanden heeft.
DNB heeft op Open Boek Toezicht een uitgebreide procesbeschrijving opgenomen.3 Hierin staat dat wordt uitgegaan van – na afronden van de indienings- en controlefase en eventuele aanvulling van de aanvraag - een streven van afronden van de beoordelingsfase en besluitvormingsfase binnen 6 maanden voor toekomstige meldingen. Ook is beschreven hoe de beoordelingsfase in stappen verloopt. Deze nagestreefde doorlooptijd van beoordelings- en besluitvormingsfase gaat uit van een inschatting op basis van een “normale” mate van contact met het pensioenfonds. DNB is voornemens pensioenfondsen te informeren over de status van hun aanvraag en de verwachte doorlooptijd. De feitelijke doorlooptijd van de beoordeling zal in de praktijk van verschillende factoren afhangen zoals de kwaliteit van de ingediende documentatie, het mogelijk opvragen van aanvullende informatie bij het pensioenfonds, de inhoud en de snelheid van de reactie daarop van het pensioenfonds.
Bij de ontvangstbevestiging en bij andere te bepalen contactmomenten is DNB ook voornemens te gaan verwijzen naar de eisen rondom tijdige deelnemerscommunicatie en de daartoe door AFM beschikbaar gestelde informatie op haar website. Ook zal dit door DNB in de eerder genoemde procesbeschrijving op de website van DNB worden vermeld. Met een uiterlijke termijn van 12 maanden tussen indiening van invaarmelding en het implementatieplan/communicatieplan en de beoogde invaardatum blijft er, in de situatie dat het pensioenfonds zorgdraagt voor evenwichtige invaardocumentatie, genoeg ruimte voor pensioenfondsen om de deelnemers adequaat te informeren.
Om de transitie op zorgvuldige wijze te kunnen doorlopen, biedt DNB partiële beoordelingen aan, waarbij delen van de invaarmelding al eerder beoordeeld kunnen worden. Om het lerend vermogen in de sector te bevorderen deelt DNB op haar website beleidsuitingen zoals Q&A’s en good practices. DNB zal de geleerde lessen met de sector blijven delen via onder andere presentaties op congressen, rondetafelbijeenkomsten en nieuwsberichten op de website zodat andere pensioenfondsen hiervan kunnen leren.
Uiterste communicatiemoment voor transitie naar het nieuwe stelsel
Als de beoordeling van de invaarmelding door DNB positief is afgerond, mag een pensioenfonds invaren naar het nieuwe pensioenstelsel. De mijlpaal voor het indienen van het implementatieplan ligt op dit moment op 1 juli 2025. De AFM beoordeelt het communicatieplan, maar neemt geen besluit in relatie tot de invaarmelding. In het communicatieplan wordt de basis gelegd voor de daadwerkelijke communicatie die moet gaan plaatsvinden naar de deelnemer. Voorafgaand aan het transitiemoment moeten deelnemers persoonlijk worden geïnformeerd over wat de transitie voor hen betekent. De AFM heeft eerder ingevuld4 dat deze communicatie niet later dan één maand voor de invaar- of transitiedatum moet plaatsvinden. Deze termijn wordt met dit besluit gecodificeerd.
Deelnemers moeten uiterlijk één maand voorafgaand aan het invaren zijn geïnformeerd over de verwachte persoonlijke gevolgen van de transitie. Om dit daadwerkelijk tijdig te kunnen uitvoeren, moeten pensioenfondsen op tijd beginnen met de voorbereidingen hiertoe. Doorgaans begint deze voorbereiding uiterlijk drie maanden voor de daadwerkelijke invaardatum. Met de voorbereiding op het communiceren kan het fonds ook al aanvangen tijdens de beoordeling van de invaarmelding door DNB.
De communicatie met deelnemers kan verder voor het invaarmoment plaatsvinden, maar één maand is het minimum waaraan moet worden voldaan. Als het mogelijk is om de communicatie eerder uit te voeren, met dezelfde correctheid en duidelijkheid, dan is het wenselijk om dit te doen.
Met de minimale termijn van één maand wordt een balans getroffen tussen enerzijds de ruimte die de uitvoerder nodig heeft en de tijd die een deelnemer nodig heeft. De pensioenuitvoerder heeft gedurende de invaarmelding tijd nodig om het invaarproces zo goed mogelijk in te richten en evenwichtige keuzes te maken met betrekking tot de transitie. Gedurende deze periode worden meerdere keuzes overwogen en zijn nog niet alle besluiten genomen, het is dan nog niet mogelijk om informatie te verstrekken die relevant is voor de individuele deelnemers. Bovendien kan een ruime periode tussen communicatie en het invaren het risico vergroten dat de financiële situatie van het pensioenfonds verandert, waardoor de reeds verstuurde informatie gedateerd kan zijn. Tegelijkertijd is het vanuit burgerperspectief wenselijk om zo nauwkeurig mogelijke informatie te ontvangen, idealiter zo vroeg mogelijk zodat er geanticipeerd kan worden op de veranderingen in het pensioen. Maar dit is alleen van toepassing als de informatie ook correct is. Met de termijn van uiterlijk één maand voor invaren wordt hierin een balans getroffen. Tot slot is het goed om te benoemen dat de informatie in de transitiecommunicatie duidelijk en evenwichtig moet zijn, en hoort aan te sluiten bij de deelnemers van het fonds.
Mocht de beoordeling van de invaarmelding relatief kort voor de geplande invaardatum afgerond worden, dan is het de verantwoordelijkheid van het pensioenfonds om ook in die situatie genoeg tijd te nemen om op gedegen wijze te communiceren met hun deelnemers. Het is in dat uiterste geval mogelijk dat zij de invaardatum met enkele maanden moeten opschuiven, de verantwoordelijkheid voor het tijdig informeren van de deelnemers ligt uiteindelijk bij het pensioenfonds en AFM ziet hierop toe. Dit kan overigens ook nu al voorkomen in de praktijk, dit is geen gevolg van de beschreven aanpassing.
Verzekeraars en premiepensioeninstellingen
De transitie voor werkgevers die hun pensioenvoorziening hebben ondergebracht bij verzekeraars en premiepensioenstellingen ziet er anders uit. Zij kunnen in het laatste transitiejaar tot 3 maanden voor de uiterste transitiedatum in 2027, een pensioencontract met bestaande regelingen nog aanpassen naar het nieuwe kader. In dit besluit wordt tevens de uiterste transitiedatum voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen verschoven van 1 oktober 2026 naar 1 oktober 2027. Een logische consequentie hiervan is dat de tijdstippen waarop een verzoek ingediend kan worden tot bemiddeling en tot het bindend adviseren door de transitiecommissie ook met een jaar opschuiven.5 Voor verzekerde regelingen worden er geen veranderingen doorgevoerd in de (tussenliggende) mijlpalen.
Alternatieven
Er wordt gekozen voor een duur van 12 maanden om de spreiding te verzorgen die een grote piekbelasting in de sector kan vermijden. De bovengenoemde argumenten zorgen ervoor dat de zorgvuldigheid en snelheid in de transitie geborgd kunnen worden, en deelnemers op tijd en adequaat geïnformeerd kunnen worden. Een variant waarbij implementatieplannen 15 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend moeten worden, zorgt ook voor spreiding van werkzaamheden maar de verwachte cumulatieve piek in de keten wordt wel hoger ingeschat. Ook is er meer risico op schommelingen in financiële situaties omdat de duur tussen inleveren en invaren langer is. Een variant waarbij de invaarmelding 9 maanden voor de beoogde invaardatum ingediend moet worden geeft fondsen minder tijd na het afronden van het implementatie- en communicatieplan voor het afronden van de transitie (waaronder uiteraard de communicatie aan deelnemers).
Gevolgen voor Herstel- en Veerkrachtplan (HVP)
Een belangrijk aandachtspunt bij het wijzigen van de tussenliggende mijlpaal zijn de afspraken die door Nederland gemaakt zijn in het kader van het HVP. De afspraak is dat uit de goedgekeurde invaarbesluiten tot en met augustus 2026 (laatste betaalverzoek aan de Europese Commissie) valt op te maken dat 66% van de deelnemers en gepensioneerden per uiterlijk 1 januari 2027 zullen overstappen naar het nieuwe pensioenstelsel (of al eerder zijn overgestapt) (mijlpaal 89a). Uit berekeningen die zijn gemaakt op basis van de meest recente uitvraag van DNB en AFM blijkt dat dit streefdoel naar verwachting nog steeds wordt gehaald.6
Regeldruk
Er worden geen additionele verplichtingen of handelingen voorgesteld voor burgers, bedrijven en de overheid. Zodoende worden er geen regeldrukkosten verwacht, ook geen zogenoemde kennisname kosten. Gedurende de internetconsultatie heeft het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.
Advies, toetsing en consultatie
In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe is omgegaan met de reacties die volgen uit de internetconsultatie en formele toetsen.
4.1 Reacties op de internetconsultatie
Er zijn in totaal 6 openbare reacties ontvangen op de internetconsultatie. Vijf van de zes ingezonden reacties hadden geen betrekking op het voorliggend besluit. De vijf reacties riepen op tot het geheel ongedaan maken van de Wtp, en het terugtrekken van dit besluit. Eén reactie uitte zich positief over het voornemen van het besluit. De reacties hebben niet geleid tot wijziging van het besluit en op geen van de reacties uit de internetconsultatie wordt verder ingegaan. Wel is ten opzichte van de internetconsultatieversie een wijziging toegevoegd: de dynamische indiendatum (zie paragraaf 2.1 van deze toelichting).
4.2 Toezichttoetsen
DNB en AFM hebben over een conceptversie van dit besluit een toezichttoets uitgebracht.
DNB onderschrijft het belang van dit besluit ter bijdrage aan een soepele transitie. Zij noemen dat het dynamisch aanpassen van de mijlpalen voor implementatie- en communicatieplannen meer tijd geeft voor spreiding, het lerend vermogen in de sector stimuleert, en voldoende tijd laat voor de beoordeling van de toezichthouders. DNB ziet de verduidelijking omtrent de tijdigheid van de wettelijk verplichte deelnemerscommunicatie als een logische verduidelijking.
Het concept Besluit transitietermijnen gaf geen aanleiding voor DNB tot het maken van opmerkingen.
Toezichttoets AFM
De AFM heeft over een conceptversie van dit besluit een toezichttoets uitgebracht. De AFM onderschrijft de noodzaak van dit besluit. De AFM is met name positief over het voornemen om in het besluit vast te leggen dat deelnemers uiterlijk één maand voorafgaand aan het moment van invaren worden geïnformeerd.
De AFM erkent het belang van zorgvuldigheid in de aanloop naar de transitie. De AFM wijst op een potentieel risico voor pensioenuitvoerders, namelijk niet-tijdige en/of niet-realistische informatieverstrekking.
De regering is het met AFM eens dat zorgvuldigheid van groot belang is gedurende de transitie. Om deze reden is in het besluit opgenomen dat deelnemers uiterlijk één maand voorafgaand aan het invaren zijn geïnformeerd over de verwachte persoonlijke gevolgen van de transitie. Met deze maatregel wordt een balans gevonden tussen de nauwkeurigheid en de tijdigheid van de deelnemersinformatie. Te vroeg delen is immers onlogisch omdat dan de informatie nog niet volledig is, maar deelnemers moeten wel tijdig realistische communicatie ontvangen. Om dit te kunnen uitvoeren, moeten pensioenfondsen op tijd beginnen met de voorbereidingen hiertoe. Met de voorbereiding op het communiceren kan het fonds ook al aanvangen tijdens de beoordeling van de invaarmelding.
4.3 Uitvoeringstoets Belastingdienst
De Belastingdienst heeft over een conceptversie van het besluit een uitvoeringstoets uitgebracht.
Het concept Besluit transitietermijnen is door de Belastingdienst beoordeeld als uitvoerbaar zonder verdere opmerkingen.
Voorhang
PM
II. Artikelsgewijze toelichting
ARTIKEL I
Onderdelen B, C, D,, G en H (artikelen 45, 45b, 45e, 55 en 57 van het Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling)
In deze artikelen worden de data en periodes vastgesteld of gewijzigd die betrekking hebben op de transitieperiode en die genoemd worden in het Besluit uitvoering pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De transitieperiode wordt met een jaar verlengd. De uiterste datum waarop de transitie moet hebben plaatsgevonden is verschoven van 1 januari 2027 naar 1 januari 2028. Zie voor een verdere toelichting hierop het algemeen deel van de toelichting.
Onderdeel E (artikel 46a van het Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling)
Aan artikel 46a is een lid toegevoegd, waarin wordt gespecificeerd wanneer de informatieverstrekking, bedoeld in artikel 150j, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 145i, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, plaats moet vinden. Uiterlijk één maand voor overgang op een gewijzigde pensioenovereenkomst/beroepspensioenregeling moeten deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden worden geïnformeerd door de uitvoerder. De AFM handhaaft deze norm. Op grond van artikel 51a, vierde lid, van het besluit, is overtreding van dit voorschrift beboetbaar.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat het hierbij gaat om het informeren voorafgaand aan het moment van overgang op een gewijzigde pensioenovereenkomst/beroepspensioenregeling.
Onderdelen A en F (artikelen 43a en 51b van het Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling)
Er wordt een nieuw artikel 51b opgenomen in het Besluit uitvoering pensioenwet en wet verplichte beroepspensioenregeling. In dit artikel worden alle data genoemd waarvan in de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling is aangegeven dat zij bij algemene maatregel van bestuur zullen worden bepaald. Het deel van deze data dat betrekking heeft op het einde van de transitieperiode, is met een jaar opgeschoven. De andere data zijn hetzelfde gebleven, met uitzondering van de datum waarop het implementatieplan uiterlijk moet worden ingediend. Fondsen die op of na 1 juli 2026 overgaan op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst/beroepspensioenregeling, dienen dit uiterlijk 12 maanden voor het moment van overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst/beroepspensioenregeling te doen. Zie voor een verdere toelichting hierop het algemeen deel van de toelichting.
Artikel 43a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling komt te vervallen, omdat de data uit dat artikel ook in het nieuwe artikel 51b zijn opgenomen. Zo staan de data rondom de transitie zoveel mogelijk bij elkaar in één artikel.
Artikel 51b, eerste en tweede lid, onderdeel e, gaat over de financiële situatie van een (beroeps)pensioenfonds, die een fonds in het overbruggingsplan beschrijft. Ter verduidelijking: de periode waarover een fonds de financiële situatie moet omschrijven, is de periode tot aan het moment dat het fonds overgaat op collectieve waardeoverdracht. Aangezien een fonds uiterlijk op 1 januari 2028 moet zijn overgegaan op collectieve waardeoverdracht, duurt de periode waarover de financiële situatie moet worden beschreven uiterlijk tot aan 1 januari 2028. Dat is wat wordt bedoeld met de zinsnede ‘maar uiterlijk op 1 januari 2028’.
ARTIKEL II (artikel 9b van het Vrijstellings- en boetebesluit wet Bpf 2000)
In het eerste lid van dit artikel is een datum die het einde van de
transitieperiode markeert met een jaar opgeschoven.
In het nieuwe derde lid van dit artikel wordt de datum vastgesteld
waarvan in de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds
2000 is aangegeven dat deze bij algemene maatregel van bestuur zal
worden bepaald. Het gaat hier om een datum die betrekking heeft op het
einde van de transitieperiode en deze datum is dan ook met een jaar
opgeschoven.
ARTIKEL III (artikel 36a van het Besluit financieel
toetsingskader pensioenfondsen)
In het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen is een
datum die het einde van de transitieperiode markeert met een jaar
opgeschoven en is een schrijffout aangepast.
ARTIKEL IV (artikelen 1 en 2 van het Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen (Stb. 2023, 218))
In het Besluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen en het Besluit toekomst pensioenen (Stb. 2023, 218) wordt een aantal data dat betrekking heeft op het einde van de transitieperiode met een jaar opgeschoven.
Daarnaast komt het onderdeel te vervallen dat betrekking heeft op een ingevolge het Eindejaarsbesluit 2023 inmiddels vervallen wijzigingsopdracht.
ARTIKEL V (artikel 11 van het Besluit experiment
pensioenregeling zelfstandigen)
In artikel 11, derde lid, van het Besluit experiment
pensioenregeling zelfstandigen is een redactionele fout hersteld. Dit
besluit noemt geen termijnen, maar van de gelegenheid is gebruikgemaakt
deze fout te herstellen.
ARTIKEL VI
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van dit wijzigingsbesluit. De datum van inwerkingtreding zal gelijktijdig zijn met de inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van de Pensioenwet, de Wet op de loonbelasting 1964 en enige andere wetten in verband met de verlenging van de transitieperiode naar het nieuwe pensioenstelsel.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
Handelingen I 2022/23, nr. 32 item 3 – blz. 6.↩︎
Zie ook de Kamerbrief over het plan van aanpak van de monitoring, waarbij onder andere informatie is te vinden over weegmomenten. (Kamerstukken II 2022/23, 36067 nr. 191).↩︎
https://www.dnb.nl/voor-de-sector/open-boek-toezicht/sectoren/pensioenfondsen/verzamelpagina-transitie-wet-toekomst-pensioenen/besluitvorming-en-invaren/proces-behandeling-invaarmelding-door-dnb↩︎
Eerste transitie-overzicht: minimaal maand voor het transitiemoment (afm.nl)↩︎
Dit is geregeld in artikel 45e van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.↩︎
De berekening is gemaakt door te kijken naar de meest recente uitvraag en te kijken naar de gewenste invaardata die fondsen hebben aangegeven. Vervolgens is teruggerekend naar het moment van indienen (12 maanden daarvoor) en is gerekend met een gemiddelde doorlooptijd van beoordeling van 9 maanden bij DNB. Daarbij is ook gekeken naar de deelnemersaantallen van de fondsen. Dit resulteert in een verwachting dat ongeveer 13,5 miljoen deelnemers en gepensioneerden een goedgekeurd invaarbesluit zullen hebben in december 2025, waarmee de HVP-doelstelling behaald zou worden. Belangrijk om op te merken is dat een dergelijke berekening een grove inschatting is en dat de daadwerkelijke uitkomsten nu niet te voorspellen zijn.↩︎