Onderzoek meerkosten en impact bijmengverplichting groen gas
Kabinetsaanpak Klimaatbeleid
Brief regering
Nummer: 2025D00749, datum: 2025-01-13, bijgewerkt: 2025-01-14 12:27, versie: 1
Directe link naar document (.docx), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei (Ooit VVD kamerlid)
- Beslisnota bij Kamerbrief onderzoek meerkosten en impact bijmengverplichting groen gas
- Meerkosten en impact bijmengverplichting groen gas
Onderdeel van kamerstukdossier 32813 -1465 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid.
Onderdeel van zaak 2025Z00253:
- Indiener: S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2025-01-15 15:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2025-01-16 14:00: Waterstof, groen gas en andere energiedragers (Commissiedebat), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
- 2025-01-21 16:45: Procedurevergadering vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei (Procedurevergadering), vaste commissie voor Klimaat en Groene Groei
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter,
Het kabinet werkt aan een wetsvoorstel bijmengverplichting groen gas, met als doel om de productie van groen gas in Nederland te vergroten1. Groen gas is een belangrijke bouwsteen in een duurzaam en robuust energie-, grondstoffen- en landbouwsysteem. Groen gas levert als vervanging van fossiel aardgas een belangrijke bijdrage aan CO2-reductie, kan benut worden ter ontlasting van het energienet, kan bijdragen aan strategische onafhankelijkheid, en kan energie leveren op momenten van piekvraag of onvoldoende aanbod. De bijmengverplichting groen gas draagt bij aan de opschaling van groen gas. Met de bijmengverplichting zullen energieleveranciers worden verplicht om een oplopende hoeveelheid groen gas te leveren aan eindafnemers van gas. Omdat de hogere kosten van groen gas ten opzichte van aardgas door energieleveranciers zullen worden doorberekend aan hun klanten is de verwachting dat de gemiddelde gasprijs (incl. een klein percentage groen gas) gaat stijgen als gevolg van de bijmengverplichting. Om nader in beeld te brengen hoe significant deze stijging is, en wat hier de impact van is, heeft het vorige kabinet CE Delft gevraagd hier onderzoek naar te doen1. De rapportage van CE Delft laat zich bijgevoegd vinden.
Impact van de bijmengverplichting op de gasprijs
CE Delft heeft onderzocht wat de verwachte meerkosten van de bijmengverplichting zijn en wat de impact hiervan is op verschillende typen huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Hierbij is ook gekeken naar de verhouding tot de meerkosten van andere verduurzamingsopties. Daarbij is ook in kaart gebracht wat de impact is op meerkosten wanneer de glastuinbouw wel of niet meedoet aan de bijmengverplichting. Ten tijde van de opdrachtverstrekking, en tot op heden, is er nog geen definitief besluit genomen over de reikwijdte van de bijmengverplichting.
De gemiddelde meerkosten voor eindgebruikers, inclusief de glastuinbouw, worden in 2026 ingeschat op 1-2 ct./m3 gas (alle genoemde bedragen zijn exclusief BTW). Richting 2030 groeit dit volgens schatting toe naar 4-12 ct./m3 gas. Wanneer de glastuinbouw wordt uitgezonderd van de bijmengverplichting dan nemen de meerkosten voor de overige sectoren toe omdat de totale kosten over minder eindgebruikers verspreid worden. De meerkosten bedragen dan 1-3 ct./m3 gas in 2026 en 5-14 ct./m3 gas in 2030. Vanwege de verwachte krapte op de groengasmarkt, is het waarschijnlijk dat de meerkosten op of iets onder de maximumprijs (12ct. /m3 gas incl. GTB of 14ct. /m3 gas zonder GTB) komen te liggen. De door CE Delft onderzochte meerkosten komen lager uit dan de eerder met de Kamer gedeelde inschatting1 van 12-17 ct./m3 in 2030.
De impact van de meerkosten als gevolg van de bijmengverplichting varieert sterk tussen sectoren, maar ook binnen sectoren tussen verschillende afnemers. De impact hangt onder andere af van:
Het aandeel van energiekosten in de totale bedrijfsvoering;
De aangenomen prijs van energie (waaronder zowel de leveringsprijzen als het energiebelastingtarief);
Handelingsperspectief om op alternatieve vormen van energie over te stappen;
De mogelijkheid om kosten te verdisconteren richting eventuele klanten of cliënten;
De mogelijkheden om zelf inkomsten te genereren.
Hieronder zal nader ingegaan worden op een aantal algemene conclusies voor verschillende sectoren.
Impact op onderzochte sectoren
Het grootste gedeelte van de meerkosten komt absoluut gezien terecht bij de gebouwde omgeving, aangezien het totale gasverbruik dat onder de bijmengverplichting valt binnen deze sector het hoogst is. Het CE Delft rapport heeft voor de categorie gebouwde omgeving gekeken naar drie voorbeeldgebouwen; een appartement met energielabel A en een tussenwoning en kantoor beide met label C. In alle gevallen nemen de kosten op de gasrekening toe met ongeveer 10% in 20302. Voor een label A appartement zijn er voordeligere opties beschikbaar zoals een elektrische warmtepomp. Voor het doorgerekende voorbeeld voor een tussenwoning en kantoor is de verwarming met een hybride warmtepomp inclusief groen gas nog steeds goedkoper dan alternatieve verwarmingsopties zoals een volledig elektrische warmtepomp, omdat er in het laatste geval hogere investeringskosten nodig zijn, zoals de aanschaf van de alternatieve verwarmingstechniek of extra isoleren. Binnen de gebouwde omgeving wordt de exacte impact van de bijmengverplichting voor een groot gedeelte bepaald door specifieke gebouwkenmerken en de wijze waarop een gebouw gebruikt wordt.
De meerkosten ten gevolge van de bijmengverplichting binnen de categorie bedrijven en maatschappelijke organisaties worden door CE Delft ingeschat op €300-900 miljoen in 2030. Binnen deze categorie zijn de meerkosten t.o.v. bedrijfskosten vooral hoog voor de glastuinbouw, voedings- en genotsmiddelenindustrie en de horeca aangezien deze deelsectoren gekenmerkt worden door een hoog gasverbruik of lage marges waardoor stijgende energiekosten een groter effect hebben op het bedrijfsresultaat. De meerkosten kunnen volgens het CE Delft onderzoek oplopen tot 4% voor horeca en voeding, en tot 10% voor de glastuinbouw.
Afgezet tegen energiekosten nemen met name de kosten in de glastuinbouw toe, vooral voor grootverbruikers met een wkk (warmte-krachtkoppeling), waar een kostentoename van 10-40% wordt ingeschat, voor de levering van energie en CO2. Voor deze laatste categorie is gekeken naar mogelijke alternatieve verduurzamingsopties. Hieruit blijkt dat geothermie, lage temperatuur-restwarmte, een WKO en een warmtepomp vergelijkbare kosten hebben als levering van warmte en CO2 door aardgasverbranding (inclusief bijmengverplichting). Binnen de voedingsmiddelenindustrie zijn de gemiddelde totale meerkosten ten opzichte van bedrijfskosten maximaal 0,2% in 2030 en het bedrijfsresultaat maximaal 4,0% in 2030. De impact voor individuele bedrijven kan hier natuurlijk van afwijken, ook kunnen er verschillen zijn in hoeverre deze kosten kunnen worden doorberekend aan bijvoorbeeld consumenten. De vergelijking met alternatieven is ingewikkeld voor deze deelsector gezien de grote variatie in processen en bedrijfsvoering, zo zal bijv. het effect op bakkers vanwege een hoog gasverbruik waarschijnlijk boven het gemiddelde liggen, terwijl het effect op slagers waarschijnlijk onder het gemiddelde zal liggen. Ook verschillen de mogelijkheden om alternatieve technieken toe te passen per bedrijf. Op basis van een generieke inschatting blijkt dat een warmtepomp, biomassaketel of diepe geothermie lagere kosten hebben dan aardgas inclusief de meerkosten van de bijmengverplichting (uitgaande van de bovenkant van de bandbreedte).
De effecten bij maatschappelijke organisaties variëren sterk. Deze groep is zeer breed en omvat o.a. scholen, ziekenhuizen, poppodia, musea en overheidsgebouwen. Niet alleen zijn er grote verschillen tussen type bebouwing en gebruik, maar ook tussen de mogelijkheden om kosten door te berekenen. De relatieve impact van de bijmengverplichting is beperkt bij organisaties waar de kosten voor energie relatief laag zijn in vergelijking met bijvoorbeeld personeelskosten, hierbij valt te denken aan scholen en ziekenhuizen. Tegelijkertijd hebben deze organisaties vaak beperkte middelen om de inkomsten te vergroten om te compenseren voor de toegenomen kosten. Bij organisaties die veel met vrijwilligers werken zoals verenigingen of stichtingen is de relatieve impact op de totale kosten groter.
Binnen de ETS1-industrie, dus de industrie die niet komt te vallen onder de bijmengverplichting maar wel concurreert om groen gas, geldt dat er in veel gevallen al opties zijn die lagere kosten hebben dan groen gas en dat dit verschil verder vergroot wordt door de bijmengverplichting. Er wordt geconcludeerd dat het vóór 2030 niet direct voor de hand ligt om groen gas in te zetten binnen de ETS1-industrie, ook zonder de bijmengverplichting. Groen gas is aan de andere kant wel aantrekkelijk voor (m.n. regionale) industrie omdat het aardgas kan vervangen zonder veel aanpassingen, en is dus mogelijk wel een interessante optie ter overbrugging richting andere duurzame opties.
Tot slot
Bovenstaande elementen zijn niet uniek voor de bijmengverplichting groen gas, maar spelen een rol in de bredere energietransitie. Het CE Delft onderzoek toont aan dat alternatieve verduurzamingsopties ook kosten met zich meebrengen. Niet alleen voor overschakeling naar groen gas, maar ook voor andere verduurzamingsroutes, zoals elektrificatie of duurzame warmte zullen investeringen moeten worden gedaan. Binnen het palet aan verduurzamingsopties komt, voor één van de doorgerekende gebouwde omgeving opties, hybride verwarming inclusief gedeeltelijke bijmenging van groen gas als meest voordelige verduurzamingsoptie naar voren. Het realiseren van deze verduurzamingsroute vraagt echter wel een significante opschaling van de groen gas productie, waarvoor de bijmengverplichting een belangrijk instrument is (naast overige randvoorwaarden zoals voldoende netcapaciteit).
Het kabinet zal de uitkomsten uit de CE Delft studie betrekken bij het vaststellen van de reikwijdte van het definitieve wetsvoorstel bijmengverplichting groen gas. Specifiek gaat het hier om de vraag of de glastuinbouw wel of niet onder de bijmengverplichting valt. Bij deze afweging wordt, naast de uitkomsten van CE Delft, ook gekeken naar de balans in het Convenant Energietransitie Glastuinbouw, de impact op de kosten voor verschillende groepen (potentiële) gasgebruikers onder de bijmengverplichting maar ook naar andere aspecten, waaronder de uitvoerbaarheid en foutgevoeligheid van de regeling, zoals nader toegelicht in een Kamerbrief over de uitvoering van het ETS2 van 18 september 20243.
Het kabinet begrijpt de zorgen over een stijgende energierekening, voor huishoudens, bedrijven en maatschappelijke organisaties, zowel als gevolg van de bijmengverplichting, als door andere ontwikkelingen zoals stijgende nettarieven of ETS2. Het kabinet zal met zorg blijven monitoren of er voldoende handelingsperspectief bestaat om te verduurzamen en houdt de betaalbaarheid van de energierekening, voor zowel bedrijven, huishoudens als maatschappelijke organisaties, nauwlettend in de gaten. Hierbij wordt ook rekening gehouden met het feit dat handelingsperspectief onder andere bepaald wordt door specifieke bedrijfsprocessen en lokale omstandigheden. De effecten van de bijmengverplichting op de energierekening worden, conform het gebruikelijke proces, tijdens de reguliere besluitvormingsmomenten (richting de Voorjaarsnota en augustbesluitvorming) meegenomen in de integrale weging van de koopkracht voor huishoudens of de lastendruk voor bedrijven en maatschappelijke organisaties. Indien, n.a.v. de integrale weging, het wenselijk wordt geacht om de meerkosten van de bijmengverplichting (deels) te compenseren via generiek beleid of specifieke maatregelen, dan vindt hierover besluitvorming plaats, in samenhang met een ordentelijke budgettaire dekking.
Het kabinet is daarnaast momenteel nog in afwachting van goedkeuring van de Europese Commissie van een aangepast conceptwetsvoorstel bijmengverplichting groen gas4, waarbij al het groene gas dat in Nederland in het gasnet wordt ingevoed kan meetellen onder de bijmengverplichting. Zodra deze goedkeuring is ontvangen streeft het kabinet ernaar het wetsvoorstel, conform de breed aangenomen motie Vermeer-Erkens5, zo spoedig mogelijk naar de Kamer te sturen.
Sophie Hermans
Minister van Klimaat en Groene Groei