Verzamelbrief diergezondheid
Brief regering
Nummer: 2024D51938, datum: 2024-12-20, bijgewerkt: 2024-12-20 17:16, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Onderdeel van zaak 2024Z22009:
- Indiener: F.M. Wiersma, minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
- 2025-01-22 11:15: Procedurevergadering LVVN (Procedurevergadering), vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Met deze brief informeer ik de Kamer over een aantal onderwerpen op het terrein van diergezondheid en dierziekten. Ik deel de laatste stand van zaken omtrent blauwtong en over de voorbereidingen voor de verplichte bestrijding van de rundveeziekten infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR) en boviene virus diarree (BVD). Verder informeer ik de Kamer over diverse zaken met betrekking tot Afrikaanse varkenspest (AVP) en over de wijzing per 1 juli 2025 rondom de uitgifte van paardenpaspoorten. En ten slotte geef ik mijn reactie op de recent verschenen zienswijze van de Raad voor Dieraangelegenheden (RDA) getiteld ‘Gezondheid van productiedieren op de agenda’.
Blauwtong
Er worden nog steeds verdenkingen gemeld van een besmetting met blauwtongvirus (BTV), maar het aantal meldingen en ingestuurde monsters blijft dalen. Ook het aantal dode dieren dat wordt gemeld en opgehaald door Rendac is terug op het niveau van vóór juni dit jaar. De meeste positieve uitslagen betreffen nog altijd serotype 3 (BTV-3). In mijn brief van 25 oktober jl. (Kamerstuk 30 669, nr. 31) heb ik gemeld dat onderzoek, op monsters die zijn ingestuurd tussen 13 september en 11 oktober van dit jaar, bij acht bedrijven besmettingen met serotype 12 (BTV-12) heeft aangetoond. Afgelopen weken zijn nog BTV-12 besmettingen aangetoond op vier nieuwe bedrijven, daarmee komt het totaal op twaalf bedrijven met BTV-12. Drie bedrijven liggen in dezelfde regio als waar de eerste besmettingen met BTV-12 zijn aangetroffen, het vierde bedrijf ligt ten noorden van Amsterdam waar ook al eerder een BTV-12 besmetting werd aangetroffen.
Monsters die bij een verdenking naar Wageningen Bioveterinary Research (WBVR) worden gestuurd, worden eerst met de algemene BTV PCR-test onderzocht. Daarmee wordt vastgesteld of er sprake is van een besmetting met blauwtongvirus, ongeacht het serotype. Bij een positieve uitslag wordt vervolgens onderzocht of er sprake is van een BTV-3 of een BTV-12 besmetting. Hiermee houd ik zicht op de verspreiding van beide serotypen. De PCR-testen voor BTV-3 en BTV-12 worden nu gevalideerd en de uitslagen zijn op dit moment daarom alleen in het kader van onderzoek beschikbaar. De verwachting is dat de BTV-3 PCR-test eind dit jaar gevalideerd is en de BTV-12 PCR-test in het eerste kwartaal van 2025. Dan kan er ook een serotype specifieke uitslag met de inzender van de monsters worden gedeeld. Elke houder op wiens bedrijf nu een BTV-12 besmetting wordt vastgesteld wordt hiervan door de NVWA op de hoogte gebracht, met de aanvulling dat de uitslag niet formeel is; dit kan pas als de PCR-test is gevalideerd. Als houders niets horen van de NVWA, betreft een positieve uitslag een BTV-3 besmetting.
Ik voer nog verschillende onderzoeken uit. Dit is van belang voor houders van schapen en runderen om zich voor te kunnen bereiden op volgend jaar. Ik heb door de NVWA traceringsonderzoek laten uitvoeren naar de bron en besmettingsroute van BTV-12. Ik had al eerder aangegeven dat de kans dat de bron of route wordt gevonden erg klein is. Dit brononderzoek naar de herkomst van BTV-12 heeft helaas geen nieuwe aanwijzingen opgeleverd waar BTV-12 vandaan komt.
Om de verspreiding en de kenmerken van BTV-12 beter in beeld te krijgen zullen de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en WBVR op de bedrijven waar BTV-12 besmettingen zijn aangetoond een nadere analyse uitvoeren. Alle dieren worden bemonsterd en onderzocht en klinische verschijnselen worden geïnventariseerd.
Daarnaast doet de GD onderzoek naar de gevolgen van de besmettingen met BTV-3 op rundvee- en schapenbedrijven, waarbij de verschijnselen op die bedrijven in kaart wordt gebracht. Daarbij wordt ook het effect van vaccinatie onderzocht. Ten slotte wordt er onderzoek uitgevoerd naar de financiële draagkracht van de schapenhouderij. Zodra er resultaten zijn van deze onderzoeken zal ik de Kamer hierover informeren, naar verwachting begin 2025.
Infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR)
In mijn brief van 19 juli jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 301) heb
ik de Kamer geïnformeerd over de laatste ontwikkelingen ten aanzien van
de voorbereidingen voor de nationale bestrijding van de rundveeziekte
IBR. Inmiddels is de internetconsultatie van de algemene maatregel van
bestuur (AMvB) afgerond. Ook wordt invulling gegeven aan de
uitvoeringsorganisatie, in samenwerking met de GD, RVO en NVWA. Deze
uitwerking van de uitvoeringsorganisatie heeft tot enkele nieuwe vragen
geleid. Ik vind het belangrijk om hier zorgvuldig naar te kijken, ook
omdat er met persoonsgegevens van houders en dierenartsen en
bedrijfsgegevens van houders gewerkt wordt. Daarnaast heeft het
Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) advies uitgebracht over de
regeldruk in de AMvB. Het ATR heeft mij geadviseerd om enkele zaken ten
aanzien van de vaccinatieplicht en de regeldruk te verduidelijken en
verder uit te werken. Daar geef ik nu invulling aan. Zodra dit gereed
is, kan de AMvB worden voorgelegd aan de NVWA voor een Uitvoerings- en
Handhaafbaarheidstoets (UHT) en voor advisering door de Autoriteit
Persoonsgegevens. Later in het traject zal de AMvB ook nog voor
notificatie aan de Europese Commissie en voor advisering door de Raad
van State worden voorgelegd.
Vanwege alle stappen die nog moeten worden gezet, zowel op de uitvoeringsorganisatie als op regelgeving, voorzie ik dat het bestrijdingsprogramma niet op 1 juli 2025 maar op 1 januari 2026 in werking zal treden. Dit is in de stuurgroep IBR/BVD met betrokken sectorpartijen ook besproken. Ik realiseer mij dat dit opnieuw een vertraging inhoudt, maar het is in ieders belang dat alle noodzakelijke stappen richting deze regelgeving zorgvuldig worden doorlopen.
Boviene virus diarree (BVD)
In de Kamerbrief van 19 juli jl. (Kamerstuk 29 683, nr. 301) heb ik aangegeven de Kamer na de zomer te informeren over het tijdspad voor de bestrijding van de rundveeziekte BVD. Met sectorpartijen ben ik tot overeenstemming gekomen over het tijdspad, dit staat hieronder toegelicht.
Mijn ambtsvoorganger heeft op 4 september 2023 besloten om te komen met ondersteunende nationale regelgeving om de EU-vrijstatus voor Nederland te behalen (Kamerstuk 29 693, nr. 276). Hierbij was een randvoorwaarde dat er voldoende draagvlak is onder de verschillende groepen rundveehouders. In overleg met relevante sectoren is besloten te kiezen voor een traject, zoals we dit doen bij IBR. Dat wil zeggen dat de wettelijke bestrijding start met een nationaal bestrijdingsprogramma dat zoveel mogelijk aansluit bij het bestaande private programma van de zuivel. Later wordt het programma aangepast naar de EU-vereisten en ter goedkeuring voorgelegd aan de Europese Commissie voor het kunnen behalen van een EU-vrijstatus. Een voordeel van deze werkwijze is dat rundveehouders die deelnemen aan het private programma hun dagelijkse praktijk grotendeels kunnen voortzetten. Daarnaast hoeven rundveehouders die al een BVD-vrije status in het private programma hebben pas op een later moment extra kosten te maken om te voldoen aan de EU-vereisten. Ook is in een nationaal bestrijdingsprogramma maatwerk mogelijk voor hobbyhouders en natuurbegrazers.
Een nationaal bestrijdingsprogramma vereist het opstellen van een AMvB. De ervaring met IBR leert dat dit tijd vraagt, naar verwachting ongeveer twee jaar. Het nationaal bestrijdingsprogramma zal op zijn vroegst op 1 januari 2027 in werking kunnen treden. Aanpassing naar de EU-vereisten op termijn vraagt om aanpassing van die AMvB. Vervolgens bepaalt de EU-diergezondheidsverordening dat de EU-vrijstatus pas kan worden aangevraagd op het moment dat er gedurende achttien maanden geen geval van BVD is geweest bij een gehouden rund in Nederland. Daardoor is de verwachting dat de EU-vrijstatus op zijn vroegst op 1 januari 2032 kan worden aangevraagd. De nationale bestrijding zal echter, zoals beschreven, al veel eerder starten.
De motie van de leden Holman (NSC) en Vedder (CDA) roept op om vóór 1 januari 2026, of zo spoedig mogelijk, een verbod op handel in BVD-dragers in te stellen en een EU-vrijstatus voor BVD te behalen (Kamerstuk 29 682, nr. 299). Zoals eerder aangegeven, start ik zo snel mogelijk met een nationaal bestrijdingsprogramma. Het instellen van een verbod op handel in BVD-dragers is pas mogelijk op het moment dat het bestrijdingsprogramma is goedgekeurd door de Europese Commissie. Wel kunnen eerder al privaat afspraken worden gemaakt om de handel in BVD-dragers te beperken en kunnen de betrokken partijen hier alvast hun handelsstromen op aanpassen. Sectoren hebben aangegeven het belang hiervan te zien. Ik vertrouw erop dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Ik streef er naar om zo spoedig mogelijk een EU-vrijstatus te behalen. Een succesvolle aanpak kan echter alleen met draagvlak onder sectoren. Ik ga samen met hen aan de slag. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van de leden Holman (NSC) en Vedder (CDA), (Kamerstuk 29 682, nr. 299).
Afrikaanse varkenspest
Op 4 september 2023 heeft mijn voorganger u voor het laatst geïnformeerd over de situatie omtrent Afrikaanse varkenspest (AVP) (Kamerstuk 29 693, nr. 276). Daarin werd het advies van de deskundigengroep dierziekten toegelicht. Dit advies was gevraagd naar aanleiding van de onrustige situatie in Europa ten aanzien van AVP. De deskundigen schatten het risico op introductie van AVP in gehouden varkens of wilde zwijnen op dat moment in als klein. Wanneer werd gekeken naar de ontwikkeling van de situatie de komende vijf jaar stelden de deskundigen op dat moment vast dat er een matig risico is op insleep van AVP naar Nederland.
Dat het risico op introductie en versleep van het virus over grote afstand realistisch is bleek op 11 juni 2024. Op dat moment werd AVP in een wild zwijn vastgesteld in Duitsland, in de deelstaat Hessen. Deze uitbraak lag ongeveer 400 kilometer verwijderd van bestaande AVP-besmette gebieden en op 200 kilometer van de Nederlandse grens. Inmiddels zijn daar in totaal 8 varkenshouderijen getroffen en is een besmet gebied aangewezen van circa 6.000 km2. Deze introductie laat zien hoe een uitbraak van AVP in Europa in veel gevallen kan gaan, en onderstreept het belang dat Nederland werkt aan de preventie van introductie van AVP, en zich tegelijk voorbereid op de bestrijding daarvan. Hiervoor zijn er in de afgelopen jaren verschillende acties ingezet. Ik heb de Kamer daarover eerder geïnformeerd in twee Kamerbrieven in 2022 (Kamerstuk 29683 nr. 260 & nr. 262). Ik geef hieronder de stand van zaken tot nu toe.
Taskforce AVP
In de afgelopen jaren is door de taskforce AVP uitvoering gegeven aan de Roadmap preventie AVP. De Roadmap is een samenwerking tussen mijn ministerie, de provincies waar populaties wilde zwijnen leven (Noord-Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel), de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV), terrein-beherende organisaties (Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en LandschappenNL) en de NVWA. Begin dit jaar heeft een externe partij, in opdracht van deze taskforce, de uitvoering van de Roadmap geëvalueerd. De resultaten van deze evaluatie vindt u als bijlage bij deze brief. Uit deze evaluatie blijkt dat partijen de samenwerking hebben gewaardeerd en positief terugkijken op wat er is bereikt. De samenwerking heeft wederzijds begrip gecreëerd voor elkaars standpunten en dilemma’s. De structuur die de Roadmap bood aan de acties die uitgevoerd moesten worden heeft geholpen in de samenwerking en het gericht uitvoeren van de acties. Er is ook vastgesteld dat enkele actiepunten niet of niet volledig zijn uitgevoerd. Ook werd geconcludeerd dat de bestuurlijke betrokkenheid bij de uitvoering van de roadmap kon worden verbeterd. Naar aanleiding van deze evaluatie hebben betrokken partijen bevestigd dat het van belang is om te blijven inzetten op de preventie van AVP. In overleg met de partijen in de taskforce is besloten de samenwerking voort te zetten, de bestuurlijke betrokkenheid te verbeteren en in te zetten op de nog openstaande acties. Daarom werk ik in overleg met de provincies in de eerste helft van 2025 aan een actieplan om de nog openstaande acties een nadere invulling te geven. Naast acties op risicogericht beheer van wilde zwijnen zullen ook voorbereidingen voor een eventuele uitbraak in wilde zwijnen onderdeel zijn van dit actieplan.
Oefening AVP
Eén van de activiteiten die ingezet wordt om de bestuurlijke betrokkenheid te verbeteren is het organiseren van een oefening. Deze oefening zal bestaan uit twee delen, waarbij het eerste onderdeel op 29 november jl. heeft plaatsgevonden. Gedurende dit eerste deel is een uitbraakscenario van AVP bij wilde zwijnen doorgelopen, vanaf het vaststellen van de eerste besmetting tot aan de inzet om Nederland weer vrij te krijgen. Dit is gebeurd in aanwezigheid van vier gedeputeerden van de betrokken provincies, en de verantwoordelijke dienstonderdelen van mijn ministerie, NVWA en RVO. Het tweede deel van de oefening vindt in het eerste kwartaal van 2025 plaats. Dit betreft een interactieve crisisoefening waar crisisteams onder tijdsdruk oefenen met het nemen van besluiten in een hypothetische situatie waarbij AVP is vastgesteld bij een wild zwijn.
Hiernaast blijft Nederland zich ook op andere fronten inzetten op de preventie van de introductie van AVP, onder andere via het preventieteam en het uitzetten van gerichte communicatie naar specifieke doelgroepen. Ook wordt er gewerkt aan het voorbereiden op een uitbraak van AVP, zowel bij gehouden varkens als bij wilde zwijnen. Dit gebeurt eveneens in samenwerking met de relevante provincies en sectorpartijen. Daarbij wordt actief de samenwerking opgezocht met lidstaten die ervaring hebben met uitbraken op hun grondgebied. Medio volgend jaar zal ik de Kamer opnieuw informeren over de uitkomsten van de hierboven genoemde acties.
Uitgifte paardenpaspoorten
Per 1 juli 2025 verandert het proces rondom de uitgifte van paardenpaspoorten. Ik geef hiermee uitvoering aan aangescherpte Europese wet- en regelgeving die onder meer voorziet in striktere eisen aan organisaties die paardenpaspoorten mogen uitgeven (gemachtigde instanties) en voorzie ik in meer toezicht en handhaving op deze organisaties om frauduleuze praktijken met paardenpaspoorten te voorkomen. Hiermee wordt een professionaliseringsslag doorgevoerd in de afgifte en bezorging van paardenpaspoorten. Dit vergt van de bestaande paardenpaspoort uitgevende instanties (PPI’s), die als gemachtigde instantie wensen te worden aangewezen, een aanpassing van hun organisatie en werkzaamheden, ook gedurende het veulenseizoen. Ik ben in gesprek met de PPI’s en vertegenwoordigers van de paardensector om deze overgang zo goed mogelijk te laten verlopen, met oog voor de praktische uitvoerbaarheid. In een gezamenlijke werkgroep van mijn ministerie met de sector zijn hierover concrete afspraken gemaakt. Sinds 1 november dit jaar is het mogelijk voor rechtspersonen om aan te geven dat ze in aanmerking willen komen voor aanwijzing als gemachtigde instantie.
RDA zienswijze ‘Gezondheid van productiedieren op de agenda’
Op 12 november jl. heeft de Raad van Dierenaangelegenheden (RDA) op eigen initiatief de zienswijze Gezondheid van productiedieren op de agenda gepubliceerd. In de zienswijze pleit de RDA voor de continuering van de huidige inzet op gereguleerde infectieziekten en doet de RDA aanbevelingen voor het verhogen van de inzet op niet-gereguleerde infectieziekten en bedrijfsgebonden aandoeningen. De RDA doet daarnaast aanbevelingen over onder andere diergeneesmiddelen, diergeneeskundigen en onderzoek.
Gereguleerde infectieziekten
De RDA adviseert om de preventie- en bestrijdingsmaatregelen tegen gereguleerde infectieziekten voort te zetten op het huidige niveau, in belang van economie, voedselzekerheid, dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn. De RDA doelt hierbij op dierziekten die zijn opgenomen in de Europese diergezondheids-verordening1, zoals vogelgriep, klassieke en Afrikaanse varkenspest en mond en klauwzeer. Bij een verdenking of uitbraak van een wettelijk aangewezen dierziekte neemt de overheid maatregelen om de ziekte te bewaken, te bestrijden en/of de verspreiding van de ziekte te voorkomen. De maatregelen die de overheid moet nemen zijn voor een belangrijk deel vastgelegd in Europese regels en uitgewerkt in nationale draaiboeken2. Daarnaast vraagt elke uitbraak om een maatwerk aanpak. In Nederland, de EU en daarbuiten hebben we te maken met veel verschillende dierziekte-uitbraken, zoals vogelgriep, blauwtong en Afrikaanse varkenspest. Dit vraagt om inzet vanuit de overheid op het gebied van preventie en crisisparaatheid. Deze groep dierziekten heeft daarom mijn hoogste prioriteit.
Niet-gereguleerde infectieziekten en bedrijfsgebonden aandoeningen
De RDA pleit voor het verhogen van de inzet op bedrijfsgebonden aandoeningen en niet-gereguleerde infectieziekten, zoals uier- en longontstekingen, maagzweren, kreupelheden en botbreuken. De RDA adviseert om een nationale diergezondheidsagenda op te stellen van waaruit, in samenwerking met stakeholders, prioritaire aandoeningen worden aangewezen, monitoring en benchmarking wordt georganiseerd en een kennisagenda wordt vormgegeven. Ik onderschrijf de doelen van de RDA, zie dat er op deze onderwerpen al veel gebeurt en ondersteun de recente EFSA-adviezen op dit terrein voor een internationale aanpak.
De gezondheid van (productie-)dieren is primair de verantwoordelijkheid van de (vee-)houder die hierin wordt bijgestaan door diens dierenarts. Op het gebied van niet-gereguleerde dierziekten en bedrijfsgebonden aandoeningen zijn de afgelopen decennia forse inspanningen geleverd. Zo hebben de meeste veehouders een 1-op-1 relatie met een vaste dierenarts. Er vinden reguliere bedrijfsbezoeken plaats en de veehouder is verplicht jaarlijks een bedrijfsgezondheids- en behandelplan op te laten stellen waarin minimaal preventie van dierziekten en verlaging van antibioticumgebruik zijn opgenomen. Mede hierdoor is het antibioticumgebruik in de veehouderij fors afgenomen. Sector- en ketenpartijen werken daarnaast aan monitoring en benchmarking (zoals Zorg voor jonge dieren, KoeData, voetzoollaesies, aWish-project), het privaat bestrijden van infectieuze dierziekten (IBR, BVD, PRRS), en aan weerbaardere dieren (traaggroeiende kippenrassen). Daar waar gewenst kan de overheid ondersteunen en faciliteren. De RDA vraagt optimaal gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 7.1 van het convenant Financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2025-2029 biedt. In dit artikel zijn afspraken gemaakt over het, op verzoek van sectorpartijen, aanwijzen van dierziekten en het financieren van maatregelen uit het Diergezondheidsfonds. De RDA adviseert ook om diergezondheid in het diergericht (her)ontwerpen van veehouderijsystemen te integreren. Deze integratie maakt al onderdeel uit van het traject Dierwaardige veehouderij waaraan mijn ministerie, sectoren, wetenschap en ngo’s werken.
Ik neem de aanbeveling van de RDA om een nationale diergezondheidsagenda op te stellen niet over. Het opstellen van een dergelijke agenda kost veel tijd en de lopende initiatieven van sectorpartijen op het gebied van niet-gereguleerde dierziekten geven al invulling aan zo’n agenda. Ik acht het effectiever en efficiënter om in samenspraak met deze partijen deze initiatieven te ondersteunen. Daarnaast heeft EFSA, op verzoek van de Europese Commissie, in 2022 en 2023 adviezen uitgebracht voor het verbeteren van dierenwelzijn en diergezondheid op het primaire bedrijf. Een van de aanbevelingen van EFSA is om veel voorkomende bedrijfsgebonden aandoeningen in alle Europese slachthuizen op dezelfde manier te monitoren en te benchmarken3. Dit sluit aan bij de aanbeveling van de RDA met betrekking tot monitoren en benchmarken.
De EFSA-adviezen zijn gevraagd in het kader van de ambitie van de vorige Europese Commissie om met nieuwe dierenwelzijnswetgeving te komen. Het wachten is nu op de plannen van de nieuwe Commissie. Ik ben voorstander van een EU-brede aanpak en wacht de voorstellen af.
Overige adviezen
De RDA adviseert om een lijst van essentiële diergeneesmiddelen voor productiedieren in de Nederlandse context op te stellen om zo de beschikbaarheid van deze middelen te borgen. De RDA verwijst daarbij naar de Essential Veterinary Medicines List (World Veterinary Association, 2024).
De beschikbaarheid van medicijnen wordt bepaald door de internationale markt. In de EU-diergeneesmiddelenverordening zijn stimulansen opgenomen om de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen voor minor use en minor species te verbeteren, zoals verlengde dataprotectie, versoepelde dossiereisen, vrijstellingen voor sommige (gezelschaps)dieren en de cascaderegeling. Ik verwacht dat een Nederlandse versie van deze lijst geen invloed zal hebben op de productontwikkeling en ben bereid om bij te springen waar nodig, zoals ik ook doe en gedaan heb bij de ontwikkeling van vaccins tegen vogelgriep en blauwtong.
De RDA adviseert daarnaast om een hbo-opleiding diergezondheid op te richten en te zorgen voor publieke en/of private financiering van dierenarts-specialisten op het gebied van de gezondheid van productiedieren. De staatssecretaris van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur is op dit moment bezig met de invulling van de aanbevelingen uit de rapporten4 over de kwaliteitsborging van de diergeneeskunde en de arbeidsmarkt van de dierenartsen. Dat doet hij in nauwe samenwerking met de beroepsgroep dierenartsen en de faculteit Diergeneeskunde. Hierbij kijkt hij niet alleen naar een hbo-functie binnen de diergeneeskundige zorg, maar naar het gehele stelsel van veterinaire bevoegdheden. Momenteel onderzoekt hijwelke mogelijkheden er op korte termijn zijn om binnen het huidige stelsel de capaciteit van paraveterinairen beter te benutten. Daarbij kijkt hij ook naar verruiming van wettelijke bevoegdheden. Een hbo-functie ontwikkelen binnen de veterinaire sector is een langere termijn oplossing die een brede afweging behoeft. De staatssecretaris zal een verkenning uitvoeren of en zo ja hoe een HBO-opleiding en HBO-functie kan bijdragen aan een betere en efficiëntere taakverdeling binnen het stelsel van diergeneeskundige beroepen en welke praktijkbehoefte er is in het veterinaire veld. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Holman en van Campen (28 286, nr. 1366).
De RDA adviseert ten slotte om, in samenwerking met sectoren en kennisinstituten, fundamenteel onderzoek naar diergezondheid mogelijk te maken. Nederland draagt bij aan een aantal wereldwijde en Europese initiatieven en allianties op het gebied van diergezondheid5. De uitkomsten van deze initiatieven werken door op nationaal niveau en deze kennis wordt opgenomen en verder gebracht in de bestaande kennis- en onderzoek infrastructuur. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van het reguliere kennis- en innovatie instrumentarium. Daarnaast vindt onderzoek plaats bij Wageningen University & Research en via NWO-programma’s.
Hoogachtend,
Femke Marije Wiersma
Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1882↩︎
https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/diergezondheid/bestrijding-dierziekten/beleidsdraaiboeken-dierziekten↩︎
Welfare of pigs on farm (2022; hoofdstuk 9), Welfare of broilers on farm (2022; 3.12), Welfare of laying hens on farm (2022; 4.4), Welfare of calves on farm (2023; 3.17)↩︎
Berenschot (2022). Onderzoek naar positie en rol dierenarts en kwaliteitsborging diergeneeskundige beroepsuitoefening en Stichting Economisch Onderzoek & Geelen Consultancy (2022). De arbeidsmarkt voor dierenartsen. Knelpunten en perspectieven.↩︎
SCAR CWG AHW, STAR IDAZ, ERA-NET ICRAD, EU Partnership on Animal Health and Welfare en DISCONTOOLS.↩︎