Actuele dilemma's over demonstreren in Nederland
Evaluatie Wet openbare manifestaties
Brief regering
Nummer: 2025D00458, datum: 2025-01-10, bijgewerkt: 2025-01-13 08:20, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Mede ondertekenaar: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
Onderdeel van kamerstukdossier 34324 -14 Evaluatie Wet openbare manifestaties.
Onderdeel van zaak 2025Z00175:
- Indiener: D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
- Medeindiener: J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
- 2025-01-14 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-01-23 12:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Preview document (🔗 origineel)
In het debat met uw Kamer van 13 november 2024 over de gewelddadigheden in Amsterdam op 7-8 november jl. is toegezegd voorafgaand aan het plenaire debat over het demonstratierecht een nadere duiding te geven op een aantal dilemma’s rondom demonstraties waarover in de samenleving veel discussie bestaat. Deze brief kent daarmee een actuele aanleiding en moet gezien worden als een aanvulling op de uitvoerige verzamelbrief demonstratierecht van 19 april 2024.1
Het demonstratierecht en de vrijheid van meningsuiting zijn essentieel in onze democratische samenleving. Elk jaar vinden in het hele land duizenden demonstraties plaats waarvan het overgrote deel zonder incidenten verloopt, dankzij demonstranten en de inzet van het lokale gezag. Dit laat zien dat we leven in een gezonde rechtsstaat, waar ruimte is voor steun en kritiek via demonstraties, onafhankelijk van de boodschap of de boodschapper. Het laat ook zien dat het heel goed mogelijk is om hier te demonstreren zonder strafbare feiten te plegen.
Tegelijkertijd hebben we helaas te maken met een toenemend aantal demonstraties dat uit de hand loopt, waarbij de grenzen van het wettelijk toelaatbare worden opgezocht en soms overschreden, waar wél strafbare feiten worden gepleegd. Daarom gaat dit kabinet scherper onderscheid maken tussen vreedzame demonstraties en ordeverstorende acties. Het kabinet werkt samen met burgemeesters, politie, OM en anderen die een bijdrage kunnen leveren aan een optimale mix van maatregelen om zowel vreedzame demonstraties te faciliteren en beschermen alsook om kordaat op te kunnen treden tegen degenen die zich niet aan de wet houden. Want demonstraties mogen schuren, maar waar grenzen worden overschreden stopt het begrip. Hoe waarborgen we het demonstratierecht voor iedereen als een kleine groep zich misdraagt? Het is dit dilemma dat centraal staat in deze brief. Aan de ene kant hebben we de overgrote meerderheid die de regels respecteert en aan de andere kant een minderheid van relschoppers die de wet overtreedt, die het nu dreigt te verpesten voor de rest. Hier komen een aantal onderliggende dilemma’s achter weg.
Dialoog
In het regeerprogramma is aangegeven dat er een scherper onderscheid gemaakt zal worden tussen ordeverstorende acties en vreedzame demonstraties. In het kader daarvan vindt er een dialoog plaats met onder andere burgemeesters, politie en het OM. Er wordt gesproken over een optimale mix van maatregelen om enerzijds vreedzame demonstraties te faciliteren en beschermen en anderzijds ook kordaat op te kunnen treden tegen degenen die zich niet aan de wet houden. Om als daar aanleiding toe is ook echt sneller, effectiever en gerichter op te kunnen treden tegen bewust ontwrichtende acties. Om de kleine groep relschoppers die hiervoor verantwoordelijk is scherper te kunnen onderscheiden van de rest. Dit vanzelfsprekend ongeacht het doel of de boodschap van de demonstratie.
Het eerder aangekondigde onderzoek dat wordt uitgevoerd via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) zal ook betrokken worden in het maken van het scherper onderscheid tussen ordeverstorende acties en vreedzame demonstraties. De uitkomsten van dit onderzoek worden in de zomer van 2025 verwacht. Parallel daaraan verkennen wij antwoorden op de in deze brief genoemde actuele vraagstukken. De gedachtevorming over dit onderwerp staat immers niet stil.
Landelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding
In de begeleidende brief bij de kabinetsstrategie antisemitismebestrijding van 22 november jl. hebben wij toegezegd op korte termijn in te gaan op een landelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding. Er zijn een aantal demonstraties geweest waarbij relschoppers met gezichtsbedekkende kleding de wet hebben overtreden, bijvoorbeeld door spullen te vernielen of geweld te plegen. Gezichtsbedekkende kleding kan vervolgens de opsporing van deze relschoppers bemoeilijken. Uw Kamer heeft over dit onderwerp recentelijk de motie Eerdmans en Stoffer aanvaard.2 Die verzoekt de regering te komen met een wetswijziging om demonstreren met gezichtsbedekkende kleding te verbieden.
Zoals eerder opgemerkt door de voormalig minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn er verschillende redenen om te demonsteren met gezichtsbedekking. Er zijn gevallen denkbaar waarin een vermomming deel kan uitmaken van de meningsuiting waarvoor de betoging wordt gehouden. Ook is het goed voorstelbaar dat een demonstratie zich richt tegen de situatie in een ander land, bijvoorbeeld tegen dictatoriale regimes. Er kan dan een reële vrees zijn dat de overheid van dat land de betrokkenen of relaties van hen zal willen schaden. In dat geval kan het redelijk zijn dat betrokkenen tijdens de betoging het gezicht bedekken. Het komt echter ook voor dat gezichtsbedekkende kleding wordt gedragen om bewust herkenning bij opsporing van strafbare feiten of handhaving van de openbare orde door politie of justitie onmogelijk te maken.3
Bij het beoordelen van het gebruik van gezichtsbedekkende kleding tijdens demonstraties, acht het kabinet van belang met welk doel het gezicht wordt bedekt. Een absoluut, gesloten verbod op het dragen van gezichtsbedekkende kleding voor alle demonstraties is gezien de uiteenlopende redenen voor bedekking van het gezicht uitgesloten. Uit de debatten met uw Kamer destilleren wij echter dat de motie Eerdmans en Stoffer ziet op het moedwillig onherkenbaar zijn teneinde de handhaving en de opsporing te frustreren.
Er zijn al verschillende mogelijkheden om gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties te verbieden. Zo kan de burgemeester nu al in alle situaties voorafgaand aan de demonstratie een verbod op gezichtsbedekkende kleding opleggen als dat nodig is ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De Wet openbare manifestaties (Wom) biedt hiertoe zonder meer de bevoegdheid. Artikel 5 van de Wom, in samenhang gelezen met artikel 2 van die wet, bepaalt immers dat de burgemeester voorschriften en beperkingen kan stellen ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. De bestrijding van wanordelijkheden kan onder meer met zich brengen dat de potentiële veroorzakers van wanordelijkheden voor politie en justitie herkenbaar moeten zijn of zich op vordering van politie herkenbaar moeten maken.
In aanvulling op de voorschriften en beperkingen die vooraf kunnen worden gesteld kan het nodig zijn tijdens een demonstratie aanwijzingen te geven aan de deelnemers. Artikel 6 van de Wom voorziet in de daartoe strekkende bevoegdheid. De aanwijzingsbevoegdheid kan – evenals de bevoegdheid van de burgemeester krachtens artikel 5 – worden aangewend met het oog op de in artikel 2 van de Wom genoemde belangen: ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Het aantal demonstraties waarbij demonstranten pre-emptief en doelbewust herkenning bij opsporing of handhaving van de openbare orde frustreren en onmogelijk maken neemt toe. Hiermee wordt de verantwoordelijke taak van onze instituties van de rechtsstaat – met name de politie en het OM – extra belast. Die extra belasting betekent uiteindelijk ook dat de handhaving en opsporing niet de gewenste effectiviteit hebben. Gewaakt moet worden dat daarmee het rechtsgevoel in de samenleving erodeert. De wens van uw Kamer hierin, om binnen de kaders van het EVRM en de Grondwet, de wetgever te verzoeken te normeren, begrijpen en ondersteunen wij. Wij zeggen daarom toe in het eerste kwartaal van 2025 (dus parallel aan het lopende WODC-onderzoek) een wettelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding bij demonstraties te verkennen en uw Kamer hierover in het eerste kwartaal te informeren.
Waardigheid herdenkingsbijeenkomsten
In Nederland mag je overal demonstreren. Het komt voor dat een demonstratie plaatsvindt in de buurt van plaatsen en bijeenkomsten met een waardig karakter. Bijvoorbeeld een demonstratie bij een herdenking bij het Holocaustmonument. Dit leidt echter wel tot vragen over de omvang van de bescherming die uitgaat van het demonstratierecht.
De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het faciliteren en reguleren van demonstraties ligt in Nederland bij gemeenten, in het bijzonder bij burgemeesters. Zij moeten rekening houden met het criterium van ‘sight and sound’. Volgens dit criterium dient een demonstratie zoveel mogelijk plaats te vinden binnen zicht- en gehoorafstand van datgene en diegene waartegen wordt gedemonstreerd. Het kabinet kan niet treden in de afwegingen die burgemeesters maken in concrete situaties. Wel is het, gegeven onze verantwoordelijkheid voor het wettelijke stelsel, van belang te reflecteren op de juridische kaders die worden gehanteerd rond demonstraties.
Voor veel mensen zal gelden dat zij het ongepast vinden wanneer demonstraties plaatsvinden bij plekken waar herdacht wordt of anderszins de waardigheid centraal staat, zoals begraafplaatsen en herinneringsmonumenten. Daar kunnen wij ons goed in verplaatsen. Juridisch gezien kan uitsluitend de waardigheid van een plek of gebeurtenis geen rechtvaardiging bieden om demonstraties in de nabijheid hiervan te verbieden of anderszins te beperken. Zulke beperkingen van het demonstratierecht zouden niet los kunnen worden gezien van de inhoud van gedachten en gevoelens die tijdens een demonstratie worden geopenbaard. En deze inhoud mag nooit aan de basis staan van maatregelen tegen demonstraties. Dat is een belangrijk uitgangspunt waar het kabinet grondwettelijk en verdragsrechtelijk aan gebonden is.
De waardigheid van een plek of gebeurtenis kan wel een rol spelen bij de weging door lokale autoriteiten of een van de doelcriteria van de Wom in het geding is. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat in het bijzonder het criterium van de voorkoming en bestrijding van wanordelijkheden zwaardere eisen kan stellen aan demonstraties in de nabijheid van herdenkingsplaatsen dan aan demonstraties op andere plaatsen.4 De wet biedt dus ruimte aan burgemeesters om voorafgaand aan een demonstratie of tijdens een demonstratie het risico van wanordelijkheden op een andere manier te wegen wanneer een demonstratie bij een herinneringsmonument plaatsvindt dan wanneer dit het geval is op bijvoorbeeld het Malieveld.
In hoeverre een weging anders kan uitpakken zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Ook het eerdergenoemde criterium van ‘sight and sound’ kan worden betrokken bij deze beoordeling.5 Voor een eventuele afwijking van deze verplichting – bijvoorbeeld in de vorm van een aanwijzing van een bepaalde locatie om te betogen of een verplaatsing van een demonstratie naar een andere locatie – geldt hetzelfde als voor andere beperkingen van het demonstratierecht: zij moet proportioneel zijn. Het is uiteindelijk aan de rechter om te toetsen of dat het geval is.
In uitzonderlijke omstandigheden kan een burgemeester, bij vrees voor ernstige wanordelijkheden, ook overwegen om tijdelijk voor een bepaald gebied in een noodverordening een algemeen demonstratieverbod uit te vaardigen. Zoals in de naam van het instrument ligt besloten, is zij niet geschikt om standaard te overwegen in situaties waarin demonstraties de waardigheid van plekken en gebeurtenissen kunnen aantasten. Daar moet een hele stevige motivering aan ten grondslag liggen in de vorm van risico’s voor ernstige wanordelijkheden.6
Het kabinet erkent dat er situaties zijn waarbij demonstraties plaatsvinden in de buurt van locaties of bijeenkomsten die als ongepast worden ervaren. Tegelijkertijd zijn er dus al instrumenten die lokaal ingezet kunnen worden wanneer dit soort situaties zich voordoen en indien dat proportioneel wordt geacht. Het kabinet heeft zoals gezegd een verantwoordelijkheid voor de juridische kaders die worden gehanteerd bij demonstraties. Ter invulling van deze verantwoordelijkheid gaan we de problematiek van waardigheid rond demonstraties bij herdenkingsbijeenkomsten en -plaatsen actief betrekken bij de gesprekken die wij met verschillende partners voeren over het demonstratierecht. De opbrengst van deze gesprekken zullen wij met uw Kamer delen en komt vervolgens terug bij de reactie van het kabinet op het WODC-onderzoek, dat onder meer is gericht op de thematiek van conflicterende grondrechten. Het demonstratierecht zou, naar de mening van het kabinet, niet gebruikt moeten worden om mensen of groepen persoonlijk te intimideren.
Ook zal de Taskforce Bestrijding Antisemitisme, zoals aangekondigd in de Kamerbrief bij de Strategie Bestrijding Antisemitisme 2024-2030 van 22 november jl., aan de slag gaan met gerichte voorstellen voor maatregelen ten behoeve van de veiligheid bij bijvoorbeeld sit-ins op stations en hogescholen en universiteiten.
Blokkades en bezetting van infrastructuur, instellingen en bedrijven
Met enige regelmaat bezetten demonstranten belangrijke infrastructuur, zoals snelwegen, delen van luchthavens en zeesluizen. Ze leggen hiermee belangrijke infrastructuur lam, ook al is dat door het lokaal gezag verboden op grond van de Wom. Zo is de afgelopen anderhalf jaar de A12 in Den Haag 35 keer onrechtmatig bezet geweest. Gemiddeld zijn er per demonstratie bij een blokkade van de A12 vanuit de politieorganisatie 450 functionarissen ingezet. In 2023 en 2024 zijn tot nu toe in totaal ruim 10.000 aanhoudingen verricht bij deze demonstraties.
Behalve die gevallen waarin organisatoren of deelnemers gewelddadige bedoelingen hebben of geweld aanwenden, waarmee er geen sprake (meer) is van een vreedzame demonstratie, vallen alle demonstraties binnen de reikwijdte van artikel 11 EVRM. Deze bescherming betekent echter niet dat demonstranten strafbare feiten mogen plegen. Bij iedere demonstratie kan daar door het bevoegd gezag (burgemeester en/of OM) tegen worden opgetreden, mits dat gelet op de omstandigheden van het geval noodzakelijk en proportioneel is.
Uiteraard vindt ook het kabinet dat elke burger zich aan de wet moet houden. De wanordelijkheden, gevaarzetting en overtredingen die met de hier bedoelde ontwrichtende demonstraties gepaard gaan vinden wij zeer onwenselijk. Ook is het onwenselijk als musea de deuren moeten sluiten vanwege demonstraties, het leidt tot grootschalige vernielingen op universiteiten of ondernemers in stad of land ernstig in de uitoefening van hun bedrijf worden geraakt. Hierdoor worden zowel de bezoekers als de financiële situatie van de instellingen geraakt. Overheid, particulieren, bedrijfsleven en de sector zijn samen verantwoordelijk voor het in stand houden van ons commerciële en culturele aanbod. Om te bezien of daar meer instrumenten voor nodig zijn wordt via het WODC-onderzoek uitgevoerd om het handelingsperspectief van álle betrokkenen te verstevigen en het wettelijke kader rondom het demonstratierecht te bestendigen. Bij het onderzoek wordt onder meer gekeken naar de regulering van demonstraties in Engeland, dat in recente jaren is aangescherpt, met de aanpassing en uitbreiding ervan via enkele nieuwe wetten: de Public Order Act 2023 en de Police, Crime, Sentencing and Courts Act 2022. Deze wetten zijn voornamelijk geïntroduceerd met het oog op het strenger reguleren en bestraffen van disruptieve demonstraties zoals snelwegblokkades.
Politiecapaciteit en handhaafbaarheid
Het totaal aantal demonstraties in Nederland is meer dan verdrievoudigd tussen 2015 en 2022.7 Ook de politie-inzet op demonstraties is sinds 2017 met 84% gestegen. Tijdens het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) van 25 november jl. heeft de korpschef een dringend signaal afgegeven dat deze inzet zwaar drukt op de politieorganisatie en dat het wenselijk en nodig is om te kijken hoe het lokaal gezag politie zoveel mogelijk kan ontlasten, zonder afbreuk te doen aan het vertrouwen dat de politie paraat staat wanneer nodig.
De politie, opererend onder gezag van de burgemeester, is essentieel voor het faciliteren van het demonstratierecht en zal altijd paraat staan wanneer nodig is. Tegelijkertijd legt dit een grote fysieke en mentale druk op onze politiemensen en gaat de grootschalige inzet ten koste van andere taken van de politie. Denk bijvoorbeeld aan aanwezigheid in de wijk en opsporing van ernstige strafbare feiten zoals zedendelicten, drugscriminaliteit en online-criminaliteit. In de lokale driehoeken is de beschikbare politiecapaciteit dan ook geregeld onderwerp van de integrale afweging die bij het faciliteren van demonstraties worden gemaakt. Grootschalige politie-inzet bij een demonstratie komt vooral voor bij demonstraties die uit de hand lopen en waar relschoppers aanwijzingen van het lokaal gezag negeren en bewust de wet overtreden. Het zou niet nodig moeten zijn dat demonstraties zoveel vragen van onze politiemensen.
Op basis van de huidige wetgeving kan gebrek aan capaciteit al indirect een rol spelen op grond van de in de Wom vastgelegde beperkingsgrond “voorkomen van wanordelijkheden”. Dat is het geval als gemotiveerd sprake is van bestuurlijke overmacht om voldoende politie gereed te hebben om die wanordelijkheden te voorkomen.
Wij hebben veel begrip voor het signaal dat de korpschef recent heeft gegeven over de politie-inzet bij onder andere demonstraties en – helaas – ook de inzet van de ME die nodig is om aan wanordelijkheden tijdens demonstraties een einde te maken. Bij de brede afweging over de inzet van politiecapaciteit komen ook (commerciële) evenementen, sportwedstrijden en taken die minder tot de kernopdracht van de politie behoren (asiel, mensen met verward gedrag, dierenwelzijn) aan de orde. Ook over deze brede afweging is gesproken in het LOVP van 25 november jl. met de regioburgemeesters, de voorzitter van het college van procureurs-generaal en de korpschef.
Ook het OM maakt om de strafrechtketen te verlichten steeds scherpere keuzes. Een daarvan is dat het OM in beginsel geen strafvervolging instelt voor een overtreding van de Wom, mede omdat de praktijk uitwijst dat rechters bij de relatief geringe strafbare feiten die begaan worden in relatie tot een vreedzame demonstratie veelal lage of in het geheel géén straffen opleggen.
Voor het plegen van misdrijven, zoals vernieling, bedreiging, (groeps)belediging, discriminatie of brandstichting, vindt in beginsel strafvervolging plaats. Ook vervolging van meerdere opeenvolgende overtredingen kan opportuun zijn. Om te weten of er sprake is van meerdere opeenvolgende overtredingen moeten demonstranten die zijn aangehouden ook geregistreerd worden. Dat gebeurt op het moment beperkt, omdat demonstranten soms geen identiteitsbewijs bij zich hebben en registratie hoe dan ook veel politiecapaciteit en tijd kosten waarbij bovendien geldt dat tijdsverloop kan maken dat sprake is van een disproportionele inbreuk op het demonstratierecht. Het kabinet zal in gesprek met politie en het OM verkennen wat de knelpunten zijn bij de registratie en gegevensdeling8 en dit betrekken bij de kabinetsreactie op lopende WODC-onderzoek. Daarbij wordt bezien of aanvullende acties nodig zijn om het registratie en identificatieproces te verbeteren en aldus strafbaar gedrag meer dan nu te kunnen vervolgen.
Online oproepen
Online aangejaagde ordeverstoringen zijn een relatief nieuw probleem. Het gaat om (dreigende) fysieke ordeverstoringen, die online beginnen of online worden versterkt. Gedacht kan worden aan de online oproepen om in opstand te komen tijdens de avondklokrellen in coronatijd en een uit de hand gelopen weggeefactie in een winkelcentrum naar aanleiding van een online oproep, maar ook aan oproepen via X om deel te nemen aan snelwegblokkades.
Het vooraf tegengaan van uitingen zelf, zowel online als in de fysieke wereld, raakt de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting (verbod op censuur). Hieruit volgt dat niemand vooraf toestemming nodig heeft uitingen te doen, ongeacht de inhoud. Reactief optreden vanwege de inhoud van een uiting is wel mogelijk. Gedacht kan worden aan strafbaarstellingen, zoals daar al is de strafbaarstelling van opruiing (het aanzetten tot het plegen van strafbare feiten) en hulp bij geweldpleging (het opzettelijk gelegenheid, middelen, of inlichtingen verschaffen tot het plegen van geweld). Daarnaast is het streven dergelijke uitlatingen zo snel als mogelijk offline te laten halen en die de uitlatingen plaatsen vaker en sneller te bestraffen.
In de Kamerbrief van 14 mei jl. over online aangejaagde openbare ordeverstoringen is het bestaande handelingsperspectief uiteengezet aan de hand van de analyse van de Landsadvocaat.
Omdat we met uw Kamer het belang onderschrijven van een goed geëquipeerde politie die ook online op de juiste plekken de benodigde informatie kan vergaren ten behoeve van de openbare-ordehandhaving, bereidt de minister van Justitie en Veiligheid zoals eerder aangegeven een wetsvoorstel voor om de informatiepositie van politie op het terrein van de openbare-ordehandhaving te verbeteren.9 Het streven is om in de eerste helft van 2025 een wetsvoorstel in consultatie te brengen waarin de bevoegdheid tot stelselmatige informatievergaring in publiek toegankelijke online bronnen wordt geregeld. Dit voorstel wordt met een zorgvuldige onderbouwing van nut en noodzaak en een kader van checks and balances voorbereid. Zoals gemeld in het halfjaarbericht politie van 13 december 2024, wordt parallel met prioriteit gewerkt aan de mogelijkheid om in het kader van de openbare-ordehandhaving de politie ook toegang tot besloten app- en chatgroepen te geven, indachtig de motie Yeşilgöz-Zegerius c.s.10 Voor de opsporing van misdrijven beschikt de politie al over deze bevoegdheid.
Afsluitend
De grondwettelijke vrijheid om te demonstreren is een kostbaar bezit, dat wij – overheid en samenleving gezamenlijk – moeten koesteren. Gelukkig bestaat daar in Nederland nog steeds breed draagvlak voor. Om dit draagvlak te behouden ontkomen we er niet aan te kijken naar hoe we in Nederland demonstreren en hoe we voorkomen dat de ontwrichtende acties van een kleine groep dat draagvlak erodeert. Het demonstratierecht is namelijk ook onderwerp van maatschappelijke discussie en onderwerp van onderzoek. In het eerste kwartaal van 2025 zal de Inspectie Justitie en Veiligheid haar rapport over de taakuitvoering van politie bij demonstraties presenteren en presenteren wij het resultaat van onze verkenning naar een landelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding. Wij informeren uw Kamer in het voorjaar daarnaast over de inzichten van de dialoog met maatschappelijke partners. Ook de Nationale ombudsman heeft ons bericht de uitoefening van het demonstratierecht te willen aanschouwen in een nieuw onderzoek. In de zomer van 2025 verwachten wij ten slotte de uitkomsten van het WODC-onderzoek. De gedachtevorming over dit onderwerp en de vraagstukken uit deze brief staat als gezegd niet stil. Met deze brief geven wij in aanvulling op de uitvoerige verzamelbrief demonstratierecht van 19 april 2024 een actuele bijdrage aan het belangrijke inhoudelijke debat hierover met uw Kamer.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Judith Uitermark
Kamerstukken II 2023-2024, 34 324, nr. 12.↩︎
Kamerstukken II 2024-2025, 36 600, nr. 34. Zie ook de motie Eerdmans, Kamerstukken II 2024-2025, 29 628, nr. 1229.↩︎
Aanhangsel Handelingen II, 2018-2019, nr. 1956.↩︎
Zie Kamerstukken II 1985-86, 19 427, nr. 3, p. 17. Behalve begraafplaatsen worden in deze kamerstukken ook gebouwen van buitenlandse vertegenwoordigingen, parlementsgebouwen, beschermde natuurgebieden en ziekenhuizen als voorbeelden genoemd. Voor gebouwen van buitenlandse vertegenwoordigingen geldt dat art. 9 Wom een bijzondere grondslag biedt voor de burgemeester om regulerend op te treden ten aanzien van demonstraties. Ook hier geldt evenwel, dat de inhoud van een demonstratie – en dus uitsluitend de waardigheid van een ambassade – geen rechtvaardiging kan vormen voor beperkend optreden.↩︎
Zie de uitspraak Lashmankin e.a. tegen Rusland, EHRM 7 februari 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0207JUD005781809, r.o. 426.↩︎
De nationale dodenherdenking op de Dam wordt aangemerkt als een openbare manifestatie. Daarmee valt zij, evenals demonstraties, onder de reikwijdte van artikel 9 Grondwet en de Wet Openbare Manifestaties. Verstoring van zo’n openbare manifestatie vormt een strafbaar feit op grond van art. 144 Wetboek van Strafrecht.↩︎
Zie de Analyse Handhaving Openbare orde die op 19 juni 2024 als bijlage bij het halfjaarbericht politie naar de Kamer is gestuurd, Kamerstukken II 2023-2024, 29 628, nr. 1217.↩︎
Hiertoe is verzocht in de aangenomen motie van het lid Boswijk c.s. van 6 november 2024, Kamerstukken II, 2024-2025, 29 628, nr. 1230.↩︎
Zie het Tweede halfjaarbericht politie 2024, Kamerstukken II, 2024-2025, 29 628, nr. 1240.↩︎
Kamerstukken II, 2024-2025, 36 651, nr. 22.↩︎